5 Notarisambt

Aan de orde is de behandeling van:

  • - het wetsvoorstel Wijziging van de Wet op het notarisambt naar aanleiding van de evaluatie van die wet, alsmede regeling van enkele andere onderwerpen in die wet en wijziging van de Wet op het centraal testamentenregister en van de Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme (32250).

De voorzitter:

Ik heet de staatssecretaris van harte welkom.

De algemene beraadslaging wordt geopend.

De heer Rik Janssen (SP):

Voorzitter. Op het laatste moment heb ik de volgende toevoeging aan mijn spreektekst gekregen. Ik vervang mijn collega Sadet Karabulut, die tot half april afwezig is vanwege zwangerschapsverlof. Ik kan met enorm veel genoegen meedelen dat hedenochtend, 26 januari, om 11.30 uur een nieuwe wereldburger is geboren. Het is een jongetje. Hij heet Armin. Hij weegt 3,2 kilogram; althans bij zijn geboorte, ik weet niet hoeveel het nu is. Moeder en kind maken het uitstekend.

De voorzitter:

Namens de Kamer van harte gefeliciteerd. Het is altijd mooi dat er weer een nieuwe kiezer bij is.

De heer Rik Janssen (SP):

Voorzitter. We hebben het vandaag over de wijziging van de Wet op het notarisambt. Ik heb enige tijd getwijfeld of ik dit wetsvoorstel plenair zou willen behandelen. Het stond lang op de hamerstukkenlijst. Het is tenslotte ook een goed wetsvoorstel, maar toch kan het op onderdelen nog beter. Daarom sta ik hier vandaag alsnog, gelukkig niet alleen, maar met een aantal collega's. Het is ook niet mijn bedoeling om hier een principieel debat te voeren over de zaken die in dit wetsvoorstel ten principale geregeld worden, maar er zijn nog wel een paar praktische verbeteringen mogelijk. We moeten dat niet voorbij laten gaan.

De SP is vanaf het begin verklaard tegenstander van de marktwerking in het notariaat. Dat mag ik toch langzamerhand als bekend veronderstellen. Het is namelijk al zo sinds 1999. Er is veel discussie over de vraag of de prijsconcurrentie leidt tot afbreuk van kwaliteit. Die discussie wil ik echter niet over gaan doen. Daar zijn onderzoeken naar gedaan die het een zeggen en nu loopt er een onderzoek, waarvan we nog niet weten wat eruit gaat komen. De SP zou het liefst de marktwerking terugdraaien, maar zolang dat niet aan de orde is, is dit een status-quo en gaan we kijken wat we hierin aan verbeteringen door kunnen voeren.

Ik zal beginnen met het wetsvoorstel en dan vooral het beroepsgeheim. De notaris is "van al hetgeen waarvan hij uit hoofde van zijn werkzaamheid als zodanig kennisneemt, tot geheimhouding verplicht". Zo staat het in de Wet op het notarisambt. Omdat de tussenkomst van de notaris in een aantal gevallen verplicht is gesteld, zoals bij de aan- en verkoop van een huis, is het belangrijk dat mensen zich tot de notaris kunnen wenden voor juridische bijstand en advies en dat vertrouwelijk blijft wat zij met elkaar bespreken. Schending van de geheimhoudingsplicht is zelfs strafbaar: een jaar gevangenisstraf kun je zo krijgen!

Het is dus belangrijk dat mensen bij de notaris terecht kunnen en dat hun gegevens vertrouwelijk zijn. Het beroepsgeheim van de notaris is echter niet onbeperkt en onbegrensd. Dit wetsvoorstel onderkent de noodzaak om het beroepsgeheim in te perken, bijvoorbeeld voor onderzoek door het Bureau Financieel Toezicht of door de tuchtrechter. De geheimhoudingsplicht mag er, terecht natuurlijk, niet toe leiden dat zaken die niet deugen onder de pet blijven. De SP-fractie heeft in de schriftelijke ronde kritische vragen gesteld over het Bureau Financieel Toezicht, het bureau dat toezicht moet gaan uitoefenen op de naleving van twee wetten: de Wet ter voorkoming van witwassen en financiering van terrorisme, die ik gemakshalve de Wwft zal noemen, en de Wet op het notarisambt, die ik niet zal afkorten. Oorspronkelijk bevatte het wetsvoorstel wel een uitzondering op de geheimhoudingsplicht voor de Wet op het notarisambt, maar niet voor de Wwft. Daar is de staatssecretaris gelukkig van teruggekomen en daar zijn wij blij mee. De geheimhoudingsplicht wordt nu voor beide wetten geregeld. Het Bureau Financieel Toezicht hoeft zich dan ook niet meer in bochten te wringen voor gescheiden toezicht. Dat is de winst van dit wetsvoorstel. Deze inperkingen van het beroepsgeheim vind ik zeker een stap in de goede richting.

Waar dit wetsvoorstel naar mijn mening echter nog niet voldoende aan tegemoetkomt, is de opsporing van strafbare feiten. Door de geheimhoudingsplicht van de notaris mist het Openbaar Ministerie soms cruciale informatie in bepaalde grote onderzoeken, bijvoorbeeld in onderzoeken naar vastgoedfraude. Eind vorig jaar heeft het Openbaar Ministerie hier nadrukkelijk aandacht voor gevraagd. Als de notaris zelf strafbare feiten pleegt in de uitoefening van zijn ambt, is het Bureau Financieel Toezicht verplicht om aangifte te doen zodra zij hier hiervan kennis krijgt. Dat staat in artikel 162 van het Wetboek van Strafvordering. Het Bureau Financieel Toezicht mag echter geen aangifte doen van strafbare feiten gepleegd door de cliënt van de notaris, hoewel het daar ook op stuit. Dan geldt een afgeleide geheimhoudingsplicht. Formeel is er dan nog de aangifte, volgens pagina 9 van de memorie van toelichting. Het Bureau Financieel Toezicht mag dus geen informatie geven die herleidbaar is tot de cliënten. Wat blijft er dan nog over van de verplichte aangifte? Het resultaat is dan een spelletje "ik zie, ik zie, wat jij niet ziet" tussen het Bureau Financieel Toezicht en het Openbaar Ministerie. "Ik zie het en ik moet het zeggen; wat het is, mag ik niet zeggen, maar het is fraude." Dat kost ontzettend veel tijd, menskracht en geld. Naar mijn mening moet dit anders. Kan dit niet beter en duidelijker geregeld worden?

Als er een strafrechtelijk onderzoek volgt op de aangifte, mag het Openbaar Ministerie wel gaan opsporen, maar ook dan staat de geheimhoudingsplicht van de notaris soms in de weg. De rechter-commissaris moet dan de afweging maken of er sprake is van dusdanig uitzonderlijke omstandigheden, dat van deze informatie kennis mag worden genomen en de geheimhoudingsplicht moet wijken voor het belang van de waarheidsvinding. Daarvan is echter niet snel sprake. Pas als de notaris zelf wordt verdacht van het plegen van ernstige strafbare feiten die de kern raken van het werk van de notaris, kan de geheimhoudingsplicht worden doorbroken. Ik zeg met nadruk "kan", want dat gebeurt dus niet altijd.

Mijn fractie vindt die toets wel heel erg strikt. Ten eerste: zelfs als de notaris zelf verdachte is, kan het beroepsgeheim worden ingeroepen. Een voorbeeld uit de jurisprudentie betreft een zaak van de rechtbank van Utrecht. Daarin worden notarissen verdacht van valsheid in geschrifte. Er worden stukken in beslag genomen, waartegen wordt geprocedeerd. De notarissen krijgen gelijk en ondanks de verdenking aan hun adres mag het beroepsgeheim niet worden doorbroken. Ik vraag mij af of dit wenselijk is. Volgens mij is het beroepsgeheim daarvoor niet bedoeld. Als het daarvoor wel bedoeld zou zijn, moeten wij dat volgens mijn fractie echt veranderen. Zo wordt het verschoningsrecht voor niet-integere notarissen wel een gemakkelijk instrument om zich achter te verschuilen! Graag krijg ik een reactie van de staatssecretaris. Is hij het met mij eens dat wij dit zo niet moeten willen en dat wij hierin verandering moeten aanbrengen?

Ten tweede is er de situatie dat niet de notaris zelf, maar zijn cliënten verdacht worden van ernstige strafbare feiten. Ik denk daarbij aan grootschalige vastgoedfraude, waarbij voor miljoenen wordt gefraudeerd. Veel informatie ligt hoe dan ook al bij de notaris. Hoewel het soms niet goed voor te stellen is dat de vaste notaris van een grote vastgoedcrimineel van niets weet, wil ik toch proberen mij die situatie voor te stellen. Het gevolg is dat in die situatie het Openbaar Ministerie niet veel kan doen. En als het OM cruciale informatie in grote vastgoedfraudezaken mist, dat kunnen vastgoedfraudeurs niet voldoende worden aangepakt. De lat voor het in beslag nemen van informatie over verdachte transacties ligt nu wel erg hoog, naar mijn mening te hoog. Het leveren van bewijs in strafzaken wordt hiermee wel heel erg lastig, zonder dat daar nu een ontzettend goede verklaring voor te geven is. Maar misschien snap ik het gewoon niet. Dus vraag ik de staatssecretaris of hij mij nu eens heel nauwkeurig uit kan leggen waarom de geheimhoudingsplicht in de praktijk zo ruim wordt uitgelegd waardoor allerlei verdachte transacties niet door het OM onderzocht mogen worden. Dat lijkt me toch niet in het maatschappelijk belang.

Op pagina 15 van de memorie van toelichting lezen we waarom het kabinet het niet nodig vindt de geheimhouding verder in te perken.

1. Omdat de mogelijkheid tot dienstweigering door de notaris verruimd wordt. We moeten de notaris dus vertrouwen dat deze niet meewerkt aan malafide praktijken, en dat geen enkele andere notaris kan worden gevonden die dat wel zal doen.

2. De notaris is verplicht ongebruikelijke transacties te melden. Ook dat gaat weer uit van de bonafide notaris. Dat is ongetwijfeld veruit de grootste groep in de beroepsgroep, maar helaas zitten er rotte appels tussen.

3. De inhoud van notariële akten over vastgoedtransacties is al openbaar in het kadaster. Maar ook daarmee krijgt het OM onvoldoende zicht op wat zich precies heeft afgespeeld.

Nu is er een wetsvoorstel aangekondigd dat zal voorzien in een nieuwe uitzondering op de geheimhoudingsplicht, waarbij de notaris verplicht zal zijn informatie te verstrekken aan de Belastingdienst en het Openbaar Ministerie over financiële transacties via zijn derdengeldenrekening. Ook dat komt mij niet als afdoende voor. In bepaalde gevallen die je je gemakkelijk voor kan stellen, heeft het OM niet genoeg aan het bekijken van de geldstromen, maar is er echt meer informatie nodig. Bijvoorbeeld over de gesprekken die hebben plaatsgevonden. Hoe vaak hebben die gesprekken plaatsgevonden, wie waren daarbij en welke documenten werden er gebruikt? Het OM wees daar naar mijn mening terecht op in oktober vorig jaar.

Mijn fractie pleit er daarom voor om onder strikte voorwaarden de geheimhoudingsplicht verder in te perken ten behoeve van de opsporing van ernstige strafbare feiten, zoals vastgoedfraude, door het Openbaar Ministerie. Nogmaals, onder zeer strikte voorwaarden. Er moet zeker ook een rechterlijke toets tussen zitten. Het moeten zeker geen visexpedities worden. Het mag niet zo gaan van: we vallen ergens binnen en onder bepaalde voorwendsels gaan we alles maar even doorspitten. Dat willen wij nadrukkelijk niet. Ik hoor graag van de staatssecretaris een uitgebreide reactie hierop. Misschien mag ik hem in overweging geven het aangekondigde wetsvoorstel op dit punt uit te breiden. Ik overweeg een motie op dit punt in te dienen, maar ik wacht natuurlijk eerst de reactie van de staatssecretaris af.

