35 Vereenvoudiging samenwerkingsschool

Aan de orde is de voortzetting van de behandeling van: 

  • - het wetsvoorstel Wijziging van diverse onderwijswetten in verband met de vereenvoudiging van de vorming van samenwerkingsscholen (Wet samen sterker door vereenvoudiging samenwerkingsschool) ( 34512 ).

(Zie vergadering van 14 december 2016.) 

De voorzitter:

We zijn toe aan de eerste termijn van de regering. Ik heet de staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, de heer Dekker, van harte welkom en geef hem graag het woord. 

De algemene beraadslaging wordt hervat. 

Staatssecretaris Dekker:

Voorzitter. De Griffie heeft gevraagd om het kort te houden. Dat ga ik proberen. Ik begrijp dat de Kamer er behoefte aan heeft om straks ook nog de minister-president even stevig aan de tand te voelen. 

De Kamer heeft afgelopen woensdag gesproken over het wetsvoorstel Samen sterker door vereenvoudiging samenwerkingsschool. Sinds 2011 is het wettelijk mogelijk om een samenwerkingsschool te vormen. Een samenwerkingsschool is een vorm van onderwijs die in potentie een uitkomst biedt in gebieden met leerlingendalingen. In kernen waar niet voldoende leerlingen zijn om zowel een openbare school als een bijzondere school in stand te houden kan er met de vorming van een samenwerkingsschool voor worden gezorgd dat er in ieder geval nog één goede school blijft, die krachtig is, tegemoetkomt aan de wens van ouders en zorgt voor diversiteit. Je zou kunnen zeggen: samen staan de openbare school en de bijzondere school sterker. 

Hoewel deze formele mogelijkheid sinds 2011 in de wet bestaat, heeft deze eigenlijk geen soelaas geboden. De eisen in de wet zijn dermate strikt dat scholen er slecht mee uit de voeten kunnen. Daarom kiezen ze voor een andere vorm, een zogeheten informele samenwerkingsschool. Een informele samenwerkingsschool is een school die weliswaar geregistreerd is als een openbare school of als een bijzondere school, maar die zich naar buiten toe presenteert als een samenwerkingsschool en het onderwijs ook zo inricht. Een protestants-christelijke school zegt dan bijvoorbeeld met medeweten van de gemeente dat hij openbaar onderwijs geeft, terwijl de gemeente formeel geen enkele bemoeienis heeft met dat onderwijs. Of een openbare school, die volgens de wet levensbeschouwelijk neutraal is, zegt dat er ook onderwijs wordt gegeven vanuit een katholieke achtergrond. 

De vraag is of dit ook op de langere termijn voldoende houvast biedt. Door vast te houden aan de huidige strikte eisen of door deze eisen zelfs strikter te maken, zoals een aantal sprekers in hun inbreng hebben voorgesteld, houden we wellicht op papier het duale bestel overeind. In de praktijk zal dit echter door dit soort nieuwe vormen van informele samenwerkingsscholen wel degelijk worden ondergraven. 

Ik heb in mijn tijd als staatssecretaris een aantal heel mooie samenwerkingsvormen gezien. Neem bijvoorbeeld het Samenspel in Wolphaartsdijk. Ik heb gezien dat ouders, leraren en schoolleiders samen op een heel integere en creatieve manier oplossingen bedenken om zowel openbaar als bijzonder onderwijs op de school vorm te geven en daar veel energie in steken. 

In het debat van afgelopen woensdag heb ik Kamerbreed, van de heer Bisschop en de heer Rog tot mevrouw Ypma en mevrouw Straus, gehoord dat er veel waardering is voor de praktische oplossingen die er zijn bedacht. Je ziet telkens weer dat de praktijk sterker is dan de leer. Het wetsvoorstel dat wij vandaag bespreken, zorgt ervoor dat de praktijk en de wet weer dichter bij elkaar komen. Het wordt namelijk eenvoudiger om een samenwerkingsschool te vormen. In de statuten wordt dan verankerd dat er zowel openbaar als bijzonder onderwijs wordt gegeven op de school. Daarmee hebben ouders, leraren en leerlingen meer zekerheid over de vormgeving van het onderwijs op een school, ook op termijn, voor de toekomst. 

Ik wil graag drie grote thema's bespreken en daarin de vragen meenemen die de Kamerleden hebben gesteld. Allereerst gaat het om de vraag waarom de samenwerkingsschool ook in het voorliggende wetsvoorstel beschouwd kan worden als een uitzonderingsvariant. Het tweede grote thema betreft de vraag hoe de vormgeving van een samenwerkingsschool eruitziet als deze onder een openbaar bestuur wordt gehangen. Dat is een nieuwe mogelijkheid die deze wet biedt. Het derde thema betreft de meer praktische aspecten van de samenwerkingsschool. Daar zijn verschillende vragen over gesteld. Tot slot ga ik nog in op een aantal overige vragen en de ingediende amendementen. 

Verschillende Kamerleden hebben vragen gesteld over de samenwerkingsschool als uitzonderingsvariant. Eigenlijk zie je dat die vragen sterk uiteenlopen. De heren Van Meenen en Van Dijk zien de samenwerkingsschool het liefst als een reguliere derde variant naast bijzonder en openbaar. Aan de samenwerkingsschool zijn echter bij grondwetswijziging heel nadrukkelijk twee bijzondere voorwaarden verbonden. De eerste voorwaarde is dat een samenwerkingsschool niet gesticht kan worden. Er moet altijd een fusie zijn tussen een bestaande openbare en een bestaande bijzondere school. De tweede voorwaarde is dat de samenwerkingsschool bij uitzondering tot stand kan komen als de continuïteit van het openbaar of het bijzonder onderwijs in het geding is. Ik wijk met dit wetsvoorstel niet af van het kader dat volgt uit de Grondwet en de behandeling daarvan. 

Zowel de heer Bisschop als de heer Bruins is bang dat de samenwerkingsschool met dit wetsvoorstel straks niet langer een uitzondering zal zijn; dat gaat meer de andere kant op. Zij vinden dat het continuïteitscriterium te veel wordt opgerekt en wijzen erop dat als je die nieuwe norm gaat hanteren straks wel een derde van de scholen daarvoor theoretisch in aanmerking zou komen. Ik wil hen erop wijzen dat 16% van de scholen nu al voldoet aan het bestaande wettelijke criterium. Desondanks is er sinds de invoering van de Wet samenwerkingsscholen geen enkele nieuwe samenwerkingsschool gevormd. In de praktijk blijkt dat scholen niet zomaar fuseren en dat, als er al gefuseerd wordt, de fusie met een school binnen het eigen bestuur het meest voor de hand ligt. Ik denk dan ook niet dat de vrees van de heren Bisschop en Bruins gerechtvaardigd is. 

Ik ben het ook zeker niet met hen eens dat met dit continuïteitscriterium de Grondwet met voeten wordt getreden. Het criterium is in mijn ogen alleen aangepast aan de praktijk om ervoor te zorgen dat er wel enige ruimte is. Anders is de samenwerkingsschool zoals die de afgelopen jaren ook steeds was, meer een theoretische optie op papier maar knellen de regels te veel in de praktijk om ook gebruik te maken van de wettelijke mogelijkheden. 

