Aan de orde is de behandeling van:

het wetsvoorstel Vaststelling van de begrotingsstaten van het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (VII) voor het jaar 2006 (30300 VII)

, en van:

- de motie-Irrgang/Duyvendak over het laten vallen van politieke ambtsdragers onder een vergelijkbaar stelsel van arbeidsongeschiktheidsverzekering als werknemers (30300 VII, nr. 8);

- de motie-Dubbelboer c.s. over een fonds voor de subsidiëring van de lokaal of regionaal vertegenwoordigende partijen (30300 VII, nr. 9);

- de motie-Fierens/Szabó over het spoedig reageren op klachten van burgers (30300 VII, nr. 10).

(Zie wetgevingsoverleg van 21 november 2005.)

De algemene beraadslaging wordt geopend.

Mevrouw Albayrak (PvdA):

Voorzitter. Het ministerie van BZK: het ministerie Bijna Zonder Kracht, het ministerie Bestuurlijk Zonder Koers of misschien toch het ministerie van Behoorlijk Zwakke Kerels? Dit laatste is inderdaad tegenstrijdig, want kerels zijn het wel en ook aardige kerels, zo weet ik. Maar wat doen zij eigenlijk nog op dat ministerie? De veiligheidsdiscussie is blijkbaar met instemming van de minister van BZK geworden tot een nationale terreur- en criminaliteitsbestrijding en dát doet ministerie Donner. Bestuurlijke vernieuwing? Was het maar waar dat een andere minister ermee aan de haal is gegaan. Wij kunnen misschien beter spreken van: wijlen de bestuurlijke vernieuwing. Grotestedenbeleid? Voor minister Pechtold is het helaas: kijken, kijken, maar niet kopen. Ofwel: hij ziet de problemen wel, maar filosofeert erop los, richting de toekomst, want met zijn eigen ideeën mag hij nu even niet regeren.

Waarom gaat het er zo belabberd aan toe? Dat zal ik u laten zien aan de hand van de volgende thema's. Ik noem de discussie over een veiligheidsministerie. Uit de brief van minister Pechtold van 18 november volgt dat de conclusies betreffende de discussie over het concentreren van bevoegdheden en verantwoordelijkheden binnen de veiligheidsketen, pas in een volgende kabinetsperiode worden genomen. Als het gaat om de eventuele vorming van één veiligheidsministerie, heeft de PvdA-fractie in ieder geval óók geen haast. Wij hebben nog vele vragen bij nut en noodzaak ervan en bij eventuele vormgeving van verdere concentratie.

Ook het kabinet ziet graag een aantal, nog niet volledig uitgekristalliseerde aspecten nader uitgewerkt en heeft de commissie-Brinkman opdracht gegeven voor een vervolg op het onderzoek. Wat urgent is op dit moment, is de constatering van de commissie-Brinkman dat er wat betreft de organisatie van de aanpak van terrorisme heel wat mis is in Nederland. Daar heeft de PvdA-fractie bij de behandeling van de Justitiebegroting ook al bij stilgestaan. Deze kritiek is geheel in lijn met de eerdere conclusies van het rapport-Havermans. Dat rapport sprak van een onnodige bestuurlijke en operationele drukte, waardoor de slagkracht in de terrorismebestrijding werd verminderd.

Minister Donner maakt nu wat badinerende opmerkingen over het rapport-Brinkman. Het was een tussenrapportage met meningen van buitenstaanders op beelden van diezelfde buitenstaanders en dat terwijl alle experts terzake erbij betrokken waren. Wij hebben het dan niet over de minsten: de nationale coördinator terrorismebestrijding, de directeur-generaal veiligheid van het ministerie van BZK en de directeur-generaal rechtshandhaving waren erbij betrokken. Het is een belangrijke zorg die uit dit rapport spreekt en het is dan een merkwaardige reactie van de minister van Justitie.

Delen deze beide ministers van BZK de mening van minister Donner over het rapport-Brinkman? Zo nee, dan geven zij toe dat er flink wat mis is met de organisatie van de nationale terreurbestrijding. Als zij wel de mening van minister Donner delen, dan delen zij de mening dat er zware kritiek is op de commissie-Brinkman. Delen zij die mening, dan kan ik toch niet anders zeggen dan dat het raar is dat zij diezelfde commissie een vervolgopdracht geven. Immers, zij trekken dan conclusies op basis van beelden die volgens minister Donner niets met de werkelijkheid te maken hebben. Hij kan zich er niet in vinden; dat is nogal een zware aantijging. Maakt u dus alstublieft een keuze, ministers. Er moet in dit debat – dat zal waarschijnlijk aanstaande donderdag zijn, als u antwoordt – een duidelijk antwoord op deze vraag komen. De sense of urgency lijkt bij minister Donner zoek. Ik hoop dat dat niet het geval is bij de ministers die hier vandaag aanwezig zijn.

