Aan de orde is het debat naar aanleiding van een algemeen overleg op 25 maart 2008 over voortijdig schoolverlaten.

De heer Jasper van Dijk (SP):

Voorzitter. Ik vervang mevrouw De Rooij omdat zij ziek is.

Wij streven ernaar dat zo veel mogelijk jongeren de school verlaten met een diploma. Alleen door een goede samenwerking tussen scholen, maatschappelijk werk, zorgteams, leerplichtambtenaren en politie kunnen wij dit bereiken. Een van de risicogroepen bij schooluitval zijn de leerlingen die extra zorg nodig hebben. Om ervoor te zorgen dat zij alle zorg krijgen waarop zij recht hebben, is het van belang het budget voor deze leerlingen te oormerken. Dat is overigens ook een van de centrale aanbevelingen van de commissie-Dijsselbloem. Daarom dien ik de volgende motie in.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,Jasper van Dijk

overwegende dat zorgleerlingen extra risico lopen om voortijdig de school te verlaten wanneer zij niet de juiste zorg ontvangen;

constaterende dat de leerlinggebonden financiering – het rugzakje – nu verdwijnt in de lumpsumfinanciering;

overwegende dat de commissie-Dijsselbloem adviseert om middelen voor zorgleerlingen te oormerken;

verzoekt de regering, middelen voor zorgleerlingen te oormerken,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Jasper van Dijk en De Rooij. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 46(26695).

De heer Van der Ham (D66):

Op zichzelf vind ik dit een interessante motie, zeg ik als lid van de commissie-Dijsselbloem, maar zo sta ik hier natuurlijk niet. Volgende week is er een groot debat over het rapport van de commissie-Dijsselbloem. Is het niet jammer dat wij het debat over deze belangrijke conclusie van de commissie nu voeren en niet volgende week met de commissie?

De heer Jasper van Dijk (SP):

Er zit iets in wat u zegt, maar deze discussie speelt al veel langer en de zorg rond de schooluitval is groot. Dit debat gaat precies daarover. Ik heb de motie daarom toch ingediend.

De heer Depla (PvdA):

Wij gaan hier een goed rapport met alle conclusies en aanbevelingen bespreken. Waar ik mij zorgen over maak is als wij nu een wedstrijdje houden wie welke conclusie aan zijn motie kan verbinden. Waarom voeren wij niet volgende week het gehele debat? Dan kunnen wij allemaal concluderen dat wij het een goed rapport vinden met goede conclusies en aanbevelingen.

De heer Jasper van Dijk (SP):

De heer Depla komt met de term "wedstrijd". Daar gaat het mij niet om. Het gaat mij om goed onderwijsbeleid en om het grote probleem van de schooluitval. Daarover gaat dit debat, waarvoor mijn collega De Rooij in het algemeen overleg een voorstel heeft gedaan.

Ik dien een tweede motie in over segregatie in het voortgezet onderwijs.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat de segregatie in het voortgezet onderwijs een zorgwekkende vorm heeft aangenomen;

verzoekt de regering, een plan van aanpak te maken voor de bestrijding van segregatie in het voortgezet onderwijs,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Jasper van Dijk en Dibi. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 47(26695).

De heer Bosma (PVV):

Deze motie is volgens mij een soort winkeldochter die wordt rondgeshopt langs alle VAO's. Vorige week kwam deze motie ook al ter sprake bij een VAO over segregatie in het primair onderwijs. Daar werd gezegd dat zij helemaal niets met dat onderwerp te maken had. Vandaag is de tweede poging, maar de argumentatie is nog steeds dezelfde. Vandaag gaat het namelijk ook niet over segregatie.

De heer Jasper van Dijk (SP):

De heer Bosma zegt het helemaal juist. Ik heb deze motie eerder ingediend bij het debat over segregatie in het basisonderwijs. Die motie trek ik dan ook bij dezen in.

De voorzitter:

De motie-Jasper van Dijk (31293, nr. 9) is ingetrokken.

De heer Jasper van Dijk (SP):

Voorzitter. Ik voeg eraan toe dat ik de motie heb ingediend bij dit debat, precies om de reden die de heer Bosma noemde. Bij het basisonderwijs was de motie niet aan de orde, maar dit debat gaat over schooluitval in het voortgezet onderwijs. Segregatie speelt daar een rol in. Denk aan de discussies over de tweedeling in het vmbo en het havo/vwo. Om die reden dien ik de motie dus in.

