13 Verzamelwet kinderopvang 2012

Aan de orde is de behandeling van:

  • - het wetsvoorstel Wijziging van de Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen (Verzamelwet kinderopvang 2012) (33014).

De algemene beraadslaging wordt geopend.

De voorzitter:

Mevrouw Berckmoes-Duindam heeft verzocht om als eerste te mogen spreken, en de collega's vinden het goed. Dit is haar maidenspeech. Zij is gisteren geïnstalleerd en gaat vandaag gelijk aan de slag.

Het woord is aan mevrouw Berckmoes-Duindam. Voor degenen die het nog niet wisten: het is niet gebruikelijk om tijdens een maidenspeech te interrumperen.

De heer Spekman (PvdA):

Maar het mag wel?

De voorzitter:

Het mag, maar het is niet gebruikelijk, mijnheer Spekman.

Mevrouw Berckmoes-Duindam (VVD):

Voorzitter. Gelukkig zijn is houden van wat je doet en doen waar je van houdt. Gisteren werd ik beëdigd en vandaag spreek ik voor het eerst namens de VVD-fractie in de Tweede Kamer. Hoeveel mooier kan het nog worden? Voor mij is het een ongekende eer om dit ambt te mogen bekleden. Vergeleken met de rest van deze Kamer, ben ik, om het in kindertermen te zeggen, een "nakomertje", maar wel een met ambities. Ik wil een stabiele en verantwoordelijke liberale volksvertegenwoordiger zijn, van wie men op aan kan, in goede tijden en in slechte. Ik zal niet alleen oog hebben voor de korte termijn, maar ook voor de lange. Verwacht van mij niet elke dag een ander geluid. Waar ik wel voor sta, is orde op zaken stellen in Nederland, zodat wij onze economische positie internationaal kunnen handhaven en onze welvaart en ons welzijn in de toekomst waarborgen.

Zoals u weet, is de VVD voorstander van een kleine en krachtige overheid; "less is more". Daarom stellen wij ons bij ieder onderwerp de vraag: is het werkelijk nodig dat de overheid dit doet? Door de economische crisis zie je dat anderen zich ook deze vraag stellen. Heeft het wel nut? Geven we niet er niet te veel aan uit? Dat is goed; in mindere tijden denken we na over de essentie, staan we weer open voor elkaars ideeën en leren we om beter naar elkaar te luisteren. Nederland verwacht van ons oplossingen voor problemen die er voorheen niet waren. Wij verwachten ook veel van Nederland. Wij verwachten dat iedereen zijn verantwoordelijkheid neemt en de handen uit de mouwen steekt.

Dit geldt ook voor de kinderopvang, waar veel mensen iedere dag de handen uit de mouwen steken. Ikzelf heb veel aan deze mensen te danken, en meer mensen in deze Kamer met mij. Je kunt immers niet alles tegelijk; ouder zijn is gewoon hard werken. Zo kan ik mij herinneren dat ik op een goede dag, na het uitlaten van de hond 's ochtends vroeg en nadat ik de kinderen naar de oppas had gebracht, op mijn eerste werkafspraak kwam. Mijn nette pak had ik aan, maar daaronder droeg ik nog mijn hondenuitlaatschoenen … Je rent jezelf snel voorbij in deze levensfase. Toch had ik nooit willen stoppen met werken noch mijn financiële zelfstandigheid willen opgeven. Het is voor iedereen fijn om te kunnen werken. Het is fijn om je te kunnen ontplooien en een passie na te leven.

De VVD is daarom groot voorstander van de kinderopvangregeling. In vijf jaar tijd is het aantal kinderen in de opvang verdubbeld tot 800.000, maar het aantal mensen dat daardoor meer is gaan werken, is niet verdubbeld. Dat is waar het om gaat, voorzitter. Dat is niet gebeurd. Wel zijn de overheidskosten in vijf jaar tijd verdrievoudigd tot meer dan 3 mld. Die uitgaven moeten terug naar het niveau van 2008. Hierdoor breng je de kosten en baten met elkaar in balans. Dat is nodig om de regeling ook voor de toekomst veilig te stellen. Immers, ook de VVD is groot voorstander van een goed georganiseerde, toegankelijke, veilige en efficiënte kinderopvang. Kinderopvang waarbij ouders volop de ruimte hebben om te kiezen voor de opvang die zij wenselijk vinden voor hun kinderen.

Wij staan dus positief tegenover dit wetsvoorstel. De VVD vindt het goed dat kinderopvangvoorzieningen die jarenlang hun zaakjes goed op orde hebben minder worden lastiggevallen met controles. Instellingen die er een potje van maken daarentegen worden juist vaker gecontroleerd. Dit mag niet ten koste gaan van de veiligheid en de kwaliteit. Daarom vinden we het goed dat gemeenten een verzoek tot inschrijving kunnen weigeren of ongedaan kunnen maken als er signalen zijn dat de veiligheid van een kind in gevaar is. Veiligheid staat namelijk voorop bij wat mensen het meest dierbaar is: hun kinderen.

Ik heb nog drie vragen aan de minister. Ten eerste. Waarom moet de eigenaar van een kinderopvang het inspectierapport van de GGD op de eigen website plaatsen of ter inzage leggen? Immers, op dit moment zijn deze rapporten al bij de GGD verkrijgbaar. Dat is gemakkelijker, omdat ouders dan op één centrale plaats het rapport kunnen inzien. Waarom kiest de minister, overigens conform de motie-Van Hijum/Koşer Kaya, voor dit extra papierwerk?

Ten tweede. Kunnen klachten van ouders of andere signalen ook een reden zijn voor een gemeente om kinderopvanginschrijving ongedaan te maken?

Ten derde. Straks hebben ouders, als zij werkloos worden, nog recht op drie maanden kinderopvangtoeslag. Geldt dit ook voor ouders die afstuderen, of kunnen zij geen aanspraak maken op deze regeling? Ik ben benieuwd naar de reactie van de minister.

Ik ga afsluiten. De kop is eraf. Winston Churchill, u welbekend, zei ooit dat een politicus over een aantal noodzakelijke kwaliteiten moet beschikken: de kunde om te voorspellen wat morgen, volgende maand en volgend jaar gaat gebeuren, om vervolgens uit te leggen waarom het toch niet zo ging. Laten wij die uitleg straks niet hoeven geven. Laten wij met dit wetsvoorstel ervoor zorgen dat kinderopvang wordt zoals die oorspronkelijk is bedoeld: toegankelijk, veilig en efficiënt. Daar zal ik mij onder meer de komende jaren voor inzetten. Ook in mijn andere portefeuilles zal ik mij steeds de vraag stellen: is het werkelijk nodig dat de overheid dit doet?

(geroffel op de bankjes)

De voorzitter:

De vergadering wordt enkele minuten geschorst, zodat de collega's u kunnen feliciteren. Ik heb de eer om u als eerste te mogen feliciteren met uw mooie speech.

De vergadering wordt enkele minuten geschorst.

Mevrouw Kooiman (SP):

Voorzitter. Aan mij de eer om mevrouw Berckmoes-Duindam te feliciteren en welkom te heten in onze leuke commissie. Kinderopvang is ontzettend leuk. Welkom. Het was een mooie speech. Die ga ik ook houden, alleen niet met een liberale maar een socialistische inslag.

