Aan de orde is de behandeling van:

het wetsvoorstel Vaststelling van de begrotingsstaat van het Ministerie van Algemene Zaken, het Kabinet der Koningin en de Commissie van toezicht betreffende inlichtingen- en veiligheidsdiensten (III) voor het jaar 2009 (31700 III);

het wetsvoorstel Vaststelling van de begrotingsstaat van het Huis der Koningin (I) voor het jaar 2009 (31700 I).

De algemene beraadslaging wordt geopend.

De voorzitter:

Ik heet de minister-president welkom en geef het woord aan de heer Van Raak.

De heer Van Raak (SP):

Voorzitter. Ik wil allereerst een compliment geven aan de minister-president, die als eerste premier de Kamer meer inzicht heeft beloofd in de kosten van het Koninklijk Huis.

Dit jaar zien wij de eerste, voorzichtige resultaten. Uit de nog onvolledige gegevens maak ik op dat het Koninklijk Huis ongeveer 110 mln. kost en dat ongeveer 350 mensen werkzaam zijn voor het Koninklijk Huis. Klopt dit? De vraag is natuurlijk of dit veel of weinig is. De minister-president beloofde ons een overzicht te geven van kosten van andere Europese monarchieën, zodat wij beter kunnen vergelijken. Wanneer kunnen wij die internationale vergelijking verwachten? Het overzicht van regelingen is nog niet compleet. Het onderzoek naar een begrotingssystematiek is nog niet afgerond. Dat gaat de heer Zalm, oud-minister van Financiën, doen. Is dat een gelukkige keuze of is het opmerkelijk dat juist degene die altijd verantwoordelijk was voor de begrotingssystematiek, dit onderzoek gaat doen? Als leden van het Koninklijk Huis op pad moeten voor het land, vergoeden wij dat graag. Zij kunnen echter ook voor privévluchten gebruikmaken van vergoedingen. Waarom is dat het geval? Kroonprins Willem-Alexander en Prinses Máxima willen een vakantiehuis in een prachtig natuurgebied in Mozambique, maar Mozambique is niet een van de veiligste landen ter wereld. Hoe zit het met de beveiliging? Gaat Mozambique het kroonprinselijk paar beveiligen of doen wij dat? Wat voor beveiliging moet dat worden? Vindt de minister-president de keuze voor Mozambique in dit verband gelukkig? Welke maatregelen moeten worden getroffen om de veiligheid van de kroonprins en zijn familie te waarborgen en welke kosten zijn hieraan verbonden?

Het vertrouwen in de regering is gering en dat kun je op verschillende manieren oplossen: goed beleid maken of propaganda maken. Kan de minister-president nog eens uitleggen waar die 25 mln. voor coördinatie van het algemene communicatiebeleid aan wordt uitgegeven?

De heer Pechtold (D66):

Was dit het blokje koningshuis van de SP?

De heer Van Raak (SP):

Ja.

De heer Pechtold (D66):

Het viel mij op dat de heer Van Raak in de Volkskrant van 26 juli zo klaagde over de macht van de Koningin. Als hij daarover in de Kamer wilde praten, zouden mensen hem nooit willen helpen en D66 zou lankmoedig zijn op dit onderwerp. De SP heeft nu al twee jaar 25 zetels. De heer Van Raak brengt hier weer een stukje over de financiën van het koningshuis, maar waar zijn zijn voorstellen? Waar zijn zijn voorstellen als hij wil praten over de macht van de Koningin? Wachten tot de abdicatie duurt misschien een beetje lang.

De heer Van Raak (SP):

Dat lijkt mij niet. Vandaag voeren wij een debat over de begroting Algemene Zaken en Koninklijk Huis. Ik heb allerlei voorstellen om de positie van de Koningin en misschien de toekomstige Koning te verbeteren. Dat is een fundamenteel debat. Ik dank de heer Pechtold voor de toezegging dat wij dat debat gaan voeren. Ik wil hier graag aankondigen dat ik het debat zeker wil gaan voeren op het moment dat wij een nieuwe koning krijgen. Het is heel opmerkelijk dat wij in dit huis zelden praten over de positie van ons staatshoofd, daar heeft de heer Pechtold gelijk in. Het lijkt me een goed idee, maar niet bij deze begroting.

De heer Pechtold (D66):

De SP gaat een beetje op de overheid lijken: twee jaar hier aanwezig met 25 zetels, en er komt niets uit. Vorig jaar had u het er niet over, in de krant klaagde u erover, u geeft anderen een sneer, en hier kondigt u aan dat u het er ooit over gaat hebben. Niet echt sterk, mijnheer Van Raak. U komt met grote plannen, en dat wilt u gaan doen op het moment dat de abdicatie daar is. Mag ik een kleine voorspelling doen? Dan gebeurt er helemaal niets meer, hoor!

De heer Van Raak (SP):

Mag ik de heer Pechtold eraan herinneren dat wij vandaag de begroting voor het Huis der Koningin 2009 doen, en die van Algemene Zaken? Ik ben heel benieuwd naar de voorstellen van de heer Pechtold. Met de toezegging dat wij dat debat gaan voeren, ben ik erg blij. Wij tweeën willen dat debat in ieder geval al gaan voeren. Misschien kunnen wij dat volgend jaar of het jaar daarop gaan voeren. Als er een Kamermeerderheid is om dat debat nu al te gaan voeren – de heer Pechtold is even afgeleid – dan zal ik bij dezen dat debat aanvragen.

Ik vraag aandacht voor de embargoregeling. Elk jaar is er weer een ongezonde wedstrijd tussen de regering, de Tweede Kamer en de media. In de weken voor Prinsjesdag lekken voortdurend plannen uit. Dat zijn dan altijd de plannen waar de ministers trots op zijn. Daarna klagen diezelfde ministers weer dat journalisten stukken schrijven over de negatieve gevolgen van het beleid. Ministers moeten de tijd hebben om begrotingen te maken, Kamerleden moeten de tijd hebben om begrotingen te bestuderen en journalisten moeten de tijd hebben om over al deze plannen te schrijven. Als wij lekken willen voorkomen, is openbaarmaking de enige remedie. Op het moment dat het kabinet een begroting rond heeft, kan die worden gepresenteerd. Dan hoeven ministers niet meer te lekken en journalisten niet meer te klagen en kunnen wij gewoon ons werk doen. Dan hoeft de Koningin op Prinsjesdag geen boodschappenlijst van voornemens voor te lezen maar kan zij een visie van de regering presenteren op de toekomst van de wereld en van Nederland. Dat kan ook een waardige aftrap zijn van de algemene beschouwingen. Is de minister-president bereid om de begrotingen niet op Prinsjesdag openbaar te maken maar op het moment dat zij gereed zijn? Mijn fractie overweegt op dit punt een motie in te dienen.

De heer Schinkelshoek (CDA):

Voorzitter. Is de minister-president meer dan een primus inter pares, de eerste onder zijns gelijken? Van tijd tot tijd flakkeren discussies op over zijn positie, over zijn zeggenschap en over zijn bevoegdheden, tot aan de Eerste Kamer toe. Dat zijn eerlijk gezegd niet zulke vruchtbare debatten maar meer voer voor staatsrechtgeleerden. Wat de minister-president feitelijk vermag, wordt, zo leert de geschiedenis, meer door de praktijk dan door de theorie bepaald. In de praktijk heeft de premier zich ontwikkeld tot het gezicht van het kabinet. Dat geldt voor deze minister-president wel in het bijzonder. Ook los van zijn formele positie is premier Balkenende een herkenbaar minister-president in binnen- en buitenland. Dat het CDA zich heel bijzonder in hem herkent, hoef ik vermoedelijk zelfs de heer Pechtold niet uit te leggen. Dat geldt ook voor de thema's waarop de premier zich wil toeleggen, afgaande op de toelichting op zijn eigen begroting, die van Algemene Zaken. Niet alleen is hij voornemens zich te manifesteren in Europa – daar is hij, zijn formele positie ten spijt, de Nederlandse regeringsleider – ook wil hij zich manifesteren op thema's als innovatie, duurzaamheid en, met onze instemming, respect. Hoe wil de minister-president dat beschavingsoffensief overigens vormgeven?

Tegen die achtergrond is het niet meer dan vanzelfsprekend dat de minister-president als bewaker van de eenheid van het regeringsbeleid, de overheidscommunicatie coördineert. Dat krijgt gelukkig steeds meer vorm. Te lang is het geheel aan departementale voorlichting, uiteenlopend van woordvoering tot publiekscampagnes, veel te veel los zand geweest. Hierbij spreek ik uit ervaring. Er worden nuttige, lofwaardige pogingen ondernomen om tot meer eenheid en samenhang te komen, maar er kan beslist nog een tandje bij.

Concreet. Ten eerste: minder publiekscampagnes en meer focus, meer een uitvloeisel van de hoofdlijnen van het algemene kabinetsbeleid. Er zijn voor het volgend jaar vijf overkoepelende, met alle respect, nogal brede thema's benoemd die zijn uitgewerkt in nog steeds twintig campagnes. Dat is te veel om te blijven hangen. Ten tweede: minder vrijblijvendheid en meer regie, met name vanuit de Rijksvoorlichtingsdienst en de Voorlichtingsraad. Dat lijkt mij een fraaie taak voor de nieuwe directeur-generaal van de RVD. Communicatie is een beleidsinstrument dat niet minder dan regelgeving en andere beleidsinstrumenten de hoogste politieke aandacht verdient. Het is dat wat het publiek vaak als eerste merkt. Doe het daarom goed en doeltreffend.

De heer Van Raak (SP):

Wij kunnen ook beter beleid maken, want dan behoeven wij de bevolking niet te overtuigen. Dan gaat het gewoon vanzelf.

De heer Schinkelshoek (CDA):

Nee, dat is een misverstand.

De heer Van Raak (SP):

Ik heb nog een andere vraag. Je hebt mensen die in dienst worden genomen om het beleid beter uit te leggen. Goede wijn behoeft geen krans, maar dat kan nodig zijn. Er zijn ook ministers die spindoctors en persoonlijk communicatiemedewerkers in dienst hebben om persoonlijk beter voor het voetlicht te komen. Deelt u onze mening dat die ministers dat dan gewoon zelf moeten betalen? Het gaat om hun functioneren en hun persoonlijk overkomen. Dat heeft niets te maken met het verkopen van het beleid maar met het verkopen van de minister zelf. Moet ik daar dan aan meebetalen als belastingbetaler?

De heer Schinkelshoek (CDA):

Ik deel uw opinie in het geheel niet, omdat deze mensen niet opereren als persoon of privépoliticus, maar als dienaar van de Kroon. Op dat punt laten zij zich, zoals ook op andere vaardigheden, bijstaan en assisteren. De een is geen jurist en heeft extra juridische ondersteuning nodig, de ander wil extra ondersteuning op het terrein van communicatie. Dat lijkt mij slechts logisch en vanzelfsprekend.

Sprekend over de overheidscommunicatie, kom ik bijna als vanzelfsprekend terecht bij de embargoregeling. Die heeft door de weinig zinvolle actie van NRC Handelsblad lelijk averij opgelopen. Dat is meer dan spijtig. Het embargo is een nuttige adempauze in een politiek tijdperk dat bol staat van jachtigheid en hypes. Niet alleen als oud-hoofdredacteur ontgaat mij welk belang ermee gediend was om die waardevolle traditie, die drie dagen tijd om na te denken – wat een luxe – weloverwogen om zeep te helpen.

De heer Pechtold (D66):

Het is leuk om de huisfilosoof van het CDA hier weer eens achter het katheder te hebben staan...

De heer Schinkelshoek (CDA):

Dank u voor het compliment.

De heer Pechtold (D66):

...maar u komt nooit met oplossingen. Wat vond u nu van de weken daarvoor? Wij zagen de staatssecretaris van OCW, mevrouw Dijksma, van alles vertellen over wat zij met de kinderopvang ging doen. Wij zagen mevrouw Van Bijsterveldt, die 200 mln. uittrok voor het voortgezet onderwijs. Wij zagen tal van kabinetsleden. Ik vond dat zelf wel prettig, want daardoor konden wij eindelijk eens niet beschuldigd worden van lekken. Het lag allemaal al op straat voordat wij de stukken überhaupt hadden. Waar was de regie van de minister-president? Was dat geen lekken? Of geldt: als je het zo ongegeneerd doet en met je neus op de camera staat, dan mag het wel?

De heer Schinkelshoek (CDA):

Ik heb het over de embargoregeling, die sinds jaar en dag een goede traditie is in het land en waar ik een warm pleidooi voor voer. Ik geef onmiddellijk toe dat dit wel van de regering en de bewindspersonen vergt dat zij zich ingetogen gedragen en handelen in de geest van de embargoregeling.

De heer Pechtold (D66):

"Ingetogen" betekent dat je er niets over vertelt. De bewindslieden komen zelf met de informatie. Ik stel u een vraag, en die stel ik ook gelijk maar vast aan de minister-president. Als 27 kikkers buiten de kruiwagen zitten... Excuus, één niet: de minister-president. Als één kikker in de kruiwagen zit en 26 kikkers eromheen, dan kun je toch niet zeggen dat de rest van het systeem zich er wel aan moet houden? Kortom, roepen wij de minister-president samen ertoe op om daar dan ook mee te stoppen en de kikkers die buiten de kruiwagen zitten, eventjes heel duidelijk terug erin te fluiten?

De heer Schinkelshoek (CDA):

Het gaat mij erom een waardevolle traditie die sinds jaar en dag bestaat, als het even kan in waarde te herstellen. Dat brengt ook morele verplichtingen met zich mee voor bewindslieden. Het gaat nu over een weloverwogen breuk met een traditie. Dat is spijtig. Misschien gaat die teloor; dat zou mij spijten. Tegen die achtergrond vraag ik de minister-president of hij, wellicht in samenspraak met het Presidium van deze Kamer, mogelijkheden ziet om die embargoregeling te herstellen. Het zou mij een lief ding waard zijn. Er is al hijgerigheid genoeg.

De heer Van Raak (SP):

De regering was boos op Kamerleden die reageerden op nieuwsberichten over plannen die al maanden daarvoor klaar waren. De embargoregeling werkt niet omdat de regering zichzelf er niet aan houdt. Er wordt voortdurend gelekt in de maanden voorafgaand aan Prinsjesdag. Dat gaat volgens het principe: elke dag een goed nieuwtje. De regering overtreedt dus de embargoregeling door de helft van het verhaal te vertellen en boos te worden als mensen de andere helft vertellen. Het probleem van de embargoregeling is geheimhouding. Als je iets geheim houdt, dan gaat het lekken. Mijn voorstel was om de begroting, zodra deze klaar is, te presenteren, openbaar te maken en de Koningin een visie erop te laten geven. Is dat geen veel betere oplossing? Waarom is de heer Schinkelshoek het daar niet mee eens?

De heer Schinkelshoek (CDA):

Dat is geen betere oplossing. Zij is zelfs slechter. In dat geval zetten wij in feite de sluizen open en barst de grote jacht op het nieuws, de voorpagina en het achtuurjournaal in alle hevigheid los, terwijl wij in dit toch al jachtige tijdperk zo veel plezier kunnen beleven aan een adempauze. Laten wij toch eens tot drie leren tellen. Wat hebt u daar toch op tegen?

De heer Van Raak (SP):

Ik neem aan u zich nu tot de minister-president richt, want er is maar één partij die hier lekt en die het achtuurjournaal wil halen en dat is de regering. Als er een probleem is, is dat er een van de regering die aan de ene kant elke dag op het journaal wil komen en aan de andere kant het slechte nieuws geheim wil houden. Laten wij het speelveld gelijk maken en ervoor zorgen dat, als de begroting klaar is, wij daarmee allemaal aan het werk kunnen. Dan is er geen embargo nodig en kunnen wij ook veel beter functioneren.

De heer Schinkelshoek (CDA):

Nee. De oplossing van de heer Van Raak zou het alleen maar erger maken. De onrust zou daardoor alleen maar toenemen. Ik pleit ervoor, mogelijk over de hele linie – het laatste heb ik zojuist tegenover de heer Pechtold toegegeven – te proberen om iets meer rust in ons spel terug te krijgen. Ik had gedacht dat de heer Van Raak op dat punt met mij zou meedenken.

De minister-president is ook de eerstverantwoordelijke voor het Koninklijk Huis, inclusief de financiën. Ook van die taak kwijt hij zich met verve. Onder zijn eindverantwoordelijkheid wordt een poging ondernomen om meer helderheid in de kosten te krijgen. Dat is een operatie waarvoor oud-minister Zalm is gevraagd. Dat is een goede keuze die een goede kans biedt weg te breken uit die armzalige, zuinige pogingen om benepen te doen over de kosten van het Koninklijk Huis. Daarnaast biedt deze operatie een kans om te laten zien dat de representatiekosten van de Staat – die woorden gebruikt de premier terecht altijd – minstens zo belangrijk zijn. Royaal en Oranje presteert Nederland zeer overtuigend. Dat kan zelfs een republikein niet ontkennen.

Tegen die achtergrond heeft de CDA-fractie al een paar keer eerder gepleit voor de openstelling van paleizen en andere koninklijke gebouwen. Het grote succes van de openstelling van paleis Soestdijk laat zien dat er een grote publieke behoefte is. Het is een uitgelezen kans om de waarde van de monarchie onder brede aandacht te brengen. Gelukkig lees, zie en begrijp ik dat er op dat terrein steeds meer gebeurt. Als ik communicatieadviseur van het Koninklijk Huis was, zou ik de paleisdeuren zo veel mogelijk open zetten.

Een andere suggestie: waarom geen wisseling van de wacht voor paleis Noordeinde, net als bij Buckingham Palace? Dat geeft Den Haag niet alleen meer koninklijke allure, maar maakt de monarchie nog meer zichtbaar. Staatssecretaris Heemskerk en de minister-president hebben zich al ontvankelijk getoond voor dat idee. Dat is geopperd door mijn fractiegenoot in de gemeenteraad van Den Haag.

Tot slot merk ik op dat er veel voor te zeggen is om een standbeeld van koningin Juliana op te richten. Op 30 april 2009 zou zij honderd jaar oud zijn geworden. Die vorstin heeft ons land in de moeilijke periode na de oorlog, in de tijden van de wederopbouw en in de roerige jaren zestig geregeerd. Daarom verdient zij een waardige plek. Het Haagse gemeentebestuur heeft daarvoor vergaande plannen en het heeft zelfs al een budget gereserveerd. Wil de regering dat initiatief steunen?

De heer Van Beek (VVD):

Voorzitter. Het afgelopen jaar zijn er veel discussies gevoerd over de financiën ten behoeve van het Koninklijk Huis. Uiteindelijk heeft dat geleid tot aanpassing van de Wet financieel statuut van het Koninklijk Huis. De begroting voor 2009 is gebaseerd op die wet.

In alle debatten heeft het kabinet bij monde van de minister-president veel toezeggingen gedaan om tot meer transparantie te komen. De begroting die voor ons ligt, voldoet daar nog niet aan. Vanwege de beschikbare tijd willen wij die discussie niet overdoen, maar wij zien met veel belangstelling uit naar de begroting voor 2010 waarin alle toezeggingen gestand wordt gedaan.

Het zou de transparantie ook bevorderen als wij er in de toekomst voor zouden kiezen om het inkomensbestanddeel te bruteren en het Koninklijk Huis belastingplichtig te maken. Wij vragen het kabinet om daarover nog eens na te denken. Dat punt is de vorige keer ook even aan de orde geweest en het lijkt mij verstandig om daarover nader te spreken.

Ik dank de minister-president voor het overzicht van wetten, besluiten en departementale regelingen die betrekking hebben op het Koninklijk Huis. De vraag is wat het kabinet voor ogen staat. Zal die lange lijst ook in de toekomst blijven bestaan, of voorziet het een sanering?

Paleis Soestdijk is een aantal jaren opengesteld voor publiek. Dat is een succesvolle actie. Wanneer wordt er een besluit genomen over de toekomst en de bestemming van dit pand? Welke ideeën leven daarover binnen het kabinet?

Ik heb een aantal opmerkingen over de begroting Algemene Zaken. Reeds in augustus kwam het kabinet met allerlei berichten naar buiten over de inhoud van begrotingen. Het goede nieuws werd alvast bekendgemaakt. De VVD-fractie vindt dat het tijd wordt om een echte keuze te maken: het kabinet houdt zijn mond of het gaat over tot het direct bekendmaken van genomen beslissingen. De huidige manier van werken is op termijn niet handhaafbaar. Wat gelukkig nog wel lukte, is dat de troonrede niet bekend werd voordat de Koningin deze kon voorlezen. Wat wij dit jaar vooral misten, was aandacht voor de kwaliteit van de tekst. Het was saaie opsomming van beleidsvoornemens zonder veel structuur en kwaliteit. Het moet toch mogelijk zijn om van de troonrede, los van de inhoud, een inspirerend stuk tekst te maken. Graag zien wij dat de minister-president daaraan het komend jaar nog eens echt aandacht gaat besteden.

De heer Van Raak (SP):

Met dat laatste ben ik het van harte eens. Ik heb een vraag over de embargoregeling. De heer Van Beek zegt dat een keuze moet worden gemaakt, namelijk alles eerlijk opengooien, de lijn-Van Raak, of alles geheimhouden, de lijn-Schinkelshoek. Welke lijn kiest de VVD-fractie?

De heer Van Beek (VVD):

Ik heb eerlijk gezegd niet echt een voorkeur voor een van die twee lijnen. Mijn probleem is dat er nu een soort tussenoplossing is waarin geen enkel systeem wordt gehanteerd. Eerst lekt het kabinet en daarna gaat het mis bij de krant. Zo kan het niet. Er kan voor gekozen worden – daar heb ik alle gevoel voor – om de heer Schinkelshoek te ondersteunen door te zeggen dat de puntjes op de i moeten. Het kabinet moet dan het goede voorbeeld geven en wij volgen daarna. Dan kunnen wij die embargoregeling heel nuttig gebruiken. Er kan ook voor worden gekozen om echt over te gaan naar openbaarheid. Dat zou inhouden dat alle besluiten reeds eerder bekend worden gemaakt en dat alleen de troonrede niet tevoren bekend is. Het probleem is de tussenweg. Die is er volgens mij niet echt.

De heer Van Raak (SP):

Mijnheer Van Beek, u zit hier in de Tweede Kamer. Als volksvertegenwoordiger moet u keuzes maken. U zult dus toch moeten kiezen, nu of straks. Ik denk niet dat deze minister-president met dit kabinet minder aan propaganda gaat doen. Ik denk dat het juist veel meer aan propaganda gaat doen en dat het helemaal losgaat de komende jaren. Die inschatting maak ik. Misschien maakt u een andere, maar u moet wel een keuze maken. Het is of de lijn-Van Raak of de lijn-Schinkelshoek.

De heer Van Beek (VVD):

Ik kan heel goed leven met hoe het eigenlijk had moeten zijn, de lijn die de heer Schinkelshoek hier naar voren heeft gebracht. Ik heb alleen grote moeite met de wijze waarop het nu gaat. Als wij niet in staat zijn om een en ander daarnaar terug te brengen, moeten wij radicaal over naar het direct openbaar maken van genomen besluiten.

De heer Van Raak (SP):

Wanneer gaat u dat dan besluiten?

De heer Van Beek (VVD):

Laten wij eerst eens de reactie van de minister-president afwachten. In de tweede termijn kunnen wij het debat dan weer voortzetten.

Mevrouw Timmer (PvdA):

Ik stel deze vraag aan de heer Van Beek, maar ik had hem ook al aan de heer Van Raak kunnen stellen. Volgens mij is ons medegedeeld dat er nog een evaluatie komt van de laatste keer dat de embargoregeling is toegepast. Dat heeft de minister-president geschreven, maar ook de Kamer zal zich daarover beraden. Volgens mij krijgen wij daar een verslag van en gaat het Presidium er een besluit over nemen. Het lijkt mij toch het meest voor de hand liggend dat wij daarna opnieuw gaan spreken over de embargoregeling zoals wij die de vorige keer hadden willen hebben. Bent u dat met mij eens, mijnheer Van Beek?

De heer Van Beek (VVD):

Niet helemaal. De afspraken die er tussen het kabinet en het Presidium of de Voorzitter worden gemaakt, betreffen de uitwerking van de regeling. Hier is het principe aan de orde, de wijze waarop wij in de toekomst met elkaar willen omgaan. In beide gevallen moeten er praktische afspraken worden gemaakt.

Mevrouw Timmer (PvdA):

Dat ben ik helemaal met u eens. Volgens mij hebben wij dat keer op keer geprobeerd. Ik heb niet de bedoeling gehad te refereren aan afspraken tussen het kabinet en alleen de Kamervoorzitter. Er is toegezegd dat zowel de Kamer als het kabinet – de Kamer is meer dan alleen de Voorzitter – gaat evalueren en dat er daarna een moment komt waarop wij erop kunnen terugkomen. Ik had het gevoel dat de discussie die hier werd gevoerd wat vooruitliep op dingen die nog gaan komen.

De heer Van Beek (VVD):

Ik hoop dat de collega gelijk heeft, maar ik twijfel daar een beetje aan. Ik denk dat de evaluatie waarnaar zij verwijst, toch een wat beperktere inhoud zal krijgen. Dat is de reden waarom ik het verstandig vond om dit punt toch maar op dit moment zelf aan de orde te stellen.

De heer Van Raak (SP):

Dat is helemaal terecht. Ook ik werd aangesproken; daarom wil ik hierop reageren. Dit soort discussies moet je gewoon in de openbaarheid voeren. Die moet je niet weer wegstoppen bij het kabinet of bij het Presidium. Wij zijn hier vandaag, de minister-president is erbij en wij hebben het hierover. Ik zou de PvdA-fractie dan ook willen vragen om het onderwerp vooral niet weg te stoppen en hier gewoon openheid van zaken te geven.

Mevrouw Timmer (PvdA):

Dat ben ik met de heer Van Raak eens. Het is ook niet de bedoeling om dit weg te stoppen. Volgens mij hebben wij allemaal een verantwoordelijkheid richting het Presidium. Ik weet niet hoe het in de fractie van de heer Van Raak werkt, maar in mijn fractie praten wij daar ook over. Er moet uiteindelijk wel een besluitvormend iets gebeuren. Daarvoor hebben wij het Presidium. Daar zit de afgevaardigde van de SP-fractie in. Daar zit mijn afgevaardigde in. Ik mag aannemen dat de SP-fractie haar afgevaardigde in het Presidium ook iets meegeeft voor de Presidiumvergadering.

De voorzitter:

Ik stel voor dat de heer Van Beek zijn betoog vervolgt.

De heer Van Beek (VVD):

Het kabinet heeft zijn beleidsvoornemens voor deze periode neergelegd in 74 doelstellingen. Afgesproken was dat het kabinet over de voortgang nadrukkelijk verantwoording zou afleggen. Ook dit jaar was het weer zoeken om alles terug te vinden. Uiteindelijk moet geconstateerd worden dat de gegevens en de toelichting op onderdelen onvoldoende zijn en ook onvoldoende te vinden zijn. Graag maken wij met het kabinet de afspraak dat voor het volgend jaar een overzichtelijke, heldere en systematische presentatie wordt opgenomen, waardoor de Tweede Kamer het debat met het kabinet goed kan voeren.

In de begroting is extra geld uitgetrokken voor de coördinatie van het algemeen communicatiebeleid. In de jaren 2008 tot en met 2011 gaat het om ruim 5 mln. per jaar extra. Totaal is er deze jaren bijna 25 mln. per jaar beschikbaar. Hierbij vragen wij een nadere toelichting van het kabinet ten aanzien van de bestedingen. Ook zouden wij gaarne zien waar uiteindelijk de besparingen zichtbaar worden nu er investeringen zijn gedaan om te komen tot één rijksbrede huisstijl.

In de begroting wordt expliciet melding gemaakt dat de minister-president als voorzitter van de Rijksministerraad betrokken zal zijn bij de voortgang van de bestuurlijke herinrichting van de Nederlandse Antillen. Hoe ziet hij daarbij zijn rol? Wij kennen de taakverdeling tussen de minister van Justitie en de staatssecretaris van BZK. Wij vragen een nadere verklaring van de rol van de minister-president. Expliciet staat er dat de minister-president iets doet als voorzitter van de Rijksministerraad. Wat is het verschil met de formulering als er gestaan zou hebben dat hij dat zou doen als voorzitter van de ministerraad?