De heer Algra (CDA):

Ik was wat verbaasd over het begin van het betoog. Ik dacht dat er vandaag een sprookje verteld zou gaan worden. Dat doe ik ook regelmatig, maar dan in een iets andere setting.

Kennelijk heeft de PvdA geen haast met het veiligheidsministerie. Mevrouw Albayrak vraagt naar de visie van het kabinet, maar wat is de visie van de PvdA op het veiligheidsministerie en daaraan gekoppeld op de aanpak van terrorisme en andere onderwerpen over veiligheid?

Mevrouw Albayrak (PvdA):

De PvdA wacht de uitwerking in het rapport van de commissie-Brinkman af. Daar staan slimme zaken in. Eén ding hebben wij al wel gezegd: het Openbaar Ministerie zal er never nooit een onderdeel van mogen zijn, dat blijft apart. Het OM wordt geen onderdeel van de crime fighters in dit land. Dat is één piketpaal. Voor het overige doet de fractie van de PvdA in dit debat in de toekomst voluit mee.

Over prestatiecontracten is de visie van de PvdA helder: meer kwaliteit en niet alleen maar kwantiteit. Allereerst kan er veel efficiencyvoordeel geboekt worden bij de kwantitatieve contracten. Maar de misdrijven die niet voor iedereen direct zichtbaar zijn, mogen ook niet vergeten worden. Juist omdat ze niet direct zichtbaar zijn, dreigen ze aan de aandacht bij de prestatiecontracten te ontsnappen. Ik doel bijvoorbeeld op eergerelateerd geweld en huiselijk geweld. Ook daar moeten concrete en controleerbare afspraken over komen in de volgende ronde van de prestatiecontracten. Daarnaast moeten er in de prestatiecontracten onder andere afspraken komen over preventiegerichte maatregelen.

Ten eerste noem ik de afspraken die politiekorpsen maken met instellingen zoals scholen, welzijnsinstellingen en ziekenhuizen. Met wie onderhouden zij contacten en hoe wisselen zij informatie uit? Ik noem de dienstverlening aan bewoners; openingstijden, telefonische bereikbaarheid, etc. Te denken valt aan het aantal uren voor preventieve inzet ten behoeve van jongeren, bijvoorbeeld bij de samenwerking met scholen. Verder moeten doelstellingen vastgelegd worden over de omgang met slachtoffers. Dat zijn zaken die echt een plaats moeten krijgen in de prestatiecontracten als wij ook de kwaliteit willen gaan bewaken, en niet alleen maar de kwantitatieve bulk in de cijfers terug willen zien.

De heer Algra (CDA):

Vindt de PvdA het goed dat er straks sneller geschakeld kan worden, dat er efficiënt met de afspraken kan worden omgegaan, en dat wij met beleidsdoelstellingen gaan werken in plaats van de spreiding over een periode van drie jaar?

Mevrouw Albayrak (PvdA):

Daar zegt u iets gevaarlijks. Ik weet dat u doelt op de discussie over het politiebestel. Ik kom daar straks uitgebreid op terug.

In een schriftelijk antwoord op een vraag van de heer Straub tijdens het begrotingsoverleg van vorige week, schrijft minister Remkes dat de prestatiecontracten na de centralisatie, na aanname van het wetsvoorstel Versterking rijksbevoegdheden, landelijke doelstellingen zullen gaan heten. Deze zullen meer ketengericht zijn en meer gericht op kwaliteit, preventie. De PvdA trekt hieruit twee conclusies. Wij maken een en ander niet afhankelijk van de discussie over centralisatie. Verder moet die preventieve kant niet wellicht, maar zeker in de prestatiecontracten komen.

Mijn volgende punt is de lokale verankering en de betrokkenheid van burgers. Burgers moeten meer betrokken zijn bij de prestaties van de politie. Minister Remkes heeft ooit gezegd dat wat hem betreft de politie niet langer je beste vriend hoeft te zijn. Maar als dat ertoe leidt dat het vertrouwen in de politie achteruitgaat, kan dat al snel gevolgen hebben voor het veiligheidsgevoel van burgers. Het rapport Actieve wederkerigheid, dat onlangs naar de Kamer is gestuurd, biedt aanknopingspunten ook al zijn de conclusies niet mals. Er is over de periode 1993-2005 sprake van een flinke daling van de tevredenheid over de politie bij de burgers. In de aanbiedingsbrief bij het rapport schrijft de minister dat er, om ervoor te zorgen dat burgers meer vertrouwen gaan krijgen, op z'n minst sprake moet zijn van gelijkwaardigheid in de contacten tussen burgers en politie. Die burgers willen namelijk ervaren dat hun contact met de politie tot zichtbare actie leidt. Wij willen dat ook. Om de minister te helpen, doen wij de volgende suggesties.

