Aan de orde is het debat naar aanleiding van een algemeen overleg op 7 juni 2007 over maatschappelijke opvang.

De voorzitter:

Ik heet de minister voor Wonen, Wijken en Integratie en de staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport van harte welkom.

Mevrouw Agema (PVV):

Voorzitter. Ik citeer uit een 1500 jaar oude tekst, opgediept uit de teksten van keizer Justinianus de Grote. Ik citeer de grondlegger van ons rechtssysteem, in vertaling: "Wij zijn ons er hier van bewust dat zekere mensen ongepast leven, dat zij gelegenheid vinden om voor zichzelf oneervolle rijkdom te verwerven door wrede en verachtelijke middelen. Ze reizen door de provincie en vele andere plaatsen en misleiden ongelukkige meisjes door hun schoenen en kleding te beloven. Hiermee kopen zij hen en leiden hen terug naar deze gezegende stad. Zij houden hen in hun huizen en geven hun slecht eten en kleren en geven hen over aan hen die dit verlangen voor hun plezier. Zelf ontvangen zij het beschamende inkomen, verworven door de lichamen van de meisjes." Justinianus stelde op deze praktijk de doodstraf. Van degenen die hun huis ter beschikking stelden voor prostitutie, werd dit huis verbeurd verklaard.

Ziedaar het begin van het soutenage- en bordeelverbod, een verbod dat wij in Nederland vijf jaar geleden hebben afgeschaft. Vijf jaar geleden dacht de politiek door enkele wetten te veranderen onder andere af te komen van het verschijnsel "pooier", door aan prostituees alle bescherming van de wet te geven. Inmiddels moeten wij concluderen dat een zeer ruime meerderheid van de prostituees nog altijd een pooier heeft, terwijl de mogelijkheden om met de wet in de hand op te treden tegen misstanden afgenomen zijn. Misschien is het nuttigste dat wij vandaag kunnen doen, het geven van een duidelijk signaal om de beslissingen op dit terrein te heroverwegen. Zolang de wetten niet veranderen, kunnen wij immers weinig anders doen dan slachtoffers van pooiers en de hedendaagse moderne loverboys liefdevol op te vangen. Ik dien daarom een motie in.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat op 28 oktober 1999 de wet die de "trias vagabundica" van bedelaars, landlopers (zwervers) en souteneurs strafbaar stelde, werd afgeschaft;

van mening dat deze wet in ere hersteld dient te worden;

verzoekt de regering, de "trias vagabundica" van bedelaars, landlopers en souteneurs (inclusief de hedendaagse loverboys) opnieuw strafbaar te stellen en hen te werk te stellen in een Rijkswerkinrichting,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Agema. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 15(29325).

Mevrouw Van Velzen (SP):

Voorzitter. De Kamer had tot twee weken geleden een eeuwigheid niet gesproken over daklozen. Er is in die tijd veel gebeurd, maar er zijn ook veel problemen blijven bestaan. In ieder geval de grote steden geven aan dat zij meer geld nodig hebben. De discussie over herverdeling heeft behalve oplopende spanningen eigenlijk niets opgeleverd. Het lijkt een soort gordiaanse knoop en de oplossing is niet simpelweg geld bij de ene gemeente weghalen ten bate van een andere. Daarom dien ik de volgende motie in.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat de G4 nog 25 mln. tekort komt om daklozen adequaat onder dak te helpen;

overwegende dat de resultaten van het onderzoek "budget verdeling maatschappelijke opvang" te beperkt zijn om indien gewenst tot een rechtvaardige structurele herverdeling over te kunnen gaan;

verzoekt de regering, de Algemene Rekenkamer de opdracht te geven, te onderzoeken op welke wijze de middelen in de maatschappelijke opvang besteed worden en om advies te vragen op welke manier een herverdeling of toebedeling van extra middelen het meest adequaat is, en tot het onderzoek is afgerond geen verdere stappen te ondernemen,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Van Velzen. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 16(29325).