Dan over het tuchtrecht. Met deze wet wordt een register voor het notariaat ingevoerd, artikel 5 van de Wet op het notarisambt. In dit register komt te staan wie er allemaal notaris is, met de datum van benoeming en de plaats van vestiging. Dit register is openbaar, met uitzondering van enkele ordemaatregelen. Daar heb ik nog enkele vragen over.

Oorspronkelijk werd ervoor gekozen opgelegde waarschuwingen en berispingen niet openbaar te maken. Bij tweede nota van wijziging is daar de tuchtrechtelijke boete aan toegevoegd. Dus behalve de waarschuwing en de berisping, is het nu ook de bedoeling dat de tuchtrechtelijke boete niet openbaar wordt. In artikel 103 van de Wet op het notarisambt wordt voorgesteld: De kamer van toezicht kan bij het opleggen van een waarschuwing, berisping of geldboete besluiten tot openbaarheid van de opgelegde maatregel. Naar mijn mening zou dit precies omgekeerd moeten zijn en zou er gekozen moeten worden voor openbaarheid in het belang van de bescherming van de burger. Nog steeds hangt er rond het tuchtrecht een zweem van het onder de pet houden van zaken of het elkaar afdekken. De samenleving vraagt om openbaarheid en ik vind dat nu wij die kans hebben, wij die ook moeten bieden. Daarom heb ik op dit punt een amendement ingediend. In plaats van "niet openbaar, tenzij" kiest de SP voor "wel openbaar, tenzij". Dan kan de rechter altijd nog de afweging maken om, wanneer het zou kunnen leiden tot reputatieschade voor de notaris, het niet openbaar te maken. Het dwingt de rechter in ieder geval wel tot motiveren waarom hij dat vindt. Volgens mij is dat een verduidelijking van het tuchtrecht en ook een opwaardering van het vertrouwen van de burger in het tuchtrecht. Ik wacht graag de reactie van de staatssecretaris op dit amendement af.

Tot slot ga ik in op de capaciteit van het Bureau Financieel Toezicht. Met dit wetsvoorstel krijgt het Bureau Financieel Toezicht een nog belangrijkere rol. Het wordt verantwoordelijk voor het algemeen toezicht op het notariaat en krijgt met dit wetsvoorstel dan ook een behoorlijke taakuitbreiding. De staatssecretaris heeft in de beantwoording van mijn schriftelijke vragen toegezegd dat er extra geld en mankracht worden vrijgemaakt voor deze taakuitbreiding, maar mijn fractie blijft hier bezorgd over. Het bureau is namelijk niet uitgezonderd van de rijksbrede taakstelling; er gaat dus ook weer geld af. Wij maken hier een wet en geven het bureau meer bevoegdheden om zaken die in het notariaat misgaan, beter aan te pakken, maar geven wij het bureau wel voldoende middelen om die handschoen daadwerkelijk en krachtig op te pakken?

Naar mijn mening is dit een gemiste kans. Wij kregen vanmorgen de grote aankondiging dat er meer crimineel geld ontnomen gaat worden. Volgens mij is daar 20 mln. voor vrijgemaakt. Dan vraag ik mij af of het Bureau Financieel Toezicht het hiermee moet doen. Zou het toch niet iets meer kunnen worden? Volgens mij valt er wel iets meer te halen. Ik hoorde de minister van Veiligheid en Justitie vanmorgen op Radio 1 zeggen dat wij voor iedere euro die wij investeren, er drie terugkrijgen. Als dat ook bij het Bureau Financieel Toezicht zo is, lijkt het mij een gemiste kans als wij dat niet van harte oppakken. Boeven vang je niet als één van je handen op je rug is gebonden, maar naar mijn mening is daar toch een beetje sprake van.

Mijn vraag aan de staatssecretaris is of dit echt alleen een kwestie van geld is. Heeft hij gewoon niet meer geld? Die 20 mln. voor de andere aanpak is er ook gekomen; is ook op dit punt niet nog iets te doen? Hoe kunnen wij dit oplossen en hoe zorgen wij er met elkaar in het maatschappelijk belang voor dat het Bureau Financieel Toezicht de slagkracht krijgt die het nodig heeft?

De heer Van der Steur (VVD):

Voorzitter. Allereerst wens ik namens de VVD-fractie op te merken dat dit wetsvoorstel een mooi voorbeeld is van een goede samenwerking tussen de belangengroepen, waaronder natuurlijk de Koninklijke Notariële Beroepsorganisatie, en de regering. Uit het omvangrijke dossier blijkt dat er veel uitwisseling heeft plaatsgevonden en dat met elkaar zorgvuldig is nagedacht over waar de grenzen van de vertrouwensrol van de notaris en de belangen van de samenleving liggen bij het tegengaan van eventueel misbruik. Dat komt allemaal voort uit de aanbevelingen van de commissie-Hammerstein. Volgens mij zijn alle partijen in de Kamer het erover eens dat die commissie zeer zorgvuldig heeft gekeken naar de rol van de notaris in de samenleving en een aantal goede voorstellen heeft geformuleerd die in overgrote meerderheid zijn opgenomen in dit wetsvoorstel. Die voorstellen leiden bijvoorbeeld tot scheiding van het toezicht en de tuchtrechtspraak, versterking van het toezicht door een andere en nieuwe rol van het Bureau Financieel Toezicht en – dat is een belangrijk punt voor de toekomst van het notariaat – het realiseren van de toegevoegde notaris. Daarbij is tegelijkertijd het voorstel voor de Wet notaris in dienstbetrekking ingetrokken. De voorstellen leiden ook tot een andere organisatie van het beheer van het testamentenregister.

De VVD-fractie kan zich zeer goed vinden in al deze voorstellen. Wij vinden dat de voorstellen afgewogen, in balans en in evenwicht zijn. Aan de ene kant moeten wij er in onze samenleving alles aan doen om ervoor te zorgen dat notarissen en mensen die gebruikmaken van notarissen – let op: in veel gevallen is dat wettelijk voorgeschreven en is het dus geen keuze maar een verplichting om naar een notaris te gaan – mogen rekenen op de vertrouwensrol van de notaris. Aan de andere kant heeft de samenleving er belang bij dat de notaris niet wordt misbruikt voor transacties die het daglicht niet kunnen verdragen. Vandaar dat de VVD-fractie onderschrijft dat het voor notarissen geldende ambtsgeheim en de daaruit voortvloeiende geheimhoudingsverplichting en het verschoningsrecht in deze wetgeving op een zorgvuldige manier gewaarborgd blijven.

Het onderdeel met betrekking tot de toegevoegde notaris kan op de instemming van de VVD-fractie rekenen, omdat dit het mogelijk maakt dat toegevoegde notarissen – ik heb mij laten vertellen dat dit in veel gevallen gebruikt zal worden door vrouwelijke kandidaat-notarissen; dat is althans de verwachting – de volledige functie van het notariaat vervullen, terwijl zij tegelijkertijd niet de verplichting hebben om een deel van een ondernemersrisico te dragen. De VVD-fractie ziet het als een belangrijke aanvulling op de mogelijkheid om zich als notaris te vestigen zonder de daarbij behorende risico's te dragen. Dat zal er naar het oordeel van de VVD-fractie dan ook toe leiden dat het verwachte tekort aan notarissen minder heftig zal zijn. Dat tekort is wel een punt van zorg, omdat wij weten dat in de afgelopen jaren een enorme uitstroom uit het notariaat heeft plaatsgevonden en het nog maar de vraag is of, als de economie en de vastgoedmarkt weer definitief aantrekken, die instroom weer zal terugkeren. Op dit punt verwacht ik geen antwoord van de staatssecretaris. Ik weet dat ook hij zich daar zorgen over maakt, dus daar hoeft hij wat mij betreft niet op in te gaan.

Wel ontvang ik graag een reactie van de staatssecretaris op het thans voorgestelde artikel 21, de zogenaamde ministerieplicht. Vroeger was de regel, zoals ook in lid 1 staat, dat een notaris verplicht is alle aan hem opgedragen handelingen te verrichten. In de dagelijkse praktijk gaat het dan om het opstellen van huwelijkse voorwaarden of een testament, maar ook om een vastgoedtransactie en eventueel een aandelenoverdracht. Voor al die zaken is een notariële akte vereist en zou één notaris in staat moeten zijn al die specialismen te doen. In de nieuwe wet wordt in artikel 21 mogelijk gemaakt dat een notaris binnen zijn samenwerkingsverband of binnen zijn kantoor kan doorverwijzen als hij een bepaalde taak opgedragen krijgt. Als hij bijvoorbeeld het opstellen van een testament niet meer dagelijks doet, kan hij die taak doorverwijzen naar een notaris binnen zijn samenwerkingsverband. Artikel 21, lid 4, zegt dat hij die taak ook kan doorverwijzen naar een andere notaris buiten zijn samenwerkingsverband, als die het verzoek aanvaardt en de werkzaamheden niet algemeen gebruikelijk en van een zodanige aard zijn dat het belang van de verzoekende partij met die doorverwijzing wordt gediend. Graag hoort de VVD-fractie de visie van de staatssecretaris op dit punt. In de afgelopen jaren is immers gebleken dat zich in de praktijk een vergaande mate van specialisatie heeft voorgedaan in het notariaat. Er zijn notarissen die zich alleen nog maar bezighouden met vastgoed – soms tot ergernis van de samenleving, maar dit terzijde – of met ondernemingsrecht. Die notarissen weten niet meer – en die hoeven dat waarschijnlijk ook niet te weten, althans naar de mening van de VVD-fractie – hoe zij een testament moeten opstellen. De praktijk is dat andere notarissen daarin gespecialiseerd zijn. De VVD-fractie vindt dat het mogelijk moet zijn dat het notariaat in de toekomst zo veel mogelijk kwaliteit levert aan de samenleving en dat specialisatie daarbij hoort. Dit werd overigens ook door de staatssecretaris opgemerkt in een recent artikel in Notariaat Magazine.

Omdat in het voornoemde artikel 21, lid 4, staat dat de werkzaamheden niet algemeen gebruikelijk moeten zijn, is dus de vraag of een in ondernemingsrecht gespecialiseerde notaris, die van ondernemingsrecht heel veel verstand heeft en op dat vlak heel belangrijke en ingewikkelde dingen doet, het opstellen van een testament wel of niet mag doorverwijzen naar een ander, die daar veel verder in gespecialiseerd is dan hij. Iets dergelijks is in de advocatuur al jaren gebruikelijk en zal naar de mening van de VVD-fractie de kwaliteit van de dienstverlening van het notariaat als geheel alleen maar ten goede komen. De gedachte van de VVD-fractie is dat artikel 21 zo begrepen moet worden dat er een ministerieplicht bestaat voor het volledige notariaat, maar niet voor iedere notaris afzonderlijk, ook niet ten aanzien van activiteiten als het opstellen van huwelijkse voorwaarden of een testament. Als de betrokken notaris daar geen verstand van heeft, mag hij toch doorverwijzen naar een collega die zich daarin heeft gespecialiseerd? Overigens adviseer ik die notaris om aan het publiek kenbaar te maken dat men bij hem moet zijn voor het mooiste testament dat men zich kan wensen en dat men andersom niet bij hem moet zijn voor een ingewikkelde overdracht van aandelen, omdat hij daarin niet gespecialiseerd is.

Ik wil nog een ander punt aan de orde stellen. De VVD-fractie heeft Kamervragen gesteld over de toetreding tot het notariaat. Graag breng ik onder de aandacht van de staatssecretaris dat wij daar graag nog antwoord op ontvangen.

