Besluit 6 juli 2017 tot wijziging van het Besluit basisregistratie personen in verband met het verkorten van de inschrijftermijn voor niet toegelaten vreemdelingen onder voorwaarden en enige andere wijzigingen

Wij Willem-Alexander, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, van 6 juni 2017, nr. 2017000936 DCB/CZW/S&B;

Gelet op de artikelen 1.6, 2.1, derde lid, onder b, 2.6, 2.7, tweede lid, 2.33, 2.37, 2.65, 3.12 en 4.3, vijfde lid, van de Wet BRP;

De Afdeling advisering van de Raad van State gehoord (advies van 28 juni 2017, no. W04.17.0153/I);

Gezien het nader rapport van Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties van 3 juli 2017, nr. 2017-0000321172;

Hebben goedgevonden en verstaan:

ARTIKEL I

Het Besluit basisregistratie personen wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 2 komt te luiden:

Artikel 2

Authentieke gegevens als bedoeld in artikel 1.6 van de wet zijn de gegevens over ingezetenen die als zodanig zijn aangeduid in de tabel die als bijlage 1 bij dit besluit is gevoegd en, met uitzondering van de gegevens over de burgerlijke staat van ingezetenen, als actuele gegevens zijn opgenomen.

B

In artikel 21 komt het vierde lid te luiden:

  • 4. Het eerste lid, aanhef en onderdeel f, is niet van toepassing op de aldaar bedoelde personen:

    • a. omtrent wie een mededeling is gedaan als bedoeld in artikel 24a;

    • b. van wie het verblijf in Nederland aanvangt door geboorte en omtrent wie door een ambtenaar van de burgerlijke stand in Nederland een geboorteakte is opgemaakt.

C

Na artikel 24 wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 24a

  • 1. Onze Minister van Veiligheid en Justitie doet een mededeling aan het college van burgemeester en wethouders van de betrokken gemeente inzake het niet van toepassing zijn van artikel 2.6 van de wet, als hij de identiteit van een vreemdeling als bedoeld in artikel 21, eerste lid, onder f, deugdelijk heeft vastgesteld, de vreemdeling rechtmatig in Nederland verblijft en naar redelijke verwachting gedurende een half jaar ten minste twee derde van de tijd in Nederland verblijf zal houden.

  • 2. In afwijking van het eerste lid doet Onze Minister van Veiligheid en Justitie geen mededeling als bedoeld in het vorige lid omtrent de vreemdelingen, bedoeld in de artikelen 30, 30a, eerste lid, onder a, of 30b, eerste lid, onder b, van de Vreemdelingenwet 2000.

D

In artikel 31, onderdeel d, wordt «het College voor Zorgverzekeringen» vervangen door: het Zorginstituut Nederland.

E

In artikel 31, onderdeel d, wordt «het Zorginstituut Nederland» vervangen door: het CAK.

F

Na artikel 35 wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 35a

Het college van burgemeester en wethouders van de voormalige bijhoudingsgemeente neemt met betrekking tot een ingeschrevene die geen ingezetene meer is binnen vier weken na diens schriftelijk verzoek daartoe kosteloos op de persoonslijst van de ingeschrevene de gegevens op als bedoeld in artikel 2.25 van de wet waaruit blijkt dat deze geen gebruik maakt van de geslachtsnaam van de echtgenoot, de eerdere echtgenoot, de geregistreerde partner of de eerdere geregistreerde partner.

G

In artikel 43, tweede lid, wordt «Een college van burgemeester en wethouders» vervangen door: Onze Minister.

H

In artikel 47, vijfde lid, wordt «31 oktober» vervangen door: 30 november.

I

Artikel 47 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid wordt «30 september» vervangen door: 31 december.

2. In het vijfde lid wordt «30 november» vervangen door: 14 februari volgend op de uiterste datum dat het onderzoek, bedoeld in het eerste lid, dient plaats te vinden.

J

Bijlage 1 wordt als volgt gewijzigd:

1. In de categorie «Gegevens die noodzakelijk zijn in verband met de uitvoering van de Paspoortwet» komt in de subcategorie «Gegevens omtrent het reisdocument» het gegeven «datum inhouding dan wel vermissing Nederlands reisdocument» te luiden: datum inhouding, vermissing dan wel van rechtswege verval Nederlands reisdocument.

2. In de categorie «Gegevens die noodzakelijk zijn in verband met de uitvoering van de Paspoortwet» komt in de subcategorie «Gegevens omtrent het reisdocument» het gegeven «aanduiding inhouding dan wel vermissing Nederlands reisdocument» te luiden: aanduiding inhouding, vermissing dan wel van rechtswege verval Nederlands reisdocument.

K

Onder vernummering van de tweede noot tot eerste noot vervalt in bijlage 1 de eerste noot.

ARTIKEL II

  • 1. Dit besluit treedt in werking met ingang van 1 september 2017, met uitzondering van artikel I, onderdeel I, dat in werking treedt met ingang van 1 januari 2018.

  • 2. Artikel I, onderdeel D, werkt terug tot en met 1 april 2014.

  • 3. Artikel I, onderdeel E, werkt terug tot en met 1 januari 2017.

  • 4. Artikel I, onderdeel J, werkt terug tot en met 8 oktober 2016.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.histnoot

Wassenaar, 6 juli 2017

Willem-Alexander

De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, R.H.A. Plasterk

Uitgegeven de vierentwintigste juli 2017

De Minister van Veiligheid en Justitie, S.A. Blok

NOTA VAN TOELICHTING

ALGEMEEN DEEL

1. Inleiding

Het Besluit basisregistratie personen (Besluit BRP), dat nadere regels bevat in verband met de uitvoering van de Wet basisregistratie personen (hierna: de wet), is op 6 januari 2014 in werking getreden.1 In de afgelopen tijd is gebleken dat enkele bepalingen dienden te worden gewijzigd. Die wijzigingen zijn in dit besluit neergelegd en worden hieronder toegelicht. Tevens zal worden ingegaan op de gevolgen van deze wijzigingen voor de privacybescherming van de burger. De wijzigingen leiden niet tot een verhoging van administratieve lasten voor de burger of het bedrijfsleven.

2. De wachttermijn voor inschrijving van niet toegelaten vreemdelingen in tijdelijke opvang vervalt onder voorwaarden (Artikel I, onderdelen B en C)

In artikel 21 was geregeld dat vreemdelingen die geen toelating hebben tot Nederland en verblijven in een door het Rijk beschikbaar gestelde accommodatie die uitsluitend bestemd is voor het bieden van tijdelijke opvang aan vreemdelingen, gedurende de eerste zes maanden van het verblijf in Nederland niet in aanmerking komen voor inschrijving als ingezetene in de basisregistratie personen (BRP). De desbetreffende bepalingen, artikel 21, eerste lid, onderdeel f en vierde lid, waren overgenomen uit artikel 55 van het Besluit gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens (Besluit GBA). Het gaat hier om vreemdelingen die een asielverzoek hebben ingediend en te horen hebben gekregen dat zij de beslissing op hun asielverzoek in Nederland mogen afwachten. Gedurende die periode hebben zij rechtmatig verblijf als bedoeld in artikel 8 van de Vreemdelingenwet 2000, waardoor zij in beginsel in aanmerking komen voor inschrijving als ingezetene in de basisregistratie. De reden om voor inschrijving van deze vreemdelingen een wachttermijn te hanteren was enerzijds het verlagen van de aan inschrijving verbonden werklast bij de gemeenten met een opvangcentrum en anderzijds het gegeven dat veel asielzoekers Nederland met onbekende bestemming verlieten voordat hun asielprocedure was afgerond, met bestandsvervuiling van de bevolkingsadministratie als gevolg.

