Handeling
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Vergadernummer | Datum vergadering |
---|---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2006-2007 | nr. 87, pagina 4824-4839 |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Vergadernummer | Datum vergadering |
---|---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2006-2007 | nr. 87, pagina 4824-4839 |
Aan de orde is de voortzetting van de behandeling van:
het wetsvoorstel Wijziging van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek in verband met verkorting van de adoptieprocedure en wijziging van de Wet opneming buitenlandse kinderen ter adoptie in verband met adoptie door echtgenoten van gelijk geslacht tezamen (30551).
(Zie vergadering van 27 juni 2007.)
De algemene beraadslaging wordt hervat.
Minister Hirsch Ballin:
Mevrouw de voorzitter. Ik dank de leden van de Kamer voor hun betrokkenheid bij het onderwerp van dit wetsvoorstel en voor de steun die zich bij het overgrote deel van de fracties in de Kamer aftekent. Ik ben ook blij te horen dat na aanvankelijke aarzelingen de instelling van de commissie onder voorzitterschap van oud-staatssecretaris Ella Kalsbeek, positief wordt beoordeeld. In het algemeen overleg dat wij op dit punt hebben gehad, heb ik al gezegd dat ik meen dat het een waardevolle en zinvolle bijdrage aan de kwaliteit van de wetgeving op dit terrein zal opleveren. De commissie is snel aan de slag gegaan. Op 5 juli is al de eerste vergadering. Er is wel een probleempje met een van de twee amendementen die zijn ingediend, en dat betreft de timing in verhouding tot de werkzaamheden van de commissie, maar daar kom ik straks nog op terug.
In de laatste maanden van de vorige kabinetsperiode was de minister voor Integratie verantwoordelijk voor jeugdbescherming, preventie en reclassering. Daaraan voorafgaand was de minister van Justitie dat. In het wetsvoorstel is de gelijke behandeling van lesbische, homoseksuele en heteroseksuele paren al als uitgangspunt aanvaard. Dat is ook een gegeven voor de behandeling van dit wetsvoorstel. De heer Wolfsen verwees daar gisteren ook al naar.
De heer Van der Staaij (SGP):
De minister zei dat er een probleempje was met een van de amendementen. Gaat hij ervan uit dat het wetsvoorstel dan wel al in stemming zou kunnen komen? Ik vraag dit omdat dat af zou wijken van wat hij eerder in een brief heeft aangegeven. Daarin zei hij namelijk dat het verstandig zou zijn om de behandeling op te schorten, en dus niet definitief te besluiten, totdat de commissie in oktober haar rapport heeft uitgebracht.
Minister Hirsch Ballin:
Ik zou haast zeggen: zegt u maar hoe u het wilt. Maar liever niet zo dat de wetgeving op een onordelijke manier tot stand komt. Ik had het punt eigenlijk later willen behandelen, maar ik kan het ook nu wel doen. Het is de bedoeling dat de commissie over twee onderwerpen gaat adviseren. Het eerste onderwerp betreft de vraag welke juridische voorzieningen er zijn voor het gezamenlijk ouderschap van paren van gelijk geslacht. Ik heb de commissie, zoals ik ook met de Kamer had afgesproken, gevraagd daar al in oktober advies over uit te brengen. Het is dan ook mogelijk om, als dat zou leiden tot een nota van wijziging, die nog mee te nemen in dit wetsvoorstel. Dat zou inderdaad mijn voorkeur hebben. Dat zou echter betekenen dat de stemming over het wetsvoorstel wordt aangehouden totdat de commissie over dit onderdeel advies heeft uitgebracht.
Als die stemming niet wordt aangehouden, levert dat een probleem op met het amendement op stuk nr. 12, dat handelt over de afwijking in bijzondere omstandigheden. Dat raakt namelijk het tweede onderdeel van de advisering door de commissie-Kalsbeek en het advies daarover komt pas later.
Deze punten moeten wij wel gescheiden houden. Bij het eerste geef ik er de voorkeur aan om de werkzaamheden van de commissie-Kalsbeek af te wachten, zodat de resultaten daarvan bij het wetsvoorstel worden kunnen worden betrokken voordat het naar de Eerste Kamer gaat. Het alternatief is dat er aparte wetgeving voor moet worden ontwikkeld. Wat het tweede punt betreft, wil ik in overweging geven om het amendement op stuk nr. 12 niet in stemming te brengen in het kader van de besluitvorming over dit wetsvoorstel. Daarmee wordt voorkomen dat deze materie in een soort pendelbeweging terechtkomt op het moment dat de commissie-Kalsbeek over het tweede onderdeel heeft geadviseerd.
Ik ben de voorzitter en de leden van de commissie-Kalsbeek erkentelijk voor hun bereidheid om deze twee belangrijke taken op zich te nemen. Het is een commissie met een zeer gekwalificeerde, stevige samenstelling en ik acht haar zeer goed in staat om ten aanzien van het eerste punt – naar aanleiding van een eerder ingediende motie – een goed voorstel te ontwikkelen. Dit zou in het wetsvoorstel kunnen worden verwerkt als het wetsvoorstel niet nu, maar in oktober wordt afgehandeld. Het tweede punt betreft de afwijking van de leeftijdsgrenzen in bijzondere omstandigheden. Ik raad aan om dit amendement buiten het wetsvoorstel te houden en het te bezien wanneer het advies van de commissie-Kalsbeek is verschenen.
De heer Van der Staaij heeft naar de inbreng van de minister voor Jeugd en Gezin op dit onderwerp gevraagd. Uiteraard verdedig ik het wetsvoorstel namens het kabinet. Op 15 mei 2007 heb ik de Kamer mede namens mijn collega voor Jeugd en Gezin een brief gestuurd, waarmee tevens werd voldaan aan de toezegging gedaan tijdens het debat over de regeringsverklaring op 1 maart 2007 dat het kabinet de Kamer nader zou berichten over de verdere behandeling van dit wetsvoorstel. In die brief is een aankondiging gedaan met betrekking tot de commissie waar ik het zo-even over had.
De heer Van der Staaij heeft gevraagd of de regeringen van de Nederlandse Antillen en Aruba in de gelegenheid zijn gesteld om hun zienswijzen over dit wetsvoorstel te geven. Dit punt is ook in de advisering van de Raad van State aan de orde geweest. Mijn toenmalige ambtsvoorganger heeft die vraag naar mijn mening afdoende beantwoord, al had het natuurlijk anders gekund. Hij heeft gezegd dat het interne Nederlandse recht het al mogelijk maakt dat homoparen kinderen adopteren. Nieuw is alleen dat echtgenoten van gelijk geslacht ook tezamen buitenlandse kinderen kunnen adopteren. Materieel is geen sprake van een ingrijpende wijziging. Daarom achtte mijn voorganger het niet nodig, de regeringen van de Nederlandse Antillen en Aruba in de gelegenheid te stellen om daarover hun zienswijze te geven. Wij weten bovendien dat zij geen voornemens hebben om een dergelijke regeling in hun burgerlijk wetboek op te nemen.
De heer Van der Staaij vroeg aandacht voor de uitspraak van het Europese Hof voor de Rechten van de Mens, dat het niet discriminerend heeft geacht dat adoptie door homoseksuelen niet werd toegestaan in Frankrijk. Uit die uitspraak is af te leiden dat het aan de lidstaten is om te beoordelen of zij adoptie door homoseksuele paren toestaan of niet. Artikel 8 EVRM geeft geen aanspraak om dat mogelijk te maken, maar dat betekent niet dat het daaraan in de weg staat. De tekst van de uitspraak is zeer duidelijk, te meer dat er ook overigens blijkt dat er binnen de kring van lidstaten van de Raad van Europa geen algemeen aanvaarde opvatting op dit terrein bestaat.
Mevrouw Azough heeft gevraagd of voor het meemoederschap een tot de binnenlandse rechtssfeer beperkte rechtsfiguur kan worden verwoord. Ik kan mij goed voorstellen dat die gedachte wordt meegenomen door de commisie-Kalsbeek. Ik merk wel op dat de tot de binnenlandse sfeer beperkte rechtsfiguur een extra last meebrengt voor de ouders, want die zullen zich dan op een later moment, bijvoorbeeld wanneer zij naar het buitenland gaan, genoodzaakt kunnen zien om alsnog om adoptie te verzoeken om de situatie in het buitenland veilig te stellen. Maar zoals gezegd, dit kan worden meegenomen door de commissie.
De heer De Wit heeft gevraagd wat wordt verstaan onder "relatie". In het wetsvoorstel is sprake van het kind "dat is of wordt geboren binnen de relatie van de adoptanten en de ouder". Wordt daarmee voorzien in volkomen gelijkstelling met samenwonende heteroseksuele paren? In het wetsvoorstel is voorzien in zoveel mogelijk gelijkstelling. Het gaat hier om de relatie waarin men als levensgezel door het leven gaat, zonder dat sprake is van een geregistreerd partnerschap of een huwelijk. Ook in het huidige artikel 1:228, tweede lid, onder f, van het Burgerlijk Wetboek is sprake van "een kind geboren uit de relatie van de moeder met een levensgezel van gelijk geslacht".
De heer Wolfsen heeft gevraagd of, zodra het wetsvoorstel tot wet wordt verheven, de nieuwe wetsbepalingen ook van toepassing zullen zijn op lopende procedures. Ja, het uitgangspunt is dat de nieuwe regelgeving onmiddellijke werking heeft. Dat wil zeggen dat ook ten aanzien van reeds aanhangige procedures de nieuwe regeling wordt toegepast en dat de verkorte termijnen op de adoptanten van toepassing zijn. Alleen voor de inwerkingtreding van de voorgestelde wijziging van artikel 3 van de Wet opneming buitenlandse kinderen ter adoptie (Wobka) is een aparte overgangsbepaling voorzien. Het oude artikel van de Wobka blijft van toepassing op beginseltoestemmingen die reeds voor de inwerkingtreding van de nieuwe wet zijn verleend, maar zodra om een verlenging van de beginseltoestemming wordt verzocht, geldt de verlenging van de beginseltoestemming wel voor een periode van vier jaar.
De heren Pechtold en Teeven vroegen of ik bereid ben om met Zuid-Afrika een bilaterale overeenkomst te sluiten, zodat vanuit dat land kinderen door Nederlandse echtparen van gelijk geslacht kunnen worden geadopteerd. Voor zover ik heb kunnen nagaan, heeft de wetswijziging in Zuid-Afrika, waarbij een soort geregistreerd partnerschap – met ook gevolgen ten aanzien van kinderen – is ingevoerd, vooralsnog geen gevolgen voor de positie die dat land heeft ingenomen ten opzichte van de interlandelijke adoptie door homoparen, bijvoorbeeld Nederlandse. Bij een volgend bezoek van medewerkers van mijn ministerie aan Zuid-Afrika, dat voorzien is voor later dit jaar, zal ik nogmaals vragen naar de stand van zaken met betrekking tot de mogelijkheden van adoptie van een kind uit dit land door twee personen van hetzelfde geslacht tezamen. Ik ben dus bereid om die mogelijkheid bij die gelegenheid te bespreken.
De heer Pechtold heeft gevraagd of de beslissingsmacht betreffende adoptie in de Verenigde Staten niet bij de federale overheid ligt, maar een bevoegdheid is van de afzonderlijke deelstaten. Mag worden toegestaan dat interlandelijke adoptie door personen van gelijk geslacht op deelstaatniveau plaatsvindt? De Verenigde Staten hebben inderdaad een stelsel waarbij het burgerlijk recht in beginsel een bevoegdheid is van de lidstaten. Dat is dus ook de huidige situatie. Nu de Verenigde Staten nog niet zijn toegetreden tot het Haags Adoptieverdrag van 1993, kan per afzonderlijk geval worden bezien of de betreffende staat adoptie door een paar van gelijk geslacht in Nederland toestaat. Ik moet daar wel bij aantekenen dat de Verenigde Staten het voornemen hebben aangekondigd om nog dit jaar tot het Haags Adoptieverdrag toe te treden. Het Amerikaanse Supreme Court heeft bepaald dat, als de Unie een verdrag heeft gesloten, afzonderlijke staten niet meer bevoegd zijn om ten aanzien van hetzelfde onderwerp afzonderlijke verdragen te sluiten. Als na de inwerkingtreding van het verdrag in de betrekkingen tussen de VS en Nederland – dat zou het geval zijn als de Verenigde Staten partij worden bij het Haags Adoptieverdrag van 1993 – adoptie van kinderen vanuit de VS door personen van hetzelfde geslacht mogelijk gemaakt moet worden, zouden daartoe op federaal niveau afspraken moeten worden gemaakt. Anders gezegd: het kan nog even op deelstaatniveau, maar vanaf een moment in de nabije toekomst zal het federaal niveau van de Verenigde Staten onze counterpart zijn.
