Aan de orde is de behandeling van:

het wetsvoorstel Goedkeuring van de op 25 juni 2005 te Luxemburg tot stand gekomen Overeenkomst tot wijziging van de Partnerschapsovereenkomst tussen de leden van de groep van Staten in Afrika, het Caribische gebied en de Stille Oceaan, enerzijds, en de Europese Gemeenschap en haar lidstaten, anderzijds, ondertekend te Cotonou op 23 juni 2000 (Trb. 2005, 295), het op 10 april 2006 te Luxemburg tot stand gekomen Intern Akkoord tussen de vertegenwoordigers van de regeringen van de lidstaten, in het kader van de Raad bijeen, houdende wijziging van het Intern Akkoord van 18 september 2000 inzake maatregelen en procedures voor de uitvoering van de ACS-EG-Partnerschapsovereenkomst (Trb. 2006, 106), alsmede het op 17 juli 2006 te Brussel tot stand gekomen Intern Akkoord tussen de vertegenwoordigers van de regeringen van de lidstaten, in het kader van de Raad bijeen, betreffende de financiering van de steun van de Gemeenschap binnen het meerjarig financieel kader voor 2008-2013 voor de ACS-EG-Partnerschaps­overeenkomst en de toewijzing van financiële bijstand ten behoeve van de Landen en Gebieden Overzee waarop de bepalingen van deel vier van het EG-Verdrag van toepassing zijn (Trb. 2006, 207) (30908).

De algemene beraadslaging wordt geopend.

De heer Ten Broeke (VVD):

Voorzitter. De VVD heeft in 2002 niet ingestemd met het Verdrag van Cotonou en had daar enkele belangrijke redenen voor die nog steeds blijken op te gaan. De VVD-fractie wil daarover meer duidelijkheid in dit debat.

Het oorspronkelijke verdrag miste een effectieve regeling voor de omgang met illegalen. De terugname van eigen onderdanen is dan wel opgenomen in het vijfde lid van artikel 13, maar de VVD-fractie vindt dat ook derden die via het land naar Nederland zijn gekomen, daaronder zouden moeten vallen. De regering laat op vragen van het CDA echter weten dat zij hierover niet opnieuw wil onderhandelen, omdat het openbreken van artikel 13 zou kunnen leiden tot verzwakking van de reeds moeizaam uitonderhandelde deal. Vandaag gaat het vooral om de artikelen 96 en 97, waarin de criteria voor opschorting van hulp worden aangewezen en uitgebreid.

De VVD-fractie wil hierbij toch de kwestie van het terugnemen van illegalen benadrukken. In de eerste plaats zijn sinds het oorspronkelijke verdrag de tijden veranderd, ten tweede is de EU veranderd, ten derde is er veel meer geld beschikbaar om de landen te helpen of zelfs te dwingen om die opvang of terugname te regelen. De beste manier om landen te helpen om ervoor te zorgen dat ze illegalen terugnemen die deze landen als springplank hebben gebruikt, is de combinatie van wortel en stok. De wortel is nu beduidend groter dan onder het negende programma, dat eind dit jaar afloopt. Wij vinden dat dit nu tot uitdrukking moet komen in een actief terugnamebeleid, temeer nu naast mensenrechten, democratie en goed bestuur, ook migratie deel uitmaakt van de essentiële onderdelen van de relatie tussen Europa en de ACS-landen.

Nu we langzamerhand toegroeien naar een meer integraal Europees ontwikkelingsbeleid, hoort de migratiecomponent daarin volop tot uitdrukking te komen. Laten we wel wezen: toen Lomé overging in Cotonou, had Europa amper een justitie- en binnen­landsezakenbeleid, maar dat is nu juist een van de meest wezenlijke onderdelen van de EU aan het worden. De realiteit moet tot uitdrukking komen in de besteding van het geld en in een stok achter de deur: een herziening van het verdrag.

De VVD-fractie vraagt de minister om helderheid te verschaffen over de bereidheid van de Nederlandse regering om hiertoe verdere stappen te ondernemen. Kan de minister toezeggen om alsnog in te zetten op een beleidswijziging ter zake? Kan hij een verdragswijziging toezeggen die artikel 13 ook tot het meest essentiële verheft, waardoor consultatie kan leiden tot opschorting van de hulprelatie bij gebleken onwil om illegalen terug te nemen? En kan de minister toezeggen dat er sancties komen bij niet-nakoming van de terugnameverplichting zoals we deze nu reeds kennen?

Een andere kritiek van onze zijde is dat dubieuze regimes worden gesteund waarmee de VVD-fractie eigenlijk geen ontwikkelingsrelatie wenst te hebben. Ook worden diverse landen gesteund, waarvan bijna de helft niet tot de minst ontwikkelde landen behoort, terwijl Nederland er altijd voor heeft gekozen om zijn beleid te richten op een kleine groep landen die aan bepaalde voorwaarden voldoen. De minister heeft ons een overzicht gestuurd van de consultaties en de daarbij passende maatregelen. Voor landen waar een ernstige verslechtering van de mensenrechten heeft plaatsgevonden, zoals Togo, Liberia, Zimbabwe, Sudan, zijn inderdaad maatregelen getroffen. Over Zimbabwe nog het volgende. De hulprelatie is opgeschort en er volgt een evaluatie. Kan de minister aangeven wanneer wij die kunnen ontvangen? En klopt onze informatie dat de nieuwe EU-voorzitter Portugal overweegt om dictator Mugabe uit te nodigen voor de EU-Africa Summit? Kan de minister ons beloven dat hij zich hiertegen zal verzetten?

Ook landen waar een staatsgreep heeft plaatsgevonden, zoals Niger, Guinee-Bissau en Ivoorkust, hebben de gevolgen daarvan gemerkt: consultaties zijn gestart en passende maatregelen zijn genomen. Er zijn echter ook landen die naar onze mening in de periode 1996-2006 eveneens in aanmerking kwamen voor consultaties. Ik noem Rwanda, Swaziland, Kameroen, Tsjaad, Angola, de Democratische Republiek Congo, Somalië, Ethiopië en Eritrea. Kan de minister aangeven welke steun de afgelopen tien jaar naar deze landen is gegaan vanuit het EOF? Waar richtte deze steun zich op? Welke afwegingen worden gemaakt bij de start van de consultatierondes? Waarom zijn er bij deze landen de afgelopen tien jaar eigenlijk geen consultaties gestart?

De minister claimt dat het aannemelijk is dat de bemoeienis van de EU met de situatie in bepaalde ACS-landen in combinatie met de opschorting of aanpassing van de hulp positief heeft bijgedragen aan de verbeteringen op het gebied van de democratie en de mensenrechten. Waaruit blijkt dit eigenlijk?

De VVD-fractie vraagt zich af of de inspanningen van de EU om democratie te exporteren naar zwakke staten wel zo effectief is. Wij geven veel geld uit om rebellenleiders aan de onderhandelingstafel plaats te laten nemen en verkiezingen uit te schrijven. Het succes blijft echter vrij beperkt. Mijn fractie is daarom een voorstander van het exporteren van die enige en onbetwiste succesformule van de Europese Unie, de douane-unie. "Make profit, not war" zeiden wij vorige week in het debat over de Europese Top.

Er zijn veel douane-unies en niet alle zijn succesvol. De West-Afrikaanse Ecowas is misschien beter toegerust dan de CEMAC in Central Afrika of de SADC in Zuidelijk Afrika. Het vergroten van de interregionale handel, naast het vergroten van het handelsaandeel van deze landen in het wereldhandelsvolume blijft de weg voorwaarts. Deelt de minister deze analyse? En hoe komt dat tot uitdrukking in de aanwending van de 22 mld.?

De heer Waalkens (PvdA):

Voorzitter. Het Verdrag van Cotonou, dat nu aan onderhoud toe is, is een partner­schapsovereenkomst. Dat betekent dat wij uit moeten gaan van gelijkwaardigheid. In veel gevallen is die echter ver te zoeken.

Bij het verdrag is een diverse groep staten aangesloten. Zij moeten hun markten gaan openstellen om aan te kunnen sluiten bij de groeiende wereldhandel. Die handel kan niet vrij zijn. Zij moet gestuurd en begeleid worden en daarom is het cruciaal dat de komende afspraken recht doen aan de ontwikkelingsmogelijkheden van deze diverse groep staten.

De PvdA-fractie huldigt het standpunt dat de asymmetrie tussen deze landen en de EU vereist dat wij kunnen monitoren hoe de transitie binnen deze diverse groep landen verloopt. Zo moeten wij de overgangstermijnen die worden afgesproken, goed volgen. Het gaat dan ook niet aan, zoals mijn collega van de VVD-fractie zei, dat wij Westerse modellen exporteren. Iedere regio heeft recht op haar eigen ontwikkelingsritme en een eigen handelsmodel. Het kan niet zo zijn dat wij deze landen vanuit een paternalistische houding vertellen wat goed voor ze is. Zo'n paternalistische houding past zeker niet bij de manier waarop Nederland de ontwikkelingssamenwerking handen en voeten wil geven.

De heer Ten Broeke (VVD):

In het debat van vorige week over de Europese Top bleek de woordvoerder van de PvdA-fractie een groot voorstander van het afbakenen en het exporteren van de interne markt naar landen in Midden- en Oost-Europa. Ik bepleit helemaal geen paternalistische houding van de EU, want ik heb alleen maar gewezen op het succes van douane-unies. Dat model wordt internationaal breed gedragen. Wat is hieraan nu eigenlijk paternalistisch? Steunt u dit model soms überhaupt niet?

De heer Waalkens (PvdA):

Natuurlijk zie ook ik het succes van de Europese Unie en de douane-unies. In Zuidelijk Afrika ontwikkelt de SADC zich inderdaad met veel ups en downs, maar dat laat onverlet dat wij oog moeten hebben voor de diversiteit van deze groep. Je kunt niet spreken over Afrika of Zuid-Amerika; het is een conglomeraat van ontwikkelingen, die ter plekke een kans moeten krijgen. Er kunnen wel modellen aan ten grondslag liggen, maar men heeft recht op een eigen ontwikkelingsritme en op het doorlopen van eigen ontwikkelingsstadia.