Voorts wil ik alvast kort reageren op het voorstel van de SP-fractie. Los van het feit dat ik de law-and-ordertaal van de heer Janssen bijzonder op prijs stel, omdat naar onze mening juist de VVD daar borg voor staat, vind ik dat door de SP-fractie wat gemakkelijk heen gelopen wordt over het feit dat de notaris ook een belangrijke vertrouwensrol heeft. Iemands lief en leed, ik noemde al het opstellen van een testament of huwelijkse voorwaarden, ligt in het kantoor van de notaris. Je moet, als je daar binnenstapt als klant, zeker weten dat de informatie niet lichtelijk door, bijvoorbeeld het Openbaar Ministerie, ingezien kan worden. Dat punt wordt door de SP-fractie naar het oordeel van de VVD-fractie wat miskend. Of heb ik de heer Jansen verkeerd begrepen?

De heer Rik Janssen (SP):

Het is zeker niet de bedoeling van mij of de SP-fractie om het Openbaar Ministerie met veel machtsvertoon te laten binnenvallen bij notarissen om de huwelijkse voorwaarden te checken. Het gaat mij erom dat iemand die een testament wil laten maken moet weten dat de informatie betrouwbaar is. Ik vind zeker zo belangrijk dat iemand die van kwade wil is, en die van plan is om kwade zaken bij een notaris uit te voeren, weet dat hij daarvoor gepakt kan worden. Daarom heb ik gewezen op de sterke aanwijzingen en op de rechterlijke toets. Wij moeten niet zomaar het vertrouwen opgeven. Degene die kwaad van zins is, moet weten dat hij ervoor gepakt kan worden.

De heer Van der Steur (VVD):

Ik kan de uitleg van de heer Jansen wel begrijpen. Misschien moeten wij dit debat voortzetten bij de behandeling van het aangekondigde wetsvoorstel. Een ding is zeker. De VVD-fractie wil de aandacht vragen voor het belangrijke uitgangspunt van het ambtsgeheim. Natuurlijk heeft het Openbaar Ministerie de behoefte, in veel gevallen terecht, om zo veel mogelijk informatie te verkrijgen. Ik proef bij de SP-fractie een erg gemakkelijke en faciliterende rol ten aanzien van het Openbaar Ministerie. De VVD-fractie ziet die rol ook zo, maar in dit specifieke geval, omdat er geen keuze bestaat om de werkzaamheden door iemand anders dan een notaris te laten doen, wegen wij de zaak anders.

De heer Rik Janssen (SP):

Ook voor de SP-fractie staat voorop dat het vertrouwen leidend moet zijn. De woorden van de heer Van der Steur dat de SP-fractie hier te gemakkelijk tegenaan kijkt, wil ik weerspreken. Wij willen juist dat het minder gemakkelijk wordt voor degenen die kwaad van zins zijn, maar niet voor goedbedoelende burgers.

De heer Van der Steur (VVD):

De beoordeling daarvan ligt uiteindelijk bij het Openbaar Ministerie en niet bij de burgers. Dat is terecht, want zo is ons rechtssysteem ingericht.

De heer Rik Janssen (SP):

Ik wil zeker niet gaan concurreren met de heer Van de Steur over wie het OM het meest faciliteert. Dat moet duidelijk zijn. De SP-fractie vraagt regelmatig aandacht voor schikkingen bij vastgoedfraude. Die mensen moeten vaker voor de rechter worden gebracht. Dan moeten wij het OM wel de middelen geven om dat waar te maken.

De heer Van der Steur (VVD):

Daar vinden de SP en de VVD elkaar vandaag. Wat een historisch bijeenkomst is het nu al!

De SP-fractie heeft een amendement ingediend dat de regeling in de wet omdraait. De VVD-fractie zal dit verse amendement nog nader bestuderen. Mijn eerste reactie is dat wij ons moeten afvragen hoe het tuchtrecht van het notariaat in elkaar zit. Fouten worden gemaakt. Fouten maken is menselijk. Iedereen doet zijn uiterste best, en zeker notarissen, om te voorkomen dat fouten worden gemaakt. Dat heb ik op grond van eigen ervaring kunnen vaststellen. Desondanks worden er fouten gemaakt. In die gevallen wordt er, terecht, tuchtrecht toegepast. Zo hebben wij dat afgesproken.

Als wij de tuchtrechter verplichten om in alle gevallen uitgebreid te motiveren waarom die niet overgaat tot openbaarmaking, geven wij de tuchtrechter een extra, onnodige taak en last. Dat is wat de SP-fractie wil. De wet schrijft echter heel expliciet voor dat in alle gevallen waarin de tuchtrechter vindt dat openbaarmaking nodig is, de zaak ook openbaar gemaakt kan worden. Het uitgangspunt is echter niet openbaarmaking, maar "niet-openbaarmaking, tenzij". Het gaat om dat "tenzij". Wanneer moet iets openbaar worden gemaakt? Als een notaris malafide blijkt te zijn en de samenleving tegen betrokkene gewaarschuwd moet worden, dan moet openbaarmaking volgen. Daarover is de VVD-fractie het volledig met de regering eens. Dat geval is dus al geregeld. De vraag rijst of voor alle andere gevallen een extra opdracht aan de tuchtrechter geregeld moet worden, om aan te geven waarom de zaak in een bepaald geval niet openbaar gemaakt moet worden. Dat is de vraag. Dat is in eerste reactie mijn bezwaar tegen het amendement.

De heer Rik Janssen (SP):

Die motivering hoeft in een simpele zaak niet uitgebreid te zijn. Die bestaat er vaak in dat gekeken is naar het belang van de notaris en naar de aard van de berisping of boete. Wij vinden het dus van belang dat de gedachtegang van de rechter wordt omgedraaid. Die zou moeten zijn: de burger heeft recht op openbaarheid tenzij het in de ogen van de tuchtrechter zo gering is, dat hij gemotiveerd afwijkt. Het uitgangspunt moet de bescherming van de burger zijn en niet a priori die van de notaris. Een beetje fout is toch eigenlijk ook al fout.

De heer Van der Steur (VVD):

Met dit laatste ben ik het eens. Een foute notaris moet uit het vak worden gegooid en mag wat mij betreft ook openbaar aan de schandpaal worden genageld, want daarover praten wij nu. Er zijn echter ook zo veel andere fouten die eventueel tot behandelingen of een beroep op het tuchtrecht leiden. Misschien kan de heer Jansen in tweede termijn toelichten in welke omvang zijn amendement naar zijn verwachting zal worden toegepast? Dan is het belang van het amendement wellicht wat duidelijker. Ik kan het dan aan mijn fractie meegeven voor de afweging die zij zal maken.

Voorzitter. Ik hoop hiermee mijn eerste termijn tot uw genoegen te hebben afgesloten.

De heer Bontes (PVV):

Voorzitter. De notaris vervult een belangrijke waarborgfunctie in het Nederlandse rechtsverkeer. Naast zelfstandig ondernemer is de notaris beëdigd ambtenaar. Elke notaris dient in de uitoefening van zijn beroep te voldoen aan hoge ethische eisen opdat het publieke belang van de rechtszekerheid overal is gewaarborgd.

Dit wetsvoorstel vloeit voort uit de aanbevelingen van de commissie-Hammerstein en het kabinetsstandpunt naar aanleiding van de evaluatie van de Wet op het notarisambt. Het kabinet maakte zich bezorgd over de integriteit van de notarissen en heeft dit wetsvoorstel voorgesteld om de regelgeving aan te scherpen op de gebieden kwaliteit, integriteit en ondernemerschap. Duidelijke integriteitsregels, kwaliteitseisen en een goed functionerend toezicht daarop zijn volgens mijn fractie essentieel om de onafhankelijke positie van de notaris ook in de toekomst te waarborgen. Enkele geruchtmakende vastgoedfraudes en dubieuze transacties hebben ertoe geleid dat wij ook kritisch kijken naar het functioneren van de notarissen in Nederland.

Sinds de invoering van de Wet op het notarisambt is het notariaat kwetsbaarder geworden voor beïnvloeding en manipulatie. Verscherping van het toezicht op het notariaat is van belang om tijdig te kunnen ingrijpen bij notarissen die over de schreef gaan. De PVV-fractie acht het noodzakelijk dat notarissen hun voorlichtende en informatieve taak behouden. Zij is van mening dat notarissen die niet voldoen aan de publieke kernwaarden van het ambt desnoods onder verscherpt toezicht dienen te worden gesteld. Het ontwikkelen van heldere, toetsbare criteria waaraan een goed notariskantoor moet voldoen, biedt duidelijkheid voor de beroepsgroep en andere belanghebbenden.

De introductie van de toegevoegde notaris is een degelijk alternatief voor die kandidaat-notarissen die het ondernemerschap niet ambiëren. In de praktijk is gebleken dat een grote groep vrouwen geen ambitie heeft om een notariskantoor op te richten. De invoering van de toegevoegde notaris geeft ook deze kandidaten de kans om hun werkzaamheden voort te zetten. De aanwezige kennis gaat zodoende niet verloren en de passeercapaciteit van het notariskantoor kan op deze wijze worden vergroot.

Ondanks het feit dat de PVV-fractie voorstander is van de maatregelen die zijn opgenomen in het voorliggende wetsvoorstel, heb ik toch nog enige vragen over de reikwijdte van de geheimhoudingsplicht van het notariaat. Het College van procureurs-generaal heeft onlangs laten weten dat het dit wetsvoorstel een stap in de goede richting vindt, maar het is van mening dat het voorstel niet ver genoeg gaat. Het wetsvoorstel regelt dat het Openbaar Ministerie bij verdenking van criminele transacties informatie kan opvragen over de geldstromen op de rekeningen die notarissen gebruiken om het geld van klanten over te schrijven. Het Openbaar Ministerie wil niet alleen de geldstromen kunnen bekijken, maar het wil via de rechter alle informatie kunnen opvragen. Het College van procureurs-generaal wil dus een verdere inperking van de geheimhoudingsplicht van notarissen. Ik wil de staatssecretaris vragen of hij ook van mening is dat dit voorstel niet ver genoeg reikt en of hij ook vindt dat de geheimhouding, als een soort kaasstolp, over de criminele transacties zit; een en ander uiteraard met oog voor de rol – ik doel op de geheimhoudingsplicht – die notarissen hebben. Is de staatssecretaris voornemens om de geheimhouding in te perken?

De heer Recourt (PvdA):

Voorzitter. Het belang dat de Partij van de Arbeid vandaag voor ogen heeft, is de kwaliteit en integriteit van de publieke dienstverlening door notarissen. Het onderhavige wetsvoorstel dient dat belang. Ik moet eerlijk zeggen dat wij na de schriftelijke rondes geen behoefte meer hadden aan deze plenaire afronding. Wij zijn ingenomen met het betere toezicht op het notariaat en de bijbehorende beperking van de geheimhoudingsplicht. Ik zal kritisch luisteren naar de reactie van het kabinet op het voorstel van de SP, maar op zich waren wij tevreden met het oorspronkelijke voorstel.

Ik zal daarom niet herhalen wat daarin staat, maar doorgaan met de punten die ik als aanvulling naar voren wil brengen. Het eerste is een vraag. In het voorstel wordt het Bureau Financieel Toezicht de integrale toezichthouder; de Koninklijke Notariële Beroepsorganisatie is geen toezichthouder meer, maar krijgt een taak op het gebied van de kwaliteitsbewaking en -bevordering. Houdt het Bureau Financieel Toezicht ook toezicht op de kwaliteit van het notariaat, of alleen op de integriteit? En hoe is de informatie-uitwisseling geregeld tussen het Bureau Financieel Toezicht en de beroepsgroep, de Koninklijke Notariële Beroepsorganisatie?

