Aan de orde is de behandeling van:

het wetsvoorstel Wijziging van de Wet kinderopvang en enige andere wetten in verband met het herstel van enkele onvolkomenheden in de Wet kinderopvang en het opnemen van een klachtenregeling voor oudercommissies in die wet alsmede in verband met de overgang van het beleidsterrein kinderopvang naar het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (31134).

De algemene beraadslaging wordt geopend.

Mevrouw Gesthuizen (SP):

Voorzitter. De voorliggende wetswijziging kan op instemming van de SP-fractie rekenen. Ik wil desondanks bij enkele punten kritische kanttekeningen plaatsen.

Het kabinet heeft in eerste instantie de betrokkenen in de kinderopvang uitgenodigd om met voorstellen te komen voor een klachtenregeling en een klachtenkamer. De partijen kwamen er echter niet uit, ondanks de subsidie eind 2006. Nu is het kabinet er zelf maar toe overgegaan om de motie-Hamer, medeondertekend door de SP-fractie, uit te voeren. Hierdoor is in de ogen van mijn fractie de uniformiteit en de onafhankelijk van de behandeling van klachten en uitspraken onvoldoende gegarandeerd.

De SP-fractie is nog altijd van mening dat een landelijke klachtenkamer de beste keuze is om eerlijke en eenduidige procedures te garanderen. Een sterke, onafhankelijke kamer is nodig, omdat er in de wet bewust voor is gekozen om oudercommissies geen instemmingsrecht te geven. Daar moet dan ook een stevige positie van oudercommissies ingeval van geschillen tegenover staan.

Door een landelijke kamer in het leven te roepen komen de uitspraken van de kamer waarschijnlijk meer op één lijn liggen en neemt de expertise sneller toe. De SP-fractie heeft daarom een amendement ingediend dat de instelling van een landelijke klachtenkamer in de wet vastlegt. Overigens functioneert er op dit moment al een klachtenkamer. Ik doel dan op de SKK. Deze stichting, waarbij een groot deel van de kinderopvangorganisaties is aangesloten, is in feite een landelijke klachtencommissie.

Mevrouw Sterk (CDA):

Volgens u bestaat een dergelijke kamer al. Waarom is het dan nog nodig om een klachtenkamer in de wet op te nemen voor een zelfregulerende markt?

Mevrouw Gesthuizen (SP):

Dat komt de eenheid en de continuïteit van de behandeling van de klachten ten goede. Verder zijn op dit moment niet alle kinderopvangorganisaties bij deze klachtencommissie aangesloten, maar ongeveer 70%. Ik heb van het veld begrepen dat het bestaan van één landelijke klachtenkamer een goede zaak zou zijn, omdat het tamelijk moeilijk is om goede mensen te vinden voor een klachtenkamer.

Mevrouw Sterk (CDA):

Wij hebben gekozen voor zelfregulering en daar past een dergelijke klachtenkamer niet echt bij. Het staat kinderopvangcentra straks toch zeker vrij om zich wel of niet bij die nieuwe kamer aan te sluiten? Waarom moet de overheid dit regelen?

Mevrouw Gesthuizen (SP):

In de motie-Hamer werd gesproken over een onderzoek door het kabinet naar de mogelijkheid van een landelijke klachtenregeling dan wel een vorm van zelfregulering. Het kabinet heeft uiteindelijk gekozen voor zelfregulering. Ik ben echter een andere mening toegedaan, omdat hiervoor naar mijn mening een landelijke regeling in het leven moet worden geroepen. Ik vind dan ook dat kinderopvangorganisaties verplicht moeten worden om zich bij deze landelijke klachtenkamer aan te sluiten.