De wijziging van de aanpak van de begroting van het Koninklijk Huis heeft geleid tot een discussie over de rol van de minister-president. Ook in de Eerste Kamer zijn er naar aanleiding van de wet opnieuw indringende vragen gesteld. In de beantwoording door de minister-president in de Tweede Kamer werd een praktische verklaring van de kant van het kabinet gegeven. Langzaam maar zeker heeft de discussie die hier gestart is, meer staatsrechtelijke accenten gekregen. De VVD-fractie wil gaarne weten of de minister-president blijft bij zijn uiteenzetting van praktische aard, of dat met de afspraken die gemaakt zijn ten aanzien van de verantwoordelijkheden rond de begroting van het Koninklijk Huis inderdaad sprake is van een verandering van de rol van de minister-president met grotere staatsrechtelijke consequenties.

De heer Van Raak (SP):

Wij zitten in het parlement om richting te geven en besluiten te nemen. Ik heb die discussie ook gevolgd, maar ik vond het een beetje een vreemde discussie en ik wil het een beetje voor de minister-president opnemen. Er was veel onduidelijkheid over de kosten van het Koninklijk Huis. Er was veel onduidelijkheid over regelingen en heel veel onduidelijkheid over verantwoordelijkheden. Nu hebben wij hier een minister-president die zegt: ik ben bereid om deze verantwoordelijkheid te nemen. Dat lijkt mij heel goed. Het gaat om het staatshoofd. Het is wat mij betreft goed als de minister-president daarvoor verantwoordelijkheid neemt. Dat wilde de heer Van Beek ook. Dat willen wij allemaal in deze Kamer. Dat uitgangspunt lijkt mij dus heel goed. Vervolgens kunnen wij een discussie voeren over de staatsrechtelijke positie.

De voorzitter:

Mijnheer Van Raak, kunt u uw vraag stellen, of is dit een betoog?

De heer Van Raak (SP):

Mijn vraag is of de heer Van Beek het ermee eens dat hij het niet moet omdraaien.

De heer Van Beek (VVD):

Wij zijn er, denk ik, heel helder over geweest dat wij buitengewoon content waren met de leidende rol die de minister-president in dit dossier heeft gespeeld. Wij waren content met de wijze waarop hij in de toekomstige situatie de eerste verantwoordelijkheid neemt en waarop hij omgaat met zijn collega's als het gaat om een begroting waarbij uiteindelijk heel veel ministers betrokken zijn. In het debat is door ons steeds gesproken over een situatie van praktische aard, waarbij de minister-president leiding gaf aan zijn collega's.

De voorzitter:

Wellicht zou u wat beknopter kunnen zijn in uw antwoorden?

De heer Van Beek (VVD):

Wij hebben destijds gevraagd of er sprake is van een staatsrechtelijke verandering en of de minister-president ten opzichte van de collega's verandert van primus inter pares naar een leidinggevende functionaris. Dit debat wordt nu aangescherpt, ook in de Eerste Kamer. Het is goed dat de minister-president de kans krijgt hierop in de Tweede Kamer nog eens in te gaan. De discussie is immers ook in de Tweede Kamer begonnen.

Mevrouw Timmer (PvdA):

Voorzitter. De fractie van de Partij van de Arbeid zal bij deze begrotingsbehandeling een aantal zaken aan de orde stellen: het Huis van de Democratie, de notitie van het Bureau Onderzoek en Rijksuitgaven, de voor te dragen ministers van Staat en de gang van zaken rondom de inzichtelijkheid van de kosten van het Koninklijk Huis. Tot slot hebben wij ideeën die wellicht kunnen bijdragen aan een betere communicatie tussen de rijksoverheid en de burgers.

Ik begin bij het Huis van de Democratie. Ik complimenteer de minister-president, maar ook de minister van Binnenlandse Zaken met de voortvarende realisatie. Een belangrijke reden om op te roepen tot de oprichting van het Huis van de Democratie is de rol die zo'n huis kan spelen bij de bevordering van het democratisch burgerschap van Nederlanders. Ik heb nog wel een paar vragen. Mijn fractie wil graag weten wat de stand van zaken is van het Huis van de Democratie. Is er inmiddels een locatie bekend? Welke activiteiten worden op dit moment naast het scholierenprogramma aangeboden?

Het Bureau Onderzoek en Rijksuitgaven heeft de 74 beleidsdoelstellingen onderzocht. Er is gekeken naar de drie w's: wat willen wij bereiken, wat gaan wij daarvoor doen en wat mag het kosten? Op deze manier wordt inzichtelijk hoe concreet, meetbaar, afrekenbaar en transparant het beleidsprogramma van het kabinet is vertaald in de diverse begrotingen, vanuit de veronderstelling dat het alleen dan mogelijk is achteraf verantwoording af te leggen over de bereikte effecten en de gemaakte kosten. De conclusies van het BOR zijn niet echt positief te noemen. Slechts 28 van de 74 beleidsdoelstellingen zijn echt goed afrekenbaar. Dat is 38%. Verder bestaan er grote verschillen tussen de departementen en laat de kwaliteit van de informatie soms te wensen over. Het voornaamste kritiekpunt van het BOR is daarbij dat de drie w's in veel begrotingen slechts ten dele aan bod komen.

Slechts drie van de veertien begrotingen heeft de beoordeling "uitstekend" gekregen. De positieve uitschieters zijn de ministeries van LNV en Buitenlandse Zaken en het ministerie voor Jeugd en Gezin. Mijn fractie begrijpt dat het voor het ene departement eenvoudiger is om afrekenbare doelstellingen te formuleren dan voor het andere. Evengoed moet het wat ons betreft in de toekomst wel beter. Voor de controle, geloofwaardigheid en legitimiteit van het kabinetsbeleid is het essentieel dat het kabinet verantwoording aflegt. Mijn fractie wil daarom van de minister-president weten hoe het mogelijk is dat elk jaar weer zo grote verschillen bestaan tussen de begrotingen en wat deze minister-president als leider van het kabinet daaraan gaat doen.

Blijkbaar kan het wel beter, gelet op de zes zogenaamde experimentele begrotingen. Daarin komen de prioriteiten van het kabinetsbeleid en dus de eenheid van het beleid veel beter tot uiting. Mijn fractie zou graag zien dat de begrotingen die wel voldoen, als "best practices" worden gebruikt. In hoeverre is dit mogelijk? Zou het experiment uitgebreid kunnen worden?

Het is mij opgevallen dat er geen enkele vrouwelijke minister van Staat is. Vanaf de negentiende eeuw, toen wij zijn begonnen met de benoeming van ministers van Staat, heeft slechts één vrouw, Marga Klompé, deze positie mogen vervullen. Deze score mag anno 2008 met recht teleurstellend genoemd worden. Ik weet niet wat de reden is voor zo weinig vrouwelijke ministers van Staat, maar deze kan niet zijn dat er geen gekwalificeerde vrouwen zijn. Het is een kwestie van willen. Er zijn vrouwen die de functie kunnen vervullen. Daarom vraag ik de minister-president om bij de eerstvolgende benoeming van de minister van Staat een vrouw te benoemen.

De heer Brinkman (PVV):

Deze conclusie kan ik onderschrijven. Ik ben echter wel van mening dat op het moment dat mevrouw Timmer dit te berde brengt, iedereen bij de volgende benoeming zal denken dat die vrouw het is geworden omdat zij vrouw is. Is mevrouw Timmer daar niet bang voor? Ik vind het een beetje een diskwalificatie. De vraag op zich is al een diskwalificatie. Mevrouw Timmer en ik kunnen ongetwijfeld op dit moment twee, drie vrouwen opnoemen die het zouden moeten worden. Dat weet ik. Ik denk ook dat de kans heel groot is dat er een vrouw komt als minister van Staat, maar mevrouw Timmer had er beter aan gedaan om deze vraag niet te stellen.

Mevrouw Timmer (PvdA):

Dat ben ik niet eens met de heer Brinkman. Ik heb uitgelegd dat ik denk dat er genoeg gekwalificeerde vrouwen zijn die in aanmerking kunnen komen voor die functie. Het aantal van 120 dat ik noemde, is gerekend vanaf de negentiende eeuw. De heer Brinkman en ik weten allebei dat er in de beginperiode niet zoveel vrouwen in kabinetten zaten. De afgelopen jaren zijn er echter zeker veel vrouwen gewest die voor de functie in aanmerking kwamen. Op dit moment zijn er zeven ministers van Staat. Dat zijn allemaal mannen. Ik doe gewoon een oproep. Als de heer Brinkman die anders uitlegt dan ik bedoel, kan ik daar niet veel aan veranderen. Ik vind het zeker geen zwaktebod om te vragen om een vrouw. Ik beoog daarmee een lans te breken, zeker ook als woordvoerder emancipatiezaken. De heer Brinkman zal zien dat als de eerste vrouwelijke minister van Staat wordt benoemd, dit beslist geen zwaktebod zal zijn.

Dan kom ik nu op de gang van zaken rond de kosten voor het Koninklijk Huis. Allereerst maakt mijn fractie de minister-president een voorzichtig compliment. Het heeft lang geduurd en veel voeten in de aarde gehad, maar er is eindelijk een begin gemaakt met het inzichtelijker maken van de kosten die verbonden zijn aan het Koninklijk Huis. De minister-president ziet hiervan de noodzaak in en heeft inmiddels stappen gezet om de transparantie te vergroten. Voor een deel is dit terug te zien in de begroting voor 2009, maar wij zijn er nog niet. Mijn fractie zal het verdere proces en de commissie-Zalm kritisch blijven volgen. Kan de minister-president zeggen wat de stand van zaken van die commissie-Zalm op dit moment is en hoe ver de werkzaamheden zijn gevorderd?

Hiermee kom ik op een heel ander, wellicht feestelijk, puntje. Ik geloof dat het bijna 200 jaar geleden is dat koning Willem I op het strand van Scheveningen voet aan wal zette. Heeft het kabinet nog plannen om ter ere daarvan een feestje in gang te zetten?

De heer Pechtold (D66):

Mevrouw Timmer weet toch dat dit niet zo makkelijk ligt?

Mevrouw Timmer (PvdA):

Dat wat niet zo makkelijk ligt, mijnheer Pechtold?

De heer Pechtold (D66):

Dat Nederland pas 200 jaar een monarchie is.

Mevrouw Timmer (PvdA):

Ja, dat weet ik. Maar goed, als je...

De heer Pechtold (D66):

Ja, maar het is een beetje moeilijke vraag, hoor! Dat had u wellicht even moeten checken. Het is al heel vaak voorgesteld. Maar ja, wij zijn altijd een republiek geweest en dat moet kennelijk niet al te veel worden opgehaald. Ik steun dit idee van de PvdA-fractie echter. Wij gaan samen een motie indienen en laten zien dat wij ook andere staatsvormen hebben gehad, nog niet eens zo heel erg lang geleden.

Mevrouw Timmer (PvdA):

Dank voor deze aanvulling. Ik zie het maar als een ondersteuning. Ik stelde de vraag heel voorzichtig, mijnheer Pechtold. Misschien hebt u dat gehoord.

De voorzitter:

Vervolgt u uw betoog.

Mevrouw Timmer (PvdA):

Ik wil graag een aantal ideeën onder de aandacht brengen die wellicht kunnen bijdragen aan een beter communicatie tussen de rijksoverheid en de mensen in ons land.

Elke week vindt op vrijdag het gesprek met de minister-president plaats, een programma waarin een presentator samen met de minister-president de belangrijkste zaken van de week doorneemt. Die presentator is natuurlijk een parlementair journalist. Dit is een wekelijks moment waarop de minister-president de Nederlanders informeert over het gevoerde beleid van zijn regeringsploeg. Mijn fractie onderschrijft de gedachte dat het van belang is dat mensen worden geïnformeerd over wat er in Den Haag en Brussel gebeurt. Mensen zijn mondiger en willen meer invloed op "Den Haag". Dit vergroot het belang van goede communicatie. De minister-president noemt in zijn begroting innovatieve vormen van overheidscommunicatie. Misschien kan hij het goede voorbeeld geven. Moet er niet meer gebruik worden gemaakt van de technologische mogelijkheden van nu? Is het een idee om mensen te vragen per e-mail vragen in te sturen en één of twee van die vragen in het wekelijkse kwartiertje op tv door de minister-president te laten beantwoorden? Geen Astro-tv, wel JP-tv!

Een ander punt betreft de wekelijkse persconferentie op het ministerie van Algemene Zaken. Er wordt geschreven dat het bevalt en dat er geëvalueerd is. In de beantwoording van de vragen wordt niet duidelijk of dit ook voor de parlementaire pers geldt. Is ook geëvalueerd bij de parlementaire pers? Onze indruk is nog steeds dat de pers voorkeur heeft voor terugkeer van de persconferentie in Nieuwspoort. Ik hoor graag een reactie van de minister-president.

Mijn fractie vindt dat de communicatie van de rijksoverheid eenduidiger mag. Natuurlijk worden er goede initiatieven genomen om te komen tot een rijksbrede huisstijl, maar dat is niet genoeg. Er moet meer gebeuren. De eenduidigheid ontbreekt namelijk nog steeds. Dat geldt ook voor websites en persberichten van de verschillende departementen. De vormgeving van websites moet beter worden afgestemd. Mensen buiten de Kamer zien de overheid immers vaak als één instelling. Een goede en eenduidige overheidscommunicatie kan bijdragen aan de legitimiteit van ons politieke stelsel.

De minister-president heeft in de communicatie met de burger een bijzonder verantwoordelijke rol. Mensen zijn onzeker en hebben houvast nodig. Dat vraagt veel van de rijkscommunicatie: helder en eenduidig, maar natuurlijk nooit vooruitlopend op besluitvorming in deze Tweede Kamer.

De heer Pechtold (D66):

Ik val werkelijk van mijn stoel. Het CDA komt met een beeld en u, mevrouw Timmer, met een feestje en nu weer met een logo. Het lijkt wel het verzamel-AO: "Zijn er nog leuke dingen voor de mensen?"

Communicatie: prachtig. Deze week komt een door onze Kamer gemaakte notitie naar buiten, waaruit blijkt dat van de 74 doelen die het kabinet stelt – weet u nog, 3 mln. kostte die bustoer van 100 dagen – twee derde niet afrekenbaar is. Nu vraagt u of nog eens op het logo gelet kan worden, terwijl ik moeite moest doen om die notitie van een reactie voorzien te krijgen. Denkt u nu werkelijk dat communiceren valt of staat bij een logo? Prima hoor, ik kan nog wel wat websites aangeven, bijvoorbeeld www.gratisschoolboeken.nl. Die zouden allemaal via de nieuwe logo's gaan werken. Daarvan komt helemaal niets terecht, minister-president, helemaal niets!

Stelt u eens een kritische vraag over echt communiceren, mevrouw Timmer.

Mevrouw Timmer (PvdA):

Volgens mij heeft mijnheer Pechtold kroketten in zijn oren, want ik heb net drie alinea's besteed aan het BOR en de afrekenbaarheid van de beleidsdoelstellingen. Ik heb gezegd dat het slechts 37% was, dat het beter moet en dat de ministeries die het goed doen, gebruikt moeten worden als best practice voor andere ministeries. Ik weet niet waar de heer Pechtold op dat moment was. Daarmee ben ik mijn inbreng begonnen. Dat er daarnaast een bepaalde eenduidigheid moet zijn in de communicatie vanuit de rijksoverheid, opdat de burgers direct zien dat het van het Rijk komt, daarover kunnen de heer Pechtold en ik het heel snel eens zijn. Ik ben begonnen met de notitie van het BOR.

De heer Pechtold (D66):

Over die logo's zijn wij het inderdaad eens. Maar wat gaan wij doen met de notitie van het BOR? Het kabinet zit nu anderhalf jaar. Wij hebben die doelen gehad. Er is niets afrekenbaar. Waar gaat de fractie van de PvdA vanuit haar positie op aandringen? Bijvoorbeeld op een nieuwe bijeenkomst in de Jaarbeurs zoals ik dadelijk ga voorstellen? Vertel maar aan al die mensen die daar anderhalf jaar geleden ook waren, waar je bent. Zoiets bijvoorbeeld?

Mevrouw Timmer (PvdA):

Het lijkt me prima dat u uw voorstellen doet, mijnheer Pechtold. Ik doe hier de mijne. Ik heb een aantal kritische vragen gesteld. Ik heb de minister-president meegegeven dat het volgens onze fractie beter moet; dat departementen van elkaar moeten leren; dat de zes experimentele begrotingen misschien moeten worden uitgebreid. Ik heb wel degelijk een aantal voorstellen gedaan om dat te verbeteren. De voorstellen die u straks doet, zal ik wel beoordelen. Als u graag terug wilt naar de Jaarbeurs, staat het u vrij om daartoe een oproep te doen!

De voorzitter:

U vervolgt uw betoog.

Mevrouw Timmer (PvdA):

Ja, dat lijkt mij verstandig.

Voorzitter. Er is de laatste jaren veel geïnvesteerd in coördinatie tussen de departementen. Ook vergt de vernieuwing van de rijksdienst een betere samenwerking tussen de ministeries. Kan de minister-president aangeven of de samenwerking inmiddels vorm begint te krijgen en zo ja, kan hij voorbeelden noemen waaruit dit blijkt?

Voorzitter: Kraneveldt-van der Veen

De heer Brinkman (PVV):

Voorzitter. De kosten van het Koninklijk Huis zijn nog steeds niet optimaal transparant. De minister-president heeft een aanzetje gegeven, maar wij zijn er nog bij lange na niet. Ik heb eens nagegaan hoe de andere koningshuizen in Europa te werk gaan en dan constateer ik dat, gelet op de openbaarheid van stukken over bijvoorbeeld de financiële paragrafen van het Britse, Zweedse en Deense koningshuis, onze roep om meer openheid absoluut te rechtvaardigen is. Deze koningshuizen hebben alle een apart jaarverslag en een behoorlijk gespecificeerde verantwoording, die gewoon op internet is te vinden. Waarom hebben wij zo'n jaarverslag niet, een jaarverslag met daaraan gekoppeld een financiële paragraaf? Ter illustratie verwijs ik naar het jaarverslag van het Britse koninklijk huis. Dat is het stuk dat ik in mijn hand heb. Het is een topstuk: tot in details wordt alles netjes verantwoord. Het is een toonbeeld van transparantie en overzichtelijkheid. Is de minister-president bereid om een jaarverslag als dat van het koninklijk huis van Groot-Brittannië volgend jaar te leveren?

Dan wil ik iets zeggen over het vakantiehuisje van onze kroonprins en van prinses Máxima in Mozambique. Daarover heeft collega van Raak ook al iets gezegd. Met dat huis is natuurlijk niets mis. Zoiets moet kunnen. Het komt wel in een gevaarlijk gebied te staan. Ik wil weten hoe het precies zit met de aanleg van het helikopterplatform. Mij bereiken daarover allerlei geluiden. Defensie zal er mogelijk taken uitoefenen met het oog op bezoeken van de koninklijke familie. Ik wil weten hoeveel dit allemaal gaat kosten. Kom met die informatie eerlijk over de brug, minister-president.

Voorzitter. De koning, de vermoedelijke opvolger en de koning die afstand heeft gedaan van het koningschap en hun echtgenoten betalen op grond van artikel 40 van de Grondwet geen loon- of inkomstenbelasting over uitkeringen die zij van het Rijk ontvangen. De fractie van de PVV vindt dit een onwenselijke situatie die niet meer aan het Nederlandse volk kan worden uitgelegd. De Oranjes behoren tot de rijkste families van de wereld. Iedere werkende in dit land moet inkomstenbelasting betalen en dan is het niet te rechtvaardigen dat deze leden van het Koninklijk Huis zijn vrijgesteld van het betalen van inkomstenbelasting. Wat vindt de minister-president van het idee om artikel 40 van de Grondwet zo te wijzigen dat de genoemde leden ook inkomstenbelasting betalen over de uitkeringen die zij van het Rijk ontvangen?

Ik heb er behoefte aan om nogmaals te benadrukken dat de PVV niet tegen het koningshuis is. Wij zijn trots op onze Oranjes. Zij hebben ons staatsrechtelijk altijd goed gediend, wat akkefietjes van aangetrouwden niet in aanmerking genomen. Ook met Willem Alexander en Máxima gaan wij ongetwijfeld een mooie periode tegemoet. Wel heeft de belastingbetaler recht op transparantie en verantwoording. Daarom komen wij met deze kritische noot.

Op de begroting van Algemene Zaken staat een bedrag voor een instelling die de fractie van de PVV een doorn in het oog is. Die instelling is de Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid. Die raad bestaat uit een prachtig multi-culti clubje heren die bij tijd en wijle een rapport uitbrengen waar de afstand tot de gewone man van afdruipt. Want ja, dé Nederlander bestaat tenslotte niet. Wij zeggen: opheffen deze instelling. Een andere instelling waarover de fractie van de PVV wel te spreken is, is de Commissie van Toezicht betreffende de Inlichtingen- en Veiligheidsdiensten. Het budget van 1 mln. voor deze commissie vindt de PVV absoluut te weinig. Het werk van deze commissie is een zeer goede aanvulling op het werk van de Kamer en deze commissie heeft ook dit jaar zeer goed werk geleverd. Het geld dat wij zouden uitsparen met het opheffen van de WRR willen wij doorsluizen naar deze commissie. Daarvoor heb ik een amendement ingediend. Wat vindt de minister-president hiervan?

De heer Anker (ChristenUnie):

Voorzitter. Met de behandeling van de begroting van Algemene Zaken en van het Koninklijk Huis beginnen wij aan de behandeling van een lange reeks begrotingen. De begrotingen die wij nu behandelen zijn niet de dikste en er zijn maar een paar onderwerpen die bij mijn fractie vragen opriepen. Allereerst wil iets zeggen over het Koninklijk Huis.

Vergeleken met de begroting van vorig jaar is de begroting van het Koninklijk Huis dit jaar al een aanzienlijke verbetering. Het is gelukt om in betrekkelijk korte tijd veel meer duidelijkheid te bieden over de kostenposten op andere begrotingen. Natuurlijk zijn wij benieuwd naar de uitkomst van het werk van de commissie-Zalm. In het bijzonder zijn wij benieuwd naar het overzicht van de kosten voor representatie van de Nederlandse Staat als zodanig, al is er wel het risico dat dat overzicht jaarlijks aanleiding geeft tot het voeren van allerlei moeizame discussies over de meerkosten van het Koninklijk Huis. Het vergt dus nog wel wat balanceerkunst om recht te doen aan transparantie en om tegelijkertijd het Koninklijk Huis niet jaarlijks tot onderwerp van discussie te maken.

De meerwaarde van bijlage 2, het overzicht van wetten, is ons niet helemaal duidelijk. Wij weten dat erom gevraagd is. Misschien moet het meer worden toegespitst, maar op deze manier kan het wat ons betreft net zo goed worden weggelaten.

De minister-president heeft ons twee brieven toegezegd naar aanleiding van het statuut van het Koninklijk Huis. Die brieven hebben wij nog niet gekregen. Met name de brief over de definitie van de kostensoorten vinden wij relevant. Krijgen wij die nog? Of worden die allemaal betrokken bij de commissie-Zalm?

De heer Van Raak (SP):

Ik heb die regelingen ook gezien. Wij hebben nu een heel lange lijst met regelingen. Die zal nog aangevuld worden. Wil de heer Anker samen met mij aan de minister-president vragen om daar ook de kosten bij te noemen? Dan gaan die regelingen wat meer leven. Ik zou mij ook kunnen voorstellen dat de minister-president even uitlegt wat al die regelingen zijn. In dat geval kunnen wij per regeling bekijken wat die betekent en wat die kost. Dat zou het inzicht al erg vergroten.

De heer Anker (ChristenUnie):

Zoiets bedoelde ik. Ik vraag mij altijd af hoe ver achter de komma de heer Van Raak wil doorgaan. Wij hebben nu een hele lijst met wetten. Volgens mij is dat een lijst die tot stand is gekomen door te zoeken op alle wetteksten waarin het Koninklijk Huis genoemd wordt, maar daar kunnen wij niet zo veel mee. Dat overzicht zou in ieder geval wat meer inhoudelijk kunnen.

Voorafgaand aan dit debat is er enige reuring geweest over de BOR-notitie. Die notitie geeft de stand van zaken weer. Daarmee is zij niet echt inzet voor een begrotingsdebat, maar past zij veel beter in een verantwoordingsdebat. De fractie van de ChristenUnie is blij met de door het kabinet gekozen werkwijze. Daarmee heeft het kabinet de nek uitgestoken. Veel beter dan in voorgaande jaren is dit kabinet op concrete resultaten afrekenbaar. Het kabinet is bereid om op verantwoordingsdag per doelstelling verantwoording af te leggen. Dat maakt het spannend, want niet elke doelstelling kan even concreet worden afgevinkt. Ook vergt het een aanzienlijke omslag in denken en werken. Wij hebben er echter goede hoop op dat deze werkwijze in de komende tijd nog verder wordt verbeterd en dat wij uiteindelijk aan het einde van 2011 concrete conclusies kunnen trekken. Wellicht is het voor de Kamer handiger als een dergelijke analyse verschijnt rond een verantwoordingsmoment.

De begroting van Algemene Zaken is niet de meest concrete begroting. Dat ligt misschien ook wel besloten in het woord "algemeen". Toch zouden wij graag van de minister-president weten op welke wijze hij invulling geeft aan zijn eigen prioriteitstelling ten aanzien van respect. Het bevorderen van respect is nodig, niet alleen tussen burgers onderling. Afkalvend respect is een probleem voor gezagsdragers, kabinet en Kamerleden en ondermijnt de samenleving. Wat de fractie van de ChristenUnie betreft, mag de minister-president op dit punt heel concreet worden. Wat gaat de minister-president in het komend jaar zelf doen in het kader van zijn prioriteit om onderling respect in de samenleving te vergroten en respect bij de bevolking te behouden?

In voorgaande jaren heeft de fractie van de ChristenUnie steeds herhaald dat de Nederlandse overheid Nederlands moet spreken en schrijven. Dat punt hebben wij al opgevoerd tijdens de behandeling van de begroting van Binnenlandse Zaken, maar de minister-president zou er vanuit zijn verantwoordelijkheid voor de rijksbrede communicatie meer aandacht voor moeten hebben. De fractie van de ChristenUnie wil dan ook van de minister-president horen dat het voor hem een prioriteit is om het gebruik van Engelse termen en benamingen zo veel mogelijk te voorkomen.

Dit laatste brengt mij bij een oer-Hollandse uitsmijter. Bij representatieve gelegenheden speelt de keuken een belangrijke rol. Wie gasten op hartelijke wijze ontvangt, zet hun een maaltijd voor waar eer in is gelegd. Ik wil ervoor pleiten dat de Nederlandse overheid zich ook bij die gelegenheden in haar cultuurtaal presenteert, dat wil zeggen: met streekgerechten en streekproducten van onze eigen akkers, weiden, gaarden en uit onze eigen stallen. Men moet dit niet opvatten als een pleidooi voor folklorisme aan tafel – of erger: voor alleen nog maar stamppot aan tafel – maar wel als een pleidooi voor zelfbewust en duurzaam omgaan met recepten en ingrediënten. Wij moeten echt af van gerechten waarin honderden transportkilometers en tonnen CO2 verwerkt zijn. Nederland kent zelf ook talloze producten van wereldklasse.

De heer Pechtold (D66):

Voorzitter. De Fransen zijn al eens een keer gillend weggelopen toen zij van Den Uyl een broodje kaas kregen, maar ik wil niet weten wat hier bij het volgende staatsbezoek gebeurt!

Ik kom net uit een debat over orgaandonatie. Tijdens de algemene politieke beschouwingen zegde de minister-president mij toe dat hij het gezicht wilde zijn van een campagne om meer orgaandonoren te werven. Dat vond ik een mooi gebaar. Ik heb hem ook gezegd dat ik dit zeer waardeer. Ik vraag hem nu echter wat er tot nu toe met die toezegging is gebeurd. Het was veelzeggend hoe die toezegging tot stand kwam, want het leek de minister-president een beetje te overkomen.

