8 Wet gegevensverwerking persoonsgerichte aanpak radicalisering en terroristische activiteiten

Wet gegevensverwerking persoonsgerichte aanpak radicalisering en terroristische activiteiten

Aan de orde is de voortzetting van de behandeling van:

  • -het wetsvoorstel Regels omtrent gegevensverwerking in de persoonsgerichte aanpak van radicalisering en terroristische activiteiten (Wet gegevensverwerking persoonsgerichte aanpak radicalisering en terroristische activiteiten) (36225).

De voorzitter:

Dat brengt ons bij de hervatting van het debat over de Wet gegevensverwerking persoonsgerichte aanpak radicalisering en terroristische activiteiten. Voorafgaand aan de schorsing voor de lunch hebben we aan de zijde van de Kamer vijf sprekers gehad. Ik gaf al aan dat we netto, dus zonder interrupties, ongeveer drie kwartier nodig hebben om de termijn van de Kamer af te maken. Ik stel dan ook voor om vandaag geen eerste termijn van de zijde van het kabinet te doen, maar daar op korte termijn een geschikt ander moment voor te vinden, zodat we dan verder kunnen gaan met de wetsbehandeling. Als er geen vragen of opmerkingen meer zijn, gaan wij verder met de eerste termijn van de Kamer.

De algemene beraadslaging wordt hervat.

De voorzitter:

Dat betekent dat ik het woord geef aan mevrouw Faber-van de Klashorst namens de fractie van de PVV.

Mevrouw Faber-van de Klashorst (PVV):

Dank u wel, voorzitter. De kans op een aanslag in Nederland is reëel. Het is dan ook niet voor niets dat de Nationaal Coördinator Terrorismebestrijding en Veiligheid, de NCTV, op 12 december 2013 het dreigingsniveau verhoogde van niveau 3 naar 4. Zoals de minister al aangaf, is de Nederlandse jihadistische beweging de voornaamste bron van terroristische bedreiging in ons land. Voor een deel liften deze terroristen mee met de migratiestromen. Buiten dat meldt de AIVD dat de oorzaak van de extra dreiging onder andere te wijten is aan de Palestijnse oorlog tegen de Joodse Staat, het verbranden van korans in verschillende Europese landen en de oproepen tot aanslagen van terroristische organisaties.

Om de samenleving te beschermen is het van belang dat terroristen en extremisten zo snel mogelijk in beeld worden gebracht en aangepakt. In 2014 brachten de NCTV en het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid het Actieprogramma Integrale Aanpak Jihadisme uit. Sindsdien is de integrale lokale aanpak een hoeksteen van onze Nationale Contraterrorisme Strategie. De praktijk is sindsdien dat het lokaal bestuur casusoverleggen organiseert, waarin de aanpak van radicaliserende en geradicaliseerde personen wordt besproken. Bij deze overleggen schuiven naast de gemeente, de politie en het Openbaar Ministerie ook andere instanties aan, afhankelijk van de casus.

Informatie wordt uitgewisseld en interventies worden afgestemd. Deze laatste kunnen gericht zijn tegen personen maar kunnen ook van meer algemene en preventieve aard zijn. Lokale instanties zijn van cruciaal belang in de vroege signalering en moeten niet gehinderd worden door al te veel restricties. Hierdoor dienen wel ontbrekende rechtsgrondslagen te worden gerepareerd. Nu al vinden in 70% van de gemeenten casusoverleggen plaats en in 55% van de gemeenten worden de casusoverleggen ondergebracht bij een zorg- en veiligheidshuis. Dit wetsvoorstel geeft gegevensverwerking tussen organisaties die deelnemen aan het casusoverleg de benodigde juridische basis. Nu dit geregeld is, kunnen de diensten gewoon aan de slag, wat ze trouwens al deden, maar straks gebeurt dat met een legitieme basis. Dat vindt de fractie van de PVV een goede zaak.

Voorzitter. Ondanks artikel 5 is het niet klip-en-klaar wie en wanneer iemand in een casusoverleg onderwerp van gesprek wordt. Moet er voldaan worden aan een van de voorwaarden of aan alle drie de voorwaarden? De weegploeg bestaande uit politie, OM en gemeente heeft een grote stem in het kapittel. Duidelijke criteria hoe er in de praktijk moet worden gewogen, ziet mijn fractie niet. Dat hoeft ook niet problematisch te zijn, want professionals in Nederland weten doorgaans heel goed wat wel en niet in de haak is. Waar mijn fractie zich zorgen over maakt, is hoe er wordt voorkomen dat de weegploeg op basis van een zekere ideologische vooringenomenheid verwordt tot een politiek instrument.

Een ander punt dat klemt is de ruime definitie van radicalisering. Volgens artikel 1 is radicalisering "het proces dat uiteindelijk kan leiden tot terroristische activiteiten of tot extremistische activiteiten, zijnde activiteiten waarbij personen of groepen vanuit ideologisch motief bereid zijn in ernstige mate de wet te overtreden of activiteiten te verrichten die de democratische rechtsstaat ondermijnen". Volgens de memorie van toelichting wordt met de term "extremistische activiteiten" gedoeld op al dan niet gewelddadige, illegale acties. Onderdeel hiervan is de ondermijning van de rechtsstaat.

Als voorbeeld wordt in de memorie van toelichting gegeven een parallel rechtssysteem naast de democratische rechtsstaat, bijvoorbeeld op basis van religieuze wetgeving. Doelt de minister hier ook op de sharia? Kan hieruit de conclusie worden getrokken dat shariarechtbanken of personen die zich inzetten om shariarechtbanken op te richten of die in een parallelle samenleving in de praktijk willen brengen, ook onderwerp kunnen zijn van casusoverleggen? Graag een reactie van de minister.

En hoe zit het met de acties van bijvoorbeeld Extinction Rebellion, met de snelwegblokkades en de bestorming van het platform van Schiphol-Oost? En wat te denken van organisaties als Kick Out Zwarte Piet, die onder andere middels intimidatie een kinderfeest verstiert? Worden de leden hiervan ook meegenomen in de casusoverleggen? En hoe zit het met de Hamassympathisanten die door onze straten marcheren? Graag een reactie van de minister.

De voorzitter:

Voor u verdergaat, geef ik het woord aan mevrouw Mutluer voor een interruptie.