De wachttermijn voor inschrijving was aanvankelijk gesteld op een jaar, maar werd in 2000 teruggebracht tot zes maanden.2 Achtergrond hiervan was het in gang gezette beleid om de termijn voor het uitplaatsen van asielzoekers die inmiddels beschikten over een verblijfsvergunning (statushouders) uit de centrale opvang te verkorten. Daarbij speelde een snellere inschrijving van deze personen in de GBA een belangrijke rol, omdat betrokkenen daardoor eerder konden beschikken over een sociaalfiscaal nummer (thans burgerservicenummer), nodig voor het verkrijgen van een uitkering en een inrichtingskrediet van de gemeentelijke sociale dienst in het kader van de nieuwe huisvesting. Daarnaast kwam uit het onderzoek naar voren dat de meeste asielzoekers die met onbekende bestemming uit een opvangcentrum vertrokken dit reeds in de eerste zes maanden van de procedure deden. Hoewel de wachttermijn werd teruggebracht tot zes maanden, werd niet uitgesloten dat deze in de toekomst wellicht geheel zou kunnen vervallen. Voor een snelle inschrijving in de basisregistratie personen is nodig dat de regelgeving en procedures voor het vaststellen van de persoonsgegevens van deze personen in de vreemdelingenketen en bij de afdelingen burgerzaken van gemeenten op elkaar zijn afgestemd. Een goede afstemming leidt tot een hogere kwaliteit en eenduidigheid van de gegevens die over de vreemdeling in de basisregistratie personen en in de vreemdelingenadministratie worden opgeslagen en tot een betere gegevensafstemming tussen die registraties.

In de afgelopen jaren is op deze terreinen veel veranderd. Wat betreft het aantal asielzoekers dat tijdens de asielprocedure met onbekende bestemming uit een asielzoekerscentrum vertrekt, kan worden geconstateerd dat dit aantal, mede als gevolg van de op 1 juli 2010 in werking getreden vernieuwde asielprocedure, scherp is gedaald.3 Ook zijn essentiële stappen gezet wat betreft de stroomlijning van regelgeving en procedures voor het vaststellen van de persoonsgegevens betreffende de vreemdeling. Zo kan worden gewezen op de introductie van artikel 2.17 in de wet. In dit artikel is geregeld dat bij inschrijving van een vreemdeling in de basisregistratie personen gegevens omtrent diens geboortedatum of nationaliteit kunnen worden ontleend aan een mededeling daarover van de minister van Veiligheid en Justitie, indien die gegevens niet op grond van artikel 2.8 of 2.15 van de wet kunnen worden vastgesteld.

Daarnaast is een werkwijze ontwikkeld waarbij ambtenaren, werkzaam in de vreemdelingenketen en op de afdeling burgerzaken op één plek zijn gehuisvest en hun expertise op het terrein van identiteitsvaststelling en documentcontrole samenbrengen. Deze concentratie van deskundigheid zorgt voor een betere identificatie van de vreemdeling, een zorgvuldige vaststelling van op hem betrekking hebbende persoonsgegevens met inachtneming van daarop toepasselijke (internationale) rechtsregels en een gedegen beoordeling van de echtheid van documenten waaraan in voorkomende gevallen persoonsgegevens worden ontleend. Dit alles gebeurt nu al in de eerste fase van de asielprocedure.

Gezien de bovengenoemde ontwikkelingen is besloten de in artikel 21 opgenomen wachttermijn voor inschrijving van vreemdelingen die nog niet zijn toegelaten en verblijven in een tijdelijke opvanglocatie te laten vervallen onder voorwaarden. Bijkomend voordeel van het onder voorwaarden laten vervallen van de wachttermijn voor het inschrijven van vreemdelingen die nog niet zijn toegelaten en verblijven in een tijdelijke opvanglocatie, is dat voorkomen wordt dat er achterstanden in de inschrijving ontstaan bij gemeenten waar de asielzoekers naar toe worden overgeplaatst. Deze asielzoekers zijn al in een eerder stadium ingeschreven in de BRP, zodat bij overplaatsing slechts met een wijziging naar het adres in de nieuwe gemeente kan worden volstaan. Het komt de snelheid van de inschrijving van deze groep vreemdelingen ten goede als de inschrijving in de BRP gedaan wordt door ambtenaren bij een gemeente op een zoals hierboven omschreven verzamellocatie, die al expertise op dit gebied hebben opgebouwd.

Met dit besluit wordt geregeld dat, op het moment dat de minister van Veiligheid en Justitie de identiteit van de niet toegelaten vreemdeling deugdelijk heeft vastgesteld, de vreemdeling rechtmatig in Nederland verblijft en verwacht wordt dat de vreemdeling langer dan vier maanden in Nederland zal verblijven, de minister van Veiligheid en Justitie een mededeling doet aan het betrokken college van burgemeester en wethouders. Met het onder voorwaarde, namelijk onder de voorwaarde van een mededeling door de minister van Veiligheid en Justitie, laten vervallen van de wachttermijn zoals opgenomen in artikel 21 van het Besluit BRP wordt voorkomen dat gedurende de eerste zes maanden van verblijf de aangifteplicht voor inschrijving in de BRP al zou gelden voor vreemdelingen van wie de identiteit nog niet deugdelijk is vastgesteld. Zij kunnen wettelijk gezien dan ook nog geen aangifte doen bij een gemeente voor inschrijving in de BRP. Op het moment dat de mededeling gedaan wordt, valt de niet toegelaten vreemdeling niet langer onder de categorie die niet in aanmerking komt voor inschrijving als ingezetene in de BRP op grond van artikel 2.6 van de wet en heeft de betreffende vreemdeling een verplichting tot het doen van aangifte bij de gemeente waar hij zijn adres heeft, op grond van artikel 2.38 van de wet. Na de mededeling en op grond van de aangifte van de vreemdeling neemt het college het besluit of de vreemdeling wordt ingeschreven in de BRP.

Tot slot worden de vreemdelingen die überhaupt niet in aanmerking komen voor toelating, uitgesloten van de regeling. Ten aanzien van deze personen kan geen mededeling van de minister van Veiligheid en Justitie inzake het niet van toepassing zijn van artikel 2.6 van de wet worden gedaan. Dit betreft vreemdelingen die eerder in een ander land asiel hebben aangevraagd en de verdere behandeling in dat land moeten doorlopen (de zogenaamde dublinclaimanten) zoals omschreven in artikel 30 van de Vreemdelingenwet 2000 (VW), vreemdelingen met een veilig land van herkomst (art. 30b, eerste lid, onder b, VW) en vreemdelingen die al recht hebben op bescherming in een andere lidstaat van de Europese Unie (art. 30a, eerste lid, onder a, VW). Op deze wijze wordt voorkomen dat deze groep vreemdelingen, die geen grote kans hebben op een langdurig rechtmatig verblijf in Nederland, toch al in een vroeg stadium als ingezetene in de BRP zou worden ingeschreven (zie artikel 24a (nieuw), tweede lid, van het besluit).

3 Beperking als authentiek aangemerkte gegevens over ingezetenen (Artikel I, onderdeel A)

Deze wijziging van het Besluit BRP strekt er toe om het aanmerken van gegevens als authentiek, voor zover het gaat om historische gegevens, te beperken tot de historische gegevens omtrent de burgerlijke staat van ingezetenen. Voor deze gegevens geldt derhalve dat zowel de actuele als historische gegevens authentiek zijn. De overige als authentiek aangemerkte gegevens zijn dit alleen voor zover het om actuele gegevens over ingezetenen gaat. Gegevens over niet-ingezetenen worden niet als authentiek aangemerkt.