Voorzitter. De onafhankelijkheid van de klachtenkamer zou volgens het wetsvoorstel gewaarborgd zijn, doordat zij een onafhankelijke voorzitter hebben en de ondernemer over wie is geklaagd, niet zelf bij de behandeling betrokken mag zijn. Het is dus wel mogelijk dat naast de voorzitter twee werknemers van de instelling waarover de oudercommissie heeft geklaagd, zitting nemen in de klachtencommissie. Dat lijkt mij ongewenst. Als klager namens een oudercommissie wil ik op de zitting niet geconfronteerd worden met een commissie waarin een bestuurslid of een leidster zit van de organisatie waartegen ik een klacht heb ingediend. Dat lijkt mij niet goed voor de onafhankelijkheid van het proces en dus ook niet voor het vertrouwen dat een klager in dat proces moet hebben. Ik heb daarom namens de SP-fractie een amendement ingediend dat de onafhankelijkheid van de kamers regelt, of die nu landelijk of regionaal zullen zijn.

Indien voor deze klachtenkamer een onafhankelijke samenstelling van de commissie geldt, zou ik graag zien dat de uitspraken van deze commissie daadwerkelijk worden uitgevoerd. Ook hierover ligt een amendement van de SP voor. Dit amendement regelt dat klagers en ouders zekerheid hebben over de uitvoering van het oordeel, al dan niet vergezeld van aanbevelingen, van de klachtenkamer.

In de wetswijziging wordt geregeld dat mensen met een WW-uitkering die recht hebben op tegemoetkoming in de kosten voor kinderopvang, deze tegemoetkoming voortaan zullen ontvangen op basis van een andere regelgeving zodra zij beginnen aan een re-integratietraject. Op zich is hiermee niets mis. Wel wil ik van de staatssecretaris weten of zij kan garanderen dat iemand die na een kort re-integratietraject nog niet direct een baan heeft gevonden, in de tussentijd het recht op tegemoetkoming in de kosten voor kinderopvang behoudt waarop iemand met een WW-uitkering recht heeft. Stel, een vrouw verliest haar werk. Zij heeft recht op zes maanden vervolgtegemoetkoming in de kosten voor kinderopvang. Na twee maanden start zij een re-integratietraject. Na wederom twee maanden is dit traject ten einde, bijvoorbeeld vanwege het aflopen van de cursus. De vrouw heeft niet direct een baan. Heeft zij dan alsnog recht op de tegemoetkoming in de kosten voor kinderopvang?

Al een aantal maanden ontvang ik e-mailtjes van ouders die gedupeerd zijn door de gang van zaken rond Kids Concern en hiervoor nog altijd niet gecompenseerd zijn. De situatie vraagt om ingrijpen van de overheid. Deze ouders zijn soms duizenden euro's kwijtgeraakt omdat Kids Concern geen open kaart heeft gespeeld. Oud-minister De Geus had een nagenoeg afgetimmerd plan, het Waarborgfonds, maar uiteindelijk heeft dit plan geen doorgang gevonden. Is de staatssecretaris bereid, alsnog maatregelen te treffen om de gedupeerde ouders schadeloos te stellen? De SP-fractie overweegt hierover een motie in te dienen.

Mevrouw Sterk (CDA):

Kent u de reden waarom het plan niet is doorgegaan? De branche kon het er niet over eens worden of het fonds dat zou worden ingesteld, met terugwerkende kracht zou gaan gelden. Vindt u niet, net als de CDA-fractie, dat de bal nu in eerste instantie bij de branche ligt om dit te regelen?

Mevrouw Gesthuizen (SP):

Zolang de branche dit niet doet en de ouders gedupeerd zijn, vind ik dat de overheid maatregelen zou kunnen nemen om desnoods de branche tot actie te dwingen. Ouders mogen hiervan in geen geval de dupe worden, zeker niet als hun dat duizenden euro's heeft gekost.

