Aan de orde is de behandeling van:

het wetsvoorstel Wijziging van de Rijkswet op het Nederlanderschap ter invoering van een verklaring van verbondenheid, en tot aanpassing van de regeling van de verkrijging van het Nederlanderschap na erkenning (30584, R1811).

De algemene beraadslaging wordt geopend.

De heer Pechtold (D66):

Voorzitter. Het wetsvoorstel dat wij vandaag bespreken, regelt twee zeer verschillende zaken. Ik begin met de verklaring van verbondenheid. Daarna zal ik iets zeggen over de postnatale erkenning.

De fractie van D66 beziet het voorstel om een verklaring van verbondenheid in te voeren vanuit een positieve grondhouding. Ik zie deze verklaring als een voortvloeisel van een idee dat Boris Dittrich een aantal jaren geleden heeft ingebracht. De uiteindelijke keuze om deze verklaring in de wet en niet in de AMvB op te nemen steun ik dan ook van harte. Het heeft veel voordelen, zoals inzichtelijkheid en continuïteit. Bovendien is de inhoud er belangrijk genoeg voor.

De verklaring luidt nu in de kern: Ik verklaar dat ik de Nederlandse rechtsorde respecteer en beloof de plichten die het staatsburgerschap met zich mee brengt, getrouw te vervullen. Juist de exacte bewoording is echter cruciaal. Daarom stemt dit voorstel mij behalve tevreden, ook zorgelijk. De huidige tekst is bij nota van wijziging ingebracht. Op de tekst heeft de Raad van State niet kunnen reageren en de Kamer heeft hem niet schriftelijk voorbereid. Een uur voor dit debat ontving ik echter wel twee amendementen die de tekst wijzigen. Een van deze amendementen kan zelfs op een meerderheid rekenen.

Wij moeten voorkomen dat de tekst later aanleiding geeft tot "hineininterpretieren", zeker omdat sommigen de tekst zullen aangrijpen om toch weer een verband te leggen tussen loyaliteit en nationaliteit. Ik vind dat bezwaarlijk, omdat deze begrippen volgens de D66-fractie niets met elkaar van doen hebben. Een gedegen debat is dus noodzakelijk. Vandaar ook de volgende vragen over de inhoud en de duiding daarvan.

De toenmalige minister schreef over de inhoud van de verklaring: Bij de plichten ware niet in de eerste plaats te denken aan juridische verplichtingen, maar eerder aan het complement van de rechten die het staatsburgerschap met zich mee brengt. Volgens de toelichting betekent dat dat men verplicht is om onze plaats in de samenleving serieus te nemen en om zijn best te doen om een goed burger van Nederland te zijn. Dat is mij toch niet voldoende duidelijk. Daarom vraag ik de minister wat de precieze aard is van deze niet-juridische plichten. In het coalitieakkoord staat dat alle burgers de plicht hebben de grondrechten te verdedigen. Is dat dezelfde plicht? Wat betekent, juridisch gezien, een wettelijke verplichting om, voordat men Nederlander kan worden, te beloven deze niet-juridische plichten getrouw te zullen vervullen? Hoe zit het met de sanctie daarop? Bestaat die uit het ongedaan maken van de handeling waarvan deze belofte een element was? Komen wij met deze formulering niet in de buurt van het wettelijk vastleggen van "soft law" op het gebied van normen en waarden? Krijgt het aangekondigde handvest van verantwoordelijk burgerschap dezelfde status, of zal dit soft blijven?

Ik heb ook een vraag over de facultatieve toevoeging aan de kernverklaring. Die luidt: Zo waarlijk helpe mij God Almachtig. Deze formulering klinkt ons allen natuurlijk bekend in de oren, maar ik stel er toch een principiële vraag over. Deze toevoeging lijkt sympathiek maar komt een beetje over als een vluggertje. Daarom vraag ik de minister hoe hij deze exclusieve optionele toevoeging beoordeelt vanuit het perspectief van de scheiding van kerk en staat en vanuit het perspectief van de gelijke behandeling van godsdiensten en levensovertuigingen, zoals de formulering in artikel 6 van de Grondwet illustreert. Waarom is er in dit geval uitsluitend gekozen voor een almachtige god? Sluit dit bepaalde levensovertuigingen die geen almachtige god of een andere god kennen, niet uit? Worden zij niet op zijn minst anders behandeld?

De heer Van der Staaij (SGP):

De heer Pechtold is er ongetwijfeld van op de hoogte dat de formulering "Zo waarlijk helpe mij God Almachtig" in tal van wetten staat en voor ministers, Kamerleden en anderen geldt. Uw vraag ligt eigenlijk ver buiten de reikwijdte van dit wetsvoorstel en heeft meer in zijn algemeenheid betrekking op de eedformule. Daarover zijn al vele vragen gesteld en vele debatten gevoerd. U stelt dus eigenlijk in dit kader een vraag aan de orde met een veel bredere reikwijdte.

De heer Pechtold (D66):

Neen, zo zie ik dat niet. Wetten beginnen in dit land met de aanhef: Wij, Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden enzovoorts. Zo hebben wij dit uniform geregeld. In dit geval kan men kiezen voor een wat meer persoonlijk gerichte en uit een levensbeschouwing voortkomende uitspraak. Ik begrijp de sympathieke gedachte achter die optie die geboden wordt. Ik ken de minister als iemand die daarin ook geïnteresseerd is en daarom vraag ik hem naar de implicaties daarvan. Voor degenen die geen almachtige god kennen of een andere levensovertuiging hebben, zou ik dan ook een optie willen. Het lijkt mij een redelijk principiële vraag, omdat nu een mogelijkheid wordt geboden, die niet voor iedereen geldt.

De heer Van der Staaij (SGP):

Ik ben het met u eens dat het een principiële vraag is, maar heeft dit niet een veel bredere reikwijdte? In tal van wetten kennen wij de keuzemogelijkheid tussen de verklaring/belofte en de eed, met de bijhorende formulering.

De heer Pechtold (D66):

In de wetten waarop u doelt, gaat het om een verklaring en belofte. De tekst luidt anders. In dit geval gaat het om een optionele toevoeging aan een standaardtekst die voor iedereen geldt.

De heer Van der Staaij (SGP):

In mijn eigen termijn kom ik hierop terug. Ik begrijp de heer Pechtold inderdaad zo, dat hij vraagt of het een bijzondere mengvorm is die wordt voorgesteld, dan wel dat er sprake is van de gebruikelijke keuze tussen de verklaring en belofte of de eed.

Mevrouw Sterk (CDA):

Hoor ik in uw vraag nu impliciet dat u ervoor pleit om deze formulering in dit wetsvoorstel af te schaffen? Is dat waarop u zou kunnen uitkomen?

De heer Pechtold (D66):

Als ik leden van de coalitiefracties soms vraag wat zij zelf vinden, krijg ik altijd te horen: ik wacht eerst het antwoord van de minister af. In dit geval wacht ik nu ook eens op de minister. Ik ken de minister als iemand die dit soort denklijnen interessant vindt. Misschien heeft hij er zelf ook al eens over nagedacht. Ik ben zeer geïnteresseerd in wat hij ervan vindt. Ik spreek in eerste termijn nog geen oordeel uit. Ook in mijn partij zijn er mensen met een bepaalde achtergrond die dit graag zouden willen, maar er zijn ook mensen die een andere levensovertuiging hebben, en nu iets missen.

Mevrouw Halsema (GroenLinks):

Als de coalitiepartijen zich er met een dergelijk antwoord van afmaken, dan noemt u dat altijd een zwaktebod. Altijd maar wachten op de minister, en nu begint u er zelf aan. Maak het dan ook maar af! Bovendien lijkt het mij toch spijkers op laag water zoeken. Optioneel is optioneel en niemand is verplicht, het te doen. Het is een typische uiting van het liberale beginsel van de keuzevrijheid. Bovendien suggereert u dat hiermee sprake zou kunnen zijn van een schending van de scheiding tussen kerk en staat. Nu moet u mij dat toch eens uitleggen. Waarom schendt iemand die op zijn werk ter ondersteuning de hulp van God wil inroepen, de scheiding tussen kerk en staat?

De heer Pechtold (D66):

Eerst even de vraag of ik antwoord moet geven in eerste termijn. Het is fijn dat de oppositiepartijen elkaar daarin zo scherp houden, dan kunnen wij dat samen in de toekomst ook nog scherper met de coalitie doen. Ik heb zojuist in een zorgvuldig gekozen formulering aangegeven dat het mij niet gaat om de mogelijke toevoeging, maar om de mogelijke uitsluiting van andere toevoegingen. Ik geef wel degelijk aan dat een almachtige god voor sommige mensen – laat ik het heel populair zeggen – de lading dekt. Ik zeg echter ook dat anderen behoefte kunnen hebben aan eveneens zo'n optie. Dat is een van de redenen waarom ik de minister vraag om eerst antwoord te geven. Ook mevrouw Halsema is nog maar even gaan sleutelen aan de teksten die hier vandaag centraal staan uit dat hele wetsvoorstel. Dat is nu wat ik een vluggertje noemde. Had nu even goed gekeken of wij alle opties in beschouwing hebben genomen. U weet dat ik van een zuivere scheiding houd als het om kerk en staat gaat. Ik steun van harte de keuzemogelijkheid die wij hebben tussen verklaring en eed als u en ik hier voor de voorzitter staan. Hier gaat het om de nationaliteit, om iets waar men niet in kan kiezen. Men komt hier naar toe, moet die verbondenheid uitspreken en daar is dan ineens die almachtige god. Daar gaat het mij om.

Voorzitter. Een laatste vraag in dezen.

Mevrouw Halsema (GroenLinks):

U gaf helemaal geen antwoord op mijn vraag of hier nu echt sprake was van een scheiding tussen kerk en staat, maar dat laat ik even voor wat het is. Als u daar om allerlei gevoeligheidsredenen geen antwoord op wilt geven, alla. Nu zegt u echter dat er eigenlijk meer opties moeten zijn. Wie zou u dan nog meer willen aanroepen?

De heer Pechtold (D66):

Ik persoonlijk niemand, maar dat is misschien ook mijn makke, dat ik soms in het leven wel eens een moment heb dat ik denk: hè, nu sta ik er weer zelf voor. Ik ben weleens jaloers op mensen die het gevoel hebben dat er een hogere macht is, dat meen ik in alle ernst. Wij zijn een pluriforme samenleving en dat zou de fractie van GroenLinks toch moeten erkennen. Ik kom hier op voor de mogelijkheid om bij het afleggen van de belofte de steun te zoeken van andere hogere machten of levensbeschouwelijke visies.

Ik kom ter verduidelijking nog even terug op de vraag van mevrouw Halsema, die van een scherp debat houdt. Ik vroeg aan de minister hoe hij dit beoordeelde vanuit het perspectief van de scheiding tussen kerk en staat. Ik zei dus niet dat die hier direct aan de orde was.

Op dit punt heb ik een laatste vraag. Legt deze verklaring aan nieuwkomers een hogere maatstaf op dan aan mensen die als Nederlander worden geboren? Het kabinet stelt dat de eenheid in tekst de verbondenheid van alle Nederlanders onderstreept, maar wordt inderdaad dezelfde eis gesteld aan alle Nederlanders? Hoe ziet de minister dit?

Het wetsvoorstel bevat nog een tweede element. Tot 1 april 2003 verkreeg een buitenlands kind wanneer het door een Nederlandse man werd erkend, automatisch de Nederlandse nationaliteit, ook wanneer de man geen familierechtelijke betrekkingen met het kind voor ogen had. Deze regeling bleek gevoelig voor misbruik. Er vonden erkenningen plaats enkel met het doel om al dan niet tegen betaling aan oudere minderjarigen een onbeperkt verblijfsrecht te verschaffen. Soms werden deze minderjarigen daarna zelfs ingezet in de seksindustrie. De huidige regering probeert dit probleem van schijnerkenningen tegen te gaan. De wet eist dat de erkenner aantoont dat hij het kind gedurende drie jaar heeft verzorgd en opgevoed. Omdat schijnerkenningen in de praktijk vrijwel alleen plaatsvinden ten aanzien van oudere minderjarigen, geldt deze eis niet voor de erkenning die al voor de geboorte plaatsvindt. Voor wat ik hier wil noemen "goedwillende" Nederlandse vaders blijkt deze regeling het doel voorbij te schieten. Als een vader verzuimt, het kind prenataal te erkennen, moet immers niet alleen een verblijfsvergunning worden aangevraagd, maar ook gedurende een aantal jaar een bewijs van verzorging en opvoeding worden geleverd. Er zijn zelfs situaties bekend waarin een baby door de IND met uitzetting bedreigd werd. De Kamer heeft aan de toenmalige minister dan ook kritische vragen gesteld over problemen rondom postnatale erkenning. Ook in de rechtspraak werd deze problematiek gesignaleerd. Vorig jaar nog oordeelde de Hoge Raad dat de huidige regeling haar doel voorbijschiet en tot onrechtvaardige verschillen leidt. Ook in de literatuur is tegen deze regeling van leer getrokken. Gesproken is zelfs van een disproportionele en discriminatoire regeling. Er is meer. Indien het kind namelijk niet automatisch de nationaliteit van de moeder verkrijgt, is het kind gedurende deze drie jaar staatloos. De Nederlandse regering heeft de internationaalrechtelijke plicht om zo'n situatie te voorkomen. Dit is al met al voldoende reden om de Rijkswet te wijzigen en ook een wijze les dat een wijziging, hoe klein ook, in de praktijk haar doel voorbij kan schieten. De wijziging die voorligt, is genuanceerd en zinvol. Deze doet recht aan de belangen van de eerdergenoemde groep Nederlandse vaders, aan de volkenrechtelijke plicht om staatloosheid van kinderen te voorkomen en aan het belang van de bestrijding van de schijnerkenningen. Wel heb ik een drietal vragen aan de minister. De eerste vraag leid ik als volgt in. De volkenrechtelijke verplichtingen zijn helder. Ook de memorie van toelichting laat zien dat bijvoorbeeld krachtens het Verdrag inzake de Rechten van het Kind elk kind het recht heeft om een nationaliteit te verwerven. De verdragstaten dienen dat recht in het bijzonder te waarborgen indien het kind anders staatloos zou zijn. Worden deze verplichtingen in het voorstel voldoende in acht genomen? Wat als de vader meerdere jaren heeft verzorgd en opgevoed, maar niet gedurende drie jaar onafgebroken en onmiddellijk voorafgaande aan de erkenning, bijvoorbeeld vanaf de geboorte zes jaar en vervolgens een jaar niet? Als een vader niet wil meewerken aan een DNA-test of als de test tot zijn eigen verbazing negatief uitpakt, moet hij kennelijk nog bewijzen overleggen dat hij drie jaar achtereen heeft opgevoed en verzorgd. In dat geval bestaat nog steeds de mogelijkheid dat een kind in die situatie drie jaar staatloos blijft. In de memorie van toelichting staat ook dat sommige staten krachtens hun nationaliteitswetgeving alleen de nationaliteit van de moeder geven als de vader feitelijk onbekend is.

Mijn tweede vraag gaat over de leeftijdsgrens van zeven jaar. Ik begrijp dat uit onderzoek van de IND is gebleken dat er geen voorbeelden bekend waren van problemen met postnatale erkenning van kinderen, ouder dan vijf jaar. Omdat de keuze om de grens bij de leeftijd van zeven en niet van vijf of acht jaar te leggen, niet is toegelicht, vraag ik de minister hierbij alsnog om een toelichting.

Tot slot heb ik een vraag over de vrouwelijke erkenning. Als resultaat van de commissie-Kalsbeek wordt er op dit moment een wet geschreven waarin voor de meemoeder de mogelijkheid wordt gecreëerd om een kind te erkennen. Hoe verhouden deze twee wetswijzigingen zich tot elkaar? De verduidelijking die deze wijziging verder biedt voor oudere minderjarigen die het Nederlandschap verliezen of juist verkrijgen, roepen bij mij nu geen vragen op; deze regeling is duidelijk. Over de eenheid van naam spreken wij binnenkort.

De heer Kamp (VVD):

Voorzitter. Het voorstel dat de minister ons heeft voorgelegd, betreft een nadere invulling van de naturalisatiedag. Dat was weer een uitwerking van een motie die mevrouw Sterk, die aanwezig is, en mijn toenmalig collega Visser in december 2004 door de Kamer aangenomen zagen. De bedoeling van de motie was om naturalisatie gepaard te laten gaan met een passende ceremoniële plechtigheid, een bijzonder moment om het belang voor de betrokkene en voor de samenleving te onderstrepen. Het verkrijgen van de Nederlandse nationaliteit is inderdaad een bijzondere gebeurtenis, waarbij een ceremonie en een formele verklaring passend zijn, vinden wij leden van de VVD-fractie. Dat geldt voor ons te meer, daar wij van mening zijn dat het aantal nationaliteiten per persoon tot een beperkt moet blijven. Wij willen dat de hoofdregel toegepast wordt dat wie een nieuwe nationaliteit verkrijgt, zijn of haar oude nationaliteit kwijtraakt. Wij zullen daar morgen tijdens een algemeen overleg nog met de minister over van gedachten wisselen. Wij zijn het eens met de inhoud van de verklaring die ons is voorgelegd: het respecteren van de Nederlandse rechtsorde en het getrouw vervullen van de plichten die het staatsburgerschap met zich brengt. Ik beschouw de motie op stuk nr. 11 van de collega's Dijsselbloem, Sterk en Anker als een verzwakking in vergelijking met het voorstel dat de minister heeft gedaan. De Nederlandse rechtsorde is in mijn ogen heel wat meer dan alleen de grondwettelijke orde van het Koninkrijk. Ik vraag de minister om hierop in te gaan. Onder de rechtsorde vallen behalve de Grondwet ook de wetten, besluiten, beschikkingen, verordeningen en jurisprudentie, alles in onderlinge samenhang. Al die zaken bij elkaar vormen naar letter en geest de rechtsorde waarover de minister in zijn voorstel spreekt. Het zou jammer zijn als wij het begrip "rechtsorde" in dit verband door de grondwettelijke orde van het Koninkrijk zouden vervangen, omdat dit een grote verzwakking zou zijn van de verklaring. Daaraan hebben wij geen van allen behoefte.

Wij zijn het ook eens met het verplichtende karakter van de verklaring. Zonder die verklaring is er geen sprake van naturalisatie. Wie niet wenst te verklaren dat hij of zij de Nederlandse rechtsorde zal respecteren, kan dus geen Nederlander worden. De vraag is wat er vervolgens wordt gedaan wanneer iemand wel die verklaring aflegt maar er niet naar handelt en de rechtsorde in ernstige mate of bij herhaling schendt. Is het dan mogelijk om de naturalisatie terug te draaien en is de minister ook van plan om dat te doen? Als de minister dat niet kan of niet van plan is, waarom zou het dan toch zinvol zijn om het afleggen van deze verklaring een voorwaarde voor naturalisatie te laten zijn? Het kan niet zo zijn dat de verklaring alleen maar een dode letter is. Zij moet ook inhoud hebben.

De heer Pechtold (D66):

Ik heb de indruk dat u zichzelf nu met deze cirkelredenering in de staart bijt. U vindt dat onder de rechtsorde – het oorspronkelijke voorstel, niet het amendement van de coalitie – alle jurisprudentie en alle regels die daarbij gelden vallen. Nu vraagt u om een sanctie wanneer een van die elementen is overtreden. Ik neem aan dat dit toch niet geldt voor het eerste het beste punt uit ons Burgerlijk Wetboek, waardoor iemand bij overtreding daarvan zijn nationaliteit kwijtraakt. Hoe ziet u een sanctiesysteem voor zich? Waar zou u grenzen willen leggen?

De heer Kamp (VVD):

Ik prijs mij gelukkig dat heer Pechtold nu niet met zijn rol drop te voorschijn komt. Natuurlijk wil ik niet iemand die één keer in zijn leven half bij vergissing een rol drop wegneemt meteen zijn nationaliteit ontnemen. Als er sprake is van een ernstige schending van de rechtsorde, zeker wanneer die schending herhaaldelijk plaatsvindt, en als de verklaring van iemand dat hij de rechtsorde respecteert een voorwaarde is voor naturalisatie, is het heel verstandig om te bespreken wat je gaat doen als die verklaring een loze belofte blijkt te zijn en naar de inhoud niet wordt nageleefd. Dan zou het wat mij betreft consequent zijn om in nader omschreven gevallen te zeggen: je hebt nu de naturalisatie gekregen, je hebt een verklaring afgelegd, je handelt daar niet naar, dat vinden wij zo ernstig dat wij vinden dat daarmee de basis voor die naturalisatie is weggevallen. De naturalisatie komt dan te vervallen.

De heer Pechtold (D66):

Wij gaan dus nu een voorwaardensysteem invoeren. Nu komt de cirkel waarop ik u wijs. Ik neem niet het voorbeeld van een rol drop, want dat is te gemakkelijk. Ik neem een voorbeeld dat u misschien meer aanspreekt, te weten moord. Wanneer wij de grenzen gaan zoeken die u noemt, betekent dit dan dat iemand de Nederlandse nationaliteit kwijtraakt en daarmee in dezelfde VVD-problematiek terechtkomt? Hij moest de oorspronkelijke nationaliteit opgeven. Dan is de moordenaar dus stateloos. Hoe ziet u dat?

De heer Kamp (VVD):

Het is te bespreken wat je precies als een zodanige schending van de rechtsorde ziet dat je van mening bent dat daarmee geen recht is gedaan aan de afgelegde verklaring. Het gaat niet om het stelen van een rol drop, door het rode licht rijden of andere overtredingen. Op een gegeven moment moet je formuleren waarom het gaat, wanneer er sprake is van een schending van onze rechtsorde, zodanig dat die relevant is in het licht van de afgelegde verklaring. Ik vind het heel goed om van de minister te horen of hij deze verklaring, die hij wenst te laten afleggen als voorwaarde voor naturalisatie, niet ziet als een dode letter maar dat er echt inhoudelijk iets mee bedoeld is. Dan is het ook van belang om te horen wat de minister zich voorstelt wanneer blijkt dat de verklaring niet wordt nageleefd. De verschillende gradaties van niet naleven kunnen wij met elkaar bespreken. Het lijkt mij verstandig om dat te doen nadat wij hierover de opvatting van de minister hebben gehoord.

De heer Pechtold (D66):

Dat is geen antwoord op mijn vraag. De heer Kamp schetst het probleem, maar de vraag is hoe hij omgaat met de consequentie waar de VVD op heeft aangedrongen. Stel dat iemand zijn oude nationaliteit verplicht heeft moeten inleveren, want dat wil de VVD. Daarmee wordt iemand stateloos. Iemand zit hier in de gevangenis die stateloos is. Op het moment dat deze persoon uit de gevangenis komt, mag hij hier niet meer blijven, maar hij kan ook nergens naar toe. Hoe ziet de heer Kamp dit in de praktijk?

De heer Kamp (VVD):

Dat is het probleem van degene die het probleem heeft veroorzaakt. Als je een verklaring aflegt, zeg je daarmee dat je de Nederlandse rechtsorde gaat respecteren. Vervolgens doe je dat niet. Dan lijkt het mij heel logisch dat, als je de verklaring die een voorwaarde was voor naturalisatie niet naleeft, de naturalisatie wordt teruggedraaid. Daarmee creëer je je eigen probleem.

De heer Dijsselbloem (PvdA):

Voorzitter. Ik steun de invalshoek van de heer Pechtold, maar ik zie nog een andere.

De heer Kamp (VVD):

De heer Dijsselbloem is het er dus mee eens dat die verklaring verder geen consequentie heeft. Je verklaart dat je iets doet, je doet dat niet, maar daar staat geen sanctie tegenover.

De heer Dijsselbloem (PvdA):

Wij zijn aan het verkennen wat de consequenties zijn van de redenering van de heer Kamp. Vindt hij ook niet dat het staatsburgerschap ondeelbaar is en dat er dus maar één staatsburgerschap is en dat voor iedereen die staatsburger is dezelfde rechten en plichten gelden? Zo'n plicht is bijvoorbeeld dat je je aan de wet houdt, maar als je dat niet doet, zal de Staat jou, of je nu geboren Nederlander bent of genaturaliseerd, op dezelfde manier behandelen. Dat geldt ook voor het OM. Het maakt dus niet uit hoe je staatsburger bent geworden. Het staatsburgerschap is ondeelbaar in ons rechtsbestel. Wil de heer Kamp die rechtsorde centraal stellen, of stelt hij die fundamenteel ter discussie in dit debat?

De heer Kamp (VVD):

Ik wil graag dat wij ons hier met zinvolle zaken bezighouden. Wij willen een wijziging van de wet, inhoudend dat je alleen maar genaturaliseerd kunt worden als je eerst verklaart dat je de rechtsorde zult respecteren. Stel dat iemand die rechtsorde vervolgens niet respecteert. Dat moet dan toch een consequentie hebben? Daar moet toch een sanctie op staan? Ik heb die sanctie aangegeven. Die verklaring was een voorwaarde voor het verkrijgen van de nationaliteit. Als je die verklaring schendt, voldoe je niet meer aan die voorwaarde en dus vervalt de nationaliteit. Dat is een logische redenering. Als de heer Dijsselbloem een betere sanctie weet, hoor ik het graag. Wij behandelen vanmiddag dit wetsvoorstel. Ik zou het zeer betreuren als de uitkomst is dat je die verklaring wel mag afleggen, maar dat, als je die vervolgens niet nakomt, dit verder geen betekenis heeft.

De heer Dijsselbloem (PvdA):

Is de heer Kamp het niet met mij eens dat er sprake is van sancties wat dat betreft? Die liggen besloten in de wet- en regelgeving in Nederland. Als je het Wetboek van Strafrecht overtreedt, dan kun je worden vervolgd en bestraft. De kern van onze rechtsorde is dat alle staatsburgers wat dat betreft hetzelfde worden behandeld. Als de heer Kamp de wet overtreedt, wordt hij op dezelfde manier behandeld als een nieuwe Nederlander die pas volgende maand wordt genaturaliseerd en die vervolgens de wet ook overtreedt. Die sancties zijn er dus wel. De heer Kamp stelt echter niet dat alle Nederlanders gelijk zijn. Some are more equal than others. Daar scheiden onze wegen.

De heer Kamp (VVD):

Dat is niet de sanctie voor waar het in dit geval om gaat. Als je de wet overtreedt, dan word je vervolgd. Dan kun je worden gestraft. Het gaat hier echter om iets heel specifieks. Jij vraagt de Nederlandse nationaliteit aan. Jij moet verklaren dat je de rechtsorde zult respecteren. Vervolgens doe je dat niet, dus je schendt jouw eigen verklaring. Dan moet je met een sanctie worden getroffen. Dat is in dit specifieke geval noodzakelijk. De meest logische sanctie die ik kan bedenken, is dat je datgene wat je ten onrechte hebt verkregen, weer kwijtraakt. Ik ben benieuwd op welke wijze de minister inhoud wil geven aan die verklaring en waarom het volgens hem zinvol is om dit op te nemen in de wet, indien er geen sanctie op staat, in de door mij geschetste zin.