De heer Pechtold (D66):
Dat is goed nieuws. Zolang dat nog niet het geval is, accepteren wij de negen staten binnen de Verenigde Staten die adoptie op deze manier mogelijk maken. In de andere vijftien staten geldt de juridische entiteit "county".
Minister Hirsch Ballin:
Ik weet niet of het goed nieuws is in de optiek van de heer Pechtold. Als de Verenigde Staten federaal bevoegd worden, is de federale regering op dit punt immers onze gesprekspartner. Alleen in de zeer korte tijdspanne dat er op deelstaatniveau afspraken worden gemaakt geldt dit nog. Ik weet dat de heer Pechtold gisteren de aandacht heeft gevestigd op mensen die daar in een concreet geval belang bij hebben. Het is verstandig om hierbij de situatie te bezien als die actueel is.
De heer Pechtold (D66):
Nu is het dus nog niet duidelijk. Wij werken nu met negen staten en met de vijftien staten met de mogelijkheid van "counties". Is de minister bereid om samen met de minister van Buitenlandse Zaken de mensen die het aangaat in de overgangsfase goed voor te lichten? Afhankelijk van de nieuwe regering in het volgende jaar zullen wij zien wat er volgend jaar op federaal niveau gebeurt in Amerika.
Minister Hirsch Ballin:
Wij moeten als het wetsvoorstel in werking treedt aan mensen duidelijk maken tot wie die zich kunnen wenden voor het verkrijgen van inlichtingen. Dan kan worden bezien wat gedaan kan worden voor de mensen die hierbij belang hebben.
De heer Van der Staaij (SGP):
Het is goed om inzicht te hebben in de reikwijdte van de wetswijziging. De regering heeft tot nu toe gezegd dat ook als de nationale wet de mogelijkheid van adoptie door homoparen opent, er geen enkele mogelijkheid is om daarvan werkelijk gebruik te maken. Dat geldt ook voor de Amerikaanse staten. In de huidige situatie is het onduidelijk of het ook geldt voor interlandelijke adoptie. Er is echter door anderen gezegd dat het morgen al kan op basis van de wetswijziging. Wat is daarover het inzicht van de regering voor dit moment?
Minister Hirsch Ballin:
De toevoeging "voor dit moment" is een terechte beperking. In bepaalde deelstaten van de Verenigde Staten vindt een verandering van wetgeving plaats. Dit moet per buitenlandse staat of deelstaat van een buitenlandse staat bekeken worden. De situatie kan veranderen. Indertijd is in de memorie van toelichting een antwoord gegeven op basis van de kennis in de jaren 2005 en 2006. In de jaren 2007 en 2008 kan het weer anders liggen.
De heer Van der Staaij (SGP):
Na de memorie van toelichting is ook een nota naar aanleiding van het verslag verschenen. Daarin constateert de Kamer dat volgens de regering de wetswijziging geen enkele praktische betekenis heeft. Dat was volgens de Kamer niet zo omdat het ook voor homoparen mogelijk is om vanuit deelstaten in Amerika kinderen te adopteren. De regering heeft toen gezegd dat het alleen geldt voor adoptie binnen Amerika en dus niet voor het interlandelijke traject. Minister Donner heeft toen gezegd dat de Kamer vroeg om een dode mus.
Minister Hirsch Ballin:
De nota naar aanleiding van het verslag kwam niet van minister Donner, maar van minister Verdonk. Het antwoord moet worden gezien in het licht van de kennis op dat moment van wetgeving in andere staten. De heer Pechtold heeft gevraagd om de stand van zaken in de betrokken deelstaten te onderzoeken. Als de wetgeving daar deze mogelijkheid kent, kan daarvan gebruik worden gemaakt. Zo niet, dan geldt het antwoord van de ministers Donner en Verdonk. Het kan ook dat inmiddels door toetreding tot het Haagse Adoptieverdrag het op dat moment een federale aangelegenheid is geworden. Dan moet gesproken worden met de federale overheid. Ik sluit niet uit dat daarbij in de VS rekening wordt gehouden met de verscheidenheid van wetgeving tussen de deelstaten, maar daar gaan wij niet over. Daar gaat de Amerikaanse zijde over.
In 2006 heeft de toenmalige minister van Justitie een wetsvoorstel aangekondigd dat onder meer voorziet in bepalingen over toezicht en leeftijdscriteria. Dit wetsvoorstel is in de zomer van 2006 aan verschillende organisaties ter advisering voorgelegd. Een belangrijk onderdeel van dit wetsvoorstel betrof de verruiming van de leeftijdscriteria bij interlandelijke adoptie. Daarop is niet bepaald positief gereageerd. Ik heb eerder gezegd dat de commissie-Kalsbeek ook zou kijken naar de vraag hoe wij een goede afweging kunnen maken tussen de belangen van buitenlandse adoptiefkinderen enerzijds en die van de adoptiefouders die een gezin willen vormen anderzijds. Ik wil graag de bevindingen van de commissie te zijner tijd betrekken bij het tweede wetsvoorstel. Dat geeft een goed kader om dit op een doelmatige manier in de wetgevingsprocedure doen landen.
De heer Van der Staaij heeft gevraagd waarom volwassen geadopteerden uit het buitenland niet bij wetsvoorstellen over interlandelijke adoptie worden betrokken. Het tweede wetsvoorstel is voor advies voorgelegd aan verschillende organisaties waaronder de Vereniging Aangaande Adoptiedriehoek Nederland waarin ook geadopteerden vertegenwoordigd zijn. Bij het wetsvoorstel dat nu in behandeling is, zijn geadopteerden niet om advies gevraagd. Het gaat immers om de doelstelling die ik aan het begin van het wetsvoorstel heb verwoord, een beperkte doelstelling in verhouding tot de eerdere wetgeving, namelijk om een zo veel mogelijk gelijke behandeling van homoseksuele paren met heteroseksuele paren te bewerkstelligen. Dit is een vervolgstap die als het ware voortvloeit uit de mogelijkheid van adoptie door paren van gelijk geslacht die wij al sinds 2001 in Nederland kennen.
Er worden in Nederland uit een beperkt aantal staten van de VS kinderen geadopteerd. Mevrouw De Pater heeft een deel van het antwoord op haar vraag hierover al gehoord in mijn reactie op de vraag van de heer Pechtold. Er is dus ook een Amerikaanse optiek op het wetsvoorstel, maar dit vloeit logisch voort uit wat ik zojuist heb gezegd.
De heer Van der Staaij vreest dat de verwachting wordt gewekt dat vanaf nu interlandelijke adoptie door een homopaar kan plaatsvinden, terwijl dit in de praktijk niet zo kan zijn. Dit is een kwestie van buitenlandse wetgeving waar ik zo-even over sprak. Hij vroeg of de openstelling van de wet en het gegeven dat homoparen wel een beginseltoestemming hebben voor gezamenlijke interlandelijke adoptie maar deze in de praktijk niet voor elkaar weten te krijgen, een drempel kan zijn voor onze contacten met landen van herkomst. Ik zei al dat het uitgangspunt van het wetsvoorstel de aanvaarding van gelijke behandeling is. Daarmee is deze vraag meer een vraag naar de consequenties dan naar het uitgangspunt van het wetsvoorstel als zodanig. Er is trouwens veel contact tussen de centrale autoriteiten, de vergunninghouders, de belangenverenigingen enzovoorts. Mochten zich complicaties voordoen dan zullen wij die bespreken en trachten uit de weg te ruimen, maar dit plaatst het wetsvoorstel niet in een ander licht gezien het uitgangspunt van de gelijke behandeling dat eraan ten grondslag ligt.
De vraag is gesteld of de zendende landen de constructie van twee opeenvolgende eenouderadopties in Nederland kennen, hoe zij die waarderen en of die als misleiding kan worden opgevat. Het zou misschien wel al te gemakkelijk zijn om een internationale toepassing te verlangen van het adagium dat ieder wordt geacht de wet te kennen en ook de Nederlandse wet in het buitenland. In ieder geval is hier niets geheimzinnigs aan. Landen van herkomst ontvangen het gezinsrapport van de Raad voor de Kinderbescherming. Daarin vinden zij informatie over de feitelijke gezinssituatie van de aspirant-adoptiefouders. In dit rapport wordt ook vermeld of de aspirant-adoptiefouder samenwoont of een relatie heeft, ook als dit een persoon van gelijk geslacht betreft. Van misleiding is dus geen sprake. Dat hoort ook niet. Je hoort open te zijn in de communicatie met de landen van herkomst. Dat betekent ook dat er rekening mee kan worden gehouden met mogelijk onoverkomelijke problemen. In het Haags Adoptieverdrag van 1993 is trouwens, blijkens het toelichtend rapport bij het verdrag, rekening gehouden met de mogelijkheid van twee opeenvolgende eenouderadopties. Er is dus geen sprake van misleiding.
De heer De Wit merkte op dat de kosten van adoptie variëren van € 2500 tot € 26.000. Hij wees er daarbij op dat interlandelijke adoptie onbereikbaar is voor mensen uit de lagere inkomensgroepen. Hij vroeg om een tegemoetkoming in de kosten vanuit de overheid. Het is waar dat adoptie niet goedkoop is. Dat blijkt wel uit de bedragen die de heer De Wit noemde. De kosten die in relatie tot adoptie worden gemaakt, betreffen met name de kosten voor de verplichte voorlichtingscursus, de bemiddelingskosten die door de vergunninghouder worden berekend en, bij deelbemiddeling, kosten vanwege de contacten in het buitenland. Op de aan de vergunninghouder of de buitenlandse contacten te betalen bedragen heeft de overheid in beginsel geen invloed. Het gaat om private en soms om buitenlandse partijen. Die tarifering is geen overheidstariefstelling. Er is alleen invloed als sprake is van ongepast geldelijk voordeel aan de kant van de vergunninghouder of het buitenlandse contact. Daarvoor verwijs ik naar artikel 16, lid 3, van de Wobka en artikel 21 van het Verdrag inzake de Rechten van het Kind. In 2005 heeft ambtelijk overleg plaatsgevonden tussen Justitie en Financiën over de Uitvoeringsregeling inkomstenbelasting 2001. Daarbij is de fiscale aftrek opgetrokken van € 681 naar € 1000. Ik heb op dit punt niet meer te bieden dan dit onder ogen te zien en deze omstandigheden onder de aandacht te brengen, inclusief de beperkte fiscale aftrek.
De heer De Wit heeft ook gevraagd waarom wordt voorgesteld, de duur van de beginseltoestemming te veranderen van drie in vier jaar om meer in de pas te komen met de duur van de procedure terwijl deze procedure ook wel vijf jaar in beslag kan nemen. De periode waarvoor de beginseltoestemming geldt, is in duur beperkt omdat de omstandigheden van het gezin gedurende een periode tot aan de adoptie ingrijpend kunnen veranderen. Deze kunnen zelfs zodanig veranderen dat de beginseltoestemming niet was verleend als deze omstandigheden ten tijde van het gezinsonderzoek bekend waren geweest. Het is dus een kwestie van het actueel houden van de onderliggende informatie. Met een verlenging naar vier jaar denken wij een en ander op een aanvaardbare manier te verruimen. Natuurlijk is de kans op relevante veranderingen groter in een periode van vier jaar dan in een periode van drie jaar. Die kans is echter ook groter in een periode van drie jaar dan in een periode van twee jaar. Er moet dus altijd een afweging ten aanzien van het trekken van een grens worden gemaakt. Het lijkt mij het beste om de periode op vier jaar vast te stellen.
De heer De Wit maakt melding van kritiek op vergunninghouders. Zij zouden te weinig contacten leggen met landen waarin veel special needskinderen wonen. Op mijn ministerie is daarvan niets bekend. Er is telefonisch contact gezocht met twee mensen die heel goed thuis zijn in de adoptiewereld om te horen of zij hier wat van wisten. Zij hebben dat bericht niet bevestigd. Dat betekent niet dat die kritiek er niet is; deze is echter niet bij mijn ministerie bekend. Wel is het algemene probleem bekend dat landen van herkomst een goede balans wensen tussen het adopteren van jonge gezonde baby's en oudere of gehandicapte kinderen.