Mevrouw Sterk (CDA):

Voorzitter. In het kader van de participatieagenda is het van groot belang dat ook mensen met een uitkering zo snel mogelijk aan het werk komen. De CDA-fractie steunt daarom de inzet om gedurende de eerste zes maanden van de uitkeringssituatie tevens de werkgeversbijdrage voor kinderopvang te vergoeden. De CDA-fractie betreurt het echter dat, gezien de problemen bij de Belastingdienst, deze maatregel vooralsnog niet kan ingaan. Dat betekent dat deze ongelijkheid tijdelijk nog in stand wordt gehouden. Heeft de staatssecretaris nog een andere tijdelijke oplossing in gedachte, bijvoorbeeld in overleg met de VNG? De CDA-fractie acht deze ongelijkheid onwenselijk, maar ziet op dit moment ook geen andere mogelijkheid om deze regeling op korte termijn te laten aanpassen. De staatssecretaris heeft toegezegd aan een oplossing te werken. Wij wachten hierop. Kan zij aangeven aan welke termijn zij hierbij denkt?

Mevrouw Dezentjé Hamming (VVD):

In het schriftelijk overleg hebben wij gevraagd naar de administratieve lasten voor organisaties die bij kinderopvang betrokken zijn van de invoering van de verplichte klachtenregeling van de oudercommissie. Dit is een sobere regeling die nauwelijks extra lasten voor de betreffende organisaties met zich meebrengt. Hiermee kan de VVD-fractie dan ook volledig instemmen. Eerlijk gezegd had dit wetsvoorstel ook een hamerstuk mogen zijn. Nu wij hierover toch spreken, wil ik de gelegenheid te baat nemen om te vragen wat de opvatting van de staatssecretaris is over een individuele klachtenregeling in plaats van een klachtenregeling van een oudercommissie.

Mevrouw Kraneveldt-van der Veen (PvdA):

Voorzitter. Voor de goede orde merk ik op dat ik vandaag mevrouw Hamer vervang. Wat betreft de PvdA-fractie zijn er vandaag twee zaken aan de orde: de regeling voor doorbetaling van kinderopvangtoeslag in de WW van zes maanden en de vormgeving van de klachtencommissies. Volgens de huidige regeling behoudt iemand die werkloos raakt, gedurende de rest van het jaar recht op kinderopvangtoeslag. Dat is relatief voordelig voor iemand die in januari werkloos raakt, maar nadelig voor wie dit bijvoorbeeld vlak voor de kerst treft. Mijn fractie heeft daarom destijds een amendement ingediend dat regelt dat iedereen die werkloos raakt, zes maanden kinderopvangtoeslag krijgt doorbetaald. Hierdoor kan hij of zij op zoek gaan naar een andere baan. 84% van de mensen lukt dat ook. Naar nu blijkt, is de invoering van deze maatregel niet mogelijk, vanwege problemen bij de Belastingdienst met de Wet Walvis, zoals in de tweede nota van wijziging te lezen is.

Mijn collega Hamer heeft namens mijn fractie in het VBTB-debat in mei van dit jaar al aangegeven dat het snel afgelopen moet zijn met de problemen bij de Belastingdienst. Wij zijn nu ruim een halfjaar verder en mijn fractie is het nu echt zat. Wij willen van de regering de toezegging dat er een uiterste krachtsinspanning komt om de doorbetaling van zes maanden bij werkloosheid uiterlijk op 1 juli bij Koninklijk Besluit te regelen, om te voorkomen dat mensen de dupe worden van organisatorische problemen bij de Belastingdienst. Indien dit Koninklijk Besluit later komt, zal de doorbetaling korter dan zes maanden zijn.

Ik kom te spreken over de klachtencommissies. Ook over dit belangrijke punt heeft mijn fractie gesproken bij de behandeling van de Wet kinderopvang. In de motie van mevrouw Hamer is gevraagd om een wettelijke basis voor oudercommissies en eventueel een landelijke klachtenkamer. Hieraan is door de regering uitvoering gegeven. Daarvoor spreken wij onze dank uit.

Wij zien dat de fractie van de SP vier amendementen, oplopend qua "sterkte", heeft ingediend. Deze komen ons sympathiek voor. Aansluiting van oudercommissies aan de landelijke klachtenkamer lijkt ons wenselijk. Wij staan ook sympathiek tegenover een betere waarborg voor onafhankelijkheid van de klachtenkamer. Ik wacht met interesse het oordeel van de staatssecretaris daarover af. Ook ben ik benieuwd naar haar oordeel over het verbindend verklaren van de uitspraken van de commissie. De praktische voordelen daarvan ziet mijn fractie heel goed, maar wij zijn toch benieuwd naar het oordeel van de staatssecretaris over de rechtsgevolgen daarvan.