De heer Bosma (PVV):

De heer Van Dijk stelt dat dit er een rol in speelt, maar bij het algemeen overleg heeft het helemaal geen rol gespeeld. Er staat ook niets over in de stukken. De heer Van Dijk shopt een beetje rond met zijn motie, maar wat heeft segregatie te maken met het onderwerp van vandaag?

De heer Jasper van Dijk (SP):

Voorzitter. Schooluitval heeft heel veel te maken met de inrichting van het voortgezet onderwijs. Er zijn zorgen over een tweedeling en over segregatie in het voortgezet onderwijs. Dat vermindert de kansen voor leerlingen, juist in het vmbo, om hogerop te komen. Vandaar deze motie.

De heer Van der Ham (D66):

Voorzitter. Wij hebben een goed debat met de staatssecretaris gehad. Sommige plannen zijn te laat op stapel gezet, maar het is goed dat die nu worden opgepakt. Ik heb er in het debat voor gepleit om het geld van de rijksoverheid voor de jeugd, de jeugdzorg en het onderwijs, gebundeld naar de gemeenten te sturen als zij daar behoefte aan hebben. Dan kunnen zij daar heel erg buurt- en wijkgericht beleid mee maken. Ik denk daarbij ook aan de aanpak van de Harlem Children's Zone, zoals die in New York plaatsvindt. Ik wijs verder op de voorstellen van oud-wethouder Aboutaleb in Amsterdam. De heer Depla dient straks een motie in namens diverse partijen, ook namens mijn partij, om onderzoek te doen naar zo'n constructie. Ik vind dat zeer nuttig. Als die motie op een meerderheid kan rekenen, denken wij dat de conclusie van dat onderzoek zou kunnen zijn dat wij dit soort mogelijkheden, dat soort lex specialis, zouden moeten creëren voor gemeenten die daar behoefte aan hebben. Ik heb zelf geen behoefte aan een motie, want hoe meer wij kunnen verzamelen rond één uitspraak, des te beter is het.

De heer Depla (PvdA):

Voorzitter. Het is belangrijk om schooluitval terug te dringen, gelet op de toekomstkansen voor grote groepen kinderen. Door schooluitval terug te dringen, komt een grote groep jongeren die eigenlijk in de bakken van de sociale dienst zit, op straat rondzwerft of in de gevangenis zit, weer op school. Deze jongeren hebben wel vaak problemen en die nemen zij mee naar school. Het zijn geen schoolproblemen, maar die problemen zijn er wel op school. Dat vraagt dus om een extra inspanning van het onderwijs. Docenten moet les geven aan iedereen, maar tegelijkertijd moeten de jongeren worden geholpen bij het oplossen van hun problemen. Als dat niet gebeurt, verdwijnen ze weer heel snel uit de schoolbank terug op straat, in de bakken van de sociale dienst of anderszins. Wij willen graag zien uitgezocht welke knelpunten de roc's ervaren bij het opvangen van deze jongeren, zowel qua regelgeving als financiële geldstromen. Tegen die achtergrond dien ik de volgende motie in.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat een van de kabinetsdoelstellingen is, de schooluitval te halveren;

constaterende dat het middelbaar beroepsonderwijs (door de terugdringing van de schooluitval, de invoering van de kwalificatieplicht en de op de rol staande invoering van de werk-leerplicht tot 27 jaar) een grotere groep jongeren moet gaan helpen aan een startkwalificatie;

constaterende dat de mbo-instellingen daartoe een toenemend aantal jongeren op moet leiden die meer begeleiding (soms met harde hand) nodig hebben om succesvol en met een diploma de school af te kunnen sluiten;

constaterende dat docenten deze zware opgave alleen kunnen realiseren als op de scholen voldoende begeleiding, binnen en buiten het directe onderwijs, aanwezig is;

overwegende dat ondersteuning van deze scholen op het snijvlak ligt van onderwijs, sociale zaken, VWS en justitie;

verzoekt de regering, in kaart te brengen wat de belangrijkste problemen zijn die mbo-instellingen ondervinden bij het succesvol kunnen opleiden van deze groep risicojongeren;

verzoekt de regering, de Kamer over de uitkomsten van dit onderzoek te informeren voor 1 oktober;

verzoekt de regering, op basis van dat onderzoek met voorstellen te komen hoe mbo-instellingen geholpen kunnen worden zodat ze succesvoller deze risicogroep kunnen opleiden,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Depla, Biskop, Slob en Van der Ham. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 48(26695).

