7 Fouten politie en justitie

Aan de orde is het dertigledendebat over fouten van politie en justitie.

De voorzitter:

Ik heet de minister van Veiligheid en Justitie van harte welkom.

Mevrouw Helder (PVV):

Voorzitter. In een uitzending in februari jongstleden van het programma De Vijfde Dag is de Bredase zedenzaak aan de orde gekomen. Het was een uiterst dubieuze strafprocedure. Laat ik een aantal feiten noemen. Aangeefster wordt door de politie overtuigd om aangifte te doen. Er is sprake van een valse aangifte. Alleen belastende getuigenverklaringen komen in het dossier. Er wordt gerechercheerd met een tunnelvisie. Zo kan ik nog wel even doorgaan. De Universiteit Maastricht en de Landelijke Expertisegroep Bijzondere Zedenzaken hebben gehakt gemaakt van het gehele opsporingsonderzoek. De rechtbank spreekt de verdachte vrij.

Wat zegt de minister? Toen deze procedure speelde, was hij waarnemend korpsbeheerder. De minister kent deze zaak dus goed. De minister erkent dat er fouten zijn gemaakt, maar van een zodanig plichtsverzuim dat disciplinaire maatregelen moeten volgen, is volgens hem geen sprake. Een schande, gezien wat er in deze zaak is gebeurd. Deze zaak is een aantasting van de geloofwaardigheid van ons strafrechtstelsel. Als de politie en het Openbaar Ministerie niet meer kunnen worden vertrouwd, dan stort het strafrechtstelsel in. Laat ik, gezien de beperkte spreektijd, de meest in het oog springende fout eruit lichten.

De officier van justitie houdt de gehele procedure vol dat de verdachte tijdens een politieverhoor heeft bekend. Ter zitting zegt zij in haar requisitoir letterlijk: "De verdediging betwist na het beluisteren van de verhoren dat verdachte zou hebben verklaard dat er wederzijds klappen zijn gegeven. Ik heb de banden zelf beluisterd. Ik heb het de verdachte echt horen zeggen. Ik vind dan ook dat uw rechtbank de verklaringen van de verdachte op dit punt kan gebruiken voor het bewijs." De verdediging blijft echter volhouden dat de verdachte heeft ontkend. Deze patstelling zorgt ervoor dat de rechtbank zich genoodzaakt ziet zelf de banden van het politieverhoor te beluisteren. In het vonnis staat ook letterlijk: "Daarom heeft de rechtbank dit verhoor eveneens uitgeluisterd en geconstateerd dat de verbatim uitwerking inderdaad niet overeenkomt met hetgeen verdachte verklaarde."

Weer is de vraag: wat doet de minister? De minister verwijst naar een passage in het vonnis die hij volledig uit de context haalt – het vonnis is overigens ook niet openbaar, dat is ook bijzonder – met als gevolg dat het erop lijkt dat de rechtbank heeft gezegd dat de verklaring van de verdachte geen rol van betekenis kan vervullen en dat het er dus eigenlijk niet toe doet wat de verdachte heeft verklaard. Dat de verklaring van de verdachte geen rol van betekenis kan vervullen voor het bewijs, is juist, want hij heeft ontkend. De officier van justitie zegt echter dat hij heeft bekend. Niet voor niets zegt zij dat de verklaring gebruikt kan worden voor het bewijs, voor een veroordeling dus.

Voorzitter, nu zult u denken: laat de banden in de Kamer horen. Helaas, dat kan niet, want die zijn in opdracht van dezelfde officier van justitie vernietigd. Toeval, zou je denken, maar dan moet je wel naïef zijn, want op 11 juni 2009 heeft de vrijgesproken verdachte een klacht ingediend over het opsporingsonderzoek. Op 2 juli, dus daarna, zijn de banden vernietigd. Weer is de vraag: wat doet de minister? Hij noemt het vernietigen van de banden "een administratieve onzorgvuldigheid". Een officier van justitie die ter zitting liegt, die de hoofdofficier van justitie de kolen uit het vuur laat halen in een tv-uitzending, die een gerespecteerde deskundige er vervolgens zonder enige onderbouwing van beticht er ernstig naast te zitten en een minister die haar de hand boven het hoofd houdt. Ik verwijs maar even naar het rapport van de commissie-Posthumus, waarvan de inkt nog niet eens droog was.

Ik zie mijn lampje knipperen en ik rond af. Er zouden maatregelen worden getroffen. Hoe geloofwaardig is dat nog na het rapport van de commissie-Posthumus? Afrondend doe ik twee verzoeken aan de minister. Eén: neem uw verantwoordelijkheid. Ontsla deze officier van justitie en maak daar schoon schip. Twee: zorg ervoor dat de schadevergoeding wordt uitgekeerd waarop het slachtoffer recht heeft. En wat gaat de minister doen om het vertrouwen in politie en justitie te herstellen? Verwijzen naar niet genomen maatregelen of niet nageleefde maatregelen is immers volstrekt onvoldoende.

De heer Oskam (CDA):

Voorzitter. In zijn brief over deze zaak geeft de minister toe dat in het opsporingsonderzoek fouten zijn gemaakt, dat de vrijgesproken verdachte groot nadeel heeft ondervonden, dat er excuses zijn gemaakt en dat met hem wordt gesproken over schadevergoeding. De Landelijke Expertisegroep Bijzondere Zedenzaken heeft een contra-expertise uitgevoerd na het opsporingsonderzoek en heeft geconcludeerd dat in het politiedossier geen enkele onderbouwing voor de verdenking tegen de betrokkene is te vinden. De cruciale vraag is dan ook hoe een officier van justitie dan toch kan overgaan tot vervolging. Die vraag klemt temeer daar de verhoren op minidisk zijn opgenomen, de rechtbank deze heeft afgeluisterd en het vonnis heeft gesteld dat de schriftelijke weergave niet overeenkomt met hetgeen gedachte verklaarde. In het normale leven noemen we dat "fraude".

De minister stelde dat in het vonnis niet kan worden gelezen dat de officier van justitie heeft gelogen. Wat daarover ook de conclusie van de minister is, als het hier wellicht niet gaat om een liegende officier van justitie, gaat het naar mijn gevoel wel om een officier van justitie die niet het vermogen heeft om correcte conclusies te verbinden aan feiten en op de band opgenomen verklaringen dan wel om haar moverende redenen daaraan bewust een eenzijdige verkeerde interpretatie heeft gegeven. Dat is een ernstig feit, zeker voor een officier van justitie. De verdediging heeft het in ieder geval beter gedaan en is tot dezelfde conclusie gekomen als de rechtbank na het op band opgenomen verhoor te hebben afgeluisterd. Het is dan ook niet te begrijpen dat de minister stelt dat niet is gebleken van een zodanig plichtverzuim dat disciplinaire maatregelen tegen de betrokken politiefunctionarissen en de officier van justitie moeten volgen. Wat mij betreft, kan dit niet zomaar zonder consequenties blijven. Daarop krijg ik graag een reactie van de minster.

Wat de getroffen maatregelen betreft, wordt onder andere aangegeven dat de zedenafdeling van het betreffende korps ingrijpend is gewijzigd en dat een reeks gesprekken heeft plaatsgevonden tussen de politie en het Openbaar Ministerie, hetgeen bij het Openbaar Ministerie heeft geleid tot een hernieuwde kritische houding ten aanzien van zedenzaken. Dat is positief. Het is ook hard nodig, want in 2005 was er de Schiedammer parkmoord, is het rapport van de commissie-Posthumus verschenen en zijn maatregelen aangekondigd om de opsporing en vervolging te versterken en het vertrouwen in justitie terug te krijgen.

Wat mij betreft, is er echter niet veel bij geleerd, want begin dit jaar heb ik de minister vragen gesteld over de Alkmaarse zaak, waarbij het OM niet-ontvankelijk is verklaard en de verdachte vrijuit is gegaan omdat ook daar gerotzooid was met tapgesprekken. De minister heeft toen over de vervalsing van telefoontaps gezegd dat van de achttien uitgewerkte tapgesprekken in Alkmaar er vier in strijd met de werkelijkheid zijn uitgewerkt, er één onvolledig was en er één oncontroleerbaar was en dat bij drie tapgesprekken sprake was van denatureren. Dat kan natuurlijk niet. Mijn vraag aan de minister is dus of hij de vinger strakker aan de pols wil houden en of hij wil reageren op deze gang van zaken.

De heer Van der Steur (VVD):

Voorzitter. De kwaliteit van opsporing en vervolging is bepalend voor het vertrouwen van onze samenleving in de rechtsstaat. Dat betekent dat twijfel aan die kwaliteit ernstig en serieus moet worden genomen. Dat doen we ook in dit debat. Natuurlijk bestaat daar waar gewerkt wordt, het risico dat er fouten worden gemaakt, zeker als je werkt in een zeer complexe omgeving, zoals de omgeving van het Openbaar Ministerie en van de politie. Als er echter moedwillig gerommeld wordt – en daarvan bestaat, zoals de vorige woordvoerders al hebben gezegd, af en toe een incidenteel voorbeeld – is dat echter natuurlijk niet oké en niet acceptabel. Dan is het passend dat de minister op dat punt stevige maatregelen neemt. Een voorbeeld daarvan werd al door collega Oskam genoemd, namelijk het rommelen met tapverslagen. Het is goed dat de minister nog eens duidelijk maakt dat dat echt niet kan en ook niet acceptabel is.

Als je het feitenrelaas leest dat ten grondslag ligt aan deze zaak, zie je dat het een groot persoonlijk drama is. Het zal je maar gebeuren, dat je drie jaar lang je kinderen niet te zien krijgt. Het zal je maar gebeuren, dat je zo lang moet vechten voor erkenning op basis van een aangifte die kwestieus en dubieus was, maar waarvan het natuurlijk ook weer lastig was om snel te kunnen vaststellen of het inderdaad zo was. Ook wat de VVD-fractie betreft, is een ding zeker: schadevergoeding en excuses zijn op zijn plaats. Misschien is het goed als de minister die excuses ook in dit debat nog eens voor dit specifieke geval herhaalt. De vraag aan de minister is natuurlijk ook of dit een incident is. Zijn dit incidenten die wij inmiddels kennen of is dit structureel? De volgende vraag is of er voldoende regie is bij het Openbaar Ministerie om dit soort fouten te kunnen voorkomen.

Voor de VVD-fractie is het van groot belang dat als er wordt gerommeld in de strafrechtketen, dat niet zonder disciplinaire maatregelen kan blijven. Kan de minister uitleggen hoe hij zijn beleid op dat punt vormgeeft? Ik kan mij goed voorstellen dat zeker de betrokkene in dit specifieke geval van mening zou zijn dat op dit punt, maar ook op eerdere punten die wij al hebben genoemd, toch bepaalde maatregelen passend zouden zijn. Al is het alleen al om te laten zien dat als er fouten gemaakt worden, die vervolgens ook consequenties hebben. Dat helpt ook om dit soort fouten in de toekomst te voorkomen. Ik denk dat het goed is dat wij met zijn allen vaststellen dat deze Kamer in beginsel veel vertrouwen heeft in het Openbaar Ministerie en in de politie en dat als er fouten worden gemaakt – dit is mogelijk in een complexe omgeving – dit afschuwelijk is en dat die fouten hersteld moeten worden. Maar bij moedwillig gerommel zijn disciplinaire maatregelen op zijn plaats.