De heer Anker (ChristenUnie):

Ik vind dat een bijzondere redenatie, want volgens mij mogen wij iemand niet stateloos verklaren. Iemand heeft zich onderworpen aan onze rechtsorde. Wij houden ons daar van harte aan, maar als wij gaan doen wat de heer Kamp vraagt, veranderen wij onze rechtsorde. Volgens mij klopt dat niet. De volgorde vind ik ook heel vreemd. Als je de verklaring aflegt, geef je aan dat je je zult onderwerpen aan de Nederlandse rechtsorde. Voor een flink aantal mensen dat de verklaring zal gaan afleggen, is dat iets nieuws. Waarschijnlijk zullen zij er ook naar uitzien, als zij uit een situatie van willekeur komen. Ik kan mij voorstellen dat ze die verklaring graag zullen afleggen en dat zij daaraan mee willen doen. Daarmee geven ze ook aan dat, als zij over de schreef gaan, zij volgens dit rechtssysteem mogen worden bestraft. Volgens mij moet je een en ander op die manier lezen.

De heer Kamp (VVD):

Dat moest er nog bijkomen. Er is natuurlijk helemaal geen sprake van dat ter discussie staat dat men bereid is om zich te laten vervolgen en bestraffen. Het gaat erom dat wij gaan besluiten om de wet te wijzigen, althans als wij het voorstel van het kabinet volgen. Die wetswijziging houdt in dat men niet meer zomaar genaturaliseerd kan worden, maar dat er eerst een verklaring moet komen dat men de rechtsorde respecteert. De logische vraag is dan wat er gebeurt als men de rechtsorde niet respecteert. Daarop heb ik zojuist al een antwoord gegeven. Wat u er nu bij haalt, is iets waar het helemaal niet om gaat.

De heer Anker (ChristenUnie):

U moet het niet omdraaien. Ik haal er helemaal niets bij. Ik breng het terug tot de essentie. Degene die de verklaring aflegt, zegt dat hij zich van harte onderwerpt aan de Nederlandse rechtsorde. Hij spreekt zich op die manier uit en verwacht dan ook op die manier behandeld te worden. Dat is niet iets ter discussie stellen, dat is een heel uitgesproken bevestiging van het zich onderwerpen aan de Nederlandse rechtsorde. Dat zou in principe genoeg moeten zijn. U haalt er dingen bij.

De heer Kamp (VVD):

Ik stel vast dat er een wetswijziging komt waarbij een verklaring wordt gevraagd dat de Nederlandse rechtsorde gerespecteerd wordt. Het gaat er niet om dat men zegt dat men evenals iedereen vervolgd en bestraft wil worden, als een wet overtreden wordt. Nee, men respecteert de Nederlandse rechtsorde. Ik heb aangegeven wat ik daaronder versta: Grondwet, wetten, besluiten, beschikkingen, verordeningen en jurisprudentie. Dit alles in samenhang, naar de letter en de geest, is de Nederlandse rechtsorde. Als vervolgens blijkt dat iemand lak heeft aan die rechtsorde, die rechtsorde schendt en daarmee een bedreiging voor de samenleving is, moet de naturalisatie vervallen. Je kunt erover discussiëren – de heer Pechtold heeft daar een begin mee gemaakt – wat een zodanige schending van de rechtsorde is dat die sanctie redelijk is. Die discussie wil ik graag voeren, maar het gaat allereerst om de vraag die eraan voorafgaat. Die vraag heb ik zojuist aan de minister gesteld.

Mevrouw Halsema (GroenLinks):

Het zal de heer Kamp niet verbazen dat ik het evenals de anderen niet met hem eens ben.

De heer Kamp (VVD):

Ik heb nog nooit meegemaakt dat u het met mij eens was, mevrouw Halsema.

Mevrouw Halsema (GroenLinks):

Terwijl ik het toch met goede voorstellen altijd eens ben!

U wilt een verklaring van aansprakelijkheid ervan maken. Dat is iets volstrekt anders. Dat is ook ingrijpend in het wetsvoorstel. Mijn vraag aan u is een heel praktische: hebt u een amendement voorbereid?

De heer Kamp (VVD):

Ik heb een vraag gesteld aan de minister. Afhankelijk van de beantwoording door de minister zullen wij zien wat er moet gebeuren. Het is bovendien ook verstandig om te luisteren naar de andere woordvoerders. De vraag ligt echt ten grondslag aan het voorstel en raakt het wezen van het voorstel. Voordat een amendement wordt ingediend, wil ik weten, naast de mening van mijn collega's in de Kamer hierover, hoe de minister erover denkt.

Mevrouw Halsema (GroenLinks):

Eerlijk gezegd vermoedde ik al dat u hard zou inzetten, vervolgens zou wachten, een beetje zou praten en wellicht akkoord zou gaan met het voorstel.

Het is buitengewoon helder dat de verklaring van verbondenheid die de regering heeft voorgesteld, een symbolische is. Het is wel een voorwaarde voor naturalisatie. De betekenis ervan is in de eerste plaats een symbolische en heeft geen juridisch consequenties. De vraag aan de VVD-fractie is of zij dat aanvaardbaar vindt.

De heer Kamp (VVD):

Natuurlijk is de VVD-fractie bereid om te luisteren naar wat de minister zegt en om daar goed over na te denken. Ik heb niet bij voorbaat een negatieve houding ten opzichte van dit voorstel. Ik stel alleen een logische vraag en ik wil daarop de reactie van de minister horen. Als die reactie niet bevredigend is, kunnen wij het voorstel niet steunen. Wij kunnen nog proberen het met een amendement te wijzigen, zodat het de andere kant op gaat. Het is ook mogelijk, afhankelijk van de reactie van de minister, dat wij genoegen nemen met zijn antwoord. Dit lijkt mij de manier waarop wij samen proberen tot wetgeving te komen. Er komt een voorstel, waarop reacties en vragen komen. Vervolgens kijk je of je tot een gezamenlijke conclusie kunt komen. Natuurlijk is het mogelijk dat wij het voorstel steunen. Het zou raar zijn als dit bij voorbaat uitgesloten was. Dan had ik evengoed geen vragen hoeven te stellen en had ik ook minder kans op een serieus antwoord van de minister.

Mevrouw Halsema (GroenLinks):

Het is dus heel goed mogelijk dat u dit voorstel in zijn symbolische betekenis gewoon steunt en dat u hier voor het debat heeft aangegeven dat er eigenlijk juridische consequenties aan moeten worden verbonden, maar dat u dit verder niet in wet omzet?

De heer Kamp (VVD):

Ik begrijp niet goed wat mevrouw Halsema hiermee wil bereiken. Er ligt een wetsvoorstel dat serieus wordt genomen. Er wordt een wijziging doorgevoerd waarover ik een relevante vraag stel. Ik krijg daar graag antwoord op en ik wil daar vervolgens over nadenken.

Mevrouw Sterk (CDA):

Ik verbaas mij ook over wat de heer Kamp zei. Hij zegt vrij stellig: dit moet gevolgen hebben. Als blijkt dat er geen respect is voor de rechtsorde in de definitie van de heer Kamp, heeft de verklaring eigenlijk geen zin. Dan kan ik maar één conclusie trekken, namelijk dat hij dit wetsvoorstel dan niet zal steunen. Welke ruimte is er dan nog om akkoord te gaan met dit wetsvoorstel? Waarom kan de heer Kamp er niet mee instemmen dat het respecteren van de rechtsorde betekent dat ook de sancties worden gerespecteerd? Dat is ook onderdeel van de rechtsorde. Hij noemde zelfs jurisprudentie. Dat geldt ook voor degenen die deze verklaring hebben ondertekend. Dat getuigt toch in zekere zin van respect voor de rechtsorde, ook als iemand de gevangenis ingaat?

De heer Kamp (VVD):

Ik heb de minister gevraagd waarom het in die situatie toch zinvol zou zijn om een verklaring te laten afleggen als voorwaarde voor naturalisatie. Die vraag heb ik gesteld. Het lijkt mij heel verstandig om een dergelijke vraag te stellen in een debat waarin wij gezamenlijk tot een conclusie over een nieuwe wettelijke bepaling willen komen.

Dan de vraag over het respect voor de rechtsorde. Gesteld dat iemand in de praktijk flagrant in strijd handelt met de verklaring, dus de verklaring overtreedt. Dan lijkt het mij een logische sanctie om de nationaliteit in te trekken, zeker als de verklaring een voorwaarde is voor het verkrijgen van de Nederlandse nationaliteit. Immers, het is een verklaring dat je respect hebt voor de rechtsorde, maar uit je gedrag blijkt dat je dat niet hebt en dat je een bedreiging bent voor de rechtsorde en daarmee voor de samenleving. Die stelling heb ik de minister voorgelegd.

Mevrouw Sterk (CDA):

Ik begrijp dat de heer Kamp op dit moment nog niet wil kiezen.

De heer Kamp (VVD):

Ik kan op dit moment aangeven wat volgens de VVD-fractie relevante vragen zijn en wat haar opvatting is. De eerste termijn van een debat is daar toch voor bedoeld? Vervolgens wacht ik het antwoord van de minister af. Daarna is er een tweede termijn en dan zal blijken tot welke conclusie ik kom.

De heer De Wit (SP):

Ik heb ook een vraag over de rechtsorde aan de heer Kamp. Is hij van mening dat Europese regels en Europese rechtspraak die in ons land van toepassing zijn ook tot de Nederlandse rechtsorde behoren?

De heer Kamp (VVD):

Zeker.

De heer De Wit (SP):

Wat vindt hij dan van het Europees nationaliteitsverdrag dat verbiedt dat iemand als gevolg van sancties bijvoorbeeld stateloos wordt? In de redenering van de heer Kamp gebeurt dat namelijk, omdat mensen gedwongen worden te kiezen voor één nationaliteit. Op grond van dat verdrag zou dat niet mogen. Wat vindt hij daarvan?

De heer Kamp (VVD):

Die vraag heeft de heer De Wit al in allerlei verbanden aan mij gesteld. Mijn antwoord daarop is duidelijk. Ik zal het nog eens geven. In de eerste plaats is de huidige praktijk dat het verkrijgen van een Nederlandse nationaliteit inhoudt dat je de oude nationaliteit behoudt. Ik ben daartegen, maar dat is helaas op dit moment de praktijk. In de tweede plaats vind ik dat verdragen worden gesloten om gezamenlijk iets te bereiken. Als blijkt dat er in een bepaling van een verdrag iets is vastgelegd dat het goede wat je wilt bereiken in de weg staat, moet je daar met anderen over spreken. Verdragen worden regelmatig herzien en kunnen aangepast worden. Dat is het antwoord dat ik altijd in dit soort gevallen geef en dat geef ik nu opnieuw.

Voorzitter. Wie om zwaarwegende redenen verhinderd is om een verklaring af te leggen, een verklaring dat de Nederlandse rechtsorde gerespecteerd wordt en waarmee de Nederlandse nationaliteit verkregen wordt, mag een schriftelijke verklaring overleggen. Eventueel kan ook zonder schriftelijke verklaring de naturalisatie verkregen worden. Ik vraag mij af hoe hiermee in de praktijk omgegaan wordt. In welke situaties wordt dit gedaan? Geldt dit bij het huwelijk van een broer, een begrafenis van een collega, een sollicitatiegesprek dat niet uitgesteld kan worden, een zakenreis of een lang vooraf geboekte vakantiereis? Mag je dan wegblijven? Wie bepaalt wat zwaarwegend is? Is dat elk van de meer dan 400 gemeenten in ons land? Aan welke eisen moet een dergelijke schriftelijke verklaring voldoen? Moet de verklaring ondertekend worden? Moet zij ondertekend worden op het gemeentehuis na legitimatie en in aanwezigheid van een ambtenaar? Moet die gedateerd worden? Kan de minister nog eens aangeven in welke gevallen men afwezig mag zijn én geen schriftelijke verklaring hoeft te overleggen? Wil de minister ook nader ingaan op de vorm van die schriftelijke verklaring?

Het tweede deel van het wetsvoorstel betreft de verkrijging van het Nederlanderschap in geval van de erkenning van een kind bij of kort na de geboorte, ongeacht of de erkenner de biologische vader is of niet. Als het kind zeven jaar of ouder is, moet de erkenner zijn biologische vaderschap aantonen. Kort na de geboorte is niet hetzelfde als zeven jaar. Waarom is er gekozen voor die termijn van zeven jaar? Waarom niet voor een week, een maand, een jaar of drie jaar, om maar wat te noemen? Zou de minister dat nog willen toelichten? Dat is mij uit de voorbereiding niet duidelijk geworden.

De heer Anker (ChristenUnie):

Voorzitter. Aan het begin van mijn betoog sta ik kort stil bij de term "verbondenheid". Ik vind dat een bijzonder mooie en warme term, die aangeeft dat je je ergens mee verbonden weet, dat je ergens bij hoort en dat je ergens deel van uitmaakt. "Gebondenheid" klinkt hetzelfde, maar is toch iets anders. Dan is het veel meer eenrichtingsverkeer. Je bent ergens aan gebonden en je verbindt jezelf ergens aan.

De verklaring van verbondenheid met Nederland moet wat mijn fractie betreft op die warme manier van tweerichtingsverkeer bekeken worden. Het gaat om een uiting van verbondenheid met de Nederlandse samenleving. Het voorliggende wetsvoorstel is een uitvloeisel van het integratiedebat van een aantal jaren naar aanleiding van het rapport Bruggen bouwen van de commissie-Blok. In dat debat bleek zowel bij de Kamer als bij de regering de wens te bestaan om te komen tot de invoering van een door nieuwe Nederlanders af te leggen verklaring die het kiezen voor Nederland onderstreept. Met dit wetsvoorstel maken wij die wens concreet. Daaraan geeft de fractie van de ChristenUnie steun. In onze notitie Kiezen voor Nederland, die ongeveer tegelijkertijd met het rapport van de commissie-Blok uitkwam, hebben wij daar al voor gepleit en dat hebben wij ook in het debat over het rapport van de commissie-Blok verwoord.

Waarom nu deze verklaring voor nieuwe Nederlanders? Voor de ChristenUnie betekent integratie dat nieuwe Nederlanders zich persoonlijk en als groep medeburgers weten van de Nederlandse samenleving. Nieuwe Nederlanders zijn geïntegreerd als zij zich vrij in Nederland kunnen ontplooien en zich actief en loyaal voor hun nieuwe thuisland inzetten. Verbondenheid met Nederland is daarvoor belangrijk. Voor de ChristenUnie-fractie is de verklaring van verbondenheid een moment waarop de aspirant-Nederlander zijn loyaliteit aan Nederland expliciet duidelijk maakt. Het is geen vrijblijvende uiting. De verklaring schept immers directe rechtsgevolgen voor nieuwe Nederlanders. Door het afleggen van de verbondenheidsverklaring verkrijgt men het Nederlanderschap. Daarmee is dit geen symboolwetgeving, want zij geeft concrete juridische gevolgen.

Deze plechtige verklaring kan worden ingebed in een feestelijke naturalisatieceremonie die de nieuwe Nederlander welkom verklaart. Die naturalisatieceremonie wordt een moment waarop een verbintenis wordt aangegaan tussen de nieuwe Nederlander en de Nederlandse samenleving. Dat is plechtig, maar niet alleen plechtig. De liefde moet van twee kanten komen. Iemand moet zich echt welkom weten in de Nederlandse samenleving om zich daadwerkelijk verbonden te kunnen voelen.

Over de formulering van de verklaring heeft mijn fractie nog een paar opmerkingen. De ChristenUnie vindt het terecht dat de tekst van de verklaring die de nieuwe Nederlander moet afleggen, door middel van een nota van wijziging in het wetsvoorstel is opgenomen. Letterlijk verklaart hij of zij de Nederlandse rechtsorde te respecteren en te beloven om de plichten die het staatsburgerschap met zich meebrengt, getrouw te vervullen. De fractie van de ChristenUnie steunt de keuze om ook plichten in de verklaring op te nemen. De regering stelt in de nota naar aanleiding van het verslag dat het Nederlanderschap meer is dan uitsluitend staatsburgerschap. Zij wijst er terecht op dat een rechtsgemeenschap een waardegemeenschap is: "Als waardegemeenschap is de samenleving te karakteriseren als een samenwerkingsverband van burgers die zich op basis van vrijwilligheid gebonden weten aan het naleven, in stand houden en zo nodig verdedigen van een aantal kernwaarden. De verklaring van verbondenheid is mede de uitdrukking van een weloverwogen loyaliteit aan deze waardegemeenschap." De regering maakt echter niet concreet over welke waardegemeenschap, welke kernwaarden en welke plichten wij het precies hebben. Zij had daarbij bijvoorbeeld kunnen verwijzen naar de grondrechten, de Grondwet en de burgerplichten die zullen worden onderzocht, maar zij heeft dat niet gedaan. Kan de regering daar nog eens op ingaan? Waarom wordt bijvoorbeeld niet verwezen naar de te verwachten uitkomsten van de commissie Uitdragen kernwaarden van de rechtsstaat? Mijn fractie ziet dan ook liever dat het eerste gedeelte wordt vervangen door de alternatieve tekst, neergelegd in het amendement-Dijsselbloem c.s. dat wij hebben ondertekend. Daarmee komt scherper tot uitdrukking dat de nieuwe Nederlander aangeeft, zich te zullen houden aan de in Nederland geldende wet- en regelgeving, dat hij gepast gebruik zal maken van de burgerlijke vrijheden die ons rechtsstelsel biedt en de vrijheden van anderen wil helpen eerbiedigen. Het gaat om vrijheden, maar ook om verantwoordelijkheden.

Op deze manier geformuleerd, doet het overigens wel de vraag rijzen waarom je een verklaring van verbondenheid in enigerlei vorm, in ieder geval een verklaring van innerlijke verbondenheid, niet ook aan autochtone Nederlanders zou mogen vragen. Het is toch logisch dat je verbondenheid aan de Grondwet en de grondrechten en het naleven van burgerplichten ook van de autochtone Nederlanders macht verwachten. Het is echter lang niet altijd vanzelfsprekend. Er zijn nogal wat Nederlanders die zich niet loyaal naar de samenleving opstellen. De onlusten bij de jaarwisseling waren daar een sprekend voorbeeld van, maar ook andere ontwikkelingen die erop gericht zijn om de samenleving te ontwrichten of om enkel en alleen onvrede en ongenoegen te uiten, getuigen niet van het zich actief inzetten voor de samenleving. De toelichting op het wetsvoorstel zelf en de beantwoording van onze vragen geven ook aanleiding tot deze bredere opvatting. Deelt de minister de opvatting dat verbondenheid mag worden gevraagd van nieuwe Nederlanders, maar ook van autochtone Nederlanders? Is hij met ons van mening, dat innerlijke verbondenheid van allochtone en autochtone Nederlanders aan de Nederlandse rechtsorde en aan essentiële waarden noodzakelijk is voor het bewaren van de vrede in het land en om een echte samenleving mogelijk te maken en te houden?

Door het op deze manier breder te trekken, betrekken wij er iedereen bij, want de Grondwet, de grondrechten en straks de burgerplichten gelden voor álle Nederlanders. Niemand mag zich aan de verantwoordelijkheid onttrekken die past bij het Nederlandse staatsburgerschap.

Kortom, om mijn eerdere vraag maar zelf te beantwoorden: de ChristenUnie vindt het wel logisch om dat ook van autochtone Nederlanders te vragen en heeft dan ook een jaar geleden gepleit voor het opstellen van een handvest voor verantwoord burgerschap. Wij zijn blij dat dit kabinet ermee komt. Is het kabinet bereid deze vraag te betrekken bij het opstellen van een handvest voor verantwoord burgerschap?

Mevrouw Sterk (CDA):

De heer Anker wil graag dat iedere burger een dergelijke verklaring ondertekent. Hoe ziet hij dat praktisch voor zich? Wanneer zou dat dan moeten?

De heer Anker (ChristenUnie):

Wij hebben al vaker gezegd dat er een soort handvest voor verantwoord burgerschap moet komen. Men moet niet alleen weten wat de rechten zijn van Nederlanders, maar ook wat de plichten zijn. Toen wij de behandeling van dit wetsvoorstel aan het voorbereiden waren, kwam die gedachte weer bij ons op. Wij vragen in het wetsvoorstel dingen van nieuwe Nederlanders, maar moeten die eigenlijk van iedereen in Nederland vragen. Ik vraag het kabinet daarom dit in het achterhoofd te houden bij het opstellen van het handvest voor verantwoord burgerschap.

Mevrouw Sterk (CDA):

De heer Anker vraagt het kabinet dus ook om te bekijken of er een moment kan worden gevonden waarop van Nederlanders kan worden gevraagd om dit te ondertekenen.

De heer Anker (ChristenUnie):

Ik ben er zelf nog niet helemaal uit hoe wij dat moeten doen, want volgens mij zou wat mevrouw Sterk nu zegt, leiden tot een enorm administratief gebeuren waardoor de echte spanning ervan af is. Ik kan mij wel voorstellen dat wij iets opstellen met de vermelding: dit zijn de plichten die bij het Nederlandse staatsburgerschap horen. Wij hebben de Geneefse Conventie eens gespiegeld: "ik heb recht op" betekent ook"ik ben verplicht tot".

Mevrouw Sterk (CDA):

Ik sta sympathiek tegenover het voorstel. Wellicht kan de heer Anker aangeven of hij mijn voorstel kan ondersteunen om alle achttienjarigen een keer per jaar uit te nodigen voor een naturalisatieceremonie, die je met evenveel recht een burgerschapsceremonie kunt noemen. Dan kunnen zij samen met de nieuwe Nederlanders vieren wat het is om staatsburger te mogen worden en zijn van dit land, ervan uitgaande dat het kiesrecht er als extra bij hoort.

De heer Anker (ChristenUnie):

Ik vind het een interessant idee, maar moet er even over nadenken. De fractiegenoot van mevrouw Sterk, de heer Schinkelshoek, heeft hier eens uitgesproken dat eigenlijk elke jongere in Nederland vanaf een bepaalde leeftijd hier op de publieke tribune moet hebben gezeten. Er zit nu weer een aantal jongeren. Dat is fantastisch. Zij zwaaien nu. Alleen, er zitten allerlei fysieke beperkingen aan dat voorstel. Het is heel goed dat jongeren weten dat het niet vanzelfsprekend is dat je in een democratie en rechtsstaat leeft, maar dat het in een groot deel van de wereld anders is.

De heer De Wit (SP):

Ik vraag de heer Anker om duidelijk te maken om welke reden hij in het amendement rept van grondwettelijke orde. In een eerdere fase van dit debat is al door met name collega Pechtold gezegd dat rechtsorde veel meer omvat dan alleen de ordening in de Grondwet. Dat ben ik met hem eens. De heer Kamp heeft net terecht uitgelegd dat rechtsorde heel veelomvattend is. Rechtsorde omvat internationaal en Europees recht, onze eigen wetten in formele en materiële zin, lagere regelingen en rechtspraak. Daarom wil ik weten waarom de heer Anker heeft gekozen voor het begrip grondwettelijke orde.

De heer Anker (ChristenUnie):

Het was niet de bedoeling om de zaak te verengen. De heer Dijsselbloem heeft dit voorstel gedaan en hij zal dit zo nog wel toelichten, maar ik kan nu al wel zeggen dat het niet onze bedoeling is geweest om de betekenis te versmallen. In de Grondwet is een aantal fundamentele waarden van onze rechtstaat opgenomen. Die waarden moet je op je netvlies hebben als je in Nederland leeft. Het was de bedoeling om dit erin te krijgen. Wij hebben de indruk dat er met een enkele verwijzing naar de rechtsorde meer wordt verwezen naar een bepaald systeem en niet naar waarden. Wij hebben hiernaar gevraagd in de schriftelijke ronde. Het kabinet heeft geantwoord dat het gaat om een gemeenschap die bepaalde waarden nastreeft, beschermt en eventueel verdedigt. Er komt echter geen antwoord op de vraag wat die waarden nu precies zijn. Met een vermelding van de Grondwet wordt tegemoetgekomen aan onze wens om heel expliciet te verwijzen naar een aantal waarden die belangrijk zijn voor de Nederlandse rechtstaat.

De heer De Wit (SP):

Als de heer Anker het zo uitlegt, is het wel degelijk een beperking. Je verlegt dan met name de aandacht op de grondwettelijke waarden. Die zijn essentieel voor onze rechtsorde, maar ook in het Wetboek van Strafrecht is een aantal principiële uitgangspunten opgenomen die van belang zijn voor onze rechtstaat en onze rechtsorde. In de uitleg van de heer Anker beluister ik toch nog een beperking.

De heer Anker (ChristenUnie):

Volgens mij is het begrip rechtsorde niet uit het amendement-Dijsselbloem verdwenen. Toch wel? Ik zal het nog eens goed nalezen en hierop terugkomen. Het is absoluut niet de bedoeling om de zaak te versmallen, maar juist om waarden een centrale plaats te geven. Het lijkt mij vanzelfsprekend dat je je onderwerpt aan de Nederlandse rechtsorde.

Mevrouw Halsema (GroenLinks):

Ik heb het amendement zo gelezen dat het de bedoeling is om het niet te versmallen tot het Nederlands recht, maar heel nadrukkelijk de rechtsorde van het Koninkrijk te impliceren, namelijk ook de Antillen.

De heer Anker (ChristenUnie):

Het is de bedoeling dat dit niet alleen in Nederland geldt, maar in het hele Koninkrijk. Dus dat klopt.

Mevrouw Halsema (GroenLinks):

Er wordt nu gesproken over de Nederlandse rechtsorde en niet over de rechtsorde van het Koninkrijk der Nederlanden waartoe ook de Antillen behoren. Ik geef de heer Anker in overweging om ervan te maken: verklaar ik dat ik de rechtsorde van het Koninkrijk der Nederlanden respecteer. Dan zijn alle problemen opgelost.

De heer Anker (ChristenUnie):

Ik ben benieuwd hoe de hoofdindiener van het amendement hierover denkt. Wij zullen daar nog over spreken.

Tot slot nog iets over het gelijktrekken van de nationaalrechtelijke rechtspositie van het buitenechtelijke kind dat postnataal wordt erkend. Dit kind heeft sinds 2003 niet meer dezelfde rechten als een prenataal erkend buitenechtelijk kind of het wettige kind van een Nederlandse vader, om schijnerkenningen tegen te gaan. Dit nationaalrechtelijke onderscheid tussen kinderen die voor en kinderen die na de geboorte erkend zijn en het onderscheid met kinderen uit huwelijk geboren, worden als ongewenst ervaren, zeker ook omdat dit onderscheid volgt uit de negatieve veronderstelling dat het om een schijnerkenning zou gaan. Mijn fractie acht het niet te rechtvaardigen dat in dit geval de goeden onder de kwaden lijden. Wij steunen dus ook dit deel van het wetsvoorstel.