De minister schrijft terecht dat er iets met de aangiften gedaan dient te worden. Dat klopt, maar voordat er iets met aangiften gedaan kan worden, moet er aangifte gedáán zijn. Alle technologische ontwikkelingen en voorlichting (de goede site www.nederlandveilig.nl) ten spijt, blijkt dat niet altijd gemakkelijk. Bovendien is elektronische of telefonische aangifte niet de oplossing voor alle problemen. Als je je verhaal kwijt wilt, moet je naar de politie kunnen gaan. Als je dan te horen krijgt dat je over een paar dagen moet terugkomen, denk ik niet dat je het gevoel meeneemt dat je serieus genomen bent. Dat moet anders en vooral sneller, bijvoorbeeld binnen 24 uur. Erkent de minister dit probleem en, zo ja, gaat hij in de volgende prestatiecontracten ook eisen stellen aan de snelheid waarmee aangifte gedaan kan worden?

Ik doe een tweede suggestie. Burgers gaan zich serieus genomen voelen door de politie en, belangrijker nog, zich veiliger voelen als zij invloed kunnen uitoefenen op de manier waarop de politie de veiligheid in de buurt aanpakt. Bewoners weten zelf het beste waarom zij zich onveilig voelen en kunnen dan ook heel goed aangeven waar in de buurt meer aan gewerkt moet worden als het gaat om veiligheid. Geef burgers daarom de mogelijkheid om een wijkbudget voor veiligheid te kunnen inzetten. Ik denk bijvoorbeeld aan 5% van het budget van de politie en/of andere organisaties die iets aan veiligheid in de buurt doen. Dat kan veel betekenen voor de betrokkenheid van burgers en daarmee voor de cohesie in een buurt. Ik hoor graag een reactie van de minister die verantwoordelijk is voor het grotestedenbeleid.

Met de inzet van een deel van het budget door de politie ben je er niet als er geen lokaal geïntegreerd veiligheidsbeleid is. Het probleem daarbij is dat er dan eerst goed inzicht moet komen in de effectiviteit van projecten die tot op heden bedacht zijn en nog bedacht gaan worden in het kader van de buurtveiligheid. Dat moet goed in kaart gebracht worden. De PvdA heeft dat al gedaan: wij zijn met Meer rood op straat in vele wijken geweest. Wij hebben toen onder meer gezien dat jongeren in Groningen zelf verantwoordelijk zijn gemaakt voor het opknappen van hun buurthuis. Verder zijn het preventieproject tegen scooteroverlast in Enschede en het project Leren op de winkelvloer, waar jongeren stageplekken in winkels krijgen en zien wat het betekent als zij overlast veroorzaken, een kleine greep uit de vele ideeën en projecten. Het zou goed zijn als deze projecten een keer met elkaar vergeleken worden om te bekijken wat echt effect heeft op de buurtveiligheid. Er is veel kennis en er zijn allerlei initiatieven genomen in het land, maar in de verschillende gemeenten lijkt men toch steeds weer het wiel uit te vinden. Mijn vraag is dan ook of de minister bereid is om positief te reageren op de roep van MKB-Nederland, de VNG en Aedes om wetenschappelijk onderzoek naar de effectiviteit van buurtveiligheidsprojecten. Wil hij dit faciliteren?

Concreet wil ik de minister vragen of hij een landelijke invoering ziet zitten van de, alweer Rotterdamse, OK-punten. Dit geesteskind van de Stichting Meld Geweld is een brede samenwerking tussen de Stichting Meld Geweld, de gemeente en bijvoorbeeld horecaondernemers. Er zijn herkenbare OK-punten in de stad, veilige havens waar mensen in nood naar toe kunnen, waar zij getrainde mensen treffen die hen opvangen met zeer korte lijnen naar de politie. Geboren in Rotterdam, rijp voor het land. Ja toch? De vraag is alleen hoe wij dat gaan realiseren?

Over het politiebestel is al veel gezegd tijdens het begrotingsoverleg. Ik wil daar nu dan ook kort over zijn. Ik benadruk nogmaals dat de toetssteen voor welke verandering in het politiebestel dan ook is dat de veiligheid daarmee gediend moet zijn. Er zijn geen aanwijzingen dat het zo slecht met de veiligheid is gesteld dat dit een grote reorganisatie rechtvaardigt. Het kabinet schermt immers zelf met de steeds betere veiligheidscijfers. Wel zien politie en gemeenten steeds meer zelf het belang van een hechte onderlinge samenwerking en daar werken zij ook hard aan. Minister Remkes loofde afgelopen zondag in het programma Buitenhof bijvoorbeeld nog Rotterdam en Amsterdam. Zij hebben dat voor elkaar gekregen zonder dat zij centralisatie nodig hadden. Geef politie en korpsbeheerders dus eerst zelf de kans om te bewijzen dat zij ook zonder centralisatie in staat zijn om een concern Nederlandse politie op te richten. De korpsbeheerders hebben al een voorstel gedaan voor een landelijke beheersorganisatie. Daar is draagvlak voor. Ik roep de minister op om die beheersorganisatie te accepteren in plaats van steeds te roepen dat het geen alternatief is voor centralisatie. Hij moet ophouden met de korpsbeheerders zo van zich te vervreemden, want daar wordt Nederland in ieder geval niet veiliger van.