Als authentiek aangemerkte gegevens in de BRP

Het als authentiek aanmerken van bepaalde gegevens die in de BRP zijn opgenomen, heeft als doel om het gebruik van deze gegevens door bestuursorganen bij de vervulling van hun taak in beginsel verplicht te stellen (zie artikel 1.6 en 1.7 van de wet). Volgens de systematiek van de wet worden als authentieke gegevens aangewezen die persoonsgegevens die nodig zijn voor de overheid, gelet op alle publiekrechtelijke taken. Alleen die gegevens worden aangewezen, waarvan gewaarborgd is dat die gegevens zodanig accuraat, juist en volledig zijn, dat deze in de werkprocessen van bestuursorganen kunnen worden gebruikt.4 Bij algemene maatregel van bestuur wordt bepaald welke van de algemene gegevens die in de basisregistratie over een ingeschrevene zijn opgenomen, worden aangemerkt als authentieke gegevens. Het gaat daarbij om de basisgegevens betreffende een persoon, die voor de uitvoering van tal van overheidstaken van belang zijn.5 Voor deze gegevens geldt dat ze essentieel zijn voor een deugdelijke vaststelling van iemands identiteit en als basis dienen voor de verdere verwerking van gegevens in de eigen taakadministratie van het bestuursorgaan dat de gegevens verstrekt krijgt en voor het verdere overheidshandelen.

Bij het aanmerken van gegevens als authentiek op grond van artikel 1.6 van de wet en artikel 2 van het besluit is geen onderscheid gemaakt naar de status van het gegeven als een actueel dan wel een historisch gegeven. Dit betekent dat de aangewezen algemene gegevens van ingezetenen die als historische gegevens in de BRP zijn opgenomen, tot nu toe ook als authentiek zijn aangemerkt. De gegevens betreffende niet-ingezetenen zijn overigens niet als authentiek aangemerkt. Er zijn dus ook geen historische gegevens over niet-ingezetenen aangemerkt als authentiek.

Verplicht gebruik en terugmelden op authentieke gegevens

In de periode 2007–2010 is de bestaande gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens (GBA), de voorloper van de BRP, in het kader van het beleid om te komen tot een stelsel van basisregistraties voor de overheid, aangewezen als dé basisregistratie voor de persoonsgegevens. Dit betekende ondermeer dat in de Wet GBA, op een andere wijze dan voorheen al het geval was, de verplichting werd geformuleerd voor bestuursorganen om bij de uitvoering van hun taken in beginsel verplicht gebruik te maken van de authentieke gegevens in (nu) de basisregistratie personen. Dit houdt in dat het bestuursorgaan de plicht heeft om te verifiëren of hij de meest actuele gegevens gebruikt en bij gerede twijfel aan de juistheid van een authentiek gegeven dit aan het voor de bijhouding verantwoordelijke college van burgemeester en wethouders terug te melden. Het beginsel is vastgelegd in artikel 1.7 van de wet.

Aanleiding voor de wijziging

Deze wijziging van het Besluit BRP strekt er toe om het aanmerken van gegevens als authentiek, voor zover het gaat om historische gegevens, te beperken tot de historische gegevens omtrent de burgerlijke staat van ingezetenen. Hiervoor geldt derhalve dat zowel de actuele als historische gegevens authentiek zijn. De overige als authentiek aangemerkte gegevens zijn dit alleen voor zover het om actuele gegevens gaat. Bij de inwerkingtreding van de wijziging van de Wet GBA in verband met de aanpassing aan de eisen die gelden voor basisregistraties op 6 maart 2007 is in de bijbehorende wijziging van het Besluit GBA aangewezen welke algemene gegevens worden aangemerkt als authentieke gegevens. Met de inwerkingtreding van de Wet BRP op 6 januari 2014 zijn in het Besluit BRP in beginsel dezelfde algemene gegevens aangewezen als authentieke gegevens zoals die onder de Wet GBA waren aangewezen. Enkele kleine wijzigingen hingen samen met wijzigingen in de aangewezen algemene gegevens. Na zoveel jaren ervaring op te hebben gedaan met deze authentieke gegevens, blijkt in de praktijk dat slechts een deel van de authentieke gegevens die historisch zijn, voldoet aan de voorwaarden om als authentiek te kunnen worden aangemerkt, namelijk de accuraatheid, juistheid en volledigheid van de gegevens. Dit betreft de burgerlijke staat gegevens zoals opgenomen in artikel 2.7, eerste lid, onder a, onder 1°, van de wet.

Aangaande de bronnen op grond waarvan deze historische gegevens in het verleden zijn opgenomen in de BRP, namelijk vooral op grond van in Nederland opgemaakte akten van de burgerlijke stand, kan worden vastgesteld dat die gegevens zodanig accuraat, juist en volledig zijn, dat deze in beginsel zonder meer in de werkprocessen van bestuursorganen kunnen worden gebruikt. Voor de overige algemene gegevens genoemd in artikel 2.7 die historisch zijn, geldt dit niet. De betrouwbaarheid van deze gegevens ligt niet op hetzelfde niveau als bij de gegevens betreffende de burgerlijke staat van de ingeschrevene. Het gebruik van deze gegevens ten behoeve van de werkprocessen van bestuursorganen is in beginsel dan ook niet verplicht.

4. Aanpassingen in de aanwijzing van het bestuursorgaan in artikel 31, onderdeel d (Artikel I, onderdelen D en E)

In artikel 31 worden de bestuursorganen aangewezen die bevoegd zijn op grond van artikel 2.65 van de wet een verzoek te doen aan de minister van BZK tot inschrijving van een persoon in de basisregistratie als niet-ingezetene (art. 2.68, eerste lid, van de wet). Zij zijn daarnaast verplicht aan de minister van BZK een opgave te doen van de gegevens over een niet-ingezetene, waarover zij bij de uitoefening van hun taak de beschikking krijgen, die kunnen leiden tot bijhouding van de basisregistratie (art. 2.78, eerste lid, van de wet). Deze bestuursorganen zijn slechts aangewezen voor zover het de taken betreft die bij de aanwijzing worden genoemd.

Op grond van artikel 31, onderdeel d, was het College voor zorgverzekeringen (CVZ) aangewezen wat betreft de taken op grond van artikel 69 van de Zorgverzekeringswet. Het gaat om taken met betrekking tot in het buitenland wonende personen die, met toepassing van regelgeving van de Europese Unie of een verdrag inzake sociale zekerheid, in geval van behoefte aan zorg ook recht hebben op die zorg of op een vergoeding van de kosten daarvan zoals voorzien in de wetgeving over de verzekering voor zorg van hun woonland, en die daarvoor een bijdrage verschuldigd zijn. De taken van het CVZ worden met ingang van 1 april 20146 uitgevoerd door het Zorginstituut Nederland (ZiN). Het ZiN is een zelfstandig bestuursorgaan en de rechtsopvolger van het CVZ. De taken van het ZiN zijn per 1 januari 2017 ondergebracht bij het Centraal Administratiekantoor (CAK).7

Het voorgaande leidt ertoe dat artikel 31, onderdeel d, twee opeenvolgende aanpassingen kent. De eerste is de vervanging van het CVZ door het ZiN (artikel I, onderdeel D). Deze aanpassing werkt terug tot en met 1 april 2014 (artikel II, tweede onderdeel). De tweede aanpassing van artikel 31, onderdeel d, betreft de aanwijzing van het CAK, dat de hier bedoelde taken op zijn beurt van het ZiN zal overnemen (artikel I, onderdeel E) per 1 januari 2017. Deze bepaling zal daarom met terugwerkende kracht in werking treden tot en met 1 januari 2017 (artikel II, derde onderdeel). Het betreft geen voor burgers belastende regeling, aangezien het hier gaat om een aanwijzing voor dezelfde taken, maar die voorafgaande aan de hier genoemde data werden uitgevoerd door andere bestuursorganen.