De minister-president is al jaren voorzitter van het Innovatieplatform, maar schuift vragen daarover af of voor zich uit. De minister-president deed bij de politieke beschouwingen alsof de financiële crisis niet bestond, maar moest afgelopen week 17 mld. extra lenen om een bank te kopen. Een bank kopen met andermans geld kunnen wij echter allemaal. Wij hebben proactief leiderschap nodig. Als de Raad van State vindt dat het politieke debat over de grote maatschappelijke thema's onvoldoende gevoerd wordt, dan is in de kramp schieten niet het goede antwoord, een visie op de noodzakelijke hervormingen wel.

Ook bij de kosten van het koningshuis was het lang wachten tot de minister-president het initiatief nam, maar daarna – ik waardeer dat weer – ging het snel. Hoe zit het nu met de grondwettelijke kant van het verhaal? Ik heb van de staatsrechtsgeleerden uit de Eerste Kamer begrepen dat het die kaders te buiten gaat. Bent u bereid de Grondwet aan te passen om de minister-president als figuur doorzettingsmacht te geven?

De kroonprins besloot een huis in Mozambique te kopen. Ik vraag de minister-president eens in te gaan op de consequenties van die keuze. Hoe wordt de beveiliging van ons aankomend staatshoofd geregeld, wat zijn de kosten hiervan en welke andere gevolgen heeft deze verrassende keuze? Vorig jaar vroeg ik naar de politieke rol van de leden van het Koninklijk Huis. De rol van het IOC en deze niet oncontroversiële aankoop afgelopen zomer geven aan dat dit gevoelig ligt. Deze kwetsbaarheid zal alleen maar toenemen naarmate het moment van troonopvolging dichterbij komt. Welke plannen heeft de minister-president om richting de abdicatie van koningin Beatrix verantwoordelijkheden van de kroonprins met een hoog afbreukrisico af te bouwen?

Onder dit kabinet wordt meer dan ooit uitgegeven aan zogenaamde "overheidscommunicatie". Steeds meer gaat het lijken op het verkopen van beleid. Ambtenaren dreigen hierdoor een steeds politiekere rol te krijgen. Vrijdag komen de voorlichters van Sociale Zaken die in het GPD-systeem neusden voor de rechter. Op VROM zijn dure voorlichtingsdeskundigen ingehuurd. Hoe kijkt de minister-president hiertegen aan? Hoe ziet hij deze ontwikkeling en hoe beoordeelt hij deze?

Ik kom bij het afleggen van verantwoording; ik weet het, een gevoelig thema voor dit kabinet. De noodzaak van een parlementair onderzoek naar de oorlog in Irak en een referendum over het nieuwe Europese verdrag zijn hier al vaker ter sprake gekomen, maar in plaats hiervan koos u zelf voor een ander, wat schimmiger pad. U ging 100 dagen het land in en u kwam met – u kent hem nog – een prospectus. U schreef in het voorwoord: "Dit Beleidsprogramma maakt aan de samenleving duidelijk wat het kabinet wil realiseren. Burgers mogen ons daar op aanspreken. De Tweede Kamer zal ons er op controleren."

U trok in uw eigen begroting de verantwoordelijkheid voor de verantwoording over de uitvoering van het beleidsprogramma naar u toe. U schiep daarmee verwachtingen. En u weet: belofte maakt schuld. Bij het debat over het beleidsprogramma diende ik samen met de collega's Rutte en Halsema een motie in. Wij vroegen toen om toetsbare en concrete doelstellingen met een tijdpad en middelen, zodat het parlement zijn controlerende functie kan vervullen en mensen weten wat zij mogen verwachten.

De voorzitter:

Ik wijs u er even op dat u nog twee minuten spreektijd heeft.

De heer Pechtold (D66):

Dank u zeer.

De minister-president deed dat toen gemakzuchtig af met: niet alles is meetbaar en de begrotingen komen nog. In de Miljoenennota is geen totaaloverzicht van de 74 doelstellingen opgenomen en in de begrotingen ontbreekt de beloofde helderheid. Het Bureau Onderzoek en Rijksuitgaven is in navolging van de Algemene Rekenkamer zeer kritisch over de kwaliteit van de informatie in de begrotingen. Ik wil de minister-president hier aanspreken op zijn verantwoordelijkheid voor het geheel. U presenteerde één boekje doelen en ik wil ook graag één boekje resultaten. Bent u bereid uzelf alsnog afrekenbaar en controleerbaar te maken? Bent u bereid ons alsnog in staat te stellen uw prestaties te controleren? Houdt u trouwens zelf wel eens een score bij? Wanneer kunnen wij een evaluatie van het beleidsprogramma verwachten? Bent u bereid nogmaals naar de Jaarbeurs te gaan om verantwoording af te leggen? Graag krijg ik concrete toezeggingen.

Vorig jaar heb ik ook de ambtelijke ondersteuning van onafhankelijke adviescommissies aan de orde gesteld. De premier heeft toen toegezegd dit met zijn collega van BZK te bespreken. Wat is hieruit gekomen?

Ik heb nog een minuut over.

De voorzitter:

48 seconden om precies te zijn. Maar u bent nog niet klaar, want de heer Van Raak heeft nog een vraag voor u.

De heer Pechtold (D66):

Als die er maar niet afgaat.

De voorzitter:

Uiteraard gaan wij u niet nog verder inperken, want u heeft een kleine tweede termijn.

De heer Van Raak (SP):

Ik val ook van mijn stoel. Ik dacht: nu zal het komen. De heer Pechtold kwam op hoge poten vragen waarom ik de begroting Algemene Zaken 2009 niet gebruikte om een brede discussie te voeren over de monarchie. Ik zat al klaar: nu gaat het komen. Maar nu hoor ik de heer Pechtold alleen zeggen dat er problemen zijn met het lidmaatschap van de kroonprins van het Internationaal Olympisch Comité.

De heer Pechtold (D66):

Het werkt natuurlijk altijd om de rollen om te draaien. Op 17 juli geeft u een interview aan de Volkskrant, waarin u zegt: Pechtold steunt mij nooit, ik mag nooit een debat, ik zit hier met 25 zetels en ik zou zo graag...

De heer Van Raak (SP):

U moet die krant nog maar een keer goed lezen. Dit lijkt mij geen juist citaat.

De heer Pechtold (D66):

Dat was het beeld dat de SP opriep. Chargeren, dat komt u niet helemaal onbekend voor, mijnheer Van Raak. Ik heb al vaker aangegeven dat ik met dit onderwerp op een voorzichtige, evenwichtige wijze omga. De tijd die ons tot de abdicatie gegeven is, wil ik daarvoor op een zinnige manier gebruiken. Ik wil er niet enkele dingen in schieten door alleen over belasting betalen te gaan praten of alleen over macht als een abstract geheel. Ik zie wel steeds meer punten, zoals het lidmaatschap van het IOC. Wij krijgen binnen afzienbare tijd Olympische Winterspelen in Rusland. Zo'n functie kan dan knellend worden. Ik vraag het kabinet hoe wij daarmee moeten omgaan. Hoe gaat de minister-president daarmee op een voorzichtige, evenwichtige wijze om? Wij hebben het over mensen die zichzelf niet kunnen verdedigen. Vooralsnog heb ik er alle vertrouwen in dat wij daar dadelijk een heel duidelijk antwoord op krijgen.

De heer Van Raak (SP):

Wij maken twee afspraken. De eerste is dat de heer Pechtold mij steunt als ik een debat aanvraag met de minister-president over de positie van het staatshoofd. De tweede is dat de heer Pechtold hier geen kletspraatjes verkoopt, maar met het citaat komt. Daarna zullen wij in tweede termijn over het citaat spreken. Wat hij hier te berde brengt, is flauwekul.

De heer Pechtold (D66):

In het Volkskrantinterview noemde u D66 lankmoedig en klaagde u dat u nooit een meerderheid voor een debat kreeg. De toezegging is er. Ik gooi alle zetels van mijn fractie erin om u aan meerderheden voor debatten te helpen.

De heer Van Raak (SP):

Tussen het woord "lankmoedig" en de kletspraat van de heer Pechtold zit een wereld van verschil.

De heer Pechtold (D66):

En dat komt u ook niet onbekend voor!

De vergadering wordt van 18.18 uur tot 19.30 uur geschorst.

Minister Balkenende:

Voorzitter. Graag zeg ik de leden van uw Kamer dank voor hun inbreng over de ontwerpbegroting van Algemene Zaken en die van het Huis der Koningin. In deze tijd van mondiale financieel-economische hectiek verdienen de twee in omvang kleinste begrotingen evenzeer een zorgvuldige behandeling. Ik wil mijn antwoorden als volgt groeperen. Eerst ga ik in op de vragen rondom delivery en verantwoording van het beleidsprogramma. Vervolgens sta ik kort stil bij de prioriteiten die ik als minister-president daarbinnen zelf heb genoemd en de beleidsagenda van mijn begroting. Dan beantwoord ik vragen op het terrein van de overheidscommunicatie. Daarna behandel ik de inbreng van de Kamer ten aanzien van de kosten van het Koninklijk Huis en ten slotte beantwoord ik een aantal losse vragen.

In 2002 heb ik het fenomeen beleidsprogramma geïntroduceerd als nadere uitwerking door het kabinet van het regeerakkoord. In 2003 en 2006 zijn opnieuw bij de start van een kabinet beleidsprogramma's vastgesteld. Het doel van een beleidsprogramma is tweeërlei. In de eerste plaats biedt het een nieuw optredend kabinet gelegenheid het door de coalitiefracties gesloten regeerakkoord zelf nader uit te werken. In de tweede plaats dient deze uitwerking zo veel mogelijk te worden vertaald in doelstellingen. Het huidige beleidsprogramma van de periode tot en met 2011 is in zijn uitwerking en concretisering verder dan de eerste twee beleidsprogramma's. Er zit een stijgende lijn in, zonder de pretentie dat het instrument beleidsprogramma daarmee uitontwikkeld is. Ook deze periode zal weer lering kunnen worden getrokken uit opgedane ervaring.

Door sommige leden van deze Kamer is gesteld dat de doelen uit het beleidsprogramma niet volledig herkenbaar zijn in de Miljoenennota en in de begrotingen en dat de doelen lang niet allemaal kwantificeerbaar zijn. Kan de realisatie van de doelen uit het beleidsprogramma op een voor de Kamer controleerbare wijze worden verantwoord? Meerdere Kamerleden hebben gerefereerd aan het onderzoek van het Bureau Onderzoek en Rijksuitgaven (BOR). Daar zal ik op ingaan.

Door meerdere Kamerleden is ook gewezen op de conclusies van het bureau. Een hoofdconclusie uit het onderzoek is dat bijna 40% van de doelstellingen goed afrekenbaar en controleerbaar is, 8% is dat helemaal niet en voor ruim 50% van de doelstellingen geldt dat de focus meer ligt op de te leveren prestaties en minder op de beoogde effecten en de kosten. Al met al vind ik de conclusies van het onderzoeksbureau genuanceerd. Het onderzoek toont namelijk aan dat er een stevige basis ligt, dat er voor een groot aantal doelstellingen ruimte voor verbetering is – dat is een citaat uit het onderzoeksrapport – en dat er voor zes doelstellingen nog echt werk aan de winkel is. Dit kabinet is ruim een jaar bezig en het heeft nog tot 2011 te gaan. Veel van onze doelstellingen lopen minimaal door tot het eind van onze kabinetsperiode in 2011 en wij kunnen dus nu nog niet klaar zijn. De kern van de discussie zou de vraag moeten zijn, of de ontwikkeling die het kabinet voor ogen heeft voor een nieuwe wijze van aanspreekbaarheid op beleid, voldoende groei doormaakt. Daarbij probeert het kabinet zo veel mogelijk rekening te houden met de wensen van de Tweede Kamer, maar ook met die van de Algemene Rekenkamer. Daarbij past wel een kanttekening. Het beleidsprogramma is een politiek document waarin over de volle breedte van het beleid doelstellingen zijn geformuleerd. Die doelstellingen zijn soms kwantificeerbaar, bijvoorbeeld "100.000 fietsendiefstallen minder". Zij gaan echter ook vaak over kwalitatieve verbeteringen in de samenleving, bijvoorbeeld verbetering van bereikbaarheid over de weg, stimuleren van duurzame consumptie of het bevorderen van nieuwbouwproductie van woningen. Dat is simpelweg omdat het kabinet niet zelf de spa in de grond steekt.

Er zijn dus doelstellingen die gericht zijn op inzet, op prestatie en op maatschappelijk effect. Die verscheidenheid en operationaliteit maken dat het niet in alle gevallen mogelijk is de gewenste effecten en precieze kosten apart in kaart te brengen. Met verantwoordingsdag van dit jaar, op 21 mei jongstleden, is die ontwikkeling volop in gang gezet, en deze zal zeker ter gelegenheid van de eerstkomende verantwoordingsdag een vervolg krijgen. Het kabinet is voornemens, bij die gelegenheid een overzicht te geven in een separate brief bij de verantwoordingsstukken van de voortgang van alle 74 doelen. Daarmee heb ik antwoord gegeven op vragen over de noodzaak van een totaaloverzicht.

De heer Pechtold (D66):

Toen u na die 100 dagen met dat stuk kwam, heb ik als partij die voor vernieuwing van de democratie staat niet gelijk alleen maar cynisch gedaan. Wij hadden campagne gehad, je vormt een kabinet, en om dan vervolgens weer een soort van campagne op te zetten, was nieuw, maar ik brandde het niet gelijk af. U draait de gegevens uit de notitie eigenlijk om door op die 40% te wijzen, terwijl de nota eigenlijk heel kritisch is geschreven. Ik ben blij dat u haar ook genuanceerd noemt, want ik vind het wel een notitie waar wij samen aan kunnen werken. Ik heb zojuist gesteld dat dit niet alleen een afspraak met de politiek is maar ook met de bevolking. Want dat heeft u in dat document gedaan. Het is een politiek document, zegt u ook zelf. Ik vind dat u iets meer urgentie aan de dag mag leggen dan alleen maar te verwijzen naar verantwoordingsdag. Ik wil dat u echt zegt dat u er een systematiek op gaat zetten. Want ik loop dat, eerlijk gezegd, al anderhalf jaar te vragen. Met de collega's Rutte en Halsema heb ik een motie ingediend en toen zei u dat dit niet nodig was. Toch heb ik het gevoel dat het feit dat die BOR-notitie opeens met wat dwang van mij naar buiten is gekomen, ook u heeft verrast. Ik heb het idee dat deze dingen die u nu voornemens bent, op het laatste moment bedacht zijn.

Minister Balkenende:

Het is misschien goed om iets te zeggen over mijn eigen rol als minister-president in dit proces. Dat raakt ook de vraag hoe specifiek wij kunnen zijn. Als u dit beleidsprogramma vergelijkt met de twee vorige dan is er vooruitgang te zien. De doelen zijn scherper omschreven en de financiële keuzen zijn harder ingevuld, maar dat geldt niet in alle gevallen. In die zin beschouw ik ook de notitie van het BOR niet zozeer als kritiek om de kritiek, als wel als een aanwijzing hoe het proces vervolmaakt kan worden. Zal het mogelijk zijn om in 100% van de gevallen met kwantitatieve doelen te werken? Nee, dat kan niet. Ik heb ook gezegd dat er verschillende elementen een rol spelen bij de manier waarop je je doelen definieert. Soms zal dat kwantitatief kunnen en soms zal dat kwalitatief moeten vanwege de aard van het vraagstuk. Aan het begin van het jaar heb ik gesprekken gevoerd met de afzonderlijke bewindslieden om te bekijken hoe de voortgang is, en daar ga ik de komende tijd mee verder. Ik heb ook tegen de kabinets­leden gezegd, in Catshuissessies en bilaterale gesprekken, dat de volgende keer de delivery versterkt zal moeten zijn. Daarom heb ik net gezegd dat er op de eerstvolgende verantwoordingsdag een volledig overzicht zal zijn van de 74 doelen, teneinde heel duidelijk te maken wat wij beloofd hebben en hoe het met de zaak staat. En al doende leert men. Daarom beschouw ik de opmerkingen van de Kamer ook als een aansporing om het beter te doen.

De heer Pechtold (D66):

Prima. Dat klinkt goed. Dat geldt ook voor de rol die u daarin pakt. Echter, om te voorkomen dat wij straks bij verantwoordingsdag, wanneer u het stuk af heeft, gaan zeggen dat wij het toch anders hadden gewild, heb ik graag dat u voor die tijd een aanzetje geeft hoe u dat wilt doen. Want net als u zie ik wel het probleem. Een doel als honderdduizend minder gestolen fietsen ligt vooral bij de gemeenten. Daar kunt u iets aan doen maar u bent daarin niet de enige actor. Over vrede in het Midden-Oosten zou ik bijna zeggen: zet die maar in de categorie "niet meetbaar". Ik wil graag dat u van tevoren een keer kenbaar maakt – dat mag via een brief of op een andere manier – hoe u dat wilt doen. Ik meen dat zoiets als vrede in het Midden-Oosten niet thuishoort bij die 74 meetbare doelen maar bij een andere categorie. Een aantal andere doelen, zoals banen en financiën, wil ik veel verder uitgewerkt hebben. Ziet u ook in dat zo'n opzet en differentiatie in de 74 doelen eigenlijk belangrijk zijn voordat u straks verantwoording aflegt?

Minister Balkenende:

Laat ik toezeggen dat ik dit met het kabinet en meer in het bijzonder met de minister van Financiën bespreek. Wij werken straks toe naar verantwoordingsdag volgend jaar. Ook in het verband van de vaste commissie voor Financiën van deze Kamer kan worden gesproken over de verdere voorbereidingen. Ik kan mij voorstellen dat in dat kader op enig moment zal worden gesproken over de vraag hoe wij daar verder mee om zullen gaan. Ik meen dat ik daarmee tegemoetkom aan uw suggestie, namelijk dat er niet ineens plompverloren een stuk ligt ten behoeve van verantwoordingsdag, maar dat er in procedurele zin ook vooraf opmerkingen gemaakt kunnen worden. Ik zal bekijken hoe dat het beste gedaan kan worden, maar dit lijkt mij de beste methode.

Vervolgens ga ik in op de beleidsprioriteiten die ikzelf heb. Naast het algemene werk van de minister-president houd ik mij in het bijzonder bezig met het thema een concurrerende en ondernemende economie waarbij er een samenhang is met innovatie en duurzaamheid, het thema van de Nederlandse positie in Europees en internationaal verband en het thema respect. Het belang om voortdurend te werken aan een concurrerende en ondernemende economie behoeft geen betoog. Dat is buitengewoon belangrijk, ook op het niveau van de MP. Nederland heeft te midden van de economische onzekerheden profijt van een relatief goede structurele positie. Zo'n positie is echter niet vanzelfsprekend en vergt voortdurend onderhoud. Ik denk aan het overleg dat wij gisteren hebben gehad met werkgevers en werknemers. Dit is een voorbeeld op sociaaleconomisch terrein dat laat zien dat het kabinet, meer in het bijzonder de zeshoek, er alles aan doet om met elkaar oplossingen te vinden. Verder wijs ik op de ontwikkelingen op financieel terrein, niet alleen de afgelopen week en vandaag maar ook de komende tijd. Hierbij noem ik ook de internationale contacten en de contacten met de president van De Nederlandsche Bank en met collega's in andere landen, om antwoorden te geven op de buitengewoon turbulente tijden van dit moment. Daarin is ook een rol voor de minister-president weggelegd.

Een ander buitengewoon belangrijk thema is de innovatie. Vorige week hebben wij, onder meer in een persconferentie, nog eens tien speerpunten genoemd waarmee het Innovatieplatform bezig is. Wij zullen daar met de Kamer nader over spreken.

Ik noem een voorbeeld in Europees verband. Volgende week vergadert de Europese Raad. Ook hier laten wij op internationaal niveau het geluid van Nederland horen, overigens altijd in goede samenwerking met de Kamer, door altijd een algemeen overleg vooraf te houden en een plenair debat na afloop. Zo houden wij elkaar scherp en dat is goed.

Internationaal werk krijgt ook de aandacht in de vorm van de economische missie die wij samen met het bedrijfsleven uitvoeren, de activiteiten bij de Algemene Vergadering van de VN en de activiteiten die in dat kader plaatsvinden.

Het thema "respect" is tijdens de afgelopen algemene politieke beschouwingen uitgebreid aan de orde geweest. Ik heb onder andere gewezen op mijn werkbezoeken, het concrete project uit het beleidsprogramma en een aantal nieuwe voorstellen om asociaal gedrag tegen te gaan, om de buurtbemiddeling uit te breiden, om het media-aanbod veiliger te maken, om discriminatie tegen te gaan en, niet in de laatste plaats, om mensen met een publieke taak beter te beschermen.

De heer Schinkelshoek is daar nog wat dieper op ingegaan. Hij vraagt: hoe kan deze thematiek, die mensen gewoon bezighoudt, nog sterker naar voren komen? Ik ben het met hem eens dat uit elk onderzoek blijkt dat dit onderwerp mensen bezighoudt. Ik wijs op het kwartaalbericht van het Sociaal en Cultureel Planbureau. Mensen hebben behoefte aan een discussie hierover. Hoe gaan wij met elkaar om? Wat kunnen wij voor anderen kunnen betekenen? Dat betreft de strijd tegen hufterigheid. Een term als "betutteling" hoor ik eigenlijk niet, eerder dat het thema "respect" juist zo veel aandacht verdient. Een respectvolle samenleving is niet maakbaar door de overheid. De inzet van iedereen is nodig. Het moet dus van ons allen komen: van de burger, het kabinet en de overheid in het algemeen. Daarin heeft de minister-president ook zijn rol te vervullen.

Bij de algemene politieke beschouwingen heb ik al het een en ander hierover gezegd. Respect begint met opvoeding. Het gaat om de basis die men thuis meekrijgt. Kinderen moet worden bijgebracht wat normaal gedrag en fatsoen is en hoe zij zich thuis, op straat en in het openbaar vervoer behoren te gedragen. Ook de school is buitengewoon belangrijk. Wat krijgen kinderen mee? Ik noem: voorbeeldgedrag van leerkrachten, lespakket, huisregels inzake pesten en maatschappelijke stage.

Actief zijn in vrijwilligerswerk, in verenigingsverband, een sportclub, een wijkcomité; daar wordt respect in de praktijk gebracht. Uit cijfers blijkt dat zeer velen in ons land zich in die sfeer verdienstelijk maken. Er is in dat verband geen enkele reden tot somberheid of cynisme. Ik zie veel moois bij mijn werkbezoeken. Mensen die zich al dan niet naast professionals belangeloos en met hart en ziel voor anderen inspannen.

Ik kom bij de rol van "Den Haag", de politiek, het kabinet en de Kamer. Drie dingen zijn belangrijk. Ten eerste: mensen moeten de ruimte krijgen voor hun initiatieven; geen onnodige regeltjes die belemmerend of demotiverend werken. Ten tweede: stevig inzetten op handhaving en gedrag dat niet te tolereren valt, keihard aanpakken; lik op stuk. Ten derde: beleid dat in het teken staat van aanmoedigen en waar nodig ontmoedigen.

Ik wijs op enkele concrete doelen uit het kabinetsprogramma, bijvoorbeeld het aanpakken van asociaal gedrag in het verkeer. Sinds 1 oktober kan een Educatieve Maatregel Gedrag worden opgelegd. Dit is een nieuwe sanctie, bestaande uit een zelf te betalen cursus om correct rijgedrag aan te leren.

Ik noem het stimuleren van buurtbemiddeling. De laatste telling wijst uit dat er 100 projecten lopen en dat moeten er nog meer worden. Ik zie de goede resultaten ervan in de praktijk.

Ik wijs op de dialoog met de omroepen over gedragscodes bij de media. De media staan daarvoor ook open. Onderzocht wordt of een verbod op extreme geweldsbeelden haalbaar is. Voor het eind van het jaar wordt de Kamer hierover bericht door de minister van Justitie.

Ik noem het tegengaan van discriminatie. Het Openbaar Ministerie verhoogt in discriminatiezaken de strafeis met 25% en in alle politieregio's vinden regionale discriminatieoverleggen plaats met alle betrokkenen.

Ten slotte noem ik het tegengaan van agressie jegens mensen met een publieke taak, zoals politie- en ambulancepersoneel. Hierover heb ik ook recent nog met de Kamer gedebatteerd. Geweld kan onder geen beding worden getolereerd en daders moeten snel voor de rechter. De Kamer krijgt in dit verband binnenkort een brief over de uitvoering van de motie-Rutte.

De heer Pechtold (D66):

U ziet vanuit het thema "respect" voor uzelf een verantwoordelijkheid als het gaat om de mediacode. U zegt dat er gekeken wordt naar een verbod op extreme geweldsbeelden. Wat moet ik mij daarbij voorstellen en op welke media-uitingen moeten wij die dan gaan verbieden?

Minister Balkenende:

Dat betreft uitzendingen op tv, in ieder geval op de vroegere uren, maar misschien verdergaand, waarin geweld van dien aard is dat je kunt zeggen: dit is niet normaal meer. Ik weet dat wij in dit land de vrijheid van meningsuiting en de vrijheid van productie van omroepinstellingen kennen, maar de vraag is of wij dit niet toch een keer een halt moeten toeroepen. Het is een gevoelig onderwerp. Ik zie de juridische grenzen ook en ik ken die discussie heel goed, maar het is wel goed om het onder ogen te zien. Dat zal echter juridisch zeer verantwoord moeten gebeuren. Dat is precies de reden dat ook de minister van Justitie zich hiermee bezighoudt. Ik heb al gezegd dat de Kamer voor het eind van het jaar hierover wordt bericht.

De heer Pechtold (D66):

Met name dat verbaast mij zeer. Laat ik het maar eerlijk zeggen: dit is anders dan ik altijd vernomen heb. Ik ben er niet voor, maar ik begreep altijd dat het kabinet die mediacode als een door de groep zelf te ontwikkelen code zag. Dat heb ik ook eens gehoord van minister Rouvoet. Ik was een keer samen met hem in Hilversum bij een brainstorm over dit onderwerp. Nu hoor ik dat de premier niet bijvoorbeeld minister Plasterk inzet, maar de minister van Justitie, die over geboden en verboden gaat. De code hangt al anderhalf jaar boven de markt, dus ik hoor toch graag wat de regering nu precies wil verbieden. Wat is er bijvoorbeeld de laatste week op de televisie geweest...

De voorzitter:

Het kan iets bondiger, mijnheer Pechtold. U kunt het!

De heer Pechtold (D66):

Ik ben het nog met u eens ook, voorzitter.

Wat zou de regering dan willen verbieden? Anders is het weer zo vrijblijvend.

Minister Balkenende:

Ik heb twee dingen gezegd. Ik heb gezegd dat het idee van een gedragscode bij de media een zaak van de media zelf is. Daarnaast heb ik gezegd dat wordt onderzocht of een verbod op extreme geweldsbeelden haalbaar is. De code is dus een zaak van de omroepen zelf. Daarnaast is er dus een onderzoek of een verbod op extreme geweldsbeelden haalbaar is. Dat wordt onderzocht. Ik heb ook gezegd dat de minister van Justitie dit later dit jaar aan u kenbaar zal maken.

De voorzitter:

Heel kort, mijnheer Pechtold, want dit is uw derde keer.

De heer Pechtold (D66):

De minister-president zegt het niet voor niets. Het staat in de spreektekst, dus hij verzint het niet ter plekke. Het is geen verspreking; hij heeft dit bedacht. Gaat dit verbod op geweld over fysiek geweld, seksueel geweld, verbaal geweld? Ik vind het wel belangrijk om te weten waaraan de minister van Justitie op dit moment werkt.

Minister Balkenende:

Ik gebruik in dit Kamerdebat de term "extreme geweldsbeelden". In eerste aanleg kan dan worden gedacht aan fysiek geweld, maar mogelijk ook aan meer. Juist omdat hieraan een grote juridische gevoeligheid vastzit, vind ik het beter om nu niet de discussie aan te gaan over een exegese over een mogelijke oriëntatie die nog verder moet worden uitgewerkt. Ik vraag om begrip daarvoor. Wij moeten het zorgvuldig bekijken. Ik heb gezegd wat de algemene typering is. Wij zullen er later in het jaar op terugkomen.

De voorzitter:

Wij hebben ook nog de mediabegroting, mijnheer Pechtold, dus wie weet krijgt u dan een tweede kans.

De heer Anker (ChristenUnie):

Ik ben heel blij dat de minister-president een soort dwarsdoorsnede maakt van alle plannen van het kabinet en dat hij ze goed weet te linken aan het thema respect. Mijn vraag in eerste termijn was wat de premier nu precies gaat doen. In de begroting laat hij weten, speciale aandacht te willen besteden aan een aantal thema's uit het beleidsprogramma. Ik ben heel benieuwd wat de minister-president specifiek op deze thema's gaat doen.