Staatssecretaris Dijksma:

Voorzitter. Dit wetsvoorstel behandelt eigenlijk drie onderwerpen. Een daarvan is het tweedelijns toezicht, dat nu overgaat naar de Onderwijsinspectie. Hierover zijn evenwel geen vragen gesteld, dus alvast mijn hartelijke dank voor de instemming op dit punt.

Ik kom te spreken over de positie van de oudercommissies en de klachtenregeling. De vragen wil ik beantwoorden aan de hand van de ingediende amendementen. Het is waar dat mevrouw Gesthuizen maar liefst vier amendementen heeft ingediend. Die beslaan drie onderwerpen. Allereerst de amendementen op de stukken nrs. 15 en 16 over het instellen van een landelijke klachtenkamer waar houders van kinderopvanginstellingen zich verplicht bij behoren aan te sluiten. In het onderhavige wetsvoorstel wordt het instellen van een klachtenregeling voor een houder verplicht gesteld. Daarmee laten wij de ruimte om al dan niet bij de reeds bestaande landelijke klachtenkamer aan te sluiten dan wel om het zelf te regelen. Dit past bij een sector die in de markt functioneert en die een vorm van zelfregulering kent. Daar hadden wij het zojuist ook over. De zelfregulering was niet zodanig op orde dat wij dit onderwerp buiten beschouwing konden laten. Daarom gaan wij er op basis van de motie van mevrouw Hamer nu toe over om een klachtenregeling voor de oudercommissies zeker te stellen.

Met deze twee amendementen wordt een stap verder gezet. Daarin wordt immers aangegeven dat slechts een manier mogelijk is, namelijk verplicht aansluiten bij de landelijke klachtenkamer. Dat gaat naar mijn mening te ver. Afhandeling van klachten is in eerste instantie namelijk een verantwoordelijkheid van de sector. Dit geldt ook voor de wijze waarop men dat vorm geeft. Het lastige is, dat op het moment dat je op deze manier die verplichting regelt, je daarmee de overheid verantwoordelijk maakt voor zowel de financiering als de aanwijzing van de leden van de landelijke klachtenkamer. Inmiddels weten wij van de brancheorganisaties dat zij hun leden al oproepen om bij de door hen georganiseerde landelijke klachtenkamer aansluiting te zoeken. Een wettelijke verplichting van een klachtenregeling blijkt dus al een aanjagende werking te hebben in de goede richting. Dit is ook een passende manier om invulling te geven aan de klachtenregeling.

Er wordt om mijn oordeel gevraagd. Welnu, verplichte aansluiting bij een landelijke klachtenkamer is eigenlijk een te zwaar middel. De amendementen op de stukken nrs. 15 en 16 ontraad ik dan ook.

Mevrouw Gesthuizen (SP):

Voorzitter. Ik vraag mij wel af hoe de staatssecretaris wil garanderen dat er van continuïteit en uniformiteit sprake is bij alle verschillende klachtencommissies en -procedures waarin oudercommissies bezwaar maken tegen bijvoorbeeld het niet op tijd krijgen van al dan niet volledige informatie van de houder.

Staatssecretaris Dijksma:

Mij lijkt dat je moet vaststellen dat je uniformiteit niet altijd kunt garanderen als je een wetsvoorstel op deze manier regelt. Dit is ook een zaak van de sector. Wij moeten de sector daarin vertrouwen. Ik zie dat beide brancheorganisaties hun achterban oproepen om desalniettemin aansluiting te zoeken bij de door hen zelf georganiseerde landelijke klachtenkamer. Daarom moeten wij ervoor waken, daar met deze wetgeving als het ware overheen te gaan. Wij weten ook dat wat u in de praktijk graag ziet gebeuren, vanzelf plaatsvindt. Daarom is het echt niet nodig om met deze amendementen die druk te vergroten.