De heer Van der Staaij (SGP):

Mevrouw de voorzitter. Het meest in het oog springende onderdeel van dit wetsvoorstel is de invoering van een verklaring van verbondenheid. Het afleggen van zo'n verklaring is verplicht voor mensen die door naturalisatie of door optie Nederlander willen worden. Om een dergelijke verklaring was gevraagd in het debat met de regering over het rapport Bruggen bouwen over het integratiebeleid, destijds uitgebracht door een commissie uit de Kamer. Het kabinet heeft hierop positief gereageerd. De SGP-fractie kan zich hierin vinden. Van zo'n verklaring van verbondenheid mag je geen wonderen verwachten. Het blijft staan dat de loyaliteit niet alleen met woorden betuigd, maar vooral ook met daden betoond zal moeten worden. Niettemin heeft zo'n verklaring wel meerwaarde. Ze onderstreept wel wat het betekent om Nederlands staatsburger te zijn. Dat daar niet alleen rechten aan vastzitten, maar ook plichten. Dat wij ook van nieuwe Nederlanders mogen verwachten dat zij loyaal zijn aan onze rechtsorde, dat zij de wetten en regels die hier gelden, niet aan hun laars kunnen lappen. Natuurlijk mag men streven naar veranderingen, maar dan alleen langs democratische weg en niet met dwang, intimidatie of geweld.

Het luistert wel nauw dat de gewetensvrijheid niet in het gedrag komt. De regering beklemtoont terecht dat juist deze fundamentele grondwettelijke waarde een duidelijke begrenzing vormt van de mogelijkheid om een verklaring van verbondenheid te vragen. Ik vind dat ook wezenlijk, want het staatsburgerschap betekent niet dat je het eens moet zijn met alle wetten en regels van dit land. Het betekent echter nadrukkelijk wel dat veranderingen uitsluitend via democratische weg mogen worden nagestreefd.

Dat de overheid een eed, gelofte of verklaring van burgers verlangt, is geen nieuw verschijnsel. Ook in een aantal andere landen is het in gebruik. In de nota naar aanleiding van het verslag wordt hiervoor verwezen naar een bijlage die abusievelijk niet in de gedrukte stukken is terechtgekomen. Naar ik heb begrepen, zal die later alsnog worden toegevoegd.

Ook in de Nederlandse staatkundige geschiedenis komen wij tegen dat het afleggen van een eed door burgers werd verlangd, bijvoorbeeld voor het verkrijgen van een burgerrecht van een stad. Uit de Franse tijd kennen wij staatsregelingen die een verklaring van burgertrouw vragen als voorwaarde voor het verkrijgen en uitoefenen van stemrecht. Ik moest daar zo-even nog aan denken toen de vraag aan de orde kwam of allochtone burgers ergens aan gebonden zijn. Overigens werd er toen wat minder nauw omgesprongen met de gewetensvrijheid. Met de woorden "Dit verklaar ik op mijn burgertrouw" moest de onveranderlijke afkeer van het stadhouderlijk bestuur, het federalisme, de aristocratie en de regeringsloosheid worden betuigd. Je kunt dus wel positief staan tegenover een verklaring van verbondenheid, maar dan is het wel van belang om te weten waar je precies ja tegen zegt.

Mijn fractie vindt dat geen verklaring de voorkeur verdient boven een ondeugdelijke verklaring. Ik ben dan ook blij dat de inhoud van de af te leggen verklaring in de wet zelf wordt opgenomen. Aanvankelijk was het kabinet van opvatting dat vastlegging in een ministeriële regeling volstond. Na het advies van de Raad van State, die eigenlijk ook al sprak over wettelijke vastlegging, is gekozen voor een algemene maatregel van rijksbestuur. Terecht is het inzicht van de regering nog verder voortgeschreden en is uiteindelijk gekozen voor vastlegging in de wet. In de eerste nota van wijziging is dan ook een concrete formulering opgenomen. Gevraagd wordt om het respecteren van de Nederlandse rechtsorde en om de belofte de plichten die het staatsburgerschap met zich meebrengt, getrouw te vervullen.

In deze formulering kan ik mij op zichzelf vinden, maar ik vraag mij wel af waarom de trouw aan de Koning/Koningin niet is opgenomen. Ik voel daar wel voor. In de formulering van constitutionele monarchieën als Engeland en Spanje wordt wel om trouw aan de koning/koningin of het in de Grondwet voorziene staatshoofd gevraagd. Ook in de Nederlandse traditie is het gebruik in tal van staatkundige eden – ik denk aan ministers, Kamerleden, rechters en militairen – normaal. Waarom is er dan juist hier geen uitdrukkelijke verklaring van trouw aan de koning/koningin opgenomen?

Mevrouw Halsema (GroenLinks):

Het antwoord ligt voor de hand: overtuigde republikeinen kunnen hierdoor in gewetensnood komen. Mag je volgens u dan nog wel republikein zijn?

De heer Van der Staaij (SGP):

Dat is een interessante, maar geen nieuwe vraag. Er zijn ook republikeinen die als Kamerlid een eed van trouw aan de koning/koningin hebben afgelegd. Hetzelfde geldt natuurlijk voor ministers. Vandaar ook dat deze vraag al eerder in het Nederlands recht aan de orde is gekomen. Zo schrijf professor Oud in 1962 in Het constitutioneel recht van het Koninkrijk der Nederlanden dat aangenomen wordt dat ook degene die een principieel voorstander van de republikeinse staatsvorm is, zonder bezwaar de eed van trouw aan de Koning kan zweren, mits hij zich niet van ongrondwettige middelen bedient en dus een verandering van de staatsvorm niet nastreeft langs een andere weg dan de grondwettelijke. Ik sprak zojuist zelf over de onwenselijkheid dat mensen in gewetensnood worden gebracht, maar dat is hier dus niet aan de orde. Zolang de Koning tot onze rechtsorde behoort, hoor je je hiertegenover loyaal op te stellen. Vandaar dat in het Wetboek van Strafrecht majesteitsschennis verboden is, ook voor republikeinen.

Voorzitter. In de verklaring wordt melding gemaakt van de plichten van staatsburgers. Kan de minister nader toelichten wat hiermee wordt bedoeld? Wij hadden het zojuist over het stemrecht. Wat daarbij opvalt, is dat wij er bewust voor hebben gekozen om geen opkomstplicht te hebben. Je zou kunnen denken: is het niet de plicht van de staatsburger om te gaan stemmen? Wij creëren aan de andere kant echter nadrukkelijk de mogelijkheid om ervoor te kiezen, niet te gaan stemmen. Wat valt nu wel en niet onder de plichten van een staatsburger?

Wat betreft het amendement wacht ik de toelichting van collega Dijsselbloem en anderen af, die een alternatieve formulering voorstellen, waarin de grondwettelijke orde wordt genoemd. Ik vroeg mij af of dit betekent dat het Statuut voor het Koninkrijk der Nederlanden daarmee wordt uitgezonderd. Dit valt wel onder de rechtsorde, maar niet onder de grondwettelijke orde. Wordt de Grondwet, zoals wij die hier beleven, ook in andere Rijksdelen op dezelfde manier gezien? Wij hebben het tenslotte over een Rijkswet.

Ten slotte heb ik nog een vraag over de keuze tussen de verklaring/belofte en de eed. In de opsomming van wat in andere landen gebruikelijk is, stond wat in Nederland de bedoeling zou zijn. In de desbetreffende bijlage bij de nota naar aanleiding van het verslag wordt conform het gangbare patroon de keuze geboden tussen de eed en de verklaring/belofte. In de tekst die nu in de nota van wijziging staat, is wel voorzien in de eedformule "Zo waarlijk helpe mij God Almachtig", maar er staat niet "ik zweer". Er lijkt sprake te zijn van een mengvorm tussen eed en verklaring/belofte. Kan de minister dit toelichten? Het lijkt mij duidelijker om aan te sluiten bij de gangbare terminologie en te kiezen voor de verklaring/belofte of de eed, maar dan inclusief de woorden "ik zweer".

Is er in juridische zin sprake van het afleggen van een eed, zoals in het kader van de toepassing van andere wetten? Als er echt sprake is van eedaflegging, geldt de Eedswet van 1911. Dan moeten bij het uitspreken van de woorden "Zo waarlijk helpe mij God Almachtig" de twee vingers van de rechterhand worden opgestoken. Als het geen formele eedaflegging betreft, is dat onduidelijk. In het Wetboek van Strafrecht is meineed strafbaar gesteld. Het opzettelijk afleggen van een valse verklaring is strafrechtelijk vervolgbaar. Nu zal het bij dit type eed niet gemakkelijk zijn om te beweren dat men een valse eed heeft afgelegd, maar strikt formeel gesproken en in heel bijzondere gevallen is het desbetreffende artikel wel van toepassing, als er echt sprake is van een juridische eedaflegging. Als het echter een bijzondere mengvorm is, geldt dit niet. Daarom krijg ik op dat punt graag meer duidelijkheid.

Mevrouw Halsema (GroenLinks):

Voorzitter. Mijn fractie beschouwt het eerste deel van het wetsvoorstel, de wijziging van de regeling voor naturalisatie, als een verbetering ten opzichte van de wetgeving uit 2003. Wij zullen daarmee vanzelfsprekend instemmen. Wel heeft de heer Pechtold daarover een aantal uitstekende vragen gesteld, waarbij ik mij wil aansluiten.

"Symboolwetgeving" is meestal niet bedoeld als een compliment, want dan heeft de wet geen andere betekenis dan een symbolische, en kunnen er geen juridische consequenties aan verbonden worden. Voor de verklaring van verbondenheid geldt in hoge mate dat het symboolwetgeving is. Er kunnen geen juridische gevolgen aan worden verbonden, of het zou moeten zijn in de zin van "soft law". Ik ben benieuwd naar de mening van de minister daarover. De poging van de VVD-fractie om van een verklaring van verbondenheid een verklaring van aansprakelijkheid te maken, kan op geen enkele steun van mijn fractie rekenen. De verklaring is wel een voorwaarde voor het verkrijgen van het Nederlanderschap. Spreek je de verklaring van verbondenheid niet uit, dan zul geen Nederlander kunnen worden. Aangezien het gaat om een geritualiseerde verklaring, is er nauwelijks sprake van een serieuze hobbel voor het verkrijgen van het Nederlanderschap. Dat betekent dat het moment van verbondenheid dat geïntroduceerd wordt met deze verklaring vooral een symbolisch moment is. Het gaat hier om een symbolische handeling. Mijn fractie zegt daar echter meteen bij dat dit symbool kan uitgroeien tot een dierbaar symbool. Waar het om gaat, is dat een administratieve handeling uitgroeit tot een moment van overdenking, waarin de nieuwkomer, de nieuwe Nederlander, kan nadenken over de vraag wat het betekent om het staatsburgerschap van Nederland te krijgen. Ik kan mij goed voorstellen dat dit voor de betrokken nieuwe Nederlanders van grote betekenis is. Het is nogal wat als je het staatsburgerschap van een nieuw land mag aanvaarden. Mijn fractie hoopt dan ook dat de naturalisatieceremonie kan gaan uitgroeien tot een echt feest en tot een stijlvol feest. Ik denk dat wij allemaal wel de beelden kennen van het moment van overhandiging, vergezeld van laffe blokjes kaas en een vlag die aangereikt wordt. Dat is niet wat ik mij voorstel bij een stijlvolle ceremonie.

Dat wil allemaal nog niet zeggen dat wij gelukkig zijn met de voorliggende tekst. Wij hebben er dan ook een amendement op ingediend en dat wil ik toelichten. Natuurlijk dient men als nieuwe of potentiële staatsburger uit te spreken dat men de plichten die horen bij het Nederlandse staatsburgerschap aanvaardt, maar dat zou niet het enige moeten zijn. Het staatsburgerschap behelst naar mijn idee allereerst de toekenning van grondwettelijk vastgelegde en beschermde vrijheden en rechten. Dan hebben wij het over de vrijheid van meningsuiting, de vrijheid van godsdienst, de vrijheid van vereniging en, last but not least, het kiesrecht: het recht om te kiezen en gekozen te worden.

Voor mij luistert het nauw dat de uitnodiging om deel uit te gaan maken van ons land ook een actieve uitnodiging is om je rechten te gaan gebruiken. Dat geldt des temeer daar veel van de mensen die Nederlander willen worden bijvoorbeeld vluchtelingen zijn of migranten afkomstig uit totalitaire staten waar niet zelden juist die grondwettelijke vrijheden en rechten met voeten getreden worden. Wij hebben het amendement niet al te zwaar geformuleerd. De vraag die ik u voorleg, is wel zwaar. Is de uitnodiging aan nieuwe Nederlanders nu een uitnodiging om een gedisciplineerd onderdaan te worden van ons Koninkrijk of is het de uitnodiging om een mondige burger te worden, die zich roert, die zijn rechten gebruikt, zijn vrijheden uitoefent en vanzelfsprekend daarbij ook zijn plichten kent?

Ik leg deze vraag indringend voor, want wij erkennen de symbolische waarde van de verklaring, maar wij hechten er dan ook aan dat in het symbool tot uitdrukking wordt gebracht dat men toetreedt tot de rechtstaat waarin de mensenrechtelijke vrijheden zijn gewaarborgd – waarop wij trots zijn – en dat men niet alleen toetreedt tot een gemeenschap van plichten. Het laatste vind ik nu eenzijdig in de verklaring zitten.

De heer Dijsselbloem (PvdA):

Ik ben het zeer eens met uw benadering van het staatsburgerschap en het belang van de grondwettelijke vrijheden en de rechten die mensen daaraan kunnen ontlenen. Toch vind ik het merkwaardig om dat op te nemen in een verklaring die mensen verplicht moeten afleggen. Ik vraag om een toelichting op dat punt. Ik word dus verplicht een verklaring af te leggen, waarin ik zeg – ik citeer uit uw amendement – "vol vreugde zal ik van mijn rechten gebruik maken". Nu zal "vol vreugde" wel een knipoog zijn, maar ik vind niet dat wij mensen kunnen "dwingen" om een verklaring af te leggen dat zij van welke rechten dan ook gebruik zullen maken. Het is nu juist eigen aan een vrijheid dat je er gebruik van mag maken en dat niemand je daarin mag belemmeren, behoudens de wet. U draait dat om en zegt: u moet verklaren dat u met vreugde van uw rechten gebruik zult maken. Dat is volgens mij volstrekt in strijd met het idee van vrijheden.

Mevrouw Halsema (GroenLinks):

Dat begrijp ik. Voor hen die het amendement niet hebben gezien, lees ik die toevoeging even voor: "vol vreugde zal ik van mijn rechten en grondwettelijke vrijheden gebruik maken". Dat is de toevoeging. "Vol vreugde" is vanzelfsprekend een knipoog en kan altijd gecorrigeerd worden. Er zit iets wonderlijks in de redenering van de heer Dijsselbloem. Hij wijst op het plichtmatige karakter van de verklaring, maar het uitspreken van de verklaring is een verplichting. Het aanwezig zijn op het moment van uitspreken van de verklaring is een verplichting. De verklaring zelf leidt niet tot nieuwe verplichtingen. Dat hebben wij net besproken. GroenLinks en volgens mij ook de Partij van de Arbeid zijn geen voorstander van wat de heer Kamp wél wil. Je spreekt een verklaring van verbondenheid uit, je bent verplicht de verklaring uit te spreken, maar dat verplicht je na dat moment nog niet tot het aan de dag leggen van allerlei ander gedrag dan elke gewone Nederlander verplicht is, aan de dag te leggen. Zoals op de plichten kan worden gewezen, kan iemand in de verklaring uitspreken dat hij daarmee lid, onderdeel van de Nederlandse rechtstaat wordt en dat hij daarmee van zijn vrijheden en rechten gebruik zal maken, als hij daar zin in heeft.

De heer Dijsselbloem (PvdA):

Als u het zo formuleert, is de inhoud van de verklaring bijna niet meer interessant. Dan kunnen wij het debat daarover afsluiten. Ik neem het feit buitengewoon serieus dat mensen geacht worden, te verklaren dat zij het – ik zou eigenlijk mijn eigen tekst moeten formuleren – grondwettelijk et cetera. De inhoud nemen wij toch wel buitengewoon serieus. U zegt toch niet dat het niet uitmaakt wat men verklaart omdat het toch geen consequenties heeft? Wij voerden net een debat over de juridische consequenties van het geval dat je je later niet helemaal aan de wet houdt. Daar hadden wij het over. U draait het om door te zeggen dat u wat hierin staat niet relevant vindt, omdat het geen juridische consequenties heeft in de zin dat iemand het land moet verlaten. Ik vind wat hierin staat relevant en vraag u, te reageren op mijn stelling dat u van mensen vraagt, te verklaren dat zij vol vreugde van hun rechten gebruik zullen maken. Ik denk dat die rechten er ten principale zijn. Die zijn gegarandeerd. Daar mag je te allen tijde gebruik van maken als je je aan de wet blijft houden. Niemand kan jou echter dwingen om daar vol vreugde gebruik van te maken.

Mevrouw Halsema (GroenLinks):

Maar leidt deze verklaring ertoe dat mensen gedwongen kunnen worden, zich aan hun plichten te houden? Dat is de wedervraag. Ik heb al gezegd dat mijn fractie deze verklaring betekenisvol en van belang acht. Het is een symbool dat van belang is. Eigenlijk introduceer je een naturalisatierite. Dat is van belang. De tekst leidt echter niet tot nieuwe verplichtingen. De tekst is op zichzelf van betekenis. Voor mijn fractie is het van belang dat er evenwicht wordt gecreëerd in wat onze rechtstaat ten diepste is, namelijk een verzameling van vrijheden, rechten en plichten.

De heer Dijsselbloem (PvdA):

U hebt gelijk dat het afleggen van de verklaring geen nieuwe plichten toevoegt. Als je Nederlander of ingezetene van Nederland bent, ben je al verplicht om je aan de wet te houden. Je bent alleen niet verplicht om van welke rechten ook gebruik te maken. Dat voegt u wel toe aan de wet. Op dit punt voegt u een nieuwe plicht toe, die helemaal niet bestaat.

Mevrouw Halsema (GroenLinks):

Daar gaat uw redenering mank. Als je zegt dat deze verklaring geen nieuwe plichten toevoegt, kun je niet tegelijkertijd zeggen dat ik met de opname van het mogen gebruikmaken van je rechten, wel een plicht kan toevoegen. Of de verklaring voegt in haar geheel een nieuwe plicht toe – dan hebt u gelijk – of de verklaring voegt geen plicht toe. Dan is het ook van groot belang dat je erop wijst dat je dankzij de aflegging van de verklaring gebruik kunt maken van je rechten. Als dat voor u een belemmering is, maak ik daar graag van "dat ik daarmee gebruik kan maken van mijn rechten en grondwettelijke vrijheden". Voor mijn fractie blijft het van belang dat je benadrukt dat het Nederlands staatsburgerschap je in de allereerste plaats toegang geeft tot mensenrechtelijke vrijheden zoals de vrijheid van meningsuiting, de vrijheid van vereniging en de vrijheid van godsdienst.

De heer Van der Staaij (SGP):

Kunt u geen onderscheid maken tussen wat, zeg maar, tot de toelichting, het ritueel en de toespraak hoort en wat je echt als verklaring vordert? Zelfs de huwelijkswetgeving verplicht ons niet, ons uit te laten over de positieve emoties die daaraan verbonden zijn. Wij vragen zakelijk wat de rechten en plichten zijn. Gaat u niet te ver als u zich in een juridische formulering uitlaat over de emoties waarmee je je plichten dan wel rechten hebt te vervullen?

Mevrouw Halsema (GroenLinks):

Natuurlijk wil ik de tekst van het amendement wel herzien. Dat spreekt van zelf. Als voor u "vol vreugde" te bourgondisch is, wil ik dat natuurlijk corrigeren. Daar doe ik niet moeilijk over. Ik heb ermee tot uitdrukking willen brengen dat men daar vanzelfsprekend mee aangeeft, te erkennen dat het staatsburgerschap plichten oplevert, maar dat het nog belangrijker is dat je met het Nederlands staatsburgerschap een vrij mens bent.

De heer Kamp (VVD):

U komt met een amendement dat inhoudt "vol vreugde zal ik van mijn rechten en grondwettelijke vrijheden gebruik maken". Nu hebt u eerst ingetrokken het onderdeel "gebruik van zal maken". Vervolgens gaat "vol vreugde" er uit. Wat blijft er dan nog over?

Mevrouw Halsema (GroenLinks):

Ik zal eens naar de formulering kijken. Wat erin blijft, is: "Ik kan gebruik maken van mijn rechten en vrijheden". Overigens heb ik een amendement klaarliggen, terwijl u het uwe nog moet maken.

De heer Kamp (VVD):

Ik maak zelf wel uit of ik een amendement nodig vind of niet.

Mevrouw Halsema (GroenLinks):

Wat u wilt, is nogal revolutionair. Ik dacht daarom dat u inmiddels wel hard aan het werk zou zijn. Anders is het alleen voor de bühne geweest.

De heer Kamp (VVD):

Ik begrijp dat u dit amendement intrekt. U komt dus met een nieuw amendement, inhoudende: "Ik kan gebruik maken van mijn rechten en plichten".

Mevrouw Halsema (GroenLinks):

Ik zal eens over een mooie formulering nadenken. Eerlijk gezegd ben ik er nog niet van overtuigd dat "ik zal" niet goed is. Ik zal daarover eens met de heer Dijsselbloem overleggen, want als ik daarmee afsteven op een Kamermeerderheid ben ik altijd te porren voor een verandering van het amendement. Gaat u er maar gewoon van uit dat er straks een zwaar amendement ligt.

De heer Kamp (VVD):

Beide elementen zijn teruggetrokken. U gaat nadenken over hetgeen nog komt. Dat is interessant.

Mevrouw Halsema (GroenLinks):

En nu aan het werk.

Voor wie geldt de verklaring nu wel en voor wie niet? Deze vraag komt ook naar voren in de nota naar aanleiding van het verslag. Er is één groep waarbij dit voor mij knaagt, namelijk de jongeren die in Nederland zijn geboren en die gebruik moeten maken van de optiemogelijkheid. Zij zijn vanaf hun geboorte Nederlands en maken deel uit van onze gemeenschap. Anders dan alle jongeren waarmee zij in de klas hebben gezeten of die zij van het voetballen kennen, moeten zij dan plotseling verklaren dat zij zich verbonden voelen. Ik zie de minister ook moeilijk kijken; het voelt inderdaad niet prettig aan, omdat dan etnische herkomst plotseling weer telt voor jongeren die er gewoon bij horen. De PvdA-fractie heeft in de nota naar aanleiding van het verslag terecht gevraagd of deze groep jongeren niet uitgezonderd kan worden. Toenmalig minister Verdonk heeft destijds in antwoord daarop gezegd dat dat niet mogelijk was. Ik merk echter wel een kleine ideologische verschuiving tussen het vorige en het huidige kabinet, dus ik vraag de minister nogmaals indringend of het niet mogelijk is om in ieder geval deze groep uit te zonderen.

Er is natuurlijk een alternatief denkbaar, maar dat is wel verreikend. Daarbij wordt geen onderscheid gemaakt tussen mensen die Nederlander willen worden en zij die het al zijn. De heer Anker en mevrouw Sterk spraken daar al over. Je zou natuurlijk wel kunnen denken aan een rite van volwassenwording, waarbij eigenlijk iedere jongere op één moment in zijn leven een verklaring uitspreekt. Ik realiseer me dat dit een enorme administratieve rompslomp met zich brengt en dat je je kunt afvragen wat de meerwaarde ervan is. Maar kan de minister daar toch eens op ingaan? Is dat iets om wellicht over na te denken? Het voorbeeld van mevrouw Sterk vond ik ook wel aardig; ik neem aan dat zij daar zo meteen uitgebreider op ingaat. In dat geval moet elke jongere op enig moment erbij stilstaan dat hij bijvoorbeeld mag gaan stemmen en dat dat toch nog altijd een prachtig recht is.

De heer Fritsma (PVV):

Voorzitter. Het is duidelijk dat de Nederlandse samenleving bijzonder weinig eisen stelt aan nieuwkomers. Daarom zitten wij bijvoorbeeld met erg veel allochtonen die, zelfs na een decennialang verblijf in ons land, nog niets eens Nederlands kunnen spreken. Daarnaast tonen vele immigranten zich op andere terreinen nauwelijks bereid om zich aan onze samenleving aan te passen. Maar in plaats van daadkracht te tonen, wordt nog steeds niets gedaan om immigranten duidelijk te maken dat van hen verwacht wordt dat zij zich aan de Nederlandse samenleving aanpassen. Het is zelfs zo erg dat immigranten die zonder opgave van reden niet opdagen bij de verplichte inburgeringscursus, hun verblijfsvergunning gewoon mogen behouden. Als iemand die onder het generaal pardon valt een misdrijf heeft gepleegd en drie weken in de gevangenis heeft gezeten, maakt dit niets uit. Hij krijgt gewoon een verblijfsvergunning. Met andere woorden: vreemdelingen die lak hebben aan plichten, lak hebben aan inburgering en lak hebben aan de Nederlandse samenleving, mogen gewoon in Nederland blijven. Dat heeft natuurlijk niets te maken met een daadkrachtig vreemdelingen- en integratiebeleid.

Nog steeds worden vreemdelingen die duidelijk niet van goede wil zijn om er in Nederland iets van te maken, veel te veel in bescherming genomen. De verklaring van verbondenheid die nu centraal staat, brengt hierin helaas geen verandering. De PVV-fractie vindt deze verklaring dan ook niets meer dan een enorme wassen neus. Het niet naleven ervan heeft geen enkele consequentie. In de onderliggende stukken wordt hierover althans met geen woord gesproken. Vreemdelingen die een Nederlands paspoort begeren, kunnen voor de vorm de verklaring afleggen om zich er vervolgens niets van aan te trekken. Ik vraag de minister wat voor zin deze verklaring heeft, nu er geen sancties zijn verbonden aan het niet naleven ervan.

Daarnaast is het vreemd dat pas in het stadium van de naturalisatie gevraagd wordt om de Nederlandse rechtsorde te respecteren. Dit dient daarentegen meteen na binnenkomst in Nederland te gebeuren. Ik vraag de minister om een reactie. De verklaring stelt bovendien weinig voor, nu velen bij het verkrijgen van het Nederlanderschap ook de nationaliteit van het land van herkomst kunnen behouden. Deze mensen hebben dus niet alleen rechten en plichten ten aanzien van Nederland, maar ook ten aanzien van bijvoorbeeld Turkije of Marokko. Is de minister het ermee eens dat deze situatie de verklaring van verbondenheid niet erg sterk maakt? De Nederlandse wet is nu eenmaal anders dan de Marokkaanse of de Turkse.

