19 Reclassering

Aan de orde is het debat naar aanleiding van een algemeen overleg op 3 april 2013 over reclassering.

De voorzitter:

Ik heet de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie van harte welkom, alsook de mensen op de publieke tribune en de mensen die dit debat op een andere manier volgen.

De heer Van der Steur (VVD):

Voorzitter. Wij hebben met de staatssecretaris een goed debat gevoerd over het functioneren van de reclasseringsorganisaties. Kamerbreed hebben wij vastgesteld dat de reclassering een belangrijk onderdeel is van het bestrijden van de recidive. Zij draagt er zorg voor dat mensen zo veel mogelijk kansen krijgen om weer op een normale – ik hecht eraan op te merken: niet criminele – manier deel te nemen aan de samenleving. In dat kader is de taakstraf een belangrijk onderwerp. Het is een belangrijke strafvorm die kan bijdragen aan het verminderen van recidive. Tegelijkertijd moet de taakstraf wel kunnen blijven rekenen op draagvlak in de samenleving. Om die reden heb ik de volgende motie opgesteld.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat een taakstraf een goed corrigerend middel kan zijn voor degenen die voor het eerst met justitie in aanraking komen en bij kan dragen aan minder recidive;

overwegende dat in de praktijk blijkt dat een taakstraf niet in alle gevallen zowel door de gestraften als de slachtoffers als straf wordt ervaren;

roept de regering op, ervoor zorg te dragen dat de taakstraf door zowel de gestrafte als het slachtoffer als een straf wordt ervaren,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Van der Steur, Van der Staaij, Oskam, Segers en Marcouch.

Zij krijgt nr. 75 (29270).

De heer Schouw (D66):

De heer Van der Steur weet dat mijn fractie vooralsnog wat moeite heeft met deze motie, omdat er een wat suggestieve werking van uitgaat. Misschien kan de heer Van der Steur dit goedmaken door een paar voorbeelden te noemen van straffen die zowel door de slachtoffers als door degenen die de straf moeten ondergaan, als onvoldoende bestraffend worden ervaren.

De heer Van der Steur (VVD):

Een van de voorbeelden dat in eerdere instantie, toen de heer Schouw nog geen lid was van de Kamer, aan de orde is geweest, is het op een mooie dag doen van werkzaamheden die veel mensen in Nederland met heel veel plezier doen als vrijwilligerswerk, zoals werken op landgoederen of in bossen en tuinen. Veel mensen beleven plezier aan die werkzaamheden. Zij doen dat werk graag, omdat zij het leuk vinden om het te doen naast hun gewone werkzaamheden of in hun vrije tijd. Dan rijst de vraag of het verstandig is om zulke werkzaamheden te laten verrichten door taak- of werkgestraften in het kader van hun straf, omdat zij in feite werken naast mensen die hetzelfde voor hun plezier doen. Dat is een verkeerd signaal.

De heer Schouw (D66):

Ik ga nu een geheim onthullen. Mijn vader maakt graag vogelhuisjes van hout. Hij vindt het leuk om die in elkaar te timmeren. Dat doet hij graag. Laatst was ik bij de reclassering en toen zag ik daar ook mensen vogelhuisjes in elkaar timmeren. Wat betekent het als de motie van de heer Van der Steur wordt aangenomen? Mogen mensen die onder de reclassering vallen dadelijk dan geen vogelhuisjes meer in elkaar timmeren, omdat de vader van Gerard Schouw het ook leuk vindt om dat te doen?

De heer Van der Steur (VVD):

Dat is een goed voorbeeld. Los van het feit dat het nuttig is dat mensen vogelhuisjes maken – daar wil niemand iets aan afdoen – rijst de vraag of het voor mensen die iemand op straat hebben gemolesteerd of die zich als vandalist hebben gedragen, een passende straf is om een vogelhuisje in elkaar te zetten. De VVD-fractie en de medeondertekenaars van deze motie antwoorden in ieder geval nee op die vraag. De vader van de heer Schouw beschouwt het immers ook niet als een straf om vogelhuisjes te maken.

Mevrouw Kooiman (SP):

Ik deel de zorgen van de heer Schouw. Ik vind het namelijk erg belangrijk dat mensen zich nuttig maken voor de maatschappij, zeker als zij het daarvoor verbruid hebben. Ik kan mij dus niet goed inleven in de strekking van de motie. Wat bedoelt de heer Van der Steur met deze motie? Mogen mensen inderdaad geen vogelhuisje in elkaar timmeren? Mogen zij, als zij dat fijn vinden, ook geen kleine verrichtingen doen die men nu bijvoorbeeld ook in detentie doet? Ik snap niet zo goed wat de heer Van der Steur precies wil.