Mevrouw Helder (PVV):

Ik ben blij dat ik de heer Van der Steur hoor afsluiten met de opmerking dat als er gerommeld wordt, disciplinaire maatregelen op zijn plaats zijn. Ik sloeg aan, maar besloot hem even zijn verhaal te laten afmaken omdat hij zei dat er ook excuses zijn gemaakt. Dat klopt. Het Openbaar Ministerie heeft onder dwang van media-aandacht en het rapport van de Nationale ombudsman inderdaad een openbare excuusbrief op haar website geplaatst, maar de gemaakte excuses gaan niet over het gerommel. Ze gaan over het feit dat te weinig sturing en begeleiding aan het onderzoek is gegeven. Ook staat er in de brief dat achteraf bezien het niet zo had moeten plaatsvinden en dat de gang van zaken mogelijk tot een andere beslissing had kunnen leiden. Gerommel had wel degelijk tot een andere beslissing moeten leiden en niet alleen achteraf gezien. De aangifte was vals en er is doelbewust gerechercheerd. Valt dit volgens de heer Van der Steur onder gerommel waarvoor disciplinaire maatregelen zouden moeten worden genomen?

De heer Van der Steur (VVD):

Als mevrouw Helder het zo formuleert, is de kans groot dat ik dat zou vinden. Ik denk dat in dit specifieke geval – ik was er niet bij en ik ken de feiten niet, al ken ik de brief wel – het belangrijk is dat de minister zich uitlaat over zijn indruk van hoe het hier is gegaan en wat de reikwijdte is van de excuses die hij vandaag in dit debat namens het Openbaar Ministerie zou kunnen herhalen. Ik denk dat het uitgangspunt helder is. Als er moedwillig gerommeld wordt, is het evident dat dit niet kan, ook niet wat betreft de VVD-fractie.

Mevrouw Berndsen-Jansen (D66):

Voorzitter. Getuigen worden woorden in de mond gelegd, ontlastend bewijsmateriaal wordt weggelaten, verklaringen worden verdraaid en processtukken worden vernietigd. Er is sprake van tunnelvisie bij rechercheurs en bij het Openbaar Ministerie. Ook mijn fractie is geschrokken van deze grove fouten van justitie. Dit soort praktijken kan niet, mag niet en moet niet gebeuren in onze rechtstaat. Dit is een nachtmerrie voor verdachten. Hun recht op een eerlijk proces wordt geschonden en zij worden hiermee slachtoffer van justitiële dwalingen. Dergelijke dwalingen hebben wij in het verleden te vaak gezien. Ik noem de Schiedammer parkmoord, de Puttense moordzaak en Lucia de B. De impact op het leven is groot als politie en justitie in een tunnelvisie terechtkomen en buiten de geldende normen gaan handelen. Wat hebben wij dan geleerd van de gerechtelijke dwalingen in het verleden? Door de slachtoffergerichte aanpak van de politie werd de aangifte onvoldoende kritisch onderzocht, zo hoorden wij de Bredase hoofdofficier de fouten op televisie verklaren. De aangifte bevatte tegenstrijdigheden, onwaarheden en indicaties van valsheid, maar die signalen zijn niet opgepikt. Rechercheurs en de officier van justitie bevonden zich al in een tunnel en dat ging te ver. Zelfs de woordelijke verwerking van het verhoor bleek niet te kloppen met hetgeen de verdachte had verklaard.

Die eenzijdige focus op slachtoffers, die wij ook vaak zien bij de minister en zijn staatssecretaris, is risicovol. Die drukt op de belangen van verdachten in hun recht op een eerlijk proces. Slachtoffers doen ertoe in het strafproces, maar zij mogen nooit een blinde vlek zijn in het opsporingsonderzoek. Kan de minister daar expliciet op reflecteren? De minister belooft concrete verbetermaatregelen, maar verwijst slechts naar het programma Versterking Opsporing en Vervolging dat in 2005 is gemaakt en tussen 2006 en 2010 is ingevoerd. Kan de minister expliciet ingaan op de waarborgen die fouten zo veel mogelijk moeten voorkomen? Zijn de getrokken lessen uit de Bredase zedenzaak en de op grond daarvan genomen maatregelen ketenbreed doorgevoerd, dus niet alleen bij die ene zedenafdeling van dat ene korps?

De gevolgen voor de verdachte zijn aanzienlijk. Zijn leven is ontwricht en zal nooit meer hetzelfde zijn. Het vertrouwen in de rechtsstaat is beschadigd. Toch blijven de consequenties voor de functionarissen bij politie en justitie heel erg beperkt. Op welke wijze meent de minister dat met dit soort grove fouten intern moet worden omgegaan? Hoe verhouden de consequenties van foutief handelen zich tot de genoemde gevolgen voor de dader die uiteindelijk slachtoffer bleek en voor de rechtsstaat?

De heer De Wit (SP):

Voorzitter. Wij hebben hier te maken met een afschuwelijke zaak. De collega's die vanavond voor mij hebben gesproken, hebben daar al genoeg over gezegd. De gevolgen ervan zijn zeer ingrijpend voor de persoon in kwestie en zijn partner en ook, zo meen ik te mogen stellen, voor de kinderen. Die heeft hij immers na die zaak nooit meer gezien. Ik wil mij vanavond beperken tot de vraag hoe dit mogelijk is en wat de consequenties zijn van alles wat fout is gegaan. Welke consequenties zijn er nu getrokken en waar heeft dat toe geleid?

De heer Van Koppen noemt in zijn rapport alle elementen die mijn collega's al hebben genoemd, zoals een valse aangifte door iemand die eerder een valse aangifte had gedaan, ontlastende verklaringen die niet werden opgenomen, alternatieven die niet werden onderzocht, doelbewuste aansturing op een veroordeling, dus een tunnelvisie, druk die uitgeoefend is tijdens verhoren, verhoren die niet juist zijn uitgewerkt en de vraag of de officier heeft staan liegen ja of nee. Daar kom ik straks nog even op terug. Dit is in essentie wat hier fout is gegaan, wat bloot is gelegd door Van Koppen.

Kan het wranger? Kan het navranter dan in deze zaak? Deze loopt immers parallel met het onderzoek van de commissie-Posthumus. De zaak van de Schiedammer parkmoord is in essentie ook wat hierbij gebeurd is. In die zaak ging het ook om dit soort verschijnselen. Dat kwam in de openbaarheid, en het rapport is van september 2005. Hoe kan het dan dat niet tegelijkertijd wordt geschakeld door professionele mensen die met een soortgelijke zaak bezig zijn, en met dezelfde fouten? Om dat laatste gaat het immers. Dat is buitengewoon navrant, zoals ik zei. Ik vraag de minister hoe hij dat ziet. Hoe is het mogelijk dat er niet iemand is die zegt: hé, bij de Schiedammer parkmoord zit het zo, laten wij eens naar deze zaak kijken; dit moet ophouden?

Vervolgens heeft de minister – het is door anderen al genoemd – moeite met te erkennen dat er sprake is van liegen. Ik hoef hiervoor alleen nog een keer te verwijzen naar de rechtbank, die letterlijk zegt dat de schriftelijke uitwerking van datgene wat de verdachte heeft gezegd, niet overeenkomt met hetgeen hij verklaard heeft, terwijl de officier op de zitting duidelijk vasthoudt, na de mededeling: ik heb zelf nog eens naar die banden geluisterd en ik kan niet anders dan vaststellen dat er sprake is van een soort bekentenis van deze man. Het is duidelijk, de rechter veegt de vloer aan met deze opvatting van de officier van justitie. Naar onze mening is het zo dat het Openbaar Ministerie heeft staan liegen, maar waarom heeft de minister niet openlijk toegegeven dat dat daadwerkelijk is gebeurd?

Hoe is het mogelijk dat de banden, de opnames, vernietigd zijn, nota bene op een moment dat er tegen de rechercheurs die te maken hadden met het onderzoek, klachten waren ingediend? Hoe is het mogelijk dat er niemand is die waarschuwt, ingrijpt en dan optreedt? Nee, hier worden de banden vernietigd in opdracht van de officier van justitie. Het lijkt mij buitengewoon ernstig. Personele consequentie zijn er niet.

De voorzitter:

Gaat u afronden, mijnheer De Wit?

De heer De Wit (SP):

Ik zal het proberen, voorzitter.

De voorzitter:

U moet afronden!

De heer De Wit (SP):

Ja. De minister zegt dat er lering is getrokken. Ik stel vast dat dat maar de vraag is, omdat wij jaren naderhand bij de behandeling van de klachten tegen de rechercheurs opnieuw eenzelfde houding zien. De vraag is dus: wanneer is welke lering getrokken?

Ten slotte zou ik het volgende van de minister willen weten. De minister is zelf als waarnemend korpsbeheerder betrokken geweest bij deze zaak, want er zijn brieven van de minister, althans brieven die ondertekend zijn door hemzelf, in die functie. Hoe kijkt de minister daar nu tegen aan? Klopt het dat hij met deze zaak te maken heeft gehad en vindt hij dan toch dat hij in deze zaak een oordeel kan geven over het optreden van de politie?

De heer Recourt (PvdA):

Voorzitter. Ik kom als laatste in de rij met de forse kritiek die in deze zaak te leveren valt. Aangezien de collega's al veel hebben gezegd, wil ik eigenlijk een wat algemener punt maken. Ik zeg nog heel kort iets over deze zaak. De commissie-Posthumus heeft allerlei aanbevelingen gedaan. Deze zaak is zo'n beetje in alles het tegendeel daarvan, en erger. In die zin snap je niet dat de rechtbank niet tot niet-ontvankelijkheid heeft geconcludeerd maar alleen tot vrijspraak.

Is er echter niet een achterliggend probleem, namelijk een mogelijk afnemende magistratelijke taakopvatting van de officier van justitie? Ik maak me daar zorgen over. Als de officier van justitie fouten niet corrigeert maar goedpraat, gaat de rechtspraak kapot. Bewijs kan niet meer worden geleverd, want het is niet te vertrouwen, en een eerlijk proces berust op vertrouwen in politie en justitie. Het is ook een morele zaak, want je kunt niemand verwijten de regels te overtreden als je dat zelf ook doet.

Ik heb nog twee andere zaken gevonden. De heer Oskam noemde er al één, de rechtbank Alkmaar, negen tapverslagen waarmee het niet goed zat. Ik volsta ermee daarnaar te verwijzen. Ik heb nog een tweede zaak, de rechtbank Middelburg, 4 februari 2013, Openbaar Ministerie niet ontvankelijk. Dat was die zaak waarin een politieagent zijn hond had losgelaten op een verdachte van koperdiefstal. Die verdachte is twintig minuten in gevecht met de hond en krijgt 50 beten. Als de verdachte al in de boeien is, krijgt hij een schop in zijn kruis door de agent, omdat de verdachte een stuk uit het oor van de hond had gebeten. De hondenbegeleider was daar boos over.