Mevrouw Mutluer (GroenLinks-PvdA):

Er valt me iets op, dus ik ga daar wel een opmerking over maken. Als ik de bijdrage van mijn collega Faber hoor, dan heb ik het idee dat zij er een wel hele nauwe definitie van radicalisering en extremistisch gedachtegoed opna houdt. Volgens mij — ik hoop dat mijn collega daar ook even op kan ingaan — moeten we ook kijken naar het antioverheidssentiment waar nu ook sprake van is. Sterker nog, het Dreigingsbeeld Terrorisme Nederland, DTN, van de NCTV heeft ook duidelijk aangegeven dat er sprake is van rechts-radicale kringen. Daar hebben we gevaar van te duchten. Sterker nog, uit die inventarisatie bleek dat deze groep vanuit een radicale onderstroom daadwerkelijk is overgegaan tot fysieke, intimiderende acties.

De voorzitter:

En uw vraag?

Mevrouw Mutluer (GroenLinks-PvdA):

Is mijn collega het met mij eens dat we dus niet heel beperkt naar de definitie van extremisme en radicalisering moeten kijken, maar dat het veel breder is dan ik nu uit haar bijdrage haal?

Mevrouw Faber-van de Klashorst (PVV):

Het klopt natuurlijk dat er meer vormen van extremisme zijn. Je hebt links-extremisme, je hebt rechts-extremisme, je hebt islamitisch extremisme: dat hebben we allemaal. Dat ben ik met u eens. Het punt is natuurlijk wel, en dat heb ik ook aan het begin van mijn betoog gezegd, dat de minister zelf aangeeft dat de Nederlandse jihadistische beweging de voornaamste bron is van terroristische bedreigingen, dus vandaar dat ik me daar heel erg op gericht heb. Maar het klopt: aan de linkerflank heb je extremisme en aan de rechterflank heb je extremisme. Daar zijn wij ook op tegen.

Mevrouw Mutluer (GroenLinks-PvdA):

Dan is dat een hele heldere conclusie die ik kan trekken, want dat haalde ik niet uit de bijdrage, maar daarmee is het verhelderd.

Mevrouw Faber-van de Klashorst (PVV):

Nou, daar ben ik blij om.

De voorzitter:

Meneer El Abassi heeft ook een vraag.

De heer El Abassi (DENK):

Ik hoorde de PVV het niet alleen hebben over jihadextremisme, maar ik hoorde ook Extinction Rebellion en een aantal andere voorbeelden. Dat brengt mij weer bij de vaagheid van artikel 1, dat heel vaag geformuleerd is en dat hier politiek gekleurd lijkt, want iedereen die achter de katheder gaat staan, geeft zijn of haar eigen interpretatie daaraan. Ik hoorde de PVV wel noemen dat de minister iets heeft gezegd, maar ik hoorde geen verwijzing naar het onderzoek dat door de Rijksuniversiteit Groningen is gedaan naar rechts-extremisme, en dat dat juist een gevaar is op dit moment.

De voorzitter:

Wat is uw vraag?

De heer El Abassi (DENK):

Ik zou graag een reflectie willen van de PVV. Zien zij die dreiging en gevaren ook vanuit rechts-extremistische hoek?

Mevrouw Faber-van de Klashorst (PVV):

Wat ik al eerder zei, is: wij zijn tegen links-extremisme, tegen rechts-extremisme, tegen salafistisch extremisme, de hele rataplan. Ik heb dat onderzoek van Groningen ook niet benoemd, want ik ga over mijn eigen tekst en ik heb er gewoon uitgehaald wat ik op dat moment belangrijk vond.

De heer El Abassi (DENK):

Dat is precies wat ik nu eigenlijk wil horen van de PVV. Waarom wordt precies dat onderzoek, dat gaat over rechts-extremisme en het gevaar dat aan het groeien is vanuit die rechts-extremistische hoek, niet genoemd?

Mevrouw Faber-van de Klashorst (PVV):

Daar ga ik verder niet op in. Dat is een oeverloze discussie. Dat wordt welles-nietes. Daar ga ik niet op in.

De voorzitter:

We hebben het ook vooral over de wet. Uw vragen gaan over artikel 1. Als u daar nog specifiek een aanvullende vraag op heeft, geef ik u de gelegenheid voor een derde instantie.

De heer El Abassi (DENK):

We hebben het inderdaad over de wet en we hebben het over artikel 1 en hoe je dat kunt interpreteren. Daar kunnen rechts-extremistische groeperingen ook onder vallen. Ik vind het jammer dat de PVV daar geen antwoord op wil geven.

De voorzitter:

Ik hoorde weer geen vraag, maar wilt u daarop reageren, mevrouw Faber?

Mevrouw Faber-van de Klashorst (PVV):

Ik kan niet iedereen tevreden stellen. Dat is het leven. Zo is het nou eenmaal.

De voorzitter:

Gaat u verder.

Mevrouw Faber-van de Klashorst (PVV):

Ik had nog één zin en daarna wilde ik mijn betoog eigenlijk afmaken. Die is: voorzitter, ik zie uit naar de beantwoording van de minister.

Dank u wel.

De voorzitter:

Dank u wel, mevrouw Faber. Meneer Eerdmans is nu de volgende op de lijst van deelnemers. Meneer Eerdmans spreekt namens de fractie van JA21.

De heer Eerdmans (JA21):

Voorzitter, dank u wel. Een wet die strekt tot het codificeren en verstevigen van een wettelijke basis onder de dagelijkse inspanningen van ons lokale bestuur ter bestrijding van radicalisering en terroristische activiteiten, lijkt ons heel goed en kan onze steun krijgen. Er is goed werk verricht door het ministerie om dit op deze manier op te bouwen, om iemand in een vroeg stadium in beeld te krijgen — daar gaan die casusoverleggen natuurlijk over — en te voorkomen dat wij erger op ons bord krijgen in de steden en dorpen.

Voorzitter. Ik dacht: die bestendiging zal bijna wel een hamerstuk zijn, want eigenlijk verankeren we dagelijkse praktijk. Maar toen hoorde ik het debat aan en dacht ik bij mezelf: wellicht is het goed om eens aan de praktijk te vragen wat we nog overhouden als alle amendementen worden aangenomen en alle verzoeken worden ingewilligd. Is dat niet een blok aan het been van de dagelijkse praktijk van zorg- en veiligheidspartners? Misschien kan de minister reflecteren op de vraag wat dat betekent, want we wilden het eigenlijk gewoon vastleggen, en niet moeilijker maken of problematiseren waar dat niet hoeft.

Voorzitter. Terrorisme is helaas springlevend in Europa. Afgelopen maandag viel er een Kamerbrief van de minister op de mat waarin terecht staat dat de dreiging van het jihadisme toeneemt, niet alleen in Nederland, maar ook elders in Europa. Vorige week zijn in België vier terreurverdachten aangehouden. Die jongens hadden al een concrete plek in gedachten in Brussel. De verdachten waren tussen de 15 en 18 jaar oud. Terroristen worden dus jonger. In de brief van de minister wordt deze toenemende radicalisering ook erkend.