De heer Teeven heeft een vraag gesteld over het onafhankelijke toezicht op de vergunninghouders. Hij heeft gezegd dat dit bij deelbemiddeling gelijk moet zijn. Hij heeft ook een kritische opmerking over de serviceverlening bij deelbemiddeling gemaakt. Bij volledige bemiddeling is de vergunninghouder bij elke stap in het adoptieproces betrokken en daarvoor verantwoordelijk. Bij deelbemiddeling is dat maar in beperkte mate het geval. De aspirant-adoptiefouders zijn zelf verantwoordelijk voor het gebruikte contact en voor de procedure. Aan de centrale autoriteit moet toestemming worden gevraagd voor de deelbemiddeling in het betreffende land van herkomst. In zoverre geldt ook een beperking. Ik realiseer mij dat deelbemiddeling voor aspirant-adoptiefouders van belang is omdat dat een aanvullende mogelijkheid biedt om te adopteren. De handhaafbaarheid van de regels die gelden om het belang van het kind te waarborgen, blijkt in de praktijk wel op problemen te stuiten. Er zijn al eerder incidenten beschreven. Ik wijs hiervoor op een brief van mijn voorganger uit april 2004. Het is moeilijk om te controleren of voldaan is aan het subsidiariteitsbeginsel. Datzelfde geldt voor het beginsel inzake geen ongepast geldelijk gewin als verwoord in artikel 21 van het Verdrag inzake de Rechten van het Kind.
In de Verenigde Staten is controle in elke zaak nodig gebleken, omdat het daar voorkwam dat in de stukken een bepaald te betalen bedrag werd genoemd, terwijl later bleek dat er daadwerkelijk een belangrijk hoger bedrag was betaald. Dat is een type transactie dat de heer Teeven ongetwijfeld bekend voorkomt uit andere branches. Het is ook voorgekomen dat in het verzoek aan de centrale autoriteit een organisatie of advocatenkantoor werd genoemd, terwijl een groot deel van de werkzaamheden in feite door een andere organisatie werd gedaan. Dat zijn allemaal dingen die niet best zijn.
Ook in het evaluatierapport Wobka van het Verwey-Jonker Instituut wordt de moeilijke controleerbaarheid van deelbemiddeling bevestigd. Wij mogen er aan de andere kant niet de ogen voor sluiten dat er aspirant-adoptiefouders zijn die deelbemiddeling als mogelijkheid niet graag aan ze ontnomen zouden zien in verband met de aanvullende mogelijkheden die dat biedt. Ook hier staan wij voor een lastige afweging. Dat heeft er bij de centrale autoriteit, die onder mijn ministerie ressorteert, toe geleid dat deelbemiddeling niet wordt tegengewerkt, maar dat er wel kritisch naar wordt gekeken. In voorkomende gevallen wordt om extra informatie gevraagd. Soms is die gevraagde informatie niet voldoende en moet om aanvulling worden gevraagd. Dat vindt degene bij wie die aanvullende informatie wordt gevraagd, niet altijd prettig. In onze opvatting is het echter wel altijd nodig. Wij moeten misschien zelfs bezien of het wel voldoende is gedaan en of het niet nog meer moet geschieden. Dat is op het eerste gezicht misschien geen goed nieuws voor degenen die gebruik maken van die deelbemiddelingsbureaus, maar als je op langere termijn kijkt, is het natuurlijk wel wenselijk dat er een oogje in het zeil wordt gehouden, ook al vindt de deelbemiddelaar dat niet altijd prettig.
De heer Teeven (VVD):
Ik begrijp wat u zegt. Zou u erop kunnen toezien dat de centrale autoriteit op zijn minst zelf de vragen beantwoordt die aan haar worden gesteld? Mij bereiken berichten dat de doorlooptijd van de beantwoording van vragen door de centrale autoriteit soms echt heel erg lang is. Kent u die berichten ook en is het wellicht zaak dat daar nog eens scherp naar wordt gekeken?
Minister Hirsch Ballin:
Het hele proces krijgt sowieso de komende tijd de aandacht. Specifieke klachten over de termijn van afhandeling zullen wij daarin ook zeker betrekken. Ik moet er wel bij zeggen dat wij tegelijkertijd van de centrale autoriteit verwachten dat er zo min mogelijk fouten worden gemaakt. Daarom heb ik er enige aarzeling bij om nu alleen als boodschap te geven dat het sneller moet. Ik zal echter graag kijken naar de punten die de heer Teeven aanvoert. Daarbij merk ik op dat de Wobka, de daarop gebaseerde lagere regelgeving en uiteraard het Haags Adoptieverdrag het beoordelingskader vormen voor de centrale autoriteit. De Inspectie jeugdzorg heeft de taak om daarop toe te zien.
De heer Teeven heeft verder gevraagd of het probleem van het tekort aan voor adoptie vatbare kinderen in EU-verband kan worden opgelost. Hij heeft die vraag toegespitst op de mogelijkheid dat het per lidstaat verschillend ligt en gewezen op de goede contacten van Frankrijk met francofoon Afrika. Dat is waar, want dat heeft een zekere objectieve betekenis die hier relevant is. In vrijwel alle Europese landen is er echter een vraag-aanbodprobleem. Het is dus niet een specifiek Nederlands probleem. Daar komt nog bij dat de landen in Europa heel verschillend omgaan met adoptie. De wetgeving verschilt ook aanzienlijk. Het betreft onder meer de voorwaarden voor adoptie, zoals leeftijdsgrenzen, taken en bevoegdheden van de bemiddelende organisaties, het opsturen van dossiers naar het buitenland, enzovoorts. Dat geldt zowel voor de ontvangende landen als voor de landen van herkomst binnen de Europese Unie.
In het Haags Adoptieverdrag zijn de aspirant-adoptiefouder, de vergunninghouder en de Staat nogal eens aan elkaar verbonden. Mensen die willen adopteren dienen zich te wenden tot de centrale autoriteit van het land waar men zijn gewone verblijfplaats heeft. De centrale autoriteit kan taken delegeren aan instellingen waaraan op grond van hoofdstuk 3 van het verdrag door die autoriteit vergunning is verleend, zegt artikel 22. Ik acht het niet zeker of het Haags Adoptieverdrag het vragen om tussenkomst van een vergunninghouder in een ander land toestaat. Er zijn dus ook vragen met betrekking tot de juridische aanvaardbaarheid. Wij hebben geen precedenten kunnen vinden. Wij zouden moeten kijken of het mogelijk is. Er zijn dus twee bedenkingen bij de vraag van de heer Teeven, hoe sympathiek die ook is. De ene is of het helpt en de andere is of het mag. Wij zullen die vragen nader bezien.
De heer Teeven (VVD):
Kan de minister eventueel een voortrekkersrol vervullen op dit punt binnen de EU? Voor burgerlijke rechten zal geen meerderheidsbesluitvorming worden ingevoerd in de EU. Ziet hij nog een rol voor zichzelf weggelegd als voortrekker en wil hij bezien in de Europese Raad of dit probleem kan worden aangepakt met gelijkgezinde ministers van andere landen? De rechtsstelsels lijken misschien niet helemaal op die van ons, maar zij kennen wel soortgelijke problemen.
Minister Hirsch Ballin:
Je kunt alleen voortrekker zijn als anderen zich laten meetrekken, want anders wordt het een Alleingang en dat levert niets op. Het lijkt mij het verstandigst om eerst te proberen om onze informatie aan te vullen. Dat kan heel goed, want de medewerkers hebben zowel in de context van het internationaal privaatrecht als in de wereld van de centrale autoriteiten voldoende contacten met collega's. Zo kunnen zij daar meer zicht op krijgen. Als het beeld is dat er geen land te vinden is dat bereid is om eraan mee te werken dat er meer adoptief kinderen in aanmerking komen voor adoptie in Nederland, heeft het weinig zin om te proberen om dat andere landen op te dringen. Zij hebben er dan immers geen belang bij. Als dat wel het geval is, is dat anders. Op dit moment zijn er volgens de kennis die wij hebben echter niet zulke landen. De heer Teeven vroeg specifiek naar Frankrijk. Ik weet niet of dat is gebaseerd op een indicatie dat daar meer kinderen dan aspirant-adoptiefouders zouden zijn. Dat zal ik nog nagaan.
De heer Teeven heeft ook gevraagd waarom het niet mogelijk is om met gebruikmaking van één beginseltoestemming meermalen een kind ter adoptie op te nemen binnen de geldigheidsperiode van vier jaar wanneer ouders een tweede of volgend kind willen adopteren en hun gezin reeds een of meer eigen kinderen of met het oog op adoptie opgenomen kinderen verblijven.
In artikel 4 van de Wobka is opgenomen dat zij deze kinderen gedurende ten minste één jaar moeten hebben verzorgd en opgevoed alvorens verlening van een nieuwe of verlenging van bestaande beginseltoestemming kan worden verleend. Op deze wijze wordt bevorderd dat de nieuwe situatie die is ontstaan door geboorte of opneming van een pleegkind ter adoptie zich heeft gestabiliseerd voordat de opneming van een volgend adoptiekind wordt voorbereid. Het is dus een onderdeel van de actualiteit van de informatiepositie die ten grondslag ligt aan de beginseltoestemming. De Raad voor de Kinderbescherming stelt een onderzoek in naar de geschiktheid van de aspirant-adoptiefouders voor de verzorging en opvoeding van een volgend buitenlands kind. Dat wordt gerelateerd aan de nieuwe ontwikkeling in het gezin waarbij de raad ook let op de stabilisatie na de komst van het kind dat daaraan vooraf is gegaan. De procedure voor een tweede of eventueel volgend kind is korter doordat er geen voorlichtingscursus meer hoeft te worden gevolgd. De tweede adoptie in een gezin is dus iets makkelijker.
De heren Wolfsen en Teeven hebben gesproken over India, over de procedures en controles. Ik heb dezer dagen van de vaste commissie voor Justitie hier vragen over gekregen. Wij zijn bezig met de beantwoordingdaarvan. Ik verwacht dat ik die in de loop van de komende week aan de Kamer kan zenden.
Ik kom nu bij de amendementen. In het amendement van de heren Wolfsen en Pechtold op stuk nr. 11 wordt voorgesteld om de tweede verzorgingstermijn te schrappen als er sprake is van twee opeenvolgende adopties binnen één relatie. Ik merk op dat de eventuele kwade kans bestaat dat de aanvaarding van dit amendement ertoe zou leiden dat landen geen kinderen meer ter adoptie zouden afstaan aan Nederland, nu de eenouderadoptie in ons land feitelijk zou neerkomen op adoptie door een homopaar of door een hetero- of homoseksueel paar dat gebruik heeft gemaakt van deze zogenaamde U-bochtconstructie, omdat een van beiden niet voldoet aan de maximumleeftijd in het land van herkomst. Ik heb daarom niet de neiging om dit amendement over te nemen. Ik denk eigenlijk dat het beter is om dit niet te doen, maar ik vind het te zwaar om hierover een ontraden uit te spreken.
Over het amendement op stuk nr. 12 heb ik al opgemerkt dat de commissie-Kalsbeek is gevraagd naar de leeftijdsgrenzen te kijken. Dat is ook van belang omdat het verschil tussen vraag en aanbod van buitenlandse adoptiekinderen groter wordt. Ik heb ook opgemerkt dat de leeftijdsgrenzen die momenteel in de Wobka zijn opgenomen gerelateerd zijn aan het belang van het kind. Het amendement leidt tot een flinke vergroting van het aantal mogelijkheden om af te wijken. Er worden bijzondere omstandigheden in de toelichting genoemd, maar dat is geen uitputtende opsomming. Het is geen gesloten categorie. In beginsel zou de burger zich op iedere omstandigheid die hij of zij bijzonder vindt, kunnen beroepen. Dat moet dan worden beoordeeld. Dat brengt met zich dat het verzoek om beginseltoestemming in behandeling moet worden genomen en dat er onderzoek moet worden gedaan door de Raad voor de Kinderbescherming. Dat kan zeer wel het geval zijn in situaties waarin tot de conclusie moet worden gekomen dat een bijzondere omstandigheid in dat geval niet aanwezig is.
Het kan zelfs gaan om evidente gevallen waarin die bijzondere omstandigheden er niet zijn. Aan de orde is de vraag welk leeftijdsverschil onderling nog aanvaardbaar is. Ik houd vol dat het in elk geval gerelateerd moet zijn aan het belang van het kind en dat daar zorgvuldig naar moet worden gekeken. Een open categorie bijzondere omstandigheden leidt ertoe dat wij allerlei aanvragen krijgen. Wij krijgen daardoor een hoop meer werk te doen bij Justitie om dat te beoordelen, terwijl het praktische effect te verwaarlozen zou zijn. Er is net gesproken over de duur van behandeling, die de heer Teeven en degenen die hij heeft gesproken zorgen baart. Ik moet de aanneming van het amendement dan ook ontraden. Als wij iets doen op dit terrein, zou ik daarmee willen wachten totdat de commissie-Kalsbeek over het tweede onderdeel van haar opdracht heeft geadviseerd.