De heer Van der Steur (VVD):

Eigenlijk zou je de vraag aan de slachtoffers moeten stellen, die geconfronteerd zijn met iets wat enorm op hen heeft ingegrepen. Denk aan een aanval van iemand of een aanranding, lichte vergrijpen die echter zeer veel impact kunnen hebben op de samenleving en vooral op de slachtoffers zelf. Misschien moet mevrouw Kooiman een keer met zulke mensen spreken. Ik heb dat gedaan. Dan hoor je dat ze het niet kunnen begrijpen dat een werkstraf of een taakstraf voor iemand zodanig wordt ingevuld dat de slachtoffers het zelf ook nog leuk zouden vinden om te doen. Op die manier stoten we, niet overal en ook niet altijd, slachtoffers voor het hoofd. De taakgestrafte mag iets doen waarvan anderen zich afvragen: is dat een straf? Degenen die gestraft worden, zeggen zelf ook na een dag werken, lachend en wel, dat het reuze meeviel en dat ze er mooi onderuit zijn gekomen. Ze hebben namelijk iets gedaan wat ze best heel leuk vonden.

Mevrouw Kooiman (SP):

Ik heb ook met die slachtoffers gesproken. Het gaat mij erom dat mensen zich nuttig maken en niet met een biertje op de bank komen te zitten. Kan de heer Van der Steur aangeven of dit ook geldt voor die 20.000 criminelen die op jaarbasis op de bank komen te zitten? Er is namelijk gewoon geen werk voor deze doelgroep. Geldt dit ook voor hen?

De heer Van der Steur (VVD):

Daar hoeft mevrouw Kooiman zich, als het goed, is geen zorgen over te maken. Dit onderwerp heeft overigens ook niets te maken met de taakstraf, zoals mevrouw Kooiman heel goed weet. We zullen in de toekomst ongetwijfeld nog met de staatssecretaris spreken over de wijze waarop elektronische detentie – want daar heeft mevrouw Kooiman het over – zal worden ingevoerd. Laten we teruggaan naar de essentie. Voor het maatschappelijk draagvlak van de taakstraf is het nodig dat slachtoffers en de samenleving zien dat er daadwerkelijk een straf volgt op de daad die begaan is. Dan gaat het niet om iets wat best aardig is om een paar dagen of een paar uur achter elkaar te doen.

De voorzitter:

Mijnheer Oskam, hebt u een vraag over een mede door u ingediende motie?

De heer Oskam (CDA):

Ik wil de heer Van der Steur een beetje helpen. We willen graag een signaal afgeven. Dat signaal is heel duidelijk. Mensen die een werkstraf hebben gedaan, zeggen heel vaak dat het wel meeviel en dat het best leuk was. Dat willen we niet. We willen niet dat mensen lekker in het zonnetje op het voetbalveld een beetje het gras aanharken, vervolgens een kopje koffie drinken en dan weer het gras aanharken. We willen niet dat de taakstraf dan klaar is. Dat vinden slachtoffers ook. Zij willen dat mensen die een taakstraf krijgen, een rotklus moeten doen. Dat willen wij aangeven met onze motie. Steunt de heer Van der Steur mij daarin?

De heer Van der Steur (VVD):

Voorzitter, het zal u en anderen niet verbazen dat ik het geheel met de heer Oskam eens ben.

Mevrouw Helder (PVV):

Dat verwachtte ik al, daarom ben ik maar braaf blijven staan. Het ene slachtoffer is het andere niet. Ik zie in de motie nog altijd ruimte om per keer dat er een taakstraf wordt opgelegd voor een delict, aan het desbetreffende slachtoffer te vragen of hij het echt een straf vindt. Is dat zo?

De heer Van der Steur (VVD):

Natuurlijk niet, hoe graag we dat misschien ook zouden willen. Sterker nog, het zou heel goed zijn als die mogelijkheid er zou zijn, bijvoorbeeld door middel van mediation in het strafrecht. Die mogelijkheid hebben we nog niet. Misschien moeten we die ook niet willen. Het zou ook veel te veel moeite kosten. Er is wel een duidelijk beeld in de samenleving van bepaalde activiteiten die niet tot straf worden gerekend, maar tot vrijwilligerswerk. Er zijn ook activiteiten die iedereen een rotklus vindt, zoals de heer Oskam zojuist zo mooi heeft geformuleerd. Daar gaat het om.

Mevrouw Helder (PVV):

Ik zie nog altijd een probleem in die motie. Er staat namelijk: dat de taakstraf door zowel de gestrafte als het slachtoffer als een straf wordt ervaren. Ik kan me niet voorstellen dat dit op enig moment tot eensgezindheid leidt. Ziet de heer Van der Steur dit ook?