Vorige maand meldden de NOS en Nieuwsuur na een rondvraag onder negentien betrokken gemeenten dat die gemeenten gestopt waren met toezichthouden op voor terreur veroordeelde jihadisten die na hun straf op vrije voeten zijn. Zij zijn geen Nederlander meer, omdat hun paspoorten zijn ingetrokken. Ze zijn dus illegaal, maar ook onzichtbaar voor de overheid. De NCTV constateert grote veiligheidsrisico's rondom deze ex-jihadisten. Er zou een landelijke pilot worden gestart om deze risicogroep te monitoren, maar die is nog steeds niet van start gegaan. Volgens de minister wacht de pilot op een juridische toets. Ik vraag de minister graag: wat is de stand van zaken rondom deze pilot?

Voorzitter. We zien inmiddels dat steden de verantwoordelijkheid voor eventuele veiligheidsrisico's weer bij het Rijk leggen. Daar gaat het wat mij betreft wel wringen in het licht van deze wet. De gemeenten worden in deze wet juist de belangrijkste rol toegedicht, maar we zien dus, getuige wat ik net vertelde, een terugtrekkende beweging richting het Rijk. Kan de minister daarop reageren, ook in het kader van de pilot, met de wet in het achterhoofd?

Voorzitter. Tot slot het lokale bestuur. De wet richt zich daar met name op, op de functie en rol van de burgemeester. We weten uit onderzoek dat 77% van de burgemeesters bedreigd wordt. Ze hebben te maken met agressief gedrag. Vlaardingen springt bij mij bijvoorbeeld in het oog. Daar vindt de ene na de andere explosie plaats. De burgemeester is in dat soort situaties ook niet vrij van bedreigingen en intimidaties. Denk ook aan Schiedam. We kunnen diverse burgemeesters noemen, van alle politieke gezindten. Dat is een forse stijging ten opzichte van eerdere jaren. Het kabinet heeft hiervoor maatregelen genomen; dat moeten we erkennen. Daarvoor is 2,5 miljoen euro uitgetrokken. Maar in het kader van deze wet en het belang van de burgemeester in de rol van het vroegtijdig signaleren en bestrijden van extremisme en radicalisering, vraag ik mij af: wordt de dreiging voor lokale bestuurders goed gestuit? Is de 2,5 miljoen euro die beschikbaar is genoeg voor de potentiële dreiging daarvandaan voor ons lokale bestuur?

Voorzitter, dat was mijn eerste termijn. Dank u wel.

De voorzitter:

Dank u wel, meneer Eerdmans. Dan geef ik het woord aan mevrouw Helder namens de BBB.

Mevrouw Helder (BBB):

Dank u wel, voorzitter. In 2014 brachten de Nationaal Coördinator Terrorismebestrijding en Veiligheid, de NCTV, en het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid het Actieprogramma Integrale Aanpak Jihadisme uit. Een van de maatregelen was om casusoverleggen te organiseren waarin eerstelijns professionals vanuit hun expertise op lokaal niveau informatie delen over signalen van radicalisering en uitreis en/of terugkeer, en interventies afstemmen. De lokale aanpak werd daarmee een hoeksteen in de Nationale Contraterrorisme Strategie. Sindsdien is de praktijk dat het lokaal bestuur casusoverleggen organiseert waarin de aanpak van radicaliserende en geradicaliseerde personen wordt besproken. Naast de gemeenten, de politie en het Openbaar Ministerie schuiven, afhankelijk van de casus, ook andere instanties aan, zoals de Raad voor de Kinderbescherming of de reclassering. In een casusoverleg wordt informatie gedeeld en worden de in te zetten interventies aldus op elkaar afgestemd. Deze interventies kunnen persoonsgericht en bijvoorbeeld ook zorgverlenend zijn, maar ze kunnen ook meer algemeen en preventief zijn. Maatwerk staat centraal.

Voorzitter. De casusoverleggen vinden in de praktijk dus ook al plaats. Mijn fractie is daar een groot voorstander van, omdat dit nodig is voor de maatschappelijke veiligheid. Ondanks dat de casusoverleggen dus al praktijk zijn, behandelen we vandaag een wetsvoorstel dat eigenlijk twee dingen regelt, namelijk: de verankering van de taak van burgemeesters om casusoverleggen te organiseren waarin de aanpak kan worden besproken en als tweede een wettelijke grondslag voor het verwerken van persoonsgegevens, zoals artikel 6, lid 4, van de Algemene verordening gegevensbescherming vereist.

Voorzitter. Zoals ik al zei, is mijn fractie voor deze werkwijze van burgemeesters. Het is heden ten dage helaas nog steeds nodig. Dat is een bruggetje naar de Tijdelijke wet bestuurlijke maatregelen terrorismebestrijding. Deze wet heeft als doel om de nationale veiligheid tegen deze dreiging te beschermen door het mogelijk te maken om bestuurlijke maatregelen te nemen in situaties waarin het strafrecht geen of nog geen handelingsperspectief biedt. De maatregelen bestaan enerzijds uit de bevoegdheid van de minister van Justitie en Veiligheid tot het opleggen van vrijheidsbeperkende maatregelen, zoals een meldplicht, een gebiedsverbod, een contactverbod of een uitreisverbod en anderzijds uit de bevoegdheid voor bestuursorganen om beschikkingen te weigeren of in te trekken indien het ernstige gevaar bestaat dat deze worden gebruikt voor terroristische activiteiten. Deze wet is, zoals de titel al verraadt, een tijdelijke wet. Hij zou in 2022 vervallen. Door een verlenging geldt hij nu tot 1 maart 2027. Maar is er niet voldoende reden om deze wet permanent van aard te maken? In de inbreng van de politie bij dit wetsvoorstel staat dat het — en dan citeer ik — "er nu naar uitziet dat de tijdelijke status opgeheven zal worden". Ik hoor hiervan graag de bevestiging van de minister, of de ontkenning als het niet meer nodig zou zijn, hoewel ik vrees dat dat naïef zou zijn.