De voorzitter:

Er is een aantal vragen aan u. Ik merk ook even op dat u door uw tijd heen bent.

De heer Algra (CDA):

Ik wil even ingaan op het verzoek om korpsbeheerders de kans te geven om een concerngedachte op te bouwen. Ik kijk in dit verband even naar de automatisering. Vanaf het eind van de jaren negentig wordt al gesproken over een eenduidig automatiseringssysteem zodat informatie-uitwisseling bij de politie goed kan plaatsvinden. De PvdA moet dan toch ook tot de conclusie komen dat de korpsbeheerders en de korpsen in Nederland een heleboel kansen gehad hebben, maar die kansen kennelijk niet gegrepen hebben.

Mevrouw Albayrak (PvdA):

De kritiek op de huidige situatie ziet de PvdA ook wel. De vraag is of je daardoor moet overgaan tot een totale reorganisatie met alle gevolgen van dien. Door die reorganisatie zou de hele politieorganisatie de komende tijd in zichzelf gekeerd moeten gaan werken, terwijl de politie nu, laat of niet, goed bezig is. Volgens mij is dat nu juist iets waarmee wij de organisatie niet moeten belasten. Dat is iets waar de veiligheid niet mee gediend is.

De heer Algra (CDA):

Nu gaat u een stap verder. U zei zojuist dat u vindt dat de korpsbeheerders een kans moeten krijgen. De vraag is of u vindt dat zij op dit punt nog geen kans gehad hebben en dus nog een kans verdienen. Het CDA is van mening dat zij die kans, in de tijd gezien, meer dan gehad hebben. In het antwoord hierop behoeft u trouwens niet de hele stelseldiscussie te betrekken; die discussie krijgen wij nog uitgebreid in de Kamer.

Mevrouw Albayrak (PvdA):

Laat ik het eens omdraaien: het is toch wel erg mager als dat uw argument is om de hele politieorganisatie te centraliseren. Zij hebben op dat punt een kans gehad, zij hebben ook de kans gehad om politiewagens gezamenlijk in te kopen. Dat kan veel goedkoper en efficiënter. Al die beheerszaken tezamen stellen de politie Nederland voor een probleem. Dat ziet de politiek. Dat ziet de Partij van de Arbeid. Wij willen de politie bijvoorbeeld tot 2008 de kans geven om te bewijzen dat zij het kan. Dan heb je de inhoudelijke centralisatie waar de minister op uit is, door middel van landelijke beleidsdoelen waarin wordt verteld wat de politie allemaal wel en niet moet doen en, nog sterker, waar het geld naartoe moet, niet nodig. Dit gaat voornamelijk om beheer. Er is een plan van de korpsbeheerders. Dat moet de minister gewoon omarmen.

De heer Algra (CDA):

De PvdA wil kennelijk het hele bestel bij dit debat betrekken. Zij wil de korpsbeheerders en de korpsen een kans geven die zij ruimschoots hebben gehad. Daar verbaast de CDA-fractie zich over.

Mevrouw Albayrak (PvdA):

Voorzitter. Ik rond af met twee punten voor minister Pechtold, die verantwoordelijk is voor het grotestedenbeleid.

Als er in Nederland één zaak verantwoordelijk is voor de aantasting van de leefbaarheid in de meest kwetsbare wijken, dan is dat de groeiende criminaliteit rondom softdrugs. Toen minister Pechtold net was aangetreden, heeft hij daar met heel veel lef veel woorden aan gewijd, maar hij stond vervolgens als eerste in vak K om te zeggen dat het over de toekomst gaat en dat daarover afspraken zijn gemaakt waaraan ook hij gebonden is. Het legaliseren van softdrugs, of het reguleren van de achterdeur, waar ik al blij mee ben, dat wil de minister nu even niet. Dat is nogal fors, want daarmee zegt de minister voor het grotestedenbeleid dat hij de huidige, uit de klauwen gelopen situatie van overlast, verloedering, brandgevaarlijkheid et cetera in die wijken gewoon laat bestaan. Hij doet dat omdat minister Donner daartegen juridische bezwaren ziet. Die bezwaren komen van Chirac! Dat zijn de Europese vingertjes. Daar moeten wij na het Europese referendum toch echt van af zijn. Luistert de minister naar de burgemeesters van Groningen, Leeuwarden, Amsterdam en Rotterdam, of luistert hij naar de Europese regeringsleiders die het maar niks vinden wat Nederland met de softdrugs doet? Wie bepaalt eigenlijk wat er in dit land gebeurt? Zijn dat de burgemeesters met praktijkervaring, of zijn dat die betweters uit Europa? Ministers, durf het eens aan om naar collega Donner te gaan en hem te zeggen dat er een probleem is in de wijken en dat niets wordt opgelost als hij niet beweegt. Er is een Kamermeerderheid. De ministers hebben onze zegen. Wat rest is dat de minister voor het grotestedenbeleid op dit gebied zijn verantwoordelijkheid neemt.