De heer Van der Steur (VVD):

Het is niet uitgesloten dat de gestrafte en het slachtoffer het daar niet altijd over eens zullen zijn. Eén ding is zeker: nu gaat het in ieder geval in bijna alle gevallen niet op. Dan moet je in de politiek ook een heldere keuze kunnen maken. Willen wij dat iemand een taakstraf krijgt waarvan het slachtoffer zegt: is dit nu alles? Willen wij dat iemand een taakstraf krijgt waarvan de gestrafte zegt: daar ben ik mooi van afgekomen? Is dat de samenleving die we willen hebben? De VVD-fractie vindt, met een heleboel collega-partijen in deze Kamer, van niet.

De keerzijde van de medaille is dat het slachtoffer misschien kan zeggen dat hij de hele taakstraf niet passend vindt. Daar heeft mevrouw Helder gelijk in. Zolang we echter nog het huidige systeem hebben, zullen we het daarmee moeten doen.

De heer Oskam (CDA):

Voorzitter. Ook ik vind dat wij een goed algemeen overleg over de reclassering hebben gevoerd met de staatssecretaris. We zijn goed bezig. Reclassering is een belangrijke partij en speler in de strafrechtketen. Zij is heel functioneel. Wij hebben de keten de laatste jaren flink versterkt. Onder het juk van de bezuinigingen krijgt alleen de politie meer geld maar alle andere spelers in de keten minder geld. De reclassering heeft al aangekondigd om keuzes te maken en zich mogelijk terug te trekken uit de veiligheidshuizen. Omdat wij dat niet willen, dien ik de volgende motie in.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat de reclassering vanwege de opgelegde financiële taakstelling overweegt zich terug te trekken uit de veiligheidshuizen;

van oordeel dat de reclassering in samenwerking met de veiligheidshuizen een belangrijke rol vervult in de resocialisatie van ex-gedetineerden en het terugdringen van recidive;

verzoekt de regering, te bezien welke mogelijkheden er zijn om de samenwerking tussen de reclassering en de veiligheidshuizen in de toekomst voort te zetten,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Oskam, Berndsen-Jansen, Segers, Van der Staaij, Dijkhoff en Van Tongeren.

Zij krijgt nr. 76 (29270).

Mevrouw Kooiman (SP):

Voorzitter. Ik heb twee moties. Een gaat over de bezuinigingen bij de reclassering. Zij wordt heel hard getroffen.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat de reclasseringsorganisaties forse bezuinigingen opgelegd krijgen;

overwegende dat deze bezuinigingen niet doorgevoerd kunnen worden zonder gevolgen voor kwaliteit en takenpakket van de reclassering, maar dat nog niet duidelijk is welke taken voortaan niet, of minder goed, uitgevoerd hoeven te worden;

verzoekt de regering, in kaart te brengen wat de gevolgen zijn van de bezuinigingen op de reclassering en de Kamer hierover te informeren,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Kooiman. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 77 (29270).

Mevrouw Kooiman (SP):

Ik heb nog een motie om er zeker van te zijn dat ik de staatssecretaris goed heb begrepen tijdens het debat.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat in het kader van de Wet werk en bijstand jongeren tot 27 jaar een zoektijd naar arbeid van vier weken hebben voordat zij recht op bijstand hebben;

constaterende dat dit tot problemen leidt voor jongeren in detentie omdat zij niet aan de inschrijvings- en sollicitatieverplichting via internet kunnen voldoen, en dat de papieren inschrijving bij het UWV dreigt weg te vallen per 1 juli 2013;

verzoekt de regering, te garanderen dat die papieren inschrijfmogelijkheid niet vervalt voordat de digitale mogelijkheden in detentie adequaat georganiseerd zijn zodat mensen onder de 27 aan hun sollicitatieverplichting kunnen voldoen tijdens detentie,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Kooiman. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 78 (29270).

De heer Schouw (D66):

Voorzitter. Wij hebben een boeiend overleg gevoerd over de reclassering. Er zijn ook boeiende moties ingediend. Ik heb er zelf ook twee. Een daarvan gaat eigenlijk vooraf aan de motie van het lid Van der Steur.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat een taakstraf een goed corrigerend middel kan zijn voor diegenen die voor het eerst met justitie in aanmerking komen en kan bijdragen aan minder recidive;

overwegende dat het straffende karakter van de taakstraf onomstreden dient te zijn;

verzoekt de regering, te onderzoeken welke taakstraffen zowel door gestraften als door slachtoffers als straf worden ervaren en de Kamer daarover te informeren,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Schouw. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 79 (29270).