De heer Ten Broeke (VVD):

Ik constateer dat de heer Waalkens eigenlijk hetzelfde probeert te zeggen als wat ik zojuist heb betoogd. Ik heb aangegeven dat er verschillende modellen zijn; meer en minder succesvolle. Ik heb ze ook opgenoemd. Het principe van vrijhandel, dat wordt vormgegeven in verschillende vormen van douane-unies, staat op zichzelf genomen overeind. Dat is beter dan te proberen onze ideeën van democratie te exporteren. Ik denk dat wij het met elkaar eens zijn, en het zou goed zijn als u dat erkende.

De heer Waalkens (PvdA):

Ik zie niet alleen een rol weggelegd voor de Europese Unie bij het mede begeleiden van de ontwikkelingsstadia – en ook niet meer dan dat – maar er is zeker ook een rol weggelegd voor de Wereldbank en het IMF. Het ongeclausuleerde liberalisme dat de landen vaak door de strot wordt geduwd kan tot desastreuze consequenties leiden voor de ontwikkeling van lokale en regionale markten. Ik constateer dat het "genereuze" aanbod van Europa om markten open te stellen met name is toegespitst op de ruwe grondstoffen. Er is nog een oneigenlijke tariefescalatie aan de gang voor verwerkte grondstoffen. Cacao kan ruw worden ingevoerd, maar een gefabriceerde chocoladereep wordt hier met tarieven van 300% tot 400% tegengehouden. Dat helpt de ontwikkelingslanden die cacao produceren niet. De theefabrieken die in Dubai staan helpen ook de theeplantages verderop in Zuidoost Azië niet.

Voorzitter. Is de minister bereid om de ontwikkeling van de transitielanden te monitoren en na te gaan hoe wij multilaterale afspraken kunnen maken met groepen landen die bereid zijn om hun markt open te stellen, onder de conditie dat niet de lokale bevolking en de lokale en regionale markten om zeep worden geholpen? Het is van essentieel belang dat wij dit niet doen vanuit een paternalistische houding, maar dat wij helpen de capaciteitsopbouw in die landen handen en voeten te geven. Op dat punt leidt de ongelijkheid van de onderhandelingspartners in de black box tot een explosief mengsel van het om zeep helpen van goede initiatieven. Het is van cruciaal belang dat wij geen modellen opdringen, maar dat wij heel nadrukkelijk bezien hoe ver landen in hun transitie gevorderd zijn. Wij moeten willen erkennen dat veel landen in de groep hun eigen ontwikkelingen doormaken.

Het doorlopen van het monitoren van de ontwikkelingen en van de verschillende stadia zal in partnerschap moeten gebeuren met de landen zelf. Als zij aangeven dat zij er klaar voor zijn, wie zijn wij dan om hun niet de ruimte te geven? Wat dat betreft moeten wij gelijk oversteken, maar ook iets doen aan onze eigen positie. Het is zonneklaar dat Europa zich op alle mogelijke fronten gaat inrichten als een bastion. De ruwe grondstoffen kunnen er wel in, maar de economische ontwikkeling in de ontwikkelingssamenwerkingslanden krijgt onvoldoende kansen. Naast het verdrag van Cotonou zullen wij binnen de WTO onze inzet moeten plegen en ons beste beentje moeten voorzetten. Niet beide benen tegelijk, want dan vallen wij zelf op onze snuit, maar stap voor stap, samen met de landen waarmee wij afspraken willen maken. Wij zijn geen voorstander van bilaterale afspraken en komen daarover na het reces zeker nog te spreken.

De heer Irrgang (SP):

Voorzitter. Lang niet alle buitenlandse verdragen worden in de Tweede Kamer besproken. De wijziging van het Verdrag van Cotonou is daarop zeer terecht een uitzondering, omdat de implicaties ervan voor de landen en landjes in Afrika, de Caraïben en de Stille Oceaan groot zijn. Verder is het terecht omdat een onderdeel van dit verdrag het Europees Ontwikkelingsfonds (EOF) is.

Daarmee is dit verdrag ook een beetje een begrotingswet, waarmee de Kamer uitgaven van ruim 1 mld. autoriseert. Het tiende EOF is voor de ASC-landen, Afrika, de Caraïben en de Stille Oceaan van groot belang. Daar begint ook de controverse. Er is discussie over de vraag of er niet sprake is van een heimelijke uitholling van de middelen voor deze landen vanuit het EOF, zozeer zelfs dat er wordt gesproken over een verdwenen tiende EOF. Het negende EOF zou lopen van 2000 tot 2005, maar door de in 2000 afgesproken verschuiving van de datum van overeenkomst naar de datum van ratificatie loopt het nu van 2002 tot 2008.

Gaat het tiende EOF in per 1 januari aanstaande nu de lidstaten het verdrag moeten ratificeren, inclusief het financiële instrument, of wordt het wellicht 1 januari 2009 of zelfs 1 januari 2010? Graag krijg ik hierop een reactie van de minister.

De besteding van het tiende Europees Ontwikkelingsfonds moet recht doen aan de prioriteiten van de regeringen en parlementen van de ASC-landen: een civil society, ook vastgelegd in de country strategy papers. Deze nationale ontwikkelingsstrategieën moeten ook worden goedgekeurd door de Europese Commissie.

Daarbij zou het echt onacceptabel zijn als de uitgaven aan zorg en onderwijs, die toch al laag waren vanuit het EOF, verder omlaag gaan. De geplande uitgaven voor gezondheidszorg zijn volgens Oxfam Novib nu 4% en zouden dalen naar 2%, de onderwijsuitgaven van 6% naar 2%. Kloppen deze inschattingen en wat vindt de minister daarvan? Het lijkt mij toch dat er niet stapels rapporten kunnen liggen die het belang onderstrepen van investeringen in gezondheidszorg en onderwijs, terwijl de EOF-uitgaven daarvoor verder gaan dalen.

Dat geldt ook zeker specifiek voor de gezondheidszorg in landen die toch al over een relatief slechte gezondheidszorg beschikken en die worden geplaagd door aids, malaria, tuberculose en een hoge moedersterfte. Een ontwikkeling betekent hier echt ook verbetering van de lokale gezondheidszorg. Is de minister bereid om zich ook in Europa in te zetten voor het verzetten van de bakens bij de uitgaven van het EOF?

Zoals bekend, komt de wijziging van het verdrag van Cotonou – feitelijk het beëindigen ervan – voort uit de handelsregels van de WTO. Zonder nadere maatregelen leidt dit voor een groot aantal landen tot een vermindering van de toegang tot de Europese markten ten opzichte van de vrijwel vrije toegang die zij onder het verdrag van Cotonou genieten. De Europese Unie, gesteund door dit kabinet, zoekt de oplossing in vrijhandelsverdragen. Wij hebben net de discussie gevoerd of dat nu echt wenselijk is. De SP-fractie vreest de gevolgen van deze onverantwoorde liberalisering.

Markttoegang moet wat ons betreft samengaan met het recht op marktbescherming. Volgens het Eurosteprapport We decide, you own zijn verschillende ACP-landen in de veronderstelling dat zij aanspraak kunnen maken op Europese hulp om hun scholen te kunnen financieren als zij hun economieën maar privatiseren en liberaliseren. Graag hoor ik van de minister of dat juist is.

Een vraag die hier niet onbesproken mag blijven is in hoeverre het EOF nu eigenlijk toegevoegde waarde biedt boven de bilaterale ontwikkelingskanalen die wij al hebben, de vele multilaterale instellingen, de internationale financiële instellingen, VN-instellingen en global funds. Is het dan zinnig om daarbovenop nog een Europees Ontwikkelingsfonds te hebben, met een eigen bureaucratie? Wat zou er eigenlijk op tegen zijn als wij de hulp verstrekken via bilaterale en multilaterale kanalen?

Mevrouw Ferrier (CDA):

Voorzitter. De CDA-fractie heeft waardering voor wat er is bereikt bij de herziening van deze partnerschapsovereenkomst. Ons gaat het erom dat er een effectieve en werkbare overeenkomst ligt, waarbij de relatie tussen de betrokken landen meer inhoud kan krijgen en de belangen van ontwikkelingslanden zijn gewaarborgd.

Op het punt van Aid for Trade hebben wij nog wel een paar vragen. Ik benadruk dat mijn fractie vindt dat ongunstige uitkomsten van handelsverdragen nooit afgekocht mogen worden met hulpgelden. EPA's mogen nooit de WTO doorkruisen. De minister heeft hierover tijdens het vorige debat ook al gesproken. Hoe staat de minister hiervoor borg?

De Europese Commissie en de lidstaten streven ernaar, in 2010 jaarlijks ieder 1 mld. aan handelsgerelateerde assistentie te besteden. Dat is een fors bedrag. Welke concrete afspraken zullen er gemaakt worden over afstemming tussen de donerende landen ten aanzien van de besteding én ten aanzien van de beoordeling van de aanvragen uit de ontvangende landen? In de basis gaat het hierbij om de uitvoering van de Verklaring van Parijs. Juist bij handelsgerelateerde assistentie verwacht ik echter in de onderlinge afstemming de nodige voetangels en klemmen. Ik hoor graag een reactie van de minister. Kan hij ook aangeven welke vorm van handelsgerelateerde assistentie hij prioriteit meent te moeten geven?

Ik maak ten slotte uit de nota naar aanleiding van het verslag op dat Nederland verwacht dat de toename van de Aid for Trade zal worden opgebracht uit de groei van de hulp van de landen die de ODA-norm van ten minste 0,7% bnp nog niet hebben bereikt. Wat gaat de minister doen als dit wéér niet gebeurt? Hoe wordt hier door de nieuwe EU-lidstaten tegenaan gekeken?

De heer De Roon (PVV):

Voorzitter. De fractie van de Partij voor de Vrijheid is tegenstander van door de overheid gefinancierde ontwikkelingssamenwerking, behoudens in gevallen van noodhulp. Het is volgens ons beter om de armste landen tegemoet te komen door het opheffen van handelsbelemmeringen. De inzet van Europa en van Nederland zou daarop gericht moeten zijn.