Mevrouw Van Velzen (SP):

Een dakloze die een huisje krijgt, zal bezoek krijgen van het Centraal Justitieel Incasso Bureau om alle boetes in een keer af te betalen, inclusief de opgelopen incassokosten. Dat leidt slechts tot nieuwe huurachterstanden. Dat kan beter.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat het voor daklozen vanwege verschillende voorwaarden moeilijk en vaak onmogelijk is om voor reguliere trajecten van schuldsanering in aanmerking te komen;

constaterende dat er voor allerlei schulden mogelijkheden worden geboden om betalingsregelingen aan te gaan, maar dat het Centraal Justitieel Incasso Bureau, zodra er een volwaardige uitkering beschikbaar is, alle boetes en incassokosten in een keer incasseert;

verzoekt de regering, een regeling te treffen met het Centraal Justitieel Incasso Bureau om ervoor te zorgen dat ex-daklozen hun boetes in delen kunnen aflossen om daarmee het risico op hernieuwde dakloosheid te voorkomen,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Van Velzen. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 17(29325).

Mevrouw Van Velzen (SP):

Wij zijn het erover eens Van Velzendat huisuitzetting niet mag voorkomen. Toch gebeurt het nog vaak.

De voorzitter:

Uw tijd is om. U hebt nog moties in te dienen?

Mevrouw Van Velzen (SP):

Twee.

De voorzitter:

U krijgt de tijd om die voor te lezen.

Mevrouw Van Velzen (SP):

De eerste motie gaat over huisuitzetting. De tweede motie over boetes voor het slapen op straat.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat ondanks verschillende convenanten met woningbouwcorporaties nog steeds mensen op straat worden gezet en dakloos worden;

constaterende dat het kabinet met haar actieplan Overlast en Verloedering in 2010 een kwart minder fysieke verloedering en ernstige sociale overlast wil bereiken;

overwegende dat de kosten voor het aanbieden van een (tijdelijke) woning lager liggen dan de kosten die dakloosheid met zich brengt;

verzoekt de regering, met verhuurders te overleggen om te voorkomen dat mensen op straat worden gezet en er zorg voor te dragen dat er te allen tijde vervangende woonruimte wordt aangeboden voor mensen die uit huis worden gezet,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Van Velzen. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 18(29325).

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat er in de maatschappelijke (nood)opvang niet altijd genoeg plaats is voor alle dak- en thuislozen;

verzoekt de regering, in overleg te gaan met gemeenten en hun te verzoeken geen boetes uit te schrijven voor "buitenslapen" zolang er onvoldoende capaciteit is in de (nood)opvang,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Van Velzen. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 19(29325).

Wij wachten even tot alle moties zijn rondgedeeld.

De vergadering wordt enkele ogenblikken geschorst.

Staatssecretaris Bussemaker:

Mevrouw de voorzitter. Ik begin met de eerste motie van mevrouw Agema. Ik prijs mevrouw Agema voor haar creativiteit, historische kennis en de citaten die zij heeft opgediept, maar ik zeg tegelijkertijd dat ik het hartgrondig met haar oneens ben. Ik ben van mening dat wij in de aanpak van de maatschappelijke opvang juist vooruit moeten en niet achteruit. Ik heb dit ook tijdens het algemeen overleg gezegd. Mevrouw Agema heeft in dat overleg ook al haar kritiek geuit op de plannen van aanpak en gepleit voor een rijksinstelling.

Ik onderschrijf haar kritiek op het plan niet, zeg ik nog maar een keer. Ik benadruk dat die plannen van aanpak allerminst vrijblijvend zijn. Dit zijn plannen waarin mensen aangesproken worden op hun verantwoordelijkheid en waarbij drang en dwang gebruikt kunnen worden, ook richting daklozen. Gemeenten kunnen bijvoorbeeld verplicht budgetbeheer opleggen.

Kortom, dit lijkt mij een motie waarmee wij een stap achteruit zetten in plaats van vooruit. Daarom ontraad ik de aanneming van deze motie.

Mevrouw Agema (PVV):

Ik ga ervan uit dat de staatssecretaris het toch wel met mij eens is dat het een achteruitgang is dat wij sinds 1999 eigenlijk niets meer kunnen doen tegen het verschijnsel loverboys. Is zij het met mij eens dat loverboys opnieuw strafbaar gesteld moeten worden, omdat wij er dan iets tegen kunnen doen?