Minister Balkenende:

Ik kom daar net aan toe. Ik wilde het hebben over mijn eigen rol binnen het geheel van aandacht vragen voor het thema respect. Ik voel mij, zoals bekend, nauw verbonden met dit onderwerp en probeer om het regelmatig aan de orde te stellen en er aandacht aan te besteden. In speeches en bij persconferenties sta ik zoveel mogelijk stil bij het thema, zowel in mijn reactie op wat er tijdens de jaarwisseling gebeurde als wanneer het gaat om geweld tegen ambulancepersoneel, om maar enkele voorbeelden te noemen. Ik heb in deze kabinetsperiode een aantal werkbezoeken geheel of gedeeltelijk in het teken gesteld van het thema respect, bijvoorbeeld wat er gebeurt bij voetbalclub De Graafschap in Doetinchem inzake het bieden van kansen aan kansarme jongeren, of de vraag hoe je omgaat met onhebbelijk gedrag van supporters in bijvoorbeeld Groningen. Ik ben in Utrecht in de wijk Kanaleneiland geweest, waar ik met de politie en met Marokkaanse jongeren heb gesproken over de vraag hoe men uit de spiraal van demotivatie en onoorbaar gedrag kan komen. Dit zijn slechts enkele voorbeelden van werkbezoeken en van contacten die ik heb met de politie. Verder heb ik rondetafelgesprekken met vertegenwoordigers van mensen die in de uitvoeringspraktijk bezig zijn, waarbij wij het niet alleen over risico's maar juist ook over kansen hebben. Ook een op het eerste gezicht kleine gebeurtenis is van belang. Burgers die zich op een bijzondere wijze verdienstelijk maken op dit thema of die slachtoffer zijn geweest van onrespectvol gedrag, verdienen het ook om meer aandacht te krijgen. Die mensen krijgen dan ook mijn persoonlijke aandacht. Ik denk bijvoorbeeld aan de familieleden van slachtoffers van zinloos geweld in dit land. Ik noem een brede waaier aan activiteiten, waarmee ik probeer om dit thema continu aan de orde te stellen. Ik zeg er nadrukkelijk bij dat ik dat niet alleen kan. Daar hebben wij elkaar voor nodig; u als Kamer, de politiek, maar evenzeer de gemeentelijke overheden, maatschappelijke organisaties en burgers zelf. Wij zullen het met elkaar op een hoger plan moeten brengen. Dat is mijn intentie. Ik heb ook steeds aangegeven dat ik langs deze lijnen wenste te opereren.

De heer Schinkelshoek (CDA):

Het zal niemand verbazen dat hetgeen de minister-president zegt, ons als muziek in de oren klinkt. Wij pleiten al wat langer voor een beschavingsoffensief. Mag ik als suggestie meegeven dat de minister-president op dit onderdeel verantwoording aflegt in de brief aan de Kamer in het kader van verantwoordingsdag?

Minister Balkenende:

Ja, uitstekend. Dat past ook bij het afleggen van verantwoording, dat ik volgend jaar zal doen. Het is dus een onderstreping van datgene wat ik zojuist heb gezegd. Het is terecht dat de heer Schinkelshoek zegt dat een en ander moet worden verantwoord.

Ik kom op de overheidscommunicatie. Het is onze inzet om de samenhang in het beleid ook in de beleidspresentatie tot uitdrukking te brengen. Die samenhang is verankerd in het coalitieakkoord waarin de zes beleidspijlers zijn opgenomen. Zoals bekend, zijn die pijlers in beleidsprogramma's uitgewerkt tot concrete doelstellingen. Zojuist is daarover al gesproken. Deze aanpak leidt tot meer samenhang in beleidsontwikkeling en in de presentatie. Daarnaast draagt die aanpak bij aan ontkokering. Meer samenhang en efficiency worden ook bevorderd door één logo voor de rijksdienst en shared service voor een aantal communicatieactiviteiten. De verantwoordelijkheid van de minister-president voor het algemeen regeringsbeleid en de eenheid daarvan werkt bevorderend voor de samenhang en de samenwerking in de ministerraad en de onderraden. Het werk van de Rijksvoorlichtingsdienst en de Voorlichtingsraad is daarbij ondersteunend.

Ik ben verheugd dat de heer Schinkelshoek tevreden is over de vorderingen op het terrein van de coördinatie van overheidscommunicatie. Ik beschouw zijn suggesties als ondersteuning van de aanpak en mijn beleid.

Ook mevrouw Timmer wijst ten aanzien van de communicatie van de rijksoverheid op het belang van samenwerking tussen ministeries. Naast de reeds door mij genoemde invoering van één logo en shared service voor een aantal overheidscommunicatieactiviteiten, maken wij op andere terreinen grote vorderingen. Er komen minder campagnes. Dat is zojuist al opgemerkt. De Voorlichtingsraad heeft vijf thema's bepaald voor Postbus 51-campagnes. Het betreft veiligheid, duurzaamheid, welvaart, gezondheid en maatschappelijke samenhang. In 2009 zal de rijksoverheid 20 Postbus 51-campagnes voeren. Vanaf 2010 zal het Rijk alleen nog massamediale campagnes voeren onder de vlag van Postbus 51. De heer Schinkelshoek vond de genoemde thema's wat vaag en kan zich daarin niet vinden. Ik verzoek hem de resultaten van de thans ingezette koers af te wachten. Ik begrijp dat hij behoefte heeft aan concreetheid, maar daarvan zal zeker sprake zijn als wij de verdere implementatie ter hand nemen.

Het kabinet heeft besloten om per 1 augustus 2008 te stoppen met coproducties. Verder streeft het naar een rijksoverheid.nl en het einddoel is de integratie van zestien websites in één website voor de rijksoverheid waar 16 miljoen Nederlanders eenvoudig en snel alle relevante informatie en diensten kunnen vinden die zij nodig hebben. De Voorlichtingsraad onder voorzitterschap van de directeur-generaal van de RVD speelt op al die terreinen een cruciale rol. Daarnaast coördineert de RVD onder mijn verantwoordelijkheid de woordvoering over actuele zaken die opkomen. De RVD coördineert bovendien de voorlichting voor de ministerraad.

De heer Pechtold (D66):

Ik heb zojuist twee excessen genoemd: die medewerkers van SZW die bij de GPD hebben "meegeneusd" en die dure voorlichters bij VROM. Ik heb de stelling geponeerd dat de overheidscommunicatie onder de verantwoordelijkheid van dit kabinet veel meer kosten met zich brengt dan ooit tevoren en dat de scheidslijn tussen overheidscommunicatie en beleidsverkoop vervaagt. Daarop is de minister-president niet ingegaan. Als ik hem zo hoor, is het bijna beleid. Hij voegt de stroom van politiek en overheid samen.

Minister Balkenende:

De heer Pechtold gebruikt algemene woorden. De zaak van die medewerkers is nog onder de rechter. Om die reden ga ik daarop niet in. Dat begrijpt de heer Pechtold ook.

Los van de vraag of de overheidscommunicatie onder de verantwoordelijkheid van dit kabinet zo veel duurder is dan in vorige kabinetsperiodes, merk ik op dat er de afgelopen jaren nu en dan kritiek is geuit op de communicatie. Er is ook gevraagd om in communicatie te investeren en uit te leggen waarmee wij bezig zijn. Gevraagd is, aan te geven waarom besluiten worden genomen. Dit kabinet heeft zich iets van die kritiek aangetrokken. Dat heeft ertoe geleid dat het investeert in communicatie. Om de genoemde reden heeft dit kabinet er vorig jaar voor gekozen om honderd dagen het land in te gaan. Daarover kan verschillend worden gedacht. Dat is ook gebleken. Met die keuze heeft het kabinet wel een poging gedaan om bij het opstellen van het beleidsprogramma rekening te houden met het communicatieaspect. Wij geven nu steeds aan waarom wij stappen zetten. Als er verantwoording wordt afgelegd, gebeurt ook dat. Naar mijn idee doen wij wat van ons mag worden verwacht. Ik luister goed naar de woorden van de heer Pechtold, maar geef aan hoe belangrijk het is om uit te leggen waarmee wij bezig zijn en dat ik open sta voor communicatie.

De heer Pechtold (D66):

Het is een sluipend proces dat niet duidelijk is. Dat ene logo vindt ik prachtig, maar dat is niet op elke website te vinden. Ik noemde gratisschoolboeken.nl als voorbeeld. Ook daarop is dat logo niet te vinden, terwijl die website onderdeel uitmaakt van Postbus 51. Dat gaat dus nog mis.

Het gaat mij erom dat de minister-president meer wil centreren rondom AZ. Hij zegt dat de directeur-generaal van de RVD daarvoor verantwoordelijk is. Ondertussen zien wij op dinsdag de vicepremier bij RTL 7 zitten. Hij heeft zijn eigen communicatie. Wij zien op één dag minister Plasterk het bij de Gay Pride opnemen voor de homo's, terwijl de minister van Defensie in een andere show zit te vertellen dat hij dit provocatie vindt.

De voorzitter:

Komt u tot een vraag.

De heer Pechtold (D66):

Het gaat mij om de urgentie. Het is wel mooi om over dat logo te praten. Als de u de communicatie naar zich toe wilt trekken, moet de positie van de minister-president zo worden gemaakt dat u dat waar kunt maken. Ik wil u daar dan ook op kunnen aanspreken. Als het alleen een beetje voor het oog centraliseren is, dan heeft het erg veel in zich van een poging om beleid toch meer onder communicatie te gaan brengen. Als dat het geval is, wil ik daar nog wel eens een stevige discussie over voeren.

Minister Balkenende:

Een kabinet – dat geldt voor elk kabinet – heeft te letten op eenheid van beleid en eenheid van communicatie. Dat gaat niet altijd goed. Dat hangt samen, zoals ik eerder heb gezegd, met het feit dat wij een coalitieland zijn. Wij hebben bewindspersonen uit verschillende politieke groeperingen en niet altijd wordt op eenzelfde manier het woord gevoerd. Er is ook een zekere marge. Ook u en ik hebben destijds dat soort discussies gevoerd. Wij hebben aangegeven wat de spelregels zijn voor het communiceren. Als je spreekt over je eigen terrein, heb je meer ruimte dan als het over dat van een ander gaat. Spreek je in partijpolitiek verband, zeker naarmate de verkiezingen dichterbij zijn, is de vrijheid ook groter. Het spreken moet echter altijd zijn gericht op het toewerken naar eenheid. Als er eenmaal besluit is genomen, moet dat eenduidig worden uitgedragen. Dat is de algemene lijn. Daar let ik op als minister-president.

Dingen worden uiteraard niet op dezelfde wijze gewogen. Daar spreken wij elkaar op aan in het kabinet en daar spreek ik mijn bewindslieden ook op aan. Ik geloof niet dat er een keurslijf moet zijn. Dat verwacht ook niemand in dit land. Er moet wel worden bezien wat de eenheid in beleid en uitstraling is. Daar mag u mij op aanspreken. Er zit dus een zeker marge in. Wij hebben te maken met volwassen bewindslieden. Iemand kan een keer in de fout gaan, iemand kan te ver gaan. Dan wordt hij aangesproken in het kabinet of de Kamer spreekt hem aan. Zo werkt de democratie. Het is geen krampachtigheid, maar een algemene lijn zoals ik uiteen heb gezet.

De heer Van Beek (VVD):

De combinatie van hetgeen u schriftelijk aan ons hebt gegeven, de beantwoording van de vragen, en hetgeen u nu hebt gezegd, geeft een totaalbeeld van waarmee u bezig bent. Wij zien wel wat de doelstellingen zijn en de extra kosten die daarmee zijn gemoeid. U gebruikt echter ook regelmatig het woord "efficiënt". Er zou ook, in financiële zin, terug te vinden moeten zijn wat het beleid heeft opgeleverd. Dit staat los van de kwaliteit, want daar zijn wij het over eens.

Minister Balkenende:

Het is wellicht het beste als ik eerst even een aantal vragen beantwoord die precies hiermee te maken hebben. Ik heb nog een aantal concrete antwoorden. Dit was een algemeen verhaal, maar ik moet nog een aantal specifieke vragen beantwoorden.

De heer Schinkelshoek (CDA):

Ik heb nog een algemene kwestie. Het gaat mij om uw coördinerende rol, de rol van de minister-president, in het geheel. Hebt u ten aanzien van de overheidscommunicatie eenzelfde rol als u hebt volgens de laatste wet ten aanzien van het Koninklijk Huis? Is er een eindverantwoordelijkheid waar u, en in uw naam de directeur-generaal van de RVD, de zaken bij elkaar brengt daar waar verschillen dreigen?

Minister Balkenende:

Wij moeten een beetje oppassen met het vergelijken van het een met het ander. Die ene discussie loopt voluit. Daar kom in straks op terug. Uw vraag is in elk geval creatief. Op het gebied van het communicatiebeleid, mag ik worden aangesproken. Dat is de reden dat in de begroting Algemene Zaken altijd hierop wordt ingegaan. U spreekt mij in algemene zin aan op de publiekscampagnes, brieven aan de Kamer die te maken hebben met media-activiteiten en in het verleden de coproducties. Van die laatste willen wij nu af. Het zijn allemaal zaken die onder mijn verantwoordelijkheid vallen. Op een bepaald moment bekijk je hoe deze werken. Wij hebben geconcludeerd dat de coproducties continu tot gedoe leiden, dat wij daar een keer vanaf moeten en dat wij het gewoon niet meer doen. Dat is ook mijn verantwoordelijkheid. U spreekt mij ook aan op de eenheid van kabinetsbeleid. Ik kijk de heer Pechtold maar even aan, want die is daar zeer bedreven in. Ik kan aangesproken worden op de algemene lijn. Vakministers hebben ook een specifieke verantwoordelijkheid – laten wij de Grondwet vooral in acht nemen – en zij hebben afzonderlijke directies voorlichting. Op de specifieke communicatie op departementsniveau, mogen de vakministers worden aangesproken. Als er spanning zou zijn tussen departementen, ben ik weer in beeld.

De heer Schinkelshoek (CDA):

Ik wil het even heel helder hebben: bent u eindverantwoordelijk waar het gaat om de overheidscommunicatie en voelt u zich dat ook?

Minister Balkenende:

U mag mij aanspreken op eenheid van kabinetsbeleid, ook wat betreft de communicatie. Dat laat onverlet de verantwoordelijkheid van de vakministers op hun eigen terrein. De Kamer spreekt mij op het totaal aan.

De heer Schinkelshoek (CDA):

Ik kies het woord "eindverantwoordelijk" niet toevallig. Dat zijn precies de woorden die staan in de omstreden wet – of omstreden: deze wet is hier con amore met algemene stemmen aanvaard – over de bevoegdheden van de minister-president ten aanzien van het Koninklijk Huis.

Minister Balkenende:

Nu moet ik heel precies zijn. Ik ben eindverantwoordelijk voor die dingen die op mijn terrein liggen. Dat is het algemene communicatiebeleid. Als de Kamer mij wil aanspreken op elk ding dat speelt op het niveau van de vakminister, dan houdt het een keer op. Dat is precies volgens het constitutionele stelsel. Ik beweeg mij dus volledig binnen de grenzen van de Grondwet.

De heer Van Raak (SP):

Dat is altijd mooi! Als de minister-president zich binnen de grenzen van de Grondwet beweegt, is dat heel goed.

Als de ministers niet het kabinetsbeleid uitdragen, worden zij door de minister-president tot de orde geroepen. Dat is heel goed. Als ministeries ruzie hebben met elkaar, zorgt de minister-president voor eenheid van beleid. Dat is allemaal goed, dat is de taak van de minister-president. Waar gaat dan die 25 mln. naar toe?

Minister Balkenende:

Daar kom ik nu op.

De heer Van Raak (SP):

Is dat propaganda? Een andere vraag: waarom moet ik meebetalen aan spindoctors, adviseurs en dat soort zaken die niet het beleid uitdragen maar het persoonlijk optreden van ministers?

Minister Balkenende:

Eerst ga ik in op de 25 mln. Doel van de coördinatie van het algemeen communicatiebeleid is om informatie van de overheid voor burgers beschikbaar en toegankelijk te maken en te houden. Uitgaven gaan voor een groot deel naar de invoering van het rijksbrede logo en naar de Postbus 51-informatiedienst. Daarnaast zal de Voorlichtingsraad in 2009 voor de derde keer een Jaarprogramma Gemeenschappelijke Communicatie voeren. Met dit jaarprogramma beoogt de Voorlichtingsraad om communicatie een stevige positie in het hart van het beleid te geven, de eenheid in presentatie en uitvoering van de communicatie te versterken en de professionaliteit van de communicatiediscipline verder te vergroten. Met de resultaten van het jaarprogramma worden de departementen in staat gesteld om de communicatie met de burger beter vorm te geven.

Van het totaal van de 25 mln. gaat een deel naar de invoering van de huisstijl. Op de precieze kosten en opbrengsten daarvan kom ik straks terug. Het is een specifiek communicatiebeleid. Het gaat om een jaarprogramma, zoals ik zo-even uiteengezet heb. Daarbij gaat het om deskundigheidsbevordering, het bereiken van specifieke doelgroepen en al dergelijke elementen die bij communicatie horen. Ik verdedig de stelling dat dit geld goed besteed geld is, dat past bij modern communicatiebeleid. Daarin zijn wij transparant; het is nodig om het zo te doen.

De heer Van Raak vraagt waarom hij moet meebetalen. Hij weet hoe de structuren zijn. Hij weet dat er afdelingen voorlichting zijn. Over het "spinnen" heb ik al vaker met hem van gedachten gewisseld, meen ik. Daarop zit ook een zekere rem, laat ik dat maar eens eerlijk tegen hem zeggen.

Ik kom op het bedrag van 5 mln. voor de coördinatie. De heer Van Beek verkeert kennelijk in de veronderstelling dat het geld dat is toegevoegd aan de begroting van Algemene Zaken, bedoeld is voor de versterking van de coördinatie van het communicatiebeleid. De inzet van deze middelen is echter breder, want gericht op de versterking van het algemene regeringsbeleid. Het wordt ingezet voor activiteiten gericht op ontkokerd en samenhangend werken, voor constitutionele kwaliteit van beleid en besluitvorming en voor investering in rijksbrede kennis en strategie. Waarover hebben wij het daarbij? Ik noem de vernieuwing van de rijksdienst. Ook het Huis van de Democratie valt hieronder, evenals bepaalde activiteiten van de WRR en de versterking van de juridische functie van het Rijk. Destijds zijn ook bijvoorbeeld de kosten van het beleidsprogramma hieruit gedekt. Dit zijn indicaties van de posten die hierbij aan de orde zijn.

De heer Van Beek vroeg hoe het zit met de rijksbrede huisstijl. Voor het ontwerp van de rijksbrede huisstijl en de invoering van de huisstijldragers bij alle ministeries is de komende drie jaar een jaarlijks budget van ruim 6 mln. gereserveerd. Het totale budget bedraagt dus 18,5 mln. Tegenover deze eenmalige investering wordt een structurele besparing van ten minste 5 mln. per jaar geraamd. Na ruim drieënhalf jaar zouden de invoeringskosten dus terugverdiend kunnen worden.

Mevrouw Timmer stelde een vraag over de vormgeving van de websites.

De voorzitter:

Ik zie dat de heer Van Beek over het logo nog een vraag wil stellen.

De heer Van Beek (VVD):

Nee, want ik ben heel blij met het antwoord. Ik begrijp het ook goed. In zijn laatste zin zei de minister-president dat hij de opbrengst op 5 mln. raamt. Waar is dat geraamd? Dat de minister-president het verwacht vind ik mooi, maar...

Minister Balkenende:

Waar is het geraamd? Er bestaat een beeld van de kosten van de ontwikkeling van eigen logo's, materiaal en dergelijke op dit moment, dus van datgene wat departementen en anderen nu kwijt zijn aan al dergelijke afzonderlijke kosten. Dat kun je gewoon berekenen. Vanwege de eenheid in stijl vallen een hele hoop kosten weg. Je hoeft niet continu nieuwe logo's te ontwikkelen en je hoeft geen ander materiaal te maken. Je kunt de hele zaak centreren. Het ramen gebeurt op basis van datgene wat er nu aan wordt uitgegeven en wat wordt uitgegeven als wij die eenheid, dat ene logo, hebben. Dat levert gewoon geld op. Dan stel je tegenover de eenmalige introductiekosten een structurele vermindering van de lasten. Wij ramen deze vermindering op 5 mln., op basis van de gegevens die bij departementen bestaan.

De heer Van Beek (VVD):

Ik ben het helemaal eens met het antwoord. Als de minister-president zou zeggen dat hij de opbrengst "schat" op 5 mln., had ik hier ook gestaan, maar dan zou ik begrijpen wat hij doet. De minister-president zegt echter dat hij de opbrengst op 5 mln. "raamt". Dat wil zeggen dat ergens in de begroting, vanaf 2011 of 2012, min 5 mln., min 5 mln. en min 5 mln. moeten zijn ingeboekt, om te voorkomen dat dit geld straks over is, maar wel tot besteding komt op andere manieren.

Minister Balkenende:

De heer Van Beek is een financieel specialist. Dat heb ik zelf mogen ervaren. Het behoort zo te zijn dat tegenover het extra geld dat nu wordt besteed aan de invoering van de huisstijl, een ander bedrag moet komen te staan, de verminderde uitgaven aan dit onderdeel, verdeeld over de departementen. Wij ramen nu 5 mln., op basis van ervaring. De heer Van Beek heeft gelijk dat tegenover de kosten op termijn andere zaken zullen moeten verminderen. Dit zal moeten blijken. Ik ben voor volgende debatten gewapend, omdat de heer Van Beek dan weer zal vragen hoe het ermee staat.

Mevrouw Timmer heeft een vraag gesteld over een heldere overheidscommunicatie en over de vormgeving van de websites. Ik zie deze vraag als ondersteuning van het beleid. Het project Overheidscommunicatie Nieuwe Stijl heeft de opdracht gekregen, een website voor de rijksoverheid te maken. Het gaat hierbij om de samenvoeging van zestien websites tot een website van de rijksoverheid. Burgers kunnen op deze website eenvoudig en snel alle relevante informatie vinden en toegang krijgen tot diensten die zij nodig hebben. Zij hoeven daarvoor straks nog maar naar één internetadres te gaan. Dit werkt natuurlijk met doorverwijssystemen, maar er is één punt waarop de gebruiker zich aanmeldt. Deze samenvoeging is een groot voordeel. Dit gaat niet van de ene op de andere dag. Er zal een paar jaar voor nodig zijn, maar deze kant gaat het dus op.

Mevrouw Timmer (PvdA):

Ik begrijp dat het niet van de één op de andere dag gaat. Het gaat natuurlijk om meer dan alleen websites. Het gaat ook om persberichten. Ik mag aannemen dat de toezegging van de minister-president betrekking heeft op alle communicatie van de rijksoverheid. Ik kan mij voorstellen dat het nieuwe rijkslogo bestaat naast het logo van een specifiek departement, maar het moet voor iedereen in een oogopslag duidelijk zijn dat een bericht van de overheid afkomstig is.

Minister Balkenende:

Dat is precies wat ik zeg. Het gaat om een website voor de overheid.

Mevrouw Timmer (PvdA):

Ik had het ook over persberichten. Het gaat om alle uitingen waarvan burgers zouden moeten weten dat ze van de rijksoverheid komen.

Minister Balkenende:

Op de bedoelde website zul je informatie vinden van verschillende departementen, persberichten en gemakkelijke toegang tot de systemen. Deze informatie is nu nog verdeeld. Dit is het wezen van de website. Ik beschouw de opmerking van mevrouw Timmer daarom als een aansporing. Het idee spreekt haar aan.

Mevrouw Timmer zei dat ik nogal enthousiast ben over de persconferentie in het gebouw van Algemene Zaken, na afloop van de ministerraad. Zij vraagt of deze persconferentie niet naar Nieuwspoort zou moeten verhuizen en of rekening is gehouden met de wensen van de Parlementaire Persvereniging. Met de nieuwe opzet is de wekelijkse persconferentie aangepast aan de eisen die de tijd stelt. De persconferentie is nu voor alle burgers live te volgen, via internet en Politiek 24. De audiovisuele media kunnen de persconferentie vanaf het begin registreren. De journalisten kunnen hun werk doen op één locatie. Zij hoeven niet meer te pendelen tussen de ruimte waar zij de bewindslieden kunnen spreken en de ruimte waar de persconferentie wordt gehouden. Journalisten kunnen vertrekkende bewindslieden bevragen, net als in de oude situatie. Bij de beslissing is rekening gehouden met diverse belangen, van burgers, pers en kabinet. Alles afwegende vinden wij dit een goede beslissing. Er zijn destijds ook opmerkingen gemaakt over de inhoud van de persconferentie. Doordat deze plaatsvindt bij Algemene Zaken zou dit een verandering van karakter inhouden. Ik geloof niet dat je dit kunt zeggen. Het werk is gewoon hetzelfde gebleven. Ik geef een introductie aan de hand van wat aan de orde is geweest in de ministerraad. Vervolgens komen de vragen. Daarover ga ik niet. De journalisten stellen deze zelf. Deze methode van werken heeft de nodige voordelen voor de logistiek.

Mevrouw Timmer (PvdA):

Dat begrijp ik. Er is gevraagd of er geëvalueerd is. De minister-president heeft hierover gemeld dat de nieuwe opzet is aangepast. Dit is in lijn met wat hij nu zegt. Formeel gaan wij daar natuurlijk niet over, maar als de stap gezet wordt en daarna wordt geëvalueerd, moet dit wel gebeuren met de betrokkenen. Ik meen dat de Parlementaire Persvereniging er toch wat anders tegenaan kijkt dan de minister-president. Nederland is, denk ik, uniek in de wereld met het onafhankelijke perscentrum dat zich bij het parlementsgebouw bevindt. Mijn vraag gaat er eigenlijk veel meer over of er met de parlementaire pers is overgelegd. Zo nee: wil de minister-president dit dan alsnog gaan doen? Zo ja: wat is de uitkomst van dat overleg?

Minister Balkenende:

De mensen van de Rijksvoorlichtingsdienst hebben uiteraard contact met journalisten en met de Nederlandse Vereniging van Journalisten. Er wordt natuurlijk over dit onderwerp gesproken. Ik weet dat er in het begin de nodige opmerkingen zijn gemaakt, maar op basis van de opgedane ervaring is er geen reden om de nieuwe aanpak te veranderen. Het ligt niet in mijn voornemen dit te doen. Het karakter van de onafhankelijke journalistiek is dat men de premier of zijn plaatsvervanger kan bevragen. Er zijn wat spookverhalen geweest, bijvoorbeeld dat de inhoud van de persconferentie zou veranderen als journalisten naar het ministerie van Algemene Zaken gaan, of dat de premier niet langer zou komen. Dat is niet zo. Mijn houding is precies dezelfde. Het enige verschil is de logistiek. Er zitten logistieke voordelen aan de nieuwe aanpak; ik heb enkele voorbeelden daarvan zojuist al genoemd. Het is goed te volgen, het gaat sneller omdat er niet meer gewandeld hoeft te worden en de journalisten zijn samen in het gebouw van Algemene Zaken aanwezig waar zij zowel de vakministers als de premier kunnen bevragen. Ik zie hier voordelen in. Ik heb geen aandrang het weer terug te gaan draaien.

Mevrouw Timmer maakt ook een opmerking over het wekelijkse gesprek met de minister-president op de televisie. Haar suggestie is om daarbij iets met kijkersvragen te doen. Tijdens de wekelijkse persconferentie en de gesprekken met radio en tv van de minister-president, hebben de media de gelegenheid hem te bevragen over het gebeuren in de ministerraad en andere actualiteiten. Het is daarbij aan de journalisten zelf om te bezien welke vragen zij stellen en hoe zij tot deze vragen komen. De publieke omroepen zijn verantwoordelijk voor de wekelijkse radio- en televisiegesprekken, maar omdat deze gesprekken nadrukkelijk zijn gekoppeld aan de ministerraad, leent dit zich mijns inziens niet voor directe vragen van kijkers of luisteraars. Dit betekent niet dat het de journalist niet vrijstaat om in te gaan op een vraag die bij hem binnen is gekomen. Dat gebeurt met enige regelmaat.