Het OM zeg niet: wat hier is gebeurd, kan niet. Het OM bekritiseert de uitspraak van de rechtbank en gaat in hoger beroep. Is dat een reactie van introspectie en magistratelijkheid, vraag ik dan maar. Het is vooral terugslaan. Het begrip "magistratelijk" is misschien niet in één woord te vatten, maar het staat in ieder geval voor kritische distantie en onpartijdigheid. Zo zit ons systeem in elkaar; je hebt de agent, de hulpofficier, de officier en de rechter, allemaal met meer afstand en meer bevoegdheden. Allemaal moeten ze kritisch zijn, opdat het systeem kan functioneren.

Dit verdraagt zich dus niet met goedpraten dat iemand gedurende twintig minuten door een hond wordt mishandeld, zeggen dat er bewijs is waar dat niet is en, in de Alkmaarse zaak, het framen van een verdachte middels het manipuleren van tapgesprekken. In Nederland verwacht je dat soort misstanden niet bij de politie en je verwacht zeker niet dat het Openbaar Ministerie daar niet als eerste hoeder, als magistraat, afstand van neemt. Immers, alleen als je daar kritisch tegenoverstaat, verdien je het predicaat "magistraat". Minister, ik rond af met de vraag wat u hieraan gaat doen.

De voorzitter:

Dank u wel. Hiermee zijn wij aan het einde gekomen van de eerste termijn van de Kamer. Er is behoefte aan een schorsing. Ik schors de vergadering tot 20.00 uur.

De vergadering wordt van 19.54 uur tot 20.01 uur geschorst.

Minister Opstelten:

Mevrouw de voorzitter. Dank aan de geachte afgevaardigden voor hun inbreng bij dit debat. Het is een ernstige zaak. Ieder van de leden heeft dat aangegeven. Laat er geen misverstand over bestaan: dat heb ik ook aan de Kamer geschreven, omdat een beschuldiging van zedenmisdrijven buitengewoon ingrijpend is. Een onderzoek grijpt diep in in de persoonlijke levenssfeer en dient dan ook met de grootst mogelijke zorgvuldigheid te gebeuren. Het is zeer te betreuren dat het daaraan in deze zaak heeft ontbroken, dat er fouten zijn gemaakt en dat de betrokkene daaronder heeft moeten lijden.

Er zijn in deze zaak fouten gemaakt. Het heeft ontbroken aan een voldoende kritische beoordeling van de verklaringen en andere onderzoeksresultaten. Er is sprake geweest van een opvolging van verschillende officieren van justitie. Het politieonderzoek is door het OM onvoldoende gestuurd en begeleid. Zoals ik ook in mijn brief aan de Kamer heb geschreven, passen daarom in deze zaak verontschuldigingen en een schadevergoeding. Die excuses zijn door het Openbaar Ministerie ook aangeboden. Ik wil mij daar in deze vergadering bij aansluiten. De heer Van der Steur heeft dat genoemd. Het lijkt mij terecht dat ik die als minister uitspreek.

Recentelijk heeft het OM naar aanleiding van het rapport van de Nationale ombudsman schriftelijk excuses aangeboden en hierover een open brief op zijn website geplaatst. Daarnaast heeft de betrokkene, zoals door de Ombudsman aanbevolen, een schadevergoeding gekregen zonder finale kwijting. De kwaliteit van de opsporing en vervolging is essentieel voor het vertrouwen in de rechtsstaat. Mevrouw Helder zegt dat. Anderen zeggen dat ook.

Mevrouw Helder (PVV):

Ik hoor dat de minister zich aansluit bij de excuses die het Openbaar Ministerie onder dwang van het rapport van de Nationale ombudsman en de media-aandacht op zijn website heeft geplaatst. Daar citeer ik maar even uit: "De sturing en begeleiding van het politieonderzoek had strakker en eenduidiger gekund. Ik onderken dat achteraf bezien (…) een kritischere houding ten aanzien van de aangiften jegens u mogelijk tot een andere beslissing had geleid." Sluit de minister zich daarbij aan of durft hij iets verder te gaan?

Minister Opstelten:

Ik kom daarop terug, want dat is het enige punt waarin iets anders is gevolgd dan het advies in het rapport van de Nationale ombudsman.

Mevrouw Helder (PVV):

Dan wacht ik dat met spanning af en ik denk niet dat ik de enige ben, maar laat ik de minister, om de spanning op te voeren, alvast voorhouden wat hij als korpsbeheerder zei. Het ging over het volgende. Alleen belastende getuigen worden gehoord. Er wordt gerechercheerd met een tunnelvisie. Tendentieuze en ongefundeerde opmerkingen en processen-verbaal werden aan het dossier toegevoegd. Daarover zei deze minister als korpsbeheerder: deze vier klachten acht ik gegrond. Dus ik ben heel benieuwd wat het antwoord nu gaat worden.

Minister Opstelten:

Ik kom daarop terug. Ik was destijds waarnemend korpsbeheerder. Dat herinner ik mij goed. In die rol had ik een verantwoordelijkheid voor wat er gebeurde binnen het toenmalige korps. Nu vervul ik een andere rol en ben ik als minister van Veiligheid en Justitie politiek eindverantwoordelijke voor het functioneren van de Nationale Politie en het Openbaar Ministerie. Dat is een geheel andere verantwoordelijkheid, die niet in conflict komt met die van de voormalig korpsbeheerder. Dat wilde ik ook tegen de heer De Wit zeggen. Anders had ik dat ook eerder aangegeven.

De heer De Wit (SP):

Had het de minister niet gesierd als hij in zijn brief aan de Kamer had aangegeven dat hij op enigerlei wijze betrokken is geweest bij deze zaak in zijn vroegere functie van waarnemend korpsbeheerder? Hij had kunnen aangeven dat het hem niet hinderde om zijn werk uit te voeren, maar dan had hij het in ieder geval kenbaar gemaakt. Anders kunnen immers allerlei ideeën ontstaan over zijn betrokkenheid, en zaken kunnen door elkaar gaan lopen. Als hij het duidelijk had gemaakt, was het een stuk gemakkelijker geweest.

Minister Opstelten:

Ik ben de heer De Wit erkentelijk dat hij dit punt aangeeft. Ik heb er wel over nagedacht om het kenbaar te maken, maar ik heb het niet gedaan omdat ik vind dat ik nu in een totaal andere verantwoordelijkheid zit. Je hoeft niet je hele curriculum en je hele leven door te nemen om te zien waar je welke beslissing hebt genomen en welke raakvlakken er eventueel zijn. Ik sta hier totaal boven, ook als het gaat om de toenmalige waarnemend korpsbeheerder. Alle klachten zijn overigens gegrond verklaard. Dat moge duidelijk zijn, maar ik wil het even in herinnering brengen. Ik vond het ook niet nuttig, functioneel en chic om in de brief te herhalen wat destijds mijn opstelling is geweest.

De heer De Wit (SP):

In essentie is het natuurlijk een beoordeling door de minister over het optreden van de waarnemend korpsbeheerder, en deze functies zijn uitgevoerd door dezelfde persoon. Het is altijd heel riskant om in zo'n geval geen duidelijkheid te creëren.

Minister Opstelten:

Ik ben het ermee eens. Daarom vind ik het prettig dat de heer De Wit het naar voren brengt, zodat we er in openbaarheid over kunnen spreken. Ik heb gezegd waarom ik niet als zodanig mijn positie in de brief heb aangegeven.

Mevrouw Berndsen-Jansen (D66):

Ik kom even terug op de ingediende klachten. De hoofdofficier zei in De Vijfde Dag dat hij de schuld vooral bij de politie legde. Dat vind ik heel onterecht, als ik de casus beschouw. De klachten tegen de politiefunctionarissen zijn gegrond verklaard – ik neem aan dat de minister dit heeft gedaan als fungerend korpsbeheerder ...

Minister Opstelten:

Dat heb ik gedaan als waarnemend fungerend korpsbeheerder.

Mevrouw Berndsen-Jansen (D66):

... als waarnemend fungerend korpsbeheerder – want volgens de procedure neemt de korpsbeheerder daar een besluit over. Tegelijkertijd schrijft de minister dat de officier van justitie tegen wie een klacht is ingediend, naar het oordeel van het Openbaar Ministerie geen klachtwaardig verwijt valt te maken. Daar gaat het nu altijd mank: het is de slager die zijn eigen vlees keurt. De minister weet dat ik voor de politie heb gepleit voor een onafhankelijke klachtencommissie. Wordt het geen tijd dat er voor het Openbaar Ministerie ook een onafhankelijke klachtencommissie komt?

Minister Opstelten:

Ik kom daar zo dadelijk op terug naar aanleiding van de inbreng van de heer Recourt, want dat is een algemener kader. Nu we het over het verleden hebben: de hoofdofficier was natuurlijk ook betrokken bij de klachtenafwikkeling door mij als korpsbeheerder. Mevrouw Berndsen weet vanuit haar verantwoordelijkheid dat zoiets in het driehoeksoverleg wordt afgestemd, alvorens de korpsbeheerder zijn of haar verantwoordelijkheid neemt. Ik vond in dit geval het verhaal van de hoofdofficier niet geheel begrijpelijk, maar dat is voor zijn rekening.

Mevrouw Berndsen-Jansen (D66):

De minister geeft geen antwoord op mijn vraag of het tijd wordt om een onafhankelijke klachtencommissie voor het Openbaar Ministerie in te stellen.

Minister Opstelten:

Ik heb net gezegd dat ik naar aanleiding van de inbreng van de heer Recourt terugkom op de vraag hoe de klachtenbehandeling bij het Openbaar Ministerie is. Daarbij zal ik ook zeggen hoe we moeten omgaan met de klachten en met disciplinaire maatregelen naar het Openbaar Ministerie en wat de mogelijkheden daartoe zijn. Niet alles is immers vergelijkbaar. Het is bijvoorbeeld anders bij de rechterlijke macht dan bij de politie en bij het Openbaar Ministerie is het weer anders. De zaak heeft tot concrete maatregelen geleid in onderzoeken naar zedenmisdrijven in de betreffende politieregio. Daar hebben wij het net over gehad. De afgelopen jaren is er ook in algemeen – dit wil ik toch wel zeggen – veel geïnvesteerd in de verbetering van de kwaliteit van de opsporing en vervolging om fouten zo veel mogelijk te voorkomen. Dit is in gang gezet na rapporten naar aanleiding van de vele malen genoemde Schiedammer parkmoord. Ik heb dat alles overigens zelf als korpsbeheerder van het korps Rotterdam-Rijnmond meegemaakt. In het kader van het programma Versterking Opsporing en Vervolging zijn verbetermaatregelen doorgevoerd. Essentieel daarbij is de kritische beoordeling binnen het Openbaar Ministerie. Die behoort bij de magistratelijke rol van de officier van justitie.