De heer Schouw (D66):

Iedereen begrijpt natuurlijk dat die motie de noodzakelijke voorwaarde is om de motie van de heer Van der Steur ooit op de een of andere manier te kunnen uitvoeren. Wij moeten niet met elkaar in discussies verzeild raken over vogelhuisjes en wat dies meer zij.

De effecten op de recidive zijn natuurlijk ook buitengewoon belangrijk. Ik maak een koppeling met de hoorzitting die wij daarover vorige week donderdag gehad hebben.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat noch uit de plannen van de regering, noch uit de hoorzitting is gebleken welke effecten het Masterplan DJI heeft op het terugdringen van recidive door de strafrechtketen;

verzoekt de regering, de effecten op de bestrijding van recidive in kaart te brengen en de Kamer hierover te informeren,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Schouw. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 80 (29270).

De heer Schouw (D66):

Een enkeling zou kunnen denken: het is gek om deze motie bij dit debat in te dienen. De reclassering heeft echter een belangrijke taak in de recidivebestrijding. En wij hebben nou eenmaal te maken met het grote masterplan. Mijn fractie heeft echt behoefte aan meer inzicht in het recidive-effect van dat plan.

Mevrouw Helder (PVV):

Voorzitter. Wij hebben een goed algemeen overleg gehad, om meerdere redenen, zo zeg ik er vanuit het oogpunt van de PVV bij. Toch heb ik nog een tweetal moties, want tijdens het algemeen overleg heeft de PVV aan de staatssecretaris gevraagd of hij bereid is om het artikel in het Wetboek van Strafrecht aan te passen om het omzeilen van het taakstrafverbod bij ernstige gewelds- en zedenmisdrijven onmogelijk te maken. De staatssecretaris heeft daarop aangegeven dat hij op dit punt geen signalen heeft gekregen en dat de wet over drie jaar geëvalueerd wordt. Die signalen zijn er echter wel. Zie het bewuste artikel in het Advocatenblad van maart 2013. Daarom de volgende motie.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat het Openbaar Ministerie en de rechterlijke macht in de praktijk niet altijd acht slaan op het taakstrafverbod in artikel 22b van het Wetboek van Strafrecht zoals de wetgever het heeft bedoeld;

overwegende dat het verbod een taakstraf op te leggen in de praktijk eenvoudig met gebruikmaking van artikel 22b, derde lid, van het Wetboek van Strafrecht omzeild kan worden;

verzoekt de regering, artikel 22b, derde lid, van het Wetboek van Strafrecht te schrappen dan wel zodanig aan te passen dat het omzeilen van het taakstrafverbod niet meer mogelijk is,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Helder. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 81 (29270).

Mevrouw Helder (PVV):

De PVV was de eerste die voor de eigenbijdrageregeling voor gedetineerden pleitte. Inmiddels kennen wij het riedeltje. Eerst worden plannen van de PVV afgekraakt en vervolgens bijna letterlijk gekopieerd. Zo ook bij de eigen bijdrage voor gedetineerden. De staatssecretaris heeft in het AO aangegeven dat de eigen bijdrage 60 miljoen euro moet gaan opleveren. Om die reden valt niet in te zien – bezuinigingen – waarom daders wel voor hun detentie, maar niet voor hun reclasseringsbegeleiding een bijdrage moeten betalen. Daarom de volgende motie.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat in het kader van de bezuinigingen de regering een plan uitwerkt om een eigenbijdrageregeling voor gedetineerden te realiseren;

overwegende dat in dat kader niet valt in te zien waarom daders geen eigen bijdrage hoeven te betalen voor de reclasseringszorg;

verzoekt de regering, een onderzoek in te stellen naar de mogelijkheden van de invoering van een eigen bijdrage van daders voor de reclasseringsbegeleiding waar zij gebruik van maken,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Helder. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 82 (29270).

Mevrouw Helder (PVV):

Ik heb nog een nabrander. Gezien de motie van collega Schouw ben ik heel benieuwd wanneer wij de brief die tijdens het AO is toegezegd, tegemoet kunnen zien. Ook die brief gaat over recidive en taakstraffen.

De voorzitter:

De staatssecretaris heeft aangegeven dat hij snel kan antwoorden, maar hij moet dan wel over alle moties beschikken. Daar wachten wij even op.

De vergadering wordt enkele ogenblikken geschorst.

Staatssecretaris Teeven:

Voorzitter. Ik dank de leden voor de ingediende moties. Ik behandel de motie van de heer Van der Steur op stuk nr. 75 maar gelijk met de motie van de heer Schouw op stuk nr. 79.