Mevrouw Gesthuizen (SP):

Voorzitter. Ik geloof simpelweg niet dat een wettelijke verplichting uiteindelijk het tegengestelde effect zal hebben. Ik denk dat het vastleggen daarvan juist wel goed is en dat mensen daardoor uiteindelijk wel terecht komen bij zo'n klachtenkamer. U hebt veel vertrouwen in het zelfregulerend vermogen van de markt, maar vergeet u alstublieft niet dat de Kamer er nu juist bewust voor heeft gekozen om geen kwaliteitseisen in de wet vast te leggen. Daarom is een extra sterke positie van de oudercommissies in de kinderopvang nodig. Ik wil met dit amendement bereiken dat zij altijd een beroep kunnen doen op een eenduidige en uniforme klachtenregeling.

Staatssecretaris Dijksma:

Ik denk dat er geen misverstand tussen u en mij bestaat over de rol die oudercommissies in versterkte vorm moeten spelen. Daarom dienen wij dit wetsvoorstel nu ook juist in. Wij voegen er alleen aan toe wat je aan wie toedicht. Ik vind het onverstandig om vanuit de rijksoverheid een landelijke klachtenkamer te financieren en te organiseren, terwijl in geen enkele andere vergelijkbare sector iets dergelijks van overheidswege wordt gedaan. Dit is een extra argument tegen. De sector is verantwoordelijk. Wij dwingen met dit wetsvoorstel af dat er een klachtenregeling voor oudercommissies komt. Dat is grote winst ten opzichte van de huidige situatie. Misschien mag ik ten slotte mijn bevestigende antwoord op de vraag van mevrouw Dezentjé als argument aanvoeren: er is ook een individuele klachtenregeling voor ouders. Die heeft op dezelfde manier vorm gekregen. Als wij het amendement van mevrouw Gesthuizen aannemen, wordt de klachtenregeling voor de oudercommissies anders dan voor de individuele ouders. Ik zie geen enkele inhoudelijke reden om dat te doen.

Het amendement op stuk nr. 17 gaat over de bindendheid van de uitspraak van de klachtencommissie. In de Wet klachtrecht cliënten zorgsector, waar deze klachtenregeling voor de oudercommissies bij aansluit, geldt geen bindende uitspraak. Dat maakt – dit heeft men bewust gedaan – van de klachtencommissie een laagdrempelige voorziening waarbij je bijvoorbeeld ook op basis van arbitrage er uiteindelijk met elkaar uit kunt komen. Mij hebben geen signalen bereikt dat een dergelijke werkwijze ontoereikend is. Een bindende uitspraak zet eigenlijk de boel onnodig op scherp en formaliseert een proces dat eigenlijk een spoedige en adequate afhandeling van de klacht kan schaden. Om die reden ontraad ik de aanneming van dit amendement ook.

Mevrouw Gesthuizen (SP):

Voorzitter. De staatssecretaris zegt verharding te vrezen. Die vrees ik juist als partijen met een advies of een niet-bindende uitspraak worden teruggestuurd. Dan moeten zij het in feite zelf weer gaan uitzoeken. Het kan heel goed zijn dat dan hetzij de houder, hetzij de oudercommissie zegt: ik heb toch gelijk. Dan krijg je juist de hakken in het zand. Mensen weten dan namelijk simpelweg niet waar zij echt aan toe zijn.

Staatssecretaris Dijksma:

Als je dit soort dingen wettelijk wil vastleggen, moet je nagaan wat het in de praktijk allemaal betekent, ook voor de wijze waarop een klachtenafhandeling tot stand komt. Dan ga je onnodig juridiseren. Wij leven in een samenleving waarin dat sowieso al hand over hand toeneemt. Je kunt je afvragen of je daarmee de individuele oudercommissie die de klacht als het ware indient, echt helpt. Uiteindelijk gaat het er natuurlijk om dat het probleem wordt opgelost en niet dat je iets formeel vastlegt.