De heer Dibi (GroenLinks):

Voorzitter. Voortijdig schoolverlaten is wat mij betreft een van de grootste problemen in Nederland. Nederland scoort internationaal gezien heel erg slecht op dit terrein. Het is goed dat het kabinet hier werk van wil maken. Ik denk dat het onderwerp nog met heel veel meer zaken te maken heeft dan waarover wij al gesproken hebben, namelijk over voldoende gekwalificeerd personeel en klassengrootte. Ik denk dat wij dit bij ieder onderwijsdebat opnieuw aan de kaak moeten stellen.

Ik dank de staatssecretaris voor de antwoorden op mijn vragen over de begeleiding van stagiaires. Het is goed dat zij hier nauwlettender op zal toezien. Een ding is mij nog onduidelijk. De staatssecretaris is met de Inspectie van het Onderwijs in gesprek over versteviging van het toezicht. Daarnaast zullen het Procesmanagement MBO 2010 en de procesmanager de komende jaren de instellingen ondersteunen om de begeleiding van studenten in de onderwijsinstellingen te verbeteren. Altijd als ik de woorden "procesmanagement" en "procesmanager" hoor, krijg ik een beetje de kriebels. Over deze ondersteuning zullen wij volgende week nog praten, maar wanneer en hoe worden wij hierover geïnformeerd?

Zo-even was er een interessant debat over segregatie tussen de heer Jasper van Dijk en een aantal leden van andere fracties. Deze leden vroegen af zich wat dit in hemelsnaam te maken heeft met voortijdig schoolverlaten. Voortijdig schoolverlaten heeft te maken met de samenstelling van de klas. Als sprake is van een grote concentratie van achterstand, heeft dit een negatief effect op de leerprestaties van individuele leerlingen. Het lijkt mij niet meer dan logisch dat de staatssecretaris met iets komt. Ik weet dat de zaken in het voortgezet onderwijs anders liggen dan in het primair onderwijs. Ik weet ook dat je de ouders mee moet nemen en niet zomaar iets van bovenaf kunt opleggen. Als wij constateren dat er een toename is van zwarte vmbo-scholen en witte havo- en vwo-scholen, vind ik dat de staatssecretaris best wel iets meer mag doen dan zij nu doet. Zij kan proberen deze toename te stoppen. Ik zou het goed vinden als zij met deskundigen om de tafel gaat zitten en met een plan van aanpak komt. Als wij echt de doelstelling willen halen om het aantal voortijdig schoolverlaters te doen dalen, hoop ik dat de fracties van de andere partijen dit ondersteunen.

De heer Biskop (CDA):

Voorzitter. Voortijdig schoolverlaten, het is al een paar keer gezegd, is een zeer ernstig probleem. Het behalen van een startkwalificatie verbetert de participatiekansen van onze jongeren met een factor vijf. Er is dus alles aan gelegen om hier werk van te maken.

Tijdens het algemeen overleg hebben ministers en staatssecretaris blijk gegeven van de ernst van de problematiek en de druk die zij leggen op de aanpak. Wij zijn blij dat de staatssecretaris gezegd heeft dat zij ons tussentijds zal informeren over de voortgang. In vergelijking met andere landen is het probleem rondom de voortijdige schoolverlaters fors. Wij moeten een vinger aan de pols houden. Onze fractie ziet, zoals gezegd, mogelijkheden om in het kader van de leerplicht te komen tot een stroomlijning van verzuimaanpak en voortijdig schoolverlaten. Hiervan zullen wij werk maken.

Op dit moment maakt de staatssecretaris afspraken met gemeenten. Dit lijkt perspectief te bieden. Wij hebben er vertrouwen in dat dit tot een effectieve bestrijding zal leiden. Door onze aanpak zijn er plekken – collega Depla is hier op ingegaan – waar schoolverlaters en spijbelaars vanwege de druk die op hen wordt uitgeoefend, terug de school ingaan. Dat leidt op die scholen tot een meervoudige problematiek. Wij steunen van harte de motie die collega Depla zojuist heeft voorgelezen.