In de motie op stuk nr. 75 wordt uitgegaan van een veronderstelling die niet wordt gedragen door onderzoek. Daarmee kom ik meteen op mijn commentaar op de motie op stuk nr. 79, waarin de heer Schouw de regering verzoekt te onderzoeken welke taakstraffen door zowel gestraften als de slachtoffers als straf worden ervaren en de Kamer daarover te informeren. Dat is gebeurd. Er is onderzoek gedaan in hoeverre taakstraffen als straf worden ervaren. Dat onderzoek is ook naar de Kamer gestuurd. 74% van de taakgestraften ervaart de taakstraf als een straf. Dat betreft het strafkarakter, meer dan de werkzaamheden. Ook is van belang dat het verplicht en onbetaald is. Het onderzoek dat de heer Schouw vraagt in zijn motie op stuk nr. 79 heeft nog niet zo lang geleden plaatsgevonden. Ik ben zeer bereid dat onderzoek, waaruit blijkt dat 74% het als een straf ervaart, nog een keer naar de Kamer te sturen.

De heer Schouw (D66):

Ik sta hier niet voor niks. Ik probeer een bruggetje te slaan tussen Van der Steur en de staatssecretaris; zo kent hij mij ook. De slachtoffers zijn het nieuwe element dat Van der Steur heeft toegevoegd. Als de staatssecretaris daar nog eens naar zou willen kijken, komen wij een stapje verder.

Staatssecretaris Teeven:

Dat heeft de staatssecretaris natuurlijk al gedaan. Daarmee kom ik ook op de motie op stuk nr. 75. Mevrouw Helder snijdt een terecht punt aan: soms is het niet te verenigen wat slachtoffers en wat daders als een straf ervaren. Dat zijn soms onverenigbare grootheden. Daarmee heeft zij een punt, want het zijn niet altijd dezelfde personen en het zijn ook niet altijd zaken die je met elkaar kunt verenigen. Het hangt ook van het delict af. De heer Van der Steur heeft een soortgelijke motie als die op stuk nr. 75 al in 2011 ingediend, onder het kabinet-Rutte I. Toen heb ik die motie gezien als ondersteuning van het beleid. Ik heb nog even nagekeken waarom ik toen heb gezegd dat ik die motie als ondersteuning van het beleid zag. Het maakt verschil of iemand vrijwilligerswerk doet of verplicht werk moet doen. Dat wordt soms als onplezierig ervaren, maar soms wordt het ook als plezierig ervaren. Ik vraag het mij overigens wel een beetje af. Mensen moeten houthakken in de Schoorlse Duinen, wat door slachtoffers wel als een straf wordt gezien, maar door de dader niet. Iedereen die dat een keer heeft meegemaakt en daar op werkbezoek is geweest, weet dat het toch een beetje een straf is. Als die mensen dat tegelijkertijd leuk vinden, kan ik niet op het eerste gezicht bedenken waarom het voor hen geen goede werkstraf zou zijn. Ik laat dus even in het midden of zij het altijd een rotklus moeten vinden, wat ik de heer Oskam hoor zeggen. Hij probeerde de heer Van der Steur een beetje te helpen. Ik weet niet of zij dat zouden moeten vinden. Ik hoor het een aantal fracties zeggen. Soms vinden mensen het een rotklus, maar soms ook niet. Er zijn mensen die het heel leuk vinden om met hun handen te werken in de Schoorlse Duinen, maar dan kan het toch een goede taakstraf zijn. U hoort aan mij dat ik met deze motie van de heer Van der Steur een beetje in mijn maag zit. Ik zie de motie wel als ondersteuning van het beleid, maar ik ga niet helemaal mee met de heer Oskam dat iedereen het altijd een rotklus zou moeten vinden. Sommige daders vinden het geen rotklus en sommige slachtoffers vinden het een prima straf. Waarom zou dat niet samen mogen gaan: een dader die het geen rotklus vindt en een slachtoffer die het een prima straf vindt? Ik werp het even terug. Dus als ik de motie van de heer Van der Steur zo mag uitleggen dat een taakstraf als een serieuze straf moet worden ervaren maar dat het niet per definitie een rotklus hoeft te zijn, kan ik wel met die motie als ondersteuning van beleid leven.

De heer Van der Steur (VVD):

Op die manier kan ik de staatssecretaris natuurlijk niet helpen. Ik ben overigens erg blij met zijn bestendige lijn dat deze motie dit keer ook ondersteuning is van beleid, maar het gaat om de tendens. De VVD-fractie zegt met de collega-ondertekenaars dat de tendens is dat er in de samenleving draagvlak moet zijn en blijven voor de taakstraf. Dat kan alleen maar als mensen zien dat het daadwerkelijk een straf is. Het kan best zijn dat het een keer gaat om een klus die niet als rotklus wordt ervaren. Dat is prima. Het gaat natuurlijk niet om de individuele gevallen en het gaat ook niet om alle gevallen, maar het gaat er wel om dat de tendens moet zijn dat wij bij het kiezen voor de invulling van de taakstraf steeds in ons achterhoofd houden – dat geldt voor de staatssecretaris maar zeker ook voor de reclasseringsorganisaties – dat het een activiteit moet zijn die op draagvlak in de samenleving kan rekenen. Alleen dan kan de taakstraf de functie vervullen die hij op dit moment vervult. Daar hecht de VVD-fractie aan.