Met recht wordt met het wetsvoorstel de integriteit van de notaris versterkt en zijn kwaliteit verbeterd. Op die manier kan de notaris zijn functie als poortwachter van de legale bovenwereld vervullen. Mijn fractie vindt dan ook dat de notaris instrumenten moeten worden gegeven om diens functie als poortwachter waar te kunnen maken. In toenemende mate worden constructies met vennootschappen verzonnen om daarmee te frauderen. Zo wordt met name in de vastgoedsector, waar via het kadaster al een redelijk toezicht is, niet vastgoed zelf meer verkocht, maar de bv's die dit vastgoed bezitten. En ook bij faillissementsfraude, btw-zwendel, ontslagzwendel wordt gebruikgemaakt van schimmige constructies met vennootschappen. De notaris moet bij een transactie waarbij een rechtspersoon is betrokken, ook nu al uitzoeken wie de echte rechtspersoon is achter de vennootschap: de zogenaamde "ultimate beneficial owner". Alleen kan hij dat niet goed doen omdat dit niet goed en dwingend is geregistreerd. De Partij van de Arbeid stelt voor om een register te maken, en dat aan het handelsregister te hangen, waarin de wijzigingen ten aanzien van aandelen worden bijgehouden: worden ze bezwaard, wie is de eigenaar enzovoort. De notaris krijgt dan echt inzicht in de verhoudingen en kan ook echt werk maken van zijn waarborgfunctie, door onregelmatigheden te melden. Maar ook justitie en de fiscus kunnen hiermee hun voordeel doen. Zo kan onder meer worden voorkomen dat ten onrechte geen overdrachtsbelasting wordt afgedragen door constructies met vennootschappen op te zetten. Uit het belastingplan van dit najaar blijkt dat de fiscus zelf schat dat door deze constructies 150 mln. aan belastinginkomsten wordt misgelopen. Reken uit je winst!

Aansluitend bij het nieuws van vandaag het volgende. Het centraal aandeelhoudersregister is een enorme hulp bij het ontnemen van criminele gelden, dus ik zou zeggen: staatssecretaris Teeven, doe uw voordeel met het plan dat ik vandaag aan u presenteer. Zoals de minister vandaag in de media naar voren heeft gebracht: laat misdaad niet lonen. De kern van ons voorstel voor een centraal aandeelregister blijft dat hiermee de notaris, politie en justitie effectieve instrumenten in handen krijgen om fraude tegen te gaan. Bij de vraag welke misdaad de overheid vervolgt, mag immers de dikte van iemands portemonnee niet uitmaken. De pakkans voor witteboordencriminaliteit en de preventie daarvan moeten beter. Met dat in het achterhoofd hebben collega Ed Groot en ik vanmiddag een initiatiefnota ingediend, waarin we het voorstel voor een Centraal Aandeelhoudersregister hebben uitgewerkt. Ik wil deze nota bij dezen aanbieden aan de voorzitter, de staatssecretaris en mijn collega-Kamerleden. De bode wil ik vragen om deze uit te delen.

De voorzitter:

Deze initiatiefnota zal worden gedrukt en rondgedeeld onder stuknummer 32608. Ook zal ik ervoor zorgen dat de staatssecretaris en de Kamerleden deze nota krijgen.

De heer Recourt (PvdA):

Ik hoop dat ons initiatief door dit kabinet en de collega-Kamerleden wordt herkend als een goede en effectieve aanpak van fraude en belastingontduiking. We komen er op een later moment inhoudelijk nog over te spreken. Dank u wel.

De voorzitter:

Dan geef ik als laatste van de zijde van de Kamer het woord aan mevrouw Van Toorenburg.

Mevrouw Van Toorenburg (CDA):

Dank u wel, voorzitter. Ik zal het kort houden, zodat we wat tijd inlopen. Wat de CDA-fractie betreft ligt er een prima wetsvoorstel voor. Het heeft een tijd op de agenda gestaan voor plenaire aanmelding en uiteindelijk is het controversieel verklaard waardoor we het niet hebben kunnen behandelen. Nadat het enige tijd als hamerstuk op de agenda heeft gestaan, behandelen we het hier vandaag in de plenaire zaal dan toch nog. Laat duidelijk zijn dat het wetsvoorstel wat de CDA-fractie betreft een hamerstuk had mogen zijn. Maar het is natuurlijk altijd goed om de gelegenheid te baat te nemen om er de aandacht op te vestigen hoe belangrijk het is dat het toezicht, de tucht en de integriteit van de notaris af en toe tegen het licht worden gehouden. Mensen moeten weten dat er maatregelen worden genomen om het maatschappelijke verkeer te optimaliseren, omdat ze dan weten dat ze vertrouwen kunnen hebben in de notaris. Iedere stap in die richting is dan ook een goede, zeker als het fraude tegengaat en meer inzicht oplevert in geldstromen. Het is al met al een goed wetsvoorstel, waarmee ik prima kan leven. Deze behandeling biedt mij dus vooral de gelegenheid om een zijsprongetje te maken en een paar vragen te stellen aan de staatssecretaris.

Het belangrijkste aspect van het wetsvoorstel is de bestrijding van fraude en dan vooral de bestrijding van vastgoedfraude. Het blijft een probleem bij de koop en de verkoop van onroerende goederen dat die niet allemaal worden geregistreerd in het kadaster. Ik doel dan op de ABC-constructie. De ABC-constructie houdt in dat een huis van A naar B wordt doorverkocht en ten slotte ook nog naar C en dat niet iedereen volledig in de akte wordt geregistreerd. Kan de staatssecretaris mij zeggen of hierin nog wijzigingen moeten worden aangebracht? Kan hij deze problematiek nog eens tegen het licht houden om wellicht nog een slag te maken bij de bestrijding ervan?

De positie van de kandidaat-notaris. De CDA-fractie ziet natuurlijk in waarom het goed is om te zoeken naar een andere constructie, want nu zitten al die kandidaten te wachten totdat ze eindelijk een keer notaris mogen worden. Soms willen ze dat overigens niet, omdat ze dan ook ondernemer moeten worden met alle uitdagingen van dien, uitdagingen die voldoende in de stukken zijn besproken. Kan de staatssecretaris – dat is ook voor de wetsgeschiedenis van belang – uitleggen wat het cruciale verschil is tussen al die vormen van notaris: de kandidaat-notaris, de toegevoegd notaris en de notaris in loondienst? Hoe zit het nu precies? Is het niet vooral een probleem bij grote, misschien criminele organisaties die mensen in dienst hebben? Daar zou het kunnen knellen. Wat is met andere woorden de winst van deze keuze? Overigens is het prima dat het hele veld het met deze stap eens is. Kan de staatssecretaris in het licht van deze wet aangeven wat de meerwaarde van deze keuze is?

Voorzitter. Het Centraal register der testamenten. Dit register functioneert al weer enige tijd; het is in 2004 van start gegaan. Nu is er een bereidverklaring van de KNB nodig om het beheer ervan over te nemen. In hoeverre heeft dat positieve effecten op de verbetering van de kwaliteit en de integriteit? Kan de staatssecretaris dat wat concreter maken?

Twee kleine puntjes. Het doet de CDA-fractie deugd dat de financiële lasten van de invoering van het wetsvoorstel beperkt blijken te zijn. Wij zijn echter wel weer even verder. Denkt de staatssecretaris dat het nog steeds een reële inschatting is dat de kosten niet meer dan 1 mln. zullen bedragen? Dat bedrag zou meevallen, maar het is wel gebaseerd op oude cijfers.

Ten slotte een vraag over Europa. Binnen Europa zijn er heel erg veel ontwikkelingen, ook op het terrein van fraude, registraties en allerlei juridische constructies. Is het wetsvoorstel nu wel of niet "state of the art" als je het afzet tegen het Europese niveau? Zijn wij nu weer helemaal bij of is Europa ons al weer een beetje voorbij geschoven en staan er nieuwe uitdagingen voor de deur? Met andere woorden: zijn wij met Europa op stoom of zijn er ontwikkelingen die ons nopen om nog een stapje verder te gaan?

Voorzitter. Het is al met al een mooi wetsvoorstel waarmee wij een belangrijke stap zetten.

De voorzitter:

Dank u wel. Ik begreep van de staatssecretaris dat hij tijd nodig heeft om zich voor te bereiden op zijn beantwoording. Wij zullen iets over vieren gaan luisteren naar zijn antwoord.

De vergadering wordt van 15.55 uur tot 16.05 uur geschorst.

Staatssecretaris Teeven:

Voorzitter. Ik dank de leden voor hun inbreng. Het lijkt mij goed om te constateren dat zij het wetsvoorstel allen in grote lijnen zeer enthousiast tot enthousiast steunen, dat enkelen van hen kritische kanttekeningen hebben geplaatst en dat er zelfs een amendement is ingediend waarop ik hierna zal ingaan. Het is goed dat ik de gelegenheid heb om dit wetsvoorstel toch met uw Kamer te bespreken. Ik ben blij dat het uiteindelijk geen hamerstuk is geworden; mevrouw Van Toorenburg zei daar al iets over. Ik ben ook verheugd over de steun die ik bij de schriftelijke behandeling van het wetsvoorstel bij nagenoeg alle fracties heb geproefd, hetzij voor het geheel, hetzij voor een gedeelte. Het is ook bijzonder om datgene te zien waarover de heer Recourt sprak in zijn eerste termijn. Ik las het vanochtend in Het Financieele Dagblad. Er is een zeer interessant plan uitgewerkt. Ik zal er later nog een paar woorden aan wijden, maar ik ga er een beetje van uit dat de heer Recourt begrijpt dat als je zo'n plan krijgt, je dat eerst eens even rustig gaat bestuderen. Het is echter zeker het lezen waard.

Het wetsvoorstel regelt een aantal onderwerpen dat voor het goed functioneren van het notariaat en daarmee voor de samenleving van groot belang is. De rol van de notaris is wezenlijk in de Nederlandse rechtspraktijk. De wettelijk voorgeschreven tussenkomst van de notaris bij handelingen zoals transacties, testamenten, huwelijkse voorwaarden en oprichting van rechtspersonen maakt dat het goed functioneren van het notariaat essentieel is in onze rechtsstaat. Onder "goed functioneren" versta ik dan ook "integer en kwalitatief hoogstaand functioneren". De ministerieplicht, waarop ik nader terugkom bij de beantwoording van een aantal vragen, stamt uit de Franse tijd. Het gaat om een vorm van dienstbaarheid aan de burger, terwijl de burger tegelijkertijd met al zijn geheimen bij de notaris terecht kon. Ook in die tijd, in de Franse tijd, moesten de burgers al hun vertrouwelijkheden aan de notaris kunnen toevertrouwen. Ik kom daarop terug bij de bespreking van de omvang van de geheimhoudingsplicht naar aanleiding van de kritische opmerkingen die de heer Jansen en in iets mindere mate de heer Bontes daarover hebben gemaakt.

In de kern werkt het wetsvoorstel het kabinetsstandpunt – ook dat van het vorige kabinet – over de evaluatie van de commissie-Hammerstein uit. In hoofdzaak gaat het daarbij om maatregelen die de integriteit en kwaliteit van het notariaat bewaken. Over dat kabinetsstandpunt heeft de Kamer met mijn voorganger, de vorige minister, eerder uitgebreid overleg gevoerd. Wij bespreken vandaag eindelijk – met de nadruk op eindelijk – het resultaat van dat proces dat wij met zijn allen hebben doorlopen en dat al een aantal jaar bezig is. Tot de heer Van der Steur zeg ik dat Kamer en regering er al zo'n drie jaar over spreken. Belangrijke elementen van het wetsvoorstel zijn de scheiding van het toezicht en het tuchtrecht en de versterking van het toezicht door het Bureau Financieel Toezicht. Ik zal daarover later nog een aantal opmerkingen maken naar aanleiding van de vragen. Ook is de rol van de Koninklijke Notariële Beroepsorganisatie als bewaker van de kwaliteit van de beroepsuitoefening steviger in het wetsvoorstel verankerd. Ook ik maak de fout dat ik "beroepsorganisatie" nog wel eens verwar met "broederschap" maar dat dateert uit oude tijden, laat ik het maar zo zeggen.