Vandaag bespreken we de verzamelwet kinderopvang, een verzameling aan maatregelen om bijvoorbeeld de fraude in de kinderopvang tegen te gaan. Dat is op zich een heel goede zaak, maar wij willen niet dat goedbedoelende, niet frauderende ouders de dupe worden van dit beleid. Ik zeg allereerst dat ik het voornamelijk eens ben met de voorliggende maatregelen. Er zijn echter twee punten die ik graag wil benoemen. Wij hebben er ook amendementen over ingediend.

De mogelijkheid om met terugwerkende kracht kinderopvangtoeslag aan te vragen, wordt nagenoeg afgeschaft. Ouders moeten binnen een maand de kinderopvangtoeslag aanvragen. Vergeten ouders dat onverhoopt of komt er iets tussen, dan kunnen zij verrast worden met een enorme rekening. Ik ben het met de minister eens dat ouders een eigen verantwoordelijkheid hebben om kinderopvangtoeslag aan te vragen. Ik vraag hem alleen om ouders iets meer tijd te gunnen. Daarom heb ik samen met mevrouw Hamer van de PvdA een amendement ingediend op dit punt. Want zijn die twee extra maanden speelruimte voor ouders echt zo schadelijk? Na hoeveel maanden vragen fraudeurs nu eigenlijk gemiddeld kinderopvangtoeslag terug? Is dat na drie maanden? Na een jaar?

Ik ga in op de kinderopvangtoeslag bij werkloosheid. Ik vind het heel belangrijk dat ouders die werkloos zijn geworden, de mogelijkheid hebben om weer te gaan werken als zij werk hebben gevonden. De minister weet ook dat wij te maken hebben met wachtlijsten in de kinderopvang. Het is voor ouders erg lastig, of eigenlijk onmogelijk, om weer te gaan werken als er geen opvang voor hun kind is. De SP-fractie vraagt ook hierin wat meer souplesse van de minister. Daarom hebben de fracties van de PvdA, de SP en GroenLinks een amendement ingediend om te regelen dat bij werkloosheid van de ouders, niet een termijn van drie maanden, maar een termijn van zes maanden in acht wordt genomen waarin de ouder hetzelfde recht op kinderopvangtoeslag houdt als in de periode voorafgaand aan de werkloosheid. Daarbij wordt rekening gehouden met het probleem dat kinderopvangcentra meestal een opzegtermijn van twee maanden hanteren; dan hebben ouders eigenlijk maar een maand de tijd om nieuw werk te vinden. Ik wil ouders niet belemmeren om weer aan het werk te gaan. Ik geloof dat de minister dat doel ook niet nastreeft. Ik verwacht dus dat de minister het gewoon met de SP eens is en wat meer ruimte zal geven aan deze ouders.

Tot slot. De SP-fractie wil voorkomen dat falende of malafide kinderopvangondernemers opnieuw een kinderdagverblijf kunnen openen. Wij hebben op dit punt al eerder, samen met de PVV, een motie ingediend, die door de Kamer is aangenomen. Daarom heb ik bij de schriftelijke inbreng ter voorbereiding op dit debat aan de minister gevraagd hoe hij gaat voorkomen dat een kinderopvangondernemer aan wie in de ene gemeente een inschrijving in het register kinderopvang wordt geweigerd, zich in een andere gemeente inschrijft. In de schriftelijke beantwoording gaf de minister aan dat hij ook niet wil dat kinderopvangondernemers die eerder zijn afgewezen, gaan shoppen bij gemeente na gemeente. Hij ziet hierin een rol weggelegd voor de toezichthouder kinderopvang. Kan de minister aangeven wat deze toezichthouder dan precies gaat doen?

De heer Spekman (PvdA):

Voorzitter. Ik vervang mevrouw Hamer in dit debat. Ik heb een paar kleine punten in aanvulling op het betoog van mevrouw Kooiman. Zij heeft de amendementen waar het voor ons om draait al genoemd en heeft ook al gezegd welke partijen deze mede hebben ondertekend. Dat zal ik allemaal niet herhalen. Ik wil wel benadrukken dat de amendementen voor ons van groot belang zijn voor het oordeel over het wetsvoorstel. De wet heeft goede punten, maar om hem te vervolmaken opdat wij hem echt goed kunnen vinden, zijn de amendementen voor ons van belang.

Ik ga nog in op de gastoudergezinnen. De bedoeling is dat kindercentra en gastouderbureaus ieder jaar worden onderzocht. De minister zet structureel extra middelen in om dat doel te bereiken en dat is goed. Omdat meerdere gemeenten echter aangeven dat de middelen voor 2010 en 2011 niet toereikend zijn, willen wij wel de vinger aan de pols houden om na te gaan of de controles goed en volgens planning worden uitgevoerd. Doet de minister dit op zijn beurt ook? Zo ja, hoe voert hij dat dan uit?

Gastouders worden steekproefsgewijs gecontroleerd. De kans bestaat dat sommige gastouders nooit worden gecontroleerd omdat zij toevallig steeds buiten de steekproef vallen. Is de minister het met mij eens dat het wel verstandig zou zijn om standaard, bijvoorbeeld een keer in de drie jaar – het mag ook vaker – de gastouders te controleren, zodat iedere gastouder daadwerkelijk aan de beurt komt?

De onderbouwing van de andere punten is zojuist gegeven door mijn collega. Herhalen is niet nodig, dus ik kan het hierbij laten.

De heer Van den Besselaar (PVV):

Voorzitter. Normaal staat mijn fractiegenoot, de heer De Mos, hier, want hij is woordvoerder op het gebied van de kinderopvang. Omdat wij meerdere verzamelwetten behandelen, zal ik het vandaag voor hem waarnemen.

De verzamelwet kinderopvang 2012 bevat een groot aantal kleine wijzigingen. De belangrijkste wijziging is dat de vog maximaal twee maanden oud mag zijn bij indiensttreding bij een gastoudergezin of kinderopvangcentrum. Kinderen hebben het recht op een veilige leer- en speelomgeving. Ouders moeten er volledig op kunnen vertrouwen dat zij hun kinderen in een veilige omgeving kunnen overdragen aan betrouwbare medewerkers van een kinderopvang of aan een gastoudergezin. Helaas moeten wij echter nog te vaak constateren dat kinderen worden blootgesteld aan veroordeelde zedendelinquenten op kinderopvangcentra, in zwembaden of op scholen. Talrijke voorbeelden daarvan zien wij nog dagelijks terug op het nieuws, in de kranten en u haalt ze zo tevoorschijn als u googelt.

Ik noem een paar voorbeelden. Een 69-jarige man, werkzaam als vrijwilliger in een asielzoekerscentrum, wordt verdacht van seksueel misbruik van een 3-jarig meisje en een 4-jarig meisje. Hij heeft eerder voor de rechter gestaan voor ontucht met kinderen. Een pedofiel werkte als vrijwilliger tijdens een kindervakantie, terwijl hij een week eerder was veroordeeld voor seksueel misbruik van een 5-jarig meisje. Een veroordeelde seks-chatter is nog steeds leraar op een middelbare school. De PVV wil dat hieraan zo spoedig mogelijk een einde komt.

De PVV wil daarom dat de eisen voor het afgeven van een vog nog strenger en strikter worden. Zo mag de vog bij indiensttreding wat ons betreft niet ouder zijn dan een maand in plaats van twee maanden. Tevens wil de PVV dat een veroordeelde zedendelinquent nooit meer werkzaam mag en kan zijn in een beroep in de kinderbranche.