Staatssecretaris Teeven:

Dan constateer ik dat de heer Van der Steur en het kabinet het eens zijn. Daar zullen wij ook naar blijven streven als kabinet. Dat deden we onder Rutte I en dat doen we onder Rutte II. Ik denk dat het heel wel mogelijk is om deze motie met gezond verstand uit te voeren. Dus ik laat het oordeel over deze motie over aan de Kamer.

De heer Schouw (D66):

Het mag, maar ik vind het een spelletje. Ik vind het echt een spelletje; Van der Steur met zijn poeha en Oskam die ook nog zo'n motie ondertekent. Ik vraag aan de staatssecretaris: wat gaat er nou veranderen als die motie wordt aangenomen?

Staatssecretaris Teeven:

Wat ik al zei: niet direct heel veel. Op dit moment worden heel veel taakstraffen opgelegd aan daders en door de reclassering uitgevoerd. Ik noem het vogelhuisje van de vader van de heer Schouw, die het aardig vindt om zo'n huisje te maken, als voorbeeld. Ik kan mij heel goed voorstellen dat heel veel daders het een rotklus vinden om zo'n vogelhuisje te maken, maar het is toch heel zinnig voor de samenleving. Zo is het bijvoorbeeld ook heel zinvol om de forten in Amsterdam bij de Stelling van Amsterdam op te laten knappen. Dan zullen er daders zijn die het een rotklus vinden dat zij de hele dag moeten schilderen aan die forten en er zullen ook daders zijn die het fantastisch vinden om de hele dag buiten te werken. Er zullen slachtoffers zijn die vinden dat de dader in de cel moet zitten en er zullen slachtoffers zijn die zeggen: het is fantastisch dat die forten worden opgeknapt; dan doen ze tenminste nog iets zinnigs. Zo proberen wij dat met elkaar te verenigen. Als ik de motie zo mag uitleggen – en ik zie de heer Van der Steur ja knikken achter de heer Schouw – dan kan het kabinet goed met deze uitleg leven. Ik zie ook niet meteen een tegenstelling tussen wat ik zeg en wat de heer Van der Steur met zijn motie bedoelt. Ik hoor mevrouw Kooiman ertussendoor tetteren, maar ik kan haar niet goed verstaan.

De voorzitter:

Het enige wat van belang is, is wat in de microfoon gezegd wordt.

De heer Schouw (D66):

Ik wil even mijn punt maken. Ik vind dit echt een toneelstukje. Van der Steur heeft hier echt iets anders mee bedoeld. Dat de staatssecretaris zegt dat dit ondersteuning van beleid is, is natuurlijk onderdeel van het toneelstukje. Ga zo door, zou ik zeggen.

Staatssecretaris Teeven:

Over toneelstukjes kunnen we natuurlijk allemaal wat zeggen. Laat ik vaststellen dat het kabinet wel consequent is. Ik in ieder geval wel. Ik zeg niks anders dan wat ik in 2011 over dit onderwerp heb gezegd toen een soortgelijke motie werd ingediend. Mevrouw Helder kan zich die motie, denk ik, nog heel goed herinneren.

Mevrouw Helder (PVV):

Ja, voorzitter. Daarom staat ze ook hier. Even een zijweggetje: ik steun de heer Schouw in wat hij net aan de interruptiemicrofoon zei over het toneelstukje. Ik sta hier omdat ik de staatssecretaris hoor zeggen dat hij de motie die in maart 2011 werd ingediend onder Rutte I toen heeft beoordeeld als ondersteuning van beleid. Maar toen had hij het over vrijwilligerswerk en laat dat stukje van de motie nu net geschrapt zijn. De motie is bijna woordelijk hetzelfde als die van maart 2011. De motie sloot af met "verplicht vrijwilligerswerk". Dat stukje is er nu net uit. Nu wil ik nog steeds weten of het dan alsnog ondersteuning van het beleid is.