Mevrouw Gesthuizen (SP):

Inderdaad. Dat begrijp ik. Wij willen niet toe naar juridisering, maar ik vrees nu juist dat wij dat bereiken met niet-bindende uitspraken van een klachtencommissie. Wat moet een oudercommissie of een houder die gelijk heeft gekregen, terwijl dat niet wordt uitgevoerd? Moet men dan naar de rechter om dat gelijk alsnog te halen? Daarom voorzie ik juist juridisering doordat u de verbindendheid van uitspraken en aanbevelingen van een klachtencommissie afraadt.

Staatssecretaris Dijksma:

Wij zijn het niet eens, dat is duidelijk. Ik stel vast dat wij zo'n weg pas moeten inslaan wanneer wij daartoe een echte aanleiding zien. Die aanleiding zien wij niet.

Het amendement op stuk nr. 18 bevat het voorstel dat in de klachtencommissie geen werknemers of bestuurders van instellingen zitting mogen nemen waarover op dat moment klachten worden behandeld. Dat gaat iets verder dan het voorstel in de wet, omdat wij daarin nadrukkelijk spreken van de houder. Het is in het belang van alle partijen dat de onafhankelijkheid van de klachtencommissie zo groot mogelijk is. Ik kan mij in die zin wel iets voorstellen bij het voorstel van mevrouw Gesthuizen. Ik laat het oordeel graag aan uw Kamer over.

Ik kom bij de regeling voor WW'ers gedurende zes maanden. Aan de verschillen in de nota van wijziging is wel te zien dat wij heel graag willen dat dit zo snel mogelijk geregeld wordt, omdat wij dat inhoudelijk van belang vinden. De Kamer weet ook dat de staatssecretaris van Financiën heel veel werk heeft aan het op orde krijgen van een aantal zaken bij de Belastingdienst. Voor een juiste invoering van de regeling is nu eenmaal een goede gegevensuitwisseling vereist tussen de Belastingdienst en het UWV. Als wij nu een uitvoeringstoets zouden doen op dit voorstel, zou die dan ook negatief uitvallen. Zo lang er echt geen zicht is op verbetering, kunnen wij deze wijziging niet doorvoeren op de manier die wij allen gewenst vinden. Als mij gevraagd wordt om harde termijnen, is het voor mij heel lastig om daarover iets te zeggen. Ik heb de Belastingdienst niet aan een touwtje. Het antwoord hierop zou van de staatssecretaris van Financiën moeten komen, met wie ik overigens voortdurend contact heb. Ik weet dat men bij Financiën ook vindt dat alle problemen zo snel mogelijk moeten worden opgelost. Ik kan de Kamer verzekeren dat hier heel hard aan wordt gewerkt. Er wordt alles aan gedaan, maar ik kan geen termijn noemen. Ik hoop dat de Kamer het respecteert dat ik deze vraag niet kan beantwoorden.

Mevrouw Kraneveldt-van der Veen (PvdA):

Er zijn mensen die hiervan financieel nadeel ondervinden. Dat is heel vervelend wanneer de schuld niet bij hen ligt. Wat doen wij met die mensen als nu blijkt dat velen echt financieel nadeel ondervinden? Kunt u dat zeggen of kunt u ons dat laten weten?

Staatssecretaris Dijksma:

Ik zal uw vraag doorgeleiden naar de staatssecretaris van Financiën om te zien of wij die gezamenlijk kunnen beantwoorden.

Mevrouw Sterk (CDA):

Ik herinner aan mijn vraag of de staatssecretaris heeft nagedacht over tijdelijke oplossingen, wellicht in overleg met de VNG, het UWV of sociale diensten.