Voorzitter. Wij moeten er alles aan doen om radicalisering en terrorisme aan te pakken. Om die reden moeten we gemeenten en de uitvoeringsinstanties mogelijkheden geven om dat dan ook te voorkomen. Daarom juicht BBB deze casusoverleggen van harte toe en daarom zal ik mijn fractie ook adviseren om voor het wetsvoorstel te stemmen. Want ik heb een heleboel voorbeelden langs horen komen en ik zie ook de poging om op basis van één casus dan de hele wet maar bijna kapot te amenderen, maar ik heb niemand gehoord over een eenling die een aanslag pleegt en onze straten onveilig maakt. Het is ook een van onze taken om wetgeving te maken waarmee we instanties daarvoor bevoegd maken.

Dank u wel.

De voorzitter:

Dank u wel. Voor u wegloopt, is er een interruptie van meneer Van Nispen.

De heer Van Nispen (SP):

Ik bespeur enige irritatie bij mevrouw Helder, en dat mag. Even vooropgesteld: volgens mij is niemand hier de wet aan het "kapot amenderen". Ik zie de minister ook wat reageren, maar die komt later aan de beurt. Dat doet volgens mij geen recht aan de inspanningen van collega's, die echt waarborgen willen inbouwen. Misschien gaan sommigen naar de mening van mevrouw Helder te ver. Dat kan, maar het "kapot amenderen" vind ik geen recht doen aan de inspanningen van collega's. Volgens mij gaat het hierom, en die zorg zou ik toch ook wel bij mevrouw Helder willen horen. Ja, een gevaarlijke eenling moet goed in de gaten worden gehouden, maar het is ook van belang om ervoor te zorgen dat mensen ergens terecht kunnen als er informatie over hen wordt gedeeld die misschien niet klopt, zodat dat gecorrigeerd kan worden, ook om ongelukken op dat vlak te voorkomen. Daar gaat het om.

Mevrouw Helder (BBB):

Zo'n interruptie maakt je dag goed, want ik vind dat wel degelijk kapot amenderen: van een wet een tijdelijke wet maken en vervolgens gaan evalueren of we met deze praktijk moeten doorgaan. Wat moeten met name de grote gemeentes van ons denken? Wij hebben hier wel een taak om hen te faciliteren in wat ze nu al doen en om een wettelijke grondslag te creëren voor de AVG, de Algemene verordening gegevensbescherming. Dat willen we allemaal. Maar als we de wet tijdelijk gaan maken en als we er zo veel handen en voeten aan gaan geven dat de wet bijna niet meer de wet kan zijn, dan vind ik echt dat ik dat een wet kapot amenderen mag noemen. Er worden steeds voorbeelden genoemd. Dat is terecht, want wij moeten altijd ervoor opletten dat een individu niet ten onder gaat aan wetgeving. Maar je kunt het niet zo strak stellen dat, wat ik toch echt meen gehoord te hebben, we het zo moeten waarborgen dat geen enkel individu hieraan ten onder kan gaan. Dat zou ik ook graag willen, maar dat kan nou eenmaal niet. Wij zijn met 150 Kamerleden. Wij zijn de medewetgever. Dan moet je naar het grote geheel kijken, met inachtneming van alles wat we op detailniveau kunnen weten, waarvoor we open kunnen staan en waar we in de praktijk informatie over kunnen ophalen. Daarmee kunnen we aan de slag gaan om de wetgeving zo goed mogelijk te maken. Kunnen we het zo waterdicht maken dat niemand ooit in de knel zal komen? Nee. Hebben we daar rechtsbescherming voor? Ja, maar niet in deze wet, want daar gaat de wet niet over. Daarom moet je daar ook geen dingen aan gaan hangen die er niet bij passen.

Ik heb u ook horen vragen waar bezwaar en beroep kan worden ingesteld. Tegen een besluit — zo staat het in de Algemene wet bestuursrecht; artikel 1:2, zeg ik uit mijn hoofd — dat een orgaan heeft genomen, kan je bezwaar en beroep indienen. Dat orgaan kan de burgemeester zijn of een andere bestuursrechtelijke organisatie. Maar zo staat dat niet in deze wet, want die is daar ook niet voor.

De heer Van Nispen (SP):

Precies. Ik ben inderdaad alleen verantwoordelijk voor mijn eigen amendementen. De heer Six Dijkstra kan prima voor zichzelf opkomen. Ik beperk mij daarom even tot het punt van de rechtsbescherming. Ik begrijp heel goed wat mevrouw Helder hier zegt over dat juridisch kader. Toch denk ik het volgende. Ik verdedig alleen nog mijn standpunt daarover, anders vallen we dadelijk in herhaling. Ja, je moet de ruimte geven aan uitvoerders om de juiste informatie te verzamelen, maar ik denk dat het wel degelijk van belang is om ook mensen te informeren zodra dat kan, gezien het belang van het onderzoek. Als verkeerde informatie in een dossier gaat zwerven en daar vervolgens interventies op worden gepleegd, dan heeft niemand daar wat aan. Ik hoop dat mevrouw Helder recht wil doen aan de oprechte zorgen die ik op dat punt heb. Ik denk dat die rechtsbescherming wel degelijk steviger kan, ook in deze wet.

Mevrouw Helder (BBB):

Dat punt deel ik met de heer Van Nispen, maar ik wil altijd goed bekijken wat de wet zelf regelt en wat we al hebben. We hebben de Algemene wet bestuursrecht. In artikel 1:3 is beschreven dat je tegen het besluit van een bestuursorgaan bezwaar en beroep kan instellen. Ik ken het artikel nog bijna uit mijn hoofd, geloof ik. Is dat altijd voldoende? Nee, natuurlijk niet. Maar is wel de mogelijkheid van bezwaar en beroep in diverse situaties. We kunnen het niet allemaal regelen. Deze wet geeft een basis voor de casusoverleggen. Als een organisatie in het betreffende casusoverleg op de wettelijke basis een besluit neemt, dan zal daar in de regel het rechtsmiddel geregeld zijn. Dat was mijn punt. Ik heb er nooit aan willen tornen dat er rechtsmiddelen open moeten staan, maar daar gaat deze wet ook niet over. Wat betreft de persoonsgerichte aanpak: u heeft mij er ook niets over horen zeggen dat mensen geïnformeerd moeten worden zodra dat kan. Dat standpunt deel ik met u. Mensen moeten wel weten op basis waarvan er gehandeld wordt.

De voorzitter:

Meneer Van Nispen in laatste instantie op dit punt.

De heer Van Nispen (SP):

Toch nog heel even. Waarom hamer ik hier nou zo op? Je ziet het vaak bij samenwerkingsverbanden als je zegt: gaat u maar in bezwaar of beroep tegen die ene instantie waar die Algemene wet bestuursrecht al op van toepassing is, waarop het besluit wordt genomen. Dat klinkt voor juristen, zoals mevrouw Helder, heel redelijk, maar de praktijk is dat als die informatie al gedeeld is, je het zicht kwijtraakt. Dan verlies je het als burger, omdat je van het kastje naar de muur wordt gestuurd omdat mensen die informatie al over je hebben. Dan weet je niet meer waar je het moet zoeken. Dat is de reden waarom ik er juist bij samenwerkingsverbanden of een casusoverleg, zoals hier, zo op hamer.