Verder voorziet het wetsvoorstel in de mogelijkheid van toetsing van de geschiktheid van aankomende notarissen. Er komt een commissie toegang notariaat en er is een uitbreiding van de wettelijke grondslagen voor ontslag en schorsing. Ook wordt geregeld de invoering van de toegevoegd notaris – een enkeling heeft daarover vragen gesteld – waarmee het beroep van notaris ook kan worden uitgeoefend door ervaren kandidaat-notarissen die niet het zelfstandig ondernemerschap ambiëren. Bij de vragen die mevrouw Van Toorenburg daarover heeft gesteld zal ik daarop uitgebreid ingaan, al was het maar voor de wetsgeschiedenis zoals zij terecht opmerkte.

De verantwoordelijkheid voor het beheer van het Centraal Testamentregister wordt in de wet overgedragen aan de KNB, die aan dit beheer op efficiënte wijze en in samenhang met de andere taken van het notariaat invulling geeft. Het is ook belangrijk dat we dit nu formaliseren. Ik ben ervan overtuigd dat we de dienstverlening van de notaris dankzij deze maatregelen kunnen versterken.

Nu ga ik in op een aantal belangrijke thema's en onderwerpen van het wetsvoorstel. Daarover heeft een aantal van u vragen gesteld, al zijn er ook onderwerpen die ik nog even wil aanstippen, mede in het licht van de wetsgeschiedenis. Daarbij vermeld ik hoe deze wet zal worden toegepast.

Dit wetsvoorstel introduceert algemeen toezicht op notarissen dat preventief van aard is. Ook wordt er toezicht gehouden op de integriteit van de notaris. Het Bureau Financieel Toezicht, het BFT, dat al belast is met het financieel toezicht, krijgt deze taak erbij. Het Bureau Financieel Toezicht krijgt daartoe de bevoegdheden die een toezichthouder op grond van de Algemene wet bestuursrecht toekomen. Voor de uitoefening van die toezichtfunctie regelt het wetsvoorstel ook een doorbreking van de geheimhoudingsplicht en het verschoningsrecht. Daar heeft een aantal van u heel specifieke vragen over gesteld. Laat ik er duidelijk over zijn dat ik het ambtsgeheim van de notaris essentieel vind voor de functie die hij of zij in ons rechtsbestel bekleedt. Een cliënt die de diensten van een notaris voor juridische bijstand en advies wil inroepen, moet verzekerd zijn van het vertrouwelijke karakter van zijn relatie tot de notaris. Ik denk dat dat een belangrijk uitgangspunt is, niet alleen bij de notariële beroepsgroep, maar ook bij andere beroepsgroepen. De cliënt moet zich vrij weten en voelen om zich tot de notaris te wenden. In algemeen juridische termen zou je kunnen zeggen dat de toegang tot die vorm van rechtsbedeling goed gewaarborgd moet zijn. De heer Van der Steur sprak dan ook terecht over het zoeken naar balans met betrekking tot de geheimhoudingsplicht. Omdat het ambtsgeheim de vertrouwensrelatie tussen de notaris en zijn cliënt weerspiegelt en daarmee een van de pijlers van de notariële functie is, kunnen de daarmee samenhangende geheimhoudingsplicht en het verschoningsrecht alleen bij hoge uitzondering worden doorbroken. Voor derden die vanuit hun functie of werkzaamheid kennis nemen van vertrouwelijke informatie geldt een afgeleide geheimhoudingsplicht. Als die afgeleide geheimhoudingsplicht niet zou toekomen aan bijvoorbeeld een accountant die specifiek voor een notaris werkzaamheden verricht, dan zou die geheimhoudingsplicht door controle bij de accountant of door informatie-inwinning bij de accountant al te gemakkelijk kunnen worden doorbroken. De belangrijkste waarborg van het ambtsgeheim vormt de toetsing en afweging door de rechter van het belang van geheimhouding per concreet geval. Tegen de heer Janssen en de heer Bontes zeg ik dat we natuurlijk een uitgebreide jurisprudentie hebben verzameld, niet alleen over de geheimhoudingsplicht van de notaris en het doorbreken daarvan, specifiek als het om de notaris gaat, maar ook over de afgeleide geheimhoudingsplicht en het afgeleide verschoningsrecht.

Voor de toezichthouders van het BFT is een dergelijke doorbreking van de geheimhoudingsplicht geregeld. Om te kunnen beoordelen of het beroepsmatig handelen van de notaris deugt, moet het BFT in de dossiers van de notaris kunnen kijken. Volgens mij bestaat hierover volstrekt geen verschil van mening tussen de Kamer en de regering. Dit zeg ik in het bijzonder tegen de heer Janssen. Ook zeg ik dat er op de toezichthouders van het BFT een afgeleide geheimhoudingsplicht rust. Dat betekent dat het BFT in beginsel geen vertrouwelijke informatie aan derden mag verstrekken. Ik zie dat het BFT vandaag ook meeluistert op de publieke tribune en dat de baas daarvan nu ja knikt. Mij lijkt het belangrijk om te constateren dat er in dit wetsvoorstel een zorgvuldige balans is gevonden tussen enerzijds het belang van het ambtsgeheim en anderzijds het belang van adequaat toezicht. Ook in de individuele zaken waarin de geheimhouding moet worden doorbroken, is het iedere keer opnieuw zoeken naar de balans tussen waar je het wel doet en waar niet. Het BFT krijgt in het wetsvoorstel ook de nieuwe bevoegdheid om bij overtreding van de voorschriften voor de administratie van de notaris of van de meldingsplicht met betrekking tot de financiële positie van de notaris een boete of een last onder dwangsom op te leggen. Het BFT kan daarmee slagvaardig opereren indien een notaris niet meewerkt. We hebben wel een discussie gehad – die is ook tussen mij en het BFT gevoerd – over de vraag of de boete, een boete van de derde categorie van maximaal € 7500, zeg ik uit mijn hoofd, hoog genoeg is. Laat volstrekt helder zijn dat je dan wel op de discussie komt of eventuele waarschuwingen en berispingen openbaar moeten zijn of niet. Die raakt het amendement. Ik kom daarop nog terug. De boete op zich, al dan niet in combinatie met een openbaarmaking daarvan, vormt voor elke notaris voldoende aansporing om mee te werken aan het onderzoek dat het BFT wil verrichten.

De kwaliteit van de notariële beroepsuitoefening is naar ons oordeel primair een verantwoordelijkheid van de notaris en de KNB. De KNB heeft ook een wettelijke taak op dit punt. De kwaliteitstoetsen door de KNB dienen ter borging van de kwaliteit binnen het notariaat en krijgen daarmee ook een wettelijke basis, waarbij de notaris wordt verplicht zijn medewerking te verlenen. Deze kwaliteitstoetsen richten zich op de professionele kwaliteit van de notaris en zijn dienstverlening. Ik denk dat wij het er ook over eens zijn dat kwaliteit meer is dan het alleen maar naleven van de regels, want een notaris die alleen keurig de regels naleeft, maakt nog geen goede notaris. Daar is meer voor nodig. Daar is ook service voor nodig, dienstverlening, ook in deze tijd waar wij helaas te maken hebben met fraude en het niet voldoen aan de voorwaarden die volgens de wetgeving wordt gesteld. Daarvoor is ook nodig een notaris die opereert midden in de samenleving en die ook meewerkt met de overheid als dat op een bepaald moment gewenst is, maar wel steeds met inachtneming van het geheimhoudingsrecht.

De collegiale toetsingen dragen naar het oordeel van de regering ook bij aan het vergroten van het besef in de beroepsgroep omtrent integriteit en kwaliteit. Zo kan de KNB zijn verantwoordelijkheid voor de kwaliteit van het beroep ook waarmaken. Ik wil ook mijn waardering uitspreken voor het enthousiasme en de professionaliteit waarmee de beroepsgroep al invulling heeft gegeven aan die intercollegiale toetsing. Dat geeft mij in ieder geval en ik hoop ook uw Kamer vertrouwen voor de toekomst. Ik denk dat de beroepsgroep heel wel heeft begrepen wat er de laatste jaren mis is gegaan in incidentele zaken. Dat heeft ook genoopt tot die collegiale toetsing. Die is heel belangrijk.

Ik ga nu dan in op vragen, maar niet dan nadat ik allereerst even het amendement heb besproken dat de heer Janssen heeft ingediend met betrekking tot de openbaarmaking van de tuchtmaatregelen van waarschuwing, berisping en tuchtrechtelijke boete, als dat al niet in combinatie met iets is gedaan van een zwaardere straf. Die boete kon al openbaar worden gemaakt als er een nog zwaardere tuchtrechtelijke straf is uitgesproken.

In de huidige wet is de registratie van de lichtere maatregelen van waarschuwing en berisping in beginsel niet openbaar, tenzij de tuchtrechter toch besluit tot openbaarmaking van de registratie van de maatregel in het register voor het notariaat. Hierdoor kan de tuchtrechter rekening houden met de omstandigheden van het individuele geval.

Ik zeg u dit omdat die tuchtrechtelijke boete qua zwaarte een middenpositie zal innemen. Dus ook met een lichte tuchtmaatregel die gezamenlijk of zelfstandig kan worden opgelegd. Daarom is er voor die gevallen in het wetsvoorstel bij deze keuzemogelijkheid van de tuchtrechter aangesloten. Het amendement van de heer Janssen strekt ertoe om de hoofdregel van openbaarheid van de lichte tuchtmaatregelen en van de boete om te draaien. De registratie van deze maatregel is dan openbaar, tenzij. Dat is precies het omdraaien van de situatie.

Twee opmerkingen zijn daarover te maken. Zij hebben natuurlijk in het verleden ook gewisseld met elkaar en zijn ook door het vorige kabinet gewisseld met de Kamer in andere samenstelling. Aan naming-and-shaming van een notaris die zich niet aan de regels hield, werd door de Kamer in dat verband veel belang gehecht. Het moest openbaar gebeuren, maar anderzijds is er ook over te zeggen dat je wel moet kijken naar de kwantiteit waarin dat gebeurt. Hoe vaak gebeurt het nu dat waarschuwingen en berispingen worden opgelegd? Wat is vervolgens de administratieve last die er zal zijn voor, in dit geval, de tuchtrechter? Hoe vaak zal, zeg ik tegen de heer Janssen, die tuchtrechter iets nader moeten gaan motiveren waar wij eigenlijk normaal van vinden dat zo'n waarschuwing of berisping niet in het openbaar moet worden gepubliceerd?

Op zich heb ik geen bezwaar tegen het amendement, want het balanceert tussen het voorstel dat er al lag en het voorstel dat nu in het amendement is opgenomen. Het is een omdraaiing: het voorstel dat er al lag was niet openbaar, tenzij, en nu is het openbaar, tenzij. Maar ik denk dat wij wel moeten meenemen hoe groot de administratieve last is voor, in dit geval, de tuchtrechter. Dat is wel iets wat wij moeten meenemen, maar op zich zou ik het amendement willen overlaten aan het oordeel van de Kamer.