De heer Bosma (PVV):

Voorzitter. Ik houd het kort, want ik denk dat het algemeen overleg voor zich heeft gesproken. De urgentie is aan beide kanten van de tafel onderstreept. Dit behoeft dan ook geen herhaling. Ten slotte dien ik de volgende motie in.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat uit recent onderzoek van het Verwey-Jonker Instituut is gebleken dat spijbelen is toegenomen;

overwegende dat spijbelen veelal een voorbode is van voortijdig schoolverlaten;

constaterende dat de vereniging van leerplichtambtenaren Ingrado stelt dat minstens één leerplichtambtenaar op 4500 leerlingen actief moet zijn om te komen tot een gedegen controle ter bestrijding van ongeoorloofd schoolverzuim;

constaterende dat het ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap zelf stelt dat in Nederland slechts de helft van het aantal vereiste leerplichtambtenaren wordt gehaald;

verzoekt de regering, te komen tot voldoende leerplichtambtenaren die op regionaal niveau leerlingen gaan controleren op ongeoorloofd schoolverzuim,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Bosma. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 49(26695).

De heer Depla (PvdA):

Met de inhoud van deze motie zijn wij het eens; tijdens het debat bleken wij met meerdere partijen op dezelfde lijn te zitten. Ik had het idee dat de staatssecretaris toen, met name op verzoek van de CDA-fractie, de toezegging had gedaan dat er een nieuwe wet op de leerplicht zou komen, waarin dit soort dingen zou kunnen worden meegenomen.

De heer Bosma (PVV):

Het leek mij goed om dit nog eens goed te onderstrepen. De heer Depla heeft gelijk: het is een breed gedragen signaal. Controle vormt gewoon de crux van wat er moet gebeuren. Dat zijn de leerplichtambtenaren. Deze motie lijkt mij daarom geen overbodige luxe.

De heer Biskop (CDA):

De heer Bosma spreekt over leerplichtambtenaren bij de gemeenten. Vervolgens heeft hij het over het regionaal inzetten van deze ambtenaren. Mijn pleidooi was om leerplicht en de RMC-functie te laten samenvloeien tot één regionale aanpak.

De heer Bosma (PVV):

Dat is ook de portee van mijn motie: wij moeten dit op regionaal niveau doen.

De vergadering wordt enkele ogenblikken geschorst.

Staatssecretaris Van Bijsterveldt-Vliegenthart:

Voorzitter. Ik dank de woordvoerders voor hun reacties in deze "derde termijn". Wij hebben het AO gehad en voeren nu dit VAO. Ik spreek ook mijn dank uit voor de ingediende moties. Straks ga ik graag met de Kamer door deze moties heen.

Het is belangrijk om opnieuw te constateren dat de hele problematiek van het voortijdig schoolverlaten onze indringende aandacht behoeft. Het is mooi dat wij hier vandaag, op de dag van de leerplicht, bijeen zijn. Ik heb gehoord dat leerplicht inmiddels op verschillende plekken in het land tot actie leidt. Dat is nu wat ik noem "gezonde actie". Er wordt alles aan gedaan om scholen, gemeenten, leerlingen en ouders bewust te maken van het feit dat het een voorrecht is dat mensen tot en met hun achttiende naar school mogen; daarna mag dat natuurlijk ook, maar in ieder geval tot deze leeftijd. Het is voor alle betrokkenen een plicht om gevolg te geven aan dit voorrecht, dat een prachtig iets is. Hoe belangrijk dat is, merkte ik ook afgelopen maandag tijdens een werkbezoek in Utrecht in het kader van "de week van het voortijdig schoolverlaten"; Utrecht maakt daarvan een hele actieweek. Toen ben ik weer eens in gesprek gekomen met mensen die misschien wel onderwijs willen volgen maar dat niet kunnen, en met jonge mensen die door omstandigheden verhinderd zijn om onderwijs te volgen. Dan zie je hoe waardevol het is als kinderen zo ongecompliceerd mogelijk naar school kunnen gaan en hun diploma's kunnen halen. Dit onderwerp heeft dus veel belang voor de jonge mensen zelf maar vooral ook voor onze samenleving en voor onze toekomstige economie.

Dit belang werd onderschreven door een aantal ingediende moties. Daarnaast werden enkele vragen gesteld. De heer Dibi vroeg wanneer de Kamer geïnformeerd wordt over de ondersteuning van scholen met risicoleerlingen door het Procesmanagement mbo 2010. De risicoleerlingen zitten vooral in mbo-1 en in de AKA-opleiding; in zekere zin zijn zij ook in mbo-2 te vinden. Het Procesmanagement mbo 2010 ondersteunt de ontwikkeling van de AKA-opleidingen. Wij vinden deze opleidingen heel erg belangrijk, omdat deze tegemoetkomen aan een groep jonge mensen die het niet redt op het mbo-2, -3 en -4. Het advies van "mbo 2010" over AKA heb ik ontvangen. Ik zal de Kamer daarvan over naar schatting één maand in kennis stellen.