De heer Bruins wijst erop dat ook de Raad van State kritiek had op het voorgestelde continuïteitscriterium. Deze kritiek is voor mij ook reden geweest om het continuïteitscriterium nog eens kritisch tegen het licht te houden en ook te wijzigen. De eenvoudige formule die we aanvankelijk hadden gehanteerd, namelijk de opheffingsnorm met een top-up van 60, hebben we aangepast en vervangen door een wat ingewikkelder formule, zo zou je kunnen zeggen. De heer Van Meenen had het daarover. Dan denk ik dat dit hem als wiskundige toch als muziek in de oren moet klinken. Wat die formule in wezen doet, is uitgaan van een afnemende marge boven op de opheffingsnorm, zodat waar die opheffingsnorm laag is, die 60 erbovenop komen maar dat naarmate de opheffingsnorm hoger wordt, die aanvullende marge steeds kleiner wordt. Ik denk dat we daarmee tegemoetkomen aan de kritiek van de Raad van State. Juist in dunbevolkte gebieden met een lage opheffingsnorm, in gemeenten waar de leerlingdaling ook in de praktijk doorgaans het hoogst is, wordt het daarmee gemakkelijker om een samenwerkingsschool te vormen. Nu is de eis namelijk dat een van de betrokken scholen binnen zes jaar onder de opheffingsnorm komt, maar bij een lage opheffingsnorm zijn deze prognoses vaak heel erg onbetrouwbaar. Vaak zijn die opheffingsnormen ook zo laag dat scholen eigenlijk al daarvoor een beslissing nemen of ze wel of niet willen doorgaan; dat sluit niet aan bij de praktijk. In de grote steden maak ik het juist wat moeilijker dan nu om een samenwerkingsschool te vormen. Een school moet daar immers al onder de opheffingsnorm zitten om een samenwerkingsschool te mogen vormen. 

Besturen blijken in de praktijk vaak een ondergrens van 80 of 100 leerlingen te hanteren voordat ze overgaan tot een scholenfusie, omdat ze van mening zijn dat de kwaliteit en de organiseerbaarheid te veel onder druk komen te staan als de school nog kleiner wordt. Je moet je voorstellen: bij 80 tot 100 leerlingen heb je het over vier combinatieklassen. Dat zijn dan al relatief kleine klassen. Als het nog kleiner wordt, loop je tegen de situatie aan dat de school zegt: we zitten misschien nog niet aan de opheffingsnorm, maar we vinden het eigenlijk te klein om er goed kwalitatief goed onderwijs te bieden. Overigens wordt geen enkele school gedwongen om een samenwerkingsschool te vormen. Het gaat altijd om een eigen keuze van beide scholen voor deze variant. 

Mevrouw Straus vroeg of scholen wel uit de voeten kunnen met het nieuwe continuïteitscriterium. Ik denk het wel. Zo geldt voor bijna alle 83 fusies die er sinds 2006 zijn geweest tussen openbare en bijzondere scholen die geresulteerd hebben in informele samenwerkingsscholen, dat ze zouden voldoen aan het criterium indien dat nu zou worden toegepast. Kortom, bij het formuleren van het continuïteitscriterium voor zowel het primair als voortgezet onderwijs is enerzijds aansluiting gezocht bij de bestaande praktijk en is anderzijds gezocht naar een voorwaarde die voldoende beperkend is en recht doet aan de Grondwet. 

Om die reden ontraad ik het amendement op stuk nr. 11 van de heer Van Dijk, die het continuïteitscriterium wil schrappen, evenals de eis dat de school zes jaar bekostigd moet zijn. Ook ontraad ik de amendementen op stukken nrs. 17 en 18 van de heer Bruins, die het continuïteitscriterium in het primair onderwijs wil vastleggen op 60 leerlingen en het bestaande criterium in het vo wil aanhouden. Het continuïteitscriterium voor het primair onderwijs zoals voorgesteld door de heer Bruins in zijn amendement, pakt strenger uit dan het huidige criterium en zou in mijn ogen eerder een achteruitgang betekenen dan een vooruitgang. 

De heren Rog en Van Dijk stelden vragen over het afschaffen van de fusietoets bij een fusie tot samenwerkingsschool. Zij zijn van mening dat de fusie tot samenwerkingsschool daarmee eenvoudiger wordt dan een reguliere fusie en zijn bang dat hiermee een ongelijk speelveld wordt gecreëerd. Ik heb met deze aanpassing juist geprobeerd om overbodige bureaucratische rompslomp weg te nemen. Bij een fusie tot samenwerkingsschool wordt immers al getoetst of de continuïteit van een van de scholen in het geding is en dus een fusie noodzakelijk is om te overleven. Een bedreiging van de continuïteit geldt in het licht van de fusietoets zoals we die nu kennen, immers ook als rechtvaardigingsgrond. Dat hoeft in het kader van de fusietoets dus niet nog eens te worden overgedaan, want dan is er een dubbele toets op hetzelfde criterium. 

Ik kom bij het tweede grote thema: de samenwerkingsschool onder een openbaar bestuur. In de huidige situatie kan een samenwerkingsschool alleen door een stichting voor bijzonder onderwijs of een samenwerkingsbestuur in stand worden gehouden. Volgens de heer Rog moet dit ook zo blijven. Ook de heren Bruins en Beertema hebben vragen gesteld, nu we met het wetsvoorstel mogelijk willen maken dat ook een stichting voor openbaar onderwijs een samenwerkingsschool in stand kan houden. De leden vragen zich af hoe een overheidsstichting één voorkeursdenominatie kan besturen en onderhouden zonder de neutraliteit van de overheid aan te tasten. De heer Bruins vindt het grondwettelijk dubieus dat het levensbeschouwelijk onderwijs wordt gegeven onder het gezag van de neutrale overheid, inclusief de bestuursbenoemingen en het toezicht door de gemeenteraad. 

De gemeente en de toezichthoudende rechtspersoon, de variant die de wet nu kent, benoemen op dit moment de bestuursleden van de stichting die een samenwerkingsschool in stand houdt. Als dat bestuur ook andere, bijzondere scholen heeft, heeft de gemeente daarmee ook invloed op de andere bijzondere scholen, omdat het op bestuursniveau is geregeld. Ik ben het eens met de heer Bruins dat de overheid hierdoor op dit moment oneigenlijk invloed heeft op de bijzondere scholen. Dat is precies de reden waarom met dit wetsvoorstel wordt geregeld dat de invulling van de bijzondere identiteit en het openbare karakter van de samenwerkingsschool op schoolniveau plaatsvindt en niet langer op bestuursniveau. Dat doen we juist om uit die val te stappen. 

Het is dus niet langer het bestuur, maar de gemeenschap van ouders en leraren op de school zelf die het openbare karakter en de bijzondere identiteit in gezamenlijkheid kunnen en moeten vormgeven. Openbare besturen hebben daardoor straks een gelijkwaardige positie ten opzichte van bijzondere besturen en samenwerkingsbesturen. Ik heb verschillende Kamerleden horen zeggen hoe blij ze zijn met de praktische invulling die er op dit moment aan wordt gegeven op de informele samenwerkingsscholen. Ik kan de Kamer vertellen dat ongeveer een kwart van die scholen op dit moment ook al onder een openbaar bestuur valt. In de praktijk zal het dan ook geen probleem zijn dat een openbaar bestuur een samenwerkingsschool in stand houdt. 

De heer Rog heeft op stuk nr. 8 een amendement ingediend waarmee hij ervoor wil zorgen dat de samenwerkingsschool niet door een openbaar bestuur of een samenwerkingsbestuur in stand kan worden gehouden. Een samenwerkingsbestuur kan echter nu al een samenwerkingsschool in stand houden. Nog voor de grondwetswijziging is al betoogd dat het samenwerkingsbestuur eigenlijk de aangewezen bestuursvorm was voor het in stand houden van de samenwerkingsschool. Er zijn dan ook veel wettelijke eisen gesteld aan de stichtingen die nodig zijn om het samenwerkingsbestuur door zowel openbare als bijzondere besturen in stand te laten houden. Dit laat wel zien waar dat amendement wringt en waarom ik het ontraad. 