Ten slotte vraag ik de minister naar de stand van zaken ten aanzien van de motie van mijn fractiegenoot De Mos, die op 31 mei jl. is aangenomen. In die motie werd de regering een aantal zaken verzocht. Ik noem ten eerste het verplicht opvragen van een buitenlandse vog van mensen die in het buitenland hebben gewerkt en die door een erkend taalinstituut naar het Nederlands is vertaald. Ten tweede moet het verleden van een nieuwe werknemer via een vog beter inzichtelijk worden gemaakt. Ten derde moeten kinderopvangbureaus bij het aannemen van nieuwe werknemers verplicht worden om bij vorige werkgevers navraag te doen.

De heer Van Hijum (CDA):

Voorzitter. Staat u mij toe om bij aanvang van mijn inbreng mevrouw Berckmoes te feliciteren, in aansluiting op wat mevrouw Kooiman en u hebben gezegd. Ik zie uit naar de samenwerking bij dit belangrijke onderwerp. Weer een vrouw, wat is het toch met dit onderwerp? Maar nee, van harte welkom. Ik zie uit naar de samenwerking en het debat, ook over de "vreselijke" moties die wij af en toe indienen.

Uiteraard is mijn fractie blij dat de minister de motie in kwestie zo voortvarend ten uitvoer heeft gebracht. Ik doel op de plaatsing van GGD-rapporten op de website van kinderopvanginstellingen. Wij vinden het buitengewoon belangrijk dat ouders zich een goed beeld kunnen vormen van de kwaliteit van de opvang. Zij hebben zelf een verantwoordelijkheid tot waarneming, maar die GGD-rapporten kunnen daarbij helpen. Een laagdrempelige toegang tot die rapporten vindt mijn fractie dus van groot belang. Daarom hulde voor de snelle vertaling in dit wetsvoorstel.

Mijn fractie is ook blij met de invulling die de minister geeft aan het toezicht op de gastouderopvang. Ook daarover hebben wij nog niet zo lang geleden een notitie opgesteld en ook daarvan herkennen wij veel in de voorstellen die de minister nu doet. Daarin komt meer nadruk te liggen op de verantwoordelijkheid van gastouderbureaus en krijgt het risicogestuurde toezicht nadrukkelijk invulling. Mijn fractie steunt dit van harte.

Ik heb nog een vraag over de proportionaliteit van de maatregel ten behoeve van het gastouderschap. Het betreft gastouders zonder werk, althans degenen die alleen als gastouder werken en niet meer voor kinderopvangtoeslag in aanmerking komen. Ik begrijp heel goed dat die maatregel bedoeld is om fraude terug te dringen. Ik zie ook de fraudegevoeligheid van die constructie. Wij krijgen echter vragen van mensen die als gastouder werken en hun eigen kind niet meer naar de kinderopvang kunnen brengen, of althans de opvang van hun eigen kinderen ook altijd zelf op zich moeten nemen. Daardoor kunnen zij een veel lagere bezettingsgraad verwezenlijken. Wil de minister daarom op de proportionaliteit ingaan en aangeven of er in dat geval nog mogelijkheden zijn om voor de toeslag in aanmerking te komen?

Voor kinderopvang bij werkloosheid vindt mijn fractie de drie maanden die de minister voorstelt een redelijke termijn, zeker ook omdat het nu mogelijk wordt om die periode over het kalenderjaar heen te effectueren. Mijn nadrukkelijke vraag betreft het doelgroepenbeleid. De minister geeft aan dat men ook op de kinderopvangtoeslag een beroep kan doen in geval van werkloosheid, als men bijvoorbeeld een re-integratietraject volgt of als men onder het doelgroepenbeleid valt. Ik wil graag scherper in beeld hebben in welke situaties dat precies het geval is.

Mevrouw Kooiman (SP):

De heer Van Hijum zei dat de CDA-fractie wel blij is met de termijn van drie maanden. Wij hebben samen met de fracties van GroenLinks en de PvdA een amendement opgesteld om dit op te rekken naar zes maanden omdat kinderopvangorganisaties een opzegtermijn hebben van twee maanden, waardoor je als werkende ouder maar een maand overhoudt om te solliciteren. Die termijn van drie maanden is dus eigenlijk geen drie maanden, maar één maand. Kan de heer Van Hijum daarop reageren?

De heer Van Hijum (CDA):

Dat is het geval als je de opzegging verricht wanneer je arbeidsovereenkomst is afgelopen. Dat is niet het geval als je de opzegging effectueert wanneer de opzegging van de arbeidsovereenkomst een feit is. Dan heb je die drie maanden wel ter beschikking. Dit betekent dat je je ervan bewust moet zijn dat je met de kinderopvang aan de slag moet gaan wanneer deze situatie dreigt. Daarbij zie ik het risico wel. Mensen zijn dan met heel andere zaken bezig dan met de kinderopvang. Ik vind het wel belangrijk om te werken aan communicatie en bewustwording over dat punt. Voor het overige vind ik het de consequentie van het feit dat de opvangtoeslag wordt gekoppeld aan gewerkte uren. Ik heb gezegd dat ik dit een redelijke termijn vind.

Mevrouw Kooiman (SP):

De heer Van Hijum zegt ook zelf dat ouders vaak met andere zaken bezig zijn. Ze proberen te solliciteren en hebben de hoop dat ze niet werkloos thuis komen te zitten. Ik kan mij dus voorstellen dat ouders niet bedenken: ik moet de kinderopvangtoeslag stopzetten. Daarom is het voor ons belangrijk dat ouders weer zo snel mogelijk aan het werk kunnen, ook gezien de wachtlijsten. Wat is er mis mee om wat meer souplesse te bewaren voor goedwillende ouders? Wij willen de fraude tegengaan, dat is het doel van de minister, maar vragen iets meer souplesse voor de goedwillende ouder die straks ook weer aan het werk wil.

De heer Van Hijum (CDA):

Termijnen zijn altijd arbitrair. Je zou kunnen vragen: waarom zes maanden? Ook na die zes maanden kan nog een periode van werkloosheid volgen. Je moet daarin een keuze maken. Ik denk dat het voorstel in een aantal opzichten een vooruitgang is ten opzichte van de huidige situatie. Als je vlak voor de jaarwisseling werkloos wordt, heb je nu maar een heel korte periode. Het is voor sommige mensen ook een vooruitgang. Nogmaals, ik denk dat de termijn die de minister heeft gekozen een redelijke termijn is.

De voorzitter:

Hiermee zijn wij gekomen aan het eind van de eerste termijn van de Kamer.

De vergadering wordt van 22.22 uur tot 22.27 uur geschorst.

Minister Kamp:

Voorzitter. Ik feliciteer mevrouw Berckmoes van harte met haar maidenspeech. Het is precies zoals zij zegt een eer om het ambt van volksvertegenwoordiger te mogen bekleden. Ik heb dat zelf ook altijd zo ervaren en begrijp goed dat zij het ook zo ziet. Er is geen mooiere functie in het land dan die zij nu bekleedt. Ik hoop dat zij met heel veel plezier haar werk hier zal kunnen doen en zie uit naar een goede samenwerking. Ik heb even gecontroleerd of zij haar hondenuitlaatschoenen nog aanhad, maar dat was niet het geval. Zij heeft prachtige laarzen aan, dus dat probleem doet zich niet voor.