Het Verdrag van Cotonou is daarenboven in onze ogen een slechte zaak, omdat er onder de partnerlanden ook landen zijn waarmee de PVV om politieke redenen helemaal geen ontwikkelingssamenwerkingsrelatie wenst. Bovendien behoren een aantal, misschien zelfs wel veel van de deelnemende landen niet tot de groep van minst ontwikkelde landen waartoe het Nederlands ontwikkelingssamenwerkingsbeleid zich formeel beperkt. Kan de minister nog eens uitleggen hoe nu eigenlijk het Nederlands beleid voor ontwikkelingssamenwerking zich verhoudt tot de strekking van het Verdrag van Cotonou? Is de minister het met mij eens dat er sprake lijkt te zijn van een forse dissonantie?

Het verdrag is in onze ogen bovendien veel te ambitieus, want het houdt zich nu al bezig met een veel te grote baaierd van onderwerpen, waaraan er nu ook nog een heel rijtje wordt toegevoegd. Is de minister het met mij eens dat het Verdrag van Cotonou een betrekkelijk krachteloos en weinig effectief instrument is? Al dit weinig fraais gaat Nederland via het tiende Europees ontwikkelingsfonds ook nog eens 1,1 mld. kosten. Is dit de meest effectieve besteding van dit geld?

De wijziging van het verdrag komt erop neer dat de regels om een land dat zich misdraagt te kunnen aanpakken, nog verder worden afgezwakt. Er wordt namelijk bepaald dat de reguliere regelmatige brede politieke dialoog hiervoor eerst moet worden uitgeput. Deze afzwakking is in onze ogen verschrikkelijk slecht. Het heeft jaren geduurd voordat de EU aan het opleggen van sancties aan Zimbabwe toekwam. De ACS-landen hebben het voor elkaar gekregen, althans zo lijkt het, de toegang tot die route weer te bemoeilijken, waardoor het nog langer zal duren om een land dat er een potje van maakt, sancties op te kunnen leggen. Het enige lichtpuntje in dit wijzigingsverdrag is in onze ogen, althans in theorie, de toevoeging van clausules over non-proliferatie van massavernietigingswapens en de samenwerking in de strijd tegen het internationale terrorisme, omdat die samenwerking in de praktijk blijkt af te hangen van de daadwerkelijke inzet en daadkracht van die ACS-landen. Kan de minister aangeven of hij op deze punten veel daadkracht van de ACS-staten verwacht?

De heer Irrgang (SP):

Na het zeer kritische betoog van de heer De Roon, neem ik aan dat de fractie van de Partij voor de Vrijheid tegen het wetsvoorstel zal stemmen. Dat betekent dat er een heleboel ontwikkelingshulp, waarmee werkgelegenheid wordt gecreëerd en de gezondheidszorg wordt verbeterd, waardoor mensen hun medicijnen niet zelf hoeven te betalen, wegvalt. Daardoor zullen er waarschijnlijk weer meer vluchtelingen vanuit vooral de Afrikaanse landen naar Europa komen. Ik heb altijd begrepen dat de heer De Roon daar moeite mee heeft. Hoe gaat hij aan zijn kiezers uitleggen dat de misère in Afrika door toedoen van zijn fractie nog verder zal toenemen?

De heer De Roon (PVV):

Ik vind de inhoudelijke opmerkingen van de heer Irrgang wat voorbarig, want ik heb mij er nog helemaal niet over uitgelaten of mijn fractie tegen de ratificatiewet zal stemmen. Dat zal mede afhangen van de antwoorden van de minister. Op dit moment is het dus niet zinvol om op zijn opmerkingen verder in te gaan.

De heer Irrgang (SP):

Dan zal ik daarop terugkomen in de tweede termijn.

De vergadering wordt enkele ogenblikken geschorst.

Minister Koenders:

Mevrouw de voorzitter. Het is inderdaad belangrijk om vandaag plenair te spreken over de partnerschapsovereenkomst tussen de ACS en de EEG, het Verdrag van Cotonou. Deze overeenkomst tussen de Europese Unie en 78 ACS-landen vormt naar de overtuiging van de regering een unieke vorm van internationale samenwerking die wel degelijk een toegevoegde waarde heeft. Het is een van de langst lopende regionale samenwerkingsverbanden tussen de Europese Unie en ontwikkelingslanden of, zoals ze vroeger genoemd werden, Derdewereldlanden. Het is ook een unieke relatie tussen Noord en Zuid, ze komt eigenlijk elders op de wereld niet voor. Er wordt niet alleen gesproken over ontwikkelingssamenwerking en handel, er is ook een politieke dialoog, wat een grote wens van ontwikkelingslanden is. Het is dan ook een poging om veel breder samen te werken met ontwikkelingslanden. De overeenkomst heeft een lange geschiedenis en ze komt overigens voort uit een neokoloniale traditie. In de jaren vijftig wilden vooral Engeland en Frankrijk relaties blijven onderhouden met hun ex-koloniën. Engeland was toen nog geen partner in de overeenkomst, maar het bracht dit al in bij de besprekingen om in de overeenkomst deel te nemen, voor Frankrijk was dit al duidelijk een belangrijk punt. Maar door de jaren heen, van Yaoundé via Lomé naar Cotonou, zie je dat de emancipatie van ontwikkelingslanden versterkt is en dat zij meer wensen naar voren brengen.

Er is dus een heel palet van samenwerkingsvormen bij de partnerschapsovereenkomsten. Je merkt ook dat de agenda steeds uitgebreid wordt. Ook in contacten met andere delen van de wereld wordt de agenda steeds verder uitgebreid en het zou heel slecht zijn om dit nu juist niet te doen bij de samenwerking met vrijwel allemaal vrij arme landen. Er zijn ook landen uit de middengroep bij, maar in het algemeen gaat het toch om landen met een vrij lage ontwikkelingsgraad. In die zin is de overeenkomst ook echt aanvullend op bilaterale samenwerking. De Europese Unie doet steeds meer aan politieke samenwerking en zij heeft ook bij de handelspolitiek een eigen competentie. De ontwikkelingslanden wensen ook een bredere agenda op basis van gelijkwaardigheid van de partners. Je kunt natuurlijk niet wegnemen dat sommige landen arm en andere rijk zijn, maar je moet gebruik maken van deze brug om de verschillen te verkleinen. Dat is natuurlijk de essentie van ontwikkelingssamenwerking en van eerlijke handel, maar ook van een politieke dialoog. In die zin is er sprake van een relatie tussen ongelijkwaardige partners, maar in vergelijking met andere vormen van internationale samenwerking valt het op dat er bijvoorbeeld wel een parlementaire assemblee is en dat de instemming van alle landen nodig is voor de uitvoering van alles wat in het verdrag staat. Als je de onderhandelingen bijwoont, merk je dat het zeker niet gaat om iets wat eenzijdig wordt gepropageerd. Er is weliswaar een relatie met rijkere en minder rijke landen, maar je ziet duidelijk een enorme emancipatie in de verschillende relaties.

Je merkt het ook aan de herzieningen van de verdragen waartoe steeds besloten wordt. Een verdrag kan om de vijf jaar worden herzien en de overeenkomst bevat nu ook afspraken over ontwikkelingssamenwerking, handel en politieke samenwerking. Mijn voorganger heeft het verdrag op 25 juni 2005 ondertekend. Er zijn twee interne akkoorden bij; die zijn van belang, omdat de financiering van de steun van de Europese Unie aan de ACS-landen een akkoord vereist. De heer Irrgang heeft er gelijk in dat het debat hierover belangrijk is, omdat wij zonder akkoord geen geld kunnen vastleggen. Daarom had de ratificatie van deze partnerovereenkomst een zekere urgentie, er was het risico voor ontwikkelingslanden dat de financiering zou wegvallen. Daar kunnen wij weinig aan doen, het moet democratisch besloten worden in de parlementen van de lidstaten van de Europese Unie. Het interne akkoord gaat over het financiële raamwerk van het tiende Europese Ontwikkelingsfonds.

De heer Irrgang (SP):

Ik heb meer specifiek gevraagd wanneer volgens de minister het akkoord in werking kan treden. Is dat 1 januari aanstaande of duurt dat misschien nog een à twee jaar?

Minister Koenders:

Ik heb onlangs nog een overleg gehad met de Europese ministers voor Ontwikkelingssamenwerking. Wij hebben alle landen aangespoord om zo snel mogelijk in hun eigen parlementen die zaak te ratificeren. Als er een probleem ontstaat, moeten wij kijken naar overgangsmaatregelen. Het huidige EOF loopt af per 31 december. De lidstaten kunnen daarop in gezamenlijkheid volgend jaar uitzonderingen maken. Ik vind het noodzakelijk om zo snel mogelijk overeenstemming te krijgen en wil daarop inzetten. Overigens vindt nog discussie plaats in sommige ACS-landen. Het interne akkoord is belangrijk voor de financiers, vandaar dat dit bij de partnerschapsovereenkomst gevoegd is. Het gaat om de financiering van de EU aan de ACS-landen, maar ook aan de gebieden overzee. Nederland heeft zich daarvoor fors ingezet, omdat het daarbij op een aantal punten belangen heeft.

De Nederlandse regering heeft in de onderhandelingen fors werk gemaakt van een aantal punten dat betrekking heeft op de millenniumontwikkelingsdoelstellingen. Die zijn nu goed verankerd in de partnerschapsovereen­komst. Verder heeft Nederland een groot punt gemaakt van de seksuele en reproductieve rechten omdat daarover forse discussie plaatsvindt in Europa. Dit punt staat nu op een goede manier in de partnerschapsovereenkomst.

De heer De Roon vroeg naar de politieke punten. Het non-proliferatieverdrag is opgenomen als een essentieel onderdeel voor de politieke dialoog met de ACS-landen, Ik acht dat een grote vooruitgang. Het is een manier om met die landen over dit onderwerp te spreken. Het gaat weliswaar niet verder dan de VN-overeenkomsten, maar geeft ons wel de kans om op basis van gezamenlijkheid assistentie te verlenen bij een systeem voor controle op de export. De IAEA speelt daarbij een rol en ook de OPCW. Het is een belangrijk instrument om ervoor te zorgen dat het non-proliferatieverdrag en het exportregiem behouden blijven. Dat is zowel in het belang van de ontwikkelingslanden als van ons. Misschien kan dit een reden zijn voor de heer De Roon om de positie van zijn fractie ten aanzien van de partnerschapsovereen­komst nog eens goed te bekijken. Het is echt in het belang van onze veiligheid! Er is ook samenwerking in de strijd tegen terrorisme. Hierbij speelt een essentieel belang voor de ontwikkelingslanden. Vooral ontwikkelingslanden zijn slachtoffer van terrorisme. Daar vallen de meeste slachtoffers, daar is het grootste probleem. Niet alles wat daar gebeurt, wordt benoemd als terrorisme terwijl het dat vaak wel is. Ik verwijs naar de gebeurtenissen in Jemen en naar Burundi waar nog niet zo lang geleden geweld tegen burgers werd gebruikt om hen angst aan te jagen of politieke doelstellingen te verwezenlijken.