De heer Pechtold (D66):
Ik heb de minister nog gevraagd om in te gaan op het feit dat de commissie nu de positie van een meemoeder bij een lesbisch stel onderzoekt, doordat de Kamer heeft gezegd de minister daarvoor de ruimte te geven maar er in meerderheid wel voorstander van is om in de periode dat de commissie aan het werk is de adoptieprocedure – die voor moeders nu duur is – kosteloos te maken. Het gaat dan om overzienbare kosten. Ik krijg daarop graag nog een reactie.
Verder heb ik nog geen antwoord gekregen op mijn vraag over naamwijziging voor geadopteerden tot het 23ste levensjaar en daarna. Ik geef toe dat dit enigszins losstaat van deze materie, maar daarover bestaat onduidelijkheid. Het lijkt mij goed om hierover vandaag ook helderheid te geven.
Minister Hirsch Ballin:
Zoals u weet, is het de bedoeling dat de commissie-Kalsbeek spoedig adviseert. Het is ook mijn bedoeling om daaraan spoedig conclusies te verbinden. De uitgaven voor adoptie zijn ook nu al als buitengewone uitgaven fiscaal aftrekbaar, zij het in bepaalde mate. Dat geldt in ieder geval voor de uitgaven voor het indienen en behandelen van het verzoek tot adoptie door de rechter, zoals staat in de Wet op de inkomstenbelasting 2001. Ook de kosten voor een advocaat worden aangemerkt als buitengewone uitgaven, althans wanneer zij rechtstreeks voortvloeien uit de indiening en behandeling van een verzoek tot het uitspreken van een adoptie door de rechter. Ik meen, gezien de combinatie met wat er nu al kan en de korte tijdsspanne waarover wij spreken – met een advies in oktober aanstaande – dat ik er beter niet nog maanden over kan nadenken hoe ik nog aan dit punt tegemoet zou kunnen komen. Ik meen dan ook dat deze vraag een beetje ver gaat in verhouding tot de tijd en mogelijkheden die er zijn.
De heer Pechtold heeft ook gevraagd of het voor volwassen geadopteerden niet disproportioneel moeilijk is om hun achternaam te wijzigen in de oorspronkelijke naam. Ik zal dat onder de aandacht brengen van de uitvoerende dienst van mijn ministerie. Wellicht kan er op dat punt iets worden verbeterd. Volwassen geadopteerden kunnen dat doen met gebruikmaking van een hardheidsclausule, gebaseerd op artikel 6 van het Besluit geslachtsnaamwijziging. Ik zal bekijken of sprake is van te veel beletselen bij de toepassing van dit artikel.
De heer Pechtold (D66):
Mag ik het laatste als een toezegging zien in de vorm van een brief over de naamswijziging voor en na het 23ste levensjaar? Op het eerste punt vond ik de minister een beetje karig. Een meerderheid van de Kamer stelt dat zij akkoord is gegaan met het instellen van de commissie-Kalsbeek en dat dus moet worden gewacht op het rapport van die commissie. Een meerderheid wil echter wel dat een en ander wordt uitgewerkt op de aangegeven manier. De minister geeft aan dat een deel te halen is bij de minister van Financiën en wel via de belastingen. Ik zou zeggen dat het voor de gevallen waar het nu om gaat een fantastisch signaal is dat wij de kwestie van de lesbische moeders serieus nemen. Ik hoor graag een toezegging van de minister op dit punt, want anders zie ik mij genoodzaakt daarover een motie in te dienen.
Minister Hirsch Ballin:
Dat hoeft niet, want wij hebben het ongetwijfeld over een beperkt aantal gevallen. Ik meld bij dezen dat in die individuele gevallen wordt nagegaan of er een financieel probleem is en dat vervolgens wordt bezien of daarvoor een praktische oplossing kan worden gevonden.
Mevrouw Azough (GroenLinks):
Voorzitter. Ik heb de minister een vraag gesteld over de voorlichting en hoeverre die voldoet als het gaat om de wetswijzigingen op het punt van homoparen en lesbische ouders en moeders. Ik heb voorts gevraagd naar een plan van aanpak wat betreft de praktische problemen, bijvoorbeeld als het gaat om de monopoliepositie van vergunninghouders en het afschaffen van een limiet aan het geven van beginseltoestemming. Daar is de minister nog niet op ingegaan.
Minister Hirsch Ballin:
Ik zal nagaan hoe het staat met de voorlichting. Mijn waarneming is dat onze afdeling publieksvoorlichting zeer actief is, ook waar het gaat om nieuwe ontwikkelingen in de wetgeving.
Dan de vraag of de limiet aan het aantal beginseltoestemmingen moet worden afgeschaft. Ik sta positief tegenover adoptie in het geval het opgroeien van een kind bij ouders, familie of pleeggezin in het land van herkomst niet mogelijk is. Dan is adoptie een mogelijkheid. Dan is het goed ernaar te streven de procedures die aspirant-adoptiefouders moeten doorlopen zo vlot mogelijk te laten verlopen. De begrenzing zit in de vraag-aanbodproblematiek. Ik weet niet of de vraag naar adoptiekinderen de goede woordkeus betreft. Er is meer bereidheid om kinderen te adopteren – dat lijkt mij een betere verwoording – dan dat er vraag is naar adoptief gezinnen. Ik zet de term "vraag" dan aan de andere kant. Als dat de realiteit is, is de limiet niet echt het probleem. Ik hoor anders nog graag waar het probleem zit.
Mevrouw Azough (GroenLinks):
Ik heb begrepen dat de limiet ertoe leidt dat de mogelijke uitbreiding van het aantal adoptiefgezinnen wordt ingeperkt, waardoor er in zekere zin barrières worden opgeworpen die niet nodig zijn en die het zich aanmelden als adoptiefouders bemoeilijken.
Minister Hirsch Ballin:
Tegelijkertijd weten wij dat er meer adoptiefgezinnen klaar staan dan er adoptiekinderen zijn voor wie adoptie wordt gevraagd. Ik betwijfel dus het praktische belang van dit punt, maar ik wil er graag nog eens naar kijken.
Mevrouw Azough (GroenLinks):
En de monopoliepositie van vergunninghouders?
Minister Hirsch Ballin:
Ik denk dat wij die beter in een ander verband kunnen bezien, namelijk in dat van de kwaliteit van vergunninghouders. Ik sluit niet uit dat wij daar ook om andere redenen nog eens over zullen moeten spreken. In ieder geval zal ik hiernaar vragen bij de Inspectie jeugdzorg.
Mevrouw Azough (GroenLinks):
Betekent dit dat er binnenkort in het kader van de commissie-Kalsbeek of in ander verband informatie naar de Kamer zal worden gestuurd met een reactie op dit soort problemen? Dit klinkt eerlijk gezegd een beetje vrijblijvend.
Minister Hirsch Ballin:
Het behoort niet tot de taak van de commissie-Kalsbeek. Ik zal de Inspectie jeugdzorg vragen om hieraan aandacht te besteden, in het bijzonder aan de vraag of de kwantiteit en de kwaliteit van de vergunninghouders juist zijn bepaald. Dit lijkt mij een nette, neutrale omschrijving waarmee de Inspectie jeugdzorg uit de voeten moet kunnen.
Mevrouw De Pater-van der Meer (CDA):
Voorzitter. Ik dank de minister voor zijn uitgebreide antwoorden.
Ik heb in eerste termijn gesproken over een aantal staten van de Verenigde Staten van waaruit op dit moment adoptie mogelijk is. De minister heeft er terecht op gewezen dat de regering van de Verenigde Staten klaarstaat om het Haags Adoptieverdrag te ondertekenen. Wij hebben hier al eens over gesproken en ik meen me te herinneren dat de regering van de Verenigde Staten twee jaar geleden ook al klaarstond om dit verdrag te ondertekenen. Misschien kan de minister dus even aangeven aan welke termijn hij denkt. Wij weten niet wat de federale regering zal besluiten – ik denk dat de verwachtingen van de heer Pechtold op dit punt positiever zijn dan de mijne – maar ik zou mij kunnen voorstellen dat het bilaterale overleg met de Verenigde Staten in procedures die nog aanhangig zijn, geen kink in de kabel zal opleveren. Anders zouden de betrokkenen namelijk volstrekt op het verkeerde been worden gezet, en ik kan mij niet voorstellen dat rechtsstaten op lopende procedures zouden willen inhakken.
Bij interruptie heb ik in eerste termijn nog gesproken over de opeenvolgende eenouderadopties. Volgens mijn fractie is er nog steeds sprake van een U-bocht, zij het een wat kleinere. Ik ben enigszins gerustgesteld door de opmerking van de minister dat het land waar het adoptiekind vandaan komt, het volledige gezinsrapport ontvangt, een rapport waarin staat wat de feitelijke leefsituatie van de aanvrager is. Misschien kan de minister nog bevestigen dat zo'n rapport deze informatie zal bevatten, die ik voor het land van het adoptiekind nodig vind.
De heer Pechtold (D66):
Uit zo'n rapport kun je opmaken dat de aanvragers een homostel vormen, maar u zegt dat u blij bent dat de U-bocht hiermee iets korter is geworden. Mag ik aannemen dat de CDA-fractie het amendement op dit punt dan ook zal ondersteunen?
Mevrouw De Pater-van der Meer (CDA):
Ik zal het nog een keer lezen in het licht van de reactie van de minister en ik zal er met mijn fractie over overleggen.
De heer Van der Staaij (SGP):
Voorzitter. Ik dank de minister voor zijn antwoorden, al moet ik er meteen bij zeggen dat ik de inhoud ervan teleurstellend vind. Ik kom hierop nog terug.
Procedureel ligt het voor de hand om dit wetsvoorstel niet in stemming te laten komen voordat de commissie-Kalsbeek rapport zal hebben uitgebracht. Ik meen dat er in een motie van de heer Pechtold juist gevraagd is, de gang van zaken rondom het meemoederschap nu eens goed te regelen in het bestek van dit wetsvoorstel. Als ook de Kamercommissie zegt dat een commissie moet worden ingesteld, ligt dat voor de hand en ik zou het een onzorgvuldig wetgevingstraject vinden als wij dat niet zouden afwachten. Ik geef de collega's ook de vraag in overweging hoe de Eerste Kamer het zal vinden, als de Kamer voor een onderdeel in dit wetsvoorstel waarvoor een commissie in het leven wordt geroepen, dat niet afwacht en er eerst over wil stemmen.
De heer Pechtold (D66):
De heer van der Staaij komt nu wel erg over als een kind dat zijn gelijk niet krijgt en probeert tot het allerlaatste moment blokkades op te werpen om iets te voorkomen. Het is overduidelijk dat hij tegen is. De ChristenUnie heeft een andere rol. Die is tegen, maar blokkeert niets. U bent duidelijk tegen. Een meerderheid van de Kamer is echter akkoord met die commissie, mits het deel van de wet dat behandeld kan worden, nu ook wordt behandeld. Het is met open vizier gedaan. Dat is een volstrekt ander iets dan de situatie waarop hij duidt. Ik zou willen dat hij dit soort achterhoedegevechten opgeeft
De heer Van der Staaij (SGP):
Ik werp het verwijt dat ik als een ontevreden kind reageer verre van mij. Ik vind het verbazingwekkend en onthutsend om te zien hoe onzorgvuldig men hiermee kan omgaan, alsof alle normale procedures ineens niet meer zouden gelden als je ervoor bent. Dat is de wereld op zijn kop. Ook al ben je ergens voor, je moet je nog wel houden aan het normale zorgvuldige wetgevingstraject. Eerlijk gezegd heb ik er ook aan gedacht om misschien hier maar niets te zeggen, want wij zullen wel zien hoe de Eerste Kamer hiermee omgaat. Stel dat er een rapport komt waarin staat dat het op een andere manier moet, dan hebt u per saldo vertraging bewerkstelligd. Het is helemaal niet zo logisch dat wat ik zeg, automatisch in mijn straatje te pas komt. U weet toch hopelijk uit andere debatten dat mijn fractie op een normale manier bij alle wetsvoorstellen, of zij ons nu aanstaan of niet, aandacht vraagt voor een zorgvuldige behandeling. Met het oog op die zorgvuldige behandeling zeg ik dat wij het niet kunnen maken om er op deze manier mee om te gaan. Het ligt voor de hand om oktober af te wachten. Waarom zou de commissie de hele zomer hard moeten werken om in oktober klaar te zijn als het wetsvoorstel gewoon doorgaat?