Staatssecretaris Dijksma:

Als er tijdelijke oplossingen waren geweest, hadden wij die de Kamer ook wel voorgesteld. In deze situatie zijn wij echt afhankelijk van een bepaald type uitvoering. Die ligt niet bij ons, dat is het punt. De uitvoering van de regeling is ondergebracht bij het departement van Financiën. Je kunt niet, al was het maar voor een paar maanden, een hele uitvoering politiek en vooral juridisch overnemen en verleggen. Vermoedelijk kost het oplossen van het probleem dat daarmee veroorzaakt wordt, nog veel meer maanden.

Voor de casus van mevrouw Gesthuizen verwijs ik naar artikel 35 van de Wet kinderopvang. Dit artikel geeft het UWV of de gemeente de ruimte om de gemeentelijke of UWV-tegemoetkoming te verlengen na afronding van het re-integratietraject. Daarmee wordt het mogelijk tegemoet te komen aan de mevrouw in de casus die mevrouw Gesthuizen noemde.

Mevrouw Gesthuizen (SP):

De staatssecretaris legt de verantwoordelijkheid op die manier gedeeltelijk bij de gemeente. Dat betekent dat de gemeente daartoe kan beslissen, maar ook kan zeggen dat zij het geld niet heeft.

Staatssecretaris Dijksma:

Dat kan. Het lijkt mij ook heel logisch dat bij een re-integratietraject de organisaties die daar mede voor verantwoordelijk zijn, mede kunnen bepalen hoe redelijk het is om bijvoorbeeld een verlenging toe te staan. Dat zijn altijd zaken die op basis van bijna een discretionaire bevoegdheid geregeld zijn. In dit geval lijkt het heel verstandig dat degene die zorgt voor de uitvoering, ook de verantwoordelijkheid draagt. Ik moet er niet aan denken dat wij dat allemaal landelijk gaan vaststellen.

Mevrouw Gesthuizen (SP):

Ik hoop dat wij elkaar goed begrijpen. Het punt is dat mensen volgens de landelijke regeling recht hebben op zes maanden doorlopende tegemoetkoming in de kosten van kinderopvang. Als zij een deel van die tijd besteden aan een re-integratietraject via het UWV, zouden zij in de oude regeling in principe zes maanden onder de WW-regeling blijven vallen. Door te zeggen dat men niet zeker weet of men dat nog wel zal krijgen, wordt hun dus een deel van dat recht ontnomen.

Staatssecretaris Dijksma:

Dat is precies het verschil in de wijze waarop mevrouw Gesthuizen en ik aankijken tegen de wijze waarop het UWV en de gemeente de regeling uitvoeren. Deze mogelijkheid hebben zij niet om de regeling vooral niet uit te voeren, deze mogelijkheid geven wij hun nu juist om dat wél te doen als dat noodzakelijk, redelijk en billijk is. Dat heeft ook iets te maken met de mate waarin je een gemeente of het UWV daarin wilt vertrouwen. Ik ga ervan uit dat zij gaan toewijzen als het redelijk en billijk is. Dat zijn echter altijd individuele besluiten, en daar kun je niet anders dan zo'n type redenering op loslaten.

Mevrouw Gesthuizen (SP):

Ik wil nog even een vergelijking maken met de situatie in verschillende gemeenten, die in onze ogen toch echt tot rechtsongelijkheid kunnen leiden. Op gebied van de sociaal-medische indicatie zeggen sommige gemeenten ook dat iemand er misschien wel recht op heeft, maar dat er geen geld meer is. Het lijkt mij heel onverstandig om in dezen op een soortgelijke situatie uit te komen.

Staatssecretaris Dijksma:

Volgens mij vervallen wij in een herhaling van zetten. Daarom wil ik het hierbij laten.

Kids Concern valt eigenlijk buiten de reikwijdte van dit debat. Eerdere vragen van de SP-fractie hierover zijn schriftelijk beantwoord. Er hebben zich in de tussentijd geen nieuwe ontwikkelingen voorgedaan.

De algemene beraadslaging wordt gesloten.

De voorzitter:

Ik ga ervan uit dat aanstaande dinsdag over de ingediende amendementen en het wetsvoorstel gestemd kan worden.

De vergadering wordt enkele ogenblikken geschorst.

Naar boven