De verwijzing naar het Internationale Strafhof, de politieke samenwerking en het punt van huurlingen zijn belangrijke nieuwe en essentiële onderdelen van deze partnerschapsovereenkomst. Wij zien immers overal een privatisering in de wereld van geweld.

De politieke dialoog gaat over essentiële elementen van het verdrag. Dat zijn in dit geval de rechtsstaat, de democratie, het non-proliferatieverdrag en vormen van ernstige corruptie. Zoals u weet, is de procedure dat eerst een politieke dialoog helemaal afgesloten wordt. Dan volgt artikel 96 en dat kan uiteindelijk leiden tot aanpassing of beëindiging van de hulp. Wij hebben u een overzicht gestuurd van wat er gebeurd is. Het gaat erom hoe je de procedure gebruikt. Nederland staat natuurlijk krachtiger als er gezamenlijk kritiek wordt uitgeoefend en niet bilateraal want dan kun je niet zo gauw een deuk in een pakje boter slaan. Wij zijn wel zeer kritisch op corruptie, politieke democratie, et cetera. De procedure van artikel 96 is een zwaar middel. Daarvoor moet eerst de politieke dialoog afgesloten zijn. Daar kunnen al forse problemen aan de orde worden gesteld. Dat betekent in ieder geval dat op een aantal punten consultaties kunnen plaatsvinden over de kernpunten van de rechtstaat. Het is een intensief proces, waarbij naast de Commissie ook het voorzitterschap van de Europese Unie en de trojka een actieve rol spelen. Dan worden alle lidstaten die ter plekke een missie hebben betrokken bij zo'n artikel 96-consultatie. De Commissie heeft overigens zelf ook het recht van initiatief. Zij kunnen dus ook een positie of een situatie aan de orde stellen. Dat is wel eens positief, omdat ook de lidstaten allerlei specifieke belangen in bepaalde ontwikkelingslanden kunnen hebben, waardoor ze soms minder kritisch zijn. De Commissie kan daar een onafhankelijke rol in spelen. Vandaar dat op dit punt de Europese integratie en Europeanisering essentieel is.

De Commissie heeft het recht van initiatief en kan dus met een voorstel komen. Vervolgens wordt dan bezien wat er moet gebeuren. De Raad voor Algemene Zaken en Externe Betrekkingen neemt het uiteindelijke besluit hierover, evenals over de passende maatregelen en het intrekken van maatregelen. Dat kan gedaan worden met gekwalificeerde meerderheid, maar die hebben wij dan dus wel nodig. Dat betekent dat in sommige gevallen, waarvan de Kamer misschien gezegd zou hebben dat het verder zou moeten gaan, het toch op deze manier gebeurt. Als het gaat om volledige opschorting van de hulprelatie, is unanimiteit nodig en komen de besluiten in de praktijk zonder al te veel politieke discussie via consensus tot stand. Wij hebben u een overzicht geleverd van de situatie, waarop dat voornamelijk betrekking had. Ik kan die nu wel opnieuw bespreken, maar dat lijkt mij gezien de tijd niet noodzakelijk. Ik ben wel bereid om op papier te zetten wat de EOF-steun in de laatste tien jaar is geweest voor een aantal landen dat de heer Ten Broeke heeft genoemd. Ik heb die cijfers nu niet paraat, maar kan die uiteraard later nog geven.

Ik vind het een heel zwaar middel. Wereldwijd is er niet zo'n middel – behalve dan in het kader van de Verenigde Naties, maar dan ben je al een hele stap verder – waarbij je van het begin af aan met landen een politieke dialoog aangaat over zeer moeilijke dingen. Die worden vaak ook al zeer kritisch bekeken door de regeringen ter plekke.

De heer Ten Broeke (VVD):

De formulering van de minister geeft mij niet helemaal de zekerheid dat hij een toezegging heeft gedaan, maar ik noteer het toch maar wel als zodanig. Ik vraag u, voorzitter, om dat straks bij de samenvatting mee te nemen.

Minister Koenders:

U kunt het als een toezegging opvatten. Ik heb mij blijkbaar niet goed uitgedrukt, aangezien u die indruk niet had gekregen.

Voorzitter. Er zijn grote problemen met een aantal landen. Op het ogenblik is Zimbabwe het meest in de belangstelling. Nederland is een voorstander van een EU/Afrikatop zonder Mugabe. Dat dragen wij ook uit in Brussel en dat zullen wij blijven uitdragen. Dat is echter niet zo eenvoudig, omdat de Europese lidstaten heel diverse posities innemen. Vooral Afrikaanse landen, maar ook een aantal Europese landen, zeggen dat de relatie met Afrika niet jaar in, jaar uit moet worden gegijzeld door Mugabe. Er zit namelijk ook een andere kant aan die discussie en daar heb ik ook wel begrip voor. Je kunt wel elke keer die Afrikatop niet door laten gaan, maar je kunt toch niet alle discussies over andere landen, waar wij juist een politieke dialoog mee willen of waarmee wij praten over de ontwikkelingsrelatie, laten gijzelen door het feit dat een dictator niet weg wil of omdat de internationale gemeenschap niet samen met Zuid-Afrika in staat is om hem weg te krijgen. U kent onze formele positie. Die dragen wij ook uit. Ik wijs er echter wel op dat hier in de Europese Unie en met de Afrikaanse landen fors over wordt gediscussieerd.

Er is verder iets gezegd over de terug- en overnameclausule. Die overeenkomst is toch wel vrij uniek, want iedereen die zich bezighoudt met asiel- en immigratiebeleid weet hoe moeilijk het is om daarover met landen te overleggen. Wij zijn er in 2000 toch in geslaagd om die terug- en overnameclausule in de vorm van het vijfde lid van artikel 13 aan de orde te krijgen. Dat betekent ook dat het onderdeel is van de politieke dialoog met landen. Dan zult u zeggen: wat stelt dat voor als er geen sancties zijn? Niet zo heel veel, maar het is meer dan in enige organisatie of enige bilaterale relatie gelukt is. Je merkt ook dat het punt van migratie in zijn algemeenheid een fors discussiepunt wordt met de ontwikkelingslanden. Ik meen dat je de meeste kans van slagen hebt om verder te komen op dit, ook voor deze regering, essentiële punt. Ik deel zeer de wens om met landen te komen tot dit type overeenkomsten. Wij zijn nu waarschijnlijk een stap verder gekomen, omdat die partnerschapsovereenkomst er is en omdat er een politieke dialoog is. Ik wil er geen doekjes om winden dat het geen sterk instrument is, maar het is nogal wat dat wij dit verdrag met al deze landen konden afsluiten. Nu stonden wij voor de keuze om het verdrag open te breken om verder te komen. De inschatting van mijn voorgangers was dat dit de zaak eerder zou verslechteren dan verbeteren. Wij wilden die prijs niet betalen, gezien het bredere belang van het verdrag maar ook vanwege de bereidheid van ontwikkelingslanden om te praten over het brede punt van migratie. Dat is een enorme vooruitgang. Door ontwikkelingslanden wordt heel anders tegen het migratieprobleem aangekeken dan door ons. De heer De Roon stelde terecht dat het niet alleen gaat om hulp, maar juist en vooral om handel. Het handelsaspect is de kern van deze partnerschapsovereenkomst: vrije toegang en preferenties voor de ACS-landen. Daar valt niet het vrije verkeer van personen onder. Wij leven wel in een wereld waarin steeds wordt gesproken over vrijheid van kapitaal en van handel, maar niet als het gaat om personen. De ontwikkelingslanden willen dat, heel begrijpelijk, op de agenda zetten. Wij hebben er gedeeltelijk belang bij om daar goede arrangementen voor te vinden. De essentie is dat deze overeenkomst wordt gebruikt om de belangen van de ontwikkelingslanden en onze belangen beter te vertegenwoordigen. Daarom vind ik het belangrijk dat in ieder geval de terug- en overnameclausule is opgenomen in de overeenkomst van Cotonou van 2000.

De heer Ten Broeke (VVD):

Ik begrijp dat de minister stelt dat het geen zin heeft om de onderhandelingen opnieuw te openen over artikel 13. Tegelijkertijd geeft de minister aan dat er sprake is van emancipatie op het vlak van het migratievraagstuk. Daarvoor geldt wat de minister net aangaf, namelijk dat het in belang van alle partijen is dat dit vraagstuk hoog op de agenda staat, veel hoger dan nu het geval is. Ik zou graag van hem horen of het mogelijk is om meer in de praktische zin met de landen tot oplossingen te komen die wel leiden tot het terugnemen van illegalen, ook illegalen uit derde landen? Nederland gaat immers veel meer geld doteren?