5. Wijziging in de gegevensuitwisseling met de Caribische delen van het Koninkrijk (Artikel I, onderdeel G )

Artikel 3.12 van de wet bevat de grondslag voor nadere regelgeving betreffende de verstrekking van gegevens uit de basisregistratie personen aan een verantwoordelijke voor de verwerking van gegevens in een basisadministratie in Aruba, Curaçao, Sint Maarten of een van de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius of Saba. Deze verstrekking maakt deel uit van de afspraken die tussen de verschillende landen van het Koninkrijk zijn gemaakt over de noodzaak van een goede wederzijdse gegevensuitwisseling over de bevolking. Het doel is het waarborgen van een goede bijhouding van de verschillende registraties en het voorkomen van dubbele registratie van personen. De nadere regelgeving is neergelegd in artikel 43 en onderscheidt drie vormen van verstrekking: (1) de spontane verstrekking van gegevens bij een aangekondigde verhuizing van een persoon uit het Europese deel van Nederland naar een van de Caribische delen van het Koninkrijk, (2) de verstrekking van gegevens op verzoek van een verantwoordelijke voor de verwerking van gegevens in een basisadministratie in het Caribische deel van het Koninkrijk, voor zover de gegevens noodzakelijk zijn in verband met de bijhouding van deze basisadministraties en (3) de mogelijkheid om op sommige momenten gegevens te verstrekken ter bevordering van de afstemming van een basisadministratie in het Caribische deel van het Koninkrijk op de basisregistratie personen.

De wijziging in dit besluit heeft betrekking op de verstrekking van gegevens op verzoek (artikel 43, tweede lid, van het Besluit BRP). Deze bepaling voorziet uitsluitend in de mogelijkheid van verstrekking van de gevraagde gegevens door het college van burgemeester en wethouders en houdt daardoor in de overgangsperiode, waarin de colleges geen gegevens kunnen verstrekken over niet-ingezetenen, geen rekening met de noodzaak om ook gegevens te kunnen verstrekken over personen die inmiddels als niet-ingezetene in de basisregistratie waren ingeschreven, of nooit eerder als ingezetene waren ingeschreven in de BRP. Om ook in de overgangsperiode verstrekking van gegevens over niet-ingezetenen op verzoek mogelijk te maken wordt met deze wijziging in artikel 43, tweede lid, van het Besluit BRP vastgelegd dat een dergelijke verstrekking enkel kan plaatsvinden door de minister van BZK, aangezien de minister wel gegevens van niet-ingezetenen kan verstrekken. Een bijkomend voordeel van deze wijziging is dat de minister van BZK, in tegenstelling tot de colleges van burgemeester en wethouders in de overgangsperiode, wel plaatsonafhankelijk gegevens van ingezetenen kan verstrekken. Bij verstrekking door de colleges is niet op voorhand duidelijk aan welk college van burgemeester en wethouders het verzoek om verstrekking moet worden gedaan door de Caribische landen, aangezien de colleges niet plaatsonafhankelijk kunnen verstrekken. Door de verstrekking plaats te laten vinden door de minister worden overbodige gegevensverstrekkingen voorkomen.

6. Uitbreiding van de subcategorie «Gegevens omtrent het reisdocument» in bijlage 1 met de waarden «datum van rechtswege verval Nederlands reisdocument» en «aanduiding van rechtswege verval Nederlands reisdocument» in de gegevensset BRP (artikel I, onderdeel J)

Op grond van de artikelen 47 en 48 van de Paspoortwet (Pw) kunnen reisdocumenten van rechtswege vervallen. Een reisdocument vervalt bijvoorbeeld van rechtswege als een melding van vermissing is gedaan, als de houder is overleden of als de geslachtsnaam, de voornamen, de geboortedatum of het geslacht van de houder zijn gewijzigd. Deze documenten mogen niet meer in omloop zijn. In artikel 4a van de Pw is vastgelegd welke van deze vervallen reisdocumenten in het zogenaamde basisregister reisdocumenten worden geregistreerd. De in het register opgenomen gegevens worden verstrekt aan instellingen en personen, belast met een publiekrechtelijke taak, voor zover de gegevens noodzakelijk zijn voor de vervulling van hun taak en aan door de minister van BZK aangewezen derden die daar belang bij hebben.8 De vulling van het register vindt, voor zover het gaat om reisdocumenten van personen die als ingezetene van een gemeente zijn ingeschreven in de BRP, plaats door middel van een gegevensverstrekking uit de BRP aan het basisregister reisdocumenten (artikel 61 Paspoortuitvoeringsregeling Nederland 2001). De te verstrekken gegevens zijn vastgelegd in een autorisatiebesluit van de minister van BZK. Berichten werden automatisch verzonden aan het basisregister reisdocumenten indien in de BRP wijzigingen werden geregistreerd in bepaalde gegevens over een ingezetene door het college van de gemeente waar de betreffende ingezetene woont. Het betreft dan wijzigingen die volgens de Paspoortwet leiden tot het van rechtswege vervallen van het aan die persoon verstrekte reisdocument (bijvoorbeeld wijziging van de naam of verlies van de Nederlandse nationaliteit, zie artikel 47 van de Paspoortwet). Dit systeem is in de praktijk niet onfeilbaar gebleken en heeft geleid tot een aantal incidenten, waarbij reisdocumenten ten onrechte zijn aangemerkt als zijnde van rechtswege vervallen en vervolgens op die wijze in het basisregister reisdocumenten zijn opgenomen. Als gevolg van de registratie in het basisregister reisdocumenten werden in een aantal gevallen die documenten door de daartoe bevoegde autoriteiten (grensbewaking, politie) ingehouden, terwijl zij nog gewoon geldig waren. Om dergelijke incidenten te voorkomen, is met ingang van 8 oktober 2016 de systeembeschrijving BRP aangepast (wijziging van het Logisch Ontwerp GBA 3.10), waardoor het mogelijk is geworden het van rechtswege vervallen van reisdocumenten, door menselijke tussenkomst te registreren in de basisregistratie personen.9 Daarmee wordt voorkomen dat administratieve wijzigingen in persoonsgegevens, zoals het achteraf verwerken van een ingangsdatum of taalkundige correcties, abusievelijk leiden tot het in de BRP registreren van een reisdocument als zijnde van rechtswege vervallen en het sturen van een bericht daarover uit de BRP aan het basisregister reisdocumenten. Op grond van artikel 2.7, eerste lid, onderdeel a, van de wet worden gegevens die noodzakelijk zijn in verband met de uitvoering van de Paspoortwet opgenomen in de BRP. Deze gegevensset wordt op grond van artikel 2.7, tweede lid, van de wet verder uitgewerkt in het Besluit basisregistratie personen. Met deze wijziging van het besluit wordt de gegevensset in de BRP wat betreft de gegevens noodzakelijk in verband met de uitvoering van de Paspoortwet, meer specifiek de gegevens «datum inhouding dan wel vermissing Nederlands reisdocument» en «aanduiding inhouding dan wel vermissing Nederlands reisdocument», uitgebreid met de twee hierboven genoemde waarden: datum van rechtswege verval Nederlands reisdocument en aanduiding van rechtswege verval Nederlands reisdocument.

De gegevens worden alleen verstrekt uit de BRP voor de bijhouding van het basisregister reisdocumenten met als doel het voorkomen van fouten in de registratie van Nederlandse reisdocumenten die van rechtswege zijn vervallen in dit basisregister. Deze wijziging zal met terugwerkende kracht in werking treden tot en met 8 oktober 2016, de datum waarop de wijziging van de systeembeschrijving BRP in werking is getreden. Het betreft geen voor burgers belastende regeling, aangezien het hier juist gaat om een regeling die fouten dient te voorkomen in de registratie van het van rechtswege vervallen zijn van reisdocumenten in het basisregister reisdocumenten met alle gevolgen voor burgers van dien. Ook betreft het geen nieuwe gegevensverwerking, aangezien deze gegevens eerder al werden verstrekt uit de BRP aan het basisregister reisdocumenten, zij het op basis van een geautomatiseerde afleiding uit wijzigingen in andere gegevens in de BRP.