De Rotterdamse wethouder Geluk wil dat er speciaal voor criminele jongeren een tuchtschool komt. De discussie leek even alleen over Antillianen te gaan, maar die is inmiddels gelukkig verbreed. Antillianen zijn binnen de doelgroep wel oververtegenwoordigd. De tuchtschool in Rotterdam gaat volgend jaar zomer open en heeft bijna 200 plaatsen. De wethouder wil meer, namelijk dat er op de tuchtscholen uiteindelijk minstens 2000 plekken zijn; de landelijke overheid moet dat faciliteren.

De PvdA is daar al eens over begonnen. Bij monde van mijn collega Leerdam hebben wij een plan gelanceerd dat erg overeenkomt met de wens van wethouder Geluk. Ik zal dat plan hier vanwege de tijd niet nog eens uit de doeken doen. In ons boekje "Bewoners verdienen veiligheid" hebben wij ook al uitspraken gedaan over de wenselijkheid van gesloten internaten en individuele begeleiding.

Er moet veel en er kan veel. Mooie woorden van de minister zijn er zat. Iedereen vindt het prachtig, maar steden zoals Rotterdam staan inmiddels met lege handen. De reboundvoorzieningen van het ministerie van OCW bedragen bijvoorbeeld € 900.000 voor de regio Rotterdam, terwijl de plannen van Geluk 6 mln. kosten. Wij moeten niet alleen het onderwijs met dit probleem opzadelen, maar ook Sociale Zaken, VWS, Binnenlandse Zaken en Justitie. De minister is verantwoordelijk. Dit gaat immers om de leefbaarheid in de grote steden. Ik wil beide ministers vanuit hun verantwoordelijkheid voor de grote steden en de veiligheid vragen welke rol zij in dezen voor hen zien weggelegd. Wellicht is het een goed idee om dit knelpunt te betrekken bij de uitwerking van het project Veilige gemeenten. Met name minister Pechtold vraag ik op dit punt om een reactie.

De heer Boelhouwer (PvdA):

Voorzitter. In het begrotingsoverleg hebben wij al uitvoerig gesproken over de begroting van het ministerie van BZK. Op het onderdeel "openbaar bestuur" wil ik nu nog op een paar punten terugkomen, in de eerste plaats op het middenbestuur. De problemen in dit land zijn groot. Dat blijkt uit de vele commissies en de vele opmerkingen die daarover worden gemaakt. Wethouder Van der Horst van Amsterdam heeft het bijvoorbeeld gehad over de bestuurlijke drukte en heeft gezegd dat hij de hele dag met dezelfde mensen in verschillende circuits aan het praten is. De enorme schaal en omvang van de problemen in de Randstad schreeuwt om een oplossing. In die zin is de Holland Acht te begrijpen. De Holland Acht bestaat overigens wel vooral uit de voorzitters van al die organen die de bestuurlijke drukte zelf mede veroorzaken. De betrokkenheid bij een oplossing van democratische organen die achter de Holland Acht staan – dus de staten en de gemeenteraden – is volgens ons een van de voorwaarden om uit de problemen te komen. Het kan niet alleen bij de bestuurders blijven; het moet uitdrukkelijk ook een democratisch draagvlak hebben. Binnenkort is er een hoorzitting. Het lijkt ons het handigst om ons oordeel over de diagnose door de Holland Acht nog even op te schorten en die hoorzitting af te wachten. Wij verwachten echter wel dat het kabinet meeluistert naar die hoorzitting en met een standpunt en een analyse van de problemen in de Randstad komt.

Er is dus veel bestuurlijke drukte. Het opheffen van een bestuurslaag zou een eerste stap kunnen zijn naar minder bestuurlijke drukte. Wij overwegen dan ook om een motie in te dienen die in beeld brengt welke vermindering aan bestuurlijke drukte zou ontstaan als bijvoorbeeld de waterschappen als eigenstandige bestuurslaag zouden worden opgeheven. Ik ben benieuwd wat de minister vindt van de suggestie om dat te inventariseren.