De heer Biskop heeft gevraagd hoe de Kamer wordt gerapporteerd over het voortijdig schoolverlaten. Ik heb beloofd dat dit wordt gedaan. Er gaat namelijk veel geld naar toe. De Kamer heeft dus recht op goede informatie over hoe dat geld wordt besteed. Ik heb ook aangegeven dat ik wel voorzichtig ben. Voordat wij er erg in hebben, zijn wij met scholen en gemeenten een heel bureaucratisch rapportagesysteem aan het ontwikkelen. Dat willen wij niet. Dat past ook helemaal niet bij de stijl waarin wij met elkaar aan het besturen zijn. Ik beloof dat ik de Kamer binnen enkele weken per brief probeer te verwittigen op welke wijze ik zal rapporteren.

De heer Biskop (CDA):

Het was helemaal niet mijn bedoeling om een bureaucratisch systeem op te tuigen. De staatssecretaris heeft zelf aangegeven dat door de meldingen bij de IB-groep en het registreren van het onderwijsnummer deze gegevens juist heel gemakkelijk beschikbaar zouden zijn.

Staatssecretaris Van Bijsterveldt-Vliegenthart:

De heer Biskop zal dit toch ook onderbouwd willen hebben met situaties in de regio. Dit vergt dus toch iets meer. Anders krijgt de Kamer alleen maar een paar cijfertjes op een rij. Daarvan wordt niemand vrolijk. Ik zorg er dus voor dat de Kamer goed geïnformeerd wordt. Ik informeer de Kamer erover hoe ik dit ga doen.

De heer Dibi (GroenLinks):

Excuus, ik wilde al eerder opstaan, maar zat nog even na te denken over de opmerking van de staatssecretaris. Volgende week is er een debat over het rapport "Tijd voor Onderwijs". Dan zullen wij het over procesmanagement hebben. Ik zou van de staatssecretaris willen weten hoe de verhouding tussen haar en het procesmanagement precies is, om onze controlerende taak goed te kunnen uitvoeren. Zou de staatssecretaris ons daarover kunnen informeren, vóór het debat volgende week?

Staatssecretaris Van Bijsterveldt-Vliegenthart:

Volgens mij heeft de Kamer van mij een geweldig goede brief gekregen over het competentiegericht onderwijs in het mbo. Ik heb begrepen dat wij daarover nog apart zullen spreken. Wij hebben de komende tijd twee AO's over dit onderwerp, een AO over de strategische agenda mbo en een AO over het competentiegericht onderwijs. In mijn brief heb ik heel goed het procesmanagement beschreven. Volgens mij kan dit de goedkeuring van de heer Dibi wegdragen. Ik zit behoorlijk dicht op het procesmanagement, dat aan de andere kant het primaat van de scholen voor de eigen verantwoordelijkheid voor de methode goed overeind houdt. Het procesmanagement bestaat namelijk uit drie mensen die bij de scholen vandaan komen. Dat is natuurlijk heel erg relevant. Ik ga in het debat over het competentiegericht onderwijs graag uitgebreid in op hoe Dijsselbloemproof het competentiegericht onderwijs is. Ook zal ik ingaan op alle facetten die daarmee te maken hebben en de onderdelen die misschien sterker zouden kunnen zijn.

De heer Jasper van Dijk verzoekt de regering door middel van een motie om de middelen voor de zorgleerlingen te oormerken. Ik heb mevrouw De Rooij tijdens een debat ook al gezegd dat scholen nadrukkelijk moeten rapporteren hoe zij met de zorgbudgetten zijn omgegaan, wat zij ermee gedaan hebben en wat de resultaten zijn. Wij kiezen er tot op heden niet voor, althans, ik zou er niet voor willen kiezen, om het apart, binnen de lumpsum te doen. Het zijn namelijk behoorlijk forse budgetten. Zij zijn voor een deel ook geïntegreerd in het dagelijkse werk van de mbo-instellingen. De mbo-instellingen krijgen geld voor verschillende doelen. Daar zitten niet allemaal aparte oormerken aan vast. Wij geven budgetten aan de scholen. Zij mogen weten hoe zij deze besteden. Dat is een van de belangrijke punten uit het rapport van de commissie-Dijsselbloem, dat ik haast niet meer durf te noemen. Ik vind dat dit hierin past. Daarnaast wordt over de inzet en de verantwoording ook integraal gerapporteerd in de jaarrapportage, in de resultatenbox.