De PVV-fractie heeft een veel beter voorstel om de verbondenheid van vreemdelingen met de Nederlandse samenleving in te kleden. Voorop staat dat de PVV-fractie de immigratiestroom fors wil beperken. Zolang er nog steeds vreemdelingen tot Nederland worden toegelaten, moeten er meteen eisen worden gesteld op het moment dat zij Nederland binnenkomen en vervolgens deel gaan uitmaken van onze samenleving. Dit dient te gebeuren ten tijde van de aanvraag van een verblijfsvergunning en in geval van mvv-plichtigen ten tijde van de aanvraag van een machtiging tot voorlopig verblijf. In ieder geval moet het stellen van eisen niet pas jaren later komen bij de naturalisatie.

De vorm moet bestaan uit het aangaan van een assimilatiecontract met de overheid. Hiermee geeft de migrant te kennen dat hij de Nederlandse dominante waarden en normen zal gaan delen. De Nederlandse identiteit en de Nederlandse vrijheden mogen niet langer onder druk staan door immigratie. Het contract ziet onder meer toe op gelijkheid van mannen en vrouwen, op vrijheid van meningsuiting, op de scheiding tussen kerk en staat en op het afkeuren van geweld. Nieuwkomers moeten bovendien ervoor tekenen dat zij de eerste tien jaar van hun verblijf geen beroep zullen doen op sociale voorzieningen of op de mogelijkheid om genaturaliseerd te worden.

De heer Dijsselbloem (PvdA):

De heer Fritsma zegt dat er nog steeds geen eisen worden gesteld aan nieuwkomers in ons land. Hij stelt voor, eisen te stellen op het moment direct na binnenkomst in Nederland. Is hij bekend met het feit dat wij tegenwoordig inburgering al in het buitenland vereisen, dus vóór nieuwkomers Nederland binnenkomen? Men moet én zich een bepaald niveau van de Nederlandse taal verwerven én kennisnemen van al die zaken die de heer Fritsma opneemt in het contract dat mensen pas na binnenkomst onder ogen krijgen. Het bestaande beleid dat met steun van de PvdA-fractie een paar jaar geleden is ingevoerd, namelijk inburgering vooraf, draait hij weer terug. Ik begrijp zijn redenering niet.

De heer Fritsma (PVV):

De inburgering in het buitenland stelt niets voor. De verdere inburgering dient plaats te vinden in Nederland. Als men bij deze verdere inburgering niet komt opdagen of de inburgeringscursus op welke manier dan ook niet afmaakt, heeft dat geen verblijfsrechtelijke consequenties. Met andere woorden: als je in Nederland de inburgeringscursus niet volgt, mag je gewoon in Nederland blijven. Vandaar zeg ik dat de eisen bitter weinig voorstellen. Ik zal nog een voorbeeld noemen. De PvdA-fractie stond te juichen bij het generaal pardon, waarbij ook criminele allochtonen zijn toegelaten. De grens ligt bij één maand gevangenisstraf. Welke boodschap wil de PvdA-fractie uitdragen wat betreft het respecteren van de rechtsorde als zij criminele vreemdelingen op een verblijfsvergunning trakteert? Mijn stelling dat er bitter weinig eisen worden gesteld aan allochtonen, is meerdere malen bewezen.

De heer Dijsselbloem (PvdA):

U hebt heel veel woorden nodig en u hebt nog steeds geen antwoord gegeven op mijn vraag. Voordat je naar Nederland komt, moet je kennisnemen van de Nederlandse waarden, de Nederlandse rechtsorde en de Nederlandse taal. U wijdt daar geen woorden aan maar zegt dat wij eisen gaan stellen in de vorm van een contract na binnenkomst, wat weer iets nieuws is. Dat is toch een achteruitgang? Gaat u daar nu eens op in.

De heer Fritsma (PVV):

Ik wil daar graag op ingaan. Vanmiddag spreken wij over de Wet inburgering buitenland. Daarbij zal ik zelfs voorstellen om de hele inburgering in het buitenland te laten plaatsvinden, juist om te voorkomen dat mensen bij het verdere inburgeringstraject in Nederland niet komen opdagen. Juist om ervoor te zorgen dat mensen meteen bij binnenkomst een gedegen kennis hebben van de Nederlandse taal moet de Wet inburgering buitenland worden verzwaard, die nu niets voorstelt.

Hoewel de inhoud van het contract grotendeels overeenkomt met het respecteren van de democratische rechtsorde, zoals ook in de verklaring van verbondenheid is bedoeld, is het grote verschil dat op het niet tekenen van het assimilatiecontract en op het niet naleven ervan wel serieuze verblijfsrechtelijke sancties staan. Bij nieuwe immigranten zal het niet tekenen van het contract een directe afwijzingsgrond zijn van de verblijfsaanvraag. Ook allochtonen die al in Nederland verblijven moeten het contract tekenen. Niet tekenen zal een intrekkingsgrond zijn van de verblijfsvergunning of, ingeval zij een dubbele nationaliteit hebben, van het Nederlanderschap. Het beëindigen van het verblijfsrecht geldt dus ook wanneer vast komt te staan dat het getekende contract niet wordt nageleefd.

Voor de migrant moet het duidelijk zijn dat het plegen van misdrijven verblijfsrechtelijke consequenties heeft. Graag hoor ik de visie van de minister op dit voorstel.

Ook de wijziging van de rijkswet op het Nederlanderschap na erkenning bekijkt de PVV met de nodige scepsis.

Mevrouw Halsema (GroenLinks):

Ik neem aan dat u tegen de verklaring van verbondenheid stemt, want die is natuurlijk veel te soft.

De heer Fritsma (PVV):

Het is een wassen neus, zoals ik al heb gezegd.

Mevrouw Halsema (GroenLinks):

Dus u stemt ertegen. Dat betekent dan dat u eigenlijk voorstander blijft van de ceremonie die op dit moment bestaat, waarbij er geen verklaring van verbondenheid wordt uitgesproken?

De heer Fritsma (PVV):

Nee, dan hebt u mij totaal verkeerd begrepen. Ik ben er een voorstander van om serieuze eisen te stellen die ook consequenties hebben wanneer de verklaring niet wordt nageleefd op het moment dat vreemdelingen Nederland binnenkomen. Wat voor zin heeft het nu om pas eisen te stellen na drie of vijf jaar rechtmatig verblijf in Nederland? Als iemand Nederland binnenkomt en een verblijfsvergunning krijgt, maakt hij deel uit van de Nederlandse samenleving. Op dat moment moet je die eisen stellen, dus moet je hem op dat moment ook het assimilatiecontract laten tekenen.

Mevrouw Halsema (GroenLinks):

Dat heb ik natuurlijk allemaal gehoord. Nu moet ik bekennen dat het niet echt nieuw is wat u hier vertelt. Ik ken dat van de PVV. Het debat gaat hier echter helemaal niet over. Natuurlijk moet u doen wat u wilt op het terrein van binnenkomst, maar het gaat nu over naturalisatie. Mijn vraag is gewoon wat u doet met de wet.

De heer Fritsma (PVV):

Het debat gaat hier wel over. Dit gaat over de inkleding van de verbondenheid van vreemdelingen met de Nederlandse samenleving. Wij zien het nu eenmaal anders dan wat het kabinet beoogt. Dat mag ik natuurlijk best naar voren brengen. Natuurlijk is er een directe link met mijn inbreng.

Mevrouw Halsema (GroenLinks):

Wij zijn hier niet de Vreemdelingenwet aan het wijzigen. Ik hoop u nog even te verleiden tot het geven van een mening over het voorstel dat voorligt. Natuurlijk kunt u daar uw hele partijprogramma bijhalen. Dat is uw volste recht en daarvan zal ik niets zeggen. U moet aan het einde van de dag oordelen of u instemt met de verklaring van verbondenheid zoals die is voorgesteld door regering of niet. Mijn vraag is: doet u dat?

De heer Fritsma (PVV):

Ik heb een duidelijk oordeel gegeven over de verklaring van verbondenheid zoals die hier ligt, waarvan ik heb gezegd dat zij een wassen neus is omdat zij niet voor alle immigranten geldt, omdat zij pas geldt na drie of vijf jaar en omdat er geen sancties aan verbonden zijn. De beoogde verklaring van verbondenheid zoals die hier nu ligt is dus slecht.

De heer Pechtold (D66):

Dus stemt u tegen?

De heer Fritsma (PVV):

Ja, tenzij de minister een bijzonder bevredigend antwoord op mijn vragen geeft.

Het verkrijgen van het Nederlanderschap na erkenning bekijkt de PVV met de nodige scepsis omdat hoe dan ook het gevaar van schijnerkenningen groter is wanneer geen feitelijke en sociale band met het kind behoeft te worden aangetoond. Juist dit wordt geschrapt. Graag krijg ik een reactie van de minister op dit punt.

De heer De Wit (SP):

Voorzitter. Ik zeg niets nieuws als ik stel dat het wetsvoorstel in twee delen uiteenvalt. Ik begin met de verklaring van verbondenheid. Iemand die opteert voor het Nederlanderschap of aan wie het Nederlanderschap zal worden verleend, moet volgens het wetsvoorstel de verklaring van verbondenheid afleggen. Zonder die verklaring word je geen Nederlander. Deze verklaring zal worden uitgesproken op een verplichte ceremonie en is bedoeld om te onderstrepen dat de nieuwe Nederlander kiest voor Nederland, kiest voor de Nederlandse rechtsorde.

Gedurende dit debat zijn drie nieuwe teksten voorgesteld met betrekking tot de verklaring zelf. Het is mij inmiddels duidelijk geworden, met het oog op het amendement van mevrouw Halsema, dat zij niet per se hecht aan de woorden "vol vreugde". Ik zie de zenuwachtige immigrant al voor mij die vol emotie en huilend de verklaring aflegt. Alle andere varianten, ook die welke de heer Van der Staaij heeft genoemd, zijn denkbaar. Ik heb begrepen dat mevrouw Halsema zich nog bezint op een nadere tekst van het amendement. Ik vind het wel belangrijk dat ook de rechten worden vastgelegd, in de volgorde die mevrouw Halsema die aangeeft, in die zin dat je rechten en plichten hebt en dat dit in de verklaring wordt vastgesteld. In de oorspronkelijke tekst van de regering vond ik dat een omissie, want dat staat er niet in.

Wat betreft het amendement van de heer Dijsselbloem en anderen ben ik van mening dat de term "rechtsorde" veiligheidshalve een veel beter en ruimer begrip is dan wanneer je je beperkt tot de grondwettelijke orde die wordt voorgesteld. Deze term ziet namelijk op internationale en nationale regels, op internationale rechtspraak en nationale rechtspraak. In dat opzicht is de term "rechtsorde" een veiliger en beter begrip.

Dan de verklaring zelf. Voor alle duidelijkheid: mijn fractie vindt het goed als een dergelijke verklaring wordt ingevoerd. Het is in ieder geval een nuchtere vaststelling die je van mensen mag verwachten. Daarnaast vind ik dat je mag uitspreken dat je niet te hoge verwachtingen mag hebben van de verklaring. De minister zegt zelf in de stukken dat het niet zozeer symboolwetgeving, als wel een symbool van integratie is. Daar kunnen wij het bij laten, want het geeft aan dat mensen kiezen voor onze Nederlandse rechtsorde. Het is belangrijk om dat vast te leggen. Wij wachten wat de amendementen betreft de nadere ontwikkelingen af. De vragen van de heer Pechtold en de heer Van der Staaij over de eed en de verklaring/belofte, althans de betekenis van de toevoeging in de stukken dat kan worden gekozen voor die eedformules, vind ik interessant. In plaats van die vragen te herhalen, sluit ik mij daar graag bij aan. Ik ben zeer benieuwd hoe de minister een en ander ziet.

Het tweede onderdeel van het wetsvoorstel gaat over de erkenning en het verkrijgen van het Nederlanderschap. Wat dat betreft is mijn fractie van mening dat hiermee wordt hersteld wat in 2003 en daarna scheef is gegroeid. In de daadkracht destijds om schijnerkenningen te voorkomen, is een aantal mensen gedupeerd. Het gevolg was namelijk dat er een ongerechtvaardigd onderscheid werd gemaakt tussen de kinderen binnen en buiten het huwelijk, maar ook tussen kinderen die voor en na de geboorte werden en worden erkend. Pas na drie jaar verzorging en opvoeding kan dat kind Nederlander worden. Mijn fractie heeft destijds gestemd voor het amendement-Halsema dat beoogde de wachttijd van drie jaar terug te brengen tot een jaar. Desalniettemin zijn de problemen gebleven. In dit verband sprak de heer Pechtold over het kind van zes maanden dat een brief kreeg van de IND met de mededeling dat het Nederland moest verlaten, op grond waarvan het stateloos dreigde te worden. Dat probleem is destijds opgelost, maar het geeft in alle schrijnendheid aan welke gevolgen de wetgeving kan hebben. Mijn fractie is blij dat dit hersteld wordt. Er is voor een goede oplossing gekozen, namelijk om voor de erkenning een onderscheid te maken tussen kinderen die jonger zijn dan zeven jaar en kinderen die ouder zijn dan zeven jaar. Voor de laatste groep moet het biologisch vaderschap bewezen worden.

In het oorspronkelijke wetsvoorstel speelde ook de latente Nederlander een rol. Ik heb uit de brief van de minister van 12 oktober begrepen dat het kabinet met een voorstel op dit punt komt, ook gehoord de dwingende opvatting van de Kamer. Wij zullen dat voorstel afwachten.

De heer Dijsselbloem (PvdA):

Voorzitter. Ik begin met de regeling die nu wordt getroffen voor de erkenning na de geboorte. Mijn oud-collega Klaas de Vries heeft daar in 2004 al aandacht voor gevraagd. Ik heb in maart 2005 gevraagd of dit bij wet kan worden geregeld. Het wordt nu geregeld. Er kan discussie zijn over de leeftijdsgrens van zeven jaar, maar die is wat mij betreft voldoende onderbouwd op basis van het IND-onderzoek. Wij zijn blij dat er eindelijk een regeling is voor deze problematiek.

Dan de verklaring van verbondenheid als vast en verplicht onderdeel van de naturalisatieceremonie. Ik heb enkele vragen over die ceremonie. Als ik mij niet vergis, heeft die twee keer plaatsgevonden. Ik meen dat was afgesproken dat de ceremonie na twee keer zou worden geëvalueerd. Is dat in gang gezet? Wanneer kunnen wij de resultaten daarvan verwachten? Ik heb de ceremonie twee keer bijgewoond in verschillende gemeenten, de laatste keer in de gemeente Den Haag. Van het begin af aan heb ik het feestelijke karakter van de ceremonie ondersteund. Bij de ceremonie in de gemeente Den Haag heb ik het ook ervaren als een feest. Volgens mij was het ook voor de betrokkenen die daar hun Nederlandse paspoort kregen echt een feestje. Er is veel scepsis geweest; er waren gemeenten die dat beduidend minder enthousiast hebben opgepakt. Er was, zeker het eerste jaar, sprake van een lage opkomst. Hoe is de situatie nu? Heeft de ceremonie nu overal dat feestelijke karakter?

Wij hebben de vorige minister de vraag gesteld of de introductie van een verplichte verklaring is besproken met de VNG of met het Nederlands Genootschap van Burgemeesters. Het antwoord daarop was dat er nog niet over gesproken was. Is daar inmiddels met de gemeenten, die het immers moeten uitvoeren, over gesproken? Is dat met evenveel enthousiasme ontvangen als in deze Kamer?

De inhoud van de verklaring is belangrijk. Mijn fractie heeft daarover een amendement ingediend. Ik deel het belang dat mevrouw Halsema in haar amendement hecht aan zowel de rechten- als de plichtenkant. Wij kunnen eventueel een gezamenlijk amendement indienen om dat een plek te geven. Ik heb al bij interruptie laten merken dat ik de formuleringen "met vreugde ..." en "ik zal er gebruik van maken ..." niet gelukkig gekozen vind. Voor het PvdA-amendement is gekeken naar wat de Nederlander bindt. Dat is het belang van deze verklaring. Het is een gezamenlijke tekst die door iedereen moet worden afgelegd, dus daarin moet centraal staan wat ons allen bindt. Dat betreft de waardegemeenschap waarover ook door anderen gesproken is. Het gaat over rechten en plichten van jezelf en het respect dat je moet opbrengen voor de rechten en plichten van anderen. Een belangrijk element, dat leidt naar de Grondwet, een belangrijk centraal werkstuk van de waardegemeenschap. Daarin zijn de hoofdrechten en plichten vastgelegd. Wij hebben ook gekeken naar het Statuut voor het Koninkrijk. Immers, de formulering "Nederlandse rechtsorde" zou verkeerd kunnen worden opgevat. Wat behelst die precies? Is die in alle gevallen van toepassing op de inwoners van de andere landen van het Koninkrijk? Deze verklaring moet immers ook voor hen betekenis hebben. Wij zijn toen uitgekomen op de tekst "grondwettelijke orde", omdat deze naar onze opvatting zowel de Grondwet, het statuut en de staatsregelingen van de verschillende landen als zeker ook de rechtsorde omvat. Als daarover misverstanden ontstaan, ben ik bereid om naar de precieze tekst te kijken, maar naar ons oordeel hoeft er geen misverstand te bestaan. Wij zullen tevens de reactie van de minister op dit punt afwachten. De Grondwet is het kader en het startpunt. Daarin ligt de legitimiteit van al onze wetgeving. De verantwoordelijkheden die wij aan de wetgever en aan de uitvoerende macht hebben verleend, liggen in de Grondwet besloten. De grondwettelijke orde lijkt mij het allerbelangrijkst.

De heer Kamp (VVD):

Het is fijn dat de heer Dijsselbloem bereid is om hiernaar te kijken. Zijn amendement komt er in essentie op neer dat het woordje "rechtsorde" wordt vervangen door de term "grondwettelijke orde". De heer Dijsselbloem is het toch met mij eens dat de Grondwet, die natuurlijk ontzettend belangrijk is, een onderdeel is van de rechtsorde? De rechtsorde is meer dan alleen de Grondwet en de grondwettelijke orde. Waarom zou je het brede begrip "rechtsorde" vervangen door het toch beperktere begrip "Grondwet"?

De heer Dijsselbloem (PvdA):

Dat ligt er maar aan. Zowel op gevoelsniveau als op juridisch niveau kun je daarover twisten. Ik zeg eerst iets over het gevoelsniveau. Wij vinden het echt belangrijk om de Grondwet in deze verklaring een plek te geven. De Grondwet is de plaats waar wij onze grondrechten, plichten en vrijheden verankeren. Het is ook de plaats waar de basis wordt gelegd voor onze hele rechtsorde en voor de wetgeving die daaraan ontleend wordt. De legitimiteit van zowel wat wij doen als wetgever als wat de overheid doet als handhaver van de wet, vloeit voort uit de Grondwet. Zowel wat betreft de vraag wat wij belangrijk vinden om een plek in deze weliswaar symbolische maar niet onbelangrijke verklaring te geven, als wat betreft de juridische orde der dingen is de Grondwet voor ons van de belangrijkste orde.

De heer Kamp (VVD):

De Grondwet is zeker belangrijk. Dit delen wij zeker met de heer Dijsselbloem. De Grondwet geeft de basis, maar vervolgens heb je heel veel wetgeving; je hebt beschikkingen, besluiten, verordeningen van gemeenten en provincies, jurisprudentie. Dit alles bij elkaar vormt onze rechtsorde. Daarvan willen wij graag dat die gerespecteerd wordt. Dan vind ik het toch vreemd dat de PvdA-fractie dit op het moment dat die brede rechtsorde in een wetsvoorstel wordt vastgelegd, wil beperken tot slechts datgene wat in de Grondwet staat. Ik vind het jammer dat de heer Dijsselbloem niet aan ons duidelijk kan maken wat het voordeel van die beperking is.

De heer Dijsselbloem (PvdA):

Het ligt er ook enigszins aan of de heer Kamp openstaat voor mijn argumenten. Ik heb aangegeven dat de Nederlandse rechtsorde in dit verband eigenlijk niet goed hanteerbaar is. Dit heeft ten eerste te maken met het begrip "Nederlandse"; daarom spreken wij liever over het Koninkrijk. Ten tweede heeft het te maken met de grondrechten. Onze stelling is dat alles begint en eindigt met de Grondwet en de grondrechten die daaraan worden ontleend. Daarin is tevens de positie van de wetgever verankerd, zowel de positie van ons in deze Kamer als wetgever als die van de overheid en de manier waarop zij met de wetten omgaat. Ook hoe de burger ten opzichte van de overheid en de wetgeving staat, vloeit daaruit voort. De heer Kamp schuift de Grondwet naar mijn gevoel iets te gemakkelijk aan de kant. De Grondwet is voor ons het begin- en eindpunt. Wij hebben bekeken hoe wij deze een plek kunnen geven in de verklaring. Daarbij hebben wij in overweging genomen dat het een verklaring moet zijn die voor het hele Koninkrijk, dus ook voor de ingezetenen van de andere landen van het Koninkrijk, waarde moet hebben. Iemand sprak over een "vluggertje"; ik weet niet of dat over dit amendement ging. Wij zijn echter niet over één nacht ijs gegaan. Wij hebben juridisch advies ingewonnen, mede bij het departement, zodat wij hiervoor een adequate formulering konden vinden. Vanuit het departement is ons verzekerd dat "grondwettelijke orde" de Grondwet, het statuut en de staatsregelingen van de landen omvat en de basis is voor de rechtsorde. Als de heer Kamp daar anders over denkt, dan moeten wij daarover straks met de minister maar verder spreken.

De heer Van der Staaij (SGP):

Mijn vraag betreft de strafwetgeving. Deze houdt eveneens een heel belangrijke normering in, bijvoorbeeld de bepaling dat je elkaar niet mishandelt als je het met elkaar oneens bent. Dat is heel wezenlijk, maar het hoort niet bij de grondwettelijke orde. De Grondwet zegt immers alleen dat er een strafwetboek moet zijn, niet wat daarin moet staan. Mis je dat soort strafrechtelijke normeringen niet met de formulering van de heer Dijsselbloem?

De heer Dijsselbloem (PvdA):

Ik meen dat in artikel 16 staat dat er niet alleen een Wetboek van Strafrecht zal zijn maar ook dat burgers zich daaraan gehouden zullen weten et cetera, en met sancties geconfronteerd zullen worden. Dit is een interessant voorbeeld dat aantoont dat de Grondwet echt het anker is waaraan vervolgens alle regelingen tot en met de gemeentelijke verordening, waarover de heer Kamp sprak, zijn verbonden. Het is juist een mooi voorbeeld – dan verwijs ik naar artikel 16 – dat laat zien hoe fundamenteel belangrijk de Grondwet is in het totaal van de rechtsorde. Met dit begrip van grondwettelijke orde is een adequate aanduiding gevonden van het geheel: Grondwet, statuut, landsregelingen. Daarmee is ook de rechtsorde, die daaraan volledig is opgehangen, goed benoemd.

De heer Van der Staaij (SGP):

Ik begrijp de redenering van de heer Dijsselbloem. Ik blijf echter met het punt zitten dat de basisbepalingen wel in de Grondwet staan, maar dat het moeilijk te verdedigen is dat alle uitwerkingen ervan ook automatisch onder die grondwettelijke orde vallen. Dat is een bijzondere interpretatie.

De heer Dijsselbloem (PvdA):

Vooralsnog is dat mijn interpretatie. Nogmaals, ik heb deze interpretatie er niet gisteravond laat in bed zelf aan gegeven. Zij is gestoeld op juridisch advies vanuit het departement. Zo meteen zal de minister er zijn oordeel over geven. De heer Van der Staaij moet zich realiseren dat de huidige formulering zeer beperkt is, en voor delen van het Koninkrijk zelfs niet adequaat. Aan hem is de uitdaging om mee te denken met mij over de vraag hoe wij een adequate maar ook aansprekende formulering kunnen vinden. De tekst die mensen uitspreken mag symbolisch zijn, maar is zeker niet onbelangrijk. De heer Van der Staaij en ik kunnen van mening verschillen, maar ik denk dat de Grondwet echt een plek in deze tekst verdient, gezien de term "grondwettelijke orde".

De heer Van der Staaij (SGP):

De heer Dijsselbloem zegt dat juist in andere Koninkrijksdelen de huidige tekst wellicht op bezwaren kan stuiten. Het viel mij op dat in de verslagen die wij hebben gekregen, daarover met geen woord wordt gerept.

De heer Dijsselbloem (PvdA):

Dat vond ik ook bijzonder. De oud-minister voor Koninkrijksrelaties kan hier wellicht zijn licht over laten schijnen.

De heer Pechtold (D66):

En ook de oud-minister voor de grondrechten. Daar wil ik het echter nu niet over hebben. De term hiervoor is "vluggertje". Ik kan mij voorstellen dat de coalitie denkt: dat doen wij eventjes met z'n drieën. Een uur van tevoren een amendement met deze strekking indienen, hoort daar echter niet bij. Het hele wetsvoorstel hangt rond die tekst. Het woord "symbool" is al gevallen. De Kamer wordt een uur voor een debat geconfronteerd met een tekst waarvan de heer Dijsselbloem zegt dat hij er een oordeel van het ministerie over heeft gekregen. Doe dat dan wat hoffelijker, dus naar de Kamer. De Kamer zit nu met tal van vragen en het debat gaat uren langer duren. Als de heer Dijsselbloem de tekst voor het weekend had gestuurd, hadden wij ons erop voor kunnen bereiden. Waarom heeft hij dat niet gedaan?

De heer Dijsselbloem (PvdA):

Ik leg enige deemoedigheid aan de dag. Het had netter gekund. Het probleem is echter dat aanvankelijk de tekst van de verklaring niet in het wetsvoorstel stond. Daarom kon er niet over worden gesproken in de nota naar aanleiding van het verslag over die tekst. Mijn fractie en enkele andere fracties hebben toen gezegd dat wij die tekst wilden zien. Ook wilden wij dat deze zo mogelijk in het wetsvoorstel wordt opgenomen, zodat de Kamer zich erover kan buigen. Dat is door de vorige minister gedaan in de eerste nota van wijziging. Vervolgens is de tekst aan ons voorgelegd door de minister en zijn wij erover gaan nadenken. Ik bied mijn excuses aan voor het feit dat het amendement u zo laat heeft bereikt. Dat had eerder gekund, zodat de Kamer er langer over na had kunnen denken.