Mevrouw Helder (BBB):

Maar dat was niet de vraag die de heer Van Nispen stelde aan de minister. Hij vroeg of er bezwaar en beroep kon worden ingesteld, want dat ziet hij niet in deze wet. Dat heb ik hem horen zeggen. Maar dat er bezwaar en beroep moet kunnen worden ingesteld als iemand weet dat er een besluit over hem of haar is genomen, dat staat als een paal boven water.

De heer Six Dijkstra (NSC):

Toch nog even over de amendementen die deze wet kapot… Ik weet niet meer welke term u gebruikte, maar ze zouden de wet torpederen, kapotmaken. Ik kijk naar de amendementen van de heer Van Nispen en die van mijzelf. Wij hebben oprecht ons best gedaan om amendementen op te stellen die ervoor zorgen dat uiteindelijk de personen over wie dit gaat, het lokale gezag, niet aangetast worden in de bevoegdheden die ze hebben, in de middelen die ze kunnen inzetten en in de manier waarop ze dit vormgeven. Dat hebben we allemaal intact gehouden. We vragen enkel een paar waarborgen. Dan zijn er wat waarborgen, mocht ergens in de hele keten een fout worden gemaakt, bijvoorbeeld aan de kant van de weging. Dan is er wat toezicht en zijn er mensen die kunnen zeggen: volgens mij is hier sprake van een verkeerde duiding of zit deze persoon onder verkeerde omstandigheden vast. Dat is waar het om gaat. Wij moeten wetten maken die niet te rigide zijn, zodat op het moment dat er een fout is, die tijdig kan worden opgespoord. Ik wil wel graag aan mevrouw Helder vragen om daarop te reflecteren.

Mevrouw Helder (BBB):

Dat heb ik ook gedaan in het interruptiedebat met de heer Six Dijkstra, maar ik doe het graag nog een keer. Ik heb mijn twijfels bij het uitgangspunt van de heer Six Dijkstra ten aanzien van deze wet. Ik heb u dat niet voor niks in een interruptiedebat al gevraagd. In dat licht zie ik die amendementen. U zegt "als het ergens fout gaat". Niemand kan er dan op tegen zijn. Het gaat er hier om dat er in de praktijk casusoverleggen plaatsvinden, wat iedereen wilde sinds 2014. Burgemeesters hebben daar handvatten voor nodig in de wet. Wij gaan dat regelen. Er komen geen extra bevoegdheden bij. Als ik de amendementen zo lees, dan wil u de wet tijdelijk maken omdat een persoon in de verdrukking kan komen. Natuurlijk moet je daar waarborgen voor inbouwen. Maar u wil de wet tijdelijk maken. U wil de wet evalueren, éérder evalueren. Ik heb ze niet allemaal op het netvlies, want dan had ik ze wel even genoemd. Het ademt richting de instanties die daarin genoemd worden een wantrouwen uit dat ik beslist verre van mij werp. Want ik vind dat de burgemeesters tot op heden heel goed werk doen. Ik lees de amendementen zo dat u een individu wilt beschermen. Dat willen we allemaal en dat is ook onze taak, maar dat slaat de plank hier, vind ik, volledig mis. Vandaar de term "kapotamenderen".

De voorzitter:

In tweede instantie, meneer Six Dijkstra.

De heer Six Dijkstra (NSC):

Als ik dit zo hoor, dan denk ik dat mevrouw Helder en ik in principe dezelfde grondhouding hebben. Wij vertrouwen inderdaad de burgemeesters. We gaan ervan uit dat het in de meeste gevallen gewoon goed gaat op de manier waarop dit is vormgegeven, ook in deze wet. In mijn betoog, in mijn inbreng, heb ik ook geprobeerd om het volgende duidelijk te maken. Dit is een bestaande praktijk. Wij zien allemaal het belang ervan in dat dit op deze manier wordt vormgegeven, maar het is tegelijkertijd een praktijk die nog maar in zeer beperkte mate is geëvalueerd. Als wij dit wettelijk verankeren, zodat het niet meer van convenanten aan elkaar hangt en wettelijk is vastgelegd, moeten we wel precies scherp hebben of dit inderdaad de manier is waarop we dit willen en of er ergens een kwetsbaarheid zit in het hele systeem. Ik denk dat de heer Van Nispen, ik en mevrouw Mutluer op een aantal van die kwetsbaarheden hebben gewezen. Zeggen dat dit wantrouwen is of dat we de wet kapotamenderen omdat we proberen daar enige waarborgen in te bouwen opdat die ene persoon niet in de verdrukking komt, vind ik toch geen recht doen aan ons werk.

De voorzitter:

En wat is uw vraag?

De heer Six Dijkstra (NSC):

Mijn vraag is: wat maakt dat mevrouw Helder enerzijds zegt dat zij die waarborgen wil en dat die nodig zijn, maar het anderzijds tegelijkertijd heeft over "de wet kapotamenderen"?

Mevrouw Helder (BBB):

Ik ga niet mijn hele inbreng overdoen, want ik heb toch wel het idee dat de heer Six Dijkstra daar niet helemaal goed naar heeft geluisterd. Kijk, dat het nu nog "van convenanten aan elkaar hangt" vind ik wel een beetje het chargeren van de praktijk die ons nu allemaal veilig houdt. Laat daar geen misverstand over bestaan. De AVG vraagt om een wettelijke basis. Daar zou u toch ook blij mee moeten zijn. Die wordt met deze wet geregeld. We moeten nu niet doen alsof we hier iets aan het optuigen zijn. Wat wij hier doen, is de huidige praktijk verankeren. Dat we daar goed naar moeten kijken? Zeer zeker. Dat we de wet moeten evalueren? Prima. Maar dat moet wel na verloop van tijd, zodat we ook voldoende informatie hebben om te evalueren. Een wet tijdelijk maken omdat we eerst maar eens moeten zien wat uit die evaluatie komt terwijl dit al bestaande praktijk is, vind ik veel te ver gaan.

De voorzitter:

Meneer Six Dijkstra in laatste instantie op dit punt.