Ik kom bij het derde blok. Dat gaat over de meer praktische aspecten van de samenwerkingsschool. 

De voorzitter:

De heer Rog heeft een vraag. 

De heer Rog (CDA):

Ik zou het toch op prijs stellen als de staatssecretaris iets meer zou willen ingaan op het vreselijk negatieve advies van de Raad van State. Het is een vijf; dat maken wij toch niet vaak mee. Vroeger was dat een soort showstopper voor de regering om een wetsvoorstel naar de Kamer door te geleiden. De Nederlandse Vereniging voor Onderwijsrecht en de Onderwijsraad, eigenlijk al die gezaghebbende instituties zeggen dat dit indruist tegen de Grondwet. Staatssecretaris, zeggen zij, een samenwerkingsbestuur kan, maar niet onder openbaar bestuur. Zou de staatssecretaris daar wellicht toch wat woorden aan willen wijden? 

Staatssecretaris Dekker:

Dat wil ik doen. Diezelfde Grondwet gaat uit van de gelijkwaardigheid van bijzonder en openbaar onderwijs. Dan is het ook een raar construct om het wel mogelijk te maken dat samenwerkingsscholen onder een bijzonder bestuur vallen maar niet dat zij onder een openbaar bestuur vallen. In zijn amendement stelt de heer Rog zelfs voor om ze niet te laten vallen onder een samenwerkingsbestuur, terwijl dat bij uitstek de variant was waaronder ze wel zouden moeten vallen; dat blijkt ook als wij kijken naar de wetsgeschiedenis. 

Daarnaast verhangen wij het niveau waarop wij het dubbele karakter willen vormgeven. Wij doen dat niet op het bestuursniveau, maar juist op het niveau van de school. Daardoor blijft de inmenging, ook op het niveau van het bestuur, eigenlijk achterwege. Ik denk dat het probleem daardoor minder groot is. 

De heer Rog (CDA):

Maar daarmee doet de staatssecretaris, precies zoals al deze instituties zeggen, allereerst geen recht aan de zelfstandige bevoegdheid van de overheid om ervoor te zorgen dat er genoegzaam openbaar onderwijs is. Er komt toch een soort hybride vorm, waarin de overheid verantwoordelijk wordt voor het levensbeschouwelijk onderwijs. Is het dan geen oplossing om de overheid juist voor het openbare deel de verantwoordelijkheid te laten houden, maar niet bestuurlijk verantwoordelijk te laten zijn voor de inrichting van het bijzonder onderwijs? 

Staatssecretaris Dekker:

Ik denk dat dit overkomelijk is. Dat zien wij ook in de praktijk. Er zijn nu ook informele samenwerkingsscholen die in feite openbare scholen zijn. Daar wordt juist op een heel integere manier op het niveau van de school, vaak in aparte commissies, gekeken hoe het bijzondere en het openbare karakter op een heel goede manier kunnen samengaan. Ik sta straks nog wat uitgebreider stil bij het construct van de identiteitscommissie. Misschien wordt op zulke informele samenwerkingsscholen nog wel vaker en bewuster over identiteit gepraat dan op heel veel andere scholen. 

Het springende punt is uiteindelijk natuurlijk hoe deze wetswijziging straks in de praktijk zal uitwerken. Verschillende Kamerleden hebben vragen gesteld over de verhouding tussen openbaar en bijzonder onderwijs in de praktijk en over de identiteitscommissie, waaraan ik zojuist in mijn antwoord aan de heer Rog refereerde. Daarover is ook een aantal amendementen ingediend. 

De statutair verankerde identiteitscommissie is niet alleen het hart maar ook het geweten van de samenwerkingsschool, zou je kunnen zeggen. De identiteitscommissie adviseert het bestuur over zaken die betrekking hebben op het openbare karakter en de bijzondere identiteit. Daarnaast is bij de samenstelling van de identiteitscommissie sprake van een gelijkwaardige verdeling tussen openbaar en bijzonder onderwijs. De identiteitscommissie is geen bedenksel dat in de toren van het ministerie van OCW is bedacht. Het is juist een figuur die we hebben ontleend aan de praktijk. Informele samenwerkingsscholen organiseren vrijwel allemaal een commissie of instantie die op deze manier het bestuur adviseert. Wij hebben ons erover laten informeren dat dat model op heel veel plekken in de praktijk werkt. 

De eisen die met het wetsvoorstel worden gesteld aan de bestuurlijke inrichting heb ik zo veel mogelijk beperkt tot wat nodig is om de identiteitscommissie stevig te verankeren. Ik laat het aan de betrokkenen om de details van de bestuurlijke inrichting verder in te vullen. De eisen zijn niet ingrijpender dan de eisen die de huidige wet stelt. Nu is er sprake van een verplichte toezichthoudende rechtspersoon. We maken een overstap naar deze identiteitscommissie. In mijn ogen is er van extra administratieve last, zoals de heer Rog betoogt, geen sprake. 

Ik heb een drietal amendementen ontvangen die betrekking hebben op de identiteitscommissie. De heer Rog stelt in het amendement op stuk nr. 9 voor om de identiteitscommissie in haar geheel te schrappen, maar hij stelt daar eigenlijk niets tegenover. Ik ontraad dit amendement, juist omdat ik denk dat zo'n identiteitscommissie nodig is om de gelijkwaardigheid van openbaar en bijzonder onderwijs te borgen. 

De heer Van Dijk stelt in het amendement op stuk nr. 15 voor om het openbare te laten prevaleren, als er sprake is van een geschil tussen de identiteitscommissie en het bevoegd gezag. Ook dit amendement ontraad ik. Het druist in tegen de gelijkwaardigheid van openbaar en bijzonder onderwijs op de samenwerkingsschool. We moeten altijd de balans zien te bewaren. Het wetsvoorstel voorziet in een verplichte geschillenvoorziening, mochten de identiteitscommissie en het bevoegd gezag er samen niet uitkomen. 

Het derde amendement in dit blokje is dat op stuk nr. 14 van de heer Bisschop. Het amendement zorgt ervoor dat straks het openbare deel van de identiteitscommissie overheersende invloed heeft als het gaat om openbare zaken en het bijzondere deel als het gaat om bijzondere zaken. Ook dit amendement ontraad ik, omdat ik denk dat het in de praktijk heel moeilijk is om dat onderscheid te maken. Het is juist de kunst om in de identiteitscommissie de discussie te hebben tussen het openbare en het bijzondere deel en daar samen uit te komen. Neem het vraagstuk hoe je op school omgaat met de viering van kerst of Pasen. Daarvoor wil je juist een oplossing die tegemoetkomt aan het gevoelen van de ouders die bij wijze van spreken vanuit het bijzondere deel komen of in ieder geval hechten aan de bijzondere identiteit, maar die ook acceptabel en begaanbaar is voor de ouders die hechten aan het openbare deel. 

Mevrouw Straus (VVD):

Ik heb een verhelderende vraag aan de staatssecretaris. Hij geeft aan dat de identiteitscommissie er gewoon uit moet komen. Stel dat ze zeggen: we komen eruit en kiezen er elk voor om het in het ene deel van de school anders te doen dan in het andere deel van de school. Is dat dan er samen uit komen of moet men echt tot een eenduidige conclusie komen? 