De heer Rik Janssen (SP):

Daarvoor alvast dank. Ik zou de staatssecretaris dan willen vragen of hij alle zaken inhoudelijk kent. Ik ken die namelijk niet. Dus al die waarschuwingen, berispingen en boetes die opgelegd zijn. De indruk kan ontstaan dat het slechts om een waarschuwing, een boete of een berisping gaat, en dat het dus wel over "iets kleins" zal gaan. Dat is echter helemaal niet zeker, gelet op de opbouw van het tuchtrecht. In dit geval kiest mijn fractie daarom toch voor de bescherming van de burger. De tuchtrechter kan daarbij altijd de afweging maken dat het bijvoorbeeld slechts ging om een kleine administratieve omissie. Hij kan dan besluiten om daarop wel iets te laten volgen, maar het niet te publiceren. Mijn fractie kiest er dus voor om het vertrouwen van de burger en het belang van de burger op de eerste plaats te stellen. Dat vinden wij belangrijker dan het feit dat er administratieve lasten voor de tuchtrechter ontstaan. Die kan dit bij dit type zaken bovendien redelijk eenvoudig goed motiveren.

Staatssecretaris Teeven:

Dit heeft de heer Janssen in zijn eerste termijn ook gezegd. Het is echter niet per definitie zo dat het wetsvoorstel van de regering in het nadeel van de burger zou zijn. Dat zou impliceren dat wij geen vertrouwen hebben in de tuchtrechter van de beroepsgroep. Uit de aantallen zaken en waarop zij betrekking hebben, blijkt dat de tuchtrechter dit heel goed kan beoordelen. Met het aannemen van het amendement zou de wetgever zeggen: de hoofdregel is openbaarheid, maar daarop kunnen uitzonderingen worden gemaakt. In het voorliggend wetsvoorstel is de hoofdregel dat er geen openbaarheid zal worden betracht bij geringe overtredingen, maar dat de tuchtrechter kan bepalen dat in bepaalde individuele situaties, waarbij het in spuigaten uitloopt, openbaarheid wel gewenst is.

Ik zeg nogmaals: beide opties zijn mogelijk. Ik heb goed naar de bijdragen van de woordvoerders geluisterd. Bij de Kamer in de vorige samenstelling en in het debat wat toen met mijn voorganger en met de minister is gevoerd, is vaker het argument van naming-and-shaming aan de orde gekomen. Er is toen ook gesproken over openbaarheid voor lichte tuchtmaatregelen. Dat is terug te vinden in de Kamerstukken en in verslagen van algemene overleggen. Wat de heer Van der Steur inbrengt, is echter zeker net zo waar. Dit geeft inderdaad veel administratieve rompslomp en veel gedoe voor de tuchtrechter. De heer Janssen vraagt mij om een inschatting te maken. Natuurlijk kennen wij geen van beiden alle zaken. Toch is het niet zo dat waarschuwingen en berispingen allemaal betrekking hebben op heel zware zaken. Daarom wil ik het oordeel over dit amendement aan de Kamer overlaten, zeker gezien wat hierover in het verleden en ook nu tussen de Kamer en de regering is gewisseld.

De voorzitter:

Ik zie dat de heer Janssen nog wil reageren, maar ik moet de klok in de gaten houden. Ik hoor hem zeggen dat zijn reactie heel kort zal zijn, maar soms zijn de vragen kort en de antwoorden lang. Ik hoop dus dat de heer Janssen en de staatssecretaris kort zullen zijn.

De heer Rik Janssen (SP):

Als wij dat afspreken, kan het heel kort. Het kan dus twee kanten op gaan. Volgens mijn fractie ligt er echt een probleem bij het vertrouwen van burgers in het tuchtrecht. Om wantrouwen weg te nemen, kiest mijn fractie voor het uitgangspunt: openbaar, tenzij. Dat vinden wij beter dan het omgekeerde uitgangspunt.

De heer Van der Steur (VVD):

Ik ben het met de staatssecretaris eens dat dit tot lasten zou leiden. Maar er is nog een argument. Wij spreken immers over tuchtrecht in twee instanties. Als het risico bestaat dat in hoger beroep wordt bepaald dat er geen fouten zijn gemaakt, dan zal men nooit het risico willen lopen dat men de notaris dan al aan de schandpaal heeft genageld. In zaken in eerste aanleg zal dus waarschijnlijk altijd worden geoordeeld dat er niet hoeft te worden gepubliceerd, tenzij het om heel ernstige feiten gaat. Pas in hoger beroep speelt dit dan daadwerkelijk een rol. Ik vraag mij af of de SP-fractie daaraan heeft gedacht. Is de staatssecretaris het met mij eens dat dit een bezwaar is?

Staatssecretaris Teeven:

Wellicht heb ik meer vertrouwen in de tuchtrechter en zijn oordeel dan anderen. Daarom heeft het wetsvoorstel zijn huidige vorm. Wij laten het aan de rechter over om in individuele zaken te oordelen. Daartoe wil ik mij beperken.

De heer Recourt (PvdA):

Met het uitgangspunt "openbaar, tenzij" wordt de tuchtrechter gedwongen om bij iedere zaak na te denken over de vraag waarom niet voor openbaarheid wordt gekozen. Een argument om niet voor dit uitgangspunt te kiezen, is volgens de staatssecretaris dat het veel administratieve lasten oplevert. Het gaat om een of twee zinnetjes. Het kunnen bovendien waarschijnlijk standaardzinnetjes zijn. Welke administratieve lasten heeft de staatssecretaris verder nog in gedachten?

Staatssecretaris Teeven:

Als het amendement zou worden aangenomen en de hoofdregel wordt: "openbaarheid, tenzij", dan mag er van de tuchtrechter worden verwacht dat hij geen standaardzinnetjes gebruikt. Dit zeg ik, ook gehoord wat de bedoeling dan is van de wetgever en gehoord de discussie die wij vandaag voeren. Dus in die concrete situatie zal er in elk individueel geval een motivering worden verwacht van de tuchtrechter. Hij zal moeten motiveren waarom de standaardregel niet wordt gevolgd en waarom niet wordt overgegaan tot openbaarmaking. Wat mij betreft kan dat dus juist geen standaardzinnetje zijn. Dan zadelen wij die tuchtrechter op met nodeloze motiveringsplichten in waarschijnlijk 80% tot 90% van de kleine zaken.

De heer Recourt (PvdA):

Ongeacht of het amendement wordt aangenomen of niet, is de vraag of de tuchtrechter die afweging niet altijd moet maken.

Staatssecretaris Teeven:

Als de hoofdregel is dat we in geval van kleine tuchtrechtelijke maatregelen zoals de waarschuwing en de berisping, uitgaan van "niet openbaar, tenzij", maakt de tuchtrechter die afweging alleen in die gevallen – het betreft 10% tot 15% – waarin het echt gewenst is dat er een openbaarmaking plaatsvindt. In het ene geval moet 85% worden gemotiveerd en in het andere geval 15%. Daarop heb ik gedoeld.

De heer Recourt (PvdA):

Maar in 100% van de gevallen moet je erover nadenken.

Staatssecretaris Teeven:

Ja, maar u en ik zijn het er volgens mij over eens dat ook een tuchtrechter altijd moet nadenken. Daarover hebben wij geen meningsverschil.

Gevraagd is waarom een frauderende notaris zich kan verschuilen achter zijn ambtsgeheim en waarom het BFT niet alle informatie aan het Openbaar Ministerie kan geven. Ik denk dat het maken van misbruik door de notaris van zijn positie en ambtsgeheim afdoende zal worden tegengegaan doordat het toezicht van het BFT op de notaris niet beperkt zal zijn door het ambtsgeheim. Het BFT is immers bevoegd om kennis te nemen van alle vertrouwelijke informatie. Er is voorzien in toezicht waarbij sprake is van een uitzondering op de geheimhoudingsplicht. Dat maakt het mogelijk om eventuele malafide notarissen tuchtrechtelijk aan te pakken, bijvoorbeeld door ontzetting uit het ambt. Indien niet alleen sprake is van verdenking van het plegen van tuchtrechtelijke vergrijpen door de notaris maar ook van het plegen van misdrijven, staat het ambtsgeheim het doen van aangifte tegen de notaris in de weg. Dan kan informatie over de handelswijze van de notaris worden verstrekt. Een dergelijke aangifte kan leiden tot een strafrechtelijk onderzoek. In het kader daarvan kan de rechter-commissaris besluiten tot het doorbreken van de geheimhouding. Bij de aangifte geldt overigens wel de beperking dat het BFT geen informatie mag overdragen die onder het ambtsgeheim valt. Die beperking geldt echter niet ten aanzien van het verstrekken van informatie over de aard en de omvang van de vermeende misdrijven. Daarover heeft de heer Jansen ook al een aantal opmerkingen gemaakt.

Mevrouw Van Toorenburg (CDA):

Misschien is het een ingewikkelde vraag, maar ik wil het goed begrijpen. Het BFT houdt uiteraard controles. Heb ik het goed begrepen dat het kan signaleren dat de notaris een bepaalde handeling niet had moeten verrichten omdat de hem voorgelegde handeling niet is toegestaan? Als hij dat toch heeft gedaan, heeft hij een voorschrift geschonden. Het gaat dus niet zo zeer om wat er uiteindelijk is gebeurd, maar om het feit dat de notaris die handeling toch heeft verricht en dat hij dat niet had moeten doen. Moet ik het zo begrijpen dat dit maakt dat het BFT kan optreden?

Staatssecretaris Teeven:

Ja, zo moet u het begrijpen, maar dat is niet het hele verhaal. De heer Jansen heeft daarover nog meer vragen gesteld.

De informatie die het BFT bij de aangifte kan verstrekken over de handelswijze van de betrokken notaris, zal in beginsel in samenhang met andere informatie voldoende aanknopingspunten kunnen bieden voor een strafrechtelijk onderzoek. Die zal ook in voldoende mate een onderbouwing vormen voor de toepassing van strafvorderlijke bevoegdheden, zoals inbeslagneming. Op dat moment kan de rechter-commissaris besluiten omtrent de eventuele kennisneming van de vertrouwelijke informatie die onder het ambtsgeheim van de notaris valt. Dat is niet anders dan datgene wat er nu in de jurisprudentie gebeurt. Juist in de situatie waarin sprake is van een verdenking van een notaris van het plegen van een ernstig strafbaar feit dat de kern van zijn ambtsuitoefening raakt, is er een gegronde reden voor doorbreking van een dergelijke geheimhoudingsplicht ten behoeve van strafrechtelijk onderzoek. De heer Jansen merkte daarover op dat er inderdaad situaties uit de jurisprudentie bekend zijn waarin een notaris zelf strafbare feiten pleegde maar waarin toch zijn geheimhoudingsplicht niet kon worden doorbroken. De reden was dat het belang van de geheimhouding in dat concrete geval ten opzichte van individuele cliënten – soms geldt dat voor enkele cliënten en soms ten opzichte van alle cliënten – groter werd geacht dan de vervolging van de notaris zelf. Daar zijn voorbeelden van, maar er zijn ook voorbeelden waarbij de geheimhoudingsplicht wel is doorbroken, niet alleen ten aanzien van de geheimhoudingsplicht – voorzitter, het is een lang antwoord, maar ik kan het niet veranderen – van de notaris zelf, maar ook ten aanzien van werkzaamheden die derden voor die notaris verrichten, want in het kader van het afgeleide verschoningsrecht gelden diezelfde beperkingen. Als een notaris verdacht wordt van strafbare feiten kan die geheimhoudingsplicht niet altijd worden doorbroken. Daar hebben wij ook niet voor gekozen.