Ik neem overigens grote afstand van het woord "vluggertje". Dat is mij te makkelijk. De heer Pechtold zou het ook kunnen omdraaien: de reden dat het amendement nu pas de Kamer bereikt, is dat wij advies hebben gevraagd aan het ministerie om goed beslagen ten ijs te kunnen komen. Een goede voorbereiding kost soms tijd.

Mevrouw Halsema (GroenLinks):

Ik denk bij dit debat überhaupt niet aan vluggertjes, maar dat zal wel aan mij liggen. Voordat wij allemaal gaan mopperen, val ik de heer Dijsselbloem bij. Ik denk dat hij gelijk heeft. Onze gebondenheid aan verdragen is neergeschreven in de Grondwet. Alle wetgeving en regelgeving is vastgelegd in de Grondwet. Dat geldt ook voor onze rechterlijke orde. Ik denk dus inderdaad dat het secuurder is.

De heer Dijsselbloem (PvdA):

Mijn dank.

Mevrouw Halsema vroeg eerder aandacht voor de groep jongeren die in Nederland is geboren en getogen, maar waarvan de ouders op het moment van hun geboorte nog geen Nederlander waren. Deze jongeren zijn dus bij geboorte geen Nederlander. Zij kunnen met een lichte procedure, de zogenaamde optieregeling, Nederlander worden. Deze in Nederland geboren en getogen jongeren moeten nu op hun achttiende een verklaring afleggen van verbondenheid aan een samenleving waarvan zij vanaf dag een van hun bestaan volledig deel hebben uitgemaakt. Ik herhaal de vraag die wij in het verslag hebben gesteld, namelijk of voor deze jongeren een uitzondering kan worden gemaakt.

Ik heb nog een opmerking over het aanhalen van "God Almachtig". In het verslag hebben wij ervoor gepleit om ruimte te geven aan enige individuele inkleuring. Waarom zou je mensen niet de ruimte geven om iets aan de standaardtekst toe te voegen? Deze toevoeging zou kunnen gaan over de vreugde waarmee men de verkregen rechten gaat benutten. Ook zou door middel van deze toevoeging de hulp van een hogere instantie kunnen worden ingeroepen. Wij hebben de toenmalige minister Verdonk gevraagd om ruimte te geven aan enige individuele inkleuring of toevoeging. Zij antwoordde in de nota naar aanleiding van het verslag dat dit niet mogelijk was. Het ging volgens haar om de eenheid van tekst, die de verbondenheid van alle Nederlanders onderstreept. Ik kon mij daarin verplaatsen. Als het echter gaat om de eenheid van tekst, die ons allen verbindt, waarom is er dan nog de facultatieve toevoeging "zo waarlijk helpe mij God Almachtig?". Daarmee gaat de eenheid van tekst, die ons allen verbindt, verloren. Ik vraag de minister om helderheid te geven in de redenering. Ofwel er is één tekst die voor ons allemaal geldt, zonder mogelijkheid tot individuele inkleuring. Dan is deze toevoeging ook niet toegestaan. Ofwel wij geven ruimte aan iedereen om in een of twee zinnen daaraan iets toe te voegen.

De heer Van der Staaij (SGP):

De heer Dijsselbloem noemt twee mogelijkheden. De meest voor de hand liggende mogelijkheid noemt hij niet. Als er iets van een eed wordt afgelegd, zijn wij gewend aan de keuze tussen een eed en een verklaring of belofte. Is deze invulling niet kenmerkend voor de Nederlandse rechtsorde? Na een strijd over de belofte en de eed wordt het al jaren lang op deze manier ingevuld in allerlei wetgeving.

De heer Dijsselbloem (PvdA):

Dat is zeker waar. Wij moeten eens kijken of dit nog een slag individueler zou kunnen. De vrijheid van levensbeschouwing kan namelijk vele vormen en uitingen hebben. Als wij kiezen voor de individuele inkleuring, moet deze ook echt voor iedereen gelden. Anders moeten wij kiezen voor de eenheid van tekst, omdat het gaat om één verklaring, waarin de verbondenheid van alle Nederlanders tot uitdrukking komt. Je kunt niet willekeurig voor sommigen de mogelijkheid creëren om iets toe te voegen.

Ik wil een misverstand oplossen over de latente Nederlanders. De heer De Wit heeft hiernaar gevraagd. Dit onderwerp maakt deel uit van het andere wetsvoorstel, over de beperking van de dubbele nationaliteit. Het bij dit wetsvoorstel aangenomen amendement zweeft door het gebouw, omdat de wet is ingetrokken. Dit onderwerp wordt geregeld in het andere wetsvoorstel, dat ons nog zal bereiken.

Mevrouw Sterk (CDA):

Voorzitter. Het CDA heeft tijdens discussies over integratie altijd aandacht gevraagd voor het begrip "burgerschap". Een plek zoeken in een nieuw land betekent dat je burger wordt van een nieuwe samenleving, die zaken van je vraagt en zaken aan je geeft. Je krijgt rechten als het kiesrecht en de plicht om je aan de wet te houden. Dit vraagt een bepaalde houding. Je moet willen meedoen in de samenleving en betrokken zijn. Dit mag natuurlijk ook op een kritische manier. Nederlanders doen dit immers zelf ook. De democratische rechtsstaat wordt mede gedragen door symbolen. Deze onderstrepen het belang van het staatsburgerschap. Uit dit oogpunt heeft de CDA-fractie met succes de invoering van een naturalisatieceremonie bepleit. In plaats van een brief op de deurmat waarin staat dat men het paspoort als een soort parkeervergunning kan ophalen bij Burgerzaken, is er nu een feestelijke ceremonie die het verkrijgen van het staatsburgerschap in een nieuw land onderstreept.

Vandaag spreken wij over een toevoeging aan deze ceremonie, in de vorm van een verklaring van verbondenheid. Ook deze verklaring draagt er in onze ogen toe bij dat deze ceremonie een belangrijk symbool wordt bij het toetreden tot een nieuwe, democratische rechtsstaat. Door deze verklaring te ondertekenen verklaart de nieuwe staatsburger dat hij de rechtsorde respecteert en een goede invulling wil geven aan de verkregen rechten en plichten. Wij zien dit als een handeling met een belangrijke symbolische waarde. Dit is een voorwaarde voor het verkrijgen van het Nederlandse paspoort. Je zou dit het Nederlandse alternatief kunnen noemen voor de eed die in de Angelsaksische landen wordt afgelegd bij een burgerschapsceremonie. De heer Dijsselbloem zei zojuist dat hij aanwezig is geweest bij burgerschapsceremonies. Ik heb er zelf in ieder geval twee meegemaakt, waarvan een in Canada. De eed werd daar niet slechts ondertekend, maar het "ja" werd ook echt uitgesproken. Mijn vraag aan het kabinet is waarom is gekozen voor een schriftelijke verklaring van verbondenheid. Waarom is niet gekozen voor het laten uitspreken van de verklaring van verbondenheid? Dit zou de symbolische waarde wellicht nog meer kunnen onderstrepen. Wij kunnen ons erin vinden dat is teruggekomen op het voornemen om de tekst van de verklaring in een AMvB vast te leggen. Terecht wordt nu voorgesteld om gezien het fundamentele karakter van de verklaring de tekst in de wet zelf op te nemen.

De heer Kamp (VVD):

Heeft mevrouw Sterk het misschien verkeerd begrepen? Uitgangspunt van de wet is toch wel degelijk dat men de verklaring uitspreekt? Alleen in bijzondere gevallen kan worden volstaan met het accepteren van een schriftelijke verklaring.

Mevrouw Sterk (CDA):

Ik heb er de stukken daarnet nog even op nagekeken. Het was mij in ieder geval onduidelijk. Ik begreep dat de verklaring moet worden ondertekend met een "ja". Graag wil ik dat de minister meldt of dat klopt, of dat ik het verkeerd zie. In het laatste geval zijn er natuurlijk geen vragen meer over.

Ik heb al gezegd dat symbolen belangrijk zijn in een democratische rechtsstaat om uitdrukking te geven aan bepaalde waarden. De naturalisatieceremonie is in wezen een burgerschapsceremonie, omdat zij de nieuwe verhouding tussen de staatsburger, de democratie, de samenleving en het recht symboliseert en markeert. De CDA-fractie heeft er al eerder voor gepleit om jongeren bij het bereiken van de leeftijd van achttien jaar, de leeftijd waarop je ook het stemrecht krijgt, toegang te geven tot de publieke tribune van de Tweede Kamer of gratis toegang te geven tot het Huis van de Democratie.

De burgerschapsceremonie wordt eenmaal per jaar verplicht georganiseerd op naturalisatiedag: 24 augustus. Op die datum werd in 1815 de Grondwet voor het Koninkrijk der Nederlanden vastgesteld. Die datum is dus niet zomaar gekozen. Je zou kunnen zeggen dat de Grondwet op naturalisatiedag wordt uitgedragen. De Grondwet is niet alleen voor nieuwe Nederlanders van belang, maar voor álle Nederlanders. Het is nog steeds bijzonder dat je in Nederland in alle vrijheid kunt bepalen op welke partij je stemt. Daarom vragen wij de minister hoe hij denkt over het idee om voor naturalisatiedag alle jongeren uit te nodigen die in het daaraan voorgaande jaar de stemgerechtigde leeftijd hebben bereikt, een moment dat in democratisch opzicht belangrijk is maar geruisloos voorbijgaat. Met een uitnodiging voor naturalisatiedag wordt feestelijk onderstreept dat zij niet alleen mogen meedenken, maar ook mogen meebeslissen. Nogmaals, het is bijzonder dat dit in vrijheid kan, zeker als je kijkt naar de landen waar nieuwe Nederlanders soms vandaan komen. Wellicht kan dit voorstel worden betrokken bij de voorstellen die minister Ter Horst formuleert om meer invulling te kunnen geven aan burgerschapsvorming en burgerschap.

Er is al veel gezegd over de tekst van de verklaring. Ik zal er niet al te veel aan toevoegen. Mijns inziens houdt het amendement met de heer Dijsselbloem als eerste ondertekenaar, een aanscherping in van de verklaring die in de nota van wijziging is voorgelegd. Ik ga ervan uit dat met de tekst die nu voorligt, wordt bedoeld dat de rechtsorde onderdeel uitmaakt van de grondwettelijke orde. Ik hoor graag dat de minister dit bevestigt.

Ik heb nog een opmerking over de tekst van de eed: Zo waarlijk helpe mij God Almachtig. Nederland kent een pluriform godsdienstig landschap. Vanuit die pluriformiteit en de manier waarop wij daar in Nederland in staan, herkennen velen zich in de formulering van de eed. Zo heeft mijn collega Coskun Çörüz ook deze eed afgelegd toen hij toetrad tot de Tweede Kamer. Toch zal het voor nieuwkomers, om hen zomaar te betitelen, of nieuwe Nederlanders niet altijd even vanzelfsprekend zijn. Ik pleit niet voor aanpassing van de tekst van de eed. Ik pleit er wel voor om in de voorlichting toe te lichten dat de strekking ervan moet worden bezien in de context van de pluriforme Nederlandse samenleving. Graag krijg ik hierop een reactie van de minister.

De heer Pechtold (D66):

Een toelichting is aardig, maar ik heb zojuist gepleit voor meer mogelijkheden. Want "God Almachtig" is een beperking voor diegenen die andere waarden in het leven als steun bij deze eed willen betrekken. Hoe kijkt de CDA-fractie daartegenaan? Wij hebben nu niet iets waarmee wij al decennia werken. Dit is iets waarmee wij hopen de komende decennia te kunnen werken. Het CDA erkent als partij toch ook dat er meerdere mogelijkheden zijn om die steun te zoeken?

Mevrouw Sterk (CDA):

Wat ons betreft, is er een parallel met de manier waarop wij op andere plaatsen eden of beloften onderstrepen. Collega Van der Staaij wees er al op toen hij de heer Pechtold interrumpeerde. Ik wil daar niet aan tornen, omdat je een heleboel overhoop haalt als je dat wel doet. Je krijgt dan een brede discussie, want waarom zou je dat dan alleen hier doen en niet ook op andere plaatsen? Waarom zou je dan bijvoorbeeld geen eigen inkleuring kunnen geven aan je beëdiging als lid van de Tweede Kamer? Die discussie voert volgens mij op dit moment te ver. Ik wil vasthouden aan de manier waarop de eed in deze wet is geformuleerd.

De heer Pechtold (D66):

Mevrouw Sterk gaf zojuist al aan dat haar fractie op 41 Kamerleden een persoon heeft met een islamitische achtergrond. Wij maken nu een wet voor een situatie waarin de getalsverhouding wel andersom zal zijn. Er zullen veel mensen naar Nederland komen die geen christelijke achtergrond hebben. Ik vind de stelling: omdat wij het nu bij andere dingen niet geregeld hebben, doen wij het hier ook maar niet, niet overtuigend. Juist omdat dit is bedoeld voor een groep die veel pluriformer is, lijkt mij dit een uitgelezen mogelijkheid om het hier goed te doen. Dit hoeft niet direct gevolgen te hebben voor de vraag waar wij het wel of niet doen, maar bij uitstek wel voor deze situatie. Ik krijg graag namens het CDA, een multiculturele pluriforme partij, een reactie.

Mevrouw Sterk (CDA):

Het is bijzonder dat juist in deze multiculturele pluriforme partij alle volksvertegenwoordigers met deze eed kunnen instemmen. Wat ons betreft is er dus ook geen reden om een andere eed te verzinnen. Bovendien moet je die discussie naar mijn mening op een ander moment voeren, omdat dit hoort bij de manier waarop wij in Nederland omgaan met eden en beloftes die betrekking hebben op grondwettelijke zaken. Die discussie voert op dit moment te ver.

Tot slot merk ik op dat mijn fractie kan instemmen met het tweede onderdeel van deze wet en de wijzigingen die zijn voorgesteld door het kabinet.

De vergadering wordt enkele ogenblikken geschorst.

Minister Hirsch Ballin:

Voorzitter. Ik bedank de leden voor hun intense aandacht voor het wetsvoorstel voor de invoering van de verklaring van verbondenheid. De opzet van het wetsvoorstel is beperkt, maar daarmee is het zeker geen onbelangrijk voorstel. Wij wisselen morgen overigens van gedachten over andere aspecten van de Rijkswet op het Nederlanderschap. Aan het slot van mijn beantwoording ga ik in op de twee voorgestelde amendementen. Verder zal ik bij mijn beantwoording zo veel mogelijk de volgorde van de sprekers volgen.

De heer Pechtold sprak over de verplichtingen die het staatsburgerschap met zich brengt. Sinds de afschaffing van de opkomstplicht bij militaire dienst en de stemplicht bij verkiezingen zijn er geen direct aanwijsbare verplichtingen meer, waarvoor iemand wordt opgeroepen. Natuurlijk geldt nog steeds wel dat iedereen wordt opgeroepen om de wet na te leven en de rechtsorde te respecteren. In die zin is er dus wel degelijk sprake van een verplichting. Ik kom later in mijn antwoord overigens nog te spreken over de redactie van de verklaring van verbondenheid.

Is er uit het oogpunt van de scheiding van kerk en staat een probleem met de facultatieve toevoeging "zo waarlijk helpe mij God Almachtig"? Deze vraag van de heer Pechtold moet ik ontkennend beantwoorden. Dat zou alleen het geval kunnen zijn als er een verplichting wordt geïntroduceerd om de verklaring van verbondenheid te bevestigen met: "zo waarlijk helpe mij God Almachtig". Dat wordt echter niet bepaald in het wetsvoorstel. Ik kan mij verder voorstellen dat men zich afvraagt waarom niet is gekozen voor een facultatieve bevestiging, zoals bij de beëdiging van leden van de Staten-Generaal, bewindslieden, functionarissen en getuigen in de rechtszaal.

Waarom mag men met andere woorden niet kiezen tussen "zo waarlijk help mij God Almachtig" en "dat verklaar en beloof ik"? Dat is de opzet die wij in het algemeen volgen bij eden en beloften. Ik kan mij voorstellen dat hiervoor wordt gekozen, want dat zou ook nog eens onderstrepen dat er geen enkele verplichting bestaat om de religieus bepaalde bevestiging van de verklaring te kiezen. Ik kan mij voorstellen dat wij "dat verklaar en beloof ik" als alternatief toevoegen. Ik zal deze mogelijkheid bezien en mogelijkerwijs is dat de aanleiding voor een kleine nota van wijziging.

De heer Pechtold vroeg naar de mogelijkheid dat een sanctie volgt op het niet naleven van de verklaring van verbondenheid. Het karakter van de verklaring wordt bepaald door het gegeven dat zij onderdeel is van de verkrijging en de aanvaarding van het staatsburgerschap, het Nederlanderschap. Dat is ook in juridische zin de betekenis van de verklaring van verbondenheid. De verklaring van verbondenheid is dus geen zelfstandige bron van rechten en plichten. De verklaring van verbondenheid is dus niet een zelfstandige bron van rechten en plichten. Dat zal men onmiddellijk onderkennen als men zich realiseert dat het Nederlanderschap nu wordt verkregen zonder dat men zo'n verklaring aflegt. Of men nu Nederlander is door geboorte, optie of naturalisatie, voor iedereen die Nederlander is geldt dat hij of zij gebonden is aan de rechten en plichten die gelden voor Nederlanders; voor ons allemaal. Het opnemen van deze verklaring in de procedure ter verkrijging van het Nederlanderschap, en daarmee ook de ceremonie, onderstreept het karakter, het gewicht en de betekenis van de verkrijging van het staatsburgerschap van het Koninkrijk der Nederlanden. Een juridische dimensie van dit wetsvoorstel is ook dat het afleggen van de verklaring een voorwaarde vormt voor de verkrijging van het staatsburgerschap.

De heer Kamp (VVD):

Het is dus een vormkwestie? Is er niet een of ander gevolg of een bepaald gedrag mee beoogd? Het gaat puur om het invullen van een ceremonie, is dat alles?

Minister Hirsch Ballin:

Neen. Als u dat als samenvatting wilt geven van wat ik zojuist heb gezegd, ben ik kennelijk niet duidelijk genoeg geweest. Ik hoor u zeggen dat het een vorm betreft. U doelt dan op iets dat geen inhoudelijke betekenis zou hebben. De verklaring heeft echter wel degelijk een inhoudelijke betekenis; ik dacht dat ik dat zojuist ook heb gezegd. Het vormt onderdeel van een ceremonie, zeker, maar als iemand niet aan de ceremonie deelneemt, moet op een andere manier worden vastgesteld dat hij of zij de verklaring van verbondenheid aflegt. Ik kom daar straks nog op terug in verband met de vragen van mevrouw Sterk. Waar het om gaat, is dat wij in het geheel van de regels voor het verkrijgen van het staatsburgerschap tot uitdrukking brengen dat daarbij ook hoort de bewuste, kenbare en bevestigde – bijvoorbeeld door middel van de formulering "Zo waarlijk helpe mij God Almachtig", of: "Dat verklaar en beloof ik" – aanvaarding van de rechten en plichten die daarmee verbonden zijn. Elke inhoud heeft vormen, maar ik heb absoluut niet gezegd dat het alleen maar om de vorm zou gaan, want dan zijn wij er nog maar een stapje van verwijderd dat het maar een formaliteit is.

De heer Kamp (VVD):

Dat neem ik graag van u aan. Het gaat niet alleen om de vorm; er wordt iets met de verklaring beoogd. U verwacht dat men de rechtsorde respecteert en daarom moet men de verklaring afleggen. Het is de bedoeling dat men zich daarnaar gedraagt?

Minister Hirsch Ballin:

Het hoort bij de aanvaarding van het staatsburgerschap. Men kan dan de vraag stellen of men zeker weet dat degenen die niet door naturalisatie of optie het Nederlanderschap hebben verkregen de rechten en plichten even bewust aanvaarden. Welnu, dat weten wij niet. Ik kan mij ook de vraag voorstellen of het niet goed zou zijn om dit te markeren op enig moment in de opvoeding op weg naar de volwassenheid. Ook voor degenen die door geboorte Nederlander zijn geldt dat zij de rechten en plichten moeten aanvaarden en daarnaar moeten leven. Er wordt op dat punt geen onderscheid gemaakt ten opzichte van degenen die door geboorte Nederlander zijn.

De heer Kamp (VVD):

Als de desbetreffende persoon zegt dat hij niet de Nederlandse rechtsorde respecteert, gaat het feest niet door en volgt er geen naturalisatie. Als nu iemand zegt dat hij wel de Nederlandse rechtsorde respecteert, maar zich daar vervolgens niet naar gedraagt, is het geen probleem. Begrijp ik dat goed?

Minister Hirsch Ballin:

Het is voor iedereen een probleem. Ook voor degenen die door geboorte Nederlander zijn is het een probleem als zij de rechten en plichten die op hen rusten niet nakomen.

De heer Kamp (VVD):

Ik bedoel dit: is er geen sprake van een probleem wanneer men op basis van de verklaring de Nederlandse nationaliteit heeft gekregen, maar zich er vervolgens niet naar gedraagt? Hebt u de behoefte om daar een bepaalde sanctie tegenover te zetten?

Minister Hirsch Ballin:

De sancties gelden voor iedereen gelijkelijk. Uit de verklaring van verbondenheid blijkt dat men de Nederlandse rechtsorde aanvaardt. Daar hoort ook de gelijke behandeling bij van alle Nederlanders, dus van degenen die door geboorte, optie of naturalisatie Nederlander zijn geworden; zij zijn allen gehouden om de rechten en plichten na te komen. Voor allen gelden dezelfde sancties zoals voorzien in de Nederlandse wetgeving.

Voorzitter: Kraneveldt-van der Veen

Minister Hirsch Ballin:

Om dit punt uitdrukkelijk af te ronden: als iemand dus niet die verklaring wil afleggen, ontbreekt er een constitutief element in de procedure.

Dan kom ik op de vraag of de volkenrechtelijke verplichtingen en de nieuwe erkenningsregeling voldoende in acht zijn genomen. Jazeker, ook dat hoort erbij, overigens ook voor ons allemaal zoals wij hier zitten en staan, als burgers die het Nederlanderschap op welke wijze dan ook verkregen hebben. Ook wij moeten bij het uitoefenen van de wetgevende bevoegdheid die aan regering en Staten-Generaal is toegekend, de verdragen en andere fundamentele verplichtingen in acht nemen. Dat hebben wij dus ook geprobeerd te doen bij het opstellen en verder bewerken van dit wetsvoorstel en bij wat er verder moet worden gedaan.

Wij gaan ervan uit dat de voorgestelde regeling in overeenstemming is met artikel 7 van het Verdrag inzake de Rechten van het Kind. Dat bevat onder andere het recht van een kind op een nationaliteit, op een staatsburgerschap. Kinderen mogen niet stateloos blijven. Dat neemt echter niet weg dat een staat aan dat recht voorwaarden kan verbinden teneinde misbruik te voorkomen. Misbruik is te verwachten. Wij zijn af en toe misbruik tegengekomen. Het is helaas in de praktijk een fenomeen gebleken, laat ik het zo maar formuleren, al is het spijtig om dat te moeten constateren. Bij oudere kinderen zijn pogingen gedaan, een schijnerkenning te benutten om ze naar een ander land te brengen om hen daar in de prostitutie in te zetten. Dat is helaas een van de droevige realiteiten rondom de toepassing van de wetgeving. De wetgeving die in 2003 in werking is getreden, was een poging om daar een einde aan te maken. Helaas hebben wij vervolgens moeten constateren dat dit weer andere complicaties opleverde, vandaar het voorstel dat er nu is gedaan. Daarbij is dus zeker ook rekening gehouden met het Verdrag inzake de Rechten van het Kind, waar trouwens ook bijhoort dat wij kinderen bescherming bieden tegen exploitatie, bijvoorbeeld in de prostitutie.

De nieuwe regeling maakt dus in vergelijking met die van vijf jaar geleden dat het kind sneller dan voorheen, namelijk na erkenning van rechtswege, het Nederlanderschap verkrijgt. Indien een kind van zeven jaar of ouder door een man wordt erkend die niet de biologische vader is, wordt het recht op het Nederlanderschap aan voorwaarden verbonden om schijnerkenning te voorkomen. Daarmee doel ik op de drie jaren opvoeding.

De heer Pechtold heeft verder gevraagd wat wij in dit verband doen met het advies van de commissie-Kalsbeek. Daar zijn wij intens mee bezig. Het heeft niet zoveel zin om, nu het overleg daarover nog gaande is, te anticiperen op het kabinetsstandpunt naar aanleiding van het rapport van de commissie-Kalsbeek. De heer Pechtold sneed nog een punt aan, namelijk dat wij erop moeten letten hoe het er in de toekomst voorstaat als de Nederlandse vrouwelijke partner van de moeder een kind erkent of van rechtswege de duomoeder wordt. Hij vroeg of het kind dan eveneens het Nederlanderschap verkrijgt.

Die vraag zal ik beantwoorden in de kabinetsreactie die wij nu voorbereiden. Als erkenning dan wel moederschap van rechtswege bij huwelijk mogelijk wordt voor de duomoeder, zal dienen te worden bezien welke nationaliteitsrechtelijke gevolgen daaraan worden verbonden. Duidelijk is dat er in ieder geval opnieuw zal worden nagedacht over het voorkomen van schijnerkenningen, in dit geval door de duomoeder. De duomoeder zal nooit de biologische moeder van het kind zijn, dus dat is niet van toepassing, bijzondere gevallen van eiceldonatie wellicht daargelaten. Dat is dus niet vanzelf maatgevend voor de vraag of het kind het Nederlanderschap verkrijgt. Wij zullen proberen daar een goede oplossing voor te vinden.

De heer Pechtold (D66):

Voorzitter. Ik luister goed. Ik probeer het voor mij in normaal Nederlands te vertalen, al was wat de minister zei heel goed hoor, voor een jurist. Hij spreekt zeer begrijpelijk, maar het is belangrijk dat wij elkaar ook begrijpen. De minister zegt dat de aankomende wet over het meemoederschap uit een lesbische relatie apart behandeld zal worden, maar hij spreekt de verwachting uit dat de behandeling van die wet geen gevolgen zal hebben voor hetgeen wij hier vandaag behandelen, waar de rol van de vader in de erkenning nu anders wordt geregeld. Met andere woorden: wij hoeven daar dadelijk niet op terug te komen.

Minister Hirsch Ballin:

Laat ik het iets voorzichtiger formuleren. Als het in verband met de positie van de erkennende meemoeder of duomoeder gewenst is de Rijkswet op het Nederlanderschap te wijzigen, dan zullen wij dat bij die gelegenheid doen. Ik heb vanmiddag nog niet de conclusie getrokken dat dat nodig zal zijn. Die eventuele noodzaak zal mede worden bepaald door de definitie van "moeder" in dit verband. Ik onderken uiteraard dat van biologisch ouderschap bij een erkennende duomoeder geen sprake kan zijn. Dat neemt echter niet weg dat er wel sprake kan zijn van de andere mogelijkheid, namelijk van opvoeding gedurende drie jaar. Wij zullen dat precies analyseren bij de bepaling van het kabinetsstandpunt erover. U sneed dat punt volkomen terecht aan.