De heer Six Dijkstra (NSC):

Mijn punt over convenanten is dat dit nu plaatsvindt op basis van convenanten omdat er geen wettelijke grondslag is. Daarmee wil ik in generlei mate iets afdoen aan wat er momenteel gebeurt. Als wij de huidige praktijk in de wet willen verankeren, zullen we goed inzichtelijk moeten krijgen of datgene wat voorligt, de wettelijke toets helemaal doorstaat. Daarover zou mevrouw Helder het toch wel met mij eens moeten zijn.

Mevrouw Helder (BBB):

Ja, dat is ook weer een vraag: daarover zou u het met mij eens moeten zijn. Dan is het alsof ik de wet niet gelezen heb, terwijl ik al drie keer heb gezegd dat die de huidige praktijk vastlegt en dat daar waarborgen voor moeten zijn. Dat doet deze wet nu: de casusoverleggen, die we al hebben, zo goed mogelijk vastleggen in de wet. Die geeft geen extra bevoegdheden. Ik kan het nog honderd keer herhalen, maar ik denk niet dat we het met elkaar eens worden. Ik vond het een interessante discussie. Laat ik het daarbij laten.

De voorzitter:

Dank u wel, mevrouw Helder. Dat brengt ons bij de inbreng van de heer El Abassi namens de fractie van DENK.

De heer El Abassi (DENK):

Voorzitter. Ik heb een stukje van mijn tekst kunnen schrappen, omdat ik vond dat de heer Van Nispen goed inging op het eerste artikel. Dus dat scheelt. Voor de rest heb ik natuurlijk ook een interruptie daarop gepleegd. Dat laat ik dus even voor wat het is.

Voorzitter. Het wetsvoorstel omtrent de gegevensverwerking in de persoonsgerichte aanpak van radicalisering en terroristische activiteiten beoogt een stevige wettelijke basis te leggen onder de inspanningen van het lokaal bestuur voor de preventie en bestrijding van radicalisering en terrorisme. Dit voorstel erkent en formaliseert de cruciale rol van de burgemeester in het leiden van casusoverleggen die gericht zijn op een effectieve en op het individu afgestemde aanpak van radicalisering. Deze overleggen, die reeds in de praktijk worden uitgevoerd door veel gemeenten, hebben als doel de interdisciplinaire samenwerking en gegevensuitwisseling te faciliteren, steeds met de nadruk op rechtmatigheid en de bescherming van persoonsgegevens conform de Algemene verordening gegevensbescherming.

Wat DENK betreft is het inderdaad nodig om te komen tot een georganiseerde en wettelijk onderbouwde aanpak van extremisme en terrorisme. Maar zoals wij vaker hebben gewaarschuwd: het belang van burgerrechten, privacybescherming en het voorkomen van stigmatisering van specifieke gemeenschappen dient niet ondergesneeuwd te raken. De DENK-fractie legt daarom de nadruk op het belang van transparantie, proportionele toepassing van de wet en het waarborgen van de grondrechten van individuen als het gaat om dit wetsvoorstel. De inzet moet zijn om Nederland veilig te maken; veilig te maken tegen extremisme, maar ook tegen overheidswillekeur. En daar heeft mijn fractie serieuze vragen over. Ten eerste de kritiek van de Raad van State. De Raad van State benadrukt terecht dat het wetsvoorstel op een aantal cruciale punten tekortschiet. Een zorgwekkend aspect is het ontbreken van specifieke begrenzingen en waarborgen in de verwerking van persoonsgegevens binnen de kaders van de coördinatietaak. Het ontbreken van dergelijke begrenzingen geeft het wetsvoorstel het karakter van een vrijbrief voor de verwerking van zeer gevoelige informatie, zonder dat hier een duidelijke noodzaak en proportionaliteit tegenover staan. Als voorbeeld van de kritiek dienen ook het gebruik van openbaar toegankelijke informatiebronnen door de NCTV zonder duidelijke beperkingen of criteria, wat kan leiden tot een ongewenste inbreuk op de persoonlijke levenssfeer van individuen. Ik benoem dit niet als een mogelijk risico dat in de toekomst kan ontstaan met de NCTV. Nee, dit is namelijk al vaker voorgevallen. Follow the Money heeft in een aantal artikelen hierop gewezen. Zo werden onder meer journalisten heimelijk gevolgd door de NCTV vanwege zogezegd "verkeerde opvattingen". Maar we kennen ook voorbeelden van de heimelijke spionage in moskeeën of de opgeklopte kwestie van het Cornelius Haga Lyceum. Dit zijn allemaal voorbeelden die illustreren wat de verstrekkende gevolgen zijn van het creëren van een veiligheidsinstantie die schippert tussen wel een volwaardige inlichtingendienst en niet. Niet voor niets wijzen experts en mensenrechtenorganisaties op de consequenties van deze ongecontroleerde surveillancemacht. Nieuwe wetgeving die de activiteiten van de NCTV legitimeert en uitbreidt, kan leiden tot een maatschappij waarin iedereen continu onder toezicht staat, wat haaks staat op onze democratische waarden en principes van vrijheid en privacy. En de Raad van State gaat verder. Ze wijzen ook op de noodzaak van de analysetaak, met name het actief verzamelen van informatie en het produceren van niet-openbare analyses die onvoldoende worden onderbouwd. Dit roept vragen op over de afbakening van de taak van de NCTV ten opzichte van die van de inlichtingendiensten en de daarbij horende waarborgen. Kan de minister hierop nader ingaan?

De Autoriteit Persoonsgegevens sluit zich aan bij de kritiek van de Raad van State, maar voegt hier nog specifieke zorgen aan toe. De Autoriteit Persoonsgegevens benadrukt dat de noodzaak en de proportionaliteit van de voorgestelde verwerkingen onvoldoende zijn aangetoond, vooral wat betreft de diepgaande impact die zij kunnen hebben op individuele burgers. Ook wijst de Autoriteit Persoonsgegevens op het ontbreken van voldoende waarborgen om de privacy van betrokkenen te beschermen, met name in het licht van het verzamelen van gegevens uit openbare bronnen. Dit brengt het gevaar met zich mee dat de verwerking van de persoonsgegevens te dicht leunt tegen de activiteiten van inlichtingendiensten, zonder dat hier dezelfde strikte controle en waarborgen tegenover staan. Om het in gewonemensentaal samen te vatten: de Autoriteit Persoonsgegevens wijst hier op het ontstaan van een politiestaat. Is de minister hier niet waakzaam voor?