Mevrouw Berckmoes heeft gezegd dat zij ervoor wil zorgen dat er orde op zaken wordt gesteld in ons land. Dat lijkt mij heel goed. Van de 187 landen die de Verenigde Naties heeft onderzocht, is Nederland een van de drie landen waar je het beste kunt leven. Er is altijd nog genoeg te doen, ook voor haar. Ik wens haar daarbij heel veel succes, want wij zullen er allemaal van profiteren als zij daarin slaagt.

Ik onderschrijf wat mevrouw Berckmoes heeft gezegd over de kinderopvang en de waarde van de voorziening die wij in dit land hebben. Net als zij wil ik mij ervoor inzetten om de kosten te beheersen en op die manier dit een haalbare voorziening voor de lange termijn te laten zijn. Zij heeft gevraagd waarom je zo'n inspectierapport ter inzage moet leggen bij de kinderopvanginstelling of bij de gastouders, waarom het op een website moet worden geplaatst en of het allemaal niet te ingewikkeld is. Men kan toch ook naar een andere website waar die informatie te halen is. Dat is zeker waar, maar wij vinden het heel belangrijk dat ouders in staat zijn om de kwaliteit van de voorziening waarvan zij gebruik maken, te beoordelen. Daarom hebben wij de motie uitgevoerd waarover de heer Van Hijum sprak. In de motie stond dat wij ervoor moeten zorgen dat de GGD-informatie, de inspectierapporten, voor de ouders inzichtelijk moeten zijn.

Er moet nog meer inzichtelijk zijn voor de ouders. Wij willen dat voor het eind van 2012 alle informatie over prijs en kwaliteit voor ouders beschikbaar is op www.kinderkaart.nl. De informatie over de GGD-rapporten kun je krijgen via de website van de GGD en ook via het Landelijk Register Kinderopvang. Veel ouders die met kinderopvang te maken hebben, kunnen zich misschien niet veel voorstellen bij landelijke registers en de GGD, maar wel bij de kinderopvanginstelling waar zij hun kind heen brengen. Als die een naam heeft en zij kunnen die via internet vinden en de informatie aantreffen op de site van het bedrijf, lijkt mij dat het gemakkelijkste. Als zo'n bedrijf geen website heeft, lijkt het mij niet verkeerd als de rapporten van de GGD ter inzage liggen bij de kinderopvang. De ouders kunnen dan laagdrempelig kennisnemen van die voor hen zo belangrijke informatie. Het is verstandig om dit zo te doen.

Mevrouw Berckmoes vraagt zich af of klachten van ouders aanleiding kunnen zijn om in te grijpen bij gemeenten. Dat is zeker het geval. Oorspronkelijk kon er alleen worden ingegrepen naar aanleiding van een GGD-rapport, maar met deze wetswijziging maken wij duidelijk dat gemeenten ook op andere gronden kunnen ingrijpen. Er zijn verschillende mogelijkheden denkbaar. Het is goed denkbaar dat ouders bij de gemeente iets naar voren brengen en dat de gemeente de GGD vraagt er eens extra naar te kijken. De gemeente kan ook zeggen dat iets zo belangrijk is dat zij er direct op wil reageren. Die mogelijkheid is zeker aanwezig.

Mevrouw Berckmoes vraagt voorts of ouders die afstuderen ook gebruik kunnen maken van de driemaandenregeling die geldt voor werkloze ouders. Dat is niet het geval. Er zijn nogal wat doelgroepen in beeld bij de uitzonderingen op de regel inzake het niet kunnen krijgen van kinderopvang als je geen werk hebt, dus de uitzonderingen voor de koppeling van kinderopvangtoeslag aan gewerkte uren. Er zijn nogal wat uitzonderingen. Ik kom daarop terug. Een van die uitzonderingen zijn studerende ouders. Als een ouder studeert en op enig moment ziet aankomen dat hij gaat afstuderen, is zo'n ouder volgens mij goed in staat om te weten dat hij na het afstuderen moet gaan werken. Dan kan die ouder inspelen op de andere situatie. Ik wil dat niet helemaal afsluiten. Wij komen in de loop van het volgende jaar met een wetsvoorstel waarin wij precies aangeven welke uitzonderingen voor al die groepen gelden op het uitgangspunt van koppelingen aan gewerkte uren. Voor al die groepen komen wij met een nadere uitwerking. Ik zeg graag toe dat dit punt daarbij ook in beeld zal komen en overwogen zal worden. Indien wij dat noodzakelijk vinden, zullen wij op dit punt een voorstel doen. Dan kan mevrouw Berckmoes dat zelf beoordelen.

Dan kom ik bij mevrouw Kooiman, die aangeeft dat zij wil dat er meer dan één maand tijd wordt gegund. Wij hebben op dit punt inmiddels met de nodige ervaringen te maken gehad. Er is een aantal fraudezaken geweest, waaronder een viertal zeer gecompliceerde en omvangrijke fraudezaken. Uiteindelijk is er in 5000 individuele gevallen gefraudeerd met het aanvragen van kinderopvangtoeslag met terugwerkende kracht. Wij denken dat het absoluut noodzakelijk is om daartegen op te treden. Wij denken dat de termijn van één maand – feitelijk kan die termijn zelfs maximaal twee maanden zijn, op een dag na – een redelijke termijn is om de ouders in staat te stellen om te doen wat ze moeten doen en om ons in staat te stellen fraude te voorkomen. Aangezien er op zo'n grote schaal, in zo veel gevallen is gefraudeerd, is het echt noodzakelijk om daartegen op te treden. Wij hebben aangegeven dat die termijn van één maand de ouders in staat stelt om te doen wat noodzakelijk is, omdat dit niet het enige is wat ouders moeten doen. Ouders moeten in de eerste plaats besluiten te gaan werken en vervolgens moeten ze iets voor de kinderen regelen. Ze kiezen daarvoor een kinderopvanginstelling uit, maken daar een afspraak mee en brengen vervolgens hun kind daar naartoe. Onderdeel daarvan is ook dat ze de kinderopvangtoeslag aanvragen. Er kunnen wel eens een paar weken overheen gaan. Als je als wetgever het mogelijk maakt dat er zelfs maximaal twee maanden overheen gaan, heb je gedaan wat je moet doen. Je kunt in redelijkheid van die ouders vragen de aanvraag tijdig, binnen die periode, te doen en de zaak voor elkaar te maken. Ik wil daaraan graag vasthouden en daarom ontraad ik het amendement van mevrouw Kooiman.

Mevrouw Kooiman heeft een ander geval naar voren gebracht waarin ook een termijn speelt, namelijk de termijn van drie maanden die wij hebben voorgesteld in het geval van werkloosheid. Ik denk dat het een heel soepele regeling is. Als iemand werkloos is, kan hij nog drie maanden zijn kinderen, voor een groot deel voor rekening van het collectief, naar de kinderopvang brengen. Voor de ouders met de laagste inkomens betalen de belasting- en premiebetalers 90% van de kosten van de kinderopvang. Dat moet echt niet langer gebeuren dan noodzakelijk is. Ik denk dat een periode van drie maanden ruime mogelijkheid biedt om te bekijken wat je met je werk zal doen en om, terwijl je naar werk zoekt, op je kinderen te passen. Als je naar een gesprek moet of een bepaalde verplichting hebt, kun je daarvoor een tijdelijke voorziening treffen. In die periode van drie maanden zijn de mensen meestal in staat een baan te vinden. Ik denk dus dat die drie maanden een redelijke termijn is en dat een uitbreiding naar zes maanden niet noodzakelijk is. Daarom ontraad ik het amendement.