Een tweede wetsvoorstel dat de minister heeft genoemd, dat losstaat van wat nu aan de orde is en dat zich richt op de adoptiemogelijkheden voor homoparen, betreft andere aspecten van de adoptieprocedure waarvoor vandaag ook aandacht is gevraagd. Eerlijk gezegd is dat wat onbevredigend, omdat het hapsnap tussendoor komt, terwijl er vaak een wereld achter zit. Ik denk hierbij aan de vraag van mevrouw Azough, die sprak over de traagheid van de procedures in het algemeen. In deze Kamer hebben wij al vaak besproken dat de afgifte van beginseltoestemmingen door Justitie veel te lang duurt. Justitie zegt dat er minder kinderen zijn die voor adoptie in aanmerking komen dan dat er wensen zijn vanuit aspirant-adoptiefgezinnen. Het komt in feite erop neer dat het niet geeft dat het wat tijd in beslag neemt. Op deze discussie moeten wij zeker nog terugkomen, maar het voert te ver om dit als zijpaadje in dit wetsvoorstel uit te discussiëren. Ik dring erop aan om de verschillende onderdelen die indertijd bij de evaluatie van de Wobka naar voren kwamen, zoveel mogelijk bij elkaar te houden, opdat wij er zorgvuldig en integraal naar kunnen kijken. Het tweede wetsvoorstel moet dus niet te lang op zich laten wachten.
Ik kom vervolgens bij de inhoud van dit wetsvoorstel. Ik heb gisteren al onze principiële bezwaar naar voren gebracht dat een adoptiekind door deze wetgeving opzettelijk een vader of moeder wordt onthouden en dat het belang van het kind daarmee niet is gediend. Ik moet vaststellen dat de minister daarop niet is ingegaan. Hij heeft alleen in procedurele zin verwezen naar de betrokkenheid van Jeugd en Gezin, zonder antwoord te geven op mijn vraag of er juist in het licht van de extra aandacht van Jeugd en Gezin ook nog iets van een nieuwe weging heeft plaatsgevonden. Een kernopmerking van de minister schetst de manier waarop ook het kabinet het wetsvoorstel bejegent: het is eigenlijk maar een staartje van het eerdere proces van adoptie door homoparen binnenslands en van het debat over het homohuwelijk, een automatische vervolgstap. Dit is toch echt te kort door de bocht. Bij het scheppen van de mogelijkheden voor homoparen, voor paren van gelijk geslacht, om kinderen binnen Nederland te adopteren, ging het vooral om de vrouwelijke partner van de moeder van een kind. In verreweg de meeste gevallen is er dus al een band met het kind waarop de adoptie betrekking heeft. Dat is echt een wezenlijk verschil met de wetgeving die nu aan de orde is. Daarbij gaat het namelijk om situaties waarin er nog geen enkele band met een kind is en die juist door adoptie tot stand wordt gebracht. Dat zie ik niet als een technische kwestie, als een vervolgstapje. Nee, het is een wezenlijke nieuwe stap en een feitelijk andere situatie. Ik vraag de minister, daarop te willen reageren.
Er is veel gesproken over gelijke en ongelijke behandeling. Voor ons is en blijft het punt dat er toch sprake is van ongelijke behandeling als je redeneert vanuit het kind zelf. In het ene geval krijgen adoptiekinderen uit het buitenland wél een vader en een moeder en in het andere geval wordt hen een vader of een moeder onthouden. Ik vind het jammer dat de publieke en de politieke discussie zo weinig wordt gevoerd vanuit de gelijke behandeling waarop ook een kind aanspraak kan maken. Ik vind het teleurstellend dat de minister het om deze redenen niet nodig vond om ook geadopteerden te horen.
De sleutel voor de manier waarop de regering dit wetsvoorstel behandeld, is gelijke behandeling. Daarom wordt ook gezegd dat bepaalde risico's voor contacten met het buitenland maar voor lief genomen moeten worden. Het gaat erom recht te doen aan die gelijke behandeling. Ik heb verwezen naar het arrest van het Europese Hof voor de Rechten van de Mens. In dat arrest wordt in ieder geval niet gezegd dat staten het niet anders mogen regelen; er wordt wel gezegd dat het geen discriminatie is. Je kunt op goede gronden inderdaad zeggen dat homoparen niet voor adoptie in aanmerking moeten komen; niet vanuit hun individuele opvoedingskwaliteit maar vanuit wat je verwacht van een samenlevingsverband. Zegt de minister anders dan het Europese Hof dat er wél sprake zou zijn van discriminatie als dat niet wordt toegestaan aan homoparen?
Los van de manier waarop je het beziet – ik heb gezegd dat wij het principieel verwerpen, dat is duidelijk – vraag ik wat de praktische betekenis is van de mogelijkheid die wordt geopend. Dat is een heel belangrijke vraag bij wetgeving. Ik moet vaststellen dat het heel schimmig is wie daadwerkelijk van deze mogelijkheid tot adoptie door homoparen gebruik kunnen maken. Het is een signaal naar het buitenland dat het moet kunnen, het is een symbool van homo-emancipatie, maar in hoeverre zal daadwerkelijk van deze mogelijkheid gebruik kunnen worden gemaakt?
De Raad van State zegt dat er geen land beschikbaar is voor zover de Raad weet. In de nota naar aanleiding van verslag staat dat het zelfs twijfelachtig is of die voorbeelden vanuit de deelstaten van de Verenigde Staten daadwerkelijk opgaan. Ook al ben je voorstander, het is niet goed om verkeerde verwachtingen te scheppen. Wat is nu daadwerkelijk de situatie? Meent de regering dat er op dit moment wél gebruik gemaakt kan worden van deze mogelijkheid?
Ik hoef eigenlijk niet te herhalen dat mijn fractie tégen dit wetsvoorstel zal stemmen.
De heer Pechtold (D66):
Mevrouw de voorzitter. Na het vorige debat now something completely different. Zoals ik gisteren heb gezegd, het heeft veel te lang geduurd. Eindelijk verdwijnt de discriminerende bepaling uit de Nederlandse wet die het voor paren van gelijk geslacht onmogelijk maakte om te adopteren.
Er werd gisteren nogal gesproken over de vraag of het discriminerend was. Voor mij is dit niet alleen en zeker niet primair een symbool van homo-emancipatie. Het gaat mij om het belang van het kind. Of de onmogelijkheid van het krijgen van een kind nu voortkomt uit onvruchtbaarheid of door het feit dat het ouderpaar van gelijk geslacht is, in beide gevallen geldt voor mij de adoptiemogelijkheid.
Mevrouw De Pater-van der Meer (CDA):
De heer Pechtold zegt wederom dat het veel te lang geduurd heeft voordat deze discriminerende bepaling uit de wet gehaald is. Welk gewicht heeft D66 – indertijd in de regeringscoalitie – in de schaal gegooid toen dit wetsvoorstel tot stand kwam?
De heer Pechtold (D66):
Toen dit wetsvoorstel tot stand kwam, was in het buitenland sprake van een andere omstandigheid. Tegen dit probleem lopen wij vandaag ook aan, maar wij wegen het nu anders dan bijvoorbeeld toen het homohuwelijk gesloten werd. Wij praten vandaag over de staten van Amerika en Zuid-Afrika. Het is van belang deze stap vandaag te zetten.
Mevrouw De Pater-van der Meer (CDA):
Dat vind ik een mooi antwoord. Het principiële dat de heer Pechtold steeds heeft verdedigd, dat niet in onze wetgeving had mogen komen, is wel degelijk tot stand gekomen toen zijn partij regeringsverantwoordelijkheid droeg. Ik vraag de heer Pechtold dus nogmaals welk gewicht hij toen in de schaal heeft gegooid om dat niet tot stand te laten komen?
De heer Pechtold (D66):
Op mijn papier staat, en ik ga het dadelijk uitspreken, de waardering voor het CDA. Ik kan mevrouw De Pater gaan verwijten waarom zij het toen niet goed vond, maar vandaag voor is. Zij vindt dat zij mij kan vragen waarom ik het niet sneller heb gedaan. Wij hebben veel gewicht in de schaal geworpen voor de gelijke behandeling van homo's, ook voor het adopteren van kinderen. Wij zijn de grondlegger geweest van het homohuwelijk. Wij gaan daar op een beheerste wijze, stap voor stap, mee om. Er zijn partijen die daar niets van willen weten, zoals de vorige spreker, en er zijn gelukkig partijen zoals het CDA, die op dit punt tot inzicht zijn gekomen. Maar mevrouw De Pater moet mij alstublieft niet gaan verwijten dat er misschien een jaar eerder wat had kunnen gebeuren als wij nog meer druk op dit onderwerp hadden gezet, met de mogelijkheid dat haar partij die ruimte dan niet meer had gegeven. Ik ben veel te blij dat wij het CDA bij de les hebben kunnen houden.
Voorzitter. Ik ben blij met de toezegging van de minister over de manier waarop hij met de Verenigde Staten wil omgaan. Ik zou de minister willen vragen – hij heeft zijn publieke dienst communicatie geroemd – nauw contact met het ministerie van Buitenlandse Zaken te onderhouden. Dat zou in dezen van belang zijn.
Ik ben blij met de toezegging dat de ambtelijke delegatie, die aan het eind van het jaar naar Zuid-Afrika gaat, als opdracht meekrijgt, de mogelijkheden te verkennen om interlandelijke adoptie vanuit Zuid-Afrika met Nederland ook voor homostellen mogelijk te maken.
Ik ben blij met de mogelijkheid die wij, waarschijnlijk met de steun van de CDA-fractie voor mijn amendement, krijgen om de verzorgingstermijn bij eenouderadoptie voor de tweede adoptant te laten vervallen als beide eenouderadopties plaatsvinden binnen een relatie. Ik zou dat een aanwinst vinden.
Ik ben bijna blij – ik had er een motie over voorbereid – maar ik vertrouw de minister dat ik, zolang de commissie-Kalsbeek bezig is, zijn toezegging heb dat hij naar de kosten wil kijken als er financiële problemen zijn bij lesbische moeders. Hij heeft over de aftrekbaarheid bij de belastingen al het een en ander gemeld. Ik zou heel graag van deze minister het signaal krijgen dat hij het kosteloos wil maken, in afwachting van wat de Kamer in meerderheid wil.
Ik ben in afwachting van de brief over de naamswijziging voor en na 23 jaar. Hier staat een bijna-tevreden mens, maar ik wacht het eigenlijke resultaat altijd eerst af. Ik waardeer de houding van het CDA, ik respecteer de houding van de SGP, maar de ChristenUnie komt wat mij betreft niet weg met het verhaal dat zij regeringspartij is en dat zij tegen zal stemmen, omdat dit helaas een logische gevolgtrekking van het homohuwelijk uit 2000 is. Ik vind dat de ChristenUnie, door dit vandaag mogelijk te maken, ook de verantwoordelijkheid op zich neemt. Daar zou ik de ChristenUnie om kunnen waarderen of respecteren. De keus is aan de ChristenUnie.
De heer Anker (ChristenUnie):
Ik vraag mij af wat de heer Pechtold precies had verwacht. Welke opties zou de ChristenUnie volgens hem hebben gehad, als partij met zes zetels in een coalitie met onze bekende bondgenoot op dit punt uit 2000, het CDA, de partij die hij zojuist heeft geroemd vanwege de switch, om hierin verandering te brengen?
De heer Pechtold (D66):
De heer Anker en ik zijn misschien erfopvolgers van zes zetels. De heer Rouvoet stond altijd op de plek van de heer Anker als D66 in de vorige periode met zes zetels zei: ja, dat is nou eenmaal een coalitieafspraak. Bij ons ging het dan overigens niet om principiële zaken. De ChristenUnie heeft campagne gevoerd tegen het homohuwelijk. De ChristenUnie heeft campagne gevoerd tegen abortus en euthanasie. De lijsttrekker heeft letterlijk gezegd: dat draaien wij terug. Ik stel vast dat noch in het regeerakkoord, noch in het beleidsprogramma, noch wanneer de heer Anker de nieren worden geproefd, daarin wordt doorgepakt. Ik ben daar blij om, maar ik zal de ChristenUnie daaraan bij volgende campagnes houden.
De heer Anker (ChristenUnie):
Mijn partij worden nu wel heel grove woorden in de mond gelegd. Volgens mij hebben wij in de campagne niet gezegd dat wij het homohuwelijk zouden terugdraaien. Volgens mij staat het zo ook niet in het verkiezingsprogramma, dat ik een tikkie beter ken dan de heer Pechtold. Wat euthanasie en abortus betreft hebben wij met het regeerakkoord voor de komende vier jaar winst geboekt. Dat hebben wij prima aan onze achterban kunnen verkopen. Ook die was er tevreden over. Dat gaat over de ChristenUnie, dat gaat over onze verantwoordelijkheid. Ik heb niet het gevoel dat ik verloren heb in deze coalitie.