Een tweede punt betreft de Kroonbenoemde. Wie is nou eigenlijk verantwoordelijk voor de benoeming van de Kroonbenoemde? Er zijn twee punten die ons aanleiding geven om daarbij stil te staan, in de eerste plaats de kwestie van de burgemeester van Urk. Hij is strafrechtelijk vervolgd, maar de gemeenteraad verklaart dat er geen bezwaar is tegen zijn aanblijven. De integriteit en het aanzien van het openbaar bestuur zijn hierbij naar ons gevoel uitdrukkelijk in het geding. De vraag is: wat doet de minister die verantwoordelijk is voor Kroonbenoemingen? Onomwonden zou de minister hier moeten verklaren dat dit niet kan en dat zo'n burgemeester dus dient af te treden. Daar zou de minister ook alles voor in het werk moeten stellen, want dit is heel kwalijk voor het openbaar bestuur.

De commissaris van de Koningin in Zuid-Holland benoemt te pas en te onpas waarnemers. In Rijnwoude werd in 2001 al een waarnemer benoemd, maar er zijn ook veel andere gevallen. Wij hebben het daarover gehad en toen zei minister Remkes dat hij dit binnenkort nog eens wilde bespreken met de Commissaris van de Koningin. Hij zei toe dat wij daar een verslag van zouden krijgen. Ook op dit punt is de vraag wie er de baas is. Wie stuurt die Kroonbenoemde aan? De Commissaris als Kroonbenoemde? Heeft hij een rol als kleine zelfstandige? Kan hij zijn eigen waarnemerswinkeltje runnen in een provincie? Dat kan toch niet waar zijn? Het kader daarvoor komt uit Den Haag. Als de minister dat niet wil toegeven en niet bereid is om dat kader via het toezicht op te leggen, moeten wij heel dringend binnenkort maar eens praten over wat het beleidskader voor waarnemerschap dan precies zou moeten zijn. Ik hoop dat de minister onomwonden bereid is om hier te verklaren dat hij het geldende beleidskader voor waarnemers toepast, dat daar dus, ook wat de CdK's betreft, geen uitzonderingen op mogelijk zijn en dat hij dat zal bewerkstelligen.

Wij hebben het over de financiering van lokale partijen gehad. Vorige week heeft de PvdA-fractie een motie ingediend om subsidie mogelijk te maken voor lokale politieke partijen. De minister heeft daarop gereageerd en de suggestie aan de hand gedaan om het Gemeentefonds te benutten voor die mogelijkheid. Ik kondig hierbij aan dat wij deze mogelijkheid aan het onderzoeken zijn en wellicht met een amendement zullen komen om dat mogelijk te maken.

De voorzitter:

Het woord is aan de heer Knops, die zijn maidenspeech zal houden.

De heer Knops (CDA):

Voorzitter. Voor ik in eerste termijn namens de CDA-fractie het woord ga voeren over de begroting Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, vraag ik toestemming om in het kort enige persoonlijke noten te richten tot de vergadering. Het is vandaag mijn maidenspeech en het hoort erbij dat je dan enkele persoonlijke ontboezemingen ten tonele mag voeren.

Voor u staat een lid van de Tweede Kamer dat trots is op het feit dat hij Kamerlid is en dat dankbaar is voor de steun die hij heeft gekregen van de kiezers en de achterban om dit verantwoordelijke ambt te mogen uitvoeren. "Waarom begint hij zo", zult u misschien denken. De discussie de afgelopen tijd rond en in deze Kamer, ging over het functioneren van deze volksvertegenwoordiging, de hypes, de mediacratie, de opvattingen van Binnenhofwatchers die al dan niet de Kamer verlaten hebbend allerlei bespiegelingen houden over het functioneren van deze Kamer en nieuwe bewindspersonen die zich verbazen over Haags gedoe. Het is daarom goed om mijn geluid toch even te laten horen als nieuwkomer.

Natuurlijk heb ik ook verwonderd rondgelopen in deze Kamer in de eerste dagen dat ik hier was. Komend uit het lokale bestuur en een achtergrond bij Hare Majesteits Defensie, is het wel even wennen hier in de politieke arena. Natuurlijk dringt niet alles wat in deze Kamer wordt gezegd, door tot de buitenwereld. Zo zal het waarschijnlijk ook mijn maidenspeech vergaan. Toch en juist daarom wil ik u even meenemen terug in de tijd. Hoe was het toen? Wat hield toen de gemoederen bezig? Even voor uw informatie. Ik ben geboren en getogen in de gemeente Horst aan de Maas. Bij velen is deze gemeente meer bekend van Rowwen Hèze, de Heideroosjes en de Floriade in 2012. Ik ben echter niet de eerste parlementariër die afkomstig is uit deze mooie gemeente in Noord-Limburg.