De heer Spekman (PvdA):

Het zal er misschien voor de meerderheid van deze Kamer niet toe doen dat wij zeer hechten aan dit amendement van mevrouw Kooiman, mevrouw Hamer en mevrouw Van Gent. Ik stel voor naar de cijfers van de uitstroom te kijken. Het eerste halfjaar is cruciaal voor mensen die werkloos zijn geworden. Wij hebben geprobeerd in dit amendement een link te leggen met de vraag wanneer en in welke periode je de grootste slagingskans hebt. Volgens mij moeten wij er toch uitermate op gebrand zijn dat het eerste halfjaar leidt tot succes. Dit is een van de onderdelen die het succes kan verhogen. Wij vragen niet om een onredelijk lange termijn, maar wij willen de termijn verlengen van drie maanden naar zes maanden.

Minister Kamp:

Ik kan mij heel goed voorstellen dat dit voor de fractie van de Partij van de Arbeid en voor andere fracties een belangrijk punt is, maar ik denk ook dat die fracties kunnen overwegen dat hetgeen wordt voorgesteld, bepaald niet onredelijk is. In dit wetsvoorstel zeggen wij alleen dat de periode van drie maanden ook blijft gelden als die periode zich in twee kalenderjaren afspeelt. Dat levert dus geen probleem op. Het lijkt mij dat je niet drie maanden fulltime bezig bent met het zoeken naar werk. Zijn de mensen wel fulltime bezig, omdat zij studeren of een re-integratietraject volgen, dan zijn daar ook weer voorzieningen voor. Het gaat nu om de mensen voor wie dat niet het geval is, voor mensen die van werk naar werk kunnen gaan. Zij kunnen hun kinderen dan toch nog drie maanden lang naar de opvang brengen. Die drie maanden zijn dan volledig beschikbaar voor het zoeken naar werk. Mocht dat wat langer duren, dan lijkt het mij heel goed mogelijk om die activiteiten te combineren met de opvang van hun kinderen. Mij lijkt het voorstel dat wij hier doen zeer redelijk.

De heer Spekman (PvdA):

Misschien komen wij er niet uit, maar wij zijn gebrand op hetzelfde: mensen die naast de arbeidsmarkt komen te staan, moeten zo snel mogelijk weer aan het werk kunnen. Als dat binnen een maand kan, is dat prachtig. Drie maanden is ook goed. Duurt dat zes maanden, dan is dat ietsje jammer, maar dat is nog steeds mooi. Het probleem is echter dat vrouwen en mannen die niet meer kunnen beschikken over de mogelijkheid van kinderopvang ook de plek in de kinderopvang opgeven. Vinden zij vervolgens een baan, dan moeten zij dus opnieuw op zoek naar een plek en dat is ontzettend lastig. In heel veel gemeenten is dat echt beroerd, want het kind komt dan op een wachtlijst te staan. Dat is onder andere het geval in mijn eigen gemeente. Daarom is het zo belangrijk dat die periode echt een halfjaar is. Mensen hebben in deze zes maanden immers de meeste kans om weer aan het werk te komen. Ben je na drie maanden nog niet aan het werk, dan raak je de plek in de kinderopvang kwijt en dan is het veel moeilijker om weer aan het werk te komen.

Minister Kamp:

Op dit vlak kan steeds meer marktwerking geconstateerd worden en dat is een oplossing. Het aanbod van kindplaatsen stijgt vier keer sneller dan de vraag naar kindplaatsen. De afgelopen periode heeft een groei van 8% plaatsgevonden in het aanbod van kindopvangplaatsen. De vraag is in deze tijd 2% toegenomen. Dat betekent dat het aanbod en de vraag dichter bij elkaar komen en dat wachtlijsten korter worden. In een groot deel van het land zijn de wachtlijsten al verdwenen. Ook in andere delen van het land kan dat het geval zijn. Dat ondersteunt het proces dat hier gaande is. Ondanks dat je werkloos bent en dat je tijd hebt om op je kinderen te passen, kunnen de kinderen toch nog drie maanden naar de kinderopvang gaan. Pas als het langer duurt, wordt gezegd: ga vooral door met het zoeken naar werk en pas ondertussen ook op de kinderen. Ik denk dat dit verantwoord is, ook gelet op die veranderende omstandigheden wat betreft de marktwerking, de vraag en het aanbod en in relatie daarmee de wachtlijsten. Vandaar dat ik het amendement, dat mede is ondertekend door de fractie van de Partij van de Arbeid, toch wil ontraden.

Mevrouw Kooiman (SP):

Er wordt fors bezuinigd op de kinderopvang, zodat ouders de opvang niet meer kunnen betalen en hun kind helaas weer thuis moeten opvoeden, waardoor zij van de arbeidsomgeving worden weggerukt. Dat is inderdaad jammer, maar daarover zullen we nog wel een andere keer spreken. Mijn vraag aan de minister is: wat maakt dat we niet van drie naar zes maanden kunnen gaan? Welke mogelijkheden voor fraudebestrijding verliezen wij daar? Want dat was het uiteindelijke doel. Kan de minister mij dat uitleggen?

Minister Kamp:

Het gaat niet alleen om fraudebestrijding, het gaat er ook om dat je vraagt aan het collectief van belasting- en premiebetalers om bij te dragen aan iets wat je niet echt nodig hebt. Als je werkloos bent, en je bent thuis, is het niet echt nodig dat je kinderopvang krijgt. Dan is het ook niet nodig voor anderen om daarvoor te betalen. We hebben gezegd dat iemand die werkloos wordt, zich er in het begin echt op moet concentreren om een andere baan te krijgen; laat dat nog drie maanden doorlopen. De door de heer Spekman genoemde problematiek is daarbij ook in beeld. Wij vinden drie maanden een redelijke periode waarin iemand die thuis is en de gelegenheid heeft om op de kinderen te passen, deze toch naar de kinderopvang mag sturen en kinderopvangtoeslag krijgt. In een aantal gevallen, voor de laagste inkomens, leidt dat ertoe dat er voor meer dan 90% subsidie wordt ontvangen. Ik denk dat je vooral met het oog op het zorgvuldig omgaan met belasting- en premiegeld, moet doen wat wij hier hebben voorgesteld.

Mevrouw Kooiman (SP):

De WW-uitkering duurt 38 maanden, als deze maximaal wordt benut. Zo lang hebben mensen over het algemeen nodig om werk te zoeken, want zo lang is die uitkering. De meeste mensen komen binnen een jaar weer aan het werk. De Partij van de Arbeid, GroenLinks en de SP stellen iets voor wat heel soepel is; niet een jaar of 38 maanden, maar zes maanden, ook gezien de opzegtermijn die kinderopvangcentra hanteren. De meeste mensen hopen gewoon niet werkloos thuis te zitten en bedenken niet dat zij de kinderopvangtoeslag moeten terugvragen, waarover ik een interruptiedebatje heb gevoerd met de heer Van Hijum. We willen mensen behouden voor de arbeidsmarkt. Waarom is de minister dan niet bereid om iets meer souplesse te betrachten?l

Minister Kamp:

Drie maanden vind ik een heel forse souplesse. Ik zie dat helemaal niet als tekortschieten. Ik vind het echt ridicuul om te zeggen dat het 38 maanden zou moeten duren om werk te vinden, omdat je 38 maanden werkloosheidsuitkering zou kunnen krijgen. Dat heeft natuurlijk niets met elkaar te maken. Mensen die een uitkering van maximaal 38 maanden kunnen krijgen, hebben ook een zeer lang arbeidsverleden. De relatie tussen de duur van de WW en de tijd die het kost om een baan te vinden, is er volgens mij niet in de zin zoals mevrouw Kooiman zegt. Je merkt ook dat een groot deel van de mensen die werkloos worden, snel weer ander werk krijgt. Drie maanden is dan ruim voldoende. Ik denk dat we ons goed moeten realiseren wat we van die mensen vragen na die drie maanden. In die drie maanden hebben zij niet gewerkt en mochten zij toch hun kinderen naar de kinderopvang brengen, voor rekening van een ander. Het enige wat wij vragen, is dat je na die drie maanden, als je thuis bent, ook zelf je kinderen opvangt. Dat is helemaal niet hardvochtig, maar een heel reële vraag die door de overheid wordt gesteld.