De heer Pechtold (D66):
Ik raad de heer Anker aan het Volkskrantinterview met lijsttrekker Rouvoet op 14 oktober 2006 te lezen. In dat interview gaf hij duidelijk aan dat het zijn ambitie was om deze wetten terug te draaien. Ik heb daarop campagne gevoerd dat ik in dit huis zal waken dat dat niet gebeurt. De heer Anker heeft weliswaar aangegeven tegen te zullen stemmen, maar gebruikt niets in zijn macht om de wet terug te draaien, terwijl wij bij het ontslagrecht, de flitsscheiding en noem maar op gedonderjaag tussen de coalitiepartijen meemaken. Nogmaals, ik ben er inhoudelijk blij om. En als de heer Anker er bij de achterban mee wegkomt, prima, dat is niet aan mij. Maar het politieke punt waarop wij tegenover elkaar staan, vind ik van groot belang. Ik sta hier voor de gelijke behandeling van homo's. De heer Anker gebruikt daarover wel woorden, maar zet niet door als puntje bij paaltje komt.
De heer Anker (ChristenUnie):
Hoe dacht de heer Pechtold hier concreet over te worden? Welke middelen hebben wij om met een minderheid van acht zetels een wetsvoorstel dat voor 98% in 2000 is behandeld, te stoppen? De ChristenUnie is hierin gewoon heel realistisch geweest. Het was gewoon geen optie. Daar hebben wij ons bij neergelegd.
De heer Pechtold (D66):
Dat is coalitievorming. Dan kun je dingen afdwingen, met zes of desnoods met één zetel, of je kunt je erbij neerleggen. Dit is geen Schadenfreude, maar ik wil helderheid hebben en de nieren proeven. U vraagt mij wat de mogelijkheden waren. U kunt het kabinet opblazen. Ik zou dat vervelend vinden, want het moet nog even duren voor er weer verkiezingen komen. Ga dus nog maar even door. U kunt dat soort machtsmiddelen echter wel inzetten. Het CDA heeft voorkomen dat er een onderzoek naar Irak komt, terwijl een meerderheid van de Kamer dat wel zou willen. Dat hebben zij echter tegengehouden.
Mevrouw Azough (GroenLinks):
Ik hoor dit nu allemaal aan en in eerste instantie vond ik uw punt terecht, maar het begint nu toch wel een beetje op Schadenfreude te lijken en misschien zelfs een beetje hypocriet te klinken. Indertijd is gedebatteerd over openstelling van het huwelijk voor paren van gelijk geslacht. Toen is door mijn fractie, door mevrouw Halsema, een amendement ingediend dat uw fractie niet heeft gesteund. Het gaat dus niet alleen om het feit dat D66 in 2001 niet haar macht heeft willen gebruiken binnen de coalitie, maar zelfs een amendement dat er lag niet heeft willen steunen. Dat moet u dan nu toch kunnen verklaren.
De heer Pechtold (D66):
Ik ben blij dat GroenLinks zich in deze discussie mengt. Het is inderdaad makkelijk wanneer je je hele bestaan al aan de zijkant blijft staan, om dan te zeggen: wij hadden dat anders gewild.
Mevrouw Azough (GroenLinks):
U bent heel goed in het proeven van nieren van anderen, maar nu moet u uw eigen nieren eens verantwoorden. Geeft u gewoon antwoord!
De heer Pechtold (D66):
Ik geef u het antwoord dat ik ook aan mevrouw De Pater gaf. Wij hebben toen gekeken naar het draagvlak en gekeken of wij het CDA mee konden krijgen. Dat is ons gelukt. Vandaag en gisteren laat het CDA horen, nog tegenstemmers bij het homohuwelijk, dat zij meegaan in de adoptie door paren van gelijk geslacht. Ik vind dat een belangrijke stap de goede kant op.
Mevrouw Azough (GroenLinks):
Dat is geen verklaring voor uw stemgedrag van destijds.
De heer Pechtold (D66):
Het is een belangrijke stap. U kunt dan vanuit GroenLinks wel wijzen op wat wij in 2001 hebben gedaan, maar u staat aan de zijlijn en neemt die verantwoordelijkheid niet. Ik stel vast dat mijn partij als het gaat om homo-emancipatie, gelukkig met steun van u en de VVD, eraan bijdraagt dat wij vandaag een belangrijke stap zetten. Het enige punt dat ik met de heer Anker politiek wil aftikken, betreft hetgeen waar uw en mijn partij de afgelopen maanden naar hebben gekeken om te zien wat er zou gaan gebeuren. Ik vind het een belangrijk signaal voor de homowereld dat vandaag duidelijk is geworden dat met zo'n brede steun ook adoptie door paren met gelijk geslacht een stap verder is gekomen. Laten wij daar blij om zijn.
Mevrouw Azough (GroenLinks):
Kunt u alstublieft nog een antwoord op mijn vraag geven? Dat heeft u nog steeds niet gedaan. U vraagt wel altijd antwoord van de minister, terecht, maar nu moet u zelf ook antwoord geven. Waarom heeft u destijds dat amendement niet gesteund?
De heer Pechtold (D66):
Om het CDA erbij te houden en vandaag te komen waar wij zijn. Dat was het antwoord.
Mevrouw De Pater-van der Meer (CDA):
Dit is heel flauw. U moet echter nog even iets verder teruggaan in uw geheugen.
De heer Pechtold (D66):
De vorige eeuw in?
Mevrouw De Pater-van der Meer (CDA):
U mag van mij rustig de vorige eeuw ingaan, want daar zijn goede dingen gebeurd. U moet als het om dit dossier gaat echter een stukje teruggaan. U was nog geen fractievoorzitter en ik ben er niet zeker van of u toen al deel uitmaakte van het kabinet. Ik zie nog de verbazing bij uw collega mevrouw Van der Laan toen ik een paar jaar geleden, toen dit onderwerp met betrekking tot adoptie op de agenda stond, zei dat de CDA-fractie die onmogelijke U-bochtconstructie nooit gewild had en ervan af wilde. Zij was stomverbaasd, want dat had zij niet gedacht. Het is dus niet uw inzet van vandaag en gisteren geweest. Wij kunnen soms over rare wetgeving heel verstandig nadenken!
De heer Pechtold (D66):
Dat zal ik zeker niet ontkennen. Ik waardeer daarmee voor de derde keer in mijn tweede termijn de opstelling van het CDA. Of zij er zelf toe zijn gekomen om over de U-bocht heen te stappen of dat zij daar een zetje voor nodig hadden, daarover blijven wij misschien iets van mening verschillen, maar dat is voor de uitkomst van vandaag niet erg.
De heer Wolfsen (PvdA):
Voorzitter. Ik dank de minister voor zijn beantwoording, die zo duidelijk was dat ik geen moties hoef in te dienen. Dit wetsvoorstel is een belangrijke stap vooruit. Het leidt tot betere en snellere procedures. Veel belangrijker is dat het tot minder discriminatie leidt. Het is zeer grote winst dat paren van gelijk geslacht direct kinderen kunnen adopteren, maar de situatie is zeker nog niet ideaal. Het is dan ook goed dat de commissie-Kalsbeek zich er verder over buigt. D66 heeft het in het vorige kabinet geweldig laten afweten door medeverantwoordelijkheid te nemen voor een onaf wetvoorstel. Dat stelde mij destijds al teleur, maar de heer Pechtold wil zich nu revancheren. Het was beter geweest als hij zich er in het kabinet hard voor gemaakt, want dan hadden wij deze ellende niet gehad. Nu hebben wij in een kabinet met de ChristenUnie een commissie nodig om goed te maken wat D66 verzaakt heeft. Het kan gek lopen.
Naar aanleiding van de interruptiedebatjes met de heer Pechtold zal ik het nog eens nalezen, maar voorlopig ben ik van mening dat in het huidige coalitieakkoord een mooiere passage over homo-emancipatie staat dan in coalitieakkoorden van de kabinetten met D66. Dat zal de heer Pechtold mij moeten toegeven.
Ik handhaaf mijn amendement over de hardheidsclausule. Het is met nadruk mijn bedoeling dat die clausule zeer beperkt wordt toegepast. De minister heeft nu geen enkele ruimte om af te wijken van de leeftijdsgrenzen. Het amendement moet overigens ook gezien worden als een pleidooi om die grenzen intact te houden. Tegelijkertijd moet er echter in zeer bijzondere omstandigheden, zoals een groot leeftijdsverschil tussen de ouders, ontheffing kunnen worden verleend. De commissie-Kalsbeek zal hierover nader advies uitbrengen.
De heer Teeven (VVD):
Als de commissie straks in 2008 adviseert, ligt de zaak dan voor u weer open?
De heer Wolfsen (PvdA):
Er is een wetsvoorstel waarin de leeftijdsgrenzen worden aangepast, maar dat kennen wij nog niet. Daar is overigens al zeer negatief op gereageerd. Ik denk dan ook dat wij die leeftijdsgrenzen voorlopig in stand moeten houden. Als de commissie straks adviseert, ligt de zaak weer open. In de tussenliggende tijd moet de minister in zeer bijzondere omstandigheden ontheffing kunnen verlenen.
De heer Teeven zal een motie indienen die wij mede hebben ondertekend. Daarin wordt gevraagd, te onderzoeken of bemiddelingsbureaus in andere landen een rol kunnen spelen in adoptiezaken.
Als het wetsvoorstel wordt aangenomen, zal het zeker ouders niet dwingen tot een meer liefdevolle relatie met hun kinderen; de kern van de ouder-kindrelatie. Het wetsvoorstel verbetert wel de juridische positie van de ouders en de kinderen. Dat is grote winst. Daarom acht mijn fractie het ook niet verantwoord om de behandeling van het wetsvoorstel aan te houden tot de commissie-Kalsbeek is bevallen.
De voorzitter:
De heer De Roon had andere verplichtingen en heeft zich geëxcuseerd.
Het woord is aan de heer Anker.
De heer Anker (ChristenUnie):
Voorzitter. Ik heb weinig toe te voegen aan het interruptiedebatje van zojuist. Er is uitgebreid over dit wetsvoorstel gesproken. De ChristenUnie is niet van mening veranderd, maar dat zal niemand verbazen, want dit is voor ons een principiële zaak. Wij zijn nog steeds tegen het wetsvoorstel.
De minister suggereert om de stemmingen uit te stellen tot het voorstel van de commissie-Kalsbeek op tafel ligt. In feite is ons dat al eens voorgelegd. Wij vinden het nog steeds netjes om die commissie rustig haar werk te laten doen en de stemmingen in één keer af te handelen. Ik vraag mij af hoe de andere fracties daarover denken.
De heer De Wit (SP):
Voorzitter. De heer Van der Staaij heeft heel nadrukkelijk aan de orde gesteld of het wel zorgvuldig is om bij wijze van spreken volgende week al te stemmen over dit wetsvoorstel. Mijn fractie hecht aan zorgvuldige en in ieder geval geen overhaaste wetgeving, maar datgene wat de commissie-Kalsbeek nu gaat onderzoeken, staat niet in dit wetsvoorstel. Wel is in het kader van de schriftelijke behandeling van dit wetsvoorstel uitdrukkelijk ingegaan op ouderschap van rechtswege en op mogelijke erkenning, maar in het wetsvoorstel op zichzelf wordt noch de leeftijd, noch deze kwestie van een mogelijke andere oplossing behandeld. Als de commissie met een oordeel komt, zou dat dus hoogstens kunnen leiden tot een nieuw wetsvoorstel dat een aanvulling is. De minister zegt immers dat het zelfs zo zou kunnen zijn dat je, als je het ouderschap van rechtswege en de erkenning op de een of andere manier zou kunnen regelen, toch nog behoefte hebt aan adoptie vanwege de positie van andere landen. Ik zie daar op dit moment dus geen beletsel in. Mijn fractie geeft er daarom de voorkeur aan om volgende week over dit wetsvoorstel te stemmen.
De heer Van der Staaij (SGP):
Ik refereerde ook aan de brief d.d. 8 juni van de minister, die een duidelijk onderscheid maakt. De leeftijdscriteria zijn in dit wetsvoorstel inderdaad niet aan de orde. Van het andere onderdeel is in het advies van de Raad van State, in de wetsgeschiedenis en in de motie van de heer Pechtold echter gezegd dat dat hier wel bij hoort. U hebt in die zin gelijk: als je dat helemaal losknipt en zegt dat dat in een apart wetsvoorstel aan de orde komen en als er ook geen amendementen in dit wetsvoorstel komen, is er natuurlijk een ander verhaal.
De heer De Wit (SP):
Dat ben ik met de heer Van der Staaij eens.
De duur van de beginseltoestemming wordt verschoven van drie naar vier jaar. Ik begrijp dat dat in feite niet eens een principieel punt is, maar eerder een inschatting van de mogelijkheid om, vanwege de gemiddelde duur van de adoptieprocedure, minder verlengingen te krijgen. Daar leg ik mij bij neer.