Staatssecretaris Bussemaker:

Dan voeren wij een heel ander debat, namelijk over loverboys, terwijl wij nu spreken over de maatschappelijke opvang. Daarvan zeg ik dat in de afgelopen jaren de investeringen en de aanpak geleid hebben tot een substantiële vermindering en dat wij die lijn verder moeten doorzetten. Daarom ben ik een groot voorstander van de plannen van aanpak.

Mevrouw Van Velzen heeft een motie ingediend waarin de regering wordt verzocht de Algemene Rekenkamer te vragen onderzoek te doen naar de besteding van de middelen in de maatschappelijke opvang en te adviseren over de vraag of een herverdeling het meest adequaat is. Zij constateert dat de G4 nog 500 mln. tekort komen. Dat is feitelijk niet juist. De G4 zijn de eerste die plannen van aanpak hebben gemaakt voor een integrale aanpak voor de maatschappelijke opvang waarin zowel het wonen, het inkomen, de zorg en de dagbesteding gecombineerd worden en een integraal beleid daarvoor wordt gemaakt. Het vorige kabinet heeft afgesproken dat er een voorfinanciering komt voor de vier grote steden.

Tegelijkertijd is geconstateerd dat er geen signalen zijn dat het totale budget voor maatschappelijke opvang niet toereikend is en dat er dus wellicht gemeenten zijn die relatief minder daklozen hebben en minder druk op de maatschappelijke opvang. Die moeten dan inderdaad iets afdragen aan de vier grote steden. Wij hebben erop aangedrongen dat ook die andere gemeenten een plan van aanpak maken. Zwolle is daarvan een goed voorbeeld; het is de eerste gemeente buiten de G4 die dit heeft gedaan. Dan ontstaan er ook voor die andere gemeenten meer mogelijkheden om aanspraak te maken op ABWZ-middelen. Er zijn immers mensen die wel geïndiceerd zouden kunnen zijn, maar zij krijgen die middelen niet.

Dit lijkt mij de lijn die wij moeten voortzetten. Ik heb geen behoefte aan uitstel door de Algemene Rekenkamer om een verder onderzoek te vragen. Ik ontraad daarom de aanneming van deze motie.

Mevrouw Van Velzen (SP):

De G4 geven zelf aan dat er tekorten zijn, maar dat lijkt mij niet de kwestie. Er is in de afgelopen jaren langdurig gediscussieerd over de verdeling van de middelen voor de maatschappelijke opvang. Die discussie heeft geen oplossing opgeleverd. De staatssecretaris heeft kennis kunnen nemen van deze erfenis van het vorige kabinet. Ik kom nu met een oplossing. Ik denk dat de Algemene Rekenkamer die kluwen goed kan ontwarren. Heeft de staatssecretaris inhoudelijke argumenten waarom zij deze oplossing niet met open armen ontvangt?

Staatssecretaris Bussemaker:

Deze discussie loopt inderdaad al heel lang en alle gemeenten doen eraan mee. Het vorige kabinet heeft die discussie samen met alle gemeenten gevoerd en toen hebben de gemeenten gezegd dat er een onderzoek moet worden gedaan om na te gaan of de verdeling nog klopt. Dit onderzoek is uitgevoerd en vervolgens is er om een second opinion gevraagd. Die wijst uit dat er nog problemen zijn. Nu bekijken wij of wij de feitelijke gegevens beter op orde kunnen krijgen voordat wij een definitieve beslissing nemen over hoe wij verder gaan met de verdeling van de middelen via de verdeelsleutel.

Mevrouw Van Miltenburg (VVD):

Ik heb de staatssecretaris goed gehoord en ik denk dat ik het met haar eens ben. Maar ik blijf wel met een vraag zitten. Zij zegt dat gemeenten een beroep kunnen doen op de AWBZ als zij een plan van aanpak hebben. Er zijn dus in principe meer middelen beschikbaar als gemeenten aan de voorwaarden voldoen. Doe dan ook de toezegging dat diezelfde mogelijkheden ook na dit jaar beschikbaar zijn in de AWBZ. Ik heb de staatssecretaris eerder horen zeggen dat er bij de begroting aanpassingen te verwachten zijn op de functieondersteunende begeleiding. Daarmee heeft zij dan nu wel een mooie worst, maar die kan best in oktober al opgegeten zijn.