Minister Koenders:

Ik heb gezegd dat dit element aan de orde is in de politieke dialoog met deze landen. De Nederlandse regering dringt daar ook op aan. Ik ben graag bereid om dat nog eens aan de orde te stellen in Brussel. Het brede punt van migratie en ontwikkeling is eerder in de Kamer aan de orde geweest in een debat met de staatssecretaris van Justitie en mij. De Europese Unie heeft daarin een centrale rol. Daar zit de JBZ-raad bij en de ministers van Buitenlandse Zaken en Ontwikkelingssamenwerking. Daaruit moet uiteindelijk een beleidsvisie voortvloeien ten aanzien van dit punt. Daar zijn grote verschillen van mening over, ook in deze Kamer. Er zijn mensen die vinden dat migratie een oplossing biedt, omdat het leidt tot mogelijkheden om geld terug te sluizen waardoor ontwikkelingslanden versneld kunnen groeien. Dat vind ik te simpel geredeneerd, hoewel sommige landen een enorme inkomstenbron hebben vanwege de"remittances". Aan de andere kant zijn er mensen die precies het tegenoverstelde beweren, namelijk dat migratie niets met ontwikkeling te maken heeft. Dat is ook niet juist. In mijn visie is het punt van circulaire migratie van belang. Daar zijn enorme risico's aan verbonden. Wellicht is het verstandig om daar een pilot voor te doen, waarbij het gaat om de vraag of het idee van circulaire migratie te naïef is: mensen, ook lager geschoolden, worden naar Nederland gehaald en blijven hier, terwijl dat niet de bedoeling is. Wellicht zijn er andere arrangementen mogelijk, bijvoorbeeld door het bij terugkeer teruggeven van socialezekerheidspremies. Dat zijn allemaal opties die met de Kamer besproken zullen worden. Het gaat over de brief die het kabinet zal schrijven over de relatie ontwikkeling en migratie en het kabinetsstandpunt over het SER-advies over arbeidsmigratie. Wat dit punt betreft, moet ik helder zijn: wij gaan niet terug naar de onderhandelingstafel. Nogmaals, ik denk dat dit een stap voorwaarts is op de weg naar wat men met deze groep landen en met de Europese Unie als geheel kan bereiken. In het licht van wat de heer Ten Broeke heeft gezegd, zullen wij voorts in de politieke dialoog weer aandacht voor dit onderwerp vragen.

De heer Ten Broeke (VVD):

Dat is mij toch iets te weinig. Ik heb er begrip voor dat u vanuit uw visie zegt: wij kunnen daar niet opnieuw over onderhandelen. Het is dan aan ons om te beoordelen of wij het verdrag goedvinden. Dat u zegt dat u het nog eens wilt inbrengen in de politieke dialoog doet volgens mij geen recht aan uw eigen analyse dat migratievraagstukken de relatie tussen de EU en de ACS-landen op dit moment beheersen. Ik zou bijna zeggen dat die kwestie een nog belangrijker punt is dan bijvoorbeeld het antiterrorismebeleid, waarover u net zelf begon, de non-proliferatie en dergelijke. Migratie hoort bij al die belangrijke punten die passen bij de agenda van nu. Wat ons betreft, hoort het ook een belangrijk onderdeel te zijn van de wijze waarop wij met elkaar omgaan. Dat hoort tot uitdrukking te komen in sancties en in het geld dat wij besteden. Het hoort ook tot uitdrukking te komen in ontwikkelingen aan de kant van de ACS-landen die in onze ogen nu in staat zijn om daadwerkelijk handen en voeten te geven aan de terugname van illegalen. Ik wil daarover iets krachtiger taal van u horen.

Minister Koenders:

Dat begrijp ik wel, maar ik ben bang dat ik die niet kan laten horen. Op basis van deze overeenkomst die uitonderhandeld is, kan ik landen niet via het Europees Ontwikkelingsfonds sancties opleggen. Het is inderdaad een afweging die uw fractie moet maken. Ik zeg er alleen bij dat wat wij nu doen echt een stap voorwaarts is. Het gaat om consensus aan beide kanten. Eerlijk gezegd, is het voor mij zeer de vraag of sancties in dit soort discussies werken. Wij moeten de effectiviteit van het middel altijd in ogenschouw nemen. Er is geen enkele aanleiding om te geloven dat sancties iets zullen uitmaken. Wij hebben bij het vorige agendapunt gesproken over de EPA-discussies. Vanuit ontwikkelingslanden wordt wel gezegd: misschien moeten wij het punt van het vrije verkeer van mensen daarbij betrekken. Wij zeggen dan dat wij daar geen zin in hebben. Dat is althans over het algemeen de visie in de Europese Unie. Het is wel eens moeilijk, maar in de wereld van vandaag moet je soms ook enige diplomatie betrachten. Wij kunnen wel eenzijdig besluiten de ontwikkelingssamenwerking stop te zetten, maar dat zou de migratie wel eens kunnen versterken. Ik vind het een moeilijke afweging. Ik begrijp uw visie op de terug- en overname heel goed. Die situatie is inderdaad frustrerend, ook voor de Nederlandse regering. Echter, ik ben niet geneigd om het door u voorgedragen middel te steunen.

Voorzitter. Ik kom nu op het punt van de handel. Wij hebben daarover zo-even al een discussie gehad in verband met de EPA's. Er ontstaat nu vreemd genoeg een discussie alsof de Nederlandse regering ineens is voor niet-ontwikkelingsrelevante EPA's. Mijn eerste bijdrage in Brussel als minister voor Ontwikkelingssamenwerking ging juist over de kernvraag hoe wij ervoor kunnen zorgen dat er eerlijke handel komt en hoe wij ervoor kunnen zorgen dat de ACS-landen die in de afgelopen dertig, veertig jaar waarin wij die overeenkomsten kennen hun positie op de internationale wereldmarkt alleen maar hebben zien verslechteren, die positie kunnen versterken. Het is inderdaad een schande dat hun positie alleen maar is verslechterd en dat er ongelijke handelsrelaties zijn in de wereld. Ik ben de eerste om een lans te breken voor het veranderen van die situatie. Ik denk aan de tariefescalatie en aan wat sommige fracties in deze Kamer voorstellen, namelijk om allerlei non-trade concerns vorm te geven op een manier die leidt tot verdere protectie. Er zijn allerlei mogelijkheden die vaak in de coherentie van ons beleid ten aanzien van ontwikkelingslanden zodanig uitwerken, dat landen geen mogelijkheid hebben om economisch te groeien en werkgelegenheid te creëren op een manier die in het belang is van juist de armste bevolking. Wij weten allemaal dat wij in 2008 die zaak moeten veranderen. Dat weet de heer Irrgang volgens mij ook. Dat is ook een verzoek van andere ontwikkelingslanden. Vervolgens zegt de heer Irrgang: het mag eigenlijk niet; alles wat u doet, klopt niet, want het is asymmetrisch. Het is veel te vroeg om dat te zeggen. Wij zijn nu aan het onderhandelen om ervoor te zorgen dat er eerlijke handelsrondes komen.

Natuurlijk weet ik dat er oneerlijke verhoudingen in de wereld zijn. De vraag is wat je daaraan doet. Je kunt aan de kant gaan staan en zeggen: ik weet nu al dat het niet goed is en ik wil nu al een alternatief. Je kunt ook zeggen: met de krachten die wij in de samenleving hebben, ga ik ervoor zorgen dat het een eerlijke handelsronde wordt. Dat zou mijn weg zijn. Eerlijk gezegd vind ik dat de manier waarop de Nederlandse regering zowel op het terrein van de volledig vrije toegang voor producten van MOL's en niet MOL's successen heeft geboekt de werkgelegenheid en de groei in veel van die landen direct positief heeft beïnvloed. Zeker, het moet asymmetrisch, maar dat is absoluut niet waar te maken als je streeft naar zulke lange overgangs­termijnen, vrijwaringsmaatregelen neemt en probeert ook hier de landbouwsubsidies aan te pakken en vervolgens, omdat je vrije toegang hebt een manier wil creëren om de vrijhandelsakkoorden veel meer in het belang van ontwikkelingslanden te laten zijn en zegt dat regionale samenwerking een mogelijkheid is om, net als Europa heeft gedaan, op een zodanige manier in de wereld te functioneren dat het de Afrikaanse landen kansen biedt. Daar gaat het toch om? Je kunt niet blijven staan bij de huidige proreferenties en zeggen: that's it, dat is de manier waarop wij ontwikkeling in het licht van handel zien. Dat is juist de agenda. Ik ben inderdaad bezorgd en kritisch, dat ben ik met u eens.

De heer Irrgang (SP):

U moet mij niet verkeerd uitleggen. Over markttoegang zijn wij het eens, die moet zo goed mogelijk zijn. Ik vind het goed dat u zich daarvoor zo heeft ingezet. Wat mij betreft, mag u op dat punt verder gaan. Die chocoladereep van de heer Waalkens mag wat mij betreft ook nog wel groter. Het gaat echter om marktbescherming. U doet het voorkomen dat 80% marktliberalisering asymmetrische handel is. Ik vind dat geen eerlijke handel. Er zijn inmiddels eerste inschattingen dat sommige landen wel 60% nodig hebben om hun gevoelige sectoren en belastinginkomsten te beschermen. Ik vind dan ook niet dat u dat moet uitleggen als dat EPA's, vrijhandelsverdragen, eerlijke handel is. Het verdrag loopt op 1 januari 2008 af en daarom heb ik gepleit voor een alternatief in de vorm van GSP+, dus wel markttoegang maar niet diezelfde vergaande marktopening van met name de Afrikaanse landen.

Minister Koenders:

Ik heb dit debat eerder met u gevoerd. U zegt dat het alleen eerlijke handel is als het 60% is. Ik zou die gegevens echt wel van u willen hebben. Ik zal ze bestuderen en u een reactie daarop doen toekomen.

De heer Irrgang (SP):

Via mijn fractiemedewerker heb ik ze aan uw politieke assistent gestuurd, zoals ik u in dat vorige debat ook heb beloofd. U beschikt er dus al over, maar ze zijn ook te vinden op www.seatini.org/publications/RNF%20Report%201.pdf

Minister Koenders:

Maar niet over gegevens dat het 60% zou moeten zijn. U verwees naar een UNDP-studie.

De heer Irrgang (SP):

Nee!

Minister Koenders:

Dan zou ik graag zien dat u ze hier publiek maakt, zodat ook de rest van de Kamer erover kan meepraten.

De voorzitter:

Ik denk niet dat wij nu de discussie van het AO en het VAO moeten overdoen.

De heer Irrgang (SP):

De minister begon er zelf over. De gegevens die ik hem heb gestuurd, wil ik u graag geven om ze als bijlage op te nemen. Dat is geen enkel probleem.

De voorzitter:

Maar u hebt hier in het AO en ook het VAO al over gesproken. Ik zou die discussie hier niet willen herhalen.

Minister Koenders:

Als die gegevens niet goed behandeld zijn, zal ik mijn ambtenaren vragen er nog eens goed naar te kijken, maar ik blijf erbij dat wij dezelfde doelstelling hebben. Daarom hebben wij ook een evaluatie in september afgesproken om de ontwikkelingsrelevantie te bezien. Ik zal die uiteraard met u delen. Waarom wacht u daar niet op, waarom wacht u niet tot september om te bezien of ik gelijk of ongelijk heb? Dat zou mijn verzoek zijn. De Nederlandse regering is juist bezig om dit op een goede manier aan te pakken. Ik vind het moeilijk als u zegt dat het toch niets wordt.