Staatssecretaris Teeven:

Ik denk dat het gaat om de strekking van de ondertekenaar. Ik begrijp goed wat de heer Van der Steur bedoelt met de motie. Dat heeft de heer Oskam als medeondertekenaar van de motie net uitgelegd. Ik denk dat het kabinet er ook met verstand mee omgaat. Het is geen toneelstukje. Ik vind dat je met dit soort zaken met verstand moet omgaan. Ik denk dat mevrouw Helder net als ik weet dat je allerlei combinaties kunt maken van wat daders en slachtoffers van werkstraffen vinden. Ik geloof dat er acht combinaties mogelijk zijn. Wij moeten daar als kabinet met verstand mee omgaan. Dat proberen we ook. Er moet wel draagvlak blijven voor de werkstraf. Dat delen de heer Van der Steur en anderen met mij. Zo leg ik de motie ook uit.

Dan kom ik op de motie op stuk nr. 76, van de heer Oskam en vijf anderen, waarin staat dat de reclassering zich geconfronteerd ziet met een taakstelling en overweegt zich terug te trekken uit de veiligheidshuizen. Ik denk dat het goed is om te constateren dat veel organisaties die zich met de strafrechtketen bezighouden, worden geconfronteerd met een taakstelling. Dat geldt niet alleen voor de reclassering, maar ook voor andere private of overheidsorganisaties. Als de bedoeling van de motie is dat de regering binnen de taakstelling in gesprek gaat met de reclassering om te bezien of zij de samenwerking met de veiligheidshuizen kan voortzetten, dan ben ik zeer wel bereid om die motie uit te voeren. Als ik er meteen geld bij moet doen, zie ik geen dekking en ontraad ik om die reden deze motie.

De heer Oskam (CDA):

De bedoeling is dat de staatssecretaris met de directeur van de reclassering praat, zodat zij bij de keten blijven. Wat mij betreft hoeft dat geen extra geld te kosten.

Staatssecretaris Teeven:

Als dat de strekking van de motie is, ga ik graag in gesprek met de directeur van de reclassering, om te bezien hoe hij binnen zijn budget en binnen zijn taakstelling uitvoering kan geven aan die opdracht. Dan laat ik het oordeel over deze motie aan de Kamer.

De motie van mevrouw Kooiman op stuk nr. 77 verzoekt de regering in kaart te brengen wat de gevolgen zijn van de bezuinigingen op de reclassering en de Kamer hierover te informeren. Laat helder zijn dat het kabinetsbeleid als doelstelling heeft het vergroten van de maatschappelijke veiligheid. In 2013 wordt met name bezuinigd door middel van efficiencywinst. Voor 2014 gaan we samen met de reclasseringsorganisaties bekijken hoe vorm kan worden gegeven aan de bezuinigingen. Dat is niet gemakkelijk, want er moeten keuzes worden gemaakt. Dat gaat ook over de invulling. We gaan daarover binnenkort met elkaar debatteren. Ik denk dat ik de Kamer op dat moment ook zal informeren over die bezuinigingen, dus we gaan dat doen, maar op termijn. Wellicht is dit antwoord aanleiding voor mevrouw Kooiman om haar motie aan te houden.

De voorzitter:

Ze schudt nee, dus ik neem aan dat zij dat niet wil.

Staatssecretaris Teeven:

Dan ontraad ik de motie, want de discussie gaat verder en het kabinet voert dat uit. Ik zal niet ogenblikkelijk een brief hierover aan de Kamer sturen.

Mevrouw Kooiman (SP):

Dit vind ik een soort van belachelijk. De staatssecretaris zegt dat hij dat gaat doen en vervolgens dat ik nog wel even tijd nodig heb om te bedenken wat ik met deze motie ga doen. Dan snap ik niet zo goed waarom hij zegt dat hij de motie ontraadt in plaats van gewoon te zeggen dat hij de motie gaat uitvoeren. Dat hoor ik hem dus nu zeggen?

Staatssecretaris Teeven:

Ik heb al gezegd dat ik ga doen wat er in het dictum staat, maar ik ga niet stante pede een brief aan de Kamer sturen, omdat ik nog in overleg ben met de instellingen. Het is geen kwestie om het woord "belachelijk" hierbij te gebruiken. Het is gewoon een debat waarbij wij van gedachten wisselen in deze Kamer. Ik geef een iets andere uitleg aan de motie. Dat is mijn antwoord daarop.

Mevrouw Kooiman (SP):

De reden waarom ik de motie heb ingediend, is dat wij heel binnenkort het afbraakplan van de staatssecretaris gaan bespreken. Ik wil hierover graag voor die tijd geïnformeerd worden. Ik krijg graag een toezegging dat hij het voor dat debat aan de Kamer toestuurt, want dan kan ik de motie pas aanhouden, maar voor die tijd niet.