Dit laat onverlet dat ik het met mevrouw Timmer eens ben als zij stelt dat burgers in staat moeten worden gesteld zich tot de minister-president te wenden. Dat kan echter op verschillende manieren gebeuren. Ik heb bijvoorbeeld al verschillende keren meegedaan aan Stand.nl op de dag dat de begroting gepresenteerd wordt. Vorig jaar heb ik in de Week van de democratie in een speciale uitzending met burgers gesproken. Verder is er de mogelijkheid om met mijn ministerie te communiceren via internet. Ook kunnen er brieven worden geschreven. Kortom, er zijn tal van mogelijkheden om open contact te hebben met de minister-president. Ik heb het hierbij nog niet eens gehad over het fenomeen "werkbezoeken" en de contacten die ik in het land heb. Dat totaal geeft aan dat er de nodige mogelijkheden voor directe communicatie zijn. Voor het overige is het ook een kwestie van hoe de journalisten die mij bevragen hun werk doen. Ik herhaal nog maar eens dat het gesprek wel in het kader moet worden gezien van hetgeen die week aan de orde is in de ministerraad en de actualiteit.

Mevrouw Timmer (PvdA):

Dat begrijp ik. Mijn bedoeling is ook niet om het wekelijkse gesprek met de minister-president op vrijdagavond te vervangen door een vragenkwartiertje van burgers. Mijn vraag is alleen of er in overleg met de interviewer één vraag van de burger rechtstreeks beantwoord kan worden door de minister-president. Hij zegt zelf dat hij gaat voor innovatie van de communicatie. Hij weet net zo goed als ik dat dit een van de middelen is om de betrokkenheid van burgers te vergroten. Natuurlijk snap ik dat burgers e-mails en brieven kunnen sturen en dat de minister-president meedoet aan Standpunt.nl. Mijn voorstel leek mij echter een aardige manier voor de minister om te laten zien dat hij echt werk maakt van de vernieuwing en dat hij er behoefte aan heeft om concreet in te gaan op niet zozeer individuele gevallen maar wel op de algemene dingen die in Nederland leven.

Minister Balkenende:

Mevrouw Timmer noemt hier een belangrijk punt. Ik heb gemerkt dat je bijvoorbeeld bij Standpunt.nl soms heel concrete situaties krijgt voorgelegd, waarvan je absoluut de achtergronden niet weet. Daarmee moet je uitkijken. De opmerking van mevrouw Timmer dat het moet gaan over een onderwerp met een algemeen karakter, spreekt mij daarom aan. Ik moet ook zeggen dat ik soms in de vraagstelling dat soort verwijzingen aantref. Het is wellicht goed dat ik dit idee aan de RVD doorgeef en aan de orde stel in mijn contacten met journalisten. Ik beloof niets, maar wil wel gaan kijken of er mogelijkheden zijn. Een en ander is overigens ook afhankelijk van de journalistieke formule die wordt gehanteerd. Ik bepaal namelijk niet het gesprek, noch de vragen. Ik weet niet eens wat er gevraagd gaat worden, ik geef slechts een toelichting op wat er die week speelt.

Mevrouw Timmer (PvdA):

Dank u wel voor deze toelichting. Ik had volgens mij al gezegd dat het natuurlijk in overleg met de redactie van het programma en de journalisten moet plaatsvinden. Ik ben blij met de toezeggingen dat u ernaar wilt laten kijken.

Minister Balkenende:

Hiermee kom ik op het punt van de embargoregeling. Er zijn hierover verschillende opmerkingen gemaakt, wat ik mij na de ervaringen de afgelopen jaren kan voorstellen. Wij hebben nogal wat debatten hierover gevoerd. De regeling die dit jaar is gehanteerd – verspreiding van de stukken onder embargo op vrijdagochtend naar Kamerleden en journalisten – heeft voortijdige publiciteit niet voorkomen. Verschillende media hebben op Prinsjesdag gepubliceerd en verschillende Kamerleden hebben op de publicaties gereageerd. Een evaluatie van de regeling heeft nog niet plaatsgevonden. De Voorzitter van de Tweede Kamer heeft aangekondigd zich in eigen kring te zullen beraden. Ik heb gemerkt dat ook hier nog niet direct een communis opinio bestaat.

De heer Pechtold (D66):

Voorzitter. Ik vind dit echt vervelend. U begint pas met denken als het aan uw kant misgaat.

De voorzitter:

Mijnheer Pechtold, als u een punt van orde heeft, mag u mij aanspreken. Anders gaat u al een interruptie plegen.

De heer Pechtold (D66):

Voorzitter. Ik vind het vervelend dat deze geschiedschrijving begint met dat iets met de Kamer zou misgaan, terwijl alle bewindslieden daarvoor gewoon communiceerden. Kom op, als wij hierover een eerlijk debat willen hebben, moet gewoon worden gezegd dat twee weken daarvoor al vanuit het kabinet werd gereageerd. Ik zou graag willen dat u de minister-president daarop zou wijzen.

De voorzitter:

Ik denk dat u dat heeft gedaan. Ik zie dat eigenlijk al meteen als een interruptie. De minister-president was nog niet klaar met zijn verhaal. Ik geef hem de gelegenheid om dat af te maken.

Minister Balkenende:

Voorzitter. Ik houd van debatteren. Ik vind het een beetje jammer. Natuurlijk ga ik in op de vraag waaraan het eigenlijk ligt. Het gaat om de embargoregeling. Ik ben mijn beantwoording begonnen met aan te geven dat wij de afgelopen jaren steeds debat hebben over dit onderwerp en dat ook in de Kamer verschillende opvattingen bestaan, zoals hier naar voren komt. Ik heb zojuist aangegeven dat er in het Presidium wordt gesproken. Ik weet dat er contact zal zijn met de Parlementaire Persvereniging en dan zal ook het kabinet een balans opmaken. In het kabinet zelf hebben wij hierover nog geen eindconclusie getrokken. Uiteraard ben ik graag bereid om te overleggen met de Voorzitters van de Eerste en Tweede Kamer. Dat is de afgelopen jaren niet anders geweest.

Wat hebben wij de afgelopen jaren meegemaakt? Twee jaar geleden hadden wij geen embargoregeling. Er zijn embargoregelingen geweest in verschillende varianten met kortere en langere embargo's. Er zat ook verschil in de personen die de spullen hebben gekregen. Ik constateer dat de heer Van Raak vandaag zegt: gooi alles maar in de openbaarheid in augustus als de zaken klaar zijn.

Voorzitter. Dat maakt nogal wat uit, want dat raakt de functie van Prinsjesdag. Ik herhaal dat het kabinet nog geen eindevaluatie heeft gehouden. Ik wacht eerst het contact af van de Kamervoorzitter met de Parlementaire Persvereniging. Zoals het nu loopt, is het niet plezierig.

Dan de vraag van de heer Pechtold. Het is te gemakkelijk om alleen te zeggen: de bewindslieden lekken c.q. zij brengen de zaken naar buiten. Als ik mij goed herinner, is het enige wat ikzelf samen met viceminister-president Bos naar voren heb gehaald het cruciale punt van btw en WW. Ik weet niet waarop de heer Pechtold precies doelt, maar elk jaar komen deze zaken terug.

Ik herinner u wel aan de situatie in 2006. Wij zeiden: geen embargo. De toenmalige Kamervoorzitter, de heer Weisglas, zei: kabinet, zorg dat je zaak dichthoudt. Dat hebben wij naar vermogen gedaan en dat is behoorlijk goed gegaan. Dat was ook zijn waarneming. Dat was de trade off van: kabinet let erop dat geen zaken naar buiten komen en dan krijg je om kwart over drie de presentatie van de stukken. Die keuze is gemaakt. Het jaar daarop is het anders gelopen en dit jaar is het weer anders gelopen. Het is een lastig onderwerp waarover verschillend wordt gedacht. Ik wil graag het debat aangaan, maar ik wil er wel heel zorgvuldig bij stilstaan. Ik luister naar u, ik luister naar journalisten en wij zullen zelf in het kabinet de balans opmaken.

De heer Van Raak (SP):

Ik vind het erg teleurstellend dat de minister-president de discussie over de embargoregeling nu onder embargo plaatst. Wij hebben hier in de Tweede Kamer in alle openheid een debat. Ik wil twee dingen weten van de minister-president.

Is het niet veel beter om een eerlijk speelveld te maken? Nu is het zo dat in de aanloop naar Prinsjesdag voortdurend wordt gelekt vanuit het ministerie. Voortdurend worden de gunstige plannetjes naar buiten gebracht, er wordt gespind, er wordt propaganda gepleegd en de oppositie heeft het nakijken. Sterker nog, de regering wordt zelfs boos als er een kritisch geluid komt. Laten wij het speelveld gelijkmaken. Op het moment dat een begroting klaar is, kan er alleen maar gelekt wordt als die geheim is. Als wij de begroting openbaar maken, kan de discussie beginnen. Dat lijkt mij hartstikke eerlijk: een gelijk speelveld in de politiek. Prinsjesdag kan er alleen maar op vooruitgaan. Ik was niet zo heel erg trots op de vorige troonrede. Ik vond het een nogal droge opsomming van maatregelen, maar dat is een persoonlijke opvatting. Die boodschappenlijst hebben wij dan al gehad. Dan kan de Koningin op Prinsjesdag de visie van het kabinet op Nederland en de wereld uitdragen.

De voorzitter:

Het kan iets bondiger, mijnheer Van Raak.

De heer Van Raak (SP):

Dan kan de Koningin nadat zij namens het kabinet zijn visie op de wereld en Nederland heeft uitgedragen met de troonrede de aftrap geven voor de algemene politieke beschouwingen.

Minister Balkenende:

Voorzitter. Ik ga eerst afstand nemen van wat de heer Van Raak zegt. Hij zegt: het kabinet lekt voortdurend. Ik weet helemaal niet of dat zo is.

De heer Van Raak (SP):

Dat weten wij wel. Dat lezen wij in de krant.

Minister Balkenende:

Maar u wekt de suggestie dat het een bewuste strategie van het kabinet is om alles te lekken. Voorzitter. Ik weet helemaal niet of dit zo is. Ik geloof het helemaal niet. Het is best mogelijk dat bij sommigen motieven spelen die aanleiding zijn voor lekken. Het kan ook zijn dat sommigen dom te werk gaan bij het maken van hun opmerkingen.

De heer Van Raak (SP):

Het is goed dat u dat toegeeft.

Minister Balkenende:

Maar het is mij ook een doorn in het oog dat er van alles naar buiten komt. Ik heb echter te maken met de Haagse werkelijkheid dat ongeveer alles wordt gelekt. Ik vind dat buitengewoon vervelend. En hoe komt dat? Omdat kennelijk te veel mensen informatie naar buiten brengen. Dat betekent niet dat het kabinet bewust lekt om goede sier te kunnen maken. De heer Van Raak roept het beeld op dat dit het geval zou zijn, maar daar neem ik afstand van. Dat is punt één. Dan punt twee.

Ik heb gezegd graag het debat met de Kamer aan te gaan, alleen, dat doe ik dan op basis van een evaluatie door het kabinet. Echter, u wilt dat vandaag gezegd wordt: volgend jaar gaan wij alles anders doen. Voorzitter. Die conclusie trek ik niet, omdat ik alle aspecten goed in aanmerking wil nemen. Daarbij denk ik aan de verhouding tussen de verschillende onderwerpen, aan de consequentie van alles naar buiten brengen voor de functie van Prinsjesdag, hetgeen een apart vraagstuk is. Ik wil goed luisteren naar wat er in het Presidium wordt gewisseld. Ik wil horen wat het overleg tussen de persvereniging en uw Kamervoorzitter oplevert en dan wil ik deze discussie voortzetten. Nu ga ik echter niet verder dan deze algemene, procedurele opmerking.

Ik zeg dit ook op basis van de ervaring in de afgelopen jaren. Ik weet dat de Kamer de algemene politieke beschouwingen wil houden in de week van Prinsjesdag. Om die reden moest de publicatie van de stukken in de tijd naar voren worden gehaald. Tegen de Kamervoorzitter heb ik destijds gezegd: ik voorspel dat daarmee de stukken ook openbaar worden. Wij hebben gezien dat dat het geval was. Daarom moeten wij ook heel goed nagaan wat wij gaan doen. Ik wil dus weloverwogen bepalen welke kant wij op moeten en daarbij de negatieve ervaringen die wij delen in aanmerking nemen. De geachte afgevaardigde trekt een conclusie die ik nog niet wil trekken.

De heer Van Raak (SP):

Voorzitter. Ik ben in ieder geval erg blij dat de minister-president ook baalt van het lekken door ministeries. De opvatting dat dat niet moet, delen wij. Echter, als er niets geheim is, kan er ook niet gelekt worden. Wij kunnen alle regelingen van de wereld bedenken, maar het nakomen ervan zal altijd mislukken zolang wij vasthouden aan geheimhouding. Als wij de stukken openbaar maken, kan er niet gelekt worden. Dan is er een gelijk speelveld en dan kunnen wij de politieke discussie aangaan. Openbaar maken lijkt mij eigenlijk de enige logische oplossing. Wat Prinsjesdag betreft, ben ik helemaal niet bezorgd. Als u een mooi verhaal schrijft en de als de Koningin dat mooi voorleest, hebben wij een prachtige aftrap voor de algemene beschouwingen. Vanavond maak ik echter bezwaar tegen het feit dat embargo wordt gelegd op de discussie over de embargoregeling. Dat vind ik ontzettend jammer.

Minister Balkenende:

Nee, nee. Ik leg helemaal geen embargo. Wij praten hierover in alle openheid. Alleen, u trekt een conclusie die ik niet trek. Ik heb aangegeven waarom ik die nu niet trek.

De heer Van Raak (SP):

Ik vraag u om een conclusie.

Minister Balkenende:

Die krijgt u niet. Dat heb ik al aangegeven.

De heer Van Raak (SP):

Dan zal ik straks een motie indienen. Dan moet de Kamer maar een uitspraak doen.

De voorzitter:

Waarvan acte! Dan mag de heer Pechtold nog interrumperen, maar dat is dan zijn tweede keer.

De heer Pechtold (D66):

Nee, voorzitter, ik...

De voorzitter:

Nee, net was het niet iets over de orde, maar maakte u meer een interruptie.

De heer Pechtold (D66):

Maar interrumperen is twee, drie keer onderbreken, totdat er duidelijkheid is.

De voorzitter:

U weet dat ik coulant ben, maar u moet nu bondiger zijn.

De heer Pechtold (D66):

Ja, voorzitter, maar dit is een vervelend punt. De sfeer is niet ontstaan door de embargoregeling. Dit jaar was het de eerste keer dat hetgeen waarover wij het hebben niet aan de Kamer lag. Dat is heel duidelijk. Ik wijs erop dat elke vrijdagochtend De Telegraaf publiceert over stukken uit de ministerraad. U, minister-president, heeft alleen al in de periode waarin ik minister was drie à vijf onderzoeken door de rijksrecherche laten instellen. Ik heb nooit meer gehoord wat de uitkomst daarvan was. Het gaat mij om de sfeer. U als premier moet niet doen of u niet zou weten wat er om u heen gebeurt en u niet zou weten wat er aan de hand is, want wekelijks gebeurde waar ik op wees. In de weken voorafgaande aan Prinsjesdag was er van alles openbaar. Mevrouw Dijksma stond, terwijl ze in de camera keek, gewoon te vertellen wat ze ging doen. Wat gebeurde, was ongegeneerd. Het gaat mij om die sfeer en elke keer als wij u erop aanspreken, doet u verontwaardigd en zegt u: ik zou niet weten waar het vandaan komt. Maar ondertussen gebeurt dat naar buiten brengen aan de lopende band. Tijdens het debat met Wilders stond verdorie een van uw medewerkers te vertellen: er komt zo een stuk naar buiten hoor. Dus dit speelt zich dicht bij u af, dit doen uw directe medewerkers. Dan zeg ik: als u iets anders wilt, prima, maar niet de bal eerst bij de Kamer leggen. U moet beginnen met het creëren van een andere sfeer en ervoor zorgen dat wij op vrijdagochtend niet kunnen lezen wat u daarna nog moet behandelen.

Minister Balkenende:

Voorzitter, maar wij hebben het over de manier waarop embargo's worden geschonden. Vorig jaar is een bepaald stuk door een fractie naar de media gelekt. Dat is net zo goed een feit. Wij kunnen dat ook aantonen. Minister Zalm heeft precies aangetoond welk stuk op een gegeven moment naar buiten is gekomen. Ik heb het daar met de toenmalige Kamervoorzitter over gehad. Wij kunnen elkaar allerlei verwijten maken, maar wij delen de conclusie in ieder geval dat dit niet plezierig is. De vraag is echter welke consequentie wij hieraan moeten verbinden. Ik hoor dat een paar fracties zeggen: maak het openbaar als er een besluit is genomen. Ik trek die conclusie op dit moment nog helemaal niet. Ik wil er gewoon, zoals aangegeven, in het kabinet over spreken. Op dit moment is het voor mij niet zo dat er nu al één conclusie kan worden getrokken. Enkele fracties doen dat wel, ik doe dat niet.

De heer Pechtold (D66):

Is de minister-president dan ook bereid iets te doen aan de hele sfeer eromheen? Ik wil best naar andere spelregels toe, maar het gaat vooral om de sfeer. Het is vooral de minister-president die moet uitstralen dat hij het vervelend vindt als op vrijdagochtend al allerlei informatie in de kranten staat, tot en met het feit dat Poolse soldaten postuum een onderscheiding zullen krijgen, terwijl daarover nog niets besloten is in de ministerraad. De minister-president kan niet zeggen: dat zijn ambtenaren. In 90% van de gevallen gaat het om positieve informatie die bedoeld is om leuk te scoren. Als de minister-president zegt dat hij daarvan baalt en gewoon op vrijdagmiddag met een eind hout de boel opjaagt, dan zal dat veranderen.

Minister Balkenende:

Het gaat hier niet om iets van de laatste tijd, maar om een proces dat al tijdenlang aan de gang is. Dat mag ook wel eens worden gezegd; laten wij elkaar niets wijs maken. Ik geef aan hoe ik ertegen aankijk. Op zichzelf zou meer prudentie in dezen veel beter zijn, dat geef ik graag toe, maar de werkelijkheid is soms erg weerbarstig.

De heer Van Beek (VVD):

Ik heb in mijn eigen bijdrage expres geen conclusies getrokken, maar wel het probleem gesignaleerd. Overigens is er een verschil tussen lekken en ministers die vroegtijdig de camera zoeken. Bij lekken kun je vaak niet kunt vinden waar het lek zit. In dit geval zijn een aantal ministers en staatssecretarissen aanduidbaar te ver gegaan. Dat vraagt regie.

Minister Balkenende:

Dat zie ik ook wel. Overigens moeten wij een onderscheid maken. Ik heb ook wel eens meegemaakt dat er werd gezegd: u klapt uit de school, omdat dit begrotingsbesprekingen zijn. Er zijn ook situaties waarin het feitelijk gaat om uitwerking van reeds aangekondigd beleid, dat helemaal niets te maken heeft met begrotingsbesprekingen, maar dat gewoon ligt in het verlengde van iets wat al eerder aan de orde was. Dat zal de heer Van Beek echter ook begrijpen.

De heer Van Beek (VVD):

Van dit laatste heb ik inderdaad ook voorbeelden gezien.

Ik heb voorts nog de aandacht van de minister-president gevraagd voor de troonrede. Het ging mij daarbij niet om de beleidsvoorstellen die daar in staan, maar het zou mij wat waard zijn als de minister-president nog eens een poging doet de kwaliteit van het verhaal dat hij aan de Majesteit geeft nog wat extra aandacht te geven. Ik zeg dit heel bewust naar aanleiding van de laatste troonrede, want de teleurstelling daarover werd breed gevoeld.

Minister Balkenende:

De kwaliteit van de troonrede kan op verschillende manieren worden geduid. Ik heb zelf een andere opvatting dan de heer Van Beek, zoals men zich zal kunnen voorstellen. De laatste troonrede was gecentreerd rond de internationale aspecten van het thema "samenwerken samenleven". Dat is de insteek geweest. Ik neem kennis van hetgeen de heer Van Beek heeft gezegd. Hij zal de volgende troonrede moeten afwachten. Ik beleef het anders, maar ik heb begrepen wat de heer Van Beek heeft gezegd.

De heer Van Beek (VVD):

Ik heb dus geen enkele opmerking gemaakt over de inhoud van de troonrede. Het gaat om de presentatie.

Minister Balkenende:

De heer Pechtold heeft een opmerking gemaakt over de orgaandonatie, welke opmerking aansluit aan bij zijn opmerkingen daarover tijdens de algemene beschouwingen. Naar aanleiding van de vraag van de heer Pechtold heb ik aangegeven bereid te zijn het belang van donorregistratie publiekelijk te ondersteunen. Zoals aangekondigd heeft de Rijksvoorlichtingsdienst zich verdiept in passende middelen. Dit najaar start een campagne over donorregistratie. Deze campagne wordt gevoerd door het NIGZ. Met deze organisatie is bekeken op welke wijze ik deze campagne kan ondersteunen. De beste mogelijkheid is om aan te haken bij een geplande actie via huis-aan-huisbladen, door middel van een interview. Het artikel verschijnt in ongeveer 6 miljoen huis-aan-huisbladen. Op die manier hoop ik publiekelijk steun te kunnen geven zonder een reeds geplande campagne te doorkruisen. Wij hebben gekeken welke initiatieven er zijn en hoe ik daaraan kan bijdragen. In overleg met de genoemde instelling is hiervoor gekozen. Ik denk dat ik daarmee recht doe aan hetgeen de heer Pechtold bij de algemene politieke beschouwingen naar voren heeft gebracht.

De heer Pechtold (D66):

Ik ben hier heel blij mee. Wij hebben net vijf à zes uur lang gepraat over donorregistratie. Dat leverde niets op. Maar deze simpele vraag levert heel veel op, waarvoor dank.

Minister Balkenende:

Dank u.

Ik ben nu bij het vierde onderdeel van mijn beantwoording, de begroting van het Huis der Koningin. De begroting Huis der Koningin 2009 laat ten opzichte van de begroting van vorig jaar twee veranderingen zien. In de eerste plaats is de begroting aangepast aan het wetsvoorstel technische aanpassingen en actualisering Wet financieel statuut Koninklijk Huis. In de tweede plaats is de bijlage over de kosten van het Koninklijk Huis nader uitgebreid en gespecificeerd en bevat ze meer toelichting. Over de actualisering van de WFSKH hebben wij vlak voor het reces met elkaar gesproken. Ik ben de Kamer er zeer erkentelijk voor dat dit gesprek zo goed en snel is verlopen. Ook hebben wij op meerdere momenten met elkaar gesproken over de kosten van het Koninklijk Huis; dat krijgt nog een vervolg. De eerste stap is nu dat bij de begroting over 2009 een meer uitgebreide toelichting is opgenomen waarin de functionele declarabele en de overige kosten meer uitgebreid zijn toegelicht en waarin ook een trendmatige ontwikkeling over de jaren zichtbaar wordt. Verder is bij de begroting een toelichting opgenomen van alle regelingen betreffende het Koninklijk Huis en wordt verwezen naar de officiële website voor neven- en andere functies. Hiermee is voldaan aan de desbetreffende toezegging aan uw Kamer, onder andere om inzicht te geven in regelingen en privileges. Volgende stappen zullen worden gezet in de aanloop naar het opstellen van de begroting 2010, waarin de kosten van het Koninklijk Huis zo veel mogelijk op één begrotingsartikel van de begroting Koninklijk Huis zullen worden geraamd. In het debat van 1 juli jongstleden heb ik u aangegeven dat ik zo mijn coördinerende verantwoordelijkheid waarmaak zonder de eerste verantwoordelijkheid van ministers voor hun aandeel ter discussie te stellen.

Zoals u weet heb ik de heer Zalm bereid gevonden als voorzitter op te treden van een stuurgroep die de uitgangspunten voor de nieuwe systematiek zal moeten ontwikkelen. Een notitie over deze uitgangspunten ontvangt u na aanvaarding door de Eerste Kamer van het wetsvoorstel technische aanpassing en actualisering van de Wet financieel statuut van het Koninklijk Huis, uiteraard zodanig tijdig dat daarover nog overleg met u mogelijk is.

Tot slot wil ik u bij dezen graag melden dat ik op 18 augustus met de president van de Algemene Rekenkamer over het onderwerp heb gesproken. Wij hebben geconstateerd dat er zicht is op een goede oplossing op het gebied van de kosten van het Koninklijk Huis, gebaseerd op een vast budget waarbij alleen de Koning declareert. De controlegang zal hierbij goed worden geregeld in overeenstemming met de Algemene Rekenkamer.

Ik kom nu bij een aantal meer specifieke punten. De heer Van Beek heeft gevraagd hoe het nu zit met de uiteenzetting van praktische aard wat betreft de verantwoordelijkheid rondom de begroting van het Huis der Koningin. Ik kan bevestigen wat de heer Van Beek daarover heeft gezegd. Ik zal dit wat uitgebreider ook in de discussie met de Eerste Kamer nader toelichten. U heeft ook al gewezen op de opmerkingen die hierover zijn gemaakt in de Eerste Kamer. Immers, in het debat in de Tweede Kamer van 1 juli jongstleden over de Wet financieel statuut heb ik gerefereerd aan de kabinetsbeschouwing uit 2006 over de positie van de minister-president. Dat is en blijft het kader waarbinnen ik heb gesproken. Die beschouwing concludeert dat de minister-president, die primus inter pares blijft, wel geïnstrumenteerd moet zijn om zijn verantwoordelijkheid voor het algemeen regeringsbeleid waar te maken, maar dat hij dat doet in zijn rol als en met instrumenten van de voorzitter van de ministerraad. Ik beweeg mij ook hier weer binnen de regels van de Grondwet. De bevoegdheid die ik heb, de transparantie, reken ik mij aan. De coördinatie met de verantwoordelijkheid van vakministers blijft onverlet. Dat is hier ook aan de orde geweest. Dat zal ik ook in de Eerste Kamer naar voren brengen, maar u heeft alvast een voorschot genomen op die discussie.

De voorzitter:

Mevrouw Timmer.

Mevrouw Timmer (PvdA):

Ik raak nu toch een beetje in verwarring. Wat de minister-president zegt, klopt in mijn beleving van het gevoerde debat voor een gedeelte. De inzet van de Tweede Kamer was vooral dat er voor ons één aanspreekminister is op dit terrein en dat u dat bent. Ik hoor u nu weer over coördinatie, binnen de grenzen van dit en binnen de rol van dat. Uiteindelijk blijven de ministers van de verschillende departementen verantwoordelijk. Maar onze wens was nadrukkelijk: wij willen niet iedere keer hoeven steggelen, dan met die minister, dan met die, dan met die. Als er iets is, willen wij het gesprek aangaan met de minister-president.

Minister Balkenende:

Ik heb op 1 juli letterlijk het volgende gezegd. Ik heb geconstateerd dat beide Kamers de minister-president steeds meer aanspreken op het bevorderen van een coördinerende verantwoordelijkheid voor het Koninklijk Huis. En, heb ik gezegd, aan deze ontwikkeling heeft een vorig kabinet een uitgebreidere beschouwing gewijd en gepubliceerd in de ontwerpbegroting voor 2007. Concreet betekent dit dat ministers bij vragen over het Koninklijk Huis op hun terrein de eerstverantwoordelijke zijn en dat de minister-president de eindverantwoordelijkheid heeft voor het geheel en voor de coördinatie van deze vragen.

Ik wil preciezer ingaan op de aanwijzingsbevoegdheid waarover de heer Van Beek heeft gesproken. Het is goed om nog eens te zeggen dat er geen algemene aanwijzingsbevoegdheid geldt, maar een specifieke bevoegdheid onder artikel 3 van de Wet financieel statuut. De heer Van Beek heeft een goed punt om ook dit in het reglement van orde van de ministerraad te laten neerslaan. Ik zal dit punt nader bezien.