Nog steeds komt soms in oude zaken helaas aan het licht dat er fouten zijn gemaakt in de opsporing en vervolging en dat burgers weleens ten onrechte zijn veroordeeld of anderen wellicht door fouten ten onrechte vrijuit gaan. Tegen de heer Van der Steur zeg ik dat er geen aanwijzingen zijn dat er sprake is van een structureel probleem in de opsporing. Daar hebben wij natuurlijk voortdurend naar gevraagd. Dit is voortdurend aan de orde geweest. In alle oprechtheid zeg ik dat ik vertrouwen in de opsporing heb. Als er fouten aan het licht komen, worden die zaken grondig uitgezocht. Waar mogelijk worden maatregelen genomen. Dat kunnen algemene maatregelen zijn. Bij ernstige verzuimen kunnen het ook individuele, disciplinaire maatregelen zijn.

Mevrouw Helder en de heer De Wit zeiden: de officier van justitie heeft gelogen en dus zijn er disciplinaire maatregelen noodzakelijk. De rechter heeft zich in zijn vonnis uitgesproken over dit aspect. Ik heb het vonnis over dit aspect van de zaak namelijk nauwgezet doorgenomen. Ik constateer dat de rechter heeft vastgesteld dat de schriftelijke uitwerking van het verhoor van betrokkene op een bepaald punt niet overeenkomt met wat betrokkene op de band heeft verklaard. Dit enkele feit rechtvaardigt mijns inziens niet de kwalificatie dat de officier van justitie hierover heeft gelogen. Die term zal ik niet hanteren. Je moet hierin precies opereren. De rechter heeft anders dan de officier van justitie geoordeeld dat de verklaring van verdachte niet bruikbaar was voor het bewijs. Dat kan een verschil van inzicht zijn. Ik heb het rapport van Maastricht University natuurlijk ook bekeken en geanalyseerd. Dat is mijn oordeel daarop en mijn antwoord aan mevrouw Helder en de heer De Wit.

Mevrouw Helder (PVV):

Een verschil van interpretatie? In plat Nederlands: m'n neus! Deze officier van justitie heeft in het requisitoir gezegd: ik heb de banden beluisterd en ik heb hem echt "bekennen" horen zeggen. De raadsman heeft gezegd dat zijn cliënt altijd heeft ontkend. De heer Hillenaar zei dat je het vonnis heel goed moet lezen. Dat heb ik dus gedaan. Ik ben voorbereid. De rechtbank is door die patstelling genoodzaakt om zelf ook de banden te beluisteren. In het vonnis staat dan ook dat de verdachte daarom zelf de banden heeft beluisterd. Dan komt men tot het oordeel dat wat op de band gezegd is, niet overeenkomt met wat er uitgeschreven is. Ik ga nu terug naar het begin van mijn interruptie. De officier van justitie zei dat hij het hem echt heeft horen zeggen. Waar zit daar nu een verschil van interpretatie in, namelijk dat er niet gelogen is?

Minister Opstelten:

Ik noem het niet liegen. Ik weeg de feiten die in het vonnis staan. Ik verbind daar geen nadere kwalificaties aan, want het spreekt voor zich. Het is wel duidelijk dat er voor de rechter aanleiding was om de uitspraak te doen die hij heeft gedaan.

Mevrouw Helder (PVV):

De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken. Ik voel al aankomen dat de minister dan zegt: het had een niet-ontvankelijkverklaring moeten zijn.

Minister Opstelten:

Dat zeg ik niet.

Mevrouw Helder (PVV):

De heer Hillenaar zei dat wel en de minister sluit zich daar naadloos bij aan. Ik leg het even bij hem terug, want ik wil er wel een opmerking over maken. Hij zegt dat je het heel precies moet lezen: dan hadden we een flinke draai om de oren gehad en zouden we niet-ontvankelijk verklaard zijn. Maar het feit dat een niet-ontvankelijkverklaring is uitgebleven wil toch niet zeggen dat er geen ernstige vormverzuimen zijn geweest? Wat zegt de minister daarvan?

Minister Opstelten:

Dat is iets anders. Het gaat nu om de kwalificatie "liegen". Ik hanteer die kwalificatie niet. Laat er echter geen misverstand over bestaan dat ik het ernstig vind wat er is gebeurd. Ik neem aan dat we daar geen verschil van mening over hebben. Ik stel nog een keer de discrepantie tussen het oordeel van de officier van justitie en dat van de rechtbank aan de orde. De uitwerking van het verhoor bevat een schriftelijke weergave van wat de verbalisant betrokkene heeft horen zeggen. Het betreft overigens geen woordelijk stenografisch verslag, maar een weergave van de verbalisant. Bij de uitwerking daarvan is een verschil ontstaan. De reden daarvoor kan onzorgvuldigheid zijn dan wel een te ruime interpretatie van de verklaring van betrokkene, die vervolgens is vastgesteld. Het moge duidelijk zijn dat de officier van justitie bij het uitluisteren van de band van het verhoor kennelijk onvoldoende kritisch is geweest.

Mevrouw Helder (PVV):

Er zit een wereld van verschil en geen wereld van interpretatie tussen "bekennen" en "ontkennen". Ik blijf dus bij mijn standpunt, maar ik wil het best wat diplomatieker zeggen: de waarheid is geweld aangedaan. Ik leg de minister voor dat ter zitting ook nog iets anders gebeurde. Er is namelijk filmmateriaal getoond. De officier van justitie hield vol dat op het beeldmateriaal een slachtoffer van mishandeling te zien was. Ook daarvan zegt de rechtbank dat hij dit niet gezien heeft. Sterker nog, de rechtbank zegt dat het beeldmateriaal juist eerder ondersteunt wat de verdachte heeft gezegd. Ik zeg het diplomatieker: Vrouwe Justitia is blind, maar deze officier van justitie heeft oogkleppen op gehad. Kan de minister zeggen wat hij daarvan vindt? Hij zal het geen liegen noemen, maar is de minister het met de PVV eens dat de waarheid ernstig geweld is aangedaan?

Minister Opstelten:

Zo wil ik het niet zeggen. Ik heb aangegeven wat uit het vonnis blijkt. Het betreft de weergave van de rechter. Dat lijkt mij juist. Ik heb een oordeel gegeven over wat er gebeurd is en daar moeten wij het bij laten. Het moge duidelijk zijn dat het verkeerd en onjuist is geweest. Daarom heeft het OM op de website een brief geplaatst. De inhoud van die brief is bekend, maar daar kom ik zo dadelijk nog even op terug.

De heer De Wit (SP):

Ik wil toch even doorvragen op dit punt. Ik noem precies wat hierover in het vonnis staat. De minister heeft ook een brief gekregen van het lid van de groep-Van Koppen, mijnheer De Zutter, waarin het vonnis wordt geciteerd: "Daarom heeft de rechtbank dit verhoor ook uitgeluisterd (op de tijdsteller van de minidiscspeler vanaf de aanduiding 69.00) en heeft geconstateerd dat de verbatim-uitwerking inderdaad niet overeenkomt met hetgeen verdachte verklaarde." Anders dan de minister zegt, betekent "verbatim" dat woordelijk is uitgewerkt wat er is gezegd. Dit is dus een schriftelijke uitwerking van wat daar woordelijk zou zijn gezegd. Anders gebruik je het woord "verbatim" niet!

Minister Opstelten:

Nee, de uitwerking van het verhoor bevat een schriftelijke weergave van wat de verbalisant betrokkene heeft horen zeggen. Ik herhaal dat. Het is overigens geen woordelijk stenografisch verslag, heb ik gezegd, maar een weergave van de verbalisant.

De heer De Wit (SP):

Dan verschillen wij van mening over het begrip verbatim uitwerking. Dit zou namelijk betekenen dat schriftelijk woordelijk is uitgewerkt wat mondeling is gezegd.

Minister Opstelten:

Daarover verschillen wij blijkbaar van mening; dat kan. Ik herhaal dat het geen woordelijk stenografisch verslag is. Dat is het als het gesprek letterlijk is weergegeven. Dit is een weergave van de verbalisant. Die weergave van de verbalisant is vervolgens in het verslag letterlijk weergegeven, dat klopt.

Wij zijn nu wel ongelooflijk precies, maar daarmee raken wij de kern niet. Dat zou ik jammer vinden. Het gaat om de vraag wat hier is gebeurd.

De heer Oskam (CDA):

Uit de stukken blijkt dat de officier van justitie tegen de rechtbank heeft gezegd: ik heb het hem horen zeggen. De rechtbank heeft het nageluisterd en komt tot een heel andere conclusie. Dan is hier toch bewust de waarheid geweld aangedaan? Dat is toch gewoon liegen?

Minister Opstelten:

De formulering als zodanig laat ik aan de heer Oskam; het is mijn formulering niet. Als minister wil ik daarin preciezer opereren. Er zijn in deze zaak gewoon fouten gemaakt; laat daarover geen misverstand bestaan. Ik heb aangegeven hoe het langs de officiële stukken is gegaan. Ik vind het ontzettend te betreuren dat dit heeft plaatsgevonden.

Ik kom nu bij het punt dat mevrouw Helder heeft aangedragen. De Nationale ombudsman heeft aanbevolen dat het OM erkent dat achteraf bezien de vervolging onterecht was. Waarom wil het OM dat niet voluit erkennen? In de brief aan betrokkenen heeft het OM onderkend dat achteraf bezien een kritische houding mogelijk tot een andere beslissing had geleid. Het OM erkent voluit dat fouten zijn gemaakt. Het maakt hiervoor oprechte excuses en betreurt dit zeer. Volgens het OM kan niet worden gezegd dat de vervolging direct onterecht was. Dat blijkt ook uit het feit dat de rechter-commissaris de vordering voorlopige hechtenis heeft toegewezen, wat later ook door de raadkamer in stand is gehouden. Er was toen aanleiding voor een vervolging. Belangrijk is dat het OM dit ernstig betreurt en excuses heeft aangeboden.

De heer Van der Steur heeft gevraagd wanneer disciplinaire maatregelen tegen officieren van justitie kunnen worden genomen. Een disciplinaire maatregel kan uitsluitend worden opgelegd wanneer sprake is van plichtsverzuim. Dit moet na onderzoek zijn vastgesteld. Pas dan kan een disciplinaire maatregel worden opgelegd. Aan onzorgvuldigheden en gemaakte fouten in het vak van officier van justitie wordt aandacht besteed in functioneringsgesprekken, evaluaties en intervisie. Van disciplinair te bestraffen plichtsverzuim is veelal geen sprake, maar het kan wel.

Mevrouw Helder heeft gevraagd of ik de betreffende officier van justitie ga ontslaan en of de gemaakte fouten consequenties hebben gehad. Tegen deze officier van justitie zijn geen disciplinaire maatregelen getroffen, omdat de fouten niet als individueel plichtsverzuim moeten worden aangerekend. De organisaties, dus OM en politie, zijn zelf in hun sturing, toezicht, werkwijze en protocollen in gebreke gebleven. Uiteraard is met de betrokken officier van justitie uitvoerig over deze zaak en de daaruit getrokken conclusies gesproken. Fouten bij het beroepsmatig functioneren krijgen een plaats in functioneringsgesprekken, evaluaties en intervisie. Ik herhaal dat disciplinaire maatregelen pas worden getroffen als er sprake is van ernstig plichtsverzuim.