Tot slot benadrukt de fractie van DENK het belang van waakzaamheid. Bij elke nieuwe stap in de uitbreiding van het delen van persoonsgegevens dienen strenge waarborgen te worden gehanteerd. Daarom staat mijn fractie kritisch tegenover de voorgestelde wet. Verder vraag ik me af of de minister volledig op de hoogte is van alle risico's en van hoe deze aangepakt zullen worden. Het is bekend dat veel onschuldige Nederlanders onterecht op diverse terreurlijsten zijn geplaatst, met wereldwijde gevolgen. In het bijzonder vraag ik aandacht voor het geval van de Nederlander die maandenlang zonder duidelijke reden in Spanje werd vastgehouden. Uiteindelijk bleek dat zijn onterechte detentie het resultaat was van de uitwisseling van zijn gegevens door verschillende overheidsdiensten, ondanks dus zijn onschuld. Deze persoon werd maandenlang vastgehouden, zonder steun van de minister. Dit voorval is samen met vele andere het directe gevolg van onnodige verzameling en uitwisseling van gegevens door overheidsinstanties, waarbij de betrokkenen te horen kregen dat ze er alleen voor stonden. Daarom vraagt de fractie van DENK het volgende aan de minister. Zij ondersteunt die wet, maar is zij zich ook bewust van de potentiële, ongewenste gevolgen? Tot op heden heeft de minister simpelweg tegen Nederlanders die ten onrechte op de terrorismelijsten zijn beland, gezegd: u zoekt het maar uit. Hoe gaat de minister garanderen dat de lijst van onschuldigen op terreurlijsten niet langer wordt door deze wet? Ik wacht de reactie van de minister graag af. Dank u wel, voorzitter.

De voorzitter:

Dank u wel, meneer El Abassi. Dan gaan we luisteren naar de bijdrage van meneer Van Meijeren, als laatste spreker van de zijde van de Kamer.

De heer Van Meijeren (FVD):

Dank u wel, mevrouw de voorzitter. We bespreken vandaag een wetsvoorstel dat in de woorden van de regering zou moeten bijdragen aan de persoonsgerichte aanpak van radicalisering. Dat roept de vraag op wat precies moet worden verstaan onder radicalisering. De Dikke Van Dale omschrijft radicalisering als "radicaal" of "meer radicaal worden". En een radicaal wordt dan weer gedefinieerd als "een aanhanger van een politieke partij of beweging die zeer ingrijpende hervormingen beoogt". Volgens deze definitie mag ik mezelf met recht een radicaal noemen en daar is volgens mij ook helemaal niets mis mee. Sterker nog: degene die zeer ingrijpende hervormingen nastreeft ten aanzien van een corrupt systeem dat leidt tot ongekend onrecht, mag daar heel erg trots op zijn. En dat ben ik ook.

De geschiedenis staat bovendien bol van de voorbeelden van radicalen die diepgaande, fundamentele systeemveranderingen hebben bewerkstelligd die tegenwoordig door de meeste mensen juist als positief of noodzakelijk worden gezien. Zonder radicalen zou de slavernij nooit zijn afgeschaft; zonder radicalen zou de scheiding van Kerk en Staat nooit tot stand zijn gebracht; zonder radicalen zouden vrouwen nooit stemrecht hebben gekregen. Ook de radicalen uit deze voorbeelden vormden in hun tijd een grote bedreiging voor de gevestigde orde. Op het moment zelf kregen ze te maken met extreme weerstand en kritiek uit de hele maatschappij. Hun ideeën stonden immers haaks op wat mensen in hun tijd normaal vonden. Ze werden beschimpt, bespot, vervolgd in politieke processen en opgesloten. Dat is het lot van de radicaal, maar dankzij volharding, doorzettingsvermogen en radicale acties, van hongerstakingen en burgerlijke ongehoorzaamheid tot verstoringen van publieke evenementen, hebben zij significante systeemveranderingen kunnen afdwingen die tegenwoordig worden omarmd en in de gehele maatschappij zijn geïntegreerd. Het is goed te verklaren dat de gevestigde orde radicalisering wil aanpakken. De zittende macht beschermt daarmee immers haar eigen machtspositie, maar dient daarmee zeker niet automatisch ook het algemene belang.

Dat brengt me bij mijn inhoudelijke kritiek op het wetsvoorstel. Het is aan degenen die hier zitten om het algemene belang te dienen — daar reken ik mezelf graag toe — om daar uitermate kritisch naar te kijken. Het voorstel creëert een wettelijke grondslag voor ongekozen burgemeesters om samen met de politie, het Openbaar Ministerie, de reclassering en eventuele andere partijen te overleggen over personen die zouden radicaliseren, om vrijheidsbeperkende maatregelen met elkaar af te stemmen en om daarvoor persoonsgegevens met elkaar uit te wisselen. Wat daarbij opvalt, is dat de definitie van radicalisering die in het wetsvoorstel wordt gehanteerd, sterk afwijkt van de woordenboekdefinitie die ik in mijn inleiding heb genoemd. In het wetsvoorstel wordt radicalisering gedefinieerd als: het proces dat uiteindelijk kán leiden tot terroristische activiteiten of tot extremistische activiteiten.

Vanzelfsprekend moeten personen die daadwerkelijk terroristische of extremistische activiteiten willen verrichten, waaronder ik in het bijzonder versta dat zij geweld zouden willen gebruiken, worden aangepakt. Uiteraard, maar deze definitie gaat een heel stuk verder. Volgens de definitie in het wetsvoorstel ben je namelijk al aan het radicaliseren wanneer er sprake is van dat zogenaamde proces dat uiteindelijk kán leiden tot terroristische of extremistische activiteiten. Er wordt geen enkel handvat gegeven voor wanneer sprake zou zijn van zo'n proces. Stel nu dat een inwoner van een gemeente zich zorgen maakt over de komst van een windturbinepark. Eerst spreekt die zich op social media uit tegen de komst van dat windturbinepark. Vervolgens start die een petitie tegen de komst van dat windturbinepark en weer even later organiseert die een demonstratie tegen zo'n windturbinepark. Dan zou er zomaar ergens in Nederland een ongekozen burgemeester kunnen zijn die meent dat sprake is van een proces dat uiteindelijk kan leiden tot extremistische activiteiten. Het is misschien helemaal niet waarschijnlijk dat hij extremistische activiteiten zou willen verrichten maar dat hoeft ook niet. Het kan. Er zijn misschien helemaal geen feiten en omstandigheden waaruit blijkt dat hij extremistische activiteiten voorbereidt, maar dat hoeft ook niet. Het kan. Er is wellicht helemaal geen directe dreiging van extremistische activiteiten maar dat hoeft ook niet. Het kan. En dat is op grond van dit wetsvoorstel voldoende om als radicaal te worden bestempeld. Zo kan deze beste man, die nooit de wet heeft overtreden, voordat hij het weet onderwerp zijn van een overleg tussen burgemeester, politie, het Openbaar Ministerie, de Reclassering en tal van andere partijen, waarin interventies worden besproken en persoonsgegevens worden uitgewisseld.