Het is goed om het nog eens te zeggen. Artikel 3 stelt dat de kosten door of vanwege de Koning daartoe door tussenkomst van onze minister-president bij onze minister die het aangaat worden gedeclareerd. De woorden "door tussenkomst" slaan op de coördinerende rol van de minister-president. De woorden "bij onze minister die het aangaat" slaan op de eerste verantwoordelijkheid van de desbetreffende minister. Ik heb niets meer gezegd, maar ook niets minder. Immers, beide Kamers spreken de minister-president steeds meer aan op een vorm van coördinerende verantwoordelijkheid voor het Koninklijk Huis. Indien de Kamers mij daarop aanspreken, moet ik wel in staat worden gesteld dat waar te maken. Dat betekent dat ik binnen het raamwerk van de grondwettelijke orde opereer. De Kamer mag mij aanspreken op het geheel. Juist vanwege dat ene artikel krijgen wij een grotere inzichtelijkheid. Het is echter niet aan de orde dat de verantwoordelijkheid van vakministers is weggenomen. Volgens mij is dit een werkbare formule conform de Grondwet. De transparantie leidt ertoe dat ik erop zal worden aangesproken.

Mevrouw Timmer (PvdA):

Ik hoor de minister-president nu toch weer het woord "eindverantwoordelijk" gebruiken. In de Eerste Kamer ligt juist daar een probleem. De nadrukkelijke wens van de meerderheid van de sprekers tijdens dat debat was dat wij niet iedere keer weer moeten stoeien over de vraag wie welke vraag moet beantwoorden. Als er problemen zijn rondom de kosten van het Koninklijk Huis, stellen wij de vragen aan de minister-president. Dat hij die informatie moet gaan halen, snappen wij. Als wij een debat willen hebben, voeren wij dat echter met de minister-president.

Minister Balkenende:

Wat was het probleem in het verleden? Dat was het feit dat alle informatie verspreid over de verschillende begrotingshoofdstukken te vinden was. Daardoor was er onvoldoende transparantie. Wij werken nu met een bijlage: voeg zaken samen, maak zaken inzichtelijker. Wie wordt erop aangesproken? De premier. Dat is mijn coördinerende rol.

Ik heb niet gezegd dat er niets meer zal voorkomen op de verschillende begrotingshoofdstukken. Wij behouden de verantwoordelijkheid van de vakministers, maar de Kamer spreekt mij aan. Als er debatten komen, dan zal dat soms met mij alleen gebeuren, maar het kan ook samen met een vakminister. De gekozen vorm is binnen de grondwettelijke orde. Ik hoop dat het ook op deze manier in de Eerste Kamer zal worden verstaan. Ik heb geproefd hoe de Kamer hier in zit. Ik heb daarover met de Kamer gesproken in een algemeen overleg. Het gaat ons om transparantie en aanspreekbaarheid van de premier.

De heer Schinkelshoek (CDA):

Ik wil toch nog een poging doen om het woord "eindverantwoordelijkheid" te wegen. Waar hebben wij het nu precies over? Kunnen wij u aanspreken, kunnen wij u verantwoordelijk houden voor het proces van transparantie, terwijl daarachter schuilgaat de verantwoordelijkheid van ministers? Populair gezegd, kunnen wij u opdragen: zorg dat die bonnetjes er komen? Wat er op die bonnetjes staat, bespreken wij met de minister van Defensie als het gaat over De Groene Draeck, en met de minister van Verkeer en Waterstaat als het gaat over...

De heer Van Raak (SP):

Nee, zo hebben wij het niet afgesproken.

De voorzitter:

De minister-president heeft het woord.

Minister Balkenende:

Ik heb daarnet gezegd: eindverantwoordelijkheid voor het geheel en coördinatie van de vragen.

De heer Pechtold (D66):

Coördinatie valt binnen het huidig begrip van de Grondwet. Eindverantwoordelijkheid houdt in dat de minister-president over de verantwoordelijkheid van een ander heengaat. Daar is grondwetswijziging voor nodig. Dat is het punt van de Eerste Kamer. Wij kunnen ons achter de oren krabben of wij dat niet hadden moeten weten. Nogmaals, wij wilden de premier als eindverantwoordelijke en niet alleen als coördinator.

Minister Balkenende:

Mijnheer Pechtold, ik geloof dat u en ik het erover eens zijn dat wij geen behoefte hebben aan een grondwetswijziging op dit punt. Wij willen met elkaar transparantie. De sleutel tot transparantie is inhoudelijke inzichtelijkheid en de premier als aanspreekpunt. Dat laat onverlet dat de vakministers hun verantwoordelijkheden houden op de onderdelen die op hun terrein liggen. Het is een combinatie van transparantie en de premier als aanspreekpunt. De premier moet bekijken of de vragen beantwoord worden, of het systeem inzichtelijk is, of de zaken in de begroting transparant zijn gemaakt. Het lijkt mij een zeer werkbare formule. Ik vind het jammer dat nu een discussie ontstaat over het grondwettelijk karakter, terwijl wij dat niet beoogd hebben. Als het woord "eindverantwoordelijkheid" in die zin wordt geduid, zullen wij iets anders bedenken. Het gaat mij om de inhoudelijke rol. Ik heb goed verstaan hoe de Kamer hiertegen aankijkt. Ik ben de Kamer er zeer erkentelijk voor dat het bij de Wet financieel statuut van het Koninklijk Huis zo gelopen is. Ik hoop dat wij in het vervolg het gesprek zo met elkaar kunnen voeren. Ik hoop dat dat straks de uitkomst van het debat in de Eerste Kamer kan zijn.

De heer Schinkelshoek (CDA):

Ik heb de minister-president heel goed verstaan. Hij is als minister-president verantwoordelijk. Zo vult hij zijn eindverantwoordelijkheid in. Wij spreken individuele ministers aan op het proces, om te zorgen dat de stukken op tafel komen en op de beslissingen daarachter. Zo begrijp ik de minister-president. Dat lijkt mij een goede interpretatie in het kader van de Grondwet.

De voorzitter:

De minister en dan de heer Van Raak.

Minister Balkenende:

U kunt mij altijd aanspreken op alles wat in zo'n artikel staat. De nadere uitwerking kan een zaak zijn van de combinatie van premier en vakminister of van de vakminister alleen, maar dat zien wij dan wel. Het gaat erom dat er geen onduidelijkheden bestaan.

De heer Van Raak (SP):

Volgens mij heeft de heer Schinkelshoek niet goed geluisterd bij dat debat. Volgens mij was een grote Kamermeerderheid voor de volgende optie: als er gedoe is met geld en het Koninklijk Huis vragen wij de minister-president. Hij mag vervolgens bij alle ambtenaren en ministers navragen hoe het zit, maar onze communicatie gaat via de minister-president. Het zal dus nooit zo zijn, dat wij met de minister van Defensie gaan debatteren, tenzij hij schuin achter of naast de minister-president zit.

Minister Balkenende:

U mag mij aanspreken, maar het kan zich voordoen dat een bepaald onderwerp op het exclusieve terrein ligt van een vakminister. In dat geval ben ik erbij als daar aanleiding toe is, maar het kan ook zijn dat u debatten voert met de vakminister zelf. Anders krijgen wij nog wel een discussie met de Eerste Kamer. Als het zo is dat ik, vanwege deze rol die ik moet vervullen, de debatten moet overnemen van vakministers en ook hun begrotingen, dan krijg je het probleem dat ik de macht ga overnemen. Dat doe ik dus niet. Ik ben heel helder geweest over de verhouding tussen mijn rol en die van de vakministers. Wij willen niet dat er hiaten en onduidelijkheden ontstaan. Ik heb daarmee helemaal gehandeld in uw geest. Als u echter niet wilt spreken met de minister van Defensie of de minister van Verkeer en Waterstaat, maar alleen met mij, dan hebben wij een probleem op grond van onze Grondwet.

De voorzitter:

De heer Van Raak, voor de laatste maal.

De heer Van Raak (SP):

Het probleem is dat de kosten overal verspreid zijn. Als wij die kosten op één begroting kunnen krijgen, zijn wij ervan af. Dat was niet mijn vraag, dat was mijn opmerking. In dat debat is de afspraak gemaakt dat de minister-president te allen tijde aanwezig, aanspreekbaar en afrekenbaar is. Volgens mij was daar een Kamermeerderheid voor.

Minister Balkenende:

Aanwezig kan ik mij niet voorstellen, aanspreekbaar wel. U mag mij aanspreken op het totaal. Er zullen onderwerpen zijn die ik alleen doe. Er zullen debatten zijn waarbij ik samen met vakministers optreed en als het een specifiek onderwerp betreft dat op één terrein ligt, zal ik zeggen dat het een zaak is van de vakminister. Dat lijkt mij buitengewoon fair. Wij weten hoe complex het is. Ik ga niet de verantwoordelijkheid van elke bewindspersoon overnemen. Dat doe ik niet en dat hebben wij niet met elkaar afgesproken.

De voorzitter:

De heer Van Raak nog heel kort. Daarna de heer Pechtold.

De heer Van Raak (SP):

De afspraak was dat wij een minister-president hebben die de verantwoordelijkheid neemt voor het Koninklijk Huis, om te voorkomen dat er voortdurend gedoe ontstaat, dat er voortdurend gewijs ontstaat en dat wij niet weten wie wij ter verantwoording moeten roepen.

Minister Balkenende:

Mag ik een wedervraag stellen? Wat is in uw optiek de verantwoordelijkheid van de vakminister?

De heer Van Raak (SP):

Zijn verantwoordelijkheid is te zorgen dat hij de minister-president goed informeert, dat de minister-president hier verantwoording kan afleggen en dat wij niet hoeven te shoppen. Dat was de afspraak die wij in dat debat gemaakt hebben.

Minister Balkenende:

Ik zeg het volgende toe: ik zal ook deze opvatting in de Eerste Kamer eens naar voren brengen.

De heer Pechtold (D66):

Wij wilden hier een primus inter parus, en geen ultimus inter parus. Coördinatie, aardig, maar het woord "aanwijzingsbevoegdheid" is toen ook gewisseld, zodat u niet helemaal volledig citeert.

Minister Balkenende:

Om daar geen misverstanden over te krijgen, merk ik het volgende op. Ik heb daarover gezegd: "Ik wil iets preciezer ingaan op de aanwijzingsbevoegdheid, waarover de heer Van Beek heeft gesproken. Het is goed om nog eens te zeggen dat er geen algemene aanwijzingsbevoegdheid geldt, maar een specifieke bevoegdheid onder artikel 3 van de Wet financieel statuut. De heer Van Beek heeft een goed punt om ook dit in het Reglement van Orde van de ministerraad te laten neerslaan. Ik zal dat punt nader bezien." Dit heb ik gezegd, niet meer en niet minder.

De heer Pechtold (D66):

Ik ben geen jurist, maar ook een specifieke aanwijzingsbevoegdheid is nog steeds iets wat volgens mij het probleem met de Grondwet maakt. U zult daaraan in de Eerste Kamer een zwaardere dobber hebben dan hier. U moet hier niet suggereren dat wij alleen maar zouden hebben gepleit voor een coördinerende rol, wij wilden echt een primus die hier als eerste zou staan als het om het Koninklijk Huis gaat. Gezien de historie van de afgelopen maanden en jaren was dat ook hard nodig.

Minister Balkenende:

Dat is niet het punt.

Voorzitter. De heer Van Beek maakte een opmerking over de lijst van regelingen. Die lijst zal onderwerp zijn van een analyse over de kosten van het Koninklijk Huis die door een stuurgroep onder leiding van oud-minister Zalm zal worden gemaakt. Dus op dit moment ga ik daar niet verder op in. Dat geldt ook voor de kosten, et cetera. Dit is een lijst die wij de Kamer nu aanbieden en die ik ook had toegezegd. De verdere zaak zal echter aan de orde komen in deze stuurgroep.

Internationale vergelijking is nauwelijks mogelijk omdat definities vaak verschillend zijn. Na de behandeling in de Eerste Kamer van het wetsvoorstel Technische aanpassing en actualisering van de Wet financieel statuut van het Koninklijk Huis, zal ik in een brief bezien in hoeverre ik hieraan kan voldoen.

Over de opmerking van de heren Van Beek en Brinkman inzake de brutering van de uitkeringen aan leden van het Koninklijk Huis wil ik het volgende zeggen. De commissie-Simons heeft eind jaren zestig, begin jaren zeventig geadviseerd over de belastingvrijdom voor leden van het Koninklijk Huis. Het advies was deze slechts te handhaven waar deze nuttig en geboden is voor een goede uitoefening van de monarchale functies. Dit advies is door het toenmalig kabinet overgenomen. De daaruit voortvloeiende fiscale vrijstellingen, die zijn opgenomen in de Grondwet, zijn met tweederdemeerderheid in beide Kamers aanvaard. Sinds die tijd zijn geen relevante omstandigheden gewijzigd. Het kabinet ziet geen aanleiding wijzigingen in deze fiscale vrijstellingen aan te brengen. Ik zie ook niet wat opheffing van belastingvrijdom van de uitkeringen toevoegt. De uitkeringen zullen moeten worden gebruteerd. Daar heeft de heer Van Beek ook al op gewezen. Ik meen niet dat het de bedoeling is om de leden van het Koninklijk Huis netto flink zwaarder te gaan belasten. Dus dan zullen de nettobedragen hetzelfde zijn maar die ga je dan bruteren. Wat dan met de ene hand wordt gegeven, zal met de andere worden weggenomen. Ik vind dat dit een hoog vestzak-broekzakgehalte heeft. Ik meende ook dat de heer Van Beek deze conclusie deelde in het debat over het financieel statuut op 1 juli.

De heer Van Beek (VVD):

Het is terecht dat u constateert dat ik iets anders heb gezegd dan mijn collega Brinkman. Hij heeft het immers over belastingheffing gehad en ik over brutering. Daarin zit een verschil. Dit is echter toch een onderwerp dat steeds weer aandacht krijgt omdat mensen niet goed begrijpen waarom dit soort specifieke regelingen er is. Dat ligt misschien aan de maatschappelijke verandering die heeft plaatsgevonden sinds de jaren zestig. Overigens zijn er een heleboel mensen bij wie er ook sprake is van "broekzak-vestzak", zoals Kamerleden, ambtenaren, noem maar op. Je zou af kunnen van die specifieke regelingen zonder dat je daar iemand kwaad mee doet. Het zorgt voor transparantie, het geeft inzicht in wat je nu werkelijk betaalt. Ik heb geen uitspraak gevraagd. Ik heb alleen gevraagd daar nog eens goed over na te denken. En ik weet dat er een heel wetgevingsproces achter hangt, dat het niet iets is wat wij zo op een woensdagavond eventjes afwerken, maar het gaat wat verder dan alleen maar zeggen dat er sinds 1960 niets meer is veranderd. Er is maatschappelijk wel wat veranderd.

Minister Balkenende:

Ik begrijp dat argument, maar tegelijkertijd praat je materieel over een grondwetswijziging als je de belastingvrijdom wil afschaffen. Het materiële aspect dat dan gaat spelen, is dat wij niet willen dat er sprake is van een nadeel. Dan zou het gebruteerd moeten worden waardoor je dus feitelijk aan belastingheffing toekomt. Optisch gaan wij dan naar veel hogere bedragen toe. En schieten wij daar iets mee op? Ik geef de Kamer dit in overweging. Moeten wij dit alles willen, inclusief een hele grondwetsherziening, terwijl het aan de materiële kant, dus wat de bedragen betreft, feitelijk niets zal uitmaken? Tenzij de Kamer zegt dat de bedragen flink omlaag moeten, maar dat heb ik haar niet horen zeggen. Dit debat zal nog vaker terugkomen. Ik heb mijn visie daarop gegeven.

De heer Brinkman heeft gesproken over het verslag ten aanzien van het Britse koninklijk huis. Over hoofdstuk I, Huis der Koningin, zal een jaarverslag verschijnen dat uitgebreider is naarmate de begroting uitvoeriger zal zijn, zoals dat in de begroting voor 2010 zal plaatsvinden. Wij zitten in een proces van groei. De toelichting en de verantwoording zullen daarop worden afgestemd. Dat is wellicht niet een één-op-één-situatie met Groot-Brittannië, maar hetgeen wij opnemen in de begroting leent zich voor verantwoording. Daarbij zullen wij dan verdergaan dan hetgeen op het ogenblik aan de orde is. Dat lijkt mij een tegemoetkoming in de richting van de heer Brinkman die de zaak ook meer transparant maakt, zowel wat betreft de beoogde bedragen als wat betreft de verantwoording.

Er zijn enkele vragen gesteld over het voornemen van de Prins van Oranje met betrekking tot een vakantiehuis op Mozambique. De keuze voor Mozambique is een privékeuze van de Prins van Oranje. Uit principe doe ik geen uitspraken over de beveiliging. Iedere informatie over de kosten van beveiliging kan informatie geven over de wijze van beveiliging en dat brengt onnodig risico's met zich. U kunt ervan uitgaan dat op adequate en afdoende wijze in de beveiliging van de prins en zijn familie wordt voorzien. Verder zijn er Kamervragen over dit onderwerp gesteld. De antwoorden hierop worden later deze week aan de Kamer toegezonden.

De heer Van Raak (SP):

Dat is te weinig. De vakantiebestemming van de kroonprins is een privékwestie. Tot op zekere hoogte is het ook een privékwestie dat hij op vakantie gaat in dat vakantieparadijs in Mozambique. De Kamer moet echter wel controleren of dat allemaal kan. Bij mij komt de vraag boven of het te beveiligen is. Mozambique is geen heel veilig land; ook niet het minst veilige land in Afrika. Gaat Mozambique die beveiliging verzorgen? Ik kan mij dat niet voorstellen. Nederland moet dat doen. De Kamer hoeft geen inzicht te hebben in operationele zaken, maar ik stel een heel gewone vraag: hoe gaan wij de kroonprins en zijn familie in Mozambique beveiligen? U kunt niet zeggen dat u daar geen uitspraken over kunt doen. Het is geen staatsgeheim.

Minister Balkenende:

Dat kan ik wel. Ik ga hier toch niet praten over de technische aspecten en de kosten van de beveiliging? Ik begrijp u niet. De beveiliging zal adequaat worden geregeld. Ik weet dat er de nodige vragen bij de Kamer leven. Die zal ik ook beantwoorden. Dat zal wellicht aanleiding geven tot vervolgvragen, die ik ook naar behoren zal beantwoorden. Maar ik ga toch niet tijdens de behandeling van de begroting van Algemene Zaken uitspraken doen over de kosten van de beveiliging, los van de vraag of wij die kunnen geven? In dat geval spreken wij over niveaus en de veiligheidsaspecten die ermee zijn verbonden en die dingen lenen zich niet voor een openbaar debat. Ik weiger deze informatie te geven, nog los van het feit of ik dat zou kunnen. Het is ook ongebruikelijk.

De heer Van Raak (SP):

Dat is het tweede embargo van vandaag: een embargo over de embargoregeling en een embargo over het vakantiehuis van de kroonprins. Dit kan natuurlijk niet. Deze Kamer moet straks haar mening geven over of het allemaal kan. Ik stel een heel simpele vraag: verzorgt Nederland de beveiliging van de kroonprins en zijn familie in Mozambique?

Minister Balkenende:

Ik ga helemaal niet in op deze vraag, omdat het ongebruikelijk is. Ik laat mij niet uit over de beveiliging. Wanneer leden van het Koninklijk Huis in andere landen zijn, dat ga ik niet vertellen wat er in die landen gebeurt. Als wij over deze zaken willen spreken, dan zijn er andere mogelijkheden, maar ik peins er niet over om in een openbaar debat over kosten en dergelijke te spreken. Dat heb ik nog nooit gedaan.

De heer Van Raak (SP):

Deze starheid van de minister-president doet mij vermoeden dat er iets aan de hand is. Als dat zo is, dan komen wij daar nog wel achter.

Minister Balkenende:

U bent nu heel suggestief bezig. Dit geldt niet alleen voor leden van het Koninklijk Huis. Ik zou exact hetzelfde hebben gezegd als het ging om bedreigde politici, omdat de veiligheid van personen niet gediend is met dit soort discussies. U moet niet de suggestie wekken dat er iets te verbergen is. Ik neem daar echt afstand van.

De voorzitter:

Nee mijnheer Van Raak, ik geef u hierover niet meer het woord. U komt hier vandaag niet uit. Uw punt is helder; ook het punt van de minister-president is helder.

De heer Van Raak (SP):

Mijn andere vraag was of de minister-president het goed idee vindt dat de kroonprins en zijn familie een vakantiehuis in Mozambique hebben.

Minister Balkenende:

Het enige wat ik hierover zeg, is dat het voornemen bekend is. Daar heb ik ook in het openbaar opmerkingen over gemaakt. Er zijn bepaalde vragen over dit onderwerp gesteld en die zullen worden beantwoord. Dit een privékeuze van de Prins van Oranje en over de andere aspecten laat ik mij nu verder niet uit.

De heer Pechtold (D66):

Het begrip "privékeuze" is een moeilijk te duiden woord als het gaat om iemand die onder uw ministeriële verantwoordelijkheid valt.

Minister Balkenende:

Dat is ook zo.

De heer Pechtold (D66):

Bent u gesondeerd voordat de keuze werd gemaakt?

Minister Balkenende:

Het is niet gebruikelijk om te spreken over de contacten met het leden van het Koninklijk Huis. U hebt volkomen gelijk over de privékeuze: u mag mij aanspreken op mijn ministeriële verantwoordelijkheid. Daar hebt u volkomen gelijk in. Daar zullen wij ook op ingaan, want er zijn vragen aan ons gesteld. Ik moet wel zeggen dat dit natuurlijk niet zonder mijn medeweten is gebeurd. Meer dan dat wil ik er niet over zeggen. Voor het overige zal ik al uw vragen beantwoorden. Ik bevestig de juistheid van uw opmerking: het is een privékeuze, maar de ministeriële verantwoordelijkheid is wel in het geding.

De heer Pechtold (D66):

Daarom denk ik ook dat u er niet mee wegkomt door te zeggen dat u daar niet op kunt ingaan. Voor het zoeken van zo'n bestemming door een toekomstig staatshoofd zou een sondering moeten plaatsvinden van u en de vicevoorzitter van de Raad van State, bijvoorbeeld door het huidige staatshoofd. Is dat gebeurd? Een keuze kent een "go/no-go"-moment. Bent u op enig moment in de keuze betrokken geweest en ligt dat "go/no-go"-moment nog voor ons of achter ons?

Minister Balkenende:

Dat wat de prins bezighoudt, is mij bekend. De vragen van de Kamer zullen wij beantwoorden. Ik wil nu niet op dit onderwerp ingaan. De heer Pechtold vraagt mij nu al met wie ik gesproken heb. Hij haalt zelfs het staatshoofd erbij en spreekt over het "go/no-go"-besluit. De heer Pechtold weet ook dat dit proces niet is afgerond. Er zijn uiteraard nog zaken die besproken worden. Ik kan en wil niet verder gaan dan te zeggen dat de vragen van de Kamer beantwoord zullen worden.

De voorzitter:

De heer Pechtold, dit is echt de laatste keer.

De heer Pechtold (D66):

Nee. Dit is een belangrijk punt dat blijft hangen. De minister-president zegt dat de zaken nog niet zijn afgerond, maar dat is iets anders. Houdt dat in dat de minister-president nog moet instemmen met deze vakantielocatie? Ik heb geen behoefte aan details over de beveiliging, maar bij het kiezen van de vaste vakantiebestemming voor het toekomstige staatshoofd zijn er veel zaken die onder de ministeriële verantwoordelijkheid vallen. Ik wil weten of de premier daarin een beslismoment heeft. Om maar iets te noemen: het is een vakantiepark. Daarin kunnen weet ik veel wat voor soort mensen in investeren met alle mogelijke rare centjes. Dat valt direct onder de verantwoordelijkheid van de premier. Ik wil van hem weten of het moment van instemming reeds achter ons ligt, of dat dat nog komt. Met andere woorden: kunnen de premier en wij als controleurs daarover nog spreken?

Minister Balkenende:

Wij zitten in een fase waarin nog geen sprake is van de definitieve besluitvorming op alle fronten. Het voornemen is bekend. Daarop mag de heer Pechtold mij in algemene zin aanspreken. Er zijn echter nog veel van vragen die nog gesteld zullen worden. Wij zullen die vragen beantwoorden. Meer dan dat kan en wil ik op dit moment niet over dit onderwerp zeggen.

De voorzitter:

De heer Pechtold kijkt mij smekend aan, maar hij heeft al drie keer een vraag gesteld. Als hij zijn derde interruptie gebruikt om een nieuwe vraag te stellen, betekent dat niet dat hij weer drie keer mag interrumperen.

De heer Pechtold (D66):

Nee. Ik kon mijn vraag korter formuleren dan die interruptie duurde. Ik heb de beginvragen bewust heel kort geformuleerd. Dit is echter belangrijke informatie. Dat heeft de voorzitter ook gehoord.

Het moment komt dus nog. Er is gesondeerd, er wordt geïnventariseerd en het moment komt nog. Aangezien dit onder de ministeriële verantwoordelijkheid valt, vind ik dat de Kamer daarin een rol heeft. Ik verzoek de minister-president om niet alleen vragen te beantwoorden maar ook een weg te vinden opdat de Kamer betrokken wordt bij de controle van de verdere uitwerking en eventueel bij de vormgeving. Dan kunnen wij dit debatje beëindigen.

Minister Balkenende:

Wij zitten midden in het proces. Ik wijs op de vragen die door de Kamer zijn gesteld en heb gezegd dat er zojuist vragen zijn gesteld die in de loop van deze week zullen worden beantwoord.

De voorzitter:

Nee, meneer Pechtold, ik geef nu de heer Brinkman het woord.

De heer Brinkman (PVV):

Dat is heel mooi. Ik ben heel blij dat de minister-president niet ingaat op het volume van beveiliging en de vraag hoe die eruit komt te zien. Ik kan mij overigens wel herinneren dat de Kamer vaker heeft gesproken over andere personen die beveiliging hadden of hebben. Toen is er ook wel eens gesproken over de inhoud en het bedrag dat daarmee gemoeid was.

De minister-president is dus nog druk bezig met de besluitvorming en komt daarop terug. Ik neem aan en verwacht van de premier dat, als hij iets besloten heeft, de Kamer daarbij betrokken wordt. Ik steun de heer Pechtold van harte als hij zegt dat dat van groot belang is en verzoek de minister-president om dat toe te zeggen. Daarnaast merk ik op dat ik van mening ben dat de belastingbetaler recht heeft om te weten hoeveel dat gaat kosten. De premier hoeft dan echt niet in te gaan op de vragen welk deel voor beveiliging is en hoeveel mensen daarbij betrokken worden. De mensen mogen echter wel weten wat het de belastingbetaler uiteindelijk zal kosten als twee leden van het Koninklijk Huis besluiten om ergens een vakantiehuisje te bouwen. Dat zij dat huisje laten bouwen, vind ik prima maar ik zeg nogmaals dat de belastingbetaler mag weten wat de kosten daarvan zijn. Zou de premier dat dan ook aan de Kamer willen meedelen?

Minister Balkenende:

Ik zal melden wat er te melden valt. Zoals gezegd, zal dat pas op dat moment gebeuren.

De heer Brinkman vraagt wat dat vakantiehuisje de belastingbetaler zal kosten. Het privévermogen van de prins – ik noem maar wat – heeft niets met de belastingbetaler te maken. Wij praten in algemene termen over beveiliging. Ik zal nagaan wat ik daaraan kan doen. Nu doe ik daarover geen uitspraken, want ik vind het prematuur. Ik heb gezegd dat wij nu nog in de fase zitten van het geven van informatie aan de Kamer. Wij wachten verdere vragen van haar af. Ik heb goed genoteerd wat de gevoeligheden ten aanzien van dit onderwerp zijn en kom daarop terug. Dat lijkt mij in dit stadium het beste. Meer valt daarover op dit moment namelijk niet te zeggen.

De heer Brinkman (PVV):

De minister-president zal erover nadenken. Dat is goed, want hij sluit het in ieder geval niet uit. Ik wil echter wel zeker weten dat de Kamer te weten komt of de minister-president haar daarbij al dan niet betrekt.

Minister Balkenende:

Het kabinet heeft een verantwoordingsplicht en een informatieplicht. Ik heb goed geluisterd.

De heer Van Beek (VVD):

Ik heb er alle respect voor dat u terughoudend bent wat betreft dit onderwerp, minister-president. Ik probeer wel een beeld te krijgen van het proces dat gaande is. Mijn vraag is of er een nadrukkelijk beslismoment komt. Komt er een echt besluit, van u of het kabinet, waarover u mededeling doet en dat op dat moment onderdeel zou kunnen zijn van een debat? Of beweegt het proces zich voort en weten wij niet op welk moment het echte "go or no go", het echte besluit, is genomen?