De heer Irrgang (SP):

Voorzitter. Ik zal u straks die gegevens overleggen en ze ook nog eens bij de minister laten bezorgen.

De voorzitter:

Het lijkt mij inderdaad goed als wij allemaal over dezelfde stukken beschikken.

Minister Koenders:

Ik waardeer het zeer dat de heer Irrgang dit in het debat brengt. Ik zeg hem toe dat wij de Kamer een schriftelijke reactie op die gegevens zullen sturen.

Voorzitter. Ik zou nog een enkele opmerking willen maken over de besteding van de fondsen van het EOF in de sfeer van goed bestuur en de kwestie van sectoren versus andere sectoren. Ik vind het aardig dat het EOF de financiering in de richting van ontwikkelingslanden op een andere manier gaat doen en wel met een tranche die tegenwoordig zo mooi een incentive tranche wordt genoemd. Daardoor is een vijfde deel van het totaal van landenallocaties afhankelijk van de verbetering van het bestuur van landen in de brede zin van het woord, dat wil zeggen ook met betrekking tot democratie en mensenrechten. Dit leidt niet zo zeer tot conditionaliteit, maar wel tot een positieve verhoging van de fondsen op basis van goed bestuur, democratisering en de strijd tegen de corruptie.

De heer Irrgang heeft verwezen naar de country strategy papers en in dit kader gevraagd waarom er van het tiende EOF maar zo'n klein percentage naar de sociale sectoren gaat. Het is nog te vroeg om dit te kunnen beoordelen. De country strategy papers worden nog verder ontwikkeld en wij hebben ze ook nog niet officieel ontvangen en besproken in Brussel. Ik kan er dan ook nog geen definitief beeld van geven. Ik voeg hier nog wel iets aan toe. Wij hebben gesproken over de verhouding tussen bilateraal en Europees. Terecht werd mij de vraag gesteld of er niet een nieuwe laag aan de bureaucratie wordt toegevoegd. De kern van de Europese ontwikkelingssamenwerking, van de Parijse agenda en van de Europese gedragscode is dat er een veel betere verdeling komt tussen de donoren bij het vaststellen van wie wat doet. Dit kan er toe leiden dat de Commissie in bepaalde landen geen comparatief voordeel heeft bij de sociale sector, maar dat bijvoorbeeld Nederland dat heeft of Engeland of Duitsland. Dit laat onverlet dat de MDG's gehaald moeten worden, maar dit kan ook heel goed op het terrein van de infrastructuur zijn. Een weg is belangrijk voor de vermarkting van producten. Het kan zijn dat de Commissie daar juist de economies of skill heeft.

Ik wil dus niet bij voorbaat zeggen dat dit een probleem is. Wij zullen dit uiteraard goed bekijken. Ik kom later nog terug op de vraag van mevrouw Ferrier over de hulp voor handel discussie. Dit is nu typisch iets waar de Commissie sterk in is, veel sterker dan een aantal bilaterale donoren. Dit komt waarschijnlijk terug in de sectorkeuze onder het tiende EOF.

Ik ben het ermee eens dat het risico van ontwikkelingssamenwerking is dat het aan mode onderhevig is. Als iedereen dan kiest voor sociale sectoren, zakt de infrastructuur weg. Destijds werd er terecht gezegd dat infrastructuur zonder sociale investeringen kan leiden tot verarming van mensen. Als beide worden gecombineerd, kan het nodig zijn dat de infrastructuur en productieve capaciteit worden versterkt. In de afgelopen jaren is de aandacht hiervoor in de fondsen voor ontwikkelingslanden sterk verminderd. Nederland heeft een sterke focus op sociale sectoren zoals het basisonderwijs. Ik ben er zeer voor dat deze elementen van beleid elkaar aanvullen op basis van de vraag van partnerlanden.

Verder geven wij budgetsteun, ook in Europa. Die moet worden meegerekend, want in landen waar relatief veel uitgaven worden gedaan voor sociale sectoren, heeft die indirect ook invloed op de sociale investeringen. Verder kent het EOF een intra-ACS-enveloppe. Daarin zijn grote bedragen neergelegd voor gezondheidszorg, de bestrijding van aids, tuberculose en malaria. Die komen niet terug in de country strategy papers, maar dit zijn wel degelijk sociale investeringen. Overigens is de Europese Commissie een grote donor van het Global Fund.

De heer Waalkens (PvdA):

De minister noemt terecht een aantal sectoren waar Nederland sterk in is en waarvoor het assistentie kan aanbieden. In die rij mis ik het thema voedselzekerheid. Dat er nu meer mensen in de stad wonen dan op het platteland, wordt mede veroorzaakt door het feit dat er te weinig perspectieven in de rurale gebieden zijn. Wil de minister daar ook aandacht aan schenken? Nederland beschikt op dit terrein over expertise die ongekend is in de wereld.

Minister Koenders:

Dit is een heel belangrijk punt. De Wereldbank zal hier een studie over uitbrengen en IFAD heeft dit recentelijk ook gedaan. De laatste gaat vooral over de rurale ontwikkeling en werkgelegenheid waarin voedselzekerheid en de ontwikkeling van de landbouw een belangrijke rol spelen. Ook dat zal in discussie komen. Ik wil de rol van Nederland hierin nog bezien; de Kamer zal hierover worden ingelicht. Voor dit onderwerp is het echter essentieel. De Europese Commissie doet veel aan fondsen voor rurale ontwikkeling. Je zou met de investeringen in landbouw, landbouwinfrastructuur et cetera voor de EU ook een zeker comparatief voordeel verwachten.

Mevrouw Ferrier (CDA):

Voorzitter. De vraag moet uit ontwikkelingslanden zelf komen, maar hoe wordt over de honorering van aanvragen beslist? Er is op Europees niveau een grote diversiteit, zeker aangaande de handelsgerelateerde hulp. Ik zie zomaar gebeuren dat er niets zal worden gehonoreerd. Ik hoor hier graag wat meer over.

Minister Koenders:

Nederland steunt de opzet van een gezamenlijke EU-hulp-voor-handelstrategie, "aid for trade", zodat de EU een belangrijke bijdrage kan leveren aan de uitvoering van de aanbevelingen van, bijvoorbeeld, de WTO. Maar u heeft hiermee zeker iets belangrijks te pakken. Ik vind dat we vooral de arme, kwetsbare landen moeten helpen om eigen productie- en handelscapaciteit op te bouwen, zodat ze ook daadwerkelijk kunnen profiteren van een verruimde toegang. Zonder adequate productiecapaciteit, kennis over standaarden en certificering et cetera kunnen die landen daar eigenlijk niet voldoende van profiteren, laat staan de bevolking.

We hebben wel een aantal voorwaarden gesteld aan de EU-aid-for-tradestrategieën. Dat is niet voor niets, want het is eigenlijk een wat leeg begrip: wat doe je eigenlijk, en is dat alles? Je kunt zaken namelijk altijd wel op die noemer brengen, iets heeft altijd wel minstens indirect iets met handel te maken. Maar wij vinden dat dit juist wel op de armste landen binnen de ACS-landen moet worden gericht; bij beperkte middelen is dat alleen maar logisch. Vraagsturing vind ik heel belangrijk: het moet aansluiten bij de nationale, door het land zelf opgestelde armoedestrategieën, evenals de Parijse agenda. Het heeft weinig zin om langs elkaar heen te werken. Ik ben niet voor inputdoelstellingen; ik vind dat ontwikkelingslanden echt zelf met concrete plannen moeten komen. Wij zijn bereid om ontwikkelingslanden te helpen bij de uitwerking van hun groei- en handelsstrategie. En de private sector moet hier fors bij betrokken zijn, ook in de landen zelf.

Vrijwel alle regio's waarmee wordt onderhandeld, vragen om meer steun bij de EPA's. Daarin is in de eerste plaats de handelsgerelateerde assistentie onder het EOF voorzien. Het gaat over honderden miljoenen euro's, dus geen gering bedrag. Daarnaast is er het EU-Afrika Partnerschap voor infrastructuur tot stand gebracht. Verder zullen de lidstaten als bijdrage aan de EU-aid-for-tradestrategie aanzienlijke bedragen kunnen inzetten. Wij voorzien inderdaad geen sterke Nederlandse uitbreiding, omdat wij ongeveer het meest inzetten van de EU-lidstaten: naar verwachting 100 mln. per jaar in de komende jaren. Wij zijn geen gekke Henkie, een aantal landen zullen echt moeten inspringen. Los daarvan, in de bredere agenda van aanpassingskosten, handelsgerelateerde infrastructuur, aanpak van de aanbodzijde en opbouw van productiecapaciteit komen er nog veel hogere bedragen uit Nederland. Daarom ligt het volgens mij echt voor de hand dat de lidstaten die opbouwen naar 0,7% hierin het voortouw nemen. Wij geven hier zeer veel aan, maar het moet wel redelijk en in verhouding blijven. Er spelen op dit ogenblik een groot aantal initiatieven en een aantal landen zetten hiervoor ook een regionaal fonds op. Een deel van de EOF-fondsen voor regionale integratie zal voor de regionale versterking worden gebruikt. Dat geld komt nu vooral uit Europa, maar ik zeg altijd maar: Europa, dat zijn wij. Wij betalen immers ook mee aan Europa.

Voorzitter. Ik krijg van mijn ambtenaren door dat zij een analyse hebben gemaakt van de 60% die de heer Irrgang noemde. Hij kan daarover een brief tegemoet zien. Overigens hebben wij begrepen dat het niet om onderzoeksresultaten gaat, maar om de onderhande­lingsinzet van de regio Oost-Afrika.

De toegevoegde waarde van het EOF is het brede palet van onderwerpen waarover door het fonds wordt gesproken. Verder is het EOF meer dan andere organisaties actief in fragiele staten en biedt het Nederland de mogelijkheid de dialoog met ACS-landen te beïnvloeden. Nederland is immers niet in al die landen vertegenwoordigd. Daar hebben wij echt iets aan. Ik heb in verband met Darfur onlangs een bezoek gebracht aan Tsjaad. Europa is daar actief en dat biedt Nederland de mogelijkheid om met zijn kennis de hulp te beïnvloeden. Het EOF vult dus het bilaterale beleid van de lidstaten aan. Dat geldt overigens ook voor landbouw en infrastructuur, punten die de heer Waalkens noemde.