Rijst de vraag op welke wijze kan worden tegengegaan dat cliënten misbruik maken van de geheimhoudingsplicht van de notaris. Dat wordt niet alleen bestreden door verscherping van het toezicht op de notaris, maar ook door de voorgestelde verruiming van de mogelijkheid tot dienstweigering van de notaris. Hiermee wordt eigenlijk tegengegaan dat de notaris bewust medewerking verleent aan praktijken met een vermoedelijk malafide karakter of oogmerk. Voor zover het voor de notaris onvoldoende kenbaar is of zijn cliënt kwade bedoelingen heeft – dat zou ook nog kunnen – is er de plicht tot melding van de ongebruikelijke transacties ingevolge de Wwft, waarvoor in die wet een uitzondering op de geheimhoudingsplicht is voorzien. In dat geval komen de meldingen bij het OM terecht. Indien het bureau bij het toezicht constateert dat de melding van een ongebruikelijke transactie ten onrechte achterwege is gebleven, is het bevoegd, deze melding alsnog te doen. Daarnaast, zo zeg ik met name tegen de heer Janssen, maar ook tegen de heer Bontes, is er reeds een wetsvoorstel aangekondigd dat zal voorzien in een nieuwe uitzondering op de geheimhoudingsplicht ten behoeve van het verstrekken van informatie over de derdengeldenrekening aan de Belastingdienst en het Openbaar Ministerie. Ik verwacht dat dit wetsvoorstel de komende maanden bij de Kamer kan worden ingediend.

Naar mijn oordeel biedt dit geheel van maatregelen een adequaat instrumentarium om malafide transacties die verlopen via notarissen, te bestrijden, terwijl de integriteit en de functie van het ambtsgeheim van de notaris, waarvoor de heer Van der Steur terecht aandacht vraagt, toch in stand blijven. Dat is volgens mij de balans die wij op deze wijze hebben gezocht.

Dat roept nog wel de vraag op waarom de suggestie van het College van procureurs-generaal niet is overgenomen om te komen tot een algehele uitzondering op de geheimhoudingsplicht, zoals de commissie-Breedveld van de KNB heeft geadviseerd. De redenen daarvoor zijn primair gelegen in de aard en de werking van het ambtsgeheim en de daaruit voortvloeiende geheimhoudingsplicht. Het advies strekt tot het geven van de bevoegdheid aan de notaris om naar eigen inzicht zijn geheimhoudingsplicht te doorbreken, waarna hij is gevrijwaard van een vorm van aansprakelijkheid. Doorbreking van de geheimhouding door de geheimhouder is ook reeds mogelijk en ook nodig, maar als waarborg voor een zorgvuldige afweging is een rechterlijke toetsing achteraf mogelijk. Zonder dit zou de geheimhouding niet langer op een goede manier zijn gewaarborgd en zou het ambtsgeheim eigenlijk zijn functie verliezen. Wij moeten wel beseffen dat dit voor cliënten van de notaris zal leiden tot rechtsonzekerheid.

Het Openbaar Ministerie heeft in de brief van 4 januari jongstleden de suggestie gedaan om te komen tot een verlofstelsel waarin voor de Officier van Justitie en de geheimhouders de mogelijkheid wordt gecreëerd om een verzoek om verlof tot doorbreking van de geheimhouding aan de rechter voor te leggen. Ik heb met belangstelling kennisgenomen van die voorstellen van het OM. Ik waardeer de inspanningen van het OM ook om te komen met concrete voorstellen om deze problematiek op te lossen, maar ik stel vast dat het OM met dit voorstel het belang erkent van een rechterlijke toetsing van een eventuele doorbreking van de geheimhouding en dat is ook een belangrijk uitgangspunt in dit wetsvoorstel. Wij hebben dat in dit wetsvoorstel bij de rechter willen laten liggen en niet eerder in de procedure. Ik vind het voorstel van het Openbaar Ministerie wel de moeite van goede bestudering waard. Dat zal ook aan de orde komen als wij verder spreken over het andere wetsvoorstel. Hierbij zal onder meer aan de orde komen welke toegevoegde waarde de door het OM voorgestelde procedurele voorziening heeft ten opzichte van de huidige mogelijkheden, zoals de rol van de rechter-commissaris bij het strafrechtelijk onderzoek.

De heer Janssen heeft gevraagd of wij ervoor kunnen zorgen dat het BFT voldoende slagkracht heeft. Dat is een vraag die altijd aan de orde komt. Ik zal verklappen dat het BFT dit punt al eerder aan de orde heeft gesteld bij het departement; dat zal geen verrassing zijn. Ikzelf maak mij overigens geen zorgen over de slagkracht van het Bureau Financieel Toezicht. Ik denk dat het BFT zich moet concentreren op zijn kerntaken. De economische situatie van het Rijk dwingt ons ook hiertoe. Daarbij komt natuurlijk de volgende vraag aan de orde: kunnen wij een alternatieve dekking vinden, waardoor wij buiten die acht extra fte's nog andere extra inspanningen van het BFT kunnen verlangen en extra middelen aan het BFT kunnen toedelen, waardoor men daar meer kan intensiveren? Ik wijs de Kamer op de doorberekening van de kosten van het toezicht. Ik zeg toe dat ik in het kader van de doorberekening van de kosten van het toezicht – dat onderwerp is ook in het regeerakkoord opgenomen – zal bekijken of er gezien de middelen een mogelijkheid bestaat om extra intensiveringen te plegen ten gunste van het BFT. Dat is geen concrete toezegging, maar ik zal wel bekijken of er mogelijkheden zijn.

In zijn algemeenheid merk ik nog wel op dat de kwaliteit van het BFT buiten elke discussie staat – die is namelijk hoog – maar dat het soms niet nodig is om 100% onderzoek te doen. Soms is het mogelijk om 75% of 80% onderzoek te doen en daarmee ook een goed resultaat te behalen. Het is niet de bedoeling dat je altijd alles bij elkaar hamstert en alles helemaal uitzoekt. Daar wordt het soms niet beter van. Het is zoeken naar een evenwicht tussen optimale kwaliteit en optimale productiviteit bij de werkzaamheden van het BFT. Die balans zal nadrukkelijk moeten worden gezocht. Dat staat echter los van mijn opmerkingen over de extra middelen.

De heer Van der Steur heeft vragen gesteld over de ministerieplicht. Ik heb daar al een paar opmerkingen over gemaakt. Naar mijn oordeel ziet artikel 21, lid 4, op de mogelijkheid naar een andere notaris door te verwijzen, voor zover de gevraagde diensten van specialistische aard zijn. Werkzaamheden die tot de gebruikelijke werkzaamheden van het notariaat worden gerekend, vallen daar dus niet onder. Dat betekent dat het op laten stellen van een testament niet voor doorverwijzing in aanmerking komt. De ministerieplicht betekent in feite dat een notaris alles moet kunnen. Specialiseren is prima, doorverwijzen is ook prima, maar dat betekent niet dat de ministerieplicht zich tot bepaalde gedeelten van het werk van een notaris zou moeten beperken. De gedachte achter de voorgestelde bepaling, artikel 21, lid 4, is dat de cliënt met een zeer specialistische vraag bij een deskundige notaris terecht kan. Ik herhaal: het moet wel gaan om een zeer specialistische vraag. Dat is dan ook het belang van de cliënt. De KNB zal aan deze bepaling nog nadere invulling geven en hierbij zullen ook de voor doorverwijzing in aanmerking komende specialismen nader worden aangeduid.

De heer Van der Steur heeft op 7 januari jongstleden vragen gesteld over de benoeming van nieuwe notarissen. De hoofdstrekking van zijn vragen was: kost dat niet allemaal te veel tijd? Er moet namelijk een ondernemingsplan worden opgesteld en volgens hem neemt dat veel tijd in beslag. Kortom: kan dat bedrijf niet gewoon wat eerder worden begonnen? De vragen van de heer Van der Steur worden binnen twee weken beantwoord. Op een aantal onderdelen wacht die beantwoording nog. In zijn algemeen kan ik daarover zeggen dat een ondernemingsplan zeker in deze crisistijd noodzakelijk is. Wij moeten toch niet willen dat notarissen een bedrijf beginnen op ondeugdelijke gronden? Het speelt mee dat de beantwoording ook nog wat werk van het BFT vereist, maar ik kan zeggen: de antwoorden op deze vragen komen eraan.

De heer Van der Steur vroeg of het maken van een testament ook onder het criterium werkzaamheden van niet algemeen gebruikelijke aard valt. Nee dus. Het gaat hierbij namelijk niet om een specialistische vraag, maar om iets wat onder het normale werk valt.

De heer Recourt heeft gevraagd op welke manier de informatie-uitwisseling tussen het Bureau Financieel Toezicht en de KNB is geregeld. Er is gekozen voor een stelsel waarin het BFT kennis kan nemen van informatie uit de kwaliteitstoetsing, ook als deze informatie vertrouwelijk is. Het heeft echter niet de mogelijkheid om de afgifte van die informatie bij de KNB af te dwingen. Het is aan de KNB om daarin zelf een afweging te maken. Het BFT beschikt wel over voldoende bevoegdheden om zichzelf van de benodigde informatie te kunnen voorzien. In dit opzicht is het dus niet afhankelijk van de KNB. Het gaat in dit kader om maatregelen zoals het opleggen van boetes om informatieverplichting van notarissen af te dwingen.

De KNB heeft de bereidheid uitgesproken tot het afsluiten van een convenant waarin onder meer afspraken zullen worden gemaakt over de onderlinge gegevensuitwisseling. De KNB brengt op grond van het huidige toezichtarrangement met betrekking tot de Wwft een geanonimiseerd en geaccumuleerd rapport uit aan het BFT over de onderzoeken door de KNB. In de toekomst zullen vergelijkbare afspraken worden gemaakt over de kwaliteitstoets. Dit is alles wat ik daarover kan zeggen.

De voorzitter:

Staatssecretaris, mag ik u vragen, zonder onaardig over te willen komen, om beknopter te antwoorden? U hebt nu al bijna net zoveel tijd gebruikt als de Kamer in eerste termijn, terwijl het een goed gebruik is dat de bewindspersonen het in de helft van de tijd van de Kamer doen.

Staatssecretaris Teeven:

Er werd ook gevraagd of het toezicht van het BFT ziet op de kwaliteit of alleen op de integriteit. Het ziet op de volle omvang van het ambt.

Wat vinden wij van de plannen die de heer Recourt heeft ingediend? Ik denk dat de heer Recourt recht daarop heeft. Het bestrijden van fiscale fraude en vastgoedfraude staat hoog op onze agenda. De fractie van de Partij van de Arbeid sprak over het introduceren van een openbaar register. Dat thema zal ik uiteraard met de bewindslieden van Financiën moeten bespreken. Ik zal niet op voorhand een oordeel daarover uitspreken, maar het is zeker niet zo dat wij daar negatief tegenover staan, integendeel. Ik denk wel dat het systeem erg kostbaar is en dat er ook een zorgvuldige afweging met betrekking tot privacy nodig is. Brengt een openbaar register ook met zich dat een individuele burger bijvoorbeeld kan bekijken wat zijn buurman aan aandelenportefeuilles heeft? Afgezien van het feit wat je hiermee kunt, is ook de vraag van proportionaliteit aan de orde. Wellicht kunnen wij deze vragen meenemen in de discussie daarover.

Ik kom nu op de vragen van mevrouw Van Toorenburg. Zij vroeg mij om de figuur van de toegevoegd notaris toe te lichten. Een toegevoegd notaris is geen zelfstandig ondernemer, maar hij werkt in dienstverband onder verantwoordelijkheid en mandaat van de notaris die wel ondernemer is. Hij is bevoegd om alle ambtshandelingen te verrichten en is in dat opzicht dus gelijk aan een andere notaris. Met de bevoegdheid om alle ambtshandelingen te verrichten, zijn alle wettelijke bepalingen en normen die gelden voor de uitoefening van het notarisambt dus ook op die toegevoegd notaris van toepassing. Mevrouw Van Toorenburg vroeg ook naar het verschil tussen een toegevoegd notaris en een notaris in dienstbetrekking. Het verschil is gelegen in de formele positie. De notaris in dienstbetrekking heeft dezelfde formele positie als de notaris-ondernemer, terwijl de toegevoegd notaris handelt in mandaat. Dit is het verschil. Ondanks het feit dat de positie van de notaris in dienstbetrekking formeel onafhankelijk is, volgt uit een dienstverband ook een zekere mate van afhankelijkheid.