Minister Balkenende:

Ik doe geen uitspraken over het moment van het definitieve "go".

De heer Van Beek (VVD):

Ik vraag niet wanneer, ik vraag of.

Minister Balkenende:

Alles wat zich op dit terrein afspeelt, valt onder ministeriële verantwoordelijkheid. De vragen van de Kamer worden door ons beantwoord. Dat is in dit stadium volgens mij genoeg. Er zijn vragen gesteld. Wij gaan ermee door. Wanneer zaken definitief zijn, zal dat worden gemeld. Zo gaan die zaken nu eenmaal. Wij hebben met elkaar deze communicatielijnen uitgezet. Wij beantwoorden dus de vragen van de Kamer. Wij zullen hetgeen doen wat van ons verwacht mag worden. Dat lijkt mij voor dit debat genoeg. Aan het eind van deze week krijgt de Kamer in elk geval antwoorden op de eerste set vragen die ons in dit stadium hebben bereikt.

De heer Van Beek (VVD):

Ik ben blij dat de antwoorden op de vragen komen, maar zij staan mij niet allemaal meer voor ogen. Wij hebben er alle respect voor dat dingen tijd kosten en dat sommige dingen in het openbaar kunnen en andere niet. De vraag blijft echter of er sprake is van enig moment waarop het kabinet zegt dat het proces is afgelopen.

Minister Balkenende:

Vraagt u of er een moment komt voor een finaal oordeel? Ja, dat komt op enig moment. Als alle informatie volledig is, komt het moment van de afronding van dit alles.

Mevrouw Timmer (PvdA):

Ik heb een heel korte vraag. Kan de minister-president uitsluiten dat het bedrag dat nu in de begroting staat voor beveiliging, namelijk bijna 14 mln., hierdoor zal worden verhoogd? Hij hoeft verder geen andere uitspraken te doen. Dat bedrag is nu begroot en het is niet geheim.

Minister Balkenende:

Er is een probleem. Als ik zou zeggen dat dit bedrag kan worden verhoogd om deze reden, is gelijk bekend dat dit financiële niveau in het geding is. Het kan ook best dat wordt bezien of er een herschikking van middelen mogelijk is. Ik wil daar nog geen uitspraken over doen, ook omdat ik dat prematuur vind. Ik heb al gezegd dat wij nog midden in de discussie zitten en dat ik niets kan en wil zeggen. De Kamer weet ook hoe het begrotingstechnisch werkt. Als er een bepaald bedrag is opgenomen voor kosten voor beveiliging, moeten de kosten die worden gemaakt daaruit worden gedekt.

De heer Van Beek vroeg wanneer een besluit wordt genomen over de definitieve bestemming van paleis Soestdijk. De voorbereiding van herbestemming vergt zorgvuldigheid omdat Soestdijk een passende bestemming vereist. Dat is met zo'n monumentaal, historisch pand inhoudelijk, functioneel en bouwtechnisch niet eenvoudig. Er is ook geen grote haast, omdat de publieksopenstelling in een grote behoefte voorziet en die openstelling nog best even kan voortduren. De minister voor WWI, verantwoordelijk voor de Rijksgebouwendienst, zal eind volgend jaar een voorstel doen aan de ministerraad. Dat is het tijdpad wat betreft de besluitvorming.

De heer Schinkelshoek heeft gevraagd naar een militaire wisseling van de wacht bij paleis Noordeinde. Anders dan in andere landen, bestaat op dit punt geen traditie in ons land. Wel bieden periodiek ambassadeurs hun geloofsbrieven aan ten paleize. Dat gaat gepaard met enig ceremonieel. Een meer uitgebreide wisseling van de wacht kan een kleurrijk en muzikaal omlijst evenement vormen, maar er zijn andere overwegingen die, afgezien van de hiermee gemoeide kosten, van belang zijn. Het paleis wordt gebruikt als werkpaleis en is niet ingericht op een meer omvangrijke militaire ceremonie. Ook zijn er overwegingen van verkeerstechnische aard voor de naaste omgeving en veiligheidsaspecten. Al met al zie ik geen reden om op dit gebied tot een structurele voorziening te komen.

De heer Schinkelshoek (CDA):

Ik heb begrepen dat de staatssecretaris van Economische Zaken dit jaar iets positiever op dit voorstel reageerde dan u, minister-president. Hoe kunt u dat verklaren, ook uit het oogpunt van eenheid van regeringsbeleid?

Minister Balkenende:

Het is natuurlijk best te begrijpen, want het ceremonieel is prachtig. Ik heb al gezegd dat er momenten zijn dat er sprake is van ceremonieel, bijvoorbeeld bij het aanbieden van geloofsbrieven door nieuwe ambassadeurs. Zoals ik al heb aangegeven, zijn de nodige argumenten aan te voeren om niet tot een structurele voorziening te komen. Het is een kostenpost. Het ziet er wellicht mooi uit, dat geef ik de heer Schinkelshoek graag toe, maar ik voel er niet veel voor om te komen tot een meer structurele voorziening, anders dan de dingen die nu al gebeuren.

De heer Schinkelshoek (CDA):

"Structureel" is dit op dit moment iets te veel gevraagd, maar "incidenteel" is de minister-president bereid om hier nog even naar te kijken en samen met de heer Heemskerk naar een oplossing te zoeken, begrijp ik.

Minister Balkenende:

Dat denk ik eerlijk gezegd niet. Dat moesten wij maar niet doen.

De heer Schinkelshoek heeft gevraagd hoe het staat met het standbeeld van prinses Juliana, oud-koningin Juliana. Het is goed om op te merken dat hiervoor diverse initiatieven in Nederland zijn. Ik zie die initiatieven met genoegen, want ze zijn een uiting van respect voor de grote betekenis van koningin Juliana. Ik heb overigens het gevoel dat de initiatieven niet belemmerd worden door hetgeen een kabinet ervan vindt. Het aardige is juist dat het bijvoorbeeld gaat om initiatieven die gemeenten ondernemen. Het is een uiting van respect. Laten wij vooral het initiatief laten bij degenen die erover gaan. Dat zijn niet wij, dat is de gemeente Den Haag. Ik heb hierover wel een positieve opmerking gemaakt. Dat geldt ook voor andere initiatieven.

De heer Schinkelshoek (CDA):

De minister-president kent mij, ik noteer graag positieve grondtonen. Is hij bereid om er welwillend naar te kijken als hij hierover benaderd wordt?

Minister Balkenende:

De vraag is even wat voor consequenties dat heeft. Zoals ik zei, is het niet onze taak om te voorzien in standbeelden. Ik beschouw het als een uiting van respect voor wat koningin Juliana heeft betekend, maar het initiatief ligt niet bij ons maar bij anderen. Ik geloof niet dat ik hierover meer moet zeggen dan dat.

Er was nog een uitsmijter bij dit onderwerp, de opmerking van de heer Anker over de Hollandse pot bij staatsbezoek. De heer Anker pleit voor Hollandse pot bij de behandeling van de begroting van het Koninklijk Huis. Wij moeten Nederlandse producten gebruiken tijdens staatsbanketten, zei hij. Dat is duurzamer en geeft een stukje besef van waar ons eten vandaan komt. Het uitgangspunt zou volgens hem moeten zijn: Nederlandse producten en Nederlandse keuken.

Tijdens staatsbezoeken vertegenwoordigt de koningin ons land. Dit doet zij op meer dan uitstekende wijze, moet ik zeggen. In de programma's tijdens die bezoeken kan, rekening houdend met het land in kwestie, aandacht worden gevraagd voor de Nederlandse cultuur en economie. Verder dan dit wil ik eigenlijk niet gaan. Een opmerking als die van de heer Anker stemt wel tot nadenken: wat doe ik er nu eigenlijk zelf aan? Hij kan de vraag immers ook aan de premier stellen. Tijdens het Nederlandse voorzitterschap van de Europese Unie hebben wij er bij de diners voor de regeringsleiders bijvoorbeeld op gelet dat er Nederlandse accenten bij de maaltijd waren. Dat gebeurt ook bij andere gelegenheden. Als bepaalde collega's komen, bekijk je af en toe wat hieraan kan worden gedaan. Meer dan dat wilde ik er nu niet over zeggen, want ik ga niet over de precieze invulling van staatsbanketten. De heer Anker heeft zijn punt gemaakt en het is een interessant onderwerp. Zoals ik zei, is het ook een mooie uitsmijter van dit onderdeel.

De voorzitter:

Misschien moeten wij ook naar de staatskroketten van de heer Pechtold, maar dat kunnen wij maar beter niet doen.

De heer Anker (ChristenUnie):

Ik heb een motie klaarliggen. Die moet natuurlijk niet ingediend gaan worden. Ik hoop toch op een iets ruimere toezegging van de premier. Het gaat niet om zomaar even een idee. Het is iets wat breed gaande is in de culinaire wereld; hierin moet de minister-president maar even op mij vertrouwen. Men is daarmee steeds meer bezig. Mij valt op dat men in Europa heel erg trots is op wat er allemaal uit andere landen komt, en dat wij in Nederland niet veel verder komen. De Telegraaf heeft mijn voorstel vertaald naar"Hollandse pot". Als ergens spruitjeslucht omheen hing, is het dat. Maar het is zo zonde! Wij doen onszelf hiermee zo tekort. Ik zou het dus mooi vinden als de premier op dit punt toch iets meer zou doen, en zou zeggen: ja, wij zijn trots op onze eigen keuken en onze eigen producten. Daarmee doet hij een heleboel landbouwers en een heleboel producenten in Nederland een groot plezier.

Minister Balkenende:

Dat begrijp ik. Wat de heer Anker zegt over Nederlandse producten, is waar. Natuurlijk wordt gebruikgemaakt van Nederlandse producten. Natuurlijk wordt gebruikgemaakt van wat in Nederland wordt geteeld. Natuurlijk is dat aan de orde. Maar de vraag is specifieker. Mijnheer Anker, mag ik u iets vragen? Als bijvoorbeeld eens collega-regeringsleiders bij mij langskomen en wij een officiële lunch hebben, zal ik dan proberen om een specifieke invulling te geven aan wat u bedoelt? Als u mij een nadere specificering geeft, zeg ik u dat toe.

De voorzitter:

Ik stel voor dat wij nu niet allerlei culinaire hoogstandjes gaan uitwisselen, maar dat u daarover een keer bilateraal met elkaar van gedachten wisselt.

De heer Anker (ChristenUnie):

Ik ben uitgedaagd. Ik kom op het terrein van de minister-president. De visafslag van Colijnsplaat staat inmiddels bekend om zijn duurzame en bijzondere producten. Ik heb nog wel ergens een kookboek waar dit in staat. Toprestaurateurs van Nederland halen daar hun spullen. Dit is verreweg het beste wat er te krijgen is. Dat soort dingen zou meer moeten worden gepromoot.

Minister Balkenende:

Ik heb heel goed nota genomen van wat de heer Anker heeft gezegd.

Dit brengt mij bij het laatste deel van de beantwoording, een aantal losse vragen.

De voorzitter:

Hebt u ook nog iets culinairs, mijnheer Pechtold?

De heer Pechtold (D66):

Nee, ik wil van deze begroting niet de begroting van standbeelden en stamppotten maken. Overigens zijn veel van de stamppotten helemaal niet Nederlands. De Leidse stamppot van 3 oktober bijvoorbeeld, dat weet de minister-president, hebben wij op de Spanjaarden veroverd. Deze pot stond achter de stadswal. Cornelis Joppenszoon nam deze pot terug in de stad.

Ik heb nog wat gevraagd over de rol van de kroonprins. Door het vorderen van de leeftijd van de koningin wordt haar abdicatie steeds waarschijnlijker. Hoe gaat de minister-president hiermee om? Ik wil nu geen discussie over de belasting of, zoals zojuist, over de kosten. Ik wil wel serieuze dingen kunnen bespreken in de toekomst, zoals de rol van het staatshoofd bij de formatie. Deze zaken zouden, ook buiten de Grondwet om, anders geregeld kunnen worden bij een nieuw staatshoofd. Ik vind dat je dit niet moet doen op het moment dat het personen betreft. De Kroon is een continuüm, maar wisselt per persoon. Ik vind dat je bij het gevoel van een naderende abdicatie zo'n discussie niet moet voeren. Het kabinet is van plan nog twee, tweeënhalf jaar te blijven zitten. Daarom moet onder verantwoordelijkheid van de minister-president met de Kamer een tijdpad worden vastgesteld. Ik heb ook gesproken over het IOC-lidmaatschap. De minister-president kijkt met hulpbehoevende ogen naar de ambtenarentribune. Hij moet het nu even zelf doen.

Minister Balkenende:

Ik vind dit flauw.

De heer Pechtold (D66):

Nee, het was een grapje. Ik neem het terug, ik neem het terug.

De voorzitter:

Nou, kijk eens, dit is een moment. Mijnheer Pechtold, komt u tot een vraag.

De heer Pechtold (D66):

Ik heb al sorry gezegd. Dadelijk gaat de minister-president mevrouw Halsema weer nadoen. Is de minister-president bereid zo'n discussie met ons aan te gaan?

Minister Balkenende:

Ik voel niets voor een discussie over abdicatie. Ik vind dit eerlijk gezegd ronduit ongepast. De Prins van Oranje heeft zelf gezegd dat hij nadenkt over de verantwoordelijkheden die hij later zal krijgen, en dat dit van invloed zal zijn op de functie die hij nu bekleedt. Ook dat is evident. Dat weten wij allemaal. Ik moet zeggen dat ik aarzel om daarover een publiek debat te voeren. De heer Pechtold mag mij best aanspreken op alles. Wel is het interessant om je af te vragen hoe je tegen de rol van het staatshoofd aankijkt. Dit debat is natuurlijk niet nieuw. Wat is de rol van de koning bij de kabinetsformatie? In algemenere zin hebben wij hierover reeds gedebatteerd. De heer Pechtold mag mij altijd aanspreken op dit soort onderwerpen. Ik ga echter niet publiekelijk praten over abdicatie. Daar denk ik niet over. Ik refereer aan wat de prins zelf heeft gezegd. Hij bereidt zich voor op zijn nieuwe verantwoordelijkheid. Dit zal van invloed zijn op de activiteiten die worden vervuld. Ik vind echter niet dat wij op deze manier over functies moeten praten. Wel moeten wij algemeen kunnen praten over de visie op het functioneren van de monarchie in deze eeuw en de visie op de rol van het staatshoofd. Er zal best verschil van opvatting zijn. Die hebben wij in het verleden ook gehad. Dat debat kan altijd worden gevoerd. Langs deze lijnen moeten wij het algemene staatsrechtelijke debat voeren. Maar wij moeten niet speculeren op een abdicatie en het daarover hebben.

De heer Pechtold (D66):

Maar dan ben ik óf altijd te vroeg óf dadelijk te laat. Dat kan dus niet. De D66-fractie is voor langer doorwerken na 65 jaar. Ons staatshoofd overtreft D66-voorstellen daarin. Hulde daarvoor! Zij is een goed voorbeeld. Los van de abdicatie, maar gezien de vorderende leeftijd van de koningin en de steeds prominentere rol van de kroonprins, zoals wij net hebben gezien Mozambique, moet de minister-president een moment vóór de abdicatie aangrijpen om hierover te discussiëren. Dan hoef ik er niet elke keer in losse onderdelen om te vragen. Voor mijn part zegt de minister-president dat hij niet van plan is om met enige voorstellen te komen. Dan kan ik daarop namelijk reageren. Maar als ik moet zitten wachten op de kersttoespraak of als ik op 30 april moet constateren dat het zover is, kan de minister-president mij terecht verwijten dat ik middenin het joecheigevoel ineens over deze dingen wil praten.

Minister Balkenende:

De heer Pechtold kan ervan overtuigd zijn dat wanneer het opportuun is om te debatteren over zaken die samenhangen met hetgeen aan de orde is, ik dit op enig moment zal melden. Daarnaast heeft de heer Pechtold altijd de mogelijkheid om over algemene staatsrechtelijke onderwerpen te spreken. Hij kan altijd spreken over de rol van de koning. Die vrijheid heeft hij. Wanneer het moment daar zou zijn, heeft hij te maken met tal van discussies, dat begrijp ik wel. Ik ken daarin mijn verantwoordelijkheid, maar ik ga nu nog niet speculeren. Ik doe ook geen concrete toezeggingen. Ik heb wel goed geluisterd naar wat de heer Pechtold zegt over de behoefte om op enig moment een debat te voeren over de zaken die aan de orde zijn geweest. Dat debat zal er zijn, want dat wordt door de heer Pechtold zelf gevoerd. Hij vraagt dat debat aan en de regering zal met hem debatteren. Als er aanleiding voor mij is om bepaalde zaken te doen in de Kamer, zal ik niet schromen om mijn verantwoordelijkheid te nemen. Dat is wat op dit moment gezegd moet worden, en niet meer dan dat.

De heer Pechtold (D66):

De minister-president zegt de Kamer dus toe dat zij de mogelijkheid heeft om met het kabinet van gedachten te wisselen over dit onderwerp, voordat wij midden in de Oranjegevoelens zitten. Hij zegt toe dat ik niet hoef te vragen of het IOC-lidmaatschap niet langzamerhand afgebouwd moet gaan worden. Het was overigens een fout van Paars dat dit zonder limiet is neergezet. De minister-president zit er nu mee. Ik wil over dit soort dingen in een niet-hijgerige sfeer met de minister-president kunnen debatteren. Ik vind zijn toezegging prima. Hij zegt dat erover gesproken gaat worden met de Kamer, ruim voordat wij ermee geconfronteerd worden en niet anders meer kunnen. Daar wacht ik dan rustig op.

Minister Balkenende:

Ik heb hier niets aan toe te voegen. Ik denk dat ik helder ben geweest.

De heer Van Beek wil weten wat de rol van de minister-president inhoudt met betrekking tot koninkrijksrelaties, respectievelijk als voorzitter van de Rijksministerraad. Ik kan hem bevestigen dat mijn rol als voorzitter van de Rijksministerraad niet anders is dan mijn rol als voorzitter van de ministerraad. Het is wel zo dat bestuurlijke vernieuwing binnen het Koninkrijk extra tijd en aandacht vraagt van de Rijksministerraad en dus ook van mij als voorzitter. Dat is logisch en hangt samen met de ontwikkelingen van dit moment. Regelmatige contacten met de premiers van de Nederlandse Antillen en van Aruba, het voorzitten van de onlangs ingestelde onderraad voor Koninkrijksrelaties en het voorzitterschap van de rondetafelconferenties zijn slechts enkele voorbeelden van de zaken waarin mijn rol als premier aan de orde is als het gaat over de verhoudingen binnen het Koninkrijk.

De heer Van Beek (VVD):

Ik stelde mijn vraag omdat ik getriggerd werd door de passage over de rondetafelconferentie. Zit de minister-president bij de onderhandelingen namens Nederland, en vertegenwoordigt hij dus een Nederlands belang of zit hij er als voorzitter van de Koninkrijksregering, en staat hij dus in wezen boven de andere aanwezigen?

Minister Balkenende:

Ik begrijp de vraag van de heer Van Beek heel goed. Het doet mij denken aan de Startconferentie. Toen ik die voorzat, zat ik daar als voorzitter van het geheel. Destijds werd Nederland vertegenwoordigd door de heer Pechtold, die toen de specifiek Nederlandse inbreng naar voren bracht. Het is de functie van een voorzitter van een rondetafelconferentie om verantwoordelijkheid te hebben voor het geheel. De specifieke positie van de Nederlandse regering wordt nu naar voren gebracht door degenen die daarmee zijn belast en werd toen naar voren gebracht door voormalig minister Pechtold.

Mevrouw Timmer stelt een vraag over het Huis van de Democratie. Zij is positief over de aanzetten. Het kabinet heeft besloten het Huis voor democratie en rechtstaat op te richten. De ministeries van BZK, Justitie en Algemene Zaken hebben hiertoe tezamen 3,5 mln. ter beschikking gesteld. Dit jaar volgt er een plan van aanpak. Hierover heeft reeds een eerste bespreking plaatsgevonden tussen de betrokkenen: BZK, de Kamers en de gemeenten. Intussen worden inhoudelijke activiteiten voorbereid en wordt voorzien in voorlopige huisvesting, in samenwerking met de gemeente Den Haag. Volgend jaar zullen in Den Haag bestaande educatieve activiteiten op het gebied van burgerschap en burgerparticipatie worden uitgebreid en onder de vlag van het Huis voor democratie en rechtsstaat worden aangeboden aan scholieren van het voortgezet onderwijs en beroepsonderwijs. Voor het overige verwijs ik graag naar de discussie die in het verband van de begroting van het ministerie BZK aan de orde zal komen. Het is namelijk de eerste verantwoordelijkheid van de minister van BZK, mevrouw Ter Horst. In algemene zin zitten mevrouw Timmer en ik op hetzelfde spoor: het is van belang, wij hebben het tegen elkaar gezegd en de zaken hebben onze volle aandacht.

Mevrouw Timmer stelt ook de vraag waarom er geen vrouwelijke ministers van Staat zijn. Zij refereerde er al aan dat zij dit wel kunnen worden, zoals het geval was bij door haar genoemde mevrouw Marga Klompé. Bij de benoeming van een minister van Staat gaat het om personen die hun sporen in politiek en openbaar bestuur hebben verdiend. Er is ook sprake van een zekere politieke balans bij de benoemingen. Vrouwen kunnen uiteraard voor een dergelijke positie in aanmerking komen. Dat zal nu eerder het geval zijn dan in het verleden, om de eenvoudige reden dat het aantal vrouwen in de politiek en het openbaar bestuur aanzienlijk is toegenomen. Op dit moment kan ik hierover niet meer zeggen. De opmerking van mevrouw Timmer is echter duidelijk. Ik kan niet zeggen dat de eerstvolgende benoeming een vrouw zal zijn, maar mevrouw Timmer heeft zeker haar punt gemaakt. Zoals ik al zei, de tijden veranderen.

Ook heeft mevrouw Timmer gesproken over wat zich in 1813 heeft afgespeeld. Er moet goed gekeken worden wanneer je kunt spreken over zoveel jaar Nederland. Dan hangt inderdaad af van het referentiepunt. Er is even gesproken over de verhouding republiek/monarchie. Het lijkt mij goed om het jaar 1813 niet ongemerkt voorbij te laten gaan. Tegen die achtergrond heb ik het initiatief genomen om enkele historici, leden van de Raad van de State en vertegenwoordigers van mijn ministerie een verkenning te laten maken. De zaak heeft aandacht. Wij moeten tijdig beginnen met de voorbereidingen. U weet dus dat deze zaak al door ons is opgepakt.

Voorzitter. Dan resteert nog het amendement van de heer Brinkman. Laat ik beginnen met te zeggen dat ik blij ben met de steun die de heer Brinkman uitspreekt in de richting van de CTIVD. Ik onderschrijf het nut en het goed functioneren van deze commissie zeer. Daarover zijn de heer Brinkman en ik het eens. De Commissie van Toezicht heeft geen extra middelen nodig om haar wettelijke taken uit te oefenen. In de begroting van Algemene Zaken heeft de commissie ten volle gekregen wat zij bij mij als budgettair verzoek heeft ingediend, omdat ik het belang van deze commissie onderken.

Ik ben het niet eens met de opmerking dat de WRR overbodig zou zijn. Juist de complexiteit van maatschappelijke vragen vereist een middellangetermijnbenadering en een multidisciplinaire benadering die de WRR kenmerkt en onderscheidt van andere bestaande adviesraden. Tegen die achtergrond zal ik uiteraard aanvaarding van dit amendement ontraden, maar dat had de heer Brinkman wel verwacht.

Met een deel van de opmerkingen van de heer Brinkman ben ik het zeer eens. De commissie van toezicht doet uitstekend werk, maar de consequentie ten aanzien van de WRR deel ik niet.

Mevrouw de voorzitter. Daarmee ben ik gekomen aan het einde van mijn eerste termijn.

De voorzitter:

Nog niet helemaal, want de heer Pechtold heeft nog een vraag.

De heer Pechtold (D66):

Daarmee voorkom ik mijn tweede termijn en kan een minuutje meenemen naar een volgende begroting.

Ik heb de minister-president vorig jaar gevraagd naar de ambtelijke ondersteuning van onafhankelijke commissies. Ik heb dat zojuist ook gevraagd. De minister-president zou dat punt opnemen met de minister van BZK. Ik heb nog geen antwoord gekregen.

Minister Balkenende:

Mag ik daarop straks even terugkomen?

De vergadering wordt enkele ogenblikken geschorst.

De heer Van Raak (SP):

Voorzitter. Natuurlijk is het een privéaangelegenheid van de kroonprins om voor een vakantieparadijs in Mozambique te kiezen, maar de kroonprins heeft een publieke functie en het is aan de Kamer om te beoordelen of zo'n keus verantwoord is. Er is nog geen definitief besluit genomen. Dat stemt mij gelukkig. Het stemt mij ook heel gelukkig dat de Kamer ruim van tevoren zal worden geïnformeerd. Als wij worden geïnformeerd wil ik graag vernemen of Nederland de beveiliging op zich neemt. De minister-president moet hier niet de suggestie wekken dat ik operationele informatie wil. Nee, ik vraag om globaal aan te geven welke maatregelen worden genomen. Het lijkt mij niet meer dan normaal dat wordt gezegd welke die zijn. Natuurlijk wil ik ook horen welke kosten eraan zijn verbonden. Het debat daarover zullen wij nog voeren, maar misschien kan de minister-president de kroonprins laten weten dat skiën in Lech ook erg ontspannend is.

De heer Anker (ChristenUnie):

Voorzitter. Ik heb mij nog niet gemengd in de discussie over de keus van de kroonprins voor de plaats van zijn vakantiehuis. Ik vind echter dat een lid van het Koninklijk Huis iets meer met zich meebrengt dan alleen zijn familie en dat er in het onderhavige geval ook iets wordt opgebouwd. Als de kroonprins er namelijk voor kiest om Mozambique tot zijn vaste vakantiebestemming te maken, ontstaat er misschien iets tussen Nederland en Mozambique. Speelt dat voor de heer Van Raak naast het kostenaspect ook mee?

De heer Van Raak (SP):

Ja, als zoiets kan, vind ik dat goed. Ik vraag mij echter af of je heel veel contact met de bevolking hebt als je in zo'n resort zit. Als wij de kroonprins van zijn welverdiende vakantie laten genieten, moet die vakantie ook verantwoord zijn. Of dat het geval is, moeten wij kunnen beoordelen. Ik hoop dat de minister-president niet voor voldongen feiten is gesteld. In ieder geval is vandaag duidelijk geworden dat dat nog niet zo is. Wij zullen tijdig geïnformeerd worden, een debat voeren en bij het besluit worden betrokken.

De heer Anker (ChristenUnie):

Ik wil af van het idee dat het enkel en alleen om de kosten gaat. Ik vind het jammer dat als wij het over het Koninklijk Huis hebben, het vooral over de kosten gaat. U hebt weinig oog voor de opbrengst.

De heer Van Raak (SP):

Ik had het vooral over de beveiliging. Ik heb het allerbeste voor met Mozambique, maar of het een gelukkige keus van onze kroonprins is om in dat land een vakantieresort te hebben weet ik niet. Daarover wil ik graag geïnformeerd worden.

Ik wijs er verder op dat wij met de minister-president de afspraak hebben gemaakt dat de declaraties van het Koninklijk Huis via hem worden gedaan. De minister-president is daarvoor verantwoordelijkheid en met hem gaan wij daarover in debat. De doos met bonnetjes staat als het ware onder het bed van de minister-president. Dat hebben wij afgesproken.

Ik wens de minister-president veel succes met het debat in de Eerste Kamer. Ik hoop dat wij dat hier niet opnieuw hoeven te voeren. Ik kan mij eigenlijk niet voorstellen dat de Grondwet gewijzigd moet worden, maar dat is altijd nog een optie om te voorkomen er gedoe ontstaat met het Koninklijk Huis.

Mijn laatste punt betreft de discussie over de embargoregeling. Daarop ligt nu toch enigszins een embargo. Moeten wij de minister-president vertrouwen als hij zegt dat hij terughoudend zal zijn, als hij zegt dat de ministers meer prudent moeten zijn en dus minder moeten lekken? Nee, dat vertrouwen heb ik niet. Ik heb het idee dat veel ministeries geregeerd worden door communicatiegoeroes. Daarom lijkt het mij beter om alles niet geheim te houden; als dat kan is openbaarmaking beter. Daarom dien ik de volgende motie in.