7. Opnemen gegevens over naamgebruik bij niet-ingezetenen (artikel I, onderdeel F)

Deze wijziging maakt het mogelijk dat een in de BRP als niet-ingezetene ingeschreven persoon die eerder als ingezetene was ingeschreven, een verzoek kan doen bij de voormalige bijhoudingsgemeente om de op de persoonslijst opgenomen gegevens over het gebruik van de geslachtsnaam van de echtgenoot, de eerdere echtgenoot, de geregistreerde partner of de eerdere geregistreerde partner te actualiseren in die zin dat wordt opgenomen dat enkel de eigen naam wordt gebruikt. Daarmee wordt bereikt dat de geslachtsnaam van de echtgenoot, de eerdere echtgenoot, de geregistreerde partner of de eerdere geregistreerde partner niet langer gebruikt wordt in de aanschrijving door afnemers van de BRP.

Het uitgangspunt van de wettelijke regeling betreffende het opnemen van gegevens over het naamgebruik van de ingeschrevene is, dat die gegevens uitsluitend in de BRP kunnen worden opgenomen voor zover het gaat om personen die als ingezetene zijn ingeschreven en dat deze gegevens in de BRP niet meer worden bijgehouden indien de betrokken personen na emigratie de status van niet-ingezetene hebben verkregen. Dit geldt ook voor een aantal andere gegevens betreffende personen die aan de niet-ingezetene zijn gerelateerd (zoals gegevens over ouders, kinderen, huwelijk of geregistreerd partnerschap). De set gegevens die over niet-ingezetenen in de BRP wordt bijgehouden (artikel 2.69 Wet BRP), is dan ook beperkter van omvang dan de set van gegevens die over ingezetenen wordt bijgehouden (artikel 2.7 Wet BRP). De belangrijkste redenen om bij de totstandkoming van de wet hiervoor te kiezen waren dat de in het buitenland wonende of slechts kort in Nederland verblijvende niet-ingezetene in het algemeen minder uitgebreide contacten heeft met de Nederlandse overheid en er in het buitenland geen infrastructuur is zoals in Nederland wat betreft informatievoorziening en uitwisseling van gegevens die van belang zijn voor een betrouwbare bijhouding van gegevens in de BRP. Zo is de niet-ingezetene in het algemeen moeilijker bereikbaar om de noodzakelijke inlichtingen te geven dan het geval is bij ingezetenen met een adres in een gemeente.

Het gevolg hiervan is dat in het geval van emigratie van een ingeschrevene de hier bedoelde relatiegegevens die op de persoonslijst zijn opgenomen op het moment dat deze nog ingezetene was daar ongewijzigd op blijven staan. Waar het gaat om de gegevens over het naamgebruik kan dit leiden tot de onwenselijke situatie dat een niet-ingezetene van wie de (huwelijks)partner is overleden dan wel het huwelijk door echtscheiding is ontbonden of het geregistreerd partnerschap is beëindigd, in correspondentie met overheidsinstanties en andere gebruikers van de BRP nog steeds wordt aangeschreven met gebruikmaking van de naam van de desbetreffende (huwelijks)partner. Om in deze specifieke situatie daarvoor een oplossing te bieden, wordt in het nieuwe artikel 35a van het Besluit BRP geregeld dat er, ondanks het feit dat de betrokken persoon inmiddels niet-ingezetene is geworden, toch een actualisering van de gegevens over het naamgebruik kan plaatsvinden. Die actualisering houdt in dat de bestaande gegevens over het naamgebruik historisch worden en nieuwe gegevens worden opgenomen waaruit blijkt dat de betrokken ingeschrevene geen gebruik maakt van de geslachtsnaam van de echtgenoot, de eerdere echtgenoot, de geregistreerde partner of de eerdere geregistreerde partner.

De wettelijke grondslag voor deze actualisering van gegevens over het naamgebruik bij niet-ingezetenen, waarvan de bijhouding niet is voorzien in hoofdstuk 2, afdeling 2 van de wet, is te vinden in artikel 2.1, derde lid, onder b, van de wet. Die bepaling is opgenomen in afdeling 1 van hoofdstuk 2 dat betrekking heeft op ingezetenen. Het betreft een bepaling waarvan in beginsel slechts in uitzonderlijke gevallen gebruik dient te worden gemaakt, omdat deze de in wet neergelegde reguliere bijhoudingsstructuur van gegevens over ingezetenen en niet-ingezetenen doorbreekt. De bepaling is alleen toepasbaar op niet-ingezetenen, die eerder ingezetene zijn geweest. Daarvan is in dit geval sprake. De plaatsing van artikel 2.1, derde lid van de wet in afdeling 1 van hoofdstuk 2 houdt in, dat de actualisering van de gegevens dient te geschieden door het college van burgemeester en wethouders. Dit college is immers op grond van artikel 1.4 van de wet verantwoordelijk voor het bijhouden van persoonsgegevens in de basisregistratie overeenkomstig afdeling 1 van hoofdstuk 2. Het actualiseren van gegevens als hier bedoeld valt onder bijhouding. Hoewel het hier gaat om een niet-ingezetene is de minister van BZK dus niet verantwoordelijk voor de bijhouding van de gegevens over het naamgebruik. Dat blijkt ook uit artikel 2.81, derde lid, van de wet, waarin artikel 2.56 van de wet betreffende het opnemen van gegevens over het naamgebruik van ingezetenen niet van overeenkomstige toepassing is verklaard op het bijhouden van dergelijke gegevens door de minister van BZK over niet-ingezetenen. In dit verband is nog van belang op te merken dat het wel van overeenkomstige toepassing verklaarde artikel 2.58 van de wet, dat betrekking heeft op het recht van de ingeschrevene om gegevens te verbeteren, aan te vullen of te verwijderen (het zogenaamde correctierecht), hier niet aan de orde is. Er is immers geen sprake van een feitelijk onjuist, onvolledig of in strijd met een wettelijk voorschrift verwerkt gegeven.

Het opnemen van de nieuwe gegevens over het naamgebruik geschiedt op schriftelijk verzoek van de niet-ingezetene zelf. Aan dit verzoek wordt door het college van burgemeester en wethouders aan wie het verzoek is gedaan binnen vier weken kosteloos gevolg gegeven. Het opnemen van de gegevens op de persoonslijst van de niet-ingezetene is een bevoegdheid van het college van burgemeester en wethouders van de voormalige bijhoudingsgemeente. Dat is de gemeente waar de betrokken persoon laatstelijk was ingeschreven als ingezetene. Het college is op dit moment echter technisch nog niet in staat de gegevens zelf op de persoonslijst van de niet-ingezetene te verwerken, omdat de persoonslijsten van niet-ingezetenen, in afwachting van de realisatie van de centrale bijhoudingsvoorzieningen van de BRP voor niet-ingezetenen, nog zijn opgeslagen in een apart systeem (de registratie niet-ingezetenen). Dit tijdelijke systeem is uitsluitend toegankelijk voor de minister van BZK. In artikel 4.13 van de wet is daarom geregeld dat de voormalige bijhoudingsgemeente aan de minister een opgave doet van de gegevens die over de niet-ingezetene in de basisregistratie moeten worden opgenomen. De minister neemt de gegevens vervolgens op door deze te ontlenen aan de desbetreffende opgave.