Staatssecretaris Dekker:

Wij zien in de praktijk een grote variëteit. Soms wordt er samen iets gevierd, waarbij aan de gevoelens van beide delen recht wordt gedaan en soms wordt er op twee verschillende plekken in de school iets gevierd. Ik vind dat goed. Laten we in unieke situaties waarin zo'n samenwerkingsschool in een dorp de enige manier is om een krachtige school te behouden die beide bloedgroepen verenigt, niet vanuit Den Haag precies voorschrijven of dat per se altijd samen moet. Laat ze er samen over overleggen om een goede vorm daarvoor te vinden. Dat kan samen, maar dat kan bij wijze van spreken ook met twee aparte vieringen of twee aparte weekopeningen, wat ik ook weleens tegenkom. 

Mevrouw Straus (VVD):

Dat puzzelde mij nog een beetje bij het amendement van de heer Bisschop. Zegt de staatssecretaris dat men ook in gezamenlijkheid mag beslissen dat ieder als het ware zijns weegs gaat? 

Staatssecretaris Dekker:

Dat kan heel goed. 

Mevrouw Straus (VVD):

Oké. Dank u wel. 

Staatssecretaris Dekker:

Ik zie de betrokken partijen zeer wel in staat om, als zij daar behoefte aan hebben, een invulling te geven zoals de heer Bisschop die voorstelt. Ook dat leggen we niet dwingend op. We laten veel ruimte wat betreft de precieze ophanging en vormgeving van de statutaire regels van die identiteitscommissie. Ik ontraad het amendement. 

Er is uitgebreid gediscussieerd over de acceptatieplicht. De samenwerkingsschool is algemeen toegankelijk. Dat is zo en dat blijft ook zo. De huidige bepalingen over de toegankelijkheid van de samenwerkingsschool zijn letterlijk overgenomen in het wetsvoorstel. De heer Bruins vroeg zich af of deze algemene toegankelijkheid niet in strijd is met de Grondwet. Ik wijs hem erop dit dat feitelijk nu al het geval is in de bestaande wetgeving. De wetgever heeft dus in het verleden al bepaald dat dit kennelijk niet in strijd is met de Grondwet. Zo zie ik het in elk geval. Dit verandert niet. 

De heer Jasper van Dijk (SP):

Even voor alle helderheid. De heer Bisschop stelde hier ook een vraag over vorige week. Is het juist dat met dit wetsvoorstel de school algemeen toegankelijk wordt voor alle leerlingen op ieder deel van die school, als de staatssecretaris begrijpt wat ik bedoel, dus ook het bijzonder deel? Is het zo dat er gewoon geen enkele sprake kan zijn van toegangsvereisten en dat het antwoord op de vraag van de heer Bisschop dus ontkennend moet luiden? Hij wilde immers juist weten of het bijzondere deel van de school nog wel toelatingsvoorwaarden kon stellen. 

Staatssecretaris Dekker:

Nee. De school is algemeen toegankelijk. De heer Van Dijk heeft een amendement opgediend, onder stuk nr. 13, dat in mijn ogen materieel niet zo vreselijk veel verandert. Ik geloof dat hij "leerlingen" in "kinderen" verandert, maar het is eigenlijk een soort herhaling van de algemene toegankelijkheid die in mijn ogen ook nu al goed in de wet is geborgd. Over dat amendement kan ik dus het oordeel aan de Kamer laten. Een samenwerkingsschool is één school, dus geen gedeelde school. De wetgever heeft er bij een vorige behandeling al voor gekozen om de samenwerkingsschool algemeen toegankelijk te laten zijn en dat zou ik graag zo houden. 

De heer Jasper van Dijk (SP):

Dat klinkt hartstikke mooi. Dan kan ik de staatssecretaris alleen nog maar oproepen om in de laatste maanden die hem resten ook werk te maken van het algemeen toegankelijk maken van al die andere scholen. Ik wacht het af. 

Staatssecretaris Dekker:

Dat is een heel ander interessant debat. Daar hebben we bij de begroting al uitvoerig de degens over gekruist. Daar zit ik misschien net een tikje anders in dan de heer Van Dijk. 

Er is een aantal vragen gesteld over de rechten van het personeel. De heer Van Dijk vroeg mij een reactie op aantal casus. Wat is het ook alweer, Van Meenen? Casus? Casi? Casussen? Laten we het op casussen houden. De eerste is hoe het zit met een openlijk homoseksuele leraar die solliciteert op een samenwerkingsschool waarvan het christelijke deel zijn of haar geaardheid niet wil accepteren. Wat doen we dan, vroeg de heer Van Dijk zich af. Mijn antwoord daarop is eigenlijk vrij simpel: dan doen we hetzelfde als wanneer deze leraar solliciteert bij een protestants-christelijke school voor bijzonder onderwijs. Geen enkele school, of dat nu een bijzondere, een openbare of een samenwerkingsschool is, mag onderscheid maken op grond van homoseksualiteit. Wanneer dat wel gebeurt, is een gang naar de rechter wat mij betreft de aangewezen route. 

Zijn tweede vraag ging over de mogelijkheid dat er een discussie ontstaat over de vormgeving van bijvoorbeeld de kerstviering. Wat als de identiteitscommissie een niet-religieus vredesfeest wil en het bestuur bijvoorbeeld de christelijke achtergrond wil benadrukken, als het een samenwerkingsschool is die onder een protestants-christelijk bestuur is gehangen? In het geval van een dergelijk geschil tussen het bestuur en de identiteitscommissie, is er de mogelijkheid om de in de statuten aangewezen geschillenbeslechter in te schakelen. Een van de weinige vormvereisten die we in de wet hebben opgenomen, is dat er altijd goede afspraken moeten worden gemaakt over wat te doen bij beslechting van zulke geschillen. Daar is dus in voorzien in dit wetsvoorstel. Overigens worden daar in de praktijk vaak heel goede oplossingen voor gevonden als bijvoorbeeld verschillend wordt gedacht over de vormgeving en het organiseren van twee verschillende feesten, zoals ik net ook in de richting van mevrouw Straus aangaf. 

De volgende casus van de heer Van Dijk gaat over de vraag of een leraar afkomstig uit het openbaar onderwijs verplicht kan worden om meer aandacht te geven aan religie als het bestuur dat wil. Bij de fusie worden afspraken gemaakt voor het behouden van zowel de bijzondere identiteit als het openbare karakter. Daarbij komt ook de positie van de leraar aan de orde. Dit punt heeft zo duidelijk te maken met de identiteit dat de identiteitscommissie daar altijd bij betrokken zal zijn. Dat is in ieder geval onderwerp van gesprek. Aandacht geven aan religie kun je daarbij op twee manieren bezien. Uiteraard moet iedere leraar onderwijs kunnen geven in het kerndoel geestelijke stromingen. Daar hebben wij ook uitvoerig over gesproken tijdens de behandeling van het initiatiefwetsvoorstel, dat overigens is aangenomen; hiervandaan geef ik namens het kabinet nog de felicitaties aan de indieners. Zaken zoals het vormgeven van dagopeningen vanuit een religieuze achtergrond gaan weer een stapje verder. Dat kan wel degelijk aan de orde zijn hier, maar met goede afspraken zal dat in mijn ogen in de praktijk geen problemen opleveren. 

Bij deze casus sluit de vraag van de heer Bruins aan over de mogelijkheid om personeel te benoemen op basis van de grondslag van het bijzondere deel van de school. In de Algemene wet gelijke behandeling is vastgelegd dat een instelling voor bijzonder onderwijs personeel mag selecteren voor zover dat nodig is voor de verwezenlijking van de grondslag. Ook een openbaar bestuur dat een samenwerkingsschool in stand houdt, kan voor wat betreft het bijzonder onderwijs op de samenwerkingsschool als zodanig worden gekwalificeerd. Wanneer dat nodig is voor de verwezenlijking van de grondslag van de samenwerkingsschool mag zo'n bestuur daar rekening mee houden. 

Ten slotte vroeg de heer Van Dijk in hoeverre de overgang van personeel van een openbaar naar een bijzonder bestuur of andersom tot arbeidsrechtelijke problemen kan leiden bij de totstandkoming van een samenwerkingsschool. Daarbij verwees hij, geloof ik, naar de opslag, transitievergoeding, bovenwettelijke regelingen en naar het feit dat een leraar bij de overgang van openbaar naar bijzonder ook zijn ambtenarenaanstelling kwijtraakt. Over het algemeen zijn de verschillen niet anders dan wanneer een openbare en bijzondere school fuseren, dus zonder een samenwerkingsschool te worden. Wij zien dat daar in de praktijk al ervaring mee wordt opgedaan. Dat is ook de reden waarom er niet specifiek over dit thema met de vakbonden is gesproken. In de praktijk gebeurt het volgende en dat geldt voor alle fusies in het onderwijs. Bij een concrete individuele casus van een concrete individuele fusie tussen twee scholen moet met de vakbonden worden overlegd over de gevolgen voor het personeel van zo'n fusie. In principe zijn er voor het personeel geen grote verschillen op arbeidsvoorwaardelijk gebied tussen een openbaar bestuur en een bijzonder bestuur. In materiële zin zijn de arbeidsvoorwaarden grotendeels gelijk. Die zijn door sociale partners vastgelegd in de cao. Met de inwerkingtreding van de Wet normalisering rechtspositie ambtenaren in de nabije toekomst zullen de overige verschillen worden weggenomen. 

De heer Bruins (ChristenUnie):

Ik probeer mij even voor te stellen hoe dat er in de praktijk uit gaat zien, voor mijn begrip. Stel je voor: oorspronkelijk was een samenwerkingsschool een katholieke school en een openbare school. Die gaan een samenwerking aan in een samenwerkingsschool. Dan heb ik het toch goed dat je niet meer kunt spreken van een katholiek deel en een openbaar deel? De kindjes die eerst op de katholieke school zaten en de kindjes die eerst op de openbare school zaten, komen samen in de klas. Je kunt je voorstellen dat het lerarenkorps wordt gefuseerd. Sommige leraren hebben een katholieke identiteit en sommige leraren hebben een openbare identiteit, wat dat ook precies moge betekenen. Als ik de staatssecretaris goed begrijp, mag een samenwerkingsschool nog wel leraren selecteren voor het bijzondere deel van hun identiteit. Betekent dat in de praktijk dat een samenwerkingsschool zou kunnen zeggen: wij streven naar een lerarenkorps waarvan de helft een openbaar karakter heeft, maar we zoeken ook nog een katholieke leraar, want we hebben daar wat minder van en we willen graag het evenwicht behouden? Zou dat een praktische invulling kunnen zijn van een samenwerkingsschool? 

Staatssecretaris Dekker:

Laat ik het kort houden: het antwoord daarop is ja. 

Ik kom op de rol van de gemeenteraad. Mevrouw Straus stelde een aantal vragen over het jaarlijks verslag dat aan de gemeenteraad moet worden gegeven. Zoals aangegeven, berust de verplichting om jaarlijks aan de gemeenteraad verslag uit te brengen bij het bestuur van de samenwerkingsschool, omdat men het openbare karakter wil behouden. Dat is logisch, want het bevoegd gezag is uiteindelijk de instantie die we hiervoor verantwoordelijk kunnen houden en die hiervoor ook verantwoording zou moeten afleggen. Dat is een van de redenen waarom de verslagverplichting niet bij de identiteitscommissie, maar bij het bestuur is neergelegd. Dat neemt niet weg dat het voor de hand ligt dat de identiteitscommissie waarschijnlijk wel een grote rol zal spelen bij het opstellen van het verslag, bijvoorbeeld wat betreft de vraag hoe je die twee bloedgroepen op een goede manier kunt combineren. Dat legitimeert in ieder geval dat dit goed geborgd is in het onderwijs. Het is aan de betrokkenen om daarover afspraken te maken. Ze kunnen die afspraken ook vastleggen. Wij bieden met dit wetsvoorstel ruimte om dat meer specifiek statutair te regelen, al naar gelang de wensen van zo'n nieuw vorm te geven samenwerkingsschool. 

Het jaarlijks verslag gaat over het openbare karakter van de samenwerkingsschool. De gemeenteraad is en blijft verantwoordelijk voor de wezenskenmerken van het openbaar onderwijs. Denk bijvoorbeeld aan de algemene toegankelijkheid en de levensbeschouwelijke neutraliteit. Om het openbare deel te kunnen waarborgen, geldt daarvoor een gelijke benoembaarheid van personeel. De gemeente moet daarnaast de financiën kunnen controleren. De controle van het verslag verschilt in die zin niet wezenlijk van de controle die de gemeenteraad nu al uitoefent op openbare scholen en samenwerkingsscholen. Ik ga er dan ook van uit dat de gemeenteraad hiertoe in staat is. Men vroeg of gemeenteraadsleden daar de kennis voor hebben. Het is altijd lastig om daarover een oordeel te geven, want dat zal misschien van geval tot geval verschillen. Het is in ieder geval wel mogelijk en het gebeurt nu ook voor een deel in de praktijk. De gemeenteraad heeft op dit punt ook een drukmiddel. Als de gemeente vindt dat het openbare deel niet voldoende wordt geborgd, kan zij uiteindelijk besluiten dat deel aan de samenwerkingsschool te onttrekken. Daarmee trek je eigenlijk het tafelkleed onder de samenwerkingsschool vandaan. Dat is een extra reden voor het bestuur, dat verantwoordelijk is voor het bewaken van de twee identiteiten, om het op een heel integere en goede manier te doen. 

Er resten mij nog een paar vragen en twee amendementen. Ik verzeker mevrouw Straus dat ook de scholen die in het licht van het wetsvoorstel Meer ruimte voor nieuwe scholen kunnen ontstaan, kunnen fuseren tot een samenwerkingsschool, mits er uiteraard wordt voldaan aan de voorwaarden die zijn opgetekend in het wetsvoorstel. Formeel blijft alleen het onderscheid tussen openbaar onderwijs en bijzonder onderwijs bestaan. De wetgeving van de samenwerkingsschool ziet in principe op alle combinaties van openbaar en bijzonder onderwijs. Ook in het wetsvoorstel Meer ruimte voor nieuwe scholen, waaraan we op dit moment werken, veranderen we niets aan het duale bestel. We maken het alleen mogelijk om de vrijheid van en de grondslag voor nieuw op te richten bijzondere scholen wat te vergroten door het niet langer te koppelen aan het principe van levensbeschouwelijke richting. Maar ook in een samenwerkingsschool zijn natuurlijk alle vormen van openbaar en bijzonder onderwijs mogelijk. 

Op de vraag van de heer Rog kan ik antwoorden dat een samenwerkingsschool inderdaad alleen door een stichting in stand kan worden gehouden en niet door een vereniging. De reden hiervoor is dat binnen een vereniging de algemene ledenvergadering het hoogste orgaan is. De leden van de vereniging nemen uiteindelijk dus altijd een beslissing. Dat verhoudt zich slecht met de overwegende overheidsinvloed van de gemeente op het openbaar onderwijs. De gemeente kan hierdoor immers nooit overwegende invloed hebben. Om precies dezelfde reden is er ook voor de openbare school geen verenigingsvorm mogelijk. Daarom is die mogelijkheid onder de geldende wet niet gecreëerd. Uit de praktijk en de consultatie is niet gebleken dat hieraan specifiek behoefte is. 

Mevrouw Ypma heeft het amendement op stuk nr. 16 ingediend, om mogelijk te maken dat gvo/hvo wordt gegeven op een samenwerkingsschool. Ik laat het oordeel hierover aan de Kamer. 

Ten slotte vragen de Kamerleden van Meenen en Straus mij om na invoering van de wet te evalueren hoe het met de samenwerkingsschool gaat. Mevrouw Straus heeft het amendement op stuk nr. 10 ingediend om een evaluatiebepaling in de wet op te nemen. Zij wil graag de aandacht voor regionale verschillen meenemen. Volgens mij biedt het wetsvoorstel daartoe de ruimte. De heer Van Meenen verzoekt om monitoring en wil daarbij vooral bekeken hebben of het openbare karakter niet te veel in de knel komt als er sprake is van geschillen tussen de identiteitscommissie en het bevoegd gezag. Het is goed gebruik om de effecten van beleid en wetgeving te monitoren. Ik wil de heer Van Meenen dus toezeggen dat ik ook deze gevolgen van de wet zal meenemen en zal evalueren. Daarmee acht ik het amendement van mevrouw Straus in lijn met wat wij vaker doen. Ik laat het oordeel daarover dus graag aan de Kamer. 

Daarmee ben ik gekomen aan het eind van mijn betoog. Ik hoop dat ik de Kamer de noodzaak en het nut van dit wetsvoorstel hebben kunnen laten zien. Ik ben van mening dat het de Haagse werkelijkheid van wetten goed kan verenigen met de praktijk die inmiddels is gegroeid in het land. 

De heer Van Meenen (D66):

Dat laatste deel ik volledig; het is een prima wet. Mij rest nog een vraag over het continuïteitscriterium, naar aanleiding van het amendement van de heer Van Dijk. Als je dat criterium zou laten varen, is er dan nog langer sprake van dat een samenwerkingsschool een uitzondering is? Dat wordt gerelateerd aan de Grondwet. Volgens de Grondwet zou het niet méér mogen zijn dan een uitzondering. In Nederland kennen we geen toetsing aan de Grondwet. We hebben geen constitutioneel hof. Mijn interpretatie van een uitzondering is als volgt. Als het minder dan de helft is, vind ik het een uitzondering. De staatssecretaris denkt daar misschien anders over. Zou het niet heel interessant zijn om wél akkoord te gaan met het amendement van de heer Van Dijk en te bekijken wat er dan gebeurt, ook juridisch gezien? Misschien vindt er dan een invulling plaats van wat er dan nog wel en wat geen uitzondering is. 

Staatssecretaris Dekker:

De heer Van Meenen heeft formeel gelijk dat uiteindelijk de Kamer bepaalt of iets in strijd is met de Grondwet. Als de Kamer in grote meerderheid vindt dat een verdere oprekking mogelijk is, is dat aan het oordeel van de Kamer. Ik vind het echter geen recht doen aan de wetsgeschiedenis en de behandeling, ook niet van eerdere voorstellen ten aanzien van het mogelijk maken van de samenwerkingsschool. Ik zie dat ik daarin steun krijg van onder andere de Raad van State en de Onderwijsraad, die er wel degelijk ook op wijzen dat het concept van de samenwerkingsschool in ons duale bestel een soort uit noodzaak geboren uitzondering moet zijn: dus alleen als het in de kern nog de enige mogelijkheid is om een school open te houden en die twee vormen van onderwijs samen te laten komen. Zij stellen dat het geen reguliere variant naast het openbaar en het bijzonder onderwijs moet worden. Om die reden vind ik het terecht om wat meer de verruiming te zoeken, in plaats van de vrij strikte normen die de wet nu kent. In 2011 is de wet aangenomen en sindsdien is er eigenlijk geen samenwerkingsschool meer tot stand gekomen. Ik denk dat het heel redelijk is wat we nu doen. Het komt ook overeen met de praktijk. Daarin zien we dat informele samenwerkingsscholen allemaal binnen die bandbreedtes passen, zonder de deur zo wagenwijd open te zetten dat iedere school daarvoor in aanmerking kan komen. Ik beweeg dus mee met de heer Van Meenen, maar ik denk wel dat er een heel goede balans in zit. Ik zie aan de ene kant de wens van de heer Van Dijk en de heer Van Meenen en aan de andere kant de wens van een ander deel van de Kamer. Ik denk dat dit de gulden middenweg is. 

De heer Van Meenen (D66):

Ik begrijp het allemaal, maar dit soort wensen om tot een samenwerkingsschool te komen komt voort uit de praktijk in een bepaalde gemeente. Wij kijken er hier heel erg van bovenaf naar en zeggen dan: het mag niet meer dan een zoveelste deel van de scholen worden. Het is natuurlijk een andere kleur in het palet van het bijzonder onderwijs. Maar je zou ook kunnen redeneren dat een meerderheid van deze Kamer gewoon zou kunnen beslissen om het continuïteitscriterium te laten voor wat het is en om gewoon de ruimte te laten aan die gemeentes, aan die gemeenschappen die samen tot zo'n vorm van onderwijs willen komen. Laten we dan eens bekijken wat er gebeurt. Ik ga ervan uit dat er noch aan de openbare kant, noch aan de bijzondere kant van het onderwijs in Nederland uit angst geredeneerd wordt, zo van "stel je voor dat er iets kan komen wat ook gewenst wordt". Nee, het gaat erom dat alle kinderen in Nederland het beste onderwijs krijgen. Daar kan deze vorm prima aan toegevoegd worden. Nogmaals, ik zou dus eigenlijk heel graag willen dat de staatssecretaris zijn oordeel over het amendement van de heer Van Dijk over het schrappen van het continuïteitscriterium heroverweegt. Ik geloof dat mijn naam daar inmiddels ook staat. Mocht dat nog niet zo zijn, dan wil ik mijn naam er nog graag onder zetten, maar ik heb het in ieder geval over het amendement over het schrappen van het continuïteitscriterium. 

De voorzitter:

Voor alle helderheid wijs ik de heer Van Meenen erop dat het de Kamer uiteraard vrijstaat om, ongeacht het oordeel van de staatssecretaris, te stemmen zoals zij wil. Dat is een groot goed. 

De heer Van Meenen (D66):

Dat is een heel goede toevoeging, voorzitter. Het is goed dat u de Kamer daarop wijst, maar we weten ook hoe het bij sommige partijen hier nog weleens wil werken. 

Staatssecretaris Dekker:

Ik constateer dat de heer Van Meenen wat radicaler is en dat ik wat behoudender ben; het zij zo. Ik probeer ook recht te doen aan de verschillende gevoelens in deze Kamer en aan de gevoelens die een aantal belangrijke adviseurs van de regering heeft met betrekking tot de vraag hoe dit wetsvoorstel past in de wetsgeschiedenis en in de ontstaansgeschiedenis van de samenwerkingsschool. We hebben na de behandeling in uw Kamer straks nog een behandeling in de Kamer aan de overkant. Ik weet dat die Kamer ook zeer hecht aan dit soort constitutionele zaken. Ik zou het heel onverstandig vinden — maar goed, dat is een advies aan de Kamer — om nu mee te gaan in het amendement van de heer Van Meenen en de heer Van Dijk, omdat daar aan de overkant nog weleens een flinke discussie over zou kunnen ontstaan. Dat is nog even afgezien van het feit dat ik het dan niet langer in balans vind. Ik zie dat wel als een extra risico in dit hele wetstraject, terwijl met dit wetsvoorstel juist zo ongelofelijk tegemoetgekomen wordt aan een dringende wens uit de praktijk. Ik zou het zonde vinden als het op dit soort bezwaren zou stuiten. Ik heb het liefst dat dit wetsvoorstel er zo snel mogelijk doorheen komt, omdat het heel veel verlichting biedt in de rest van Nederland. 

De heer Jasper van Dijk (SP):

Nu de kerst nadert, moet ik bij dit debatje heel erg denken aan een uitspraak van de Here Jezus, die weleens heeft gezegd: de mensen zijn er niet voor de regels, maar de regels zijn er voor de mensen. Ik parafraseer Hem even. Ik moet daar heel erg aan denken bij dit debat, want eigenlijk zegt de staatssecretaris: ik snap het amendement op stuk nr. 11 wel — daar gaat het over; het amendement over het schrappen van de regels om een samenwerkingsschool te stichten — het is misschien ook wel sympathiek, maar ja, historisch hebben we ons onderwijs nu eenmaal anders ingericht. Het systeem is nu eenmaal anders en daarom voelt de staatssecretaris er niet zo voor. Moet ik hem zo begrijpen dat hij zegt: ik ben er niet echt tegen, maar het komt nu even niet zo goed uit? 

Staatssecretaris Dekker:

Als gereformeerde jongere doet het mij natuurlijk altijd goed om een parafrasering uit de bijbel te horen. Ik vraag me alleen wel af waar dit precies staat. Laat ik mij daar niet aan wagen, want zeker met bepaalde andere partijen in dit huis begeef ik mij dan op glad ijs. Er is ook principieel wel iets voor te zeggen. Het idee van de samenwerkingsschool is dat die uit noodzaak is geboren, omdat twee scholen afzonderlijk van elkaar geen bestaansrecht meer hebben en daarom samen moeten doorgaan. Je kunt de redenering ook omdraaien: als het bestaan van twee scholen niet wordt bedreigd, kun je je afvragen wat dan de noodzaak is van samengaan. De heer Van Dijk is altijd voor kleinschaligheid en geborgenheid, maar hier hoor ik hem een pleidooi houden voor schaalvergroting. Dat vind ik een interessante toevoeging aan dit debat. 

De heer Jasper van Dijk (SP):

Dit is een mooi voorbeeld van een gelegenheidsargumentatie. De staatssecretaris haalde dit argument er op het nippertje bij, want eigenlijk had hij zichzelf vastgepraat. Het is prima om die discussie over schaalvergroting aan te gaan, maar de terechte vraag was waarom wij als overheid of als politiek dwars zouden gaan liggen als twee scholen, die het afzonderlijk allebei prima doen en waarvan er eentje religieus of bijzonder is en de andere openbaar, graag samen verder willen omdat zij het goed met elkaar kunnen vinden en omdat zij daar een aantal voordelen in zien. Waarom zouden we dat die scholen dan moeten belemmeren? Die vraag ligt voor. Ik stel vast dat de staatssecretaris daar niet echt argumenten voor heeft, behalve dat het nu eenmaal zo is afgesproken. Ik zou zeggen: leden van de Tweede Kamer, denk na, ongeacht de grondslag van uw partij; dan maken we het onderwijs een beetje beter. 

De voorzitter:

Ik hoor niet echt een vraag. Het was meer een uitroep van de heer Van Dijk. 

De heer Bruins (ChristenUnie):

Voor de Handelingen stel ik graag vast dat de heer Van Dijk Marcus 2, vers 27 parafraseerde. 

De voorzitter:

Het was dus niet geciteerd, maar geparafraseerd. 

De staatssecretaris was al aan het einde gekomen van de beantwoording in eerste termijn. Ik kijk even naar de leden van de Kamer. Is er nog behoefte aan een tweede termijn? Dat is het geval. 

De heer Rog (CDA):

Voorzitter. De heer Bisschop van de SGP kon niet aanwezig zijn. Hij heeft gevraagd of ik mede namens hem het woord wilde voeren. Dat zal ik doen. 

Ik begin met een vraag die in eerste termijn aan de orde is geweest. De staatssecretaris heeft nog eens aangegeven dat de samenwerkingsschool algemeen toegankelijk is. Dat is ook niet vreemd, want leerlingen moeten toegelaten kunnen worden tot zo'n tevens openbare samenwerkingsschool. Tegelijkertijd echter, zo lijkt ons, blijft de mogelijkheid van exclusief bijzonder onderwijs binnen de samenwerkingsschool bestaan. Kan de staatssecretaris bevestigen dat de visie op de toegankelijkheid van de samenwerkingsschool niet is veranderd ten opzichte van de huidige wet? 

In eerste termijn heb ik met name een punt gemaakt over de samenwerkingsschool onder openbaar bestuur en de identiteitscommissie. Ik ben blij dat de staatssecretaris in het laatste debatje met de SP nog is ingegaan op een aantal constitutionele consequenties van de radicale voorstellen. Op het punt van het openbare bestuur en de identiteitscommissie begrijp ik de keuzes van het kabinet niet. Ik denk dat we echt een stap op weg naar samenwerkingsscholen zouden kunnen zetten zonder deze vergaande voorstellen, die naar de mening van mijn fractie, en ook die van de SGP, indruisen tegen de Grondwet. Dat wordt breed gedeeld. Ik betreur die stap. 

Ik pak nog één punt beet: het ongelijke speelveld ten opzichte van andere fusies. Ik snap niet goed dat de samenwerkingsschool in een bevoorrechte positie zou moeten komen. Daarover dien ik de volgende motie in. 

Motie

De Kamer, 

gehoord de beraadslaging, 

overwegende dat het continuïteitscriterium er de facto voor zorgt dat een fusie tussen een openbare en een bijzondere school aan minder voorwaarden hoeft te voldoen dan een reguliere fusie tussen scholen; 

tevens overwegende dat in het primair en het voortgezet onderwijs de fusietoets zoals deze nu is vormgegeven, als een belemmering wordt ervaren om te fuseren; 

verzoekt de regering, een gelijk speelveld te creëren bij fusies die leiden tot samenwerkingsscholen en reguliere scholenfusies, door de fusietoets in beide situaties af te schaffen indien wordt voldaan aan de in het continuïteitscriterium opgenomen criteria, 

en gaat over tot de orde van de dag. 

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Rog en Bisschop. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund. 

Zij krijgt nr. 19 (34512). 

De heer Rog (CDA):

Ik denk dat ik duidelijk moet maken dat ik mijn fractie moet adviseren om niet voor dit wetsvoorstel te stemmen. 

De heer Bruins (ChristenUnie):

Voorzitter. Om het religieuze karakter van dit debat niet te verstoren, begin ik met een Bijbeltekst: "Onderzoek alles, behoud het goede". Dat schreef de apostel Paulus aan de Tessalonicenzen. Dat hebben we in dit debat gedaan. We hebben alles onderzocht en we willen het goede behouden. Ik denk dat de staatssecretaris en alle Kamerleden echt oprecht de bedoeling hebben om het goede te behouden, maar misschien hebben we verschillen van inzicht over de manier waarop. 

Ik ben blij om te horen dat de samenwerkingsschool voor de helft van de leraren van de oorspronkelijke bijzondere identiteit nog om die identiteit kan vragen in de selectieprocedure. Het is goed om dat vast te stellen. 

Ik stel ook vast dat nu al 16% van de scholen samenwerkingsschool had kunnen worden. Dat heeft echter niet echt geleid tot samenwerkingsscholen. De vraag is wat er gaat gebeuren als je daar een derde van maakt. Ik maak me eigenlijk zorgen om het volgende wetsvoorstel, namelijk het wetsvoorstel waarin de laatste school van een richting wordt afgeschaft. Dan is er opeens heel veel reden om samenwerkingsschool te worden, omdat je anders zomaar met opheffing bedreigd kan worden. Daarom heb ik twee moties. 

Motie

De Kamer, 

gehoord de beraadslaging, 

overwegende dat de gemeentelijke opheffingsnorm in het basisonderwijs in sommige gemeenten op 194 leerlingen ligt; 

overwegende dat zowel in dunbevolkt als dichtbevolkt gebied scholen van goede kwaliteit met opheffing worden bedreigd door relatief hoge opheffingsnormen; 

verzoekt de regering, scenario's voor verlaging van de opheffingsnormen voor dunbevolkt en dichtbevolkt gebied inclusief de financiële consequenties door te rekenen en daarover vóór 1 maart 2017 te rapporteren aan de Kamer, 

en gaat over tot de orde van de dag. 

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Bruins. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund. 

Zij krijgt nr. 20 (34512). 

Motie

De Kamer, 

gehoord de beraadslaging, 

van mening dat gemeentegrenzen geen invloed hebben op de kwaliteit van scholen; 

overwegende dat met name in krimpgebieden scholen van goede kwaliteit met opheffing worden bedreigd door relatief hoge opheffingsnormen; 

constaterende dat bij fusie van gemeentes scholen worden geconfronteerd met een verhoging van de opheffingsnorm; 

verzoekt de regering, bij fusie van gemeentes de oorspronkelijke opheffingsnormen ongemoeid te laten, 

en gaat over tot de orde van de dag. 

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Bruins. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund. 

Zij krijgt nr. 21 (34512). 

De heer Bruins (ChristenUnie):

De ChristenUnie zoekt de toekomst voor het onderwijs in lagere stichtingsnormen, lagere opheffingsnormen en een andere wijze van bekostiging. Daarmee zullen de begrippen richting en samenwerkingsscholen in een heel ander licht komen te staan. Ik hoop samen met de staatssecretaris een goede toekomst te vinden voor ons onderwijs. 

Mevrouw Ypma (PvdA):

Voorzitter. In eerste termijn heb ik gesproken over juf Janneke, die lesgeeft in een klein dorp zoals we er zo veel hebben in Nederland. Ze zou graag zien dat de openbare school en de christelijke school meer zouden gaan samenwerken; samen onder één dak ervoor zorgen dat alle kinderen welkom zijn op die ene dorpsschool. Dat gaf mij inspiratie voor mijn initiatiefvoorstel uit 2014. Ik ben ontzettend blij dat de staatssecretaris dat nu heeft uitgewerkt in het voorliggende wetsvoorstel. Hiermee komen we tegemoet aan de wensen van ouders én aan de praktijk. Eigenlijk zien wij dat krimp geen tijd meer geeft voor uitstel. Soms zijn we in Den Haag bezig met het wijzigen van het verleden, terwijl het onderwijs zelf de toekomst al aan het inrichten is. Juist in dorpskernen, waar men elkaar niet wil beconcurreren, is een samenwerkingsschool een uitkomst. Een krachtige school is van belang voor de kinderen, de kwaliteit van het onderwijs, de bereikbaarheid en de keuzevrijheid. Daarom zullen wij hier van harte mee instemmen. 

De heer Jasper van Dijk (SP):

Voorzitter. Zoals gezegd, de SP is voorstander van de samenwerkingsschool. Wij zien deze als een goede stap richting meer algemeen toegankelijke scholen. Ik wil de Kamer graag wijzen op mijn amendementen. Ik vraag mij even af of de staatssecretaris deze al heeft behandeld of dat in tweede termijn doet. In het amendement op stuk nr. 15 staat dat het openbare karakter prevaleert bij een geschil. Met het amendement op stuk nr. 13 wordt de samenwerkingsschool algemeen toegankelijk gemaakt. In het inmiddels veelgenoemde amendement op stuk nr. 11 worden de beperkende criteria van de samenwerkingsschool geschrapt. Ik reken op steun van alle partijen die hier vanuit de grondslag van hun partij eigenlijk niet omheen kunnen. 

De voorzitter:

Ik wijs erop dat de staatssecretaris alle amendementen van een advies heeft voorzien. Het amendement op stuk nr. 15 is ontraden. Het amendement op stuk nr. 13 is oordeel Kamer. Het amendement op stuk nr. 11 is ook ontraden. Ik constateer dat de overige woordvoerders afzien van hun tweede termijn. 

De vergadering wordt van 17.06 uur tot 17.11 uur geschorst. 

De voorzitter:

Ik geef graag het woord aan de staatssecretaris. 

Staatssecretaris Dekker:

Voorzitter. Er resteert één vraag en er zijn drie moties. De heer Rog vroeg om te bevestigen dat het principe van de algemene toegankelijkheid van de scholen met deze wet niet wordt veranderd ten opzichte van de huidige situatie. Dat klopt. Of het amendement-Jasper van Dijk straks wel of niet wordt aangenomen, verandert niets materieel. Binnen iedere samenwerkingsschool wordt godsdienstig onderwijs gegeven. Dat is het idee van een samenwerkingsschool. Dat staat in mijn ogen niet ter discussie. 

Ik kom op de drie moties. De eerste motie gaat over de fusietoets. Ik vind het heel lastig om precies te kunnen overzien wat de consequenties en de strekking van deze motie zijn. Misschien mag ik de indieners vragen om de motie aan te houden. In het nieuwe jaar hebben wij een algemeen overleg over de fusietoets. Wellicht kunnen we dan ook wat uitvoeriger over dit thema spreken. 

De heer Rog (CDA):

Ik kan de staatssecretaris heel flauw antwoorden dat de strekking is dat er een gelijk speelveld zal ontstaan tussen samenwerkingsscholen en gewone scholen die willen fuseren, maar ik vind de suggestie van de staatssecretaris goed. Ik houd de motie dus aan. 

De voorzitter:

Op verzoek van de heer Rog stel ik voor, zijn motie (34512, nr. 19) aan te houden. 

Daartoe wordt besloten. 

Staatssecretaris Dekker:

Dan kom ik op de motie-Bruins op stuk nr. 20. De heer Bruins vraagt om feitelijk een aantal scenario's door te rekenen. In het licht van de discussie die we later nog gaan voeren, lijkt me dat een zinnige exercitie. Ik laat het oordeel dus graag aan de Kamer. 

In de motie-Bruins op stuk nr. 21 wordt verzocht om altijd de oorspronkelijke opheffingsnormen ongemoeid te laten bij fusies van gemeenten. Deze motie ontraad ik, omdat de heer Bruins ervan uitgaat dat dat lage niveau tot in de eeuwigheid wordt voortgezet. Dat vind ik onverstandig. Er bestaat op dit moment al wel de mogelijkheid in de wet om binnen het gemeentelijke gebied een splitsing te maken tussen het kerngebied, het stedelijke gebied dat dichtbevolkter is, waarvoor ook een navenant hogere opheffingsnorm zou kunnen gelden, en het landelijke gebied. Ook daarvoor geldt dat een en ander wel periodiek geüpdatet en herijkt moet worden. Dat is toch iets beweeglijker dan het voorstel dat de heer Bruins in zijn motie doet. Daarom ontraad ik de motie. 

De algemene beraadslaging wordt gesloten. 

De voorzitter:

Over de moties en amendementen die bij dit wetsvoorstel zijn ingediend, zal aanstaande donderdag worden gestemd. Ik dank de staatssecretaris voor zijn komst naar de Kamer. Om 18.45 uur gaan wij verder met het debat over de uitkomsten van de Europese top van 15 en 16 december. 

De vergadering wordt van 17.15 uur tot 18.47 uur geschorst. 

Voorzitter: Arib

Naar boven