U vroeg eveneens waarop de leeftijdskeuze is gebaseerd. Andere Kamerleden spraken daar ook al over. Je kunt natuurlijk erover twisten of zeven jaar de goede leeftijdsgrens is en of het niet zes of acht jaar had moeten zijn. Je kunt echter niet in een wet opnemen dat het ongeveer zeven jaar moet zijn. Wij hebben daarin dus een lijn getrokken die is bepaald op zeven jaar. Daarbij is rekening gehouden met enerzijds het belang dat de juridische en biologische vader het Nederlanderschap aan het kind kan overdragen en anderzijds het belang dat schijnerkenningen worden voorkomen. Die schijnerkenningen vormen vooral een probleem bij oudere kinderen, als je dus verder afgaat van de leeftijd van zeven jaar en dichter in de buurt komt van de leeftijd van achttien jaar. Daarom leek dit een verantwoord omslagpunt in een regeling die vooral praktisch wil zijn.

De heer Pechtold (D66):

Uit IND-gegevens blijkt dat er geen voorbeelden waren van problemen bij kinderen ouder dan vijf jaar. Als het u om de praktische oplossing gaat, kunnen wij dan niet zo dicht mogelijk bij de praktijk blijven? Waarom hanteren wij niet die leeftijdsgrens van vijf jaar? Dat bespaart weer twee jaar extra aan volgen, controleren en vastleggen.

Minister Hirsch Ballin:

Het is meer de andere kant op.

De voorzitter:

Mijnheer Pechtold, wilt u uzelf corrigeren?

Minister Hirsch Ballin:

Ik denk dat de neiging van de heer Pechtold om voor een leeftijdsgrens van vijf jaar te pleiten, hem ervan weerhoudt om nu de leeftijd van negen jaar te bepleiten.

De heer Pechtold (D66):

Fouten moet je kunnen toegeven. Ik draaide inderdaad de redenering om. Maar als de gegevens toch tot vijf jaar gevolgd worden, dan wil ik nog steeds wat meer onderbouwing over de leeftijdsgrens van zeven jaar. Waarom wordt geen hogere leeftijdsgrens gehanteerd?

Minister Hirsch Ballin:

Ik heb zojuist gezegd dat wij een praktische regeling willen. Als wij een leeftijdsgrens op vijf jaar hadden gesteld, dan hadden wij dus de groep kinderen tussen vijf en zeven jaar voor een gecompliceerdere procedure geplaatst. Op dit moment stellen wij voor de groep van vijf tot zeven jaar geen bijzondere eisen. Maar met deze regeling herstellen wij de situatie van voor 2003 dat van rechtswege het kind meegaat in de verkrijging van het Nederlanderschap.

Mevrouw Halsema (GroenLinks):

Ik probeer het nog een keer. Uiteindelijk is het in ons aller belang dat de rechtszekerheid van vader en kind zo groot mogelijk is. Natuurlijk willen wij schijnerkenningen tegengaan, zeker als die met uitbuiting van kinderen gepaard gaan. U zegt echter dat het dichter op de leeftijd van achttien jaar zit. Het gaat meestal om veel oudere kinderen. Zijn er voorbeelden van kinderen in de leeftijd van zeven tot negen jaar of kan de grens ook bij tien of elf jaar gelegd worden? Als zo'n verhoging van de leeftijdsgrens mogelijk is, voeg je een heel grote groep toe en kan in die gezinnen heel veel ellende worden bespaard.

Minister Hirsch Ballin:

In vergelijking met de wetgeving van 2003 is het belang van dit wetsvoorstel dat voor een belangrijke groep, jongere kinderen tot zeven jaar, een veel eenvoudiger regeling wordt getroffen. Daarom zei ik zojuist dat die grens van zeven jaar toch echter beter is dan een grens van vijf jaar. Ik geloof dat de heer Pechtold en u dat met mij eens zijn. Ik teken daarbij aan dat de wetgeving van 2003 was gelegen in de wens om bescherming te bieden tegen schijnerkenningen, misbruik, prostitutie en dergelijke. Die wetgeving schoot echter enigszins over het doel heen.

Als de grens op de grens op negen of tien jaar gesteld wordt, dan kom je toch dichter in de buurt van de gevarenzone van misbruik en van exploitatie van kinderen in de prostitutie. Ook al zijn er geen actuelevoorbeelden genoemd in de rapportage waarnaar verwezen is, zou ik niet zo ver willen gaan dat wij nu van de weeromstuit doorschieten. Wellicht moeten wij dan immers over een paar jaar constateren dat wij te veel de andere kant zijn opgegaan en te maken hebben met schijnerkenningen en binnen de pedofiele prostitutie kinderen aan risico's blootstellen. Het is geen onmogelijke eis. Bij de leeftijd van zeven jaar of ouder zal in veel gevallen zo niet aan de biologische vereiste, dan toch in ieder geval wel aan de opvoedingsvereiste zijn voldaan. Indachtig hetgeen het verdrag inzake de rechten van het kind eist ten aanzien van bescherming van kinderen tegen exploitatie en seksueel misbruik en dergelijke, denk ik dat wij hiermee een goede keus maken.

De wettelijke termijn van uitreiking van de naturalisatiedocumenten bedraagt één jaar, zoals duidelijk blijkt uit het wetsvoorstel. De gemeente nodigt de betrokkene maximaal drie keer uit. De derde uitnodiging wordt aangetekend verstuurd. Daarna is het aan betrokkene om vóór het jaar verstreken is zich aan te melden voor uitreiking van de naturalisatiedocumenten. Voor betrokkene staat primair de verplichting om tijdens de naturalisatieceremonie persoonlijk de documenten in ontvangst te nemen. Zwaarwegende redenen om niet persoonlijk de documenten in ontvangst te nemen zijn ter beoordeling van het bevoegd gezag. Dat kan de burgemeester zijn, de ambassadeur, de consul of de gouverneur. Bij zwaarwegende redenen kan men denken aan bijvoorbeeld een langdurige ziekenhuisopname of een woonplaats die te ver verwijderd is van de Nederlandse ambassade. Het moet gaan om omstandigheden die buiten de wil van de betrokkene zijn gelegen en die maken dat men redelijkerwijs niet kan verwachten dat aan de ceremonie wordt deelgenomen. Deelname is dus de regel en de uitzonderingen zijn ter beoordeling van het bevoegd gezag. Er bestaat een mogelijkheid voor wettige vertegenwoordiging. Daarnaast volgt nog een overleg met de VNG en de Nederlandse Vereniging voor Burgerzaken over het format en wat er verder aan te pas komt.

De heer Anker merkt terecht op dat verbondenheid van eenieder wordt verlangd, dus ook van degene die door geboorte het Nederlanderschap heeft verworven. In mijn inleidende beschouwing heb ik dit ook gezegd. Het onderwerp is een discussie waard, maar valt buiten de reikwijdte van de rijkswet op het Nederlanderschap. Je kunt evenmin iemand het staatsburgerschap ontnemen als deze persoon weigert om aan iets deel te nemen dat staatsburgerschap, de verplichtingen die op ons allemaal rusten en de constitutionele orde waarmee wij allen verbonden zijn, bevestigt.

De heer Van der Staaij vraagt waarom in de verklaring van verbondenheid niet nadrukkelijk de trouw aan de Koningin is opgenomen. Deze vraag raakt de kwestie van de redactie en de amendementen. Men kan veel opnemen in een verklaring van verbondenheid. Het is echter zaak om compact te zijn in hetgeen men tot uitdrukking wil brengen. Zoals wij allemaal weten, is het lastig een boodschap over te brengen door er volledig het zwijgen toe te doen. Het is echter ook moeilijk om een boodschap over te brengen als je er te veel woorden aan wijdt. De plaats van de Koning en de Koningin in ons constitutionele bestel behoort tot wat wij mogen beschouwen als de grondwettelijke orde van het Koninkrijk der Nederlanden. Ik kom dadelijk op de redactie van het amendement. Toen ik de heer Van der Staaij hoorde spreken, dacht ik: hij is er vast wel blij mee dat er niet wordt gezegd "van Nederland, de Nederlandse Antillen en Aruba". Het gaat om het koninkrijk als geheel. Dat koninkrijk is een koninkrijk en behoort ook tot ons constitutionele besteld.

De vraag of er sprake is van een eedsaflegging. In de tekst is de term "eed" niet gebruikt. Het gaat om een verklaring met een eigen status. Zij is dus vergelijkbaar, maar niet hetzelfde als de eden die bij ambtsaanvaarding of vervulling van plichten als getuige of deskundige worden afgelegd. Er is wel naar een analoge vorm gezocht. Die is ook gevonden. Zoals ik net al zei in antwoord op de opmerkingen van de heer Pechtold, gaan wij graag na of wij dat ook kunnen doen in de alternatiefstelling van "zo waarlijk helpe mij God Almachtig" en "dat verklaar en beloof ik".

Mevrouw Sterk (CDA):

Wilt u iets explicieter aangeven waarin het verschil precies schuilt en waarom de eed in deze verklaring en de eden en beloften die op andere momenten in andere functies worden afgelegd, niet vergelijkbaar zijn?

Minister Hirsch Ballin:

De verklaringen en beloften die bij gelegenheid van de aanvaarding van een ambt worden afgelegd, zijn gerelateerd aan specifieke activiteiten. Hier gaat het om een verklaring die betrekking heeft op wat juristen de status noemen. De verlening van het Nederlanderschap is een statusbepalende rechtshandeling. Zo noemen wij dat in de juridische dogmatiek, niet waar? Zij brengt rechten en verplichtingen mee, maar die zijn van een andere aard dan de uitoefening van het ambt van Kamerlid, van minister enzovoorts. Ik kan mij voorstellen dat u zegt dat de grens dun en betrekkelijk is. Wij hadden het ook anders kunnen opschrijven. Het is dus geen verschil in gewicht en betekenis, zeker niet in de zin dat het van minder betekenis is, want de verkrijging van de status die met het staatsburgerschap verbonden is, is voor het leven. Hoe lang sommigen ook Kamerlid zijn of een ander ambt vervullen, daar komt een eind aan zodra de functie eindigt. Voor getuigen en deskundigen in de rechtszitting geldt het zelfs alleen voor dat specifieke segment van activiteiten.

De heer Van der Staaij (SGP):

Ik ben het met de minister eens dat het niet hoort bij de specifieke categorie ambtseden, maar het kan in ruimere zin wel onder de gevorderde eden vallen.

Minister Hirsch Ballin:

Zeker.

De heer Van der Staaij (SGP):

Ik wil specifiek wijzen op het feit dat ook in de bijlage bij de nota naar aanleiding van het verslag niet alleen andere landen, maar ook Nederland genoemd staan en dat daar formuleringen worden gekozen à la "ik zweer" dan wel "ik verklaar" als alternatief. Als je de algemene lijn volgt, is dat volgens mij ook de normale gang van zaken bij de keuze tussen eed en verklaring. Kennelijk is er in eerste instantie ook wel in die lijn gedacht, maar is er net iets anders in de nota van wijziging terechtgekomen en kan het alsnog in die oude zin worden hersteld.

Minister Hirsch Ballin:

Wat ik zei, heeft ook niet meer betekenis. De formules die wij net gebruikten, kun je heel goed omschrijven als een eed. Net doelde ik op de toepasselijkheid van de wetgeving inzake de vorm van de eedaflegging. Daar is niet voor gekozen in de opzet van dit wetsvoorstel. Het gevolg van opname in dit wetsvoorstel van de variant "dat verklaar en beloof ik" – dit vergt een kleine nota van wijziging, die u morgen bereikt – is dat het verschil, dat ook op de wetgeving inzake de vorm van de eedaflegging betrekking heeft, verder wordt verminderd of misschien zelfs verdwijnt. Die wet bepaalt namelijk dat de twee formules alternatief kunnen worden gebruikt. In zekere zin zal de wijziging waarover wij nu samen denken, het verschil verder verminderen. Zoals ik net al naar aanleiding van de interruptie van mevrouw Sterk zei, is het zeker niet iets van minder betekenis.

De heer Van der Staaij (SGP):

Is het toch nog mogelijk om één stapje verder te gaan en bij de gangbare wijze van eedsaflegging aan te sluiten, zoals ook staat in de bijlage bij de nota naar aanleiding van het verslag? Is het mogelijk om daarbij de woorden "ik zweer" op te nemen in het geval dat de formule "zo waarlijk helpe mij God Almachtig" wordt gebruikt? Het is duidelijk dat daarmee ook het andere voorschrift van het opsteken van de vingers van toepassing zou zijn.

Minister Hirsch Ballin:

Dat is niet iets wat voortvloeit uit de eventuele toepasselijkheid van de wet op de vorm van de eed. De tekst van de eed, verklaring of belofte als zodanig staat in specifieke wetten, niet in de algemene wet. In de algemene wet is de vorm geregeld waarin de bevestiging plaatsvindt. Dat kent u allemaal. Dit speelt zich ook voortdurend af in uw vergaderzaal en in allerlei rechtszalen. Dan gaat het om de formulering "dat verklaar en beloof ik" ofwel "zo waarlijk helpe mij God Almachtig". Als wij dat verschil opheffen, hetgeen de heer Van der Staaij suggereert, is dat verschil weg. Ik zal ook nog kijken naar de mogelijkheid om dat te doen door de wet wel van toepassing te verklaren. Wij moeten nog maar zien wat een goede uitwerking hiervan is.

De redactie van de verklaring van verbondenheid als zodanig is niet het beslissende punt. Ik attendeer de heer Van der Staaij erop dat er veel rechtsstelsels zijn waarin men een eed kent met formuleringen als "I solemnly swear", waarin geen verschil wordt gemaakt tussen de religieuze en de niet-religieuze variant daarvan. Dat onderscheid is in dit verband dus niet relevant.

De heer Kamp (VVD):

De verklaring wordt nu helemaal in de vorm van een eed gegoten. Wanneer achteraf blijkt, bijvoorbeeld uit geschriften, dat men de Nederlandse rechtsorde niet respecteerde op het moment dat men de eed aflegde, is dan een vervolging op grond van meineed mogelijk?

Minister Hirsch Ballin:

De vervolging wegens meineed betreft het opzettelijk afleggen van een verklaring in strijd met de werkelijkheid. Ik kan mij op dit moment moeilijk voorstellen dat de elementen van het misdrijf meineed te vervullen zijn op basis van een soort mentale reserve ten aanzien van wat iemand in de verklaring van verbondenheid zegt. Morgen zullen wij te spreken komen over het wetsvoorstel inzake de meervoudige nationaliteit, dat de mogelijkheid biedt van ontneming van het Nederlanderschap. Ik begrijp dat de heer Kamp daarbij denkt aan zeer ernstige situaties van ondermijning van de rechtsorde.

De heer Kamp (VVD):

Stel dat ik 's ochtends een tekst op internet zet waarin ik schrijf dat de Nederlandse rechtsorde niet deugt, dat ik er niets van moet hebben en dat wij ons best moeten doen om de Nederlandse rechtsorde omver te werpen. Vervolgens kom ik 's middags bij de naturalisatiebijeenkomst, waar ik verklaar dat ik de Nederlandse rechtsorde respecteer. Als achteraf blijkt dat ik 's ochtend de andere verklaring heb afgelegd, in strijd met de eed van die middag. Is het dan mogelijk dat ik word vervolgd voor meineed?

Minister Hirsch Ballin:

Het is heel nuttig dat de heer Kamp deze aanvulling geeft. In overschrijding van de maximumsnelheid of naar huis rijden na het nuttigen van te veel glazen oranjebitter na de naturalisatieceremonie zou ik niet meteen een geval van meineed zien. Aangezien wij net hebben geconstateerd dat wij ons allemaal moeten houden aan de rechten en plichten van de Nederlandse rechtsorde, geef ik het u te doen als wij dit zouden maken tot een vereiste voor behoud van het Nederlanderschap. Wel kan ik mij voorstellen dat de voorwaarden aanwezig zijn voor de intrekking van het Nederlanderschap wanneer iemand zich fundamenteel keert tegen de Nederlandse rechtsorde met staatsondermijnende activiteiten. Dat is ook in overeenstemming met Europese verdragen.

De heer Kamp (VVD):

's Morgens verklaar ik dat ik de Nederlandse rechtsorde niet respecteer, terwijl ik 's middags bij de naturalisatiebijeenkomst zeg dat ik dat wel doe. Ik zeg dat ook nog in de vorm van een eed. Ik zeg dan kennelijk iets wat onjuist is. Ik leg die eed ten onrechte af. Is het dan mogelijk, als die feiten bekend worden, dat men wordt vervolgd op grond van meineed? De minister gaat daar omheen.

Minister Hirsch Ballin:

Ik ga er niet omheen, maar ik veronderstelde dat de heer Kamp uit zijn vroegere professionele ervaring nog wel weet aan welke vereisten je moet voldoen voor het bewezen verklaren van meineed. In de situatie die hij zojuist schetste, zie ik hem niet bewijzen dat daarmee vaststaat dat er licht zit tussen de ochtend met slechte voornemens en de middag met betere voornemens.

Mevrouw Halsema (GroenLinks):

Ik wil de minister verleiden tot een principiëler antwoord, want anders kan er nog ruis ontstaan.

Het lijkt mij van belang om vast te stellen dat iemand die Nederlander is, net geworden of al vanaf de geboorte, het toch met de wet oneens kan zijn en daar uitdrukking aan kan geven. Men kan het zelfs oneens zijn met de rechtsorde. Dat is iets heel anders dan ondermijnende activiteiten, zoals zwaar terroristische activiteiten. Die kwestie wordt morgen besproken, maar het oneens mogen zijn met de wet, het oneens mogen zijn met de Grondwet, staat los van deze ceremonie. Dat geldt voor elke Nederlander. Die vrijheid bezit je.

Minister Hirsch Ballin:

Mevrouw Halsema en ik zijn het daarover eens. Dat hoort erbij. Wij zijn met wetgeving bezig. Wij allemaal, u mevrouw de voorzitter, de leden van uw Kamer en de leden van het kabinet, hebben een eed van trouw aan de Grondwet, het Statuut, en de rechtsorde die daarop is gebaseerd, afgelegd. Wij zouden ons werk echter onmiddellijk kunnen staken als dat zou betekenen dat wij niet kunnen werken aan veranderingen van wetgeving, zoals hedenmiddag door middel van de Rijkswet op het Nederlanderschap.

Mevrouw Halsema (GroenLinks):

Dat betekent dat iemand na afloop van de verklaring nooit kan worden vervolgd voor meineed.

Minister Hirsch Ballin:

Ik probeerde de heer Kamp uit te nodigen tot een precisering van de situatie die hij in gedachten had. Ik heb hopelijk duidelijk gemaakt dat ik mij een situatie van meineed eigenlijk niet kan voorstellen. Als iemand de rechtsorde ondermijnt, hebben wij te maken met iemand die de basics van ons constitutionele bestel niet wil respecteren bij het nakomen van de rechten en verplichtingen die zijn omschreven in de verklaring van verbondenheid. Daarvoor gaan wij een specifieke voorziening opnemen in de Rijkswet op het Nederlanderschap, tenminste als de Kamer het voorstel dat wij in voorbereiding hebben, volgt.

Mevrouw Halsema (GroenLinks):

Ik weet dat morgen de mogelijkheid wordt besproken om stateloosheid of de ontneming van het Nederlanderschap uit te breiden naar bijvoorbeeld zwaar terroristische activiteiten. Dat is echter heel iets anders. Ik wil vandaag helder hebben dat het uitspreken van de verklaring geen juridische consequenties kent, in die zin dat, als mensen na afloop activiteiten ondernemen of uitspraken doen die mogelijk in strijd zijn met de letter van de verklaring, dit geen gevolgen kan hebben voor het waarheidsgehalte of het bestaansrecht van de verklaring. Ik zie de minister graag vaststellen dat het Nederlanderschap je niet zo maar kan ontvallen, omdat je het later fundamenteel oneens bent met bepaalde onderdelen van de rechtsstaat. Daar is de heer Kamp naar op zoek.

Minister Hirsch Ballin:

Ik heb zojuist duidelijk genoeg gemaakt dat het aanvaarden in de verklaring van verbondenheid van de grondwettelijke orde, of hoe wij dat ook omschrijven, van ons staatsbestel, uiteraard ieders democratisch recht impliceert om opvattingen te hebben over wetten of om zich in te zetten in politiek of ander verband voor veranderingen daarvan. Geen twijfel daarover. Sterker nog, dat behoort tot wat wij proberen over te brengen wanneer wij de democratische rechtsstaat aanvaarden. Daarnaast probeerde ik helder te krijgen waar de heer Kamp op doelde. Tegelijkertijd wilde ik duidelijk maken dat wij natuurlijk niet werkeloos aan de kant gaan staan wanneer het gaat om een totale afwijzing van de rechtsorde van de democratische rechtsstaat. Daar zijn andere voorzieningen voor. Dat is op de eerste plaats, ook voor de Nederlanders door geboorte, de verplichting om de wetten na te leven. Wanneer wij dat niet doen, kunnen wij worden vervolgd. Waar de heer Kamp met zijn voorbeeld op doelde betreft een bijzondere situatie. Daarover zullen wij morgen met elkaar spreken naar aanleiding van mijn brief en het voorstel dat daaruit voortvloeit.

Mevrouw Halsema (GroenLinks):

Dit is helder. Wanneer iemand in strijd met onze rechtsorde handelt, zijn daar voorzieningen voor. Die worden morgen besproken.

Minister Hirsch Ballin:

En bestaande voorzieningen.

Mevrouw Halsema (GroenLinks):

Vanzelfsprekend, maar dan kan iemand dus niet vervolgd worden voor meineed vanwege deze verklaring. De minister vroeg de heer Kamp om dat te preciseren. Dat betekent dat hij een juridisch gevolg geeft aan deze verklaring waarvan in de tot dusverre verschenen stukken nog geen sprake was. Dat zou mij en mijn fractie voor een probleem stellen bij deze verklaring.

Minister Hirsch Ballin:

Dat heb ik op geen enkel moment beweerd. Ik vroeg de heer Kamp hoe hij zich dat voorstelt.

De heer Kamp (VVD):

Het ging erom dat de minister zei dat de verklaring in vorm van een eed wordt gegoten. Ingevolge artikel 207 van het Wetboek van Strafrecht is het strafbaar om een valse verklaring onder ede af te leggen. Dan kan een gevangenisstraf van ten hoogste zes jaar worden opgelegd. Je mag niet onder ede een valse verklaring afleggen. Indien iemand 's middags verklaard dat hij de Nederlandse rechtsorde respecteert en uit andere handelingen blijkt dat hij die rechtsorde op het moment dat hij dat verklaarde niet respecteerde, is er een probleem. Dan kan de minister zeggen dat er bewijsrechtelijke problemen zijn, maar daar gaat het mij niet om. Het gaat erom dat iemand in strijd met de waarheid die verklaring onder ede aflegt. Dan ben je strafbaar en dan moet je daarvoor vervolgd worden. Ik vind dat er naar waarheid verklaard moet worden als de verklaring in de vorm van een eed gegoten wordt. Iemand die niet naar waarheid verklaart, is vervolgens strafbaar.

Minister Hirsch Ballin:

Het is goed dat de heer Kamp deze aanvulling geeft. Uit zijn toelichting maak ik op waar het verschil in interpretatie van het voorstel inzit. Bij deze verklaring van verbondenheid, die wordt bevestigd met de eed of plechtige verklaring, gaat het niet om een feitelijk statement over wat je ziet, doet of hebt waargenomen. Het gaat om een normatieve uitspraak die wordt gedaan door degene die de verklaring van verbondenheid aflegt. De normatieve gebondenheid die daaruit voortvloeit, namelijk de aanvaarding van de rechtsorde, daarvan kan iemand zich met geen enkele mentale reserve of met welk tegenstrijdig feit ook bevrijden. Reeds daarom is de meineedkwestie hier niet aan de orde. Iemand aanvaardt – en daar wordt hij of zij ook aan gehouden – die gebondenheid aan de rechtsorde, aan de grondwettelijke orde. Om die reden is dat ook een onderdeel voor de verkrijging van het Nederlanderschap. Dat wordt op een plechtige bindende manier buiten twijfel gesteld. Vervolgens, omdat die rechtsorde voor ons allen geldt, gelden daarvoor ook dezelfde sancties die voor iedere Nederlander gelden overeenkomstig artikel 1 van de Grondwet.

De heer Kamp (VVD):

Wij hebben steeds meer te maken met radicale moslims. Die laten in hun geschriften weten dat zij onze rechtsorde verwerpen. Daarvoor hoeft men alleen maar te zoeken op internet; de Kamer wordt er ook over geïnformeerd door de AIVD. Die moeten niets hebben van onze rechtsorde. Daar staan zij voor en daar streven zij naar. Als dezelfde personen die dat soort boodschappen afgeven, hier 's middags bij een naturalisatiefeestje onder ede verklaren dat zij de Nederlandse rechtsorde respecteren en dat in strijd met de waarheid doen, dan moet daartegen worden opgetreden.

Minister Hirsch Ballin:

Natuurlijk wordt opgetreden tegen degenen die de rechtsorde ernstig schenden. Daar is geen twijfel over.

De heer Kamp (VVD):

Ik bedoel optreden in de zin van meineed en vervolgen wegens het plegen van meineed.

Minister Hirsch Ballin:

Ik ben bang dat ik in herhaling verval als ik nog eens een poging doe om aan de heer Kamp uit te leggen wat het karakter is van de verklaring van verbondenheid. Ik heb zonet onderstreept hoe belangrijk deze is. Het belang ervan is dat daarmee bij de verkrijging van het Nederlanderschap tot uitdrukking wordt gebracht dat men kenbaar de volheid van de rechten en plichten die horen bij het staatsburgerschap van het Koninkrijk der Nederlanden aanvaardt, niet alleen als iets wat je overkomt, maar ook als iets wat je herkenbaar en zichtbaar doet, voor diegenen die dit op de godsdienstige manier willen bevestigen met een godsdienstige bevestiging en voor degenen die het niet-godsdienstig willen doen met een niet-godsdienstige plechtige bevestiging. Als iemand dat doet en het Nederlanderschap verkrijgt, en als naderhand blijkt dat hij zich schuldig maakt aan staatsondermijnende activiteiten, dan geldt een figuur waarover wij het morgen zullen hebben. Voor iedereen geldt dat handhavend wordt opgetreden tegen schendingen van de rechtsorde.