De heer Jasper van Dijk (SP):

Ik begrijp dus dat u ondanks prominente adviezen dit voorstel van mijn fractie naast u neerlegt, terwijl er een enorme zorg bestaat of het budget voor die zorgleerlingen – dat is een kwetsbare groep leerlingen – wel op de goede plek terechtkomt. Mijn motie regelt echter dat het geld op de goede plek terechtkomt.

Staatssecretaris Van Bijsterveldt-Vliegenthart:

Voor dat belangrijke rapport gaat op wat de heer Van der Ham zojuist hier zei: de Kamer moet dat nog met elkaar bespreken en moet daarop nog haar visie geven. Ten aanzien van de zorg begrijp ik wel uw punt. Het gaat niet zozeer om de vraag of de zorgbudgetten daar terechtkomen waar zij moeten terechtkomen, als wel om de vraag hoe het met die zorgleerlingen op het mbo gaat. Die zorg deel ik met u.

Dat brengt mij overigens ook bij de motie-Depla c.s. op stuk nr. 48 op datzelfde punt. Deze motie verzoekt de regering om een onderzoek te doen naar de probleemsituatie van zorgjongeren in het mbo. In het AO heb ik al toegezegd dat te zullen doen. De motie-Depla c.s. zie ik als een ondersteuning van die inzet. Ik ben op dit moment met mijn collega's bezig – wij hebben daar gisterenavond ook nog met elkaar over gesproken – om met name bij de casus Rotterdam eens heel goed inzichtelijk te maken hoe het daar gaat met de zorg op de scholen. Wij willen daar met elkaar ook heel dicht naar toe gaan, om te spreken met scholen en met de gemeente over de vraag hoe men het op dit moment doet en om te kijken wat de belemmeringen zijn, maar ook om na te gaan welke impulsen gegeven kunnen worden om het op een goede manier te doen. Dan gaat het niet alleen om de school met zijn interne zorgbudget, maar ook om de zorg rondom de school. De school is wel de vindplaats, maar die mag niet met het probleem blijven zitten. Nog meer dan nu zullen wij de externe zorg moeten laten aansluiten op de school zelf.

In die zin kan ik mij best wel voorstellen om ook eens te kijken naar die budgetten op die scholen en of wij dat in dat kader dan ook kunnen belichten. Ik begrijp de zorg van de heer Van Dijk wel. Ik heb op dit moment niet het idee dat mbo-scholen hun budgetten niet aanwenden; zij hebben het gewoon pittig omdat die hardnekkige multiproblematiek alleen maar toeneemt. Dat signaal is ook door de heer Winsemius afgegeven; nogmaals, ik heb daarover in de richting van mijn collega's ook enig initiatief ontplooid. Ik heb er geen moeite mee om dat punt in dat kader mee te nemen. Maar om nu hier zo te zeggen "dat gaan we effe doen", gaat mij te ver; dan kom ik toch op andere belangrijke punten uit diezelfde rapportage, namelijk het hoe van de scholen. Dat kan ik over de motie van de heer Van Dijk zeggen, waarmee ik ook meteen de motie-Depla c.s. heb afgewikkeld.

De heer Jasper van Dijk (SP):

Ik moet zeggen dat dit toch alweer iets anders klinkt. Nu zegt u dus dat u het wel mogelijk acht dat het nodig is om die middelen te oormerken. U wilt het echter eerst beter bekijken en er beter zicht op krijgen. Ik constateer echter hier dat u het mogelijk acht dat het nodig is om de middelen voor zorgleerlingen te oormerken.