Dan de door mij aan de orde gestelde kwestie van de "special needkinderen". Wij hebben enkele berichten gekregen van kandidaat-adoptieouders. Er is een samenhang met het probleem van de leeftijd. Zij stellen in hun bericht aan mijn fractie vast dat vooral oudere mensen bereid zouden zijn om kinderen met een handicap te adopteren. Daarbij baseren zij zich op een onderzoek van hoogleraar Juffer van de Rijksuniversiteit Leiden. Juist daarbij stuiten wij op het leeftijdsprobleem en dat pleit voor verschuiving van de leeftijdsgrenzen. Dat is de oorsprong van het bericht waarover ik het heb, maar deze ouders constateren ook dat er binnen Nederland op dat punt weinig expertise is en dat er veel donorlanden zijn die om dit soort kinderen vragen, omdat in die landen zelf de mogelijkheden om kinderen met een gebrek te adopteren, buitengewoon gering zijn, gelet op de medische stand aldaar. Dat is de oorsprong.
Mijn fractie zal de amendementen op stuk nrs. 11 en 12 steunen en mijn fractie is verheugd als wij dit wetsvoorstel volgende week zouden kunnen aannemen.
De heer Teeven (VVD):
Voorzitter. Ik dank de minister voor zijn antwoorden. Wij zijn buitengewoon verheugd over zijn toezegging dat er volgende week een brief naar de Kamer komt over de situatie inzake het internationaal geldend privaatrecht. Welke consequenties moeten worden verbonden aan Indiaas recht of Nederlands recht? Daarmee kan er zekerheid komen voor ouders die in die situatie verkeren.
Het verheugt ons ook dat de minister heeft toegezegd dat hij nog eens zal kijken naar accuratesse en doorlooptijden, omdat die inderdaad op elkaar moeten worden afgestemd als het gaat om het functioneren van de Centrale Autoriteit. Daarmee is niet gezegd dat onze fractie vindt dat de CA op dat punt niet goed functioneert, maar gelet op de berichten die ons bereiken, kan het altijd beter. De minister heeft gesproken over de beginseltoestemming bij meerdere kinderen. Hij heeft daarover toezeggingen gedaan. De volgende motie dient als een steuntje in de rug.
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
overwegende dat adoptie een zeer ingrijpende en langdurige procedure is;
constaterende dat de geldigheidsduur van de beginseltoestemming op dit moment drie jaar en na wetswijziging vier jaar bedraagt;
constaterende dat de beginseltoestemming niet voor andere dan het eerste en andere gelijktijdig geadopteerde kind kan gelden;
overwegende dat dit voor veel adoptieouders betekent dat de hele procedure opnieuw doorlopen dient te worden wanneer zij enige tijd na de eerste adoptie vervolgens weer een kind willen adopteren;
van oordeel dat, gezien de duur en ingrijpendheid van de procedure, adoptieouders niet nodeloos weer het gehele traject moeten doorlopen door het verstrijken van de termijn of in geval van adoptie van een tweede kind;
verzoekt de regering, de beginseltoestemming geldig te verklaren voor een tweede adoptie binnen de geldigheidsduur van de initiële of verlengde, voor de eerste adoptie ingezette, beginseltoestemming,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door de leden Teeven, Azough, Pechtold, Wolfsen, De Wit en De Roon.
Zij krijgt nr. 14(30551).
De heer Teeven (VVD):
Wij hebben het antwoord van de minister gehoord over de Europese vergunninghouders en hoe het in andere landen gaat. Een aantal leden van de Kamer bespeurde terughoudendheid bij de minister om hier een voortrekkersrol te vervullen. Vandaar de volgende motie.
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
constaterende dat er een ontwikkeling zichtbaar is waarbij steeds meer kinderen worden opgevangen in de landen van herkomst;
overwegende dat dit een goede ontwikkeling is, in lijn met het Haags Adoptieverdrag, mede gezien het belang van kinderen;
overwegende dat dientengevolge wel het aantal voor adoptie beschikbare kinderen terugloopt en Nederlandse vergunninghouders daar in hun beleid al op inspelen;
constaterende dat er in andere Europese landen ook gecertificeerde of erkende vergunninghouders actief zijn die wellicht met andere landen relaties onderhouden dan Nederlandse vergunninghouders;
van oordeel dat binnen de Europese Unie de aspirant-adoptiefouders ook de mogelijkheid moeten hebben om gebruik te maken van niet-Nederlandse vergunninghouders voor een interlandelijke adoptie;
verzoekt de regering, te onderzoeken of in sommige situaties gebruik zou kunnen worden gemaakt van vergunninghouders in andere EU-landen die voor sommige herkomstlanden beter uitgerust en geëquipeerd zijn en van geaccrediteerde instellingen in de herkomstlanden,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is Teevenvoorgesteld door de leden Teeven, Azough, Pechtold, Wolfsen en De Wit.
Zij krijgt nr. 15(30551).
De heer Teeven (VVD):
Onze fractie heeft heel graag dat er volgende week wordt gestemd over dit wetsvoorstel. Wij zien geen enkel procedureel bezwaar om het aan te houden tot na de zomer.
Mevrouw Azough (GroenLinks):
Voorzitter. Het wetsvoorstel biedt een principiële stap vooruit: geen ongerechtvaardigd onderscheid meer tussen homo's en hetero's bij adoptie. Gelijke behandeling staat voor GroenLinks voorop. Daarnaast biedt het wetsvoorstel een aantal praktische verbeteringen, zoals verkorting van de procedures en verkorting van de verzorgingstermijnen. Ik ben blij dat de minister niet direct afwijzend reageert op het amendement van de heer Pechtold. Ik ben ook blij dat er steun van het CDA blijkt te zijn om de verzorgingstermijn voor de tweede adoptant te laten vervallen. Dat maakt de procedure wat soepeler. Ik ben ook blij met het verlengen van de beginseltoestemming en met de opname van meerdere, aan elkaar verwante kinderen tegelijk. Ik hoop dat de motie van de heer Teeven op een Kamermeerderheid kan rekenen, zodat ook kinderen die niet per se verwant zijn hierop kunnen rekenen. Ik ben benieuwd of er draagvlak is voor effectievere handelingen met Zuid-Afrika. Ik ben ook benieuwd of de motie van de heer Wolfsen het haalt. Ik hoop het van harte. Het is slechts een hardheidsclausule die niet vooruit loopt op de commissie-Kalsbeek.
Het werk van de commissie-Kalsbeek moet afgewacht worden. Ik ben blij dat de minister zegt dat mijn vragen over de binnenlandse rechtsfiguur en buitenlands gebruik mee worden genomen.
Uit de nota naar aanleiding van het verslag blijkt dat voor paren van gelijk geslacht slechts informatie beschikbaar is in de vorm van een algemene folder met de titel Trouwen, geregistreerd partnerschap en samenwonen. Die informatie is ook op Postbus 51 te vinden. Ik vind dit een beetje mager gezien de complexe extra regelgeving waar paren van gelijk geslacht mee te maken krijgen. Ik vind dat de overheid informatie zou moeten verstrekken die specifiek is gericht op homoseksuele paren die een kind willen of een kind willen adopteren. Daarom dien ik de volgende motie in.
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
overwegende dat het gehuwde homoparen vaak ontbreekt aan informatie over de rechtspositie van de binnen hun huwelijk geboren kinderen, in die zin dat kinderen na hun geboorte door de niet-biologische ouder moeten worden geadopteerd, wil er een familierechtelijke verhouding ontstaan;
overwegende dat de informatievoorziening wordt beperkt tot het uitbrengen van een algemene folder en tot het publiceren van deze informatie op de website van Postbus 51;
verzoekt de regering, te voorzien in een actieve en brede informatievoorziening voor aanstaande (homo-)ouders over de bestaande mogelijkheden om familierechtelijke verhoudingen te creëren tussen de niet-biologische ouders en de binnen het huwelijk geboren kinderen,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door het lid Azough. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.
Zij krijgt nr. 16(30551).
Mevrouw Azough (GroenLinks):
Naar aanleiding van dit debat heb ik veel signalen ontvangen over de problemen die er sowieso zijn in de algemene adoptieprocedure: de traagheid van het CA, de procedures die veel te lang duren, de monopoliepositie van vergunninghouders. Die signalen baren mij zorgen. Het baart mij ook zorgen dat er in de afgelopen jaren geen integraal debat is gevoerd. Dit zou een algemeen beeld opleveren van de problemen op basis waarvan een integrale aanpak kan worden voorgesteld. Ik kreeg de indruk dat de minister met een aantal brieven of voorstellen op deelpunten zal komen. Dit vind ik te vrijblijvend. Ik krijg graag een integrale visie van de minister op de problemen die nu zijn gesignaleerd en een voorstel voor een integrale aanpak. Daarom dien ik de volgende motie in.
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
overwegende dat er belangrijke praktische problemen bestaan voor aanstaande adoptieouders zoals de bestaande limiet op het aantal beginseltoestemmingen, de bestaande doorlooptermijnen bij de aanmelding voor adoptie, adoptiebemiddelaars die aanstaande adoptieouders weigeren te accepteren, tekortschietende adoptiezorg en het ontbreken van een onafhankelijk klachtenorgaan;
verzoekt de regering, te voorzien in een versterkingsprogramma adoptie waarin deze bestaande praktische problemen onderzocht en eventueel aangepakt worden,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door de leden Azough, Wolfsen, Teeven, De Wit en Pechtold. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.
Zij krijgt nr. 17(30551).
Mevrouw Azough (GroenLinks):
Tot slot: wij zullen volgende week met veel plezier stemmen over zowel de moties als de amendementen en zeker over het wetsvoorstel.
De vergadering wordt enkele ogenblikken geschorst.
Minister Hirsch Ballin:
Mevrouw de voorzitter. Ik dank de leden van uw Kamer voor de instemmende reacties in tweede termijn. Ik ben ook blij dat met de beantwoording tegemoet is gekomen aan het overgrote deel van de vragen. Het moment van stemming over het wetsvoorstel en de ingediende amendementen en moties wordt uiteraard bepaald door de Kamer. Ik doe echter een beroep op de indieners van het amendement op stuk nr. 12, al is de eerste indiener op dit moment afwezig, om dat niet te handhaven. Er komt een herkansing als hij van oordeel is dat de wetgeving naar aanleiding van de commissie-Kalsbeek tekortschiet. Het in stemming brengen van dit amendement op dit moment lijkt mij niet adequaat in het licht van de werkzaamheden van de commissie-Kalsbeek. Ik doe dus een beroep op de indieners om dat amendement geen onderdeel te maken van wat nu wordt behandeld en besloten.
De heer Teeven (VVD):
Vindt de minister zelf niet dat hij bepaalde gereedschappen mist om in onrechtvaardige gevallen, die zich heel incidenteel zullen voordoen, zelf op te treden? Dat verbiedt de wet hem op dit moment. Met dit amendement wordt alleen maar een mogelijkheid gecreëerd om in heel incidentele gevallen te kunnen optreden, tot de commissie-Kalsbeek klaar is met haar rapport.
Minister Hirsch Ballin:
Ik wijs op de reële situatie. De heer Teeven heeft zelf gesproken over behandelingsduur en over de zorgvuldigheid die in deze procedure verlangd wordt. In feite betekent het inslaan van deze weg dat er een reeks verzoeken komt om uitzonderlijke omstandigheden te beoordelen, terwijl de vraag naar adoptiefouders ver achterblijft bij de bereidheid van adoptiefouders. Voor een goed functioneren lijkt mij dit dus geen raadzaam amendement. Overigens heb ik de commissie-Kalsbeek gevraagd om met spoed te adviseren. Het advies over het eerste onderdeel komt in oktober 2007 en aan het tweede onderdeel kan direct daarna worden begonnen. In dit licht en met het oog op de mogelijkheden bij de behandeling van de Wobka ligt het zeer voor de hand om dit amendement aan te houden. Ik vraag de Kamer niet om deze gedachte te laten vallen, maar om deze te laten rusten totdat het advies van de commissie-Kalsbeek er is. Het is mij bekend dat de commissie dat zelf ook op prijs stelt.
De heer Wolfsen (PvdA):
Als je de hele dag vergadert, moet je soms even naar het toilet. Ik heb de inleidende zinnen van de minister dan ook gemist. In de concrete praktijk wordt heel af en toe tegen een dergelijk geval aan gelopen. Het gaat om zeer uitzonderlijke situaties. Dit kan nauwelijks extra werk veroorzaken. Wat kan daar toch in vredesnaam tegen zijn? Het gaat om menselijke mildheid in zeer bijzondere gevallen.