We hebben de afgelopen jaren te vaak gezien en te veel voorbeelden gezien van overheidsonderdelen, waaronder ook gemeenten en de politie, die onrechtmatig onschuldige burgers aan het bespieden waren met alle gevolgen van dien. Daarom maak ik mij ook ernstige zorgen over onevenredige inbreuken op de privacy en andere grondrechten van onschuldige burgers die geen enkel strafbaar feit plegen en dat ook helemaal niet van plan zijn te doen. Dat is waar dit wetsvoorstel in de huidige vorm alle ruimte voor biedt. Ook de Nederlandse orde van advocaten heeft gewaarschuwd voor dit risico. Die heeft gepleit voor een nadere definitie van radicalisering, maar dat advies is door de regering om onduidelijke redenen niet overgenomen maar heel gemakzuchtig weggeschreven in de memorie van toelichting.

Daarnaast is totaal niet te overzien hoe ijverig burgemeesters van deze bevoegdheden gebruik gaan maken. Want het maakt nogal een verschil of er sporadisch in enkele gemeenten overleg plaatsvindt over een persoon waar daadwerkelijk een reëel gevaar van uitgaat of dat er straks in alle ruim 300 gemeenten aan de lopende band tientallen onschuldige burgers worden besproken die geen enkel kwaad in de zin hebben. Kan de minister een inschatting maken van de aantallen waar we het nu over hebben? Ze geeft aan dat dit soort casusoverleggen nu al plaatsvindt en dat het wetsvoorstel dus slechts een codificatie betreft van een bestaande praktijk, maar hoe vaak komt dit nu voor? Wat voor gevallen betreft dit tot nu toe en in hoeveel procent van de gevallen gaat het over vermeend links-extremisme, rechts-extremisme, jihadistisch extremisme, dierenrechten-extremisme of andere vormen van zogenaamd extremisme? Deze vragen hebben betrekking op de huidige stand van zaken. Daarnaast vraag ik de minister of zij bereid is om, indien dit wetsvoorstel wordt aangenomen en in werking treedt, periodiek de Kamer te informeren over hoe deze aantallen zich ontwikkelen.

En waarom is er niets geregeld over het toezicht op de wijze waarop gebruikgemaakt wordt van deze bevoegdheden? De deelnemers van dat casusoverleg moeten weliswaar zelf jaarlijks een verslag uitbrengen over de effectiviteit van die overleggen maar zij zullen vanzelfsprekend niet snel tot het oordeel komen dat zijzelf een foute inschatting hebben gemaakt. Moet hier niet door een externe partij toezicht op worden gehouden? Wat zijn de mogelijkheden voor burgers die er op enig moment achter komen dat zij in verband gebracht worden met radicalisering, om deze beslissing aan te vechten? Mevrouw Helder had het erover dat zo'n besluit op grond van de Awb vatbaar is voor bezwaar en beroep, maar daarover wordt met geen woord gerept in het voorstel of in de toelichting. Het is ook maar zeer de vraag of hier ook sprake is van een besluit in de zin van de Awb. Als de minister beoogt dit soort beslissingen vatbaar te laten zijn voor bezwaar en beroep, dan verdient het ook aanbeveling om dat expliciet op te nemen in het voorstel, voordat dadelijk een rechter tot het oordeel komt dat hier geen sprake is van een besluit in de zin van de Awb.

Wat zijn de mogelijkheden als een burger achteraf ten onrechte onderwerp is geweest van zo'n casusoverleg? Wordt hij er altijd over geïnformeerd als achteraf blijkt dat dat niet terecht was en hij onrechtmatig is bespioneerd? Wordt die persoon daar dan altijd over geïnformeerd, zodat hij eventueel stappen kan ondernemen of een schadevergoeding kan vorderen?

Voorzitter, resumerend. Wanneer de zittende macht met voorstellen komt om zogenaamde "radicalisering" aan te pakken, moeten we kritisch zijn, omdat de zittende macht er altijd een pervers belang bij heeft om personen die haar macht bedreigen de kop in te drukken. De zeer ruime en subjectieve definitie van radicalisering die de regering hanteert, brengt het risico met zich mee dat legitieme vormen van protest of politieke expressie, vooral als die afwijken van de mainstream of kritisch zijn ten opzichte van de overheid, onterecht worden geïnterpreteerd als radicalisering. Het is cruciaal dat de voorgestelde maatregelen gepaard gaan met strikte waarborgen om misbruik te voorkomen en ervoor te zorgen dat grondrechten van onschuldige burgers worden beschermd. Dit omvat duidelijke criteria voor de identificatie van radicaliserend gedrag, transparante procedures en de mogelijkheid voor individuen om beslissingen die hen betreffen aan te vechten. Want zolang deze waarborgen niet in het voorstel zijn geïmplementeerd, staat de deur wagenwijd open voor het misbruiken van deze wet om afwijkende meningen te onderdrukken of te criminaliseren ter bescherming van de zittende macht tegen personen die aandringen op fundamentele veranderingen van een onrechtvaardig systeem — of is dat soms de bedoeling?

Dank u wel.

De voorzitter:

Dank u wel, meneer Van Meijeren.

De algemene beraadslaging wordt geschorst.

De voorzitter:

Dat betekent dat wij aan het einde zijn gekomen van de eerste termijn van de zijde van de Kamer bij de Wet gegevensverwerking persoonsgerichte aanpak radicalisering en terroristische activiteiten. Zoals ik bij het hervatten na de lunchschorsing al aangaf, gaan we de eerste termijn van de minister op een andere dag inplannen. Het is wellicht een idee — ik weet niet hoe de minister daar met haar ambtenaren naar kijkt — dat de minister al een schriftelijke reactie geeft op een aantal van de gestelde vragen. Dat maakt het debat in de eerste termijn wellicht ook nog wat effectiever. Daarin kan de minister ook de appreciatie van de amendementen meenemen. U hoort snel wanneer u dit debat kunt vervolgen. Ik dank de minister, minister Yeşilgöz van Justitie en Veiligheid. Ik dank de Kamerleden voor het debat.

Ik schors de vergadering tot 16.00 uur, waarna wij zullen hervatten met het tweeminutendebat Arbeidsmarktbeleid in de zorg. Tot straks!

De vergadering wordt van 15.27 uur tot 16.00 uur geschorst.

Naar boven