Staatssecretaris Bussemaker:

Dit gaat echt over twee verschillende zaken. Het gaat hier om mensen die recht zouden hebben op AWBZ-middelen als zij geïndiceerd zouden zijn. Die middelen zeg ik de gemeenten dus niet voor een jaar toe, maar die zijn structureel. Los daarvan is er een probleem en dat heb ik al eerder verteld. Ik ben geconfronteerd met een erfenis, namelijk met een structurele overschrijding in de AWBZ. Hoe wij dat gaan oplossen, lijkt mij iets voor een ander moment want het heeft niet direct te maken met de maatschappelijke opvang.

Mevrouw Van Miltenburg (VVD):

Natuurlijk gaat het om mensen die recht zouden hebben op een indicatie en daarmee op AWBZ-gelden. Het gaat er alleen om dat u die grondslag op basis waarvan zij dat recht nu zouden hebben, volgend jaar wel in stand moet laten. Anders is het een worst die al is opgegeten voordat je eraan kunt beginnen.

Staatssecretaris Bussemaker:

Het zijn echt twee afzonderlijke discussies. Die discussie over de vormgeving van de AWBZ gaan wij nu niet voeren. Als er iets in verandert, dan ga ik niet iets veranderen dat alleen de groep in de maatschappelijke opvang treft. Er maken verder veel verschillende groepen gebruik van de ondersteunende begeleiding. Als wij daaraan iets zouden doen, dan gaan wij dat goed AWBZ-breed bekijken en niet toegespitst op de maatschappelijke opvang.

Mevrouw Joldersma (CDA):

Ik kom even terug op uw reactie op de motie van mevrouw Van Velzen. In het algemeen overleg zei u volgens mij dat alle gemeenten plannen van aanpak kunnen aanbieden en dat u die ook zal gebruiken om de scheiding tussen wat des gemeentes en wat des AWBZ's is als het ware op te schonen. Ook hebt u gezegd dat voor de verschillende gemeenten zal worden bekeken of de maatstaf van een derde eigen bijdrage gemeenten en twee derde bijdrage Rijk in elk plan van aanpak moet worden toegepast. Heb ik dat destijds inderdaad goed begrepen?

Staatssecretaris Bussemaker:

Dat hebt u goed begrepen met dien verstande dat de verdeling in een derde en twee derde voor de G4 geldt, maar geen algemene verdeelsleutel is. Dat hangt weer af van wat gemeenten nu aan extra middelen doen en in hoeverre zij al gebruik maken van de AWBZ. Ik heb ook gezegd dat ik gemeenten op hun eigen verantwoordelijkheid wijs. De maatschappelijke opvang zal deels betaald moeten worden uit rijksmiddelen en deels uit gemeentelijke middelen. De onderzoeken die lopen en al zijn uitgevoerd en de verfijning die wij nu nog gaan aanbrengen, dragen er allemaal toe bij dat wij beter zicht krijgen op de verdeling van die middelen. Dat lijkt mij een stuk sneller dan nu opnieuw een onderzoek vragen aan de Algemene Rekenkamer, want dan zijn wij anderhalf jaar verder en kunnen wij in de tussentijd helemaal niets doen.

Mevrouw Van Velzen heeft ook een motie ingediend die de regering vraagt, een regeling te treffen met het Centraal Justitieel Incasso Bureau om ervoor te zorgen dat ex-daklozen hun boetes in delen kunnen aflossen om daarmee het risico op hernieuwde dakloosheid te voorkomen. Ik erken dat veel mensen die in de maatschappelijke opvang zitten, te kampen hebben met schulden. Om ervoor te zorgen dat mensen weer zelfredzaam zijn, is het nodig om voor die schulden een oplossing te vinden. Gelukkig gebeurt dat ook al vaak. Ik wijs bijvoorbeeld op de modelaanpak schuldhulpverlening en schuldsanering uit het plan van aanpak maatschappelijke opvang. Daarom zijn die plannen zo belangrijk, aangezien de schulden niet gezien worden als een geïsoleerd onderdeel, maar worden samengenomen met een aantal andere aspecten en integraal worden aangepakt. Ik erken dat in de praktijk regelmatig blijkt dat de inning van boetes door het Centraal Justitieel Incasso Bureau daarbij een obstakel is. Dat komt omdat de huidige wet- en regelgeving het CJIB beperkte mogelijkheden biedt voor betalingsregelingen en het CJIB de plicht heeft 100% van de opgelegde sancties te innen.