Minister Hirsch Ballin:
Een beroep op menselijke mildheid is een soort loper die elke deur opent. Op het moment dat een dergelijke regeling wordt getroffen, zal iedereen die meent in bijzondere omstandigheden te verkeren daarvan gebruik maken. Dat duidde ik net als praktisch probleem aan. Ik heb gezegd welke praktische problemen ik voorzie. Ik heb ook aangegeven dat deze gedachte nog volop terug kan komen als wij op een later moment tot een ander oordeel komen, na de advisering door de commissie-Kalsbeek. Die is al gevraagd om de grootst mogelijke voortgang te betrachten. Ik verzoek de heer Wolfsen daarom om met menselijke mildheid naar mijn verzoek te kijken.
De heer Wolfsen (PvdA):
Er zijn in Nederland maar heel weinig mensen die adopteren. De meeste mensen vallen gewoon binnen de criteria. Juist omdat zo heel weinig mensen willen adopteren, zijn er nog veel minder mensen die onder zo'n uitzondering vallen. De minister kan wel doen alsof half Nederland opeens adoptieaanvragen indient, maar dat is feitelijk onmogelijk.
Minister Hirsch Ballin:
Ik moet hier niet veel meer over zeggen. Er zijn op dit moment in elk geval veel meer mensen bereid om als adoptiefouder op te treden dan er adoptiefkinderen zijn. Het amendement heeft als strekking dat die groep kan worden verruimd. Er ligt een adviesaanvraag bij een commissie die mede naar het leeftijdsaspect zal kijken. Wij hebben de commissie-Kalsbeek gevraagd om dit met voortvarendheid te doen. Het wil er bij mij dan niet in dat het nodig zou zijn om dit op dit moment te doen. Ik heb verder niet veel toe te voegen aan de argumenten. Ik hoop dat heer Wolfsen zo goed wil zijn om het op zich te laten inwerken en dan merk ik wel wat er bij de stemmingen gebeurt.
De heer Van der Staaij (SGP):
Een meerderheid van de Kamer heeft aangegeven dat zij snel stemming wil en de rapportage van de commissie-Kalsbeek dus niet wil afwachten. Heeft dat nog gevolgen voor het wetsvoorstel? U hebt in het verleden gezegd dat er dan misschien een nota van wijziging moet komen als wij toch met dit wetsvoorstel door willen en de commissie-Kalsbeek niet willen afwachten. Hirsch BallinOf zegt u dat dit bij nader inzien niet nodig is?
Minister Hirsch Ballin:
Dat zou in een situatie zijn geweest die zich nu niet voordoet. Het punt dat naar aanleiding van het rapport, dat voor oktober aan de commissie-Kalsbeek is gevraagd, aan dit wetsvoorstel had kunnen worden toegevoegd indien nu niet de stemming zou hebben plaatsgevonden, zal dus niet in dit wetsvoorstel kunnen worden meegenomen. Dat heeft niet mijn voorkeur en vandaar mijn verzoek. Als de Kamer echter beslist om het wetsvoorstel in stemming te brengen, dan ligt het bij de Eerste Kamer. In de fase van behandeling bij de Eerste Kamer is uiteraard geen nota van wijziging meer mogelijk. Dat betekent dat de gevolgen van het eerste onderdeel van de werkzaamheden van de commissie-Kalsbeek een plaats zullen moeten krijgen in een tweede wetsvoorstel. Ik zal dan uiteraard een inschatting moeten maken hoe zich dat verhoudt tot de wijziging van de Wobka, die sowieso in procedure moest komen. Hierover heb ik al eerder gesproken. Dat zal dan worden gecombineerd.
Er zijn een paar moties ingediend die betrekking hebben op de verdere ontwikkeling van de adoptiewetgeving. Ik denk dat de meeste, zo niet al die moties kunnen worden betrokken bij het tweede wetsvoorstel, waarvan ik zal bevorderen dat het zo spoedig mogelijk na de rapportage van de commissie-Kalsbeek bij de Kamer zal worden ingediend.
De heer Van der Staaij (SGP):
De heer De Wit suggereerde eigenlijk dat het eerste onderdeel waaraan de commissie-Kalsbeek werkt, namelijk een andere regeling dan adoptie voor de meemoeder, eigenlijk helemaal los staat van dit wetsvoorstel. Is dat niet al te gemakkelijk gezegd? Uit het advies van de Raad van State kwam tenslotte de vraag naar voren of er geen alternatief moet worden geboden voor de snelle adoptie, die nu juist in dit wetsvoorstel verder wordt geregeld.
Minister Hirsch Ballin:
Zeker. De heer Van der Staaij haalt terecht aan dat ik daarop ook de aandacht heb gevestigd in het algemeen overleg met de Kamer over de taakstelling voor de commissie. Dat is echter een andere vraag dan de fasering van het tot stand brengen van de wetgeving. Het had mijn voorkeur gehad om het zo te doen dat de advisering van de commissie-Kalsbeek kon worden meegenomen, maar ik heb geconstateerd dat het de voorkeur van de Kamer heeft om dit wetsvoorstel af te handelen en in een volgend wetsvoorstel gevolgen te verbinden aan de bevindingen van de commissie-Kalsbeek. Ik heb geen reden om daarvan te zeggen dat dit op de een of andere manier voor mij niet aanvaardbaar zou zijn. Het is een andere fasering, maar het is niet iets anders in de structuur van de wetgeving.
Mevrouw De Pater noemde het Haags Adoptieverdrag en de VS. Er is eerder al gezegd dat het eerder zou gebeuren. Sommige tijdsplanningen zijn inderdaad geheel consistent, zoals "nog dit jaar". Ik kan niet helemaal uitsluiten dat dit ook hier het geval is. Volgens onze laatste berichten is er een serieus voornemen om eind 2007 of begin 2008 tot bekrachtiging over te gaan. Verder heeft mevrouw De Pater gevraagd of de landen van herkomst het volledige gezinsrapport met alle feitelijke informatie over de gezinssituatie ontvangen. Het antwoord op die vraag is "ja".
Ik heb uiteraard met belangstelling de gedachtewisseling gevolgd tussen de heer Van der Staaij, de heer Pechtold en de heer Anker over de voorgeschiedenis, ook in vorige kabinetsperiodes, van de wetgeving op dit terrein. Ik heb verder eigenlijk niets toe te voegen aan wat ik in de eerste termijn over de verdediging van dit wetsvoorstel in verhouding tot de bestaande wetgeving heb gezegd. Dat betekent niet dat dit het laatste wetsvoorstel is. Ik heb al gezegd dat de evaluatie van de Wobka uit 2004 ook nog in ander opzicht tot wetgeving aanleiding geeft. Ik zal dat, ook gelet op wat er vanmiddag aan wensen en zorgen is uitgesproken met betrekking tot de adoptieprocedure en de advisering door de commissie-Kalsbeek, met voortvarendheid ter hand nemen.
De heer Van der Staaij vroeg naar het arrest van het Europese Hof voor de Rechten van de Mens. Ik heb al gezegd dat daarin maatgevend was dat er een "margin of appreciation" wordt gelaten op dit terrein aan de staten die aangesloten zijn bij het EVRM. Het argument dat ik gebruikte, dat ik uitdrukkelijk heb verwoord in de brief die ik eerder aan de Kamer heb gestuurd, met betrekking tot gelijke behandeling, is uiteraard gerelateerd aan de Nederlandse wetgeving op dit terrein en dus niet aan het arrest van het Europese Hof voor de Rechten van de Mens.
De heer Pechtold heeft in herinnering geroepen wat ik in de eerste termijn heb toegezegd. Ik geloof niet dat er nog vragen aan mijn adres waren over de concrete gevallen. Het is het beste om als er sprake is van financiële problemen die niet voldoende worden gedekt door de fiscale mogelijkheden, naar concrete gevallen te kijken. De heer Wolfsen en de heer De Roon dank ik voor de steun die zij hebben uitgesproken. Dat had ik nog niet gezegd tegen de heer De Roon. Hij is er weliswaar niet, maar ik denk dat het goed is dat ik dat nu even uitspreek.
De heer De Wit heeft in amendement op stuk nr. 12 gesproken over leeftijdsverschillen. Ik begrijp zijn argumenten uiteraard wel, maar ik denk dat wij er goed aan doen om juist op dit punt af te wachten wat er wordt geadviseerd door de commissie-Kalsbeek.
Mevrouw Azough had een opmerking over de voorlichting. Ik denk dat wij er goed aan doen om daar naar te kijken. Er moet een test worden gedaan op de aanwezigheid van voldoende materiaal op het punt van voorlichting als de wetswijziging tot stand is gekomen. Ik heb intussen begrepen dat er een folder was die op dit moment niet meer verkrijgbaar is. Als deze wetgeving tot stand is gekomen, moet er in elk geval opnieuw naar de voorlichting worden gekeken. Ik zal hier op letten.
Ik dank de heer Teeven ook voor zijn steun voor het wetsvoorstel en ik kom bij de moties. De motie-Azough c.s. op stuk nr. 17 betreft het versterkingsprogramma adoptie en heeft betrekking op praktische problemen die worden onderzocht en eventueel aangepakt. De evaluatie van de Wobka moet nog worden gevolgd door wetgeving. Ik heb in eerste termijn al gezegd dat de Inspectie jeugdzorg hiernaar zal kijken. Ik denk dat het goed is om de concrete problemen rond de Indiase kwestie daarbij te betrekken en de Kamer bij gelegenheid van de besluitvorming over vervolgwetgeving, waarvan ik al had toegezegd dat ik die met voortvarendheid zou voorbereiden, ook over mogelijk verder aan te pakken knelpunten te informeren. Anders gezegd: de motie lezende, verwijs ik naar wat ik al in eerste termijn heb toegezegd en bestaat er mijns inziens verder geen behoefte aan deze motie.
De heer Teeven heeft een motie ingediend waarmee wordt beoogd, de beginseltoestemming geldig te verklaren voor een tweede adoptie binnen de geldigheidsduur van de initiële of verlengde voor eerste adoptie ingezette beginseltoestemming. Die motie is gerelateerd aan de wetgeving. Zo zij wordt aangenomen, betrek ik haar bij de tot stand te brengen vervolgwetgeving.
In de motie van de heer Teeven staat dat de regering wordt verzocht, te onderzoeken of in sommige situaties gebruik kan worden gemaakt van vergunninghouders in andere EU-landen. Dat lijkt erg zwaar. Ik vraag mij af of de heer Teeven het ook zo zwaar bedoelt. Ik heb net gezegd dat ik zal nagaan wat er mogelijk is. Ik heb enige twijfel uitgesproken of dat veel zal opleveren, want wij weten nu al dat andere EU-landen hetzelfde probleem hebben. Ik hoop dat de heer Teeven serieus neemt wat ik net heb toegezegd. Als dat zo is, lijkt mij deze motie overbodig. Zij legt een onnodig zwaar accent, al speelt hierbij de vraag een rol wat de klankkleur van een motie is in verhouding tot een vraag die een Kamerlid stelt en waarop hij of zij een bevestigend antwoord krijgt. Ik heb net gezegd dat wij ernaar zullen kijken. Een "fully dressed" onderzoek met een enquête in 26 lidstaten lijkt mij wat zwaar in verhouding tot de kansen op succes. Wil de heer Teeven nog eens overwegen of deze motie echt nodig is?
De heer Teeven (VVD):
Voorzitter. Ik heb het antwoord van de minister goed gehoord. Ik ben blij met zijn bereidheid, maar het ging mij met name om het aanzetten van de voortrekkersrol van de minister. Hij zou het zo moeten opvatten dat hij van de Kamer een steuntje in de rug krijgt bij zijn pogingen, opdat men er in EU-verband uitkomt.
Minister Hirsch Ballin:
Ik ben erkentelijk voor elke steun in de rug, maar als u te hard duwt, is het minder aangenaam.
Mevrouw Azough heeft een motie over de voorlichting ingediend. Ik heb al gezegd dat het vanzelfsprekend is dat wij de voorlichting gaan bijwerken en aanvullen. De motie lijkt mij dus overbodig.
Mevrouw Azough (GroenLinks):
Ik maak slechts deze opmerking dat ik beide moties beschouw als noodzakelijke steuntjes in de rug.
Minister Hirsch Ballin:
Hier heb ik verder niets aan toe te voegen.
De voorzitter:
Hiermee zijn wij gekomen aan het einde van de beraadslaging over dit wetsvoorstel. Volgende week wordt hierover en over de moties gestemd. Ik herhaal over welk punt de Kamer schriftelijke informatie toegezegd heeft gekregen: geslachtsnaamwijziging bij volwassen geadopteerden, waarnaar de heer Pechtold vroeg. De andere zaken zal de minister in overweging nemen.
De algemene beraadslaging wordt gesloten.
De vergadering wordt van 15.55 uur tot 16.30 uur geschorst.
Voorzitter: Ten Hoopen
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/h-tk-20062007-4824-4839.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.