Mijn voorganger was mr. Leopold Haffmans, een onafhankelijk conservatief katholiek, beroepshalve journalist, rechter en advocaat en vóór zijn Kamerperiode nog beticht van liberale sympathieën. Hij zat van 1866 tot 1896 namens Noord-Limburg onafgebroken in de Tweede Kamer tot aan zijn dood. Hij werd na een aantal pogingen uiteindelijk in 1866 volksvertegenwoordiger door zijn opponent, een zittend Kamerlid, met drie stemmen verschil te verslaan. Van de ruim 88.000 inwoners in dat district mochten er ruim 1000 gaan stemmen. Dat is 1,2% van de bevolking. Dat is niet bar veel zou je kunnen denken, maar toch was de opkomst heel hoog. De opkomst was hoog, omdat de mensen die mochten stemmen ook gingen stemmen. Het was in die tijd zo dat je mocht bepalen als je betaalde. Wie belasting betaalde, mocht ook gaan stemmen.

De moderne parlementaire democratie bestond nog kort in 1866. Als ik zie hoe het er hier vandaag aan toe gaat, hebben wij toch een aantal stappen voorwaarts gezet. Als het om communiceren met de kiezers ging, maakte Haffmans gebruik van zijn functie als hoofdredacteur van het Venloosch Weekblad. Dit blad was overigens in het leven geroepen als platform voor verzet tegen een door het tweede kabinet-Thorbecke voorgenomen grondbelastingwet. Net zoals vele politici nu bloggen via hun weblog, presenteerde Haffmans zijn standpunten wekelijks in zijn columns en opiniërende artikelen in het Venloosch Weekblad. In dit opzicht lijkt er weinig veranderd. Zijn krant werd in 1866 door de concurrentie nog beschreven als "l'organe d'une coterie réactionaire" oftewel het orgaan van een reactionaire kliek. Hoezo niet actueel?

Haffmans maakte zich tijdens zijn periode als Kamerlid hard voor een goede infrastructuur en dan met name de kwaliteit van de spoorwegen. Niet in het minst omdat hij uit ervaring wist hoe moeilijk die in zijn tijd functioneerde. Het kostte hem in 1866 bijvoorbeeld acht uur en drie kwartier om vanuit Limburg in Den Haag te komen. Twintig jaar later, na twee decennia Kamerlidmaatschap, ging het mede door zijn pleidooien al wat sneller: de reis duurde toen vijf uur. Deze trend heeft zich helaas nog niet doorgezet tot in 2005. Juist daarom 120 jaar later, gisteren om precies te zijn, hebben wij opnieuw gesproken over de kwaliteit van de spoorwegen en de vraag hoe wij die kunnen verbeteren. Wat is er nu veranderd?

Deze korte terugblik op het werk van mijn voorganger maakt duidelijk dat een aantal zaken veranderd is en dat sinds mijn voorganger bijna 140 jaar geleden werd beëdigd, een aantal zaken wezenlijk anders is. Het is minstens zo belangrijk om te constateren dat er ook zaken zijn die nog steeds actueel zijn. Is dat vluchtig Haags gedoe? Ik weet het zo net nog niet. Enige bestudering van de geschiedenis van het parlement aan de hand van het werk en leven van Leopold Haffmans confronteerde mij in ieder geval met een groot aantal déjà vu's.

In navolging van mijn voorganger wil ik mij, zij het op eigentijdse wijze, inzetten als tweede Horster volksvertegenwoordiger in deze Tweede Kamer.

Voorzitter. Ik kom nu toe aan mijn bijdrage aan de begrotingsbehandeling van Binnenlandse Zaken. Verleden week hebben wij uitvoerig gesproken met de minister van BZK en de minister voor BVK over de verschillende beleidsterreinen van die begroting. Allereerst bedank ik de bewindslieden voor hun beantwoording. De uitgebreide behandeling van verleden week leidt ertoe dat de CDA-fractie vandaag alleen op hoofdlijnen terugkomt op de zaken die nog meer duidelijkheid vragen of waarover zij nog geen duidelijkheid gekregen heeft. Vooropgesteld dat de figuur van een begrotingsoverleg BZK naar het idee van onze fractie goed gewerkt heeft, hetgeen ertoe leidt dat de beleidsterreinen uitvoerig besproken kunnen worden, willen wij een aantal zaken nog even stipuleren.