De verklaring van verbondenheid is niet een verklaring omtrent feiten die je hebt waargenomen of waarover je deskundigheid bezit, feiten waarover je onwaarheden kunt spreken, maar is een zeer expliciete bevestiging, een normatieve uitspraak van grote betekenis. Ik hecht eraan te onderstrepen, om alle misverstanden te voorkomen, dat die gebondenheid ook geldt voor iedereen die het Nederlanderschap door geboorte heeft. De sancties voor fundamentele aantastingen van de rechtsorde zijn duidelijk. De betekenis van de verklaring van verbondenheid is duidelijk. De plechtigheid, en het karakter en het gehalte daarvan, zijn dus tevens voorwerp van wat wij dadelijk, in een hopelijk verder verbeterde formulering, zullen neerleggen. Vragen van meineed, zoals de heer Kamp stelt, zijn gewoon niet van toepassing, omdat je geen uitspraak doet over feitelijkheden maar een belangrijke normatieve uitspraak doet, die de aanvaarding inhoudt van de gebondenheid aan onze Nederlandse constitutionele rechtsorde.

Ik hoop hiermee niet alleen de door de heer Kamp gestelde vragen te hebben beantwoord maar ook voldoende te zijn ingegaan op zijn interrupties en aanvullende vragen. Ik kom tot de vragen en opmerkingen van mevrouw Halsema. Ik zie geen reden om optanten uit te zonderen van een verklaring. Het is een onderdeel van de procedure. Over de verschillen tussen optie en naturalisatie zullen wij in ander verband nog te spreken komen. Wij moeten deze verschillen ook weer niet overdrijven, en ik zie geen reden om ze in dit verband zwaarder aan te zetten.

Mevrouw Halsema (GroenLinks):

Ik heb deze kwestie om een andere reden aangesneden. Het antwoord van de minister is wel heel procedureel. Wij hebben het over jongeren die in Nederland geboren zijn en die apart worden gezet. Eerlijk gezegd: dat knaagt. Dat vind ik niet echt fair. De minister moet toch ook wel zien dat ik, in Nederland geboren, gewoon 18 word zonder mij ergens van bewust te hoeven zijn. Als mijn ouders echter elders zijn geboren, terwijl ik zelf wel hier ben geboren, dan moet ik mij verbonden gaan verklaren. Dat is toch een beetje gek. Ik wilde de minister in overweging geven om dat te overdenken. Ik kan mij voorstellen dat hij zijn wetsvoorstel niet weer wil herzien, maar laat hij eens op deze ongerechtigheid ingaan.

Minister Hirsch Ballin:

Misschien is het daarom goed dat ik ook naar aanleiding van de opmerkingen van zo-even zo dubbel en dwars heb onderstreept dat wij niet een extra set normen gaan introduceren voor degenen die Nederlander worden door naturalisatie en optie. Ik heb dit vanmiddag een paar keer gezegd en ik hecht eraan dit nogmaals te onderstrepen. Wij hebben het over een verbondenheid die van iedere staatsburger van het Koninkrijk der Nederlanden wordt verwacht. Ik begrijp goed dat mevrouw Halsema dan de vraag stelt of het niet goed zou zijn dat iedereen in het kader van de ontwikkeling naar de volwassenheid dit op een gegeven moment zou bevestigen. Die vraag neem ik serieus. Deze ligt echter buiten het bestek van de Rijkswet op het Nederlanderschap. In godsdienstige gemeenschappen bestaan allerlei vormen van zo'n bevestiging zoals vormsel, bevestiging en bar mitswa. In niet-seculiere stelsels bestaat dit soort rituelen soms ook. Ouderen herinneren zich dat nog dat de DDR de Jugendweihe kende, als een geheel seculier onderdeel van de ontwikkeling naar wat men zag als de staatsburgerlijke volwassenheid. Of alle associaties, religieus of niet-religieus, positief zijn laat ik terzijde, maar de gedachte dat het is iets van en voor ons allemaal heb ik geprobeerd te bevestigen.

Mevrouw Halsema (GroenLinks):

Het gaat hier niet om een denkbeeldige groep jongeren. Het zijn jongeren die zich hier in Nederland vaak heel kwetsbaar voelen, die gewoon hier geboren zijn en hun hele schooltijd, altijd, aangekeken worden als buitenlander, als anders, Marokkaan, moslim, noem maar op. Door zo'n ceremonie wordt dat gevoel van anders zijn nog eens bevestigd. Ik begrijp dat de minister niet wil schuiven. Daarom doe ik hem een ander verzoek. De fracties van GroenLinks en de PvdA pleiten er al heel lang voor om het mogelijk te maken dat kinderen die in Nederland worden geboren uit ouders die duurzaam en rechtmatig in Nederland verblijven, bij geboorte Nederlander zijn. Ik begrijp dat de minister dit nu niet kan regelen. Het moet ook niet zo zijn dat iedereen die bij toeval in Nederland geboren wordt, Nederlander is. Het zou echter de moeite waard zijn om de mogelijkheid na te gaan dat deze kinderen – die dus hier geboren worden uit ouders die een andere herkomst hebben maar allang in Nederland wonen – bij geboorte Nederlander worden. Wij kennen dit ook in andere Europese landen. Zou de minister willen nagaan of dit mogelijk is en de Kamer hiervan per brief op de hoogte stellen?

Minister Hirsch Ballin:

Ik kan dat wellicht eerder toen, wanneer wij morgen spreken over de verdere ontwikkeling van de Rijkswet op het Nederlanderschap. Ik noteer deze vraag en probeer er morgen een reactie op te geven.

De achterliggende opmerking van mevrouw Halsema was deze jongelui niet meer apart te zetten dan wenselijk is. De inrichting van de ceremonie is iets waar mijn collega voor Wonen, Wijken en Integratie zich mee bezighoudt. Bij de inrichting van de plechtigheid dan wel festiviteit moeten wij ons nogmaals de vraag stellen hoe er goed rekening gehouden kan worden met de jongelui op wie mevrouw Halsema doelde. Deze toezegging doe ik graag. Ik zal overleggen met mijn collega of wij rekening kunnen houden met deze groep jongelui zodat zij het met vreugde kunnen doen, of het nu in de verklaring wordt opgenomen of niet.

Mevrouw Halsema (GroenLinks):

De minister gaat voorbij aan de kern van mijn betoog. Mijn centrale vraag is wat voor boodschap de nieuwe Nederlanders krijgen. Moeten zij gedisciplineerde onderdanen worden van het Koninkrijk of mondige burgers? Worden hun rechten en vrijheden benadrukt of de gemeenschap van plichten waarvan zij deel uit gaan maken? Het is heel belangrijk dat de minister hierop ingaat omdat de verklaring eenzijdig de plichten belicht en niet de grondwettelijke vrijheden die als staatsburger je eigendom worden.

Minister Hirsch Ballin:

De verklaring gaat over rechten, vrijheden, plichten, over dat alles.

Mevrouw Halsema (GroenLinks):

Dat staat nu niet in de verklaring. De verklaring benadrukt dat mensen verplichtingen hebben als zij staatsburger worden. Als je staatsburger wordt in een democratische rechtsstaat en daarbij een verklaring uitspreekt, moet die verklaring er in de eerste plaats over gaan dat je niet, zoals in een totalitaire staat, zomaar door de politie van je bed gehaald kan worden, maar dat je grondwettelijke vrijheden en rechten bezit die je niet afgenomen mogen worden. In de verklaring zou iets moeten terugkomen over rechten en vrijheden. Ik vind het erg dat dit niet het geval is. Alleen de negatieve kant van het staatsburgerschap wordt belicht.

Minister Hirsch Ballin:

Misschien heb ik de vreugde om in een democratische rechtsstaat te leven inmiddels zozeer verinnerlijkt, dat ik vanzelf al wat vreugdevolle associaties heb bij die rechtsorde. Ik kom dadelijk terug op de redactionele amendementen van mevrouw Halsema. Daarin expliciteert zij de vreugde.

Mevrouw Halsema (GroenLinks):

Met alle respect, het gaat niet om het woordje "vreugde". Ik heb meteen gezegd dat dit een kwinkslag was. Het onderliggende punt is wel degelijk serieus. De minister heeft een verklaring opgesteld die alleen uitdrukking geeft aan de plichten die je als burger hebt. Ik wil een verklaring die ook uitdrukking geeft aan de grondwettelijke vrijheden en rechten die je als staatsburger bezit. Ik wil graag dat de minister duidelijk maakt waarom hij dit tot nu toe niet heeft gedaan en of hij het belangrijk vindt dat dit wel gebeurt.

Minister Hirsch Ballin:

Ik dacht dat ik al een paar keer had gezegd dat ik op de amendementen zou ingaan. Het amendement van mevrouw Halsema bevat de vrijheden expliciet. Ik zie het als een plicht om daarop dadelijk in te gaan.

Als ik de heer Fritsma goed heb begrepen, vindt hij dat er te weinig plichten zitten in de verklaring. Volgens hem stelt de verklaring weinig voor. Ik vind deze opmerking moeilijk, niet omdat ik aarzel of deze opmerking wel klopt, maar omdat het beeld dat de heer Fritsma kennelijk heeft van de verklaring van verbondenheid diametraal staat tegenover wat ik zojuist heb gezegd en tegenover wat ik vanmiddag heb beluisterd. Iedereen ziet de verklaring van verbondenheid als iets belangrijks. De bewust gekozen, aanvaarde, gewenste en positieve relatie tot de grondwettelijke orde van het Koninkrijk der Nederlanden kent rechten, plichten en vrijheden. Ik hoop dat dit uit de voorafgaande discussie duidelijk is geworden. Uiteraard hoort daar ook bij dat mensen daarnaar leven en erop worden aangesproken. Er horen verantwoordelijkheden bij. Ik kan mij dus niet vinden in de gedachte dat deze verklaring niet veel voorstelt. In mijn ogen worden daarin zeer wezenlijke uitspraken gedaan.

De heer Fritsma (PVV):

Mijn belangrijkste kritiekpunt is dat iemand de verklaring kan afleggen en zich er vervolgens helemaal niets van kan aantrekken, zonder dat dit ten koste gaat van zijn recht op de Nederlandse nationaliteit of het verblijfsrecht in het algemeen. Neem het voorbeeld van iemand die Nederlander wordt en dan een dubbele nationaliteit heeft. Hij pleegt vervolgens een eermoord. Dat lijkt mij een behoorlijke ondermijning van de Nederlandse rechtorde. Toch behoudt hij de Nederlandse nationaliteit. Ik heb daar een probleem. Dit maakt deze verklaring van verbondenheid zinloos.

Minister Hirsch Ballin:

Ik denk dat ik deze vraag van een principieel antwoord moet voorzien. Bij de aanvaarding van onze grondwettelijke orde hoort ook dat voor iedereen de vrijheden, rechten en plichten gelden die eigen zijn aan ons bestel. De heer Fritsma heeft iemand in gedachten die niet door geboorte Nederlander is geworden, maar door naturalisatie. Hij heeft iemand in gedachten die naast het Nederlandse nog een ander staatsburgerschap heeft. Hij sprak zich er niet over uit welk burgerschap dit betreft. Deze persoon begaat een ernstig levensdelict. De heer Fritsma bracht de motieven van dat levensdelict nog ter sprake. Wie zo'n ernstig levensdelict ook begaat, wij zullen toch even streng en scherp moeten optreden. Het maakt niet uit of dat iemand is met twee staatsburgerschappen dan wel iemand met één staatsburgerschap, al dan niet door geboorte Nederlander geworden Dat is voor mij een elementaire eis van de verantwoordelijkheid die ik ook heb te dragen voor de handhaving van onze rechtsorde.

De heer Fritsma (PVV):

De minister vindt het wel goed om het Nederlanderschap in te trekken van mensen die een ernstige terreurdaad begaan. Waarom kan die mogelijkheid niet worden uitgebreid tot andere delicten? De minister maakt voor terroristen zelf al onderscheid in het benaderen van mensen met een dubbele nationaliteit en mensen met een enkelvoudige, Nederlandse, nationaliteit. Ik vraag hem dat onderscheid ook te maken voor zware criminelen.

Minister Hirsch Ballin:

Ik heb net gezegd dat er bij ernstige levensdelicten in mijn ogen geen enkele reden is om de geboren Nederlander met geen ander staatsburgerschap niet even streng en scherp aan te pakken als de Nederlander met twee staatsburgerschappen. In de zeer bijzondere situatie van staatsondermijnende activiteiten is er onder omstandigheden een verdergaande mogelijkheid. In de brief die ik de Kamer heb gestuurd, heb ik voorgesteld om op dat punt datgene te doen wat maximaal verdragsrechtelijk toelaatbaar is. Als de heer Fritsma zou zeggen dat ik dat maar niet moet doen, omdat dit ongelijke behandeling betekent, dan moeten wij daar morgen over spreken. Er is geen enkele ruimte om op dit punt verder te gaan. Ik hecht eraan om duidelijk te maken dat wij bij zeer ernstige delicten zonder aanzien des persoons handhavend zullen optreden.

De heer Fritsma heeft het gevaar van schijnerkenningen genoemd van kinderen onder de zeven jaar. Ik ben op de leeftijdsgrens al ingegaan naar aanleiding van de opmerkingen van de heer Pechtold. Zoals de heer Pechtold terecht opmerkte, is dit geen probleem bij jonge kinderen die de leeftijd van zeven jaar nog niet hebben bereikt. Mijn doelstelling is om met dit wetsvoorstel een aantal zeer onpraktische en voor de betrokkenen onaangename consequenties van de te ver gaande wetswijziging van 2003 te corrigeren.

De heer Dijsselbloem heeft gevraagd of er geen ruimte moet zijn voor individuele inkleuring van de manier waarop de eed wordt afgelegd. Die vraag is vaker gesteld ten aanzien van eden en beloften in het algemeen. Er zijn ook rechtszaken over geweest, bijvoorbeeld toen een benoemd lid van de provinciale staten van Noord-Holland een individuele variant wilde op de eed. De lijn van de wetgeving en van de rechtspraak is tot op heden dat wij het moeten doen met twee standaardteksten en geen eindeloze variëteit en creativiteit moeten toelaten. De verklaring "Zo waarlijk helpe mij God Almachtig" wordt in ieder geval door het overgrote deel van de in Nederland aanwezige godsdienstige overtuigingen (joden, christenen, moslims, hindoes) als een bruikbare formule voor de religieuze bevestiging gezien. Degenen die om welke reden dan ook die verklaring niet wensen te gebruiken, hebben als neutrale optie het "Dat verklaar en beloof ik". Onder hen zijn ook mensen die wel degelijk godsdienstig zijn, maar bezwaren hebben tegen hetzij deze redactie, hetzij het religieuze element in de eedsformule. Wij hebben met die twee opties tot nu toe goed kunnen leven. Ik zie geen aanleiding om daarin variatie aan te brengen. Andere, eventueel aanvullende vormen van symboliek behoren tot de inrichting van de ceremonie. Daarover behoeven wij niet hier te beslissen.

De heer Dijsselbloem (PvdA):

Ik was eigenlijk overtuigd door de reactie die 's ministers voorgangster gaf in de nota naar aanleiding van het verslag. Zij stelde dat er voor individuele inkleuring geen ruimte is, omdat het juist gaat om de eenheid van tekst die de verbondenheid van àlle Nederlanders onderstreept. Dat vond ik een goede benadering. Inmiddels zien wij dat er via de nota van wijziging een facultatieve toevoeging mogelijk wordt gemaakt. De minister wil de keuze tussen twee opties mogelijk maken. Ook bij een model waarin twee toevoegingen denkbaar zijn, wordt de eenheid van tekst die de verbondenheid van àlle Nederlanders onderstreept, verzwakt.

Minister Hirsch Ballin:

Dat is niet het geval. Dat is een misverstand. Ook in de benadering waarover wij spreken, blijft de tekst van de eigenlijke verklaring van verbondenheid voor iedereen hetzelfde. Aan dat vereiste wordt voldaan. Het gaat om de woorden waarmee iemand zijn of haar instemming betuigt.

De heer Pechtold (D66):

Het gaat om de tekst en de optionele toevoeging van "zo waarlijk helpe mij". Als iemand daarna nog "hoera" roept of een andere persoonlijke opmerking maakt, dan is dat toegestaan?

Minister Hirsch Ballin:

Zo staat het nu in het wetsvoorstel. Ik heb net toegezegd om te bekijken of, net als bij de eed of belofte die bijvoorbeeld u hebt afgelegd bij uw toetreding tot de Tweede Kamer der Staten-Generaal, de bevestiging van de gezamenlijke tekst in een religieuze dan wel niet-religieuze vorm te gieten. De tekst die de eigenlijke verklaring inhoudt, blijft voor iedereen gelijk.

De heer Pechtold (D66):

Daarvoor geldt dat die exact volgens het gestipuleerde moet worden uitgesproken. Ik kan mij herinneren uit de periode dat ik huwelijken voltrok dat iemand drie keer de kans krijgt om "ja" te zeggen; als dat de derde keer niet is gezegd, dan gaat het feest niet door. Is het daarmee een beetje vergelijkbaar?

Minister Hirsch Ballin:

Ja, dat is een beetje vergelijkbaar; niet helemaal, maar wel een beetje.

De heer Dijsselbloem heeft gevraagd hoe het zit met de evaluatie van de invoering van de naturalisatieceremonie; er hebben immers twee landelijke ceremonies plaatsgevonden. Tot nu toe is tweemaal op 24 augustus een landelijke naturalisatiedag georganiseerd. Dat is echter niet de enige dag waarop dat plaatsvindt; in elk geval moet daartoe op 24 augustus gelegenheid worden gegeven. Al naar gelang de behoefte en dergelijke zijn er echter meer data waarop het plaatsvindt. Overigens zijn wij bezig geweest met die datum van 24 augustus. De herkenbaarheid daarvan is zelfs voor mensen die hebben doorgeleerd in het staatsrecht gering. Wie weet wat er op 24 augustus is gebeurd? Andere data kennen een grotere mate van herkenbaarheid. Collega Vogelaar en ik hebben daarover ook contact gehad met de burgemeesters en met de gouverneurs van de Nederlandse Antillen en Aruba. Wij zijn tot de conclusie gekomen dat 15 december een goede datum zou zijn als vaste dag voor de ceremonie: Koninkrijksdag. Er is ook nagedacht over Koninginnedag maar dan is er al zoveel aan de hand. Uw vroegere collega's, de burgemeesters, zeiden dat ook allemaal, zeg ik in de richting van de heer Pechtold. Op Koninginnedag zijn zij druk met andere dingen. Koninkrijksdag leek een heel mooie dag te zijn. Naar behoefte kan de ceremonie ook op andere dagen plaatsvinden.

De heer Dijsselbloem (PvdA):

Ik spring nog niet uit mijn zetel bij het horen van 15 december, maar ik wen er wel weer aan. Ik dacht evenwel dat was afgesproken dat na twee jaar een kleine evaluatie zou plaatsvinden; het hoeft geen dik rapport te worden. Ik hoor graag of dat beeld uit die beginperiode, namelijk dat sommige gemeenten om allerlei redenen gewoon niet meedoen – bijvoorbeeld omdat de opkomst mager was – is gewijzigd. Wordt er nog voorzien in die evaluatie na twee jaar?

Minister Hirsch Ballin:

Jazeker. Eind 2008 kunt u het evaluatierapport tegemoet zien.

De voorzitter:

De heer Pechtold kijkt mij heel ondeugend aan. Hij wil blijkbaar toch nog even een vraag stellen.

De heer Pechtold (D66):

Ik wil zeker weten of voor 15 december is gekozen omdat het op die dag Koninkrijksdag is, niet omdat het op die dag de verjaardag van de minister is.

Minister Hirsch Ballin:

Ik ben verbijsterd over deze kennis van mijn persoonlijke levenssfeer bij de heer Pechtold. Reeds daarin is het antwoord op zijn vraag gelegen. De reden is dat het die dag Koninkrijksdag is. Om die reden staan er dan vlaggen op alle openbare gebouwen in Nederland waaronder het gebouw van de Tweede Kamer der Staten-Generaal.

De voorzitter:

Die vlaggen staan er dan ook een beetje voor u. Overigens belet niets de heer Pechtold om u een goede fles wijn te sturen tegen die tijd.

Minister Hirsch Ballin:

Hartelijk dank. Zo af en toe merk je dat er mensen zijn in deze zaal die elkaar al langer kennen. Ik ben even verbluft door deze onthulling van wat ik beschouw als mijn personalia. Het is dus omdat het dan Koninkrijksdag is.

De heer Dijsselbloem heeft het gehad over de frequentie van de ceremonies, die hoger dan twee keer per jaar is. De landelijke naturalisatiedag heeft nog maar twee keer plaats gehad. De gemeenten houden door het jaar heen regelmatig ceremonies, want het is bezwaarlijk als de betrokkenen te lang moeten wachten op het ontvangen van de bewijsstukken voor het verkrijgen van het Nederlands staatsburgerschap. Weliswaar is er terugwerkende kracht, maar het is onhandig om geen documenten zoals paspoorten te hebben terwijl je weet dat je later met terugwerkende kracht Nederlander wordt. Er moet dus niet te veel tijd verstrijken. Een keer in het jaar zou voor de belanghebbenden te weinig zijn.

Mevrouw Sterk heeft gesproken van een belangrijk symbool. Naar ik aanneem bedoelt zij dat in de positieve betekenis van het woord, dus als iets wat van waarde en betekenisvol is. Ik zie aan haar blik en knikken dat ik dat goed heb begrepen. In die betekenis ben ik het geheel met haar eens. Vanuit dit oogpunt is het inderdaad belangrijk en goed om toe te treden tot de rechtsorde van de democratische rechtsstaat Nederland, met de rechten, plichten en vrijheden die daarbij horen. Wij zullen nadenken over de gedachte die mevrouw Sterk uitte om ook iets te doen voor de Nederlanders door geboorte, bijvoorbeeld rondom hun achttiende verjaardag. Ik zal daarover spreken met mijn collega die zich met de ceremonies bezighoudt. Wij laten het graag op ons inwerken, maar het is geen onderwerp van de Rijkswet op het Nederlanderschap. Voorlichting geven over de verklaring hoort erbij. Ook de betekenis moet worden onderkend.

Ten slotte kom ik op de redactie, waarvoor bij amendement voorstellen zijn gedaan. Mevrouw Halsema heeft een redactie voorgesteld waarin staat "respecteren van de Nederlandse rechtsorde". Het woord respecteren staat ook in de bestaande tekst. Daar staat "plichten getrouw vervullen" en "gebruikmaken van de rechten en grondwettelijke vrijheden".

Mevrouw Halsema (GroenLinks):

Voordat de minister een amendement waarover wij inmiddels in onderhandeling zijn helemaal gaat bespreken, is het misschien handig om een correctie door te geven. Ik ben ermee akkoord dat mijn amendement opgaat in het amendement-Dijsselbloem c.s. als daarin de toevoeging komt dat het ook om de grondwettelijke rechten en vrijheden gaat.

Minister Hirsch Ballin:

Dat vervult mij met vreugde. Ik stond op het punt om uiteen te zetten dat bij de democratische rechtsstaat, bij de constitutionele orde die wij kennen en met elkaar hebben, natuurlijk ook de vrijheden horen. Als dat op een of andere manier tot uitdrukking kan komen, is dat goed. Ik heb het er steeds bij gedacht.

De voorzitter:

Mevrouw Halsema, u gaat de amendementen samenvoegen. Komt er tijdens dit debat nog een nieuwe versie, zodat wij die meteen bij de beraadslagingen hebben?

De heer Dijsselbloem (PvdA):

De drie ondertekenaars van mijn amendement en mevrouw Halsema zijn het eens over de tekst. Het is in feite een wijziging van het amendement-Dijsselbloem c.s. Ik nodig overigens alle collega's uit om het te ondertekenen. Dit lijkt mij typisch een punt waarvoor zo veel mogelijk steun in de Kamer moet zijn. Laten wij de reactie van de minister afwachten; dan kunnen wij een gewijzigd amendement laten rondgaan.

Minister Hirsch Ballin:

Ik hoor al wat zich hier aftekent. In eerste termijn zag ik de steun voor de hoofdlijn van het amendement al geleidelijk groeien. Ik heb net gezegd dat het voor mij vanzelfsprekend is dat rechten, plichten en vrijheden bij onze democratische rechtsstaat horen. Die zijn als het ware keerzijden van elkaar. Het respecteren van de vrijheden van een ander mens, betekent dat je aanvaardt dat anderen hun godsdienst vrijelijk uitdragen. Het kabinet heeft dit onlangs nog in een ander verband gezegd: bij de vrijheden in ons land hoort ook het wederzijds respect voor wat mensen eigen is, voor hun godsdienstige en levensbeschouwelijke overtuigingen. Wanneer dat op een of andere manier tot uitdrukking komt in een verbeterde redactie van de verklaring van verbondenheid, dan zal dat alleen maar goed doen.

"Grondwettelijke orde van het Koninkrijk der Nederlanden" in het amendement van de heer Dijsselbloem, mevrouw Sterk en de heer Anker lees ik wel degelijk als iets wat slaat op onze rechtsorde. De constitutie van het Koninkrijk der Nederlanden – dat is de juridisch-technische term – vormt de grondslag van onze rechtsorde. Van mensen die Nederlander worden, verwachten wij evenmin als van mensen die Nederlander zijn, dat zij in discussie kunnen gaan over specifieke elementen van die rechtsorde als "moet je een leeftijdsgrens trekken bij 18 of bij 16 jaar?". Het gaat om de basics, om de kenmerkende elementen van die democratische rechtsorde. Naar mijn gevoel wordt dat zeer goed tot uitdrukking gebracht met "Grondwettelijke orde van het Koninkrijk der Nederlanden". Een scherpslijper zou misschien vragen: bedoel je daarmee het Statuut voor het Koninkrijk der Nederlanden, de Grondwet voor het Koninkrijk der Nederlanden, de Staatsregeling van Aruba en de Staatsregeling van de Nederlandse Antillen, en moet je die dan niet allemaal noemen? Dat zou ik echt ontraden, want dan wordt zo'n verklaring van verbondenheid iets onbegrijpelijks. De cursussen die daarop voorbereiden, worden dan de belangrijkste horde; dat is natuurlijk niet de bedoeling. In"Grondwettelijke orde van het Koninkrijk der Nederlanden" wordt goed samengevat wat deze fundamentele constitutionele documenten omvatten. Natuurlijk denken wij daarbij ook aan de grondrechten en alle andere wezenlijk kenmerken van ons democratische staatsbestel zoals die in de Grondwet, het Statuut en de Staatsregelingen van de andere landen van het Koninkrijk worden gewaarborgd. Daarbij horen dat wij ons verbonden weten met het bevorderen van de internationale rechtsorde – dat is een nadrukkelijke opdracht in onze Grondwet – en de openheid die de Grondwet daarmee eigen is. Zoals al vele malen is beschreven in beschouwingen van degenen die zich met de grondslagen van ons bestel hebben bezighouden, horen daarbij ook fundamentele waarden, rechten en plichten, zoals verdraagzaamheid, respect en vrijheid.