Staatssecretaris Van Bijsterveldt-Vliegenthart:

Alles is mogelijk in het leven; waar een wil is, is een weg; willen is kunnen, et cetera. Wat belangrijk is, is dat ik zeg dat ik naar de Rotterdamse situatie wil kijken omdat die volgens mij voor heel veel gemeenten representatief kan zijn, alhoewel Rotterdam aangeeft wel een bijzondere problematiek te hebben. Ik wil kijken welke belemmeringen er zijn en welke stimulansen gegeven kunnen worden. In dat kader wil ik dit punt gewoon ook bekijken. Ik wil echter niet vooruitlopen op de vraag wat dat dan oplevert, maar ik wil het bekijken omdat ik uw zorg begrijp. Zelf geef ik aan dat ik niet het idee heb dat daar een-twee-drie de oorzaak ligt. Ik wil het echter wel meenemen. Waarom zou ik dat niet doen?

Daarmee heb ik twee moties behandeld. De motie-Depla c.s. op stuk nr. 48 zie ik als een ondersteuning van mijn inzet die ik op dit moment vorm en inhoud geef.

De heer Depla (PvdA):

Dat is een subtiel verschil, want tijdens het AO zei u het te gaan onderzoeken nadat het WRR-rapport uit is. Wij willen daar echter niet op wachten, want dat rapport komt pas in het najaar uit.

Staatssecretaris Van Bijsterveldt-Vliegenthart:

Ik heb zojuist eigenlijk al aangegeven wat ik ook tijdens het AO heb gezegd. Op dit moment ben ik al met mijn collega's in gesprek. Wij hebben op dit moment al de afspraak liggen dat wij gezamenlijk naar deze problematiek zullen kijken. Daarmee begint voor mij gewoon het onderzoek. Het WRR-rapport vind ik buitengewoon nuttig om te betrekken bij datgene waar wij op dat moment mee bezig zijn. Het lijkt mij in die zin wel verstandig het rapport af te wachten, zodat je met die kennis ook iets kunt doen in het kader van het traject dat ik zojuist geschetst heb.

Dit brengt mij op de motie van de leden Van Dijk en Dibi over de segregatie. Over dit onderwerp hebben wij eerder in de Kamer gesproken gedurende het vragenuur. Ik ontraad aanneming van deze motie. De situatie van het voortgezet onderwijs is anders dan in het primair onderwijs. Het beeld wordt nu gewekt dat er geen beleid zou zijn. Net als mijn voorganger kies ik niet voor een beleid waarbij in het voortgezet onderwijs en het mbo gestuurd wordt op segregatie, maar kies ik ervoor beleid te maken op achterstand. Daarin wordt veel geïnvesteerd. Ik kies er bijvoorbeeld voor om de gemengde leerweg waar mogelijk sneller door te laten stromen naar het havo dan tot nu toe het geval was. Nu moet het langs de inspectie die het moet beoordelen. Heel veel scholen weten niet eens dat het mogelijk is. Al met al gebeurt het te weinig. Ik heb het nu wettelijk mogelijk gemaakt dat het wel kan. Ook zijn er de Leer-plusarrangementen. De Kamer heeft de brief hierover ontvangen en er schriftelijk vragen over gesteld. In die arrangementen is nog meer gefocust op de echte achterstandsscholen. De Kenniscentra Gemengde Scholen, die in het kader van het segregatiebeleid voor het primair onderwijs zijn opgezet, mogen ook benut worden door het voortgezet onderwijs. Verder is er de lokale educatieve agenda die de gemeenten die ruimte geeft om op allerlei manieren stimulerend te werk te gaan. Daarnaast heb ik de Kamer beloofd dat ik met de gemeenten zal overleggen of zij uit de voeten kunnen met de lokale educatieve agenda. Het speelt zich namelijk heel dicht bij de scholen af. Dit heb ik toegezegd en herhaal ik hier. Daarmee wil ik de aanneming van de motie-Van Dijk/Dibi ontraden.

De voorzitter:

Het woord is aan de heer Dibi voor een korte vraag. Graag een kort antwoord daarop van de staatssecretaris.

De heer Dibi (GroenLinks):

Wij zeggen natuurlijk niet dat de staatssecretaris niets doet. Ik weet dat zij geld vrijmaakt voor achterstandsleerlingen. Wat wij wel zeggen, is dat het oude beleid toch nog tot resultaat heeft dat er een toename is van zwarte vmbo-scholen. Op het moment dat er een toename geconstateerd wordt, is het tijd om met nieuw beleid te komen. Dat hoeft niet ineens heel groot te zijn. Waarom gaat de staatssecretaris niet achter de schermen kijken wat zij kan doen en komt zij vervolgens naar de Kamer met een aantal voorstellen? Zo pakt staatssecretaris Dijksma het aan voor het primair onderwijs.