De heer Van der Steur (VVD):

Ik werd even wakker geschud door de minister toen hij, als ik het goed begrijp, zei dat het Openbaar Ministerie vrij weinig mogelijkheden heeft om disciplinaire maatregelen te treffen, net zoals dat vroeger het geval was bij de rechterlijke macht. De definitie van ernstig plichtsverzuim is immers een heel zware. Een gewone fout of een slordigheid die je kunt maken maar die misschien niet had mogen worden gemaakt, valt daar niet onder, denk ik. Is de minister het met mij eens dat het een goed idee is om eens samen met de Kamer te bekijken naar een verruiming van de mogelijkheden binnen het Openbaar Ministerie om maatregelen te treffen op andere gronden dan alleen op grond van plichtsverzuim? Dat hebben wij ook gedaan bij de rechterlijke macht.

Minister Opstelten:

Op dat punt kom ik nu inderdaad terecht naar aanleiding van de vragen van de heer Van der Steur, mevrouw Berndsen en de heer Recourt. Het is een staketsel aan punten. Eerst kom ik op de vraag welke disciplinaire maatregelen mogelijk zijn tegen officieren van justitie. Ik geef even een opsomming. Afhankelijk van de ernst van de verweten gedragingen en de geschiedenis van de betrokken officier kunnen verschillende disciplinaire maatregelen worden opgelegd. Naast effectiviteit is ook proportionaliteit van groot belang. Het gaat om een schriftelijke berisping, de vermindering van aanspraak op vakantie, het draaien van buitengewone dienst, een geldboete, het inhouden van salaris, het vaststellen van een lager salaris, het stopzetten van de opbouw ervan, de periodieke indeling in een lagere schaal, de overplaatsing naar een ander parket, schorsing en ontslag. Ook kan het bevoegd gezag, de functionele autoriteit, gebruikmaken van reguliere orde- en sturingsmaatregelen, als sprake is van gedrag dat geen plichtsverzuim is maar wel leidt tot ongewenste situaties. Daarbij kan gedacht worden aan een aanpassing van de werkzaamheden, interne overplaatsing, bijscholing of een mondelinge waarschuwing.

Mevrouw Berndsen vroeg welke maatregelen wij kunnen nemen om dit soort zaken te voorkomen. Deze zaak heeft geleid tot een wijziging van de werkwijze. Je kunt dan natuurlijk spreken over de maatregelen die zijn genomen. Ik heb die in de brief aangegeven, namelijk die bij de zedenafdeling van het politiekorps. Verder is uiteraard indringend met de medewerkers over deze zaak gesproken. De zaak is uitgebreid geëvalueerd. In een breder verband is de Kamer per brief geïnformeerd over de maatregelen uit het programma Versterking Opsporing en Vervolging. De kwaliteit en professionaliteit van de officier van justitie zijn speerpunten bij het Openbaar Ministerie. Tegenspraak en reflectie maken vast deel uit van het werkproces bij het Openbaar Ministerie. Dit zijn aspecten die horen bij de magistratelijke rol van de officier van justitie. De officier van justitie is verantwoordelijk voor de waarheidsvinding. Hij dient te bewaken of de feiten kloppen zoals hij die aan de rechter voorlegt.

De heer Van der Steur (VVD):

Ik dank de minister voor de ruime beantwoording van mijn vragen in eerste termijn. Ik begrijp daaruit en trek daaruit de conclusie dat er op zichzelf ruime mogelijkheden zijn voor disciplinaire maatregelen in het kader van het Openbaar Ministerie en dat er geen behoefte is aan nieuwe. De beantwoording werpt wel de vraag op of de minister, als dat hele scala mogelijkheden er is – ik wil niet treden in deze specifieke zaak omdat ik dat heel lastig vind – zich kan voorstellen dat degene die betrokken is bij deze zaak vindt dat het in deze zaak rechtvaardig zou zijn dat minstens één of misschien wel twee van de vele mogelijkheden die de minister genoemd heeft, passend zijn. Dat wil ik toch aan de minister voorleggen, want daarom gaat het hier uiteindelijk.

Minister Opstelten:

In deze zaak is dat natuurlijk goed bekeken. Het antwoord daarop is: nee. Het is heel nadrukkelijk bekeken. Opeenvolgende officieren van justitie hebben daarin verantwoordelijkheid gedragen. Dat is een fout in de sturing geweest, zo kun je nadrukkelijk zeggen. De gemaakte fouten zijn niet toe te wijzen aan individuele officieren van justitie. Daarom is in dit verband afgezien van een berisping of disciplinaire maatregelen.

Ik kan er nog iets bij zeggen. Waarom hebben we voor de rechters nieuwe disciplinaire sancties aangekondigd en voor het OM nog niet? Ik heb de Kamer op hoofdlijnen geïnformeerd over de plannen voor uitbreiding en modernisering van de mogelijkheden voor disciplinaire bestraffing van rechters, zodat er meer maatwerk kan worden geleverd. Nu zijn bij rechters slechts twee sancties mogelijk: de schriftelijke waarschuwing en het strafontslag. Het voorstel voorziet in de uitbreiding van het sanctiepakket, zodat er tussen de twee mogelijkheden van nu meer variaties mogelijk worden. Het betreffende wetsvoorstel is, zoals bekend, in consultatie gegaan. Voor uitbreiding of modernisering van het pakket aan mogelijke sancties binnen het Openbaar Ministerie is er geen aanleiding. Het pakket dat op officieren kan worden toegepast, is al uitgebreid en kan gedifferentieerd worden toegepast, zodat er al maatwerk kan worden geleverd, afhankelijk van de ernst van de verweten gedraging.

Mevrouw Berndsen-Jansen (D66):

Ik ga nog even een stukje terug. De minister is al bij de rechterlijke macht, maar ik ben nog bij politie en justitie.

Minister Opstelten:

Daar was ik net ook weer teruggekomen.

Mevrouw Berndsen-Jansen (D66):

Dan help ik u daar even bij.

Minister Opstelten:

Dank u zeer.

Mevrouw Berndsen-Jansen (D66):

Ik vind het toch wel wat merkwaardig dat klachten over individuele politiemensen wel gegrond worden verklaard, maar een klacht over een individuele officier van justitie niet gegrond kan worden verklaard omdat het om een individuele officier van justitie gaat. De officier van justitie is de leider van een onderzoek. Hij is dus direct verantwoordelijk voor de kwaliteit van het onderzoek dat de rechercheurs aanleveren. Dan is het toch wonderlijk dat politiemensen wel worden bestraft en een officier van justitie niet? Misschien kan de minister me dat nog eens uitleggen.

Minister Opstelten:

De klachten zijn gegrond geacht, maar de kern van de beoordeling – dat geldt zowel voor de politie als voor het Openbaar Ministerie – is dat de organisatie als zodanig door het gebrek aan sturing verwijtbaar heeft gehandeld. Dat heb ik ook bij mijn inleidende woorden gezegd. Dat is nadrukkelijk het geval. Dat is de context van het verhaal, en dat is ook hier het verhaal. Het is misschien niet altijd bevredigend voor mevrouw Berndsen, maar het is formeel wel op de juiste manier behandeld. Je kunt dus disciplinaire maatregelen geven aan het OM.

Er is ook een verschil in het klachtenrecht ten aanzien van het handelen van de officier van justitie. Dat wilde ik nog tegen mevrouw Berndsen zeggen. De vraag werd gesteld of dat wel onafhankelijk is. Is er een onafhankelijke commissie nodig? Iedere burger heeft volgens de Algemene wet bestuursrecht het recht om een klacht in te dienen over de wijze waarop een bestuursorgaan zich jegens hem heeft gedragen. Gedragingen van officieren van justitie vallen daar ook onder, omdat het OM als een bestuursorgaan wordt aangemerkt. Dit in tegenstelling tot gedragingen van rechters. De rechterlijke macht is geen bestuursorgaan en valt dan ook niet onder het klachtenrecht van de Algemene wet bestuursrecht. Deze klachtprocedure biedt de burger een laagdrempelige mogelijkheid om het handelen van een officier van justitie middels een klacht aan te kaarten. De Algemene wet bestuursrecht is helder en laagdrempelig. Hij bevat waarborgen voor een zorgvuldige behandeling. Als de burger niet tevreden is over de klachtbehandeling, kan hij de klacht ook voorleggen aan de Nationale ombudsman. Dat gebeurt ook regelmatig bij klachten over het handelen van het OM. Zoals mevrouw Berndsen weet, is de Nationale ombudsman volstrekt onafhankelijk.

Mevrouw Berndsen-Jansen (D66):

Dat zijn heel veel woorden, maar ik blijf ermee zitten dat politiemensen wel disciplinair worden aangepakt en dat een officier van justitie, die leiding geeft aan het onderzoek waarvoor die politiemensen disciplinair worden gestraft, buiten schot blijft.

Ik heb gevraagd om een onafhankelijke klachtenprocedure. De minister zegt dat mensen een klacht kunnen indienen en dat die klacht wordt behandeld. Die klacht wordt echter behandeld door de organisatie zelf. Het zou juist krachtig zijn als er een transparantere klachtenbehandeling plaatsvindt door een onafhankelijke commissie. Natuurlijk kan iedereen naar de Nationale ombudsman, maar eigenlijk zou een organisatie dat niet moeten willen. Die moet zelf willen leren van de gemaakte fouten en zou een transparante procedure moeten voorstaan.

Minister Opstelten:

Een officier van een justitie is natuurlijk totaal iets anders dan de politie en ook totaal iets anders dan de zittende magistratuur. De procedure voor klachten over een officier van justitie is scherp en helder, want de burger kan in het kader van de Algemene wet bestuursrecht een klacht indienen bij de rechter. Dat is laagdrempelig. Vervolgens kan die burger naar de Nationale ombudsman. Het College van procureurs-generaal is weer op afstand van de hoofdofficieren en houdt dat ook goed in de gaten. Ik vind het belangrijk om deze zaak verder als een breekijzer te bekijken en te gebruiken om het hele stelsel zeer professioneel nog eens goed door te nemen en te bekijken of er verbeteringen en aanscherpingen zijn aan te brengen. Zo zit ik er gewoon in. Ik vind dat absoluut noodzakelijk.

Mevrouw Berndsen-Jansen (D66):

Ik beschouw dit dan maar als enigszins een toezegging dat de minister wil bekijken of een wat transparantere en onafhankelijkere klachtenprocedure mogelijk is, want ook het College van procureurs-generaal, met alle respect – daar gaat het helemaal niet om – zit in de hiërarchie, aan de top. Het OM is een buitengewoon hiërarchisch georganiseerde organisatie. Je zou klachten dan ook wat meer op afstand moeten kunnen beoordelen.