8. Wijziging termijnen zelfevaluatie BRP (artikel I, onderdelen H en I)

Met deze wijziging worden de termijnen aangepast voor het uitvoeren van de onderzoeken door de gemeenten en de minister van BZK naar de inrichting, werking en beveiliging van de BRP en het opleveren van de resultaten ervan. Om de toezichtslast bij de gemeenten te verminderen is besloten om de hier aan de orde zijnde verantwoordingsystematiek betreffende de BRP, de Paspoortuitvoeringsregeling Nederland 2001 (PUN), de Digitale persoonsidentificatie (DigiD), de Basisregistraties Adressen en Gebouwen (BAG), Basisregistratie Grootschalige Topografie (BGT) en de Structuur uitvoeringsorganisatie Werk en Inkomen (SUWInet) samen te voegen en te stroomlijnen. Vanwege deze gewenste stroomlijning worden de wettelijke termijnen voor de onderzoeken die uitgevoerd worden door de gemeente op al deze terreinen gelijkgesteld. Met deze wijziging wordt wat betreft de BRP uitvoering gegeven aan deze stroomlijning.

Geregeld wordt dat de termijn voor het verzenden van de uittreksels van de resultaten van de zelfevaluatie BRP door de gemeente aan de minister van BZK in 2017 komt te liggen op 30 november in plaats van 31 oktober. Met ingang van 2018 gelden de definitieve termijnen. Vanaf dat moment dienen de onderzoeken uiterlijk op 31 december te geschieden. De deadline voor het verzenden van het uittreksel van de resultaten van de zelfevaluatie BRP valt dan op 14 februari het jaar volgend op de uiterlijke datum voor het uitvoeren van het onderzoek. De tussenstap in 2017 is gecreëerd om gemeenten in het overgangsjaar voldoende tijd te bieden om het uittreksel van de resultaten van de zelfevaluatie BRP bestuurlijk af te stemmen.

9. Privacyaspecten

De bescherming van de persoonlijke levenssfeer van degenen over wie gegevens worden verwerkt in de basisregistratie is ook na inwerkingtreding van de wijzigingen in dit besluit gewaarborgd.

Het aanvullen van de bestaande gegevens datum en aanduiding inhouding dan wel vermissing Nederlandse reisdocumenten met de gegevens «van rechtswege verval Nederlands reisdocument» en «datum van rechtswege verval Nederlands reisdocument» in de BRP is noodzakelijk gebleken vanwege een aantal incidenten die hebben plaatsgevonden met de geautomatiseerde afleiding van het gegeven dat een reisdocument van rechtswege was vervallen uit bepaalde wijzigingen in de persoonsgegevens van de houder van die documenten in de BRP en de verstrekking van dit gegeven aan het basisregister reisdocumenten. Om dergelijke fouten te voorkomen wordt de geautomatiseerde afleiding van het gegeven betreffende het van rechtswege vervallen zijn van een reisdocument vervangen door een handmatige registratie van dit gegeven in de BRP ( zie paragraaf 7). Het doel van de verstrekking van dit gegeven uit de BRP aan het basisregister reisdocumenten blijft ongewijzigd. De privacy van de burger blijft dan ook gewaarborgd en wordt zelfs bevorderd omdat door de nieuwe werkwijze fouten bij de verstrekking van dit gegeven aan het basisregister reisdocumenten kunnen worden voorkomen. Deze fouten kunnen verstrekkende gevolgen hebben voor de burger, omdat zijn Nederlandse reisdocument vanaf dat moment wereldwijd als van rechtswege vervallen geregistreerd zal komen te staan. Een burger die in een ander land verblijft beschikt vanaf deze registratie bijvoorbeeld niet langer over een geldig reisdocument om zich mee te identificeren of te reizen.

Met betrekking tot de wijziging van artikel I, onderdeel G, van dit besluit geldt dat de gegevensverstrekking uit de basisregistratie op verzoek van een verantwoordelijke voor de verwerking van gegevens in een basisadministratie in het Caribische deel van het Koninkrijk, met de verstrekking van gegevens door de minister van BZK, in plaats van het college van burgemeester en wethouders, hetzelfde doel dient, namelijk het bijhouden van de basisadministraties in het Caribische deel van het koninkrijk. De verstrekking zal, net als nu, slechts plaats kunnen vinden op verzoek van de verantwoordelijken voor de bijhouding van de basisadministraties in het Caribische deel van het koninkrijk en alleen voor zover dit noodzakelijk is voor die bijhouding. De wijziging betreft enkel het bestuursorgaan dat de gegevens verstrekt, namelijk de Minister van BZK in plaats van de colleges van burgemeester en wethouders. De nieuwe wijze van verstrekking voldoet daarmee aan de voorwaarden van noodzakelijkheid, subsidiariteit en proportionaliteit en voorkomt bovendien overbodig gegevensverkeer in de gevallen waarin niet op voorhand duidelijk is aan welk college van burgemeester en wethouders het verzoek om verstrekking moet worden gedaan.

10. Administratieve lasten

De wijzigingen leiden niet tot een verhoging van de administratieve lasten voor de burger of het bedrijfsleven.

11. Consultatie

De internetconsultatie heeft circa 17.000 reacties opgeleverd. Het grootste deel van de reacties (circa 16.800) gaat in op de ten tijde van de consultatieperiode nog in het besluit opgenomen wijziging die zou leiden tot de beëindiging van de verstrekking van persoonsgegevens aan de Stichting Interkerkelijke Leden-Administratie (SILA). Bij motie van 8 december 2015 (Kamerstukken II 2015/16, 25 764, nr. 95) heeft de Kamer de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (BZK) namelijk verzocht om een algehele stopzetting van de verstrekking van persoonsgegevens uit de BRP aan de SILA. In een eerdere versie van dit besluit was daartoe nog een wijziging van bijlage 4 van het Besluit BRP in dit besluit opgenomen.

De reacties zijn voornamelijk afkomstig van burgers. Enkele reacties zijn ontvangen van lokale kerkelijke genootschappen (circa 2300). Hieronder zijn reacties van personen die een (bestuurlijke) functie hebben in een lokale kerkelijke organisatie zoals scriba, ouderling, pastoor, ledenadministrateur en kerkrentmeester.

De inhoud van de reacties is als volgt te verdelen. Circa 100 reacties ondersteunen het voorstel tot beëindiging van de verstrekking van persoonsgegevens aan de SILA . De algemene strekking van deze reacties is dat er in Nederland een scheiding is tussen staat en kerk, en de stopzetting van de verstrekking uit de BRP aan de SILA is daarom passend.

De overige reacties wijzen het voorstel af. De algemene strekking van deze reacties is dat de overheid de laatste jaren heeft ingezet op het bewerkstelligen van een participatiemaatschappij waarbij meer wordt gevraagd van maatschappelijke instellingen zoals kerken en burgers die zich hiervoor beschikbaar stellen. Dankzij de vergaande maatschappelijke betrokkenheid vanuit kerkelijke organisaties worden hulpbehoevende burgers in Nederland opgevangen en begeleid. Kerkelijke organisaties leveren onder meer een waardevolle bijdrage op het gebied van informele sociale zorg. Door een actuele en kwalitatieve ledenadministratie blijven zowel vrijwilligers als hulpbehoevende burgers in beeld, en daarvoor is verstrekking vanuit de BRP aan de SILA nodig.

Naar aanleiding van een brief, d.d. 9 mei 2017, van de vaste commissie van Binnenlandse Zaken van de Tweede Kamer der Staten-Generaal, om geen onomkeerbare stappen te zetten op het gebied van het SILA-dossier, is besloten om de motie op dit moment niet uit te voeren en de wijziging uit het voorliggende besluit te schrappen.

Voor wat betreft het voorstel tot wijziging van de wachttijd voor inschrijving van niet toegelaten vreemdelingen in tijdelijke opvang zijn 11 reacties ontvangen waarvan zeven het voorstel ondersteunen.