De Van RaakKamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat embargoregelingen voor begrotingen niet goed werken;

van mening dat dergelijke regelingen overbodig zijn als begrotingsstukken openbaar worden gemaakt;

verzoekt de regering, op het moment dat zij de begroting rond heeft de begrotingsstukken openbaar te maken,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Van Raak. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 7(31700 III).

De heer Van Raak (SP):

Voorzitter. Met de laatste zin bedoelde ik: de begrotingsstukken openbaar maken als de begroting gereed is en door de minister gepresenteerd kan worden.

De heer Schinkelshoek (CDA):

Voorzitter. Een goede gewoonte getrouw, wil ik de minister-president bedanken voor zijn beantwoording van de door de Kamer gestelde vragen. De algemene zaken zijn in elk geval bij hem in goede handen.

Waar wij het over eens zijn, ga ik niet samenvatten, laat staan herhalen. Bijvoorbeeld hebben wij de heldere toezegging gekregen dat wij voor Verantwoordingsdag 2009 nog een stuk zullen krijgen over het beleidsprogramma. Wat de minister-president over het beschavingsoffensief en over het Koninklijk Huis heeft gezegd, is mij uit het hart gegrepen.

Ik wil nog enkele kleine punten op de i zetten. Ik blijf wat sceptisch over de overheidscommunicatie. Vijf thema's en twintig campagnes, dat lijkt mij wat veel. Ik ben bereid de oproep van de minister-president te volgen en dat af te wachten. Over de eindverantwoordelijkheid zullen wij het te zijner tijd nog wel hebben.

Het tweede punt betreft de embargoregeling. Gelukkig heeft de minister-president niet de conclusie getrokken dat die regeling wat hem betreft passé is. Ik proef dat de regering in overleg met de Kamer en de Parlementaire Persvereniging een poging wil doen om een waardevolle traditie te handhaven. De minister-president kan op dit punt alle steun van mijn fractie verwachten, al was het alleen maar om het lekken – ik deel de ergernis van de minister-president daarover – niet te belonen. Het eerlijke speelveld van collega Van Raak lijkt mij toch veel meer een knollentuin waarin wij haasje-over gaan spelen. Volgens mij moeten wij elkaar die "rat race" niet aandoen.

Mijn derde punt betreft de verantwoordelijkheid voor de kosten voor het Koninklijk Huis. Het lijkt mij helder. Ik vat het in mijn eigen woorden samen: de minister-president is eindverantwoordelijk voor de transparantie van de kosten. Over dat proces legt hij in de Kamer verantwoording af. Hij verzamelt, in de woorden van de heer Van Raak, alle bonnetjes in een schoenendoos, maar als er over die bonnetjes vragen komen, dan discussieert de Kamer daarover met de minister van Defensie, de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, de minister van Verkeer en Waterstaat of een andere minister. Zo hebben wij de zaken helder en zo blijven wij naar mijn gevoel binnen het grondwettelijke kader zoals dat sinds jaar en dag geldt. De Kamer kan dus altijd terecht bij de verantwoordelijke bewindsman.

De voorzitter:

U hebt nog een halve minuut van uw totale spreektijd. Ik zeg het maar even.

De heer Schinkelshoek (CDA):

Voorzitter. Ik was juist bezig af te ronden. Tot slot wil ik nog twee korte opmerkingen maken. De eerste betreft de kleurrijke wisseling van de wacht. Ik vrees dat ik daar op een later moment op moet terugkomen. De tweede opmerking betreft het standbeeld voor oud-koningin Juliana. Ach, dat komt er wel.

De heer Van Raak (SP):

Ik vrees dat de heer Schinkelshoek toch echt ongelijk heeft voor wat de conclusies van het debat betreft. De conclusie van het debat was dat de minister-president verantwoordelijk is. Wij willen voorkomen dat de minister van Defensie zegt dat het een zaak van de minister-president is, terwijl de minister-president zegt dat het een zaak van Defensie is. De heer Schinkelshoek moet de Handelingen nog maar eens nalezen. Dat zijn de afspraken die wij met de Kamer hebben gemaakt. Dat weet de minister-president ook. Daarmee kan hij naar de overkant gaan.

De heer Schinkelshoek (CDA):

Ik denk toch dat de heer Van Raak zich vergist. Ik heb de Handelingen van het betrokken debat heel precies nagelezen. Ik heb gezegd dat het gaat om het wegen van de term "eindverantwoordelijkheid" en de invulling die aan die term gegeven wordt. In mijn redenering – zo heb ik het ook begrepen – kan de Kamer er altijd zeker van zijn dat er verantwoording wordt afgelegd. Wij kunnen de minister-president aanspreken op het proces. Wat er achter dat proces schuilgaat, is de verantwoordelijkheid van de individuele ministers. Als wij het niet op deze wijze doen, krijgen wij te maken met de grondwettelijke problemen die her en der in de Kamer zijn gesignaleerd.

De voorzitter:

Ik heb begrepen dat de heer Van Beek geen spreektijd meer heeft en dus geen gebruik zal maken van de tweede termijn.

Mevrouw Timmer (PvdA):

Voorzitter. Laat ik beginnen met het uitspreken van dank richting de minister-president voor zijn opmerkingen over de stand van zaken rond het Huis van de Democratie. Ook dank ik hem voor het feit dat mijn oproep voor een vrouwelijke minister van Staat goed verstaan is. Ik meen dat de minister-president ook heeft toegezegd dat de rijksbrede gecoördineerde communicatie nog beter zal worden dan zij nu al is.

Enkele in eerste termijn gestelde vragen zijn nog niet beantwoord. In het kader van de BOR-notitie heb ik gevraagd of er niet wat meer gebruik gemaakt kan worden van wat sommige ministeries heel goed doen, waarvan andere ministeries nog iets kunnen leren. Ik begrijp heel goed dat niet alles meetbaar is, zoals ik ook zelf ook in mijn termijn gezegd heb.

Ik ben ook blij dat de minister-president heeft gezegd dat 2013 niet zomaar voorbij zal gaan. Ik vraag hem wel om de Kamer bijvoorbeeld in 2010 erover te informeren wat die commissie zoal gedaan heeft, wat zij gevonden heeft en wat de bedoeling is.

Ik heb het debat over de wijziging van het statuut Koninklijk Huis zo verstaan dat het koningshuis niet meer in verlegenheid mag worden gebracht door allerlei gedoe in de media over de kosten en dat de minister-president daarvoor het aanspreekpunt is voor de Tweede Kamer.

De heer Brinkman (PVV):

Voorzitter. Ik heb weinig tijd en begin meteen met het voorlezen van twee moties.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat de belastingdruk in Nederland ongekend hoog is en dat eenieder hierin participeert;

overwegende dat de Koning, de vermoedelijke opvolger en de Koning die afstand heeft gedaan van het koningschap en hun echtgenoten op grond van artikel 40 van de Grondwet geen loon- of inkomstenbelasting betalen over de uitkeringen die zij van het Rijk ontvangen;

overwegende dat de Oranjes tot de rijkste koningshuizen van de wereld behoren;

van mening dat het zeer ongewenst en niet te rechtvaardigen is dat deze leden van het Koninklijk Huis een belastingvrijstelling genieten, terwijl de rest van het werkende deel van het volk wel belasting betaalt;

verzoekt de regering, een traject tot grondwetswijziging van artikel 40 te starten, waardoor de betreffende leden, bij een gelijkblijvende toelage, wel gewoon loon- en inkomstenbelasting betalen over de uitkeringen die zij van het Rijk ontvangen,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Brinkman. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 8(31700 III).

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat bijvoorbeeld de Britse, Zweedse, Deense en Noorse koningshuizen uitgebreide jaarverslagen, inclusief financiële paragrafen publiceren teneinde de burgers te informeren over de activiteiten van hun Koninklijk Huis en de daarmee gepaard gaande kosten;

constaterende dat het Nederlandse koningshuis geen jaarverslag met financiële paragraaf uitbrengt;

overwegende dat transparantie en verantwoording van het koningshuis in Nederland van belang is voor het imago en de toekomst van ons koningshuis;

overwegende dat de burger recht heeft op inzage in en directe verantwoording over de staatsrechtelijke activiteiten van de leden van het Koninklijk Huis;

verzoekt de regering om het Koninklijk Huis elk jaar, beginnende in 2009, een jaarverslag te laten uitbrengen, naar model van het Britse koningshuis, compleet met financiële paragraaf,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Brinkman. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 9(31700 III).

De heer Van Beek (VVD):

Het aardige van debatten is altijd dat je probeert er samen verder mee te komen en het aardige van moties is dat je bijstuurt om een groter deel van je zin te krijgen. Ik probeer er nu snel achter te komen wat u met de laatste motie denkt te realiseren, als je die legt tegen de afspraken die wij nu met het kabinet hebben gemaakt over de vraag hoe wordt omgegaan met de opzet van de begroting en de verantwoording die daarover zal worden afgelegd vanaf het jaar 2010. Ik zou die motie vasthouden tot 2010 om even te kijken waar de afspraken met het kabinet op uitkomen.

De heer Brinkman (PVV):

Ik snap deze vraag van de heer Van Beek totaal niet. Ik heb hem net het voorbeeld laten zien van het Britse koningshuis. U hebt daar – dat heb ik zelf gezien en dat hebt u mij ook gezegd – met verwondering en verbazing naar gekeken. U kunt tegenover mij niet vasthouden dat dit het toonbeeld is van openheid en verantwoording van kosten. Ik denk nu juist dat deze motie het nog wel eens zou kunnen halen. Het is gewoon een heel goed idee, ook voor deze minister-president, om daar een voorbeeld aan te nemen: zo zouden wij dat het liefst hebben. Ik begrijp uw vraag helemaal niet. Waarom zou ik wachten? Ik heb geen fiducie dat deze minister-president in 2009 met een soortgelijk stuk gaat komen. Hij gaat daar echt niet mee komen; dat weet ik zeker. Ik wil hem dan ook daarbij helpen via een uitspraak van de Tweede Kamer om dat als voorbeeld te nemen voor het Koninklijk Huis. Dat lijkt mij een buitengewoon goed idee.

De heer Van Beek (VVD):

Ik heb net kennisgenomen van het stuk van het Engelse koningshuis en ik moet eerlijk zeggen dat het er heel imposant uitziet. Dat laat onverlet dat de financiering van het Engelse koningshuis heel anders in elkaar zit. Wij hebben uiteindelijk afspraken met het kabinet gemaakt. Wij hebben voortgang geboekt, wij hebben elkaar daarin gevonden. In dat licht begrijp ik werkelijk niet dat de heer Brinkman met deze motie komt.

De heer Brinkman (PVV):

Ik heb mij niet gevoegd in de onzinnige discussie over de verantwoording en de eindverantwoordelijkheid. Ik heb mij niet gevoegd in de uitleg van een debat van bijna vier uur. Helaas moet ik tot de conclusie komen dat de minister-president en de heer Schinkelshoek het bij het rechte eind hebben. Zo gaat het elke keer met de financiën van het Koninklijk Huis. Ik heb daar gewoon geen trek meer in. Ik wil helderheid en duidelijkheid. De systematiek van de financiering van het Koninklijk Huis, of dat nu de Britse, de Nederlandse of de Deense is, doet er helemaal niet toe. Het gaat erom dat er een rapport ligt over de wijze waarop de Britten het doen. In het rapport staat hoe de Britten presenteren waar het belastinggeld naartoe gaat. Ik wil gewoon een uitspraak van deze Kamer. Volgens mij kan de heer Van Beek als liberaal niet anders dan zich daarachter scharen. Wij presenteren dit model aan de regering en verwachten volgend jaar een dergelijk rapport.

Mevrouw Timmer (PvdA):

Ik ben een beetje verbaasd over uw uitspraak dat u zich niet mengt in de verantwoording van de kosten, want volgens mij hebt u het vaak over de controle op het uitgeven van belastinggeld.

De heer Brinkman (PVV):

Dat heb ik niet gezegd.

Mevrouw Timmer (PvdA):

In antwoord op de vraag van de heer Van Beek zei u dat dit als inspiratie voor 2010 kan worden gebruikt. Is dat wat u beoogt?

De heer Brinkman (PVV):

Nee, ik wil een uitspraak van de Kamer over de manier waarop zij volgend jaar deze materie gepresenteerd wil krijgen. Dat lijkt mij een buitengewoon goed idee. U hebt het zelf ook gezien en u was ook verbaasd over de prachtig mooie openbaarheid waarin dat in Engeland gebeurt. U krijgt van mij een kopie van de stukken. Het is toch te gek voor woorden dat wij hier zouden moeten wachten om de regering een kans te geven om weer met allerlei informatie te komen waarbij wij er weer aan moeten trekken, enz.? In het Engelse systeem is het overzichtelijk en duidelijk voor het volk: daar gaan de belastingcenten naartoe, daar doen wij helemaal niet raar over. Ik zie niet in waarom ik daarmee tot 2010 zou moeten wachten. Nogmaals, het is maar een motie, het is een mogelijkheid voor ons om aan te geven hoe wij het graag willen hebben, niet meer en niet minder.

Overigens heb ik helemaal niet gezegd dat ik mij niet meng in de verantwoordelijkheid. Ik heb gezegd dat ik mij niet wil mengen in die discussie, omdat ik het een belachelijke discussie vond. Wij hebben een debat van vier uur gehad. Het was mij duidelijk dat de minister-president en de heer Schinkelshoek het bij het rechte eind hadden. Ik heb mij daar niet in willen mengen. U moet mij geen woorden in de mond leggen.

Mevrouw Timmer (PvdA):

Volgens mij was dat wel de intentie van uw eerste opmerking daarover. Wij hebben vier uur gedebatteerd, wij hebben met elkaar de intentie uitgesproken dat het in 2010 op een andere en betere manier gaat. Voor 2009 is er een voorzet gegeven. In 2010 wordt het nog beter. Kennelijk hebt u er geen vertrouwen in dat wij er uiteindelijk komen, en ik wel. Dat is het verschil.

De heer Brinkman (PVV):

Nogmaals, deze motie gaat niet over vertrouwen. Met de motie geven wij als Kamer aan dat wij het op deze manier gepresenteerd zouden willen krijgen. Als u er vertrouwen in hebt, wat let u dan om deze motie te steunen? U hebt het vertrouwen toch al, dus de minister-president zal dan ongetwijfeld met een dergelijk rapport komen.

Mevrouw Timmer (PvdA):

Ik heb niet voor niets expliciet gevraagd wat u ermee bedoelde. Als u bedoelt dat ons systeem "geïnspireerd op het Engelse systeem" moet zijn, dan heeft de motie al een andere lading. Ik wil hier niet beslissen welk model wij moeten gebruiken. Wij hebben afspraken gemaakt, de eerste stappen zijn gezet. Ik heb niet voor niets om verduidelijking gevraagd. Ik zal mij beraden op ons stemgedrag bij deze motie.

De heer Brinkman (PVV):

Als de motie voor u acceptabel wordt als ik de woordjes "naar model van" vervang door "geïnspireerd op", dan vind ik dat prima. Voor mij is dat eerlijk gezegd één pot nat.

De heer Anker (ChristenUnie):

Voorzitter. Ik ben erg blij met de woorden die de premier heeft gesproken over respect. Het doet mij goed dat hij daar een boegbeeld van wil zijn. Ik vind het ook goed om te merken dat dit kabinet en deze premier op zoek zijn naar nieuwe manieren van verantwoording afleggen en dat de premier daarin steeds concreter wil worden. Ik denk dat de zaak ermee gediend is.

Mijn laatste punt is de keuken. De minister-president heeft duidelijk laten horen dat er op dit moment al accenten worden gelegd. Ik hoop dat ik iets van passie heb kunnen overbrengen en dat die accenten veranderen in concrete gangen. Ik heb daar enigszins vertrouwen in en houd de motie daarom nog even onder de tafel.

Minister Balkenende:

Voorzitter. Ik zeg de leden van de Kamer dank voor hun inbreng in tweede termijn bij deze begrotingsbehandeling. De heer Van Raak heeft een aantal punten gestipuleerd die hij eerder naar voren heeft gebracht. Hij heeft een motie ingediend waarin de regering wordt verzocht de stukken openbaar te maken zodra zij gereed zijn. Ik ontraad aanneming van deze motie in dit stadium om een procedurele reden. Ik vind haar ontijdig. Er is overleg binnen het Presidium en met de Parlementaire Persvereniging en het kabinet zal zich er nog over buigen. Ik vind dat wij dit niet moeten doen in dit stadium, dus ik ontraad aanneming van deze motie.

De heer Schinkelshoek heeft een aantal punten genoemd die ook eerder aan de orde zijn geweest. Ik verwijs daarnaar. Mevrouw Timmer heeft nog twee vragen gesteld. Een vraag ging over leren van de ervaringen van andere ministeries. Er lopen op het ogenblik bepaalde experimenten en dat is een kwestie van best practices: proberen om wat goed is ook elders te implementeren. Ik val mevrouw Timmer daarin bij. Als er meer te melden valt rondom 2013 zal ik de Kamer daarover informeren. Ik kan nog niet precies zeggen wanneer dat is, maar dat gaat natuurlijk spelen.

De heer Brinkman heeft twee moties ingediend. De ene motie raakt de belastingdruk meer in het algemeen en dat mondt uit in een voorstel tot het wijzigen van artikel 40 van de Grondwet. Ik ben tegen deze motie en ik heb eerder aangegeven wat daarvoor mijn argumentatie is. Ik begrijp de woorden van de heer Brinkman, maar ik ben het niet met hem eens. Ik ontraad aanneming van deze motie, gelet op de inhoud van het debat. De tweede opmerking van de heer Brinkman betreft een jaarverslag van het Koninklijk Huis zoals in het Verenigd Koninkrijk. Ik heb vanavond aangegeven hoe ik aankijk tegen de verslaglegging. Wij zijn bezig met een proces om die te vervolmaken. Ik heb geen behoefte om nu dingen te doen die in andere landen spelen, los van de vraag of je de zaken zomaar kunt vergelijken. Tegen die achtergrond ontraad ik aanneming van deze motie, maar dat kan geen verbazing wekken.

Ik ben nog een antwoord schuldig op een vraag van de heer Pechtold, wat er is gebeurd met de toezegging vorig jaar om te bezien of ambtenaren geen ondersteuning mogen geven aan mensen van onafhankelijke adviescommissies. Dit voorstel heb ik doorgeven aan de minister van BZK, en het is door haar meegenomen in het Programma vernieuwing rijksdienst, voor het onderdeel adviesstelsels. De brief van de minister daarover zal een dezer dagen aan deze Kamer worden gezonden. Op dit moment volsta ik met een verwijzing naar dat stuk.

In de schorsing heb ik nog even nagedacht over de discussie rondom de positie van het staatshoofd. Ik heb zelf geen behoefte aan een debat daarover, wat ik ook eerder heb gezegd. Ik zal graag met de Kamer in debat gaan, als zij daartoe aanleiding ziet. Daarom heb ik gezegd dat het geen nieuw debat is; wij hebben eerder gesproken over bijvoorbeeld de rol van het staatshoofd bij een kabinetsformatie. Van de kant van het kabinet valt geen visie te verwachten in de zin van "wij gaan eens praten over de positie van het staatshoofd", omdat ik daartoe geen aanleiding vind. Ik zeg dat in alle eerlijkheid, daarbij niet meer suggererend dan er is. De overige aspecten zullen dan aan de orde zijn, maar het ging hier om een aantal specifieke punten die het wezen van ons staatsrecht omvatten. Vandaar deze verduidelijking. Ik wil hier niet de suggestie wekken dat ik mij in dat debat meng. Wel als de Kamer mij om een reactie vraagt, maar ik zal zelf geen actie ondernemen. Duidelijker dan dit kan ik het niet zeggen, voorzitter.

De heer Van Raak (SP):

Volgens mij hebben wij in deze Kamer zelden debatten over het staatshoofd. Dat is eigenlijk toch heel erg raar omdat het staatshoofd zo'n belangrijke rol speelt in ons politieke systeem. Dat is het symbool van Nederland en heeft ook politieke functies. Daar hebben wij eigenlijk nooit een debat over. Zou het nu niet erg logisch zijn dat, op het moment dat wij een nieuwe koning krijgen, daar een debat over gevoerd wordt? Het zou zelfs heel erg vreemd zijn om dat niet te doen. Ik zal dat debat ook zeker aanvragen. Maar lijkt het de minister-president ook niet wenselijk om, als er een nieuw staatshoofd is, met de Tweede Kamer gewoon eens te praten over vragen zoals wat voor een staatshoofd wij willen, hoe het ermee staat, en hoe het nog beter kan?

Minister Balkenende:

Ik sta open voor elk debat, dat is bekend. Wanneer echter in dit stadium wordt gezegd dat wij gaan praten over de rol van het staatshoofd, dan neem ik kennis van deze opmerking. Ik zeg er dan wel bij dat ik zeer hecht aan de manier waarop het staatshoofd in Nederland invulling geeft aan de verantwoordelijkheid. Dat heb ik een- en andermaal in deze Kamer gezegd, en dat zeg ik ook nu. Dat sluit uiteraard niet uit dat wij met elkaar kunnen debatteren. Dat zal ik ook graag doen, maar ik wil dat de Kamer weet welke positie ik inneem op dat punt.

De heer Van Raak (SP):

Ik snap dat het staatshoofd ruimte moet hebben om zijn eigen functie in te vullen maar wij moeten hier wel de kaders maken. Wij spreken hier nooit over het functioneren van het staatshoofd. Het lijkt mij ontzettend goed en ontzettend nodig om dat te doen als wij een nieuwe koning krijgen.

Minister Balkenende:

Ik heb gezegd dat ik een bepaalde visie heb op de rol van het staatshoofd. Ik ben zeer ingenomen met de manier waarop het staatshoofd thans invulling geeft aan het koningschap. Ik weet dat ook in deze Kamer soms debatten worden gevoerd over de rol van het staatshoofd bij de kabinetsformatie, om maar een voorbeeld te noemen. Dat kan; het staat eenieder vrij om daarover te spreken, maar ik zeg even hoe ik er zelf tegen aankijk. Wij moeten daarover ook eerlijk tegen elkaar zijn. Het staat de Kamer altijd vrij mij uit te nodigen voor een debat en dan ben ik graag beschikbaar.

De heer Pechtold (D66):

U zegt dat wij dan weten hoe u ertegen aankijkt. Is dat een kabinetsstandpunt?

Minister Balkenende:

Wanneer ik het heb over de rol van het staatshoofd, dan spreek ik als premier omdat ik een bijzondere verantwoordelijkheid heb. Dat deed ik met name omdat ik in de schorsing nog eens heb nagedacht over wat nu eigenlijk de strekking van uw opmerking is. Ik zeg dus van mijn kant dat ik opensta voor het debat maar u hoeft van mij niet te verwachten dat ik met een andere opvatting kom over de rol van het staatshoofd.

De heer Pechtold (D66):

Ik zoek naar een moment – ik hoop dat de minister-president mij daarbij wil helpen – waarop het kabinet zegt dat het kabinetsstandpunt is dat er niets aan veranderd hoeft te worden. Kijk, staatshoofden gaan in de Nederlandse traditie, in ieder geval van de afgelopen eeuw, decennia mee. Er zijn tal van zaken die nog wel eens willen veranderen: van aanspreekvormen tot meer fundamentele zaken, zelfs tot zaken waar je de Grondwet voor zou willen wijzigen. Over dat hele scala wil ik juist niet een discussie voeren op het moment dat wij al praten over het nieuwe staatshoofd, wat ik wel enigszins bij de SP bespeurde. Als het een kabinetsstandpunt is dat er geen discussie over abdicatie wordt gevoerd als die in deze kabinetsperiode aan de orde is, dan wil ik dat graag schriftelijk ontvangen, zodat ik er een debat over aan kan vragen. Ik vind dat het kabinet een zet moet doen waar ik iets mee kan.

Minister Balkenende:

Ik heb net gezegd dat ik mij wat bezwaard voel om nu te gaan spreken in termen van abdicatie. Dat zouden we niet moeten willen. Daar zal op enig moment sprake van zijn, maar ik ga daar niet op preluderen. Verder heb ik kenbaar gemaakt hoe ik aankijk tegen de rol van het staatshoofd. Vervolgens heb ik gezegd dat als er gedebatteerd moet worden, ik dat zal doen. Als mij bepaalde zaken worden gevraagd dan zal ik daar uiteraard antwoord op geven. Als nu echter opmerkingen worden gemaakt over grondwetswijzigingen, de rol van het staatshoofd, invloed bij een kabinetsformatie, et cetera, dan komen wij in een discussie waarvan ik mij afvraag of wij die nu zouden moeten voeren. Zoals ik zei, wil ik het debat met u aangaan, maar u weet hoe ik ertegen aankijk. Dat wil ik in alle duidelijkheid ook gezegd hebben. Voor het overige vind ik dat wij wat terughoudend moeten zijn om nu publiekelijk te gaan spreken over abdicatie, terwijl dat helemaal niet aan de orde is.

De heer Pechtold (D66):

Gezien de leeftijd van een staatshoofd vind ik het helemaal niet raar dat je daar op een gegeven moment over praat. Het zou eerder van struisvogelgedrag getuigen als wij denken: laat het maar doorlopen en wij zien wel. Ik weet dat bijvoorbeeld de PvdA anders denkt over de rol van het staatshoofd. Dus vraag ik u of hetgeen u hier aangeeft het kabinetsstandpunt is. U bent van plan om tot in ieder geval juni 2011 te blijven zitten. Ik vind dat nog een lange termijn, ook om andere redenen. Ik wil rond dit punt gewoon van u duidelijkheid krijgen. Is dit het regeringsstandpunt en behoeven wij als Kamer tot juni 2011 op dit punt verder dus niets van u te verwachten? Dat heeft niets te maken met de gevoeligheden van een aankondiging of wat dan ook. Zoek een volwassen moment waarop wij daarover in de breedte kunnen spreken, van kleine dingetjes tot en met eventuele grondwetswijzigingen. Ik zeg niet dat ik die morgen zou willen, maar deze discussie moeten wij in alle rust voeren en niet wanneer wij de oranje vlaggetjes alweer moeten pakken.

Minister Balkenende:

Dat veronderstelt dat wij gaan spreken over een mogelijk andere invulling van het koningschap en de rol van het staatshoofd. Ik heb zojuist gezegd dat ik zeer hecht aan de huidige structuur. U vraagt mij eigenlijk om met standpunten te komen die mogelijk heel anders zijn dan waar wij het nu over hebben. Ik heb daar twee bezwaren tegen. Ten eerste speculeert het op abdicatie. Ten tweede heeft de manier waarop het staatshoofd staatsrechtelijk in Nederland functioneert grote waarde. Ik wil daar geen onduidelijkheid over laten bestaan. U moet van mij geen initiatieven verwachten. Voor het overige wacht ik het initiatief van de Kamer af.

De voorzitter:

Mijnheer Van Raak en mijnheer Pechtold, u hebt beiden al drie keer geïnterrumpeerd.

De heer Van Raak (SP):

Voorzitter, ik werd aangesproken door de heer Pechtold.

De voorzitter:

Dan mag u nog even iets zeggen in de richting van de heer Pechtold. Daarna sluiten wij het debat af.

De heer Van Raak (SP):

Ik ben het in hoge mate met de heer Pechtold eens, maar wij moeten niet met ons allen naar de minister-president kijken. Wij moeten vooral naar onszelf kijken. Als de Kamer dit debat wil voeren, dan kan zij dat. Zij is niet afhankelijk van de regering. Zij kan het debat op elk moment voeren. Ik stel voor om het rond de abdicatie te doen.

De voorzitter:

Daar gaat de Kamer inderdaad zelf over. De minister-president is klaar met zijn tweede termijn?

Minister Balkenende:

Ja, ik heb al gezegd dat ik de aanneming van de moties en van het amendement van de heer Brinkman ontraad.

De algemene beraadslaging wordt gesloten.

De voorzitter:

Over de ingediende moties wordt na het herfstreces gestemd. Over de begrotingen en het amendement wordt medio december gestemd.

Ik dank de leden voor hun inbreng en de minister-president voor zijn komst.

Sluiting 22.01 uur

Naar boven