Ik ben daarom blij dat het CJIB en de Nederlandse Vereniging voor Volkskrediet een convenant overeen zijn gekomen waardoor in beginsel alle openstaande sancties meegenomen kunnen worden in een schuldhulpverleningstraject. Dit convenant is mogelijk geworden door de herziening van de schuldsaneringsregeling natuurlijke personen en treedt op 1 augustus aanstaande in werking. Dat lijkt mij een belangrijke verbetering met betrekking tot het genoemde probleem. Ik heb de Kamer op 7 juni ook al toegezegd dat ik in overleg met mijn collega's van SZW en Justitie specifiek de incassoproblematiek van daklozen zal inbrengen. Met hen zal ik bezien of het convenant van het incassobureau en de Nederlandse Vereniging voor Volkskrediet voldoende soelaas biedt. Deze gesprekken moeten nog plaatsvinden, maar wij zullen de vinger aan de pols houden en bezien of er aanleiding tot verbetering is.

Mevrouw Van Velzen (SP):

Ik heb het idee dat het convenant specifiek is bedoeld voor mensen die in een schuldsaneringstraject zitten. Wij spreken hier ook over een groep mensen die, juist omdat zij een daklozenuitkering hebben, vaak niet in aanmerking komen voor een schuldsaneringstraject en die zodra zij een volwaardige uitkering hebben, worden geconfronteerd met die boetes. Er is dan een periode waarin zij die boetes moeten gaan betalen en nog niet in een schuldsaneringstraject zitten, al is het maar omdat er grote achterstanden zijn. Erkent de staatssecretaris dat er een groep is die niet onder dat convenant valt en waarvoor wij ook iets moeten doen?

Staatssecretaris Bussemaker:

Ik heb al gewezen op de integrale aanpak en de belangen in het kader van de plannen van aanpak. Dit onderwerp hoort bij het gemeentelijke niveau, waar de schuldsanering wordt aangepakt. Staatssecretaris Aboutaleb is er de afgelopen tijd al zeer voortvarend mee bezig geweest en heeft afspraken hierover gemaakt met gemeenten. Gemeenten moeten vervolgens hun verantwoordelijkheid nemen door dit probleem integraal aan te pakken. Ik wijs op de plannen van aanpak in de G4 waarin specifieke onderdelen zijn gericht op de aanpak van de problematische schulden en preventie daarvan. Die zaken worden samen georganiseerd met maatschappelijke organisaties. Ik ontraad dus het aannemen van deze motie.

Minister Vogelaar:

Ik behandel twee moties van mevrouw Van Velzen. In de eerste wordt gevraagd om te voorkomen dat mensen op straat worden gezet en om een overleg met de verhuurders te starten om er zorg voor te dragen dat er te allen tijde vervangende woonruimte wordt aangeboden aan mensen die uit hun huis worden gezet. In het algemeen overleg was een discussie over het aantal huisuitzettingen, waar dit verzoek nauw mee samenhangt. Ik heb toen gezegd dat in elk geval in het plan van aanpak van de G4 het streven is opgenomen om het aantal huisuitzettingen in 2008 terug te brengen tot minder dan 30% van dat in 2005.

Er is in dat overleg ook gevraagd of er zicht is op het totale aantal huisuitzettingen in de gemeenten. Ik had dat cijfer toen niet paraat. Ik heb contact opgenomen met de branchevereniging van woningcorporaties Aedes om te vragen of zij die informatie hebben. Het blijkt nog niet eenvoudig te zijn om die cijfers te herleiden naar het niveau van gemeenten doordat corporaties vaak in verschillende gemeenten actief zijn. Ik neem aan dat het in elk geval mogelijk is om die informatie op het niveau van de corporaties binnen afzienbare tijd aan de Kamer te verstrekken. Of die cijfers ook kunnen worden vertaald naar gemeenten, kan ik nu nog niet overzien.