Minister Opstelten:

Laat ik er duidelijk en precies in zijn tegenover mevrouw Berndsen, mevrouw Helder en alle anderen. Dit is een ernstige zaak en er zijn fouten gemaakt. Laat daar geen enkel misverstand over bestaan. Ik heb er ook nog een keer excuses voor aangeboden. Er is alle aanleiding toe om het systeem van klachtenbehandeling, beoordeling van officieren van justitie en disciplinaire maatregelen als men fouten heeft gemaakt – ik heb het stelsel uitgelegd – nog eens goed te bekijken. Wij moeten er heel professioneel mee omgaan, niet omdat wij dat nu in het debat met elkaar bespreken, maar omdat de rechtsstaat verdient dat het zo gebeurt en het OM dat ook verdient.

Dan kom ik bij de heer Recourt …

De voorzitter:

Voordat u verdergaat: mevrouw Helder stond al een tijd bij de interruptiemicrofoon.

Minister Opstelten:

Sorry, maar ik wilde even dit gedeelte afmaken. Ik vind de magistratelijkheid van het Openbaar Ministerie …

De voorzitter:

Mijnheer de minister, mevrouw Helder stond er al heel lang.

Mevrouw Helder (PVV):

Iedereen verdient wat de minister net zei, een slachtoffer voorop natuurlijk. Mijn vraag is een andere. Ik hoor de minister zeggen dat het een ernstige zaak is, dat er fouten zijn gemaakt en dat hij er nog een keer excuses voor heeft gemaakt. Prima, dat is een mooi bruggetje naar de vraag die ik wilde stellen. In het Besluit rechtspositie rechterlijke ambtenaren staat dat een rechterlijk ambtenaar, dus een officier van justitie, ontslagen kan worden en dat er disciplinaire maatregelen getroffen kunnen worden bij ongeschiktheid voor het vervullen van zijn ambt. Dat is in deze zaak gebeurd. Ik heb er collega-Kamerleden over gehoord. Ik heb de minister er excuses over horen aanbieden. Zou dat niet vallen onder de term "ongeschikt voor het vervullen van zijn ambt"?

Minister Opstelten:

Ik heb net aangegeven welke disciplinaire maatregelen er zoal genomen kunnen worden. Dat begint bij een schriftelijke berisping en het eindigt met ontslag. Het Openbaar Ministerie is niet tot de conclusie gekomen dat een van die maatregelen juist zou zijn. Het gaat hier om plichtsverzuim. Om de redenen die ik heb aangegeven heeft men de afweging gemaakt dat dat hier niet aan de orde was. Uiteindelijk is het de organisatie geweest die door gebrek aan sturing dit heeft veroorzaakt. Ik heb dat kunnen volgen. Het brengt mij tot de positie die ik net heb aangegeven. Het hele stelsel van klachten, berisping en disciplinaire maatregelen zal ik nog eens tegen het licht houden, zoals wij dat ook netjes en goed bij de rechterlijke macht hebben gedaan. Ook het punt dat de heer Recourt aangeeft van de magistratelijke positie van het Openbaar Ministerie, die wij met elkaar moeten koesteren, moeten wij vasthouden. Het gezag dat het Openbaar Ministerie in onze samenleving heeft, moeten wij op geen enkele manier geweld aan doen. Zo'n zaak brengt natuurlijk altijd risico's met zich mee.

Mevrouw Helder (PVV):

De minister zegt: de organisatie, het Openbaar Ministerie, heeft erkend dat er gebrek aan sturing is geweest. Diezelfde organisatie zegt over een van haar leden, de desbetreffende officier van justitie, dat er niet een zodanig gebrek aan sturing is geweest, dat er reden is voor disciplinaire maatregelen. Collega Berndsen heeft het ook tot driemaal toe helaas tevergeefs geprobeerd. Ik probeer het nog een keer: minister, geeft u nou nog eens antwoord op de vraag waarom de organisatie zegt dat er een gebrek aan sturing is, terwijl zij geen plichtsverzuim ziet bij deze officier van justitie. De minister somt op welke maatregelen mogelijk zijn, maar daar gaat het niet om. Hij moet eerst tot de conclusie komen dat er maatregelen genomen dienen te worden. Naar mijn mening heeft het Openbaar Ministerie wel degelijk gezegd dat er sprake is van gebrek aan sturing. De minister heeft zich daarbij aangesloten. Nog een keer de vraag: waarom zijn hier geen disciplinaire maatregelen genomen?

Minister Opstelten:

Ik herhaal waarom dat niet is gebeurd. Er zijn achtereenvolgens officieren van justitie ingezet. Men heeft geconcludeerd dat het niet aan hen in persoon te wijten is dat er sprake is van zodanig plichtsverzuim dat een van de disciplinaire maatregelen getroffen zou moeten worden. Het gaat hier om de sturing door de organisatie, het Openbaar Ministerie. Dat heeft hierin gefaald. Dat is zeer ernstig. Met de individuele officieren van justitie is natuurlijk wel gesproken.

De voorzitter:

Mevrouw Helder, tot slot.

Mevrouw Helder (PVV):

Daar kan deze officier van justitie zich niet achter verschuilen. Ja, er waren meerdere officieren van justitie. De zaak bleef liggen. Aangeefster heeft vervolgens contact opgenomen met deze officier van justitie, die ter zitting de waarheid geweld heeft aangedaan, om te vragen hoe het met haar zaak stond. Die zaak lag op de plank. Deze officier van justitie heeft ter zitting de conclusie getrokken. Ik heb het haar horen zeggen. Deze officier van justitie kan zich niet achter haar voorgangers verschuilen. Een laatste poging: waarom is jegens deze officier van justitie geen maatregel getroffen?

Minister Opstelten:

Ik herhaal het nog een keer. Dat zijn de feiten waar het hier om gaat. Ik dien daar zeer precies in te opereren. Het zijn de achtereenvolgende officieren van justitie geweest. Het oordeel is dat er gebrek aan sturing is geweest en dat de fouten daardoor zijn veroorzaakt. Dat is het punt. Daardoor kon er geen conclusie worden getrokken van plichtsverzuim.

De heer Recourt (PvdA):

Ik sta hierin iets anders dan mijn collega. Ik vind dat de Tweede Kamer geen disciplinaire maatregel oplegt aan individuele officieren, maar wij moeten wel kritisch zijn, want er is iets heel serieus aan de hand. Ik ben blij met de toezegging van de minister dat hij bekijkt hoe de hele klachtenreeks over het OM in elkaar zit en functioneert. Ik begreep zijn opmerkingen over de Algemene wet bestuursrecht en de mogelijkheid tot klagen niet helemaal. Dat zal in die brief wel worden uitgelegd. Ik heb een volgende vraag over de magistratelijkheid van de officier van justitie, over diens magistratelijke rol. De minister erkent die. Gaat hij dit ook uitdragen aan bijvoorbeeld de procureur-generaal?

Minister Opstelten:

Jazeker. Dat moet de heer Recourt ook weten. Als ik iets zeg, doe ik dat ook. Ik vind dat belangrijk. Alle punten die hier aan de orde zijn geweest, zal ik uitdragen en met het College van PG's bespreken, niet alleen met de voorzitter, maar in de eerste plaats met de voorzitter. Ik zal ook zeggen dat dit een zaak is van groot belang voor de rechtstatelijke positie van het Openbaar Ministerie – waarop wij trots zijn en waar ik vierkant voor sta – en dat deze punten in dit debat terecht door de Kamer aan de orde zijn gesteld. Ik zal zeggen dat ik voel dat er in zekere mate een eenheid van opvatting over bestaat, dat het buitengewoon belangrijk is dat wij ons daaraan spiegelen en dat wij eens even moeten kijken of wij hier en daar wat posities moeten bijstellen en aanscherpen.

De heer Oskam (CDA):

De klacht is onderzocht door het Openbaar Ministerie. Dat komt tot de conclusie dat er een gebrek aan sturing is. De conclusie is dan dat de zaaksofficier of de zaaksofficieren niet verantwoordelijk zijn of dat er geen plichtsverzuim valt te verwijten. Er staan echter ook nog mensen boven hen: kwaliteitsofficieren, hoofdofficieren en rechercheofficieren. Wie is er dan naar de mening van de minister wel verantwoordelijk voor deze fouten?

Minister Opstelten:

Uiteindelijk is degene die verantwoordelijk is voor de sturing, verantwoordelijk voor deze zaak. Dat is de hoofdofficier. Die is degene die uiteindelijk verantwoordelijk is voor de hele organisatie, voor hoe die loopt. Daarom is hij ook in de uitzending verschenen, heeft hij aangegeven hoe hij erin zit en heeft hij de conclusies getrokken naar aanleiding van het rapport van de Nationale ombudsman. Naar mijn mening heeft hij dat terecht ruimhartig gedaan. Dat moet ook, want het is niet niks. Het is ook terecht dat het niet niks is om excuses aan te bieden als een rechtstatelijke, magistratelijke functionaris. Iedereen is immers op dat moment bezig met het recht te zoeken, maar men heeft die fouten ingezien en erkend. Dat siert de betrokkene.

Ik wil ook zeggen dat er wel maatregelen worden genomen, anders lijkt het alsof die disciplinaire sancties bij het OM een dode letter zijn. Ik beschik over een algemeen overzicht over de periode 2005–2009. Het aantal officieren van justitie bedraagt ongeveer 700. In die periode is 20 keer een disciplinaire sanctie aan een officier van justitie opgelegd. De sancties varieerden van een mondelinge en schriftelijke berisping tot ontslag. In een aantal gevallen was sprake van zaaksgerelateerde fouten. In die jaren zijn tegen ongeveer 100 andere medewerkers van het Openbaar Ministerie disciplinaire maatregelen getroffen. Voor de jaren daarna beschik ik, wat de officieren van justitie betreft, over de volgende cijfers. In 2010 zijn twee disciplinaire maatregelen getroffen, in 2011 vijf en 2012 twee.

Ik kom bij de vraag van mevrouw Berndsen of ik kan reageren op de effecten en de positie van verdachten in verband met de nadruk op de rechten van het slachtoffer. Het slachtoffer is natuurlijk heel belangrijk. Samen met de staatssecretaris, die in dat verband terecht werd genoemd, zet ik mij in voor verbetering van de positie van het slachtoffer, maar dit betekent niet dat de verklaring van het slachtoffer klakkeloos kan worden overgenomen. Ook verklaringen van aangevers moeten kritisch worden bezien en onderzocht. Daar is het in deze zaak gewoon fout gegaan; dat is duidelijk.

De heer De Wit ging in op het feit dat de geluidsopnamen van de verhoren na het vonnis zijn vernietigd. Dat valt zeer te betreuren. Er kan dus niet nogmaals gecontroleerd worden in hoeverre de schriftelijke uitwerking afwijkt van wat betrokkene daadwerkelijk heeft verklaard. De heer De Wit vroeg of dit niet heel toevallig is. De minidisks met de verhoren zijn door een administratieve vergissing bij de in beslag genomen goederen en video's gevoegd en vervolgens vernietigd. Het Openbaar Ministerie heeft erkend dat deze minidisks niet vernietigd hadden behoren te worden. Het is te betreuren dat zoiets juist in deze zaak is gebeurd. Daarom begrijp ik de vraag van de heer De Wit goed. Daar staat tegenover dat de rechter de verhoren heeft kunnen beluisteren en daarover heeft kunnen oordelen. Van dat oordeel, namelijk dat een onderdeel van de uitwerking niet goed was, moeten wij uiteraard uitgaan.