Staatssecretaris Van Bijsterveldt-Vliegenthart:

Ik heb de Kamer al een aantal malen uitgelegd dat primair onderwijs echt anders is dan voortgezet onderwijs. Mevrouw Dijksma en ik hebben echt twee heel verschillende portefeuilles. Ik vind het belangrijk de Kamer te melden dat ik stuur op achterstandsbeleid. Wij moeten zorgen dat er minder mensen van allochtone afkomst in de achterstandsgroep zitten. Die opdracht hebben wij.

De voorzitter:

Ik verzoek de staatssecretaris kort te antwoorden, anders loopt het erg uit. Het woord is aan de heer Jasper van Dijk voor één korte laatste vraag.

De heer Jasper van Dijk (SP):

De staatssecretaris zwabbert een beetje. Zij zegt dat zij wel iets doet, maar dat het toch ook anders is en zij eigenlijk niets doet, maar wel op achterstanden stuurt ... Waarom erkent zij niet simpelweg dat er segregatie is in het voortgezet onderwijs, dat dit ook voor het kabinet een zorg is, en dat zij met een plan komt? Dat plan kan zij dan in eerste instantie zelf invullen.

Staatssecretaris Van Bijsterveldt-Vliegenthart:

Ik begrijp deze opmerking, die precies verwoordt wat er in de motie-Van Dijk/Dibi staat. Het heeft mijn voorkeur om niet te sturen op segregatie maar op achterstandsbeleid. Daarop zet ik heel gericht op allerlei manieren middelen in. Als wij in staat zijn die achterstand weg te werken, zijn wij heel ver.

Mijn volgende punt betreft de motie-Bosma. Hierin wordt het kabinet verzocht om te komen tot voldoende leerplichtambtenaren die op regionaal niveau leerlingen gaan controleren op ongeoorloofd schoolverzuim. Ik wil allereerst zeggen dat ik de gedachte achter deze motie begrijp. Wij hebben echter op regionaal niveau geen leerplichtambtenaren werken. Onze leerplichtambtenaren zijn verbonden aan de gemeente. Dat betekent dat in sommige situaties men binnen een RMC volledig samenwerkt maar dat het in andere situaties nog een echt gemeentelijke kwestie is. Dit zegt niets over de kwaliteit van de inzet van leerplichtambtenaren op zo'n moment. Ik ontraad aanneming van deze motie. Ze is te ongenuanceerd en loopt te ver vooruit op de zaken. Ik heb tijdens het algemeen overleg beloofd dat ik binnenkort met een brief kom over de leerplicht naar aanleiding van het VNG-advies en het onderzoek door het Integraal Toezicht Jeugdzaken. Ik adviseer de Kamer deze brief af te wachten. Dat lijkt mij echt het moment om over dit specifieke element met elkaar door te discussiëren.

De heer Depla (PvdA):

Ik kom nog even terug op het plan van aanpak segregatie. Ik deel helemaal de opvatting van de staatssecretaris dat het belangrijkste is om ervoor te zorgen dat de kwaliteit van het onderwijs beter wordt, omdat dat de beste manier is om segregatie en achterstanden te bestrijden. Maar daarnaast is er nog steeds wel een extra inspanning nodig, want het gaat er niet alleen om dat wij via buurtbarbecues één land worden; het gaat ook om ongedeelde wijken en ongedeelde scholen. Dus naast geweldige kwaliteit is er nog meer nodig. Daarom steun ik de motie. Ik vraag de staatssecretaris om naast goede kwaliteit ook dat andere na te streven.

Staatssecretaris Van Bijsterveldt-Vliegenthart:

Ik heb beloofd om naast het streven naar goede kwaliteit ook met de wethouders van een aantal steden te praten over de mogelijkheden en onmogelijkheden van hun regie in het kader van de educatieve agenda. Dat heb ik toegezegd en dat zal ik ook doen. Ik zal ervoor zorgen dat dit nog voor de zomer gebeurt.

De heer Bosma (PVV):

In het kader van de dag van de leerplicht houd ik mijn motie dan maar even aan.

Staatssecretaris Van Bijsterveldt-Vliegenthart:

Dat lijkt mij een heel goede gedachte.

De voorzitter:

Op verzoek van de heer Bosma stel ik voor, zijn motie (26695, nr. 49) van de agenda af te voeren.

Daartoe wordt besloten.

De beraadslaging wordt gesloten.

Naar boven