Ik ben best bereid om een overleg te starten met verhuurders om zo veel mogelijk te voorkomen dat mensen op straat worden gezet. Het venijn zit voor mij echter in het tweede deel van de motie waarin wordt verzocht er om zorg voor te dragen dat te allen tijde vervangende woonruimte wordt aangeboden aan mensen die uit hun huis worden gezet. Ik ben bereid om toe te zeggen dat ik mij ervoor zal inzetten om dat te bevorderen. Conform de motie zoals die nu is geformuleerd, zou ík ervoor moeten zorgen dat dit in geen enkele gemeente ooit zal voorkomen. Ik ben niet in de positie om hier een harde toezegging te doen dat dit in heel Nederland niet zal voorkomen, zelfs al zou ik dat willen. Dat kan ik niet garanderen, want ik zit niet aan de knoppen. Ik kan er wel een gesprek over voeren en proberen, partijen daartoe te bewegen. Het is echter aan lokale partijen, dus gemeenten en huurders, om daar afspraken over te maken. De motie is naar de letterlijke tekst onuitvoerbaar. Tegen die achtergrond moet ik de aanneming ervan ontraden, hoe sympathiek ik de intentie van de motie ook vind.

Mevrouw Van Velzen verzoekt mij door middel van haar tweede motie om gemeenten ertoe te bewegen, geen boetes op buitenslapen uit te schrijven zolang er onvoldoende capaciteit in de noodopvang is. Boetes behoren niet tot mijn bevoegdheden. Volgens mij vraagt u mij in feite om gemeenten aan te zetten tot het creëren van een gedoogsituatie. U kunt mij dat alleen niet in gemoede vragen. Wel kunt u mij vragen, te bevorderen dat er voldoende capaciteit in de noodopvang komt. Daar zeg ik graag ja op. Alle plannen van aanpak zijn ook gericht op het tot stand brengen daarvan. Mij vragen om een gedoogsituatie in gemeenten te bevorderen, gaat mij echt te ver. Tegen die achtergrond lijkt mij dat ik ook de aanneming van deze motie moet ontraden.

Mevrouw Van Velzen (SP):

Voorzitter. Ik vraag de minister niet, een gedoogsituatie te bevorderen. Ik vraag haar alleen om ervoor te zorgen dat buitenslapen niet strafbaar is zolang er geen oplossingen zijn. Zolang er niet genoeg capaciteit in de noodopvang is, zou het niet strafbaar moeten zijn. Ik heb het niet over gedogen, maar over het veranderen van de wet op dat punt. Ik weet dat dit aan de gemeentelijke politiek is en dat dit vaak in een APV staat. Ik vraag de minister, die het volgens mij helemaal met mij eens is, om eens een gesprek met gemeenten aan te gaan over de bizarre situatie dat mensen boetes moeten betalen als zij buiten slapen, terwijl gemeenten hun geen alternatief bieden.

Minister Vogelaar:

Wat is precies de strekking van uw motie? U vraagt mij toch om gemeenten te vragen om geen boetes op te leggen? Als dat zo is, moet ik gemeenten in feite vragen om de verordeningen op dat punt aan te passen. Dat is iets anders. Dat staat niet in de motie. In de motie staat: om geen boetes uit te schrijven voor buitenslapen. Dat kan ik echt niet anders opvatten dan op de manier die ik zojuist heb aangegeven. U hebt mij niet gevraagd, overleg te voeren met als doel dat de verordeningen worden aangepast. Ik blijf er dus bij dat ik deze motie niet naar de letter kan uitvoeren.

Mevrouw Van Velzen (SP):

Dan pas ik die motie aan.

De beraadslaging wordt gesloten.

De voorzitter:

De stemmingen over de ingediende moties vinden volgende week plaats.

De vergadering wordt enkele ogenblikken geschorst.

Naar boven