Mevrouw Van Toorenburg stelde bovendien de vraag waarom de KNB het beheer gaat voeren over het Centraal Testamentenregister. Dit is efficiënt; hiermee wordt een kostenbesparing gerealiseerd. Met het opdragen van de verantwoordelijkheid voor het beheer van het register aan de KNB in de wet wordt de situatie die nu in mandaat wordt uitgevoerd, geformaliseerd. Bij het optimaal functioneren van het register is het notariaat de primaire belanghebbende. De KNB heeft het systeem inmiddels al ingrijpend gemoderniseerd. Wij formaliseren dus eigenlijk wat er al gebeurde.

De kosten met betrekking tot de invoering van dit wetsvoorstel zijn niet omhoog gegaan, sterker nog: wij denken dat de kosten wat lager zijn dan in eerste instantie begroot. Dit is dus goed nieuws voor het kabinet.

In Europa zijn er heel veel ontwikkelingen. Mevrouw Van Toorenburg vroeg daarnaar. Ik ben vorige week in Boedapest geweest. Vrijdag stond de harmonisering van het internationale privaatrecht op de agenda. Hoe kunnen stelsels op elkaar worden afgestemd? Bij de meerderheid van de lidstaten wordt wel zeer gehecht aan het eigen stelsel van privaatrecht, met name dan aan het Burgerlijk Wetboek en aan het erfrecht. Men ziet wel iets in de harmonisering van het internationaal privaatrecht, maar niets in het harmoniseren van de stelsels rondom het notariaat. Ik denk dat wij toch via de weg van het internationaal privaatrecht de oplossingen moeten zoeken en dat wij voorlopig niet moeten verwachten dat Europa ons stappen voor is. Als wij hadden gewacht op Europa, hadden wij deze wet nog vier jaar kunnen uitstellen. Dat lijkt mij niet de bedoeling.

De heer Rik Janssen (SP):

Voorzitter. Ik dank de staatssecretaris voor alle antwoorden die hij heeft gegeven. Hij heeft een enkel punt overgeslagen, waarop ik nog terugkom.

De heer Van der Steur vraagt hoe groot het probleem is. Het gaat om ongeveer 100 zaken per jaar. Sinds 2006 is dat aantal redelijk stabiel, maar ik schrik er nogal van, want 100 zaken per jaar zijn er wat mij betreft 100 te veel. Daarom kiezen wij voor het principe "openbaarheid, tenzij" voor de burger. De lastendruk lijkt mij beperkt en ook van ondergeschikt belang, als wij kijken naar het vertrouwen in de tuchtrechtspraak.

De heer Van der Steur (VVD):

Ik neem aan dat de heer Janssen het wel eens is met de VVD-fractie dat wat die 100 zaken in eerste aanleg betreft zijn amendement geen functie heeft en eerder een belemmering vormt.

De heer Rik Janssen (SP):

Het amendement is voor commentaar voorgelegd aan het ministerie. Als daar het technische probleem zit voor de heer Van der Steur en als ik hem daarmee over de streep trek, ben ik graag bereid om ernaar te laten kijken en dat aan te passen.

Het belang van de opsporing van vastgoedfraude is groot. Om die reden – de staatssecretaris begon zelf over de brief van het OM van 4 januari jongstleden – heb ik de volgende motie, die door de staatssecretaris wellicht als aansporing kan worden gezien.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat de geheimhoudingsplicht van de notaris slechts om dringende redenen kan worden doorbroken;

overwegende dat de geheimhoudingsplicht van de notaris met de wijziging van de Wet op het notarisambt (32250) wordt ingeperkt zodat een notaris zich tegenover de toezichthouders niet op het beroepsgeheim kan beroepen;

constaterende dat dit wetsvoorstel geen voorstel bevat om de geheimhoudingsplicht van de notaris verder in te perken ten behoeve van de opsporing van strafbare feiten;

van mening dat het verder inperken van de geheimhoudingsplicht van de notaris van belang is voor een effectievere aanpak van bijvoorbeeld vastgoedfraude;

verzoekt de regering, met voorstellen te komen om de geheimhoudingsplicht van notarissen verder in te perken ten behoeve van de opsporing van strafbare feiten, gepleegd door de notaris zelf en/of de cliënten, en deze voorstellen niet te beperken tot de inzage in geldstromen op een derdengeldenrekening,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Rik Janssen. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 10 (32250).

De heer Rik Janssen (SP):

Voorzitter. Ik heb geen duidelijk antwoord gekregen – of ik moet het gemist hebben in de uitvoerige antwoorden van de staatssecretaris – op de vraag over het Bureau Financieel Toezicht en het kennisnemen van zaken die spelen bij cliënten van notarissen, bij derden. Het BFT mag in zo'n geval geen aangifte doen, maar het wordt dan wel heel erg lastig voor het Openbaar Ministerie om gericht onderzoek te doen. Dat gaat veel menskracht, tijd en geld kosten. Misschien kan de staatssecretaris nog even kijken of daarop nog een helder antwoord is te geven en of daarvoor een oplossing is te vinden. Ik vergeleek het met een spelletje "ik zie, ik zie, wat jij niet ziet", maar dat moet volgens mij gerichter kunnen.

Ten slotte bedank ik de staatssecretaris voor het bekijken of er mogelijk extra financiële ruimte voor het Bureau Financieel Toezicht kan worden gevonden, maar dat laat onverlet dat ik toch graag de vinger aan de pols wil houden en nog niet helemaal gerustgesteld ben. De praktijk zal het moeten uitwijzen. Daarom heb ik de volgende motie.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat het Bureau Financieel Toezicht verantwoordelijk is voor het algemeen toezicht op het notariaat;

overwegende dat het takenpakket van het Bureau Financieel Toezicht met de wijziging van de Wet op het notarisambt (32250) aanzienlijk wordt uitgebreid maar dat de capaciteit van het Bureau Financieel Toezicht niet navenant zal meegroeien;

verzoekt de regering, een jaar na invoering van dit wetsvoorstel te onderzoeken of de capaciteit van het Bureau Financieel Toezicht afdoende is om zorg te dragen voor voldoende en zorgvuldig toezicht op het notariaat en daarover de Kamer te berichten,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Rik Janssen. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 11 (32250).

Staatssecretaris Teeven:

Voorzitter. In reactie op de eerste motie van de heer Janssen zeg ik dat het klopt er dat er nu niets over de geheimhoudingsplicht in dit wetsvoorstel zit. Ik heb wel gezegd dat wij daar opnieuw naar gaan kijken. De geheimhoudingsplicht zal in de totale breedte nog worden bekeken. Het uitgangspunt op dit moment is dat het via een rechterlijke toets gaat. Het vertrekpunt is dat de rechter ernaar kijkt, dat er een rechterlijk oordeel komt. Lettend op de andere beroepsgroep en op de discussie die daar speelt rondom de geheimhoudingsplicht, willen wij de situatie van artikel 218 Wetboek van Strafvordering inzake strafrechtelijke onderzoeken in de volle breedte bekijken. Daarbij zullen wij opnieuw de afweging maken hoe ver wij moeten gaan. Moeten wij verder gaan dan wij op dit moment gaan en dan op dit moment in de jurisprudentie gebeurt? Om die reden moet ik de motie ontraden. De heer Janssen heeft aangegeven wat hij wil en wat het belang ervan is. Op dit moment wil ik niet verder gaan.

De heer Recourt (PvdA):

Binnen welke termijn kunnen wij een uitkomst van dat nadenken verwachten?

Staatssecretaris Teeven:

Het gaat niet alleen om nadenken, maar ook om een afweging van de situatie rond de geheimhouding bij de advocatuur. Het is een totaal andere beroepsgroep met een andere positie, maar er zit wel het verlengde in van de geheimhoudingsplicht. Eind maart kan de Kamer een brief over dit punt verwachten.

In die brief zal ik ook meenemen de vraag waarvan de heer Janssen zegt dat ik hem heb laten liggen. Ik duid het maar even aan als: ik zie, ik zie, wat jij niet ziet. Het gaat niet alleen om de cliënt waar een verdenking tegen bestaat, maar als je stukken bij de notaris ophaalt soms ook om andere cliënten. Ik geef het voorbeeld van een onroerendgoedtransactie waarbij één iemand te goeder trouw is en waarbij tegen een andere betrokkene een verdenking bestaat. Die situatie kan zich voordoen. Dat moeten wij wel meenemen. Het is de situatie rondom artikel 162 Wetboek van Strafvordering. In de brief van eind maart zal ik dit punt meenemen. Dan krijgt de Kamer een onderbouwd antwoord.

De heer Janssen en ik zijn het eens over het belangrijke werk van het Bureau Financieel Toezicht. Zijn motie zie ik als ondersteuning van het beleid. Ik had al toegezegd dat ik bij het doorberekenen van de toezichtskosten zal bekijken of er nieuwe financiële middelen naar het bureau toe moeten. Ik heb er ook een opmerking bij gemaakt. Wij moeten de kerntaken van het BFT goed bezien. Dit hoort er zeker bij, maar andere dingen misschien niet. Wij moeten bezien op welke wijze wij de kwaliteit van het BFT proberen te bewerkstelligen. Ik stem in met de motie. Het wordt meegenomen in de sleutel van de doorberekening van de toezichtskosten.

De heer Rik Janssen (SP):

De staatssecretaris gaat bekijken of er mogelijk extra geld beschikbaar komt. In de motie wordt gevraagd om na een jaar te bekijken of het beschikbaar gestelde geld voldoende is geweest.

Staatssecretaris Teeven:

Het kabinet bekijkt altijd of toezichthoudende organen voldoende middelen hebben. Dat valt onder het reguliere werk. Ik ga niet nu al zeggen dat ik denk dat er over een jaar onvoldoende geld is. Wat de heer Janssen vraagt, gaan wij doen. Wij nemen het mee in de sleutel rond de doorberekening van die toezichtskosten. De heer Janssen levert geen dekking bij de motie; hij zegt niet waar ik het geld vandaan moet halen. Ik kom met een toezegging aan de heer Janssen waarbij ik ergens aan denk. Ik zal het woord niet gebruiken, want dat past mij niet vanaf deze plaats.

De voorzitter:

Is de ruimhartige toezegging van de staatssecretaris reden voor de heer Janssen om zijn motie in te trekken of aan te houden?

De heer Rik Janssen (SP):

Ik ben bereid om deze motie aan te houden tot er meer bekend wordt namens de staatssecretaris.

De voorzitter:

Op verzoek van de heer Rik Janssen stel ik voor, zijn motie (32250, nr. 11) van de agenda af te voeren.

Daartoe wordt besloten.

De algemene beraadslaging wordt gesloten.

De voorzitter:

Dankzij de beknopte wijze van beantwoording door de staatssecretaris en de leden, zijn wij weer op schema, waarvoor mijn grote dank. Ik zeg wel eens: de klok is mijn beste vriend. Dat is vandaag wederzijds.

Wij zijn nu toe aan het VAO rookvrije horeca. De meeste woordvoerders zijn aanwezig, maar wij wachten nog even op de heer Van Gerven.

De vergadering wordt enkele ogenblikken geschorst.

Voorzitter: Van Gent

Naar boven