Mevrouw Kooiman vroeg ook hoe het gaat met de malafide ondernemer die van de ene naar de andere gemeente gaat en die in de ene gemeente wordt geweigerd, maar in de andere weer wordt ingeschreven. Dat is een reëel probleem en wij zijn druk bezig om dat op te lossen. Dat doen we als volgt. We zorgen ervoor dat de gegevens van alle gemeenten over ervaringen met malafide ondernemers beschikbaar zijn voor de GGD. Vervolgens worden door de GGD de ervaringen in de ene gemeente gebruikt bij het beoordelen van aanvragen in andere gemeenten. In het komende jaar wordt dat geregeld op de wijze die mevrouw Kooiman heeft gevraagd.

De heer Spekman vroeg zich af of wij, wat die controles betreft, wel verstandig bezig zijn. Hij wees op de mogelijkheid dat er in een periode van drie jaar nooit een controle bij gastouders plaatsvindt. Ik denk dat de heer Spekman zich twee dingen moet realiseren. Ten eerste, de controles bij gastouders vinden op dit moment jaarlijks plaats. Wij willen in de toekomst het volgende doen. Wij controleren vaker bij gastouders van wie wij denken dat het risico groot is. Als we denken dat het risico laag is, gaan we minder vaak op bezoek. De gastouderinstellingen hebben verplichtingen ten opzichte van de gastouders. Zij moeten voor de inschrijving eerst een gesprek met gastouders voeren. Er moeten allerlei dingen aan de orde komen. Er moeten afspraken gemaakt worden. Die instellingen moet een keer per jaar beoordelen hoe het daar gaat. Er moeten ook meerdere keren per jaar vervolggesprekken plaatsvinden. Er worden allerlei eisen aan een gastouderbureau gesteld. Als zo'n gastouderbureau goed functioneert – en er zijn er veel die goed functioneren – dan is het ook niet noodzakelijk om daar als overheid te dicht op te gaan zitten met die controles. In het geval dat je twijfels hebt of dat je weet dat een gastouderbureau minder goed functioneert, moet je daar wel degelijk ten minste in de huidige frequentie naar kijken. Dat zijn we ook van plan.

Ik denk dat wij met deze combinatie van eisen die gesteld worden aan de gastouderbureaus en het gerichte toezicht afhankelijk van risico's op een verantwoorde wijze het effect bereiken dat door de heer Spekman is gevraagd.

De heer Spekman (PvdA):

Ik kan het toch niet anders lezen dan dat het vooral steekproefsgewijs plaatsvindt. Steekproefsgewijs betekent misschien wel met een risicoanalyse, maar het is toch niet duidelijk wat dan de uitkomst zal zijn van die steekproefsgewijze manier van werken en of er dan wel echt gecontroleerd wordt bij die bedrijven waar een risico wordt gelopen. Om het nog maar niet te hebben over de situatie waar de heer Van den Bessenlaar over sprak!

Minister Kamp:

Bij dat steekproefsgewijs controleren gaat het dus om de vraag, hoe frequent je naar die gastouders toe gaat. Dan wordt er dus gekeken waar het wel en niet goed gaat. Waar het goed gaat, daar ga je niet frequent naartoe. Dat is ook heel verstandig. En waar het minder goed of slecht gaat, daar ga je wel frequent naartoe. We zullen zorgen voor een zodanige frequentie van controle dat we op grond daarvan de overtuiging mogen hebben dat het bij die gastouders op een behoorlijke manier functioneert. Het gaat dus om de combinatie van inzet van het gastouderbureau en het toezicht dat daarop plaatsvindt door de GGD. We moeten kijken hoe die combinatie van activiteiten van de gastouderbureaus en de GGD in de praktijk uitpakt. Ik denk dat we dat ook moeten volgen en na enige tijd moeten kijken of dat op een evenwichtige manier is verdeeld en of de resultaten zijn zoals we denken dat die zullen zijn. We kunnen dat dan ook vervolgens beoordelen. Ik ben ook bereid om de Kamer te zijner tijd te informeren over de conclusies die we op dit punt menen te kunnen trekken.

De heer Spekman (PvdA):

Ik waardeer die toezegging van de minister. Dat was ook één van mijn vragen. Daarover krijgen we dan een rapportage. Maar wat mij toch een beetje bevreemdt, is het verschil in opvatting over en de inschatting van de risico's over fraude en misbruik. De minister heeft bij een van de andere wetsvoorstellen een amendement afgewezen met het argument dat het te veel fraude zou opleveren. We vroegen iets heel redelijks, namelijk de termijn van drie maanden. Hier wordt eigenlijk de controle veel minder, terwijl de geschiedenis heeft bewezen dat het risico op fraude en misbruik bij die gastouders veel groter is.

Minister Kamp:

De wetgever heeft bewust gekozen voor die systematiek van de gastouders. Wij hebben gezegd dat gastouderbureaus niet alleen maar even een bedragje in rekening mogen brengen. Zij moeten ook waar voor hun geld leveren. Het is misschien goed als ik daar iets uitgebreider op inga.

De voorzitter:

Ik verzoek u om kort te zijn. Er moet hierna nog een wetsvoorstel worden behandeld.

Minister Kamp:

Ik zal het samenvatten. Er zijn een tiental eisen die gesteld worden aan gastouderbureaus waarbij er sprake moet zijn van een intensieve communicatie tussen de gastouderbureaus en de gastouders, die is gericht op kwaliteit. Ik heb de overtuiging dat de bonafide gastouderbureaus hiermee zorgen dat de kwaliteit zo is als wij mogen verwachten. In gevallen waarin hierover twijfel bestaat of er zelfs al negatieve ervaringen zijn, zal het toezicht worden geïntensiveerd naarmate dat noodzakelijk is. Ik denk dat wij een balans hebben tussen de activiteiten van de gastouders en de GGD als toezichthouder. Ik blijf altijd graag bereid om de tien verschillende activiteiten nog eens toe te lichten.

De voorzitter:

Hoe lang denkt u nog nodig te hebben, minister?

Minister Kamp:

Een kleine tien minuten, voorzitter.

De voorzitter:

Ik doe toch een beroep op u om kort op de resterende vragen in te gaan. Wij hebben nog een verzamelwet te behandelen.

Minister Kamp:

Ik zal doen wat u vraagt, mevrouw de voorzitter, al was het maar omdat ik zelf degene ben die de volgende wet weer mag verdedigen.