De adviescommissie vreemdelingenrecht van de Nederlandse orde van advocaten heeft per brief de steun uitgesproken voor het laten vervallen van de inschrijftermijn voor niet toegelaten vreemdelingen die wel rechtmatig verblijf hebben in Nederland. Aanvullend vraagt de commissie aandacht voor de wijze waarop de vreemdeling in kennis gesteld wordt van zijn verplichting aangifte te doen nadat de Mededeling aan het College van B&W is verstrekt. Zoals in de toelichting is opgenomen is er een werkwijze ontwikkeld waarbij ambtenaren, werkzaam in de vreemdelingenketen en op de afdeling burgerzaken op een plek zijn gehuisvest en hun expertise samenbrengen. Binnen het daar ontwikkelde proces wordt de vreemdeling uitgenodigd voor de aangifte. Ondersteuning door de raadsman is hiervoor niet benodigd. Het besluit wordt op dit punt niet aangepast.

De overige reacties van de internetconsultatie waren inhoudelijk te onduidelijk om mee te kunnen nemen bij de beoordeling van de reacties.

Het ontwerpbesluit tot wijziging van het Besluit BRP is ook ter consultatie voorgelegd aan de overheidsorganen in het Caribisch deel van het Koninkrijk. Het gebruikersoverleg BRP is conform artikel 1.15 van de Wet BRP geconsulteerd. Namens de G4-gemeenten zijn een tekstuele en een inhoudelijke verbetering voorgesteld die beiden zijn overgenomen. Van de overige gebruikers zijn geen inhoudelijke reacties ontvangen.

Advies Autoriteit Persoonsgegevens (AP)

Het ontwerpbesluit tot wijziging van het Besluit BRP is ter advisering voorgelegd aan de AP. In haar advies heeft de AP geen inhoudelijke opmerkingen bij de voorgenomen wijzigingen in het besluit. De AP adviseert wel aan het volgende aandacht te besteden (dictum 2). De AP geeft aan dat in het algemeen geldt dat de noodzaak van de gegevensverstrekkingen uit de BRP aan de in bijlage 4 genoemde categorieën van derden in de loop der tijd kan komen te vervallen wegens gewijzigde omstandigheden of ideologieën. Dat geldt niet alleen ten aanzien van de SILA, maar ook ten aanzien van de andere genoemde categorieën van derden. Het AP adviseert om ook de noodzaak van de gegevensverstrekkingen uit de BRP aan deze andere categorieën van derden (periodiek) te evalueren en thans de uitkomsten daarvan in het ontwerpbesluit en/of de toelichting daarop op te nemen.

De noodzaak tot verstrekking van persoonsgegevens aan de andere categorieën van derden genoemd in bijlage 4 van het Besluit BRP is niet opnieuw beoordeeld. De systematische verstrekking van gegevens uit de BRP vindt plaats op grond van autorisatiebesluiten die genomen worden door de minister van BZK. Bij de totstandkoming van een autorisatiebesluit tot systematische verstrekking van gegevens uit de BRP aan derden wordt nauwgezet beoordeeld of er een noodzaak bestaat voor verstrekking. Getoetst wordt of de gegevens die gevraagd worden door de derde noodzakelijk zijn voor de in de bijlage aangewezen werkzaamheden van gewichtig maatschappelijk belang van de derde. Na afgifte van een autorisatiebesluit ligt de verantwoordelijkheid bij de afnemers van de BRP, in casu bij derden genoemd in bijlage 4 bij het Besluit BRP, om eventuele gevolgen die kunnen leiden tot wijzigingen in de autorisatie onverwijld kenbaar te maken aan de minister van BZK. In het autorisatiebesluit is namelijk de verplichting opgenomen dat de afnemer elke wijziging aan de minister van BZK doorgeeft die ertoe zou leiden dat de gegevensverstrekking uit de BRP zou moeten worden aangepast.

ARTIKELSGEWIJS DEEL

Artikel I

Onderdelen A en K

In onderdeel A wordt geregeld dat in artikel 2 van het besluit wordt opgenomen dat enkel de actuele gegevens van ingezetenen die zijn aangewezen in bijlage I van het besluit authentiek zijn, met uitzondering van de gegevens over de burgerlijke staat. Naast de actuele gegevens over de burgerlijke staat zijn ook de historische gegevens over de burgerlijke staat authentiek, in tegenstelling tot de andere historische gegevens van ingezetenen. Dit heeft tot gevolg dat het beginsel van verplicht gebruik door bestuursorganen (artikel 1.7 van de Wet BRP) en de terugmeldverplichting (artikel 2.34 van de Wet BRP) enkel van toepassing zijn op de aangewezen actuele gegevens over ingezetenen en tevens op de aangewezen historische gegevens over ingezetenen betreffende de burgerlijke staat. In onderdeel K wordt geregeld dat noot 1 bij de bijlage vervalt; deze voegt niets toe aan de regeling zoals die nu is opgenomen in artikel I, onderdeel A, van dit besluit, omdat in deze regeling al staat opgenomen dat alleen de gegevens voor ingezetenen authentiek zijn.

Onderdeel B

Met dit onderdeel wordt een nieuw onderdeel (a) in artikel 21, vierde lid, van het Besluit BRP ingevoegd. Het betreffende onderdeel regelt dat voor vreemdelingen die niet zijn toegelaten tot Nederland en verblijven in een door het Rijk beschikbaar gestelde accommodatie die uitsluitend bestemd is voor het bieden van tijdelijke opvang aan vreemdelingen gedurende de eerste zes maanden van hun verblijf geldt dat zij niet in aanmerking komen voor inschrijving als ingezetene in de BRP, tenzij een mededeling wordt gedaan door de minister van Veiligheid en Justitie zoals nader omschreven in artikel 24a (nieuw) van het Besluit BRP. De beslissing of uiteindelijk door de betrokken vreemdeling wordt voldaan aan de voorwaarden voor inschrijving in de BRP blijft overigens bij het college van burgemeester en wethouders van de gemeente van inschrijving liggen.

Onderdeel C

Met dit onderdeel is een nieuw artikel 24a ingevoegd dat regelt dat de minister van Veiligheid en Justitie verplicht is een mededeling te doen inzake het niet langer van toepassing zijn van artikel 2.6 van de Wet BRP op een in artikel 21, vierde lid, van het Besluit bedoelde vreemdeling. Die mededeling zorgt er voor dat de inschrijfplicht in de basisregistratie personen voor de desbetreffende vreemdeling gaat gelden. De mededeling over de betrokken persoon wordt gedaan, indien zijn identiteit deugdelijk is vastgesteld, hij rechtmatig in Nederland verblijft en naar redelijke verwachting gedurende een half jaar ten minste twee derde van de tijd in Nederland verblijf zal houden. In het tweede lid wordt geregeld dat een dergelijke mededeling niet gedaan wordt over vreemdelingen die überhaupt niet in aanmerking voor toelating. Dit betreft vreemdelingen die eerder in een ander land asiel hebben gevraagd, de zogenaamde dublinclaimanten (zie artikel 30 van de VW), vreemdelingen met een veilig land van herkomst (art. 30b, eerste lid, onder b, VW) en vreemdelingen die al recht hebben op bescherming in een andere lidstaat van de Europese Unie (art. 30a, eerste lid, onder a, VW). Op het moment dat de mededeling gedaan wordt regelt artikel 21, vierde lid, onderdeel a (nieuw), dat de persoon in aanmerking komt voor inschrijving als ingezetene in de BRP. De bijhoudingsgemeente neemt uiteindelijk het besluit tot inschrijving van de vreemdeling in de BRP.

Onderdeel D

In onderdeel D wordt geregeld dat het Zorginstituut Nederland (ZiN) wordt aangewezen als aangewezen bestuursorgaan in de zin van artikel 31 van het Besluit BRP voor de taken op grond van artikel 69 van de Zorgverzekeringswet. Dit betekent dat ZiN bevoegd is om een verzoek tot inschrijving van een niet-ingezetene in de BRP te doen op grond van artikel 2.68, eerste lid, van de Wet BRP of een opgave tot het opnemen van algemene gegevens op grond van artikel 2.70, vierde lid, van de Wet BRP. In artikel II van het besluit is geregeld dat onderdeel D met terugwerkende kracht in werking zal treden tot en met 1 april 2014. Dit betreft het tijdstip waarop ZiN aanving de taken op grond van artikel 69 van de Zorgverzekeringswet uit te voeren.