Kan het wranger dan in deze zaak, zeker gelet op de ervaringen in de Schiedammer parkmoord? Het programma Versterking Opsporing en Vervolging is in november 2005 naar de Kamer gezonden en is vanaf juli 2006 gewoon uitgevoerd. De aangifte is gedaan in het najaar van 2005. Van februari tot maart 2006 heeft de verdachte in voorlopige hechtenis gezeten. Dat is inderdaad een buitengewoon wrange samenloop van omstandigheden, ook al moet ik zeggen dat de maatregelen pas vanaf juli 2006 in uitvoering zijn gekomen. Het blijft echter een buitengewoon wrange situatie. Als je dit leest, denk je dat het niet waar is, maar de feiten zijn anders.

De heer Recourt heeft een vraag gesteld over Middelburg. Het OM bekijkt dit soort zaken zorgvuldig. Natuurlijk moet het OM ook magistratelijk opereren. Dat sluit niet uit dat het OM in hoger beroep kan gaan. Dan is de zaak onder de rechter. Het oordeel moeten we afwachten.

De heren Oskam en Van der Steur vroegen of ik de vinger strakker aan de pols ga houden en hoe het staat met het onderzoek naar de onjuist uitgewerkte tapgesprekken, waardoor het OM niet-ontvankelijk is verklaard. In deze zaak is het OM op 20 maart door de rechtbank Noord-Holland niet-ontvankelijk verklaard wegens de onjuiste schriftelijke uitwerking van een aantal tapgesprekken. Het OM heeft tegen die uitspraken hoger beroep ingesteld. Tevens is binnen zowel de politie als het Openbaar Ministerie een onderzoek gestart hoe deze fouten hebben kunnen plaatsvinden. Deze onderzoeken zijn nog niet afgerond. De politieleiding eenheid Noord-Holland Noord heeft op 22 maart jl. in overleg met het OM een onderzoek naar de gang van zaken ingesteld. Dit onderzoek wordt uitgevoerd door de afdeling Veiligheid, integriteit en klachten en bestaat uit een oriënterende fase, een parallel disciplinair onderzoek en een deelonderzoek gericht op de technische kant. De hoofdofficier heeft op 25 maart jl. de kwaliteitsofficier van justitie de opdracht gegeven tot het verrichten van een evaluatieonderzoek. In dit onderzoek zal onder meer de gang van zaken worden gereconstrueerd en zal aandacht worden besteed aan de interne informatieverstrekking. Aan de hand van het evaluatieonderzoek zal worden getracht antwoord te geven op de vraag welke lessen uit deze zaak te trekken zijn, zowel ten aanzien van het Openbaar Ministerie als in relatie met de politie.

De heer Oskam (CDA):

Kan de minister toezeggen dat de Kamer wordt geïnformeerd over dat onderzoek?

Minister Opstelten:

Ja. Dat lijkt mij volkomen terecht. De Kamer krijgt hierover een brief met daarin vermeld wat de conclusies en de te nemen maatregelen zijn.

Mevrouw Helder heeft gevraagd of ik voor uitbetaling van de schadevergoeding aan de betrokkene zorg. Door het Openbaar Ministerie en de politie gezamenlijk is inmiddels een tegemoetkoming aan de betrokkene aangeboden. Daarbij is niet bedongen dat verder van een schadevergoedingsprocedure wordt afgezien, dus finale kwijting. Het bedrag wordt zo spoedig mogelijk aan betrokkene beschikbaar gesteld. De betrokkene had aanzienlijk meer gevorderd. De Kamer weet dat wij geen mededelingen doen over bedragen, maar het OM is van oordeel dat het geboden bedrag passend is in het licht van vergoedingen in min of meer vergelijkbare zaken.

De voorzitter:

Dan zijn wij hiermee aan het einde gekomen van de eerste termijn van de kant van de regering. Er is behoefte aan een tweede termijn.

Het woord is aan mevrouw Helder.

Mevrouw Helder (PVV):

Voorzitter. Ik dank de minister voor de beantwoording, die wel enigszins teleurstellend is, ook gezien wat hij tijdens de begrotingsbehandeling zei: "Bovendien mogen wij ten aanzien van het functioneren van de rechtstaat heel kritisch zijn over het functioneren van de mensen die daarin werken. Dat geldt voor de politie en voor het Openbaar Ministerie." De minister bewijst het tegendeel in dit debat. Hij zegt dat ruimhartig excuses zijn aangeboden. Ik ben het daarmee oneens. In de uitzending gaf de heer Hillenaar Peter van Koppen er nog van langs, die er ernstig naast zou zitten, en rechtvaardigde hij het optreden van de betreffende officier van justitie nog met ter zitting een sfeerplaatje te creëren. Bij heksenprocessen werd een sfeerplaatje gecreëerd. Wij veroordelen mensen op basis van feiten en dat is hier dus niet gebeurd. Gelukkig is de verdachte vrijgesproken.

Ik wil de titel aanhalen van een artikel in het tijdschrift Meester: "Advocatuur en rechtspraak kritisch over disfunctioneren OM Zeeland-West-Brabant" van 14 mei 2013. Ook in dat artikel komt de heer Hillenaar weer om de hoek kijken. Ik heb er geen enkel vertrouwen in dat het goed gaat en dien daarom twee moties in.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat ten tijde van de behandeling van de Bredase zedenzaak geen lering is getrokken uit het verleden, ondanks dat de regering dit in haar brief aan de Kamer van 10 april 2013 wel stelt;

overwegende dat deze zaak een aantasting is van de geloofwaardigheid van ons strafrechtstelsel, omdat op de juistheid van uitlatingen van of namens het Openbaar Ministerie ter zitting vertrouwd moet kunnen worden;

constaterende dat disciplinaire maatregelen tegen de betreffende officier van justitie geboden zijn in een poging om dit aangetaste vertrouwen te herstellen;

verzoekt de regering, met gebruikmaking van artikel 36, sub a, Besluit rechtspositie rechterlijke ambtenaren over te gaan tot het treffen van disciplinaire maatregelen om daarmee het vertrouwen in het Openbaar Ministerie te herstellen,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Helder, Oskam en Berndsen-Jansen. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 103 (33400 VI).

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat ten tijde van de behandeling van de Bredase zedenzaak onvoldoende lering is getrokken uit het verleden, ondanks dat de regering dit in haar brief aan de Kamer van 10 april 2013 wel stelt;

overwegende dat deze zaak een aantasting is van de geloofwaardigheid van ons strafrechtstelsel, omdat op de betrouwbaarheid en deskundigheid van het Openbaar Ministerie vertrouwd moet kunnen worden;

verzoekt de regering om zo spoedig mogelijk maatregelen te treffen om daarmee het vertrouwen in het Openbaar Ministerie te herstellen en de Kamer hierover zo spoedig mogelijk te informeren,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Helder, Berndsen-Jansen, Oskam, De Wit, Recourt en Van der Steur.

Zij krijgt nr. 104 (33400-VI).

Mevrouw Helder (PVV):

Ik dacht dat er voldoende namen onder stonden voorzitter, dus ik wilde gelijk doorgaan. De motie is unaniem ondersteund door de collega's hier in de zaal. Ik maak gelijk van de gelegenheid gebruik om aan de minister te vragen om in de tweede termijn aan te geven wat hij met deze motie gaat doen. Kan hij daarnaast, dus niet in plaats daarvan, hierover ook nog een brief aan de Kamer sturen?

De voorzitter:

Het klopt inderdaad dat de motie voldoende ondersteund is. Er zijn staan zelfs zes namen onder.

Ik zie dat de heer Oskam geen behoefte heeft aan een tweede termijn. Dan geef ik het woord aan de heer Van der Steur. Doet u een beetje voorzichtig met uw jas, deze keer?

De heer Van der Steur (VVD):

Voorzitter, ik heb mijn best gedaan en het lijkt vooralsnog goed te gaan.

Het debat is verstandig en goed gevoerd, ook al is de afloop ervan zeker voor de betrokkene, hoe je het ook wendt of keert, buitengewoon onaangenaam. De betrokkene zal in dit debat immers niet hebben gekregen wat iemand in zijn positie zou willen. Ik leef dan ook, namens mijn fractie, met hem mee. Er zijn Kamerbreed echter wel stevige uitspraken gedaan over wat er in het geval van dit soort fouten zou moeten gebeuren. Ik zie dan ook uit naar de reactie van de minister op de motie die zojuist door mevrouw Helder is ingediend.

Laten wij vaststellen dat het in elk geval van ongelooflijk groot belang is dat er informatie bestaat over de fouten die worden gemaakt door het Openbaar Ministerie. Ik zei in mijn eerste termijn al: waar gehakt wordt, vallen spaanders. Fouten kunnen worden gemaakt. Het is van belang voor het vertrouwen in het Openbaar Ministerie dat wij weten wat er naar aanleiding van die fouten wordt gedaan. Daarom dien ik een motie in.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat inzicht in gemaakte fouten en de naar aanleiding daarvan genomen maatregelen belangrijk is voor het vertrouwen in het Openbaar Ministerie;

verzoekt de regering, jaarlijks aan de Kamer te rapporteren over de gemaakte fouten en de naar aanleiding daarvan genomen, al dan niet disciplinaire, maatregelen,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Van der Steur, Recourt, Oskam, De Wit en Berndsen-Jansen.

Zij krijgt nr. 105 (33400-VI).

Mevrouw Berndsen-Jansen (D66):

Voorzitter. Ik bedank de minister voor zijn beantwoording.

Deze zaak maakt maar weer eens duidelijk dat we moeten blijven investeren in het voorkomen van gerechtelijke dwalingen. Het gevaar van tunnelvisie blijft op de loer liggen en daarom is het organiseren van tegenspraak van groot belang. Dat is een van de meest belangrijke zaken die echt goed bij politie en Openbaar Ministerie geregeld moet worden.

Onafhankelijke klachtenbeoordeling bevordert transparantie en het vertrouwen in de rechtsstaat. De minister heeft gezegd dat hij daarnaar zal kijken in het geval van het Openbaar Ministerie. Ik hoor graag van hem wanneer wij zijn reactie tegemoet kunnen zien.

De heer De Wit (SP):

Voorzitter. Ik heb het debat aangehoord en daarbij viel mij een treffende parallel op met de Schiedammer parkmoord. Degenen die zich hiervoor interesseren, zouden het rapport van de commissie-Posthumus er eens op moeten nalezen. Daarin wordt namelijk heel nadrukkelijk de rol van de officier aan de orde gesteld.

Zoals ik het zie zijn het Openbaar Ministerie en de officier van justitie drie verwijten te maken. Ze zijn in het debat alle drie al genoemd. In de eerste plaats is er de kwestie van het liegen. Ik kan het niet anders zien dan dat dit is gebeurd. In de tweede plaats heeft de politie onder het wakend oog van de officier ernstige fouten gemaakt. In de derde plaats is er volgens de minister onvoldoende gestuurd.