Voorzitter. De heer Van den Besselaar heeft zich afgevraagd of de periode van twee maanden waarin de verklaring omtrent het gedrag geldig is, niet te lang is en of wij niet voor een periode van één maand moeten kiezen. De heer Van den Besselaar heeft zich natuurlijk gerealiseerd dat op dit punt sprake is van een grote aanscherping. Op dit moment is de regeling zo dat als iemand een verklaring omtrent het gedrag overlegt als hij of zij bij een kinderopvanginstelling gaat werken, daar vervolgens tien of twintig jaar kan blijven werken met die oude vog. Er kan in de tussentijd van alles gebeuren, maar dat blijkt dan niet uit iets wat te maken heeft met de verklaring omtrent het gedrag. In de nieuwe situatie wordt er continu gescreend. Wij stellen een systematiek op dat als er bij justitie informatie binnenkomt, die meteen hier naartoe wordt geleid en voor dit doel wordt gebruikt, waarna er conclusies uit kunnen worden getrokken met betrekking tot een medewerker of medewerkster in de kinderopvang. Overeind blijft dat je met de eerste verklaring omtrent het gedrag moet komen. Dat zo'n verklaring dan twee maanden oud mag zijn, is toch een ondergeschikt punt. Als je dat terugbrengt naar een maand, breng je mogelijk een heleboel goedwillende mensen in de problemen.

Stel dat iemand in juni van plan is om in de kinderopvang te gaan werken en een verklaring omtrent het gedrag aanvraagt. Dat ding komt op een gegeven moment binnen, de persoon gaat met vakantie en tegen de tijd dat hij terug is, begint hij bij de kinderopvang en moet daar zijn verklaring omtrent het gedrag overleggen. De periode van een maand waarover de heer Van den Besselaar sprak, is dan alweer voorbij en er moet weer een nieuwe vog worden aangevraagd. Ik denk dat je mensen dan onnodig problemen bezorgt. De periode van twee maanden is heel redelijk. Het terechte punt van de heer Van den Besselaar wordt adequaat gepareerd door er continue screening op te zetten. Het is denkbaar dat dit proces van continue screening zodanig functioneert dat wij alle relevante informatie zelf in het systeem beschikbaar hebben en dat wij niet meer zo'n verklaring hoeven op te vragen. Dan is de kwestie van een of twee maanden niet meer aan de orde. De heer Van den Besselaar zou kunnen overwegen om zijn motie op dit punt aan te houden, te kijken hoe de uitwerking van de continue screening er uitziet en daarna te beoordelen of het nodig is om de motie weer in stemming te brengen. Dat lijkt mij niet, maar het oordeel daarover laat ik graag aan de heer Van den Besselaar.

De heer Van den Besselaar heeft gezegd dat een veroordeelde zedendelinquent nooit meer in de kinderbranche aan het werk mag gaan. Daar is veel voor te zeggen. Ik denk ook dat het zo moet zijn en dat het bijna altijd zo zal zijn. Je kunt echter niet helemaal uitsluiten dat het in bepaalde uitzonderlijke gevallen iets anders is. Neem een minderjarige die wordt veroordeeld voor een licht zedendelict. Op een gegeven moment wordt deze persoon volwassen en is er sprake van andere omstandigheden. In het eerste geval was ook sprake van iets bijzonders. Als je een heel zorgvuldige individuele afweging maakt, zou je in een enkel geval een uitzondering kunnen maken. Ik denk dat het niet goed is om dat helemaal af te sluiten. Ik ben van mening dat wij in bijna alle gevallen moeten handelen zoals de heer Van den Besselaar wenst. Ik wil echter niet helemaal uitsluiten dat in een enkel geval na een zorgvuldige afweging tot een andere conclusie kan worden gekomen. Die mogelijkheid wil ik graag open laten. Dit zal in de praktijk weinig verschil maken met de situatie die de heer Van den Besselaar bepleit.

Ik kom nu op de uitvoering van de motie van de heer De Mos. Daar wil ik de Kamer graag over informeren. Ik kan dat niet helemaal alleen doen, omdat ook de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie daarbij in beeld is. Ik zal samen met hem bekijken of wij de Kamer afdoende hebben geïnformeerd over de uitvoering van deze motie. Daar kom ik nog op terug.

De heer Van Hijum zei dat de toegang tot de GGD-rapporten is geregeld zoals hij oorspronkelijk heeft bepleit. Hij vroeg zich af of de maatregel dat mensen die gastouderschap als enige activiteit hebben niet meer in aanmerking komen voor kinderopvangtoeslag wel proportioneel is. Die regeling moeten wij treffen vanwege fraude, of vooral oneigenlijk gebruik van de regeling. Er waren veel mensen die op elkaars kinderen gingen passen zodat zij allebei kinderopvangtoeslag konden krijgen. Daar betaal je geen belasting en premie voor. De heer Van Hijum stelt dat het mogelijk is dat iemand als gasthouder altijd drie of vier kinderen thuis heeft en zijn eigen kind naar de kinderopvang wil brengen. Dat is in de nieuwe regeling niet meer mogelijk. Als je inkomen alleen bestaat uit het gastouderschap, moet je als onderdeel van je activiteiten voor andere kinderen ook voor je eigen kind of kinderen zorgen. Dan kom je niet meer apart voor kinderopvangtoeslag in aanmerking. Gelet op de eisen die wij moeten stellen om oneigenlijk gebruik, misbruik en fraude te voorkomen, denk ik dat dit een redelijke eis is.

De heer Van Hijum (CDA):

Het blijft wel een beetje wringen met de reguliere opvang. Als je werkt in de kinderopvang, ben je ook niet verplicht om je eigen kinderen daar op te vangen. Het lijkt een beetje een verschil in behandeling. Ik heb echter ook oog voor het dilemma waar de minister mee zit.

In relatie tot het plaatsen van de GGD-rapporten op de website, liet de minister zich volgens mij net ontvallen dat hij ook van plan is om de vulling van de kinderopvangkaart per 2012 verplicht te stellen. Heb ik dat goed begrepen?

Minister Kamp:

Ja. Ik vind dat die kaart eind 2012 gevuld moet zijn. Dat hebben wij destijds afgesproken met de branche en dat hebben wij ook gefinancierd. Het loopt nu achter en dat bevalt mij niet. Ik heb er met de branche over gesproken. Die kaart kan in de loop van volgend jaar worden ingevuld. Eind 2012 moet dat zijn geregeld. Als dat niet het geval is, zal er een verplichting voor in de plaats moeten komen. Dat zou ik betreuren, maar het is niet anders. Ik vind het belangrijk dat ouders niet alleen op prijs, maar ook op kwaliteit kunnen vergelijken. De informatie op die kaart is daar belangrijk voor.

De heer Van Hijum (CDA):

Ik vraag dit omdat wij hier bij herhaling schriftelijke vragen over hebben gesteld. De reactie was tot nu toe steeds dat die kaart pas in de loop van 2013 of zelfs 2014 zou worden gevuld. De minister zegt nu duidelijk dat hij vindt dat dit in 2012 geregeld moet zijn en dat er anders een wettelijke verplichting volgt. Ik neem aan dat dit ook in de brief over marktwerking staat die de Kamer binnenkort zal ontvangen.

Minister Kamp:

De brief over marktwerking komt zeer binnenkort. Het is belangrijk dat die kaart eind volgend jaar gevuld is. Als er heel goed werk wordt geleverd en de kaart is eind volgend jaar voor 85% gevuld, kunnen wij besluiten dat de rest nog kan volgen. Dit is belangrijke informatie, waarover afspraken zijn gemaakt met de branche. Er moet worden geleverd op dit punt.