De heer Kamp (VVD):

Ziet de minister een materieel verschil tussen "Grondwettelijke orde" en "de rechtsorde"? Zo ja, wat is dat verschil dan?

Minister Hirsch Ballin:

In een verklaring van verbondenheid wil volgens mij niemand – dat zal evenmin gelden voor de heer Kamp – met "rechtsorde" associaties oproepen op het detailniveau van wettelijke voorschriften. Het moet gaan om dat wat kenmerkend is, karakteristiek voor onze democratische rechtsstaat. Bij de aanvaarding van mijn verantwoordelijkheid in dit kabinet heb ik de tekst van het voorliggende wetsvoorstel overgenomen, waarin sprake is van "de rechtsorde". "Grondwettelijke orde van het Koninkrijk der Nederlanden" in het amendement van de heer Dijsselbloem, mevrouw Sterk en de heer Anker vind ik karakteristieker en sterker dan "rechtsorde". Overigens zeg ik met de indieners: die hoort er wel bij.

De heer De Wit (SP):

In het strafrecht geldt bijvoorbeeld het beginsel ne bis in idem: je kunt alleen worden gestraft als er een wet is waarin een strafbepaling is vastgelegd. Ook het civiele recht gaat uit van bepaalde principes, bijvoorbeeld inzake bigamie. Is dat dan voldoende? Dit soort beginselen zie je namelijk niet in de Grondwet terug. Hoe legt de minister de verbinding tussen dat soort algemene beginselen en bijvoorbeeld het punt dat de rechtspraak in Nederland de inhoud van onze rechtsorde ook mede bepaalt? Dat ligt niet vooraf vast in een aantal bepalingen.

Minister Hirsch Ballin:

Wat de heer De Wit aan het slot zegt, ligt wel degelijk vast in onze grondwettelijke onafhankelijke rechtspraak. De mogelijkheid om je tot de rechter te wenden bij aantasting van rechten of vrijheden staat in onze Grondwet. Bovendien ligt dat vast in de verbinding die onze Grondwet legt met fundamentele verdragen. De voorbeelden die de heer De Wit geeft, zou ik zeker rekenen tot wat daarmee wordt bedoeld.

De voorzitter:

Begrijp ik goed dat de minister aan het einde van zijn eerste termijn is gekomen?

Minister Hirsch Ballin:

Zeker, mevrouw de voorzitter.

De voorzitter:

Ik stel voor, direct door te gaan met de tweede termijn van de Kamer. De heren Pechtold en Kamp hebben even stuivertje gewisseld, omdat de heer Kamp hierna een andere Kamerverplichting heeft.

De heer Kamp (VVD):

Ik dank u, mevrouw de voorzitter, en de heer Pechtold. De minister dank ik voor de reactie op hetgeen in eerste termijn naar voren is gebracht.

De verklaring waarover wij het hebben gehad, is geen formaliteit, zo heeft de minister betoogd. Op een handelen in strijd met die verklaring, zelfs als het flagrant in strijd is met die verklaring, staat echter geen sanctie gerelateerd aan het Nederlanderschap. Sterker nog: de minister overweegt de verklaring formeel in de vorm van een eed te gieten bij een nota van wijziging. Ook indien blijkt dat de verklaring onder ede in strijd met de waarheid is afgelegd, stelt hij dat geen vervolging wegens meineed mogelijk zou zijn. Mijns inziens moet die relatie tussen verklaring en feitelijk gedrag er wel zijn en moet er ook vervolgd worden indien er in strijd met de waarheid onder ede wordt verklaard.

In de opstelling van de minister blijft slechts over de symbolische waarde. Het is natuurlijk duidelijk dat die symbolische waarde op zichzelf ook van betekenis is. Die is voldoende van betekenis om het steunen van het wetsvoorstel toch te overwegen. Het uitgangspunt van het voorstel was immers het invullen van een ceremoniële plechtigheid. Het ging erom een ceremoniële plechtigheid zo veel mogelijk betekenis te geven. Gehoord hetgeen door de minister naar voren is gebracht, zal ik overwegen om toch de steun van de VVD-fractie aan dit wetsvoorstel te geven.

De heer Pechtold (D66):

Voorzitter. De woorden "ceremonie" en "symbool" zijn gevallen. Volgens mij hebben wij in dit debat diegenen die van deze verbondenheid meer probeerden te maken of waarvan sommigen vermoedden dat zij er meer van probeerden te maken, teruggekregen naar wat het eigenlijk was. Datzelfde geldt voor diegenen die erop wezen dat het naast plichten ook rechten betekende, want ook die hebben wij weer teruggekregen op een tekst waarvan ik het gevoel heb dat ook mijn fractie er in de vorm van een amendement steun aan zou kunnen verlenen.

Mevrouw Halsema (GroenLinks):

U zegt nu dat u steun gaat verlenen aan die twee gecombineerde vluggertjes?

De voorzitter:

Zo heb ik een amendement nog nooit horen betitelen.

Mevrouw Halsema (GroenLinks):

U was ook niet bij het eerste deel. Ik citeer de heer Pechtold letterlijk. Het is heel prettig om te merken dat hij weliswaar wat extra leestijd nodig heeft gehad – iets meer dan de anderen – maar dat hij toch enthousiast is over de amendementen die hij vluggertjes noemde.

De heer Pechtold (D66):

Wat is het toch een genoegen om weer met mevrouw Halsema in debat te zijn. Na de uitgebreide excuses van de PvdA aan de Kamer konden wij daar zo kort naar kijken. Verder komt het vooral door de inhoudelijke en voor mijn fractie geruststellende woorden van de minister, mevrouw Halsema.

Wij zijn dus terug bij waar wij moesten zijn en waar wij vanmiddag mee begonnen, namelijk de mogelijkheid om deze verbondenheid echt tot een tastbaar deel te laten worden voor degenen die hier nieuw zijn. Ik denk dat hiernaar reikhalzend kan worden uitgezien. Ik heb al aangegeven dat mijn fractie dit geheel in de lijn ziet van het appel van de heer Dittrich drie jaar geleden. Ik ben blij dat de minister een datum heeft gekozen die het Koninkrijk symboliseert. De dag van mijn verjaardag zal ik daardoor niet snel vergeten.

Op het punt van de mee- en de duomoeder heeft de minister mijn fractie gerustgesteld. Ik heb er alle begrip voor dat hij op dit moment niet vooruit kan lopen op het wetsvoorstel dat nog moet volgen. Ik heb goed nota genomen van zijn woorden dat uit het huidige debat geen rechtsongelijkheid zal voortvloeien voor de behandeling van het lesbisch ouderschap. Dat is heel belangrijk.

Ten aanzien van de frase "God Almachtig" heeft de minister een helder antwoord gegeven. Ook ik erken dat deze tekst voor vele groepen de lading kan dekken. Naar mijn gevoel wordt hiermee de basis van een totaalceremonie gevormd. Ieder individu – de Kamer begrijpt dat mijn partij dit heel belangrijk vindt – kan hierbij zelf gevoelens oproepen en er zelf invulling aan geven. Dat maakt het eigenlijk alleen maar feestelijker.

De heer Fritsma (PVV):

Voorzitter. Ik bedank de minister voor zijn antwoorden. Deze bevestigen overigens wel mijn idee dat de verklaring van verbondenheid het karakter heeft van een wassen neus om redenen die ik reeds heb ingebracht. Het kan echter veel beter en daarom dien ik de volgende motie in, waarvan de inhoud voor zich spreekt.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat van immigranten verwacht mag worden dat zij de dominante Nederlandse waarden en normen delen;

constaterende dat de beoogde verklaring van verbondenheid hierin tekort schiet, omdat deze niet door alle immigranten hoeft te worden afgelegd, deze pas na enige jaren rechtmatig verblijf in Nederland moet worden afgelegd en er geen sancties staan op het niet naleven ervan;

verzoekt de regering om voor alle immigranten een assimilatiecontract op te stellen waarin belangrijke Nederlandse kernwaarden worden omschreven en aan het niet tekenen of naleven van dat contract verblijfsrechtelijke consequenties te verbinden,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Fritsma. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 14(30584, R1811).

De heer Anker (ChristenUnie):

Voorzitter. Ik ben de minister en alle collega's dankbaar voor het debat van vandaag, dat niet over een formaliteit gaat. Wij hebben de randen opgezocht van de betekenis van termen als "grondwettelijke orde", "vrijheid" en "lichte". Het is mooi dat wij eens in de zoveel tijd hierover spreken. Ik ben blij met de uitspraak van de minister dat de inhoud van de verklaring niet alleen voor nieuwe Nederlanders geldt, maar voor iedereen. Dat je hiervoor niet voor de vorm een verklaring in het leven roept, is duidelijk. De minister heeft gezegd dat hij buiten het kader van dit debat op zoek is naar middelen om hieraan vorm en inhoud te geven.

Onze steun voor het amendement is onveranderd gebleven. Wij zijn blij met de toevoeging van wederkerigheid van vrijheden en verantwoordelijkheden. Dit is prachtig.

De heer Van der Staaij (SGP):

Voorzitter. Ik bedank de minister voor de beantwoording. Terecht is opgemerkt dat er geen nieuwe normen worden opgelegd aan mensen die Nederlander willen worden, maar dat de bestaande normen op een ceremoniële wijze onder de aandacht worden gebracht en dat hiervan een bevestiging wordt verlangd. Wat betreft de inhoud van de formulering had ik nog gevraagd waarom niet ook het element van trouw aan de Koningin in de verklaring is opgenomen. Ik vind het argument om dat niet te doen nog steeds niet overtuigend. Met vier woorden erbij, wordt de compactheid ervan niet echt aangetast. Er kan worden gesteld dat dit deel uitmaakt van de grondwettelijke orde, maar voor ministers en Kamerleden is het wel afzonderlijk in de formulering van de eed opgenomen. Daarnaast is het in andere constitutionele monarchieën wel gebruikelijk om dat te doen. Volgens mij zijn er heel veel argumenten om dit wel op te nemen, maar ik heb daarvoor geen groeiende steun voor ontdekt. Ik vrees dat ik erin zal moeten berusten dat het hooguit impliciet naar voren komt als het amendement-Dijsselbloem c.s. wordt aangenomen, waarin het Koninkrijk is vermeld. Dat is het voordeel van die tekst.

Het nadeel van de tekst van het amendement-Dijsselbloem c.s. is dat ik de term "grondwettelijke orde" wat beperkter vindt dan de term "rechtsorde". Volgens mij maakt de grondwettelijke order zonder meer deel uit van de rechtsorde. Daarnaast horen echter bepaalde fundamentele bepalingen uit het Burgerlijk Wetboek en het Wetboek van Strafrecht ook wezenlijk bij de rechtsorde. Die zaken vind ik bij de term "grondwettelijke orde" op zijn minst wat indirecter verankerd. Dat vind ik het minpunt van die formulering. De minister heeft in elk geval de tekst die in het voorliggende wetsvoorstel staat niet als een leeuw verdedigd tegenover dit amendement.

Het is goed dat de minister heeft toegezegd dat hij nog nader zal kijken naar de wijze van bekrachtiging en dat er eventueel een nota van wijziging wordt gemaakt waar het gaat om de eed dan wel belofte en verklaring. Ik vind dat er in elk geval geen hybride tussenvorm moet worden gekozen, maar dat moet worden aangesloten bij het normale stramien inclusief het gebruik van de woorden "ik zweer".

De toepasselijkheid van het meineedsartikel, artikel 207, is ook nog aan de orde geweest. Ik geef toe dat dit het meest geschikt is voor toepassing bij assertoire eden, bij feitelijke verklaringen. Uit de literatuur inzake dit artikel komt volgens mij naar voren dat de toepassing ervan formeel niet is uitgesloten bij promissoire eden, bij beloften voor de toekomst. Gezien de tekst van deze verklaring, is het echter moeilijk voorstelbaar dat de eed bewezen kan worden.

Mevrouw Halsema (GroenLinks):

Voorzitter. Ik dank de minister voor zijn uitgebreide beantwoording. Ik ben eigenlijk hartstikke tevreden met dit debat. Met dank aan het gewijzigde amendement-Dijsselbloem c.s. zullen toekomstige nieuwe Nederlanders niet alleen aangeven dat zij trouw hun plichten zullen vervullen als staatsburger, maar ook tot uitdrukking brengen dat zij daarmee grondwettelijke rechten en vrijheden hebben gekregen die zij bezitten, respecteren en mogen uitoefenen. Met de verklaring wordt een symbool toegevoegd aan het Nederlanderschap. Ik vind het van belang dat dit symbool zorgvuldig in zijn formulering is en dat Staat en politiek nieuwe Nederlanders er actief aan herinneren dat zij mondige en lastige burgers mogen worden en dat zij niet alleen trouwe onderdanen hoeven te zijn. Dat gebaar wordt eigenlijk gemaakt met het opnemen van de wederkerigheid van rechten en plichten in de verklaring.

Ik wil vervolgens nog een opmerking maken over de groep optanten. De minister zal overleg plegen met minister Ter Horst over de vraag of die een iets andere behandeling kan krijgen. Ik dank hem daarvoor. Hij zei wellicht al morgen stil te willen staan bij de mogelijkheid van het verkrijgen van het Nederlanderschap door geboorte in Nederland. Dit is een ingewikkeld onderwerp en een onderwerp dat in de wetenschap een lang debat kent. Wil de minister mij daarover een brief sturen? Anders wordt dit onderwerp weer behandeld en marge van een AO. Ik zou het daarentegen goed vinden als de Kamer een keer meer fundamenteel stil zou kunnen staan bij de vraag of het mogelijk is om het ingezetenenbeginsel te introduceren.

Tot slot wil ik mij nog een politieke opmerking veroorloven. De toevoeging van een verklaring van verbondenheid is natuurlijk een poging om het staatsburgerschap meer betekenis en meer gewicht te geven. Laat ik dan wel zeggen dat ik het enigszins verwonderlijk vind dat juist de partij – helaas is de woordvoerder ervan net vertrokken – die zegt het Nederlanderschap zeer belangrijk te vinden, tegen aanneming van het wetsvoorstel zal stemmen, terwijl de delegatie van TON, Trots Op Nederland, niet eens de moeite heeft genomen om aanwezig te zijn.

De heer De Wit (SP):

Voorzitter. Op de valreep wil ik u deelgenoot maken van mijn aarzelingen bij het gebruik van het begrip "vol vreugde". Achteraf bedacht ik dat zoiets op de bekende geboortekaartjes staat. Daarmee geeft iemand vol vreugde kennis van de geboorte van zoon of dochter. Zo zou je hier het begrip "vol vreugde" met enige goede wil kunnen beschouwen als de kennisgeving van de geboorte van een nieuwe Nederlander. Ik begrijp dat met de nieuwe tekst van het amendement dit begrip komt te vervallen. Daarmee ben ik het eens.

De minister heeft duidelijk gemaakt wat de betekenis is van de verklaring die wordt afgelegd. Hij heeft ook aangegeven dat met de nota van wijziging duidelijkheid wordt verschaft omtrent de aanvulling van de eed of de belofte. Dat wordt in ieder geval nader geformuleerd. Dat zorgt voor duidelijkheid.

Van de twee amendementen zal er een zijn met het positieve en belangrijke aspect dat daarin de rechten en vrijheden worden vastgelegd. Vanaf het begin heb ik aangegeven dat dat voor mijn fractie van belang is. Bij het andere punt heb ik dezelfde aarzeling als de heer Van der Staaij. "Grondwettelijke orde" acht ik toch iets anders dan de rechtsorde in het algemeen. Ik zal in ieder geval mijn fractie aanraden om het ene amendement alsmede het wetsvoorstel te ondersteunen.

De heer Dijsselbloem (PvdA):

Voorzitter. Ik dank de minister voor zijn precieze en adequate beantwoording. Wij zien de nota van wijziging tegemoet. De voorgestelde verandering zullen wij steunen. Daarmee blijft de eenheid van tekst van de verklaring, waarmee de verbondenheid van alle Nederlanders tot uitdrukking wordt gebracht, behouden. De tekst van de verklaring wordt dus nog gewijzigd.

Zojuist hebben wij een gewijzigd amendement laten uitdelen. Ook mevrouw Halsema heeft dit amendement nu kunnen ondertekenen. De gewijzigde zin komt te luiden: Ik verklaar dat ik de Grondwettelijke orde van het Koninkrijk der Nederlanden, haar vrijheden en rechten, respecteer en beloof de plichten die het staatsburgerschap met zich meebrengt getrouw te vervullen. Ik teken hierbij aan dat de vrijheden en de rechten ook de vrijheden en de rechten zijn van de ander en niet alleen van de naturalisandi. Het gaat erom dat je respect moet hebben voor de vrijheid en de grondrechten die een ander heeft. Dat lijkt mij een elementair en belangrijk punt.

Ten aanzien van de kwestie van de rechtsorde begrijp ik dat een jurist de vraag zal stellen wat de verklaring betekent voor bepaalde nadere regelgeving, zoals vastgelegd in het Burgerlijk Wetboek of in het Wetboek van Strafrecht. Zo'n vraag zou alleen relevant zijn als uit deze verklaring ook rechtstreeks juridische gevolgen zouden kunnen voortvloeien. Dat is op zichzelf niet waar. Iedereen is gehouden om zich aan de wet te houden. Voor iedereen, naturalisandus of anderszins rechtmatig ingezetene, of ingezetene in Nederland überhaupt, geldt dat hij zich aan de wet moet houden. In die zin is die meer juridische vraag of mensen nog wel gehouden kunnen zijn aan een bepaalde bepaling in het Wetboek van Strafrecht, naar mijn oordeel niet relevant. Als je het juridisch wilt benaderen, moet je ook precies zijn. Dit is niet een verklaring waarmee de juridische betekenis van het Wetboek van Strafrecht zwaarder of anders wordt. Nee, dat wetboek geldt evengoed en je mag de wet niet overtreden. Iedereen in Nederland zal gelijkelijk voor die wet worden behandeld, ook als die wordt overtreden.

Ik dank de minister ervoor dat hij met de minister voor WWI naar de kwestie van de optanten zal kijken en wil onderzoeken hoe deze jongeren, die een aparte voorgeschiedenis hebben, een plek in de ceremonie zouden kunnen krijgen.

De evaluatie van de dan tweejarige naturalisatieceremonie zien wij met interesse tegemoet.

Mevrouw Sterk (CDA):

Voorzitter. Ook ik dank de minister voor zijn heldere antwoorden. Na aanneming van deze wetswijziging zullen wij een belangrijk symbool kunnen toevoegen, dat tot uitdrukking brengt wat Nederlands staatsburgerschap inhoudt. Onze democratische rechtsstaat wordt gedragen door bepaalde waarden. Dit symbool is daarvan een uitdrukking. Daardoor is het zeker niet betekenisloos, al zou die indruk misschien gewekt kunnen worden als je zegt dat een nieuw symbool is toegevoegd. Het vormt de onderstreping van een belangrijke gebeurtenis, niet alleen voor nieuwe Nederlanders maar ook, zoals de minister terecht heeft aangegeven, voor de Nederlanders voor wie dit eigenlijk al geldt.

Wij staan positief tegenover de nota van wijziging die de minister aankondigt op het punt van de wijze van bekrachtiging.

Ik zie de opmerkingen van de minister over het belang van de nadruk op staatsburgerschap en op de rechten, plichten en vrijheden die dit met zich meebrengt, als een ondersteuning voor mijn pleidooi om 18-jarigen op de een of andere manier te betrekken bij de burgerschapsceremonie, het liefst op die ene landelijke dag. Ik vraag de minister dan ook om ons hierover een brief te sturen, uiteraard namens het kabinet, want ik begrijp dat dit niet onmiddellijk zijn eigen verantwoordelijkheid betreft, althans niet van hem alleen; ik denk ook aan minister Ter Horst en wellicht minister Vogelaar. Kan hij in deze brief aangeven hoe hij omgaat met de eventuele uitvoering van dit voorstel?

Minister Hirsch Ballin:

Voorzitter. Ik kan kort zijn in mijn antwoord in tweede termijn, nu is gebleken dat het wetsvoorstel een zo brede steun geniet in deze Kamer. Ik denk ook niet dat ik enig goed doel dien door per zinsnede commentaar te leveren op de motieven die de woordvoerders van de verschillende fracties hebben aangevoerd voor hun steun voor dit wetsvoorstel. Ik vind het veel belangrijker om te constateren dat belang wordt gehecht aan dit wetsvoorstel, waarmee niet alleen enkele problemen worden opgelost die waren ontstaan met de wetgeving van 2003, maar ook de verklaring van verbondenheid als onderdeel van de verkrijging van het Nederlanderschap wordt ingevoerd.

Ik ben er in het bijzonder gelukkig mee dat de betogen tot uitdrukking brachten dat het staatsburgerschap van het Koninkrijk der Nederlanden, het Nederlanderschap, iets is wat wordt gewaardeerd. Dit was een heel duidelijk gemeenschappelijk element in alle betogen in tweede termijn, maar eigenlijk ook al in eerste termijn, met uitzondering van dat van de heer Fritsma. Dit staatsburgerschap wordt eerst en vooral gewaardeerd wegens de verbondenheid met een constitutionele orde, of "grondwettelijke orde" zoals deze in het gewijzigde amendement wordt genoemd, die gekenmerkt wordt door rechten en vrijheden alsmede door de daarbij behorende verplichtingen, waartoe tevens de verplichting behoort dat wij die rechten en vrijheden van elkaar respecteren. Dit is niet onbelangrijk, zeker in deze tijden. Ik heb hier ook in een ander verband op gewezen. De erkenning van de gelijkwaardigheid van ieder mens, van de rechten die ieder mens heeft om naar zijn of haar godsdienstige of levensbeschouwelijke overtuiging te leven en zich daarin echt, serieus gerespecteerd te voelen, behoort tot de grondslagen van onze democratische rechtstaat. Dat dit gebeurt zonder onderscheid naar confessionele of andere scheidslijnen behoort echt tot de grondslagen van ons constitutionele bestel, van onze grondwettelijke orde. Het is een goede zaak dat wij dat waarderen en dat wij dat tot uitdrukking brengen in de verklaring van verbondenheid die in het amendement opnieuw geformuleerd is.

Verschillende sprekers onder wie mevrouw Sterk wezen op de mooie betekenis van symbolen. Ik weet dat zij daar, gezien haar achtergrond, mee bedoelt dat dit niet iets is wat afdoet aan het belang. Mevrouw Halsema had het erover dat dit het staatsburgerschap meer betekenis geeft. Wat allen die het wetsvoorstel zojuist ondersteunden tot uitdrukking brachten, is dat zij zich ervan bewust zijn dat het verkrijgen van het Nederlanderschap meer is dan het krijgen van een paspoort. Ik heb er moeite mee als ik mensen hoor spreken over het verkrijgen van het Nederlanderschap als "een Nederlands paspoort krijgen". Dit had ik overigens ook al voordat ik verantwoordelijk werd voor deze materie. Het paspoort is een bewijsstuk dat gebruikt wordt bij grensoverschrijding. Veel Nederlanders hebben helemaal geen Nederlanders paspoort. Daar gaat het ook niet over. Zij zijn echter wel Nederlands staatsburger. Het idee dat een paspoort handig is maar ook de discussie over twee paspoorten, gaat geheel voorbij aan de betekenis van het staatsburgerschap.

Staatsburger zijn is behoren tot de rechtsorde van democratie en rechtsstaat. Daar gaat het om. Het is goed als wij dat helderder tot uitdrukking kunnen brengen in de manier waarop het Nederlanderschap wordt verkregen en als de documenten daartoe worden uitgereikt met daarbij de verklaring van verbondenheid. Zo wordt duidelijk gemaakt aan iedereen, Nederlander bij geboorte evenzeer als Nederlanders door optie of naturalisatie, dat het bij het staatsburgerschap behoort dat wij deze rechtsorde respecteren en dat wij elkaar daarin respecteren zonder onderscheid naar godsdienst, levensovertuiging of wat mensen verder ook maar eigen is.

Ik ben gelukkig met en dankbaar voor de loop die het debat heeft gekregen. Na dit gezegd te hebben, hoef ik nauwelijks meer toe te lichten waarom ik aanneming van de motie van de heer Fritsma ontraad. Hij voelde dat waarschijnlijk zelf al aankomen. Zaken als verblijfsrechtelijke consequenties, assimilatiecontracten en dergelijke druisen ook erg in tegen wat ik beluisterde bij de andere sprekers in het debat. Ik begrijp dat hij tegenstemt. Ik ben dankbaar voor de steun van de anderen voor dit wetsvoorstel.

Ik heb inderdaad niet gevochten voor het behoud van de oorspronkelijke tekst van de verklaring van verbondenheid. Het amendement brengt er een belangrijke verbetering in aan. Ik beveel aanneming van dat amendement dan ook aan. Er moet gekeken worden of er een enkele correctie op het punt van hoofdlettergebruik en dergelijke nodig is, zodat het past in een net, verzorgd wetsvoorstel dat naar de Eerste Kamer gestuurd kan worden. Ik zal ervoor zorgen dat de Kamer de nota van wijziging krijgt die hoort bij wat ik net heb toegezegd over de verklaring van verbondenheid.

Mevrouw Sterk (CDA):

Ik krijg nog een reactie op mijn vraag naar een brief over het voorstel rond de 18-jarigen.

Minister Hirsch Ballin:

Dat ik daar toen het aan de orde kwam instemmend bij heb geknikt, is niet voldoende voor de Handelingen. Wij nemen de opmerkingen van mevrouw Halsema op dit punt serieus. Wat het punt van mevrouw Sterk betreft: dat nemen wij mee. Mijn collega Vogelaar en ik zijn bezig met de voorbereiding van een kabinetsstandpunt over het rapport van de WRR over de identiteit. Dit doen wij uiteraard in samenspraak met de andere betrokken collega's. Ik kan mij goed voorstellend dat wij dit punt meenemen in het genoemde stuk.

Mevrouw Halsema (GroenLinks):

Wanneer komt dat kabinetsstandpunt? Ik kan namelijk niet wachten!

Minister Hirsch Ballin:

Ik ben mij ervan bewust dat de afspraak is dat mijn collega en ik in januari het eerste concept in de voorbereiding voorgelegd zouden krijgen. Vandaag is het 30 januari, dus ik zal vanavond met veel interesse naar de inhoud van mijn tassen kijken. De komende weken gaan wij het concept bekijken.

De algemene beraadslaging wordt gesloten.

De voorzitter:

Ik neem aan dat wij na ontvangst van de nota van wijziging zo snel mogelijk over het wetsvoorstel en de ingediende motie kunnen stemmen.

De vergadering wordt van 17.15 uur tot 19.30 uur geschorst.

Voorzitter: Van der Staaij

Naar boven