Onderdeel E

In onderdeel E wordt geregeld dat het CAK, een publieke dienstverlener die in opdracht van de overheid regelingen uitvoert, wordt aangewezen als bestuursorgaan in de zin van artikel 31 van het Besluit BRP voor de taken op grond van artikel 69 van de Zorgverzekeringswet. Dit betekent dat het CAK vanaf het moment van inwerkingtreding van dit onderdeel bevoegd zal zijn om een verzoek tot inschrijving van een niet-ingezetene in de BRP te doen op grond van artikel 2.68, eerste lid, van de Wet BRP of een opgave tot het opnemen van algemene gegevens op grond van artikel 2.70, vierde lid, van de Wet BRP. Het onderdeel beoogt inwerkingtreding van de aanwijzing van het CAK op het moment dat de Wet van 8 april 2016 tot wijziging van de Zorgverzekeringswet en andere wetten in verband met de overgang van een aantal taken van het Zorginstituut Nederland naar het CAK (Stb. 2016, 173), op grond waarvan de hierboven genoemde taken aan het CAK zijn toebedeeld, in werking treedt. De datum van inwerkingtreding van genoemde wet was 1 januari 2017. Deze wijziging in het besluit werkt derhalve terug tot en met deze datum.

Onderdeel F

Dit onderdeel is reeds toegelicht in het algemene deel van deze toelichting.

Onderdeel G

In onderdeel G wordt geregeld dat de minister van BZK in plaats van de colleges van burgemeester en wethouders op grond van artikel 43, tweede lid, van het besluit gegevens over een ingeschrevene kunnen verstrekken uit de BRP aan de verantwoordelijke voor de verwerking van gegevens in de basisadministraties van Aruba, Curacao, Sint Maarten of een openbaar lichaam, voor zover deze gegevens noodzakelijk zijn in verband met de bijhouding van de basisadministratie van de verantwoordelijke. De verstrekking kan uitsluitend betrekking hebben op de gegevens over de betrokkene die daartoe zijn aangewezen in de tabel die als bijlage 6 bij het Besluit BRP is gevoegd.

Onderdelen H en I

In deze onderdelen wordt geregeld dat de termijnen voor de onderzoeken bedoeld in artikel 4.3 van de wet worden aangepast. Hiertoe wordt artikel 47 van het besluit zodanig aangepast dat in 2017 de termijn voor het uiterlijk inleveren van de geaggregeerde resultaten van het onderzoek gewijzigd wordt van 31 oktober in 30 november ( artikel I, onderdeel H). Artikel I, onderdeel H, zal daarom direct in werking treden op het moment dat dit besluit in werking treedt. In 2018 zullen de termijnen wederom worden aangepast, waarbij de uiterlijke termijn voor het uitvoeren van de onderzoeken wordt gewijzigd van 30 september in 31 december en de termijn voor het inleveren van de geaggregeerde resultaten van het onderzoek wordt gewijzigd van 30 november in 14 februari van het jaar volgend op de uiterlijke datum dat het onderzoek dient te geschieden (artikel I, onderdeel I). Dit wordt bewerkstelligd door artikel I, onderdeel I, op 1 januari 2018 in werking te laten treden. De verschillende inwerkingtredingstermijnen van de beide onderdelen zijn opgenomen in artikel II van het besluit.

Onderdeel J

Dit onderdeel is reeds toegelicht in het algemene deel van deze toelichting.

Artikel II

In artikel II wordt de inwerkingtreding van de verschillende onderdelen van dit besluit vastgesteld. Het besluit treedt in werking met ingang van 1 september 2017, met uitzondering van artikel I, onderdeel I. De datum van 1 september 2017 betreft de vroegst mogelijke datum waarop de uitvoeringsprocessen bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst kunnen worden geïmplementeerd met betrekking tot de inschrijving van de vreemdelingen in de BRP. Afgeweken wordt van het stelsel van de Vaste Verander Momenten in verband met de beleidsmatige noodzaak om zo snel mogelijk te kunnen starten met het vervroegd inschrijven van rechtmatig verblijvende vreemdelingen in de BRP. Artikel I, onderdeel I, treedt in werking met ingang van 1 januari 2018. Dit heeft te maken met de fasering van de invoering van de gewijzigde termijnen voor de onderzoeken bedoeld in artikel 4.3 van de wet, zoals dit bij het desbetreffende onderdeel is toegelicht.

De inwerkingtreding van artikel I, onderdeel E, waarmee het CAK wordt aangewezen als bestuursorgaan in de zin van artikel 31 van het Besluit BRP is afhankelijk gesteld van de inwerkingtreding van Wet van 8 april 2016 tot wijziging van de Zorgverzekeringswet en andere wetten in verband met de overgang van een aantal taken van het Zorginstituut Nederland naar het CAK.10 Deze wet is op 1 januari 2017 in werking getreden. Aan de inwerkingtreding van artikel I, onderdeel E, is daarom terugwerkende kracht verleend tot en met dit tijdstip. Aan de inwerkingtreding van artikel I, onderdeel D, waarmee het ZiN wordt aangewezen als bestuursorgaan als bedoeld in artikel 31 van het Besluit BRP is terugwerkende kracht verleend tot en met 1 april 2014, het tijdstip waarop de wet in werking trad op grond waarvan het ZiN de taken op grond van artikel 69 van de Zorgverzekeringswet uitvoert.11

Aan de inwerkingtreding van artikel I, onderdeel J, is terugwerkende kracht verleend tot en met 8 oktober 2016, aangezien dit het tijdstip is waarop de aanpassing van de systeembeschrijving BRP in werking is getreden.

De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, R.H.A. Plasterk


X Noot
1

Stb. 2013, 493.

X Noot
2

Besluit van 28 maart 2000 tot wijziging van het Besluit gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens, houdende verkorting van de termijn waarbinnen vreemdelingen die geen toelating hebben tot Nederland en verblijven in een opvangcentrum niet in aanmerking komen voor inschrijving in de basisadministratie (Stb. 2000, 151).

X Noot
3

Zie de brief van de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie aan de Tweede Kamer van 10 december 2014 en het daarbij gevoegde eindrapport betreffende de evaluatie van de herziene asielprocedure (Kamerstukken II, 2014/15, 19 637 en 29 344, nr. 1933).

X Noot
4

Kamerstukken II,2005/06, 30 514, nr. 3.

X Noot
5

Tweede Kamer, vergaderjaar 2011–2012, 33 219, nr. 31.

X Noot
6

Zie artikel VII van de Wet van 11 december 2013 tot wijziging van de Wet cliëntenrechten zorg en andere wetten in verband met de taken en bevoegdheden op het gebied van de kwaliteit van de zorg (Stb. 2013, 578), waarbij de Zorgverzekeringswet werd gewijzigd.

X Noot
7

Zie het wetsvoorstel Wijziging van de Zorgverzekeringswet en andere wetten in verband met de overgang van een aantal taken van het Zorginstituut Nederland naar het CAK, Kamerstukken II, 34 203 .

X Noot
8

Zie artikel 4a, zesde en zevende lid, van de Paspoortwet.

X Noot
10

Stb. 2016, 173.

X Noot
11

Wijziging van de Wet cliëntenrechten zorg en andere wetten op het gebied van de kwaliteit van de zorg, Stb. 2013, 578.

XHistnoot
histnoot

Het advies van de Afdeling advisering van de Raad van State wordt met de daarbij behorende stukken openbaar gemaakt door publicatie in de Staatscourant.

Naar boven