De heer Van Hijum vroeg hoe het in de praktijk zit de mogelijkheid voor niet-werkende ouders om hun kinderen naar de kinderopvang te laten gaan. Ik zal de situatie op dit punt kort samenvatten. Iemand die een uitkering heeft van het UWV of van een gemeente en die een re-integratietraject volgt, komt in aanmerking voor kinderopvangtoeslag voor het kind hoewel er geen gewerkte uren zijn. Iemand die geen uitkering heeft en geen werk, maar die staat ingeschreven als werkzoekende en bezig is met een re-integratietraject, kan kinderopvangtoeslag krijgen. Ook in het geval van tienermoeders die een bijstandsuitkering hebben en die een opleiding volgen, mogen de kinderen naar de kinderopvang met kinderopvangtoeslag. Voor studenten geldt hetzelfde. Voor nieuwkomers in ons land die een verplicht inburgeringstraject volgen, geldt hetzelfde. Ik denk dus dat wij een ruimhartige regeling hebben. Voor mensen die niet werken maar die om bepaalde redenen de kinderopvang toch zouden moeten kunnen gebruiken, hebben wij de mogelijkheid daartoe geschapen, met de toelichting zoals ik die zonet heb gegeven.

Ik meen dat ik hiermee alles heb gehad, voorzitter. Mocht dit niet zo zijn, dan zal ik dat van u of de woordvoerders ongetwijfeld horen.

De voorzitter:

Ik zie dat de heer Van den Besselaar behoefte heeft aan een tweede termijn. Ik vraag hem om heel kort te zijn.

De heer Van den Besselaar (PVV):

Voorzitter. Natuurlijk had ik er zonet mee moeten beginnen om mevrouw Berckmoes mijn felicitaties aan te bieden. Ik doe dit nu gelijk, met mijn excuses. Mevrouw Berckmoes, bij dezen de felicitaties namens de totale fractie van de PVV, die niet op de hoogte was van het feit dat u vandaag uw maidenspeech zou houden.

Ik kom toe aan het indienen van moties. Weliswaar geeft de minister aan dat er een grote aanscherping heeft plaatsgevonden in de vorm van de tweemaandstermijn voor de vog, en dat deze in de toekomst door het continu screenen wellicht helemaal niet meer nodig is. Wij bevinden ons echter nog niet in die fase en wij worden dagelijks geconfronteerd met situaties waarvan iedereen zegt dat ze niet mogen en niet moeten voorkomen.

Vandaar de volgende motie.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat het op dit moment mogelijk is om een verklaring omtrent het gedrag in te leveren die maximaal twee maanden oud is;

overwegende dat de termijn tussen verkrijging van een vog en daadwerkelijke indiensttreding bij een gastoudergezin of kinderopvangcentrum zo kort mogelijk moet zijn, om daarmee het risico op delicten in deze termijn zo klein mogelijk te maken;

verzoekt de regering, de maximale geldigheidstermijn van de in te leveren vog te stellen op één maand,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Van den Besselaar en De Mos. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 11 (33014).

De heer Van den Besselaar (PVV):

Daarnaast kan ik mij niet voorstellen dat een veroordeelde zedendelinquent in welke situatie dan ook alsnog gaat werken met kinderen. Ik zou de minister dan ook willen ontraden om dat in welke situatie dan ook toe te staan.

Vandaar de volgende motie.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat er onvoldoende inzicht is of werknemers in de kinderbranche in zowel binnen- als buitenland zijn veroordeeld voor zedenmisdrijven;

constaterende dat een verklaring omtrent gedrag slechts in beperkte mate terugkijkt in het verleden van een nieuw aan te nemen werknemer of vrijwilliger;

constaterende dat het dus nog altijd mogelijk is dat zedendelinquenten met kinderen werken;

overwegende dat kinderen recht hebben op een veilige leer- en speelomgeving zonder dat zij slachtoffer dreigen te worden van zedendelinquenten;

verzoekt de regering, een waterdicht systeem te creëren, bijvoorbeeld door het opleggen van een levenslang beroepsverbod aan zedendelinquenten in de kinderbranche, zodat mensen die waar dan ook ontuchtige handelingen hebben gepleegd, nooit en te nimmer meer met kinderen kunnen werken,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Van den Besselaar en De Mos. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 12 (33014).

Het woord is aan de minister. Ik vraag hem kort te zijn.

Minister Kamp:

Voorzitter. Er zijn vele tienduizenden mensen werkzaam in de kinderopvang, zowel bij de kinderopvanginstellingen als bij gastouders. Ik denk dat het over-, over-, overgrote deel van deze mensen nooit met de problemen te maken zal hebben die de heer Van den Besselaar schetst. Wij moeten de overlast en de druk op die groep in relatie tot de verklaring omtrent het gedrag ook niet groter maken dan noodzakelijk is. Ik denk dat de grote aanscherping die wij op dit punt hebben gepleegd met onze continue screening in combinatie met de eis dat een verklaring omtrent het gedrag niet ouder is dan twee maanden, een heel adequaat antwoord is op die problematiek. Om die reden wil ik de motie van de heer Van den Besselaar ontraden.

De voorzitter:

Mevrouw Kooiman, hebt u de motie medeondertekend?

Mevrouw Kooiman (SP):

Nee, helaas niet. Wel heb ik eerder in mijn schriftelijke vragen ook op dit punt gewezen. De heer Van den Besselaar geeft terecht aan dat met name bij gastouders de termijn van twee maanden vaak wordt overschreden. De gemeente Den Haag heeft dat ook aangegeven. Waarom kan de minister op dat punt de wet niet aanpassen zodat in ieder geval de vog altijd adequaat en op tijd is?

Minister Kamp:

De termijn van twee maanden mag niet overschreden worden. De termijn van twee maanden is de maximale termijn. Als een verklaring omtrent het gedrag ouder is, heeft deze zijn waarde verloren. Iemand krijgt op een gegeven moment een verklaring omtrent het gedrag en gaat daarmee naar de instelling of het gastouderbureau. Als de periode net iets meer is dan een maand, dat kan zich in vakantieperiodes voordoen, heeft het echt geen zin om het die persoon op dat punt moeilijk te maken. Daarom ontraad ik de Kamer om de periode van twee maanden te verkorten tot een maand.

Dan kom ik bij de tweede motie van de heer Van den Besselaar. Ik heb al gezegd dat bijna altijd gehandeld zal worden zoals door hem wordt bepleit. Door de werkgever moet een verklaring omtrent het gedrag aangevraagd worden. Justitie zal dan heel zorgvuldig bekijken hoe er gereageerd moet worden. Justitie heeft de houding dat in geval van een veroordeling voor zedenmisdrijven iemand niet moet gaan werken in de kinderopvang. Ik denk echter dat het niet goed is als we onszelf de mogelijkheid helemaal ontzeggen om in een enkel geval toch tot een andere conclusie te komen, na een zorgvuldige afweging Vandaar dat ik die motie van de heer Van den Besselaar ontraad.

De algemene beraadslaging wordt gesloten.

De voorzitter:

We zijn aan het einde gekomen van de behandeling van de Verzamelwet kinderopvang 2012. Stemmingen over het wetsvoorstel alsmede de ingediende moties en amendementen zullen volgende week dinsdag plaatsvinden.

In afwachting van de woordvoerders bij het volgende onderwerp schors ik de vergadering twee minuten.

De vergadering wordt enkele ogenblikken geschorst.

Naar boven