Er komen steeds meer Afrikaanse initiatieven die Afrikabreed zijn. Ik denk dan bijvoorbeeld aan adviezen van de Afrikaanse Unie voor vrede en veiligheid. Overigens vallen niet alle fondsen die hierbij betrokken zijn, onder ODA.

Ik wil de monitoring van de EPA's hoog op de Brusselse agenda zetten. Ik ben het dan ook eens met de voorstellen die de heer Waalkens hiervoor heeft gedaan. Ik ben het verder met hem eens dat de OS-dimensie van de EPA's en de effecten van de implementatie op alle ACS-landen, zowel de MOL's als de niet-MOL's, strikt moet worden gemonitord. Hoe wij dit gaan doen, is nog niet te zeggen, omdat wij nog niet weten hoe de overeenkomst er uiteindelijk uit gaat zien. Dat is ook de reden dat wij het gaan evalueren. Wat er met die evaluatie zal worden gedaan, kan ik evenmin zeggen, omdat dat onderdeel uitmaakt van de onderhandelingen.

Over het algemeen is handel een veel beter middel dan hulp. Ik zeg dat nadrukkelijk tegen de woordvoerder van de PVV-fractie. Ontwikkelingslanden hebben echter niet zo veel aan handel als zij niet beschikken over goed onderwijs en gezonde mensen om van die handel te kunnen profiteren. Het is in mijn ogen dan ook onverstandig om de indruk te wekken dat ontwikkelingshulp niet relevant zou zijn voor ontwikkelingslanden. Het gaat namelijk samen. Ontwikkelingslanden hebben handel én hulp nodig. Beide elementen zijn overigens ook in het belang van Nederland, want de Nederlandse economie profiteert van stabiliteit en economische groei in de ontwikkelingslanden.

Moet je zwakke staten helpen? Ik denk dat wij dat moeten doen. De laatste jaren zijn hiermee ook enorme successen geboekt. Zo kende Mozambique tot 1993 een burgeroorlog. Vervolgens hebben de komst van een VN-vredesmacht en effectieve ontwikkelingshulp vrede en veiligheid gebracht. Dat heeft weer geleid tot investeringen en nieuwe mogelijkheden. Dat geldt ook voor Burundi.

Het zijn dit soort landen waarop ons beleid zich in het bijzonder zou moeten richten. Doe je dat niet, dan worden die landen een voedingsbodem voor terrorisme, corruptie, mensenhandel, drugshandel en wapenhandel. Is daar wat aan te doen? Natuurlijk is daar wat aan te doen! Daar zijn ook bewijzen voor. Je moet wel zorgen dat het goed gebeurt. Als elke keer dat Nederland in zo'n regio iets wil doen, wordt gezegd dat wij onaanvaardbare risico's nemen, dan wordt het niets. Risico's horen er namelijk bij. Ontwikkelingssamenwerking is investeren onder de moeilijkste omstandigheden en dus met de grootste risico's. Het is bewonderenswaardig dat de effecten en de conclusies die daaruit worden getrokken zich goed verhouden tot een aantal grote problemen die wij in ons eigen land kennen en waarin wij vrij veel geld hebben geïnvesteerd. Het falen is hierbij soms veel ernstiger dan in de ontwikkelingssamenwerking.

De heer Waalkens (PvdA):

Ik ben het zeer eens met de analyse en met de gehanteerde strategie. Zou de capaciteitsopbouw, en de betrokkenheid van parlementen daarbij, niet nog meer tot een speerpunt moeten worden gemaakt, waarbij het geven van "skills" en "tools" aan de "grassroots", dat wil zeggen aan de mensen in de regio's, kan leiden tot stabiliteit en vrede en veiligheid?

Minister Koenders:

Daar ben ik zeer van overtuigd. Neem het initiatief van mevrouw Ferrier op het terrein van de gezondheidszorg en aids. De enige manier waarop je echt kunt zien of ontwikkelingssamenwerking goed terechtkomt, is door goede controle, via het budget, via transparantie en via accountancy. Dit geldt ook voor aidsprojecten. Parlementen in ontwikkelingslanden zijn een deel van het probleem en een deel van de oplossing. Als wij een overeenkomst sluiten met een land en daaraan geld uitgeven, om de goede redenen die ik zojuist noemde, krijgt een regering geld zonder haar eigen bevolking te hoeven consulteren. In die zin kan hulp een negatieve invloed hebben op de verantwoording in het eigen parlement. Daarom ben ik het eens met de heer Waalkens en met mevrouw Ferrier, die daarin initiatieven heeft genomen, dat wij juist die kant moeten versterken, zodat de verantwoordingsplicht in het eigen land wordt vergroot. Dat is een heel essentieel punt.

Daarmee heb ik naar mijn oordeel antwoord gegeven op de vragen van de Kamer.

De voorzitter:

Ik constateer dat er bij enkele leden behoefte is aan een korte tweede termijn.

Het woord is aan de heer Irrgang.

De heer Irrgang (SP):

Voorzitter. Ik kan heel kort zijn, want de minister heeft al uitvoerig geantwoord. Ik zou van hem graag een reactie willen op mijn vraag over de toegevoegde waarde van het EOF. Hij zei dat dit fonds een toegevoegde waarde heeft ten opzichte van het bilaterale kanaal. Dat begrijp ik, maar ik heb juist benadrukt dat wij ook vele multilaterale kanalen hebben. Het gaat juist om de combinatie van beide.

De minister zei dat hij nog geen goed beeld heeft van het percentage EOF-geld dat naar de sociale sectoren gaat. Hij zei ook dat er sprake is van budgetsteun. Ik vraag hem, dat zeer goed in de gaten te houden. Ook van de budgetsteun is niet bij voorbaat verzekerd dat deze voor een groot deel naar de sociale sectoren gaat. Ik weet niet of de Europese Unie daadwerkelijk toegevoegde waarde heeft voor de niet-sociale sectoren. De minister noemde zelf de infrastructuur. Op dat gebied kun je natuurlijk denken aan allerlei multilaterale instellingen, zoals de Wereldbank, die daarin een specialisme heeft.

De minister wil dat het tiende EOF zo snel mogelijk ingaat, maar ik begrijp ook dat hij nog geen indicatie van een datum durft te geven. Dat ligt niet aan hem of aan het Nederlandse parlement, want wij spreken er vandaag over. Er dreigt echter wel degelijk uitholling. Daarom verzoek ik de minister, zich er binnen Europa hard voor te maken dat het EOF zo snel mogelijk ingaat, juist om uitholling te voorkomen. De consequenties hiervan zijn van groot belang. Ik denk vooral aan de landen in Afrika. De bereidheid tot samenwerking wat betreft illegale immigratie hangt hiermee samen. Wij moeten de misère in Afrika bestrijden en daarvoor is het EOF van belang.

De heer Waalkens (PvdA):

Voorzitter. De minister heeft terecht gezegd dat er sprake is van emancipatie, ook van de OAS-landen. Wij moeten ten volle erkennen dat ook hun participatie in het afsluiten van de akkoorden een groeiende toegevoegde waarde vormt. Ik verzoek de minister om in een brief over de stand van zaken verder uit te diepen hoe de ontwikkelingsindicatoren kunnen leiden tot het monitoren van de transitie van landen. Ik ben blij met de opmerking van de minister over de aandacht voor de rurale ontwikkelingsmodellen, die kan leiden tot het verstrekken van perspectieven voor het grote deel van de mensen die perspectiefloos gaan migreren. Op dat punt zijn er zeker veiligheidsrisico's in het geding. Hier is nog een wereld te winnen, samen met de FAO en met de andere partners die de kennis daarvoor kunnen bieden.

De heer De Roon (PVV):

Voorzitter. De minister heeft mij nog niet kunnen overtuigen van de grote zin van het verdrag van Cotonou. Ik blijf toch bij de gedachte dat de beste manier om ontwikkelingslanden te helpen is er door intensieve handel voor te zorgen dat zij zo snel mogelijk zichzelf kunnen helpen. Ik begrijp natuurlijk ook wel dat het verdrag van Cotonou op dit moment niet van tafel gaat. Dan is het ook maar beter om te proberen van dit verdrag het beste te maken en er dat uit te halen waarvan mijn fractie vindt dat wij er iets aan zouden kunnen hebben.

Dan gaat het in het bijzonder om het belang van de non-proliferatie van massavernietigingswapens en de terrorismebestrijding. De toelichting van de minister dat deze onderwerpen ook in het belang van de betrokken landen zelf zijn is een prikkelende gedachte. Dat maakt dan ook dat nu deze doelstellingen zo belangrijk zijn en het verdrag nu eenmaal bestaat het maar het beste is om te proberen het dan ook als pressiemiddel in te zetten om de prestaties van de ACS-staten tegen proliferatie en tegen terrorisme te optimaliseren. Daarom zal ik mijn fractie, met alle reserves die ik overigens heb over het verdrag en ook over onderdelen van het wijzigingsverdrag, adviseren om de ratificatie van het wijzigingsverdrag te steunen.

Minister Koenders:

Voorzitter. De heer Irrgang heeft in het kader van de toegevoegde waarde van het EOF gewezen op een breder probleem, waarmee ik het wel eens ben. Wij zitten in een tamelijk ingewikkelde discussie over datgene wat met een duur en lelijk woord tegenwoordig "donorarchitectuur" heet. Dan gaat het om de vraag naar de beste comparatieve voordelen van verschillende organisaties, landen en instellingen. Wij hebben eerder gesproken over de strategische rol van de Wereldbank, die in de afgelopen maanden in een crisis is geraakt. Wij zijn nu hard bezig met nadenken over de vraag waar de Wereldbank in de armoedebestrijding haar comparatieve voordeel vindt. Wij hebben te maken met nogal wat verticale fondsen van particulieren. In totaal gaat het dan om heel veel geld. Ik denk maar aan de Gates Foundation en de Clinton Foundation. Het gaat daarbij om bedragen, die de bedragen ver overtreffen die sommige instellingen inbrengen. Verder zijn er de regionale ontwikkelingsbanken, bijvoorbeeld de Afrikaanse Ontwikkelingsbank, die steeds belangrijker wordt. Ook is er de Europese Unie en de bilaterale ontwikkelingssamenwerking. Dit is dus inderdaad een vrij belangrijk punt. Vandaar dat de Nederlandse regering zo hecht aan de Parijsagenda. Mijns inziens kan je niet tot een soort wereldcoördinatie komen, waarbij je zegt wat wel en wat niet kan en wat wel en niet belangrijk is. Wij maken echter wel onze keuzes, zoals wij ook binnen de Verenigde Naties op basis van een scorekaart van de millenniumontwikkelingsdoelstellingen duidelijke prioriteiten stellen en bepalen wat wij de belangrijkste instellingen vinden.