Het doet de CDA-fractie deugd dat de positie van de gemeenten in de afgelopen periode versterkt is en dat er meer keuzevrijheid bij de gemeenten is dan voorheen. Een aantal zaken, zoals de Wet maatschappelijke ondersteuning en de Wet werk en bijstand, dient nu bij de gemeenten te worden neergelegd. Daardoor krijgen de gemeenten meer beleidsvrijheid. Wethouders kunnen doelgericht en specifieker te werk gaan. Zo hoort het volgens ons ook. De keuzes moeten aan de basis gemaakt worden. Elke gemeente is namelijk anders; elke gemeente is dus uniek. Beleidsvrijheid op het niveau van gemeenten juicht onze fractie dan ook toe. Het voorkomt betutteling en onnodige bureaucratie. Het vitaliseert de lokale democratie en dat is ook bestuurlijke vernieuwing. Ook op het terrein van de ruimtelijke ordening, de Nota Ruimte, is en wordt de positie van de gemeenten versterkt.

Wij hebben verleden week ook gesproken over het benoemen van waarnemend burgemeesters in het geval van mogelijke herindeling. Dit is gebeurd mede naar aanleiding van de vragen van de heer Boelhouwer. Het CDA stelt voor om het benoemen van waarnemers te beperken tot die gevallen waarin er formeel een Arhi-procedure is opgestart, dus niet meer in de gevallen waarin er mogelijk een Arhi-procedure wordt opgestart of waarin een Commissaris van de Koningin het wenselijk vindt dat er een gemeentelijke herindeling komt. De minister heeft toegezegd om met de CdK's hierover in gesprek te gaan. Graag vernemen wij de uitkomst van dit overleg. Mochten de resultaten van dit overleg hiertoe aanleiding geven, dan willen wij hier wel op terugkomen. Wij hebben toch de indruk dat sommige CdK's het instrument van de waarnemend burgemeester gebruiken om herindelingen af te dwingen. Is de minister het niet met ons eens dat waarnemers (in een geval vier waarnemers in vier jaar tijd, met respect voor hun inbreng) niet bevorderend is voor de kwaliteit en het aanzien van het openbaar bestuur?

Eveneens wisselen wij op korte termijn graag van gedachten met de minister om in situaties zoals die zich nu bij lopende herindelingsprocedures hebben voorgedaan, in de toekomst te voorkomen. Ondanks overeenstemming tussen de gemeenten moeten er tal van procedures doorlopen worden, die ertoe leiden dat ofwel de Kamer in een bijna onmogelijke positie wordt gebracht en eigenlijk niet anders kan dan goedkeuring te verlenen ofwel lopende voorbereidingen bij gemeenten abrupt onderbroken moeten worden door afwijzing of amendering door de Kamer. De CDA-fractie is van mening dat deze procedure verbeterd kan worden door enerzijds een tijdige parlementaire behandeling (ten minste een jaar van tevoren), zodat voorbereidingsprocedures bij gemeenten nog omkeerbaar zijn en anderzijds in gevallen waarin herindeling onomstreden is, de procedure fors in te korten. Wij zijn blij met de toezegging van de minister om hierover met de Kamer in debat te gaan. Ik verzoek hem dan ook om uiterlijk aan het einde van het eerste kwartaal van 2006 hierop terug te komen.

Ik wil nog iets zeggen over de bureaucratische verslaglegging van het GSB. De minister voor BVK heeft weliswaar geantwoord dat het allemaal beter aan het worden is, maar de CDA-fractie roept de minister op om waar mogelijk los te laten. Leg de verantwoordelijkheid bij de steden! Natuurlijk, er is al veel verbeterd, als het gaat om het terugdringen van de bureaucratie. Naar onze mening mag de minister echter niet achterover leunen en in de situatie berusten. Zolang de CDA-fractie signalen bereiken over te veel verantwoordingsplicht, hebt u de verantwoordelijkheid om kritisch te blijven nagaan waar het minder kan en hoe dat aan te pakken.

Het doet de CDA-fractie deugd dat de VVD-fractie heeft geconstateerd dat wij niet te lichtzinnig kunnen omgaan met de herziening van de Grondwet en dat veranderingen via de voordeur moeten worden aangebracht. De CDA-fractie is zeer gelukkig met het feit dat de VVD-fractie ten aanzien van het referendum weer met beide benen op de grond staat.

De minister heeft gezegd dat hij in het kader van de Voorjaarsnota terugkomt op het amendement-De Pater-van der Meer en het dan nader bestudeert. Het verbaast de CDA-fractie dat hij zegt dat de Kamer niet heeft duidelijk gemaakt waar de dekking vandaan moet komen in tegenstelling tot wat hij zei tijdens de behandeling van het wetsvoorstel over de ozb. De CDA-fractie dringt er daarom nog eens op aan dat de minister de Kamer voor de Voorjaarsnota over de doorwerking en de financiële consequenties bericht. Juist omdat deze wijziging terugwerkende kracht heeft tot 1 januari 2006, is het van groot belang dat hij dat doet. Het lijkt de CDA-fractie zaak dat hij hieraan prioriteit verleent omwille van