Staatssecretaris Teeven:

Ik heb de heer Oskam al toegezegd dat ik met de directeur van de reclassering ga spreken, dus ik kan ook met de directeuren van de reclasseringsorganisaties spreken over de bezuinigingen. Het debat zal nog even duren, want we hebben eerst nog een schriftelijke vragenronde over het masterplan. Dat geeft ons de tijd om in mei een brief aan de Kamer te sturen.

Mevrouw Kooiman (SP):

Dan houd ik mijn motie aan.

Staatssecretaris Teeven:

Zo zie je maar, je vindt elkaar altijd in het debat, als je even doorpraat.

De voorzitter:

Op verzoek van mevrouw Kooiman stel ik voor, haar motie (29270, nr. 77) aan te houden.

Daartoe wordt besloten.

Staatssecretaris Teeven:

Dan kom ik op de motie-Kooiman op stuk nr. 78, die de regering verzoekt te garanderen dat de papieren inschrijfmogelijkheid niet vervalt voordat de digitale mogelijkheden in detentie adequaat georganiseerd zijn, zodat mensen onder de 27 jaar aan hun sollicitatieverplichting kunnen voldoen tijdens detentie. Die motie is wat mij betreft overbodig, gezien de afspraken met het UWV. Mevrouw Kooiman zei erbij dat zij de motie indiende om te zien of zij de staatssecretaris goed had begrepen. Met het UWV is afgesproken dat er een ruime overgangstermijn zal zijn: tot 1 januari 2014. Die wordt ook in acht genomen, zodat de schriftelijke wijze van indienen dan nog mogelijk is. Om die reden is deze motie overbodig.

Over de motie van de heer Schouw op stuk nr. 79 heb ik gesproken; die heb ik ontraden. In de motie van de heer Schouw op stuk nr. 80 wordt de regering verzocht om de effecten op de bestrijding van recidive in kaart te brengen en de regering daarover te informeren. Ik heb mevrouw Kooiman net toegezegd dat ik in mei, voorafgaand aan het debat, daarover een brief zal sturen. Wat de heer Schouw in deze motie vraagt, kan ik daarbij meenemen. Wellicht is dat aanleiding voor de heer Schouw om zijn motie aan te houden.

De voorzitter:

Ik zie de heer Schouw nee schudden. Wat is dan uw oordeel?

Staatssecretaris Teeven:

Wat mij betreft is dit dan een overbodige motie, want ik heb die brief toegezegd.

In de motie op stuk nr. 81 verzoekt mevrouw Helder om artikel 22b, derde lid van het Wetboek van Strafrecht te schrappen dan wel aan te passen, zodat het omzeilen van het taakstrafverbod niet meer mogelijk is. Wij hebben hierover in het debat van gedachten gewisseld. Ik heb toen aangegeven dat ik hier weinig signalen van ken. Inmiddels heb ik de Raad voor de rechtspraak verzocht om mij te informeren over de vraag of daarvan sprake is. Ik wacht nu op antwoord. Op dit moment moet ik deze motie ontraden; ik zie op dit moment geen aanleiding om artikel 22b, derde lid aan te passen.

In de motie op stuk nr. 82 wordt de regering verzocht om een onderzoek in te stellen naar de mogelijkheden van de invoering van een eigen bijdrage van daders voor de reclasseringsbegeleiding waarvan zij gebruikmaken. Ik moet die motie ontraden. Ook hiervoor verwijs ik naar het regeerakkoord, dat niet voorziet in de mogelijkheid om hiervoor een eigen bijdrage te heffen. Om deze reden ontraad ik de motie.

Mevrouw Helder (PVV):

Nog even iets over de motie daarvoor. Kan de staatssecretaris toezeggen dat hij die brief van de Raad voor de rechtspraak naar de Kamer doorstuurt? Zo ja, wanneer verwacht hij deze ongeveer? In dat geval wil ik de motie aanhouden.

Staatssecretaris Teeven:

Op dit moment weet ik niet wanneer ik het antwoord kan verwachten. Ik zal dit aan de Raad voor de rechtspraak rappelleren. Wellicht kan ik dit meenemen in diezelfde brief in de maand mei, zodat de Kamer één verzamelbrief heeft voor dat debat.

Mevrouw Helder (PVV):

Dan houd ik mijn motie tot mei aan.

De voorzitter:

Op verzoek van mevrouw Helder stel ik voor, haar motie (29270, nr. 81) aan te houden.

Daartoe wordt besloten.

Staatssecretaris Teeven:

Voorzitter. Ik heb alle moties behandeld.

De beraadslaging wordt gesloten.

De voorzitter:

Dank u wel. De stemmingen over de moties zijn donderdagavond.

De vergadering wordt enkele ogenblikken geschorst.

Voorzitter: Van Veldhoven

Naar boven