Er wordt gevraagd hoe het EOF hierin staat. Ik heb al gezegd dat ik het EOF een vrij uniek middel vind. Dit vanwege de geschiedenis van de Europese Unie, maar vooral ook vanwege het belang dat ontwikkelingslanden er zelf aan hechten. Het gaat hierbij immers om een belangrijk handelsakkoord maar ook om politieke dialoog op een aantal punten. Het is een uniek middel, maar wij zullen het altijd kritisch blijven beoordelen op effectiviteit en efficiëntie; daarover is geen twijfel mogelijk.

Het EOF is op een aantal punten een heel belangrijk onderdeel van de Nederlandse ontwikkelingssamenwerking. Op een aantal punten heeft Europa duidelijke comparatieve voordelen. Wij noemden er al enkele, zoals het element van de relatie tussen politiek conflict en ontwikkeling, die het beste vanuit Europa vorm kan worden gegeven omdat daarbij een kritische massa is. Er is een gestructureerde politieke dialoog met ontwikkelingslanden waaraan wij zeer hechten. De parlementen van zowel de Europese Unie als van de ACS-landen hechten zeer aan de parlementaire controle. Die vind je niet bij andere overeenkomsten van dit type. Het gaat immers in zekere zin om een overeenkomst; het EOF is geen instelling ondanks dat het vervolgens wel als zodanig functioneert. Volgens mij ligt hierin dus de toegevoegde waarde. De kwaliteit van de Europese ontwikkelingssamenwerking is mijns inziens in de afgelopen jaren sterk verbeterd. Ik heb altijd sceptisch gestaan tegenover Europese ontwikkelingssamenwerking, maar ik zie dat er enorm veel is verbeterd. De bureaucratie is verminderd, de programma's zijn versterkt en men heeft zich gericht op de millenniumontwikkelingsdoelstellingen. Dat vind ik erg belangrijk. Daarom heeft het EOF mijns inziens een belangrijke comparatieve waarde.

Mevrouw Ferrier (CDA):

De minister begint zelf over de zogenaamde donorarchitectuur. Ik ben erg benieuwd welke vorm van architectuur hij het meest effectief acht. Misschien mag ik nog ouderwets van kanalen spreken? Kan hij hierover iets zeggen? Kan hij bijvoorbeeld het multilaterale kanaal vergelijken met het bilaterale kanaal?

Minister Koenders:

Over het algemeen is het multilaterale kanaal effectiever, omdat je dan met economies of scale kunt werken en je veel meer kracht, kennis en kunde kunt bundelen. Je kunt dat echter niet across the board zeggen, want dan zouden wij geen bilaterale ontwikkelingssamenwerking hebben. In Nederland is er op dit moment ongeveer een verdeling van drie maal een derde. Binnen het multilaterale kanaal kijken wij goed naar wat wel en niet goed scoort. De doelstellingen die je hebt, moet je daarbij scherp in de gaten houden. Welke kanalen zijn het beste om bepaalde millenniumontwikkelingsdoelstellingen naderbij te brengen? De Nederlandse bilaterale samenwerking zal voor bijvoorbeeld de infrastructuur niet zo veel kunnen betekenen. Bij energie en klimaat kunnen wij bepaalde dingen wel doen. Daarvoor hebben wij extra bilaterale fondsen. Bij grotere energie-investeringen kan echter veel beter via bijvoorbeeld de Wereldbank, de IFC of de Verenigde Naties worden gewerkt. Er valt dus geen algemeen beeld te schetsen. Ik zal dit echter verder uitwerken in de begroting voor 2008. Daarin zal ook een reflectie plaatsvinden op de vraag welke kanalen wij precies kiezen.

De heer Ten Broeke (VVD):

Ik kom terug op een ander punt. Ik heb het gevoel dat de minister niet verder kan of wil gaan op ons punt over illegalen. Daarom kom ik terug op de toezegging die de minister in elk geval wél deed. Hij zei een aanvullende brief of een overzicht toe over de landen waarbij geen consultaties zijn gestart. Daarom ging het mij met name. Ik wil graag opheldering over de vraag waarom de consultaties niet zijn gestart.

Minister Koenders:

Ik hoorde u een hele rij noemen; ik kon ze niet allemaal tegelijk behandelen.

De heer Ten Broeke (VVD):

Ik verwijs naar mijn bijdrage in eerste termijn.

Minister Koenders:

Ja, wij zullen dit uiteraard voor u nagaan.

Het tweede punt dat de heer Irrgang inbracht, ging over de sociale sectoren. Eigenlijk ben ik het met alles eens wat hij hierover heeft gezegd. Begrotingssteun betekent niet automatisch dat er heel veel geld naar sociale sectoren gaat. Dat hangt af van het land. Bij elkaar opgeteld is het wel meer dan de dan de Strategy Papers van de verschillende landen. Het is belangrijk om dat bij elkaar te nemen. Ik zeg hiermee niet dat de Europese Unie niet aan sociale sectoren zou moeten werken, integendeel. Het is heel erg belangrijk dat de EU dat doet. Ik wil ook niet dat de balans weer terugslaat. Ik heb alleen willen zeggen dat het voor mij niet de enige indicator is. Er zijn mogelijk een aantal comperatieve voordelen aan dat kanaal verbonden, die niet direct met die sectoren alleen te maken hebben. Daarnaast is infrastructuur een breed begrip. Je hebt ook sociale en economische infrastructuur.

Ik kom bij de vragen van de heer Waalkens. Het is belangrijk om de gelijkwaardigheid te vergroten binnen de relatie tussen de EU en de ACS-landen, ofwel de emancipatie van de ontwikkelingslanden. Het is inderdaad belangrijk om te monitoren en daarvoor de instrumenten te ontwikkelen. Wij beginnen eigenlijk met de evaluatiebrief over de stand van zaken van de onderhandelingen. Mocht er een akkoord komen – daar ga ik voor het gemak even van uit – dan hoort dit er uiteraard bij. Deze ontwikkelingsindicatoren moeten heel goed worden uitgewerkt, vooral in de richting van de Millenniumontwikkelingsdoelstellingen. Dat zal dus ook gebeuren.

De heer Waalkens (PvdA):

Ik had gevraagd om een vooruitblik in de brief over de stand van zaken over de ondertekening. Kan de minister in deze brief ingaan op deze te ontwikkelen indicatoren?

Minister Koenders:

Ik ben daartoe best bereid, maar het is moeilijk om indicatoren te ontwikkelen voor een overeenkomst die nog niet is gesloten. Ik wil best iets zeggen over de ontwikkelingsindicatoren, maar daarover is al gesproken in het kader van onze eigen bilaterale ontwikkelingssamenwerking, bijvoorbeeld als het gaat om de resultatenmeting. Ik denk dat dit op Europees niveau niet heel anders is. Het is zeker van belang om deze indicatoren te ontwikkelen, dus ik deel de wens van de heer Waalkens om dat in de uitwerking van de overeenkomst vorm te geven, maar ik kan moeilijk iets zeggen over de indicatoren voordat de overeenkomst er ligt.

De heer Waalkens (PvdA):

Maar wij gaan ervan uit dat deze overeenkomst er komt?

Minister Koenders:

Daar gaan wij nog steeds van uit.

De heer Waalkens (PvdA):

Anders zou de minister twijfelen aan de uitkomst van zijn inzet. Als je op dit moment in de onderhandelingen kunt aangeven dat wij dit gaan doen volgens een gezamenlijk opgesteld stramien van indicatoren, dan verwacht ik dat daarmee ook het vertrouwen in de uitkomsten van de overeenkomst kan worden vergroot.

Minister Koenders:

Daar ben ik het mee eens.

Voorzitter. Ik bedank de heer De Roon voor zijn opmerkingen. Deze partnerschapsovereenkomst heeft inderdaad een belangrijk handelsaspect, in die zin dat het onderdeel uitmaakt van de preferentiële relaties tussen de Europese Unie en de ACS-landen. Zowel op het punt van het NPV als de terrorismebestrijding is er nu een serieuze dialoog begonnen. Het punt van NPV is daarvan zelfs een essentieel onderdeel, waarbij wij dus ook assistentie kunnen verlenen en kunnen kijken of gegevens kunnen worden uitgewisseld. Dit is dus inderdaad een belangrijke stap. Ik bedank de heer De Roon voor zijn steun en zijn advies aan zijn fractie.

De voorzitter:

De minister heeft toegezegd dat hij Voorzittereen notitie zal schrijven over de EOF-steun in de laatste tien jaar aan die landen waarmee geen consultaties zijn gestart. Hij zal ook een reactie geven op de notitie die de heer Irrgang heeft aangereikt. De verwijzing naar de studie over de marktbescherming is opgenomen in de Handelingen. De regering zal de Kamer voor de begrotingsbehandeling informeren over de rol van Nederland op het gebied van het thema voedselzeker­heid. De minister gaat in de begroting 2008 in op de kanaalkeuze.

De algemene beraadslaging wordt gesloten.

De voorzitter:

Ik stel voor, morgen over het wetsvoorstel te stemmen.

Daartoe wordt besloten.

De vergadering wordt van 12.12 uur tot 13.30 uur geschorst.

Voorzitter: Verbeet

De voorzitter:

Op de tafel van de griffier ligt een lijst van ingekomen stukken. Op die lijst staan voorstellen voor de behandeling van deze stukken. Als voor het einde van de vergadering daartegen geen bezwaar is gemaakt, neem ik aan dat daarmee wordt ingestemd.

Naar boven