In mijn optiek is functioneren altijd individueel. Je kunt niet zeggen dat de officier het in dit geval namens een ander heeft gedaan of dat hij het in opdracht van een ander heeft gedaan. Nee, deze officier heeft het laten gebeuren en is daarop dan ook aan te spreken! Als de officier zelf daarop niet is aan te spreken, dan is het de hoofdofficier wel. Ik vind dat dit heel duidelijk in dit debat moet worden gesteld.

In de brief van de minister staat dat de politie lering heeft getrokken uit hetgeen er is gebeurd. Ik vraag mij dan wel af wanneer dat is gebeurd. Wanneer heeft de politie hieruit lessen getrokken? Ik vraag dat, omdat er niet alleen fouten zijn gemaakt in de opsporing en het onderzoek, maar ook daarna bij de aangifte die de man zelf heeft gedaan tegen de politie en in de bindende adviesprocedure. Daar is eigenlijk hetzelfde gebeurd, want toen is die man wel degelijk tegengewerkt door de politie. Wanneer heeft de politie lering getrokken uit hetgeen fout is gegaan en waaruit blijkt dat dit is gebeurd?

De heer Recourt (PvdA):

Ik twijfelde even, maar ik stel de vraag toch. Er is terecht kritiek, want een verdachte is slecht behandeld door justitie. De heer De Wit neemt nu echter concreet de officier van justitie op de korrel en daarmee moeten we even zorgvuldig omgaan. Ik zeg dat, zonder te verdedigen wat niet verdedigbaar is.

De rechtbank heeft niet geoordeeld tot niet-ontvankelijkheid, maar tot vrijspraak. Als de rechtbank van oordeel was geweest dat de officier van justitie had gelogen, dan is het in mijn ogen niet goed denkbaar dat de rechtbank tot vrijspraak zou komen. Er had dan namelijk onmiddellijk niet-ontvankelijkheid gevolgd. Ik heb zelf ook de ervaring dat er discussie kan ontstaan over wat je hoort wanneer je een bandje uitluistert. Er kan namelijk verschil van interpretatie zijn. Zoals de heer De Wit het presenteert, zou echter evident zijn wat er op het bandje staat. Als je wat anders vindt, zou je zelfs liegen.

De heer De Wit (SP):

De rechter heeft zelf tegenspraak geconstateerd op de zitting: de officier zegt dit en de verdediging van de verdachte zegt dat. Daarom heeft de rechter het bandje zelf beluisterd. Hij is vervolgens tot de conclusie gekomen dat wat er op papier staat, niet spoort met wat hij zelf hoorde. Het is dan heel duidelijk: de rechter zegt met zoveel woorden dat de officier niet de waarheid heeft gesproken. Dat is ook de conclusie van de door mij geciteerde heer De Zutter, een lid van de groep van Van Koppen. Hij zegt dat het niet anders kan dan dat hier sprake is van liegen.

De heer Recourt (PvdA):

Nogmaals, ik ben het met de heer De Wit eens dat dit heel goed zou kunnen. Aangezien wij echter zulke verstrekkende oordelen geven op basis van toch wat beperkte informatie, stel ik dit toch aan de orde. Er is namelijk ook een andere mogelijkheid. Je kunt zeggen: zowel de advocaat als de rechter vonden A, maar B zou eventueel ook een verdedigbaar standpunt zijn. Dan zou het dus niet liegen zijn, maar bijvoorbeeld niet zorgvuldig uitluisteren of bevooroordeeld uitluisteren. Er is een nuanceverschil tussen keihard liegen – ik hoor A maar ik zeg B – en een tunnelvisie: nee, ik geloof inderdaad dat hij dat zegt.

De heer De Wit (SP):

Ik geloof dat het heel duidelijk is dat de rechter zegt: wij herkennen ons niet in wat de officier ons hierbij heeft voorgehouden; daarom heeft de officier niet het bewijs geleverd, en dus is er sprake van vrijspraak.

De voorzitter:

Dan geef ik het woord aan de laatste spreker, de heer Recourt van de PvdA.

De heer Recourt (PvdA):

Voorzitter. Er is heel veel misgegaan, en daarom twijfelde ik over die laatste interruptie, maar ik wil herhalen dat je ook die kant zorgvuldig moet benadrukken, en dat je daarom als Kamer ook niet een finaal oordeel kunt geven over wel of niet een disciplinaire maatregel.

Dat neemt niet weg dat er achter deze zaak, waarin heel veel is misgegaan, nog een groter belang is, zoals ik ook in eerste termijn heb gezegd. Dat is het vertrouwen dat je moet kunnen stellen in politie en in Openbaar Ministerie. Essentieel om echte boeven te kunnen straffen is dat dat vertrouwen er is, en dat is in deze zaak beschaamd. Ik heb ook een aantal andere zaken genoemd waarvan ik denk: nou, gaat dat wel goed?

Ik ben blij met de toezeggingen van de minister, maar om te benadrukken hoe serieus ik dit neem, heb ik wel de motie van collega Helder en collega Van der Steur gesteund. Ik vind dit geen zaak om makkelijk te laten liggen. Wij zullen er uiteraard ook later op terugkomen naar aanleiding van de maatregelen.

Mevrouw Helder (PVV):

Naar aanleiding van de interruptie die de heer Recourt net deed bij collega De Wit, wil ik de heer Recourt toch het requisitoir voorhouden, en hem daaruit een letterlijke passage voorhouden. "De verdediging betwist na het beluisteren van de verhoren dat verdachte zou hebben verklaard dat er wederzijds klappen zijn gegeven. Ik heb de banden zelf beluisterd. Ik heb het verdachte echt horen zeggen! Ook heb ik hem meerdere keren horen zeggen dat hij spijt heeft van dingen die hij heeft gedaan. Ik vind dan ook dat uw rechtbank de verklaringen van verdachte op dit punt kan gebruiken voor het bewijs." De rechtbank beluistert de banden ook en concludeert in zijn vonnis dat wat er op de banden te horen is, niet overeenkomt met wat er letterlijk is opgeschreven. De heer Recourt gaat over zijn eigen woorden, en als hij het geen liegen wil noemen, vind ik dat helemaal prima, maar ik denk dat de conclusie gerechtvaardigd is dat de officier van justitie hier A zegt waar B het feit is, want dat concludeert de rechtbank.

De heer Recourt (PvdA):

Het zou heel goed kunnen zijn dat het liegen is. Ik zeg alleen dat ik dat op basis van de informatie niet kan vaststellen. Ik wil één voorbeeld uit mijn eigen praktijk geven. Vaak zeg ik bij bewijslast: had er maar een video meegelopen, dan hadden wij gezien wat er was gebeurd. Ik heb een keer een video moeten beoordelen. Het is ontzettend lastig om te beoordelen wat je precies ziet. In dit geval kan het heel goed keihard liegen zijn, dat weet ik niet, maar ik kan me ook voorstellen dat het lastig is om te beoordelen wat er precies gezegd is, nog los van de kwaliteit. Ik weet het niet. Dat is het enige wat ik heb willen zeggen. Daarom zeg ik: je moet voorzichtig zijn met die oordelen. Maar het is evident, de rechter heeft het laatste woord. Als de rechter zegt dat het A is, dan is het A.

De voorzitter:

De minister kan direct antwoorden.

Minister Opstelten:

Mevrouw de voorzitter. Ik dank de leden voor hun reacties. Laten wij het duidelijk zeggen: er zijn in deze zaken fouten gemaakt. Het heeft ontbroken aan een voldoende kritische beoordeling van verklaringen en andere onderzoeksresultaten. Ik deel de opinie van mevrouw Berndsen: het is ongelooflijk belangrijk om tunnelvisie te voorkomen en tegenspraak te allen tijde te organiseren. Dat wilde ik herhalen.

Tegen de heer De Wit kan ik het volgende zeggen over de politie. Ik heb dit naar ik meen al aangegeven. De zaak heeft in 2010, na de rapporten, geleid tot een wijziging van de werkwijze van de zedenafdeling van het politiekorps dat toen nog Midden en West Brabant heette. Er is nu standaard tweewekelijks overleg tussen de zedenofficier van justitie en de politie. Lopende zedenzaken worden daarbij besproken, zodat de aansturing door het Openbaar Ministerie strakker verloopt.

Ik denk dat ik daarmee de vragen heb beantwoord die er nog lagen. Ik ga nu in op het drietal moties dat is ingediend. Ik ontraad de motie-Helder c.s. op stuk nr. 103, gelet op de beweegredenen die ik in eerste termijn heb uitgelegd.

De motie-Helder c.s. op stuk nr. 104 vind ik qua resultaat sympathiek. De indieners moeten het mij niet kwalijk nemen dat ik toch even tegenspreek dat er "onvoldoende lering" is getrokken uit deze zaak. Ik heb daar zojuist al een voorbeeld van gegeven. Ik vind dat de betrouwbaarheid, het gezag en de deskundigheid van het Openbaar Ministerie natuurlijk een deuk hebben gekregen door deze zaak. Zij moeten hersteld worden, maar zijn ook hersteld. Desalniettemin, als de motie wordt aangenomen zal ik doen wat ik in eerste termijn heb gezegd. Zoals toegezegd, zal ik het stelsel van klachtrecht en disciplinaire maatregelen tegen het licht houden en zo nodig verbeteren. Ik bericht de Kamer hierover. In de motie staat "zo spoedig mogelijk". Ik zal er niet al te lang over doen, want dat is natuurlijk belangrijk.

Mevrouw Helder (PVV):

Mag "zo spoedig mogelijk" voor het zomerreces zijn?

Minister Opstelten:

Nou, dat is heel snel, dat is al over een maand. Ik wil dit goed en zorgvuldig doen. Het is geen haastklus waarbij iemand even een nota moet schrijven en snel wat maatregelen moet nemen. Het moet met de gehele organisatie worden doorgesproken. Ik wil er echt even gedegen naar kijken, het is mij veel te serieus om het anders te doen. Mag ik zeggen dat ik in ieder geval zal rapporteren voor de begrotingsbehandeling? Dan kan het dan aan de orde komen. Hoe ik zal rapporteren, laat ik in het midden.

De heer Recourt (PvdA):

Ik heb de minister horen zeggen dat hij de gevoelens van de Kamer waar het de magistratelijke rol betreft, onderschrijft en dat hij die zal bespreken met het OM. Ik neem aan dat dat ook daaronder valt.

Minister Opstelten:

Zeker, dat hoort erbij. Dat is impliciet in wat ik heb gezegd. Het is goed dat de heer Recourt dit nog even vraagt.

Ik ben positief over de motie-Van der Steur c.s. op stuk nr. 105. Ik laat graag aan de Kamer over om aan te geven wat zij ervan vindt. Als deze motie wordt aangenomen, zal ik het gevraagde uiteraard doen.

De beraadslaging wordt gesloten.

De voorzitter:

Over de ingediende moties zal volgende week dinsdag worden gestemd. Ik sluit de vergadering.

Sluiting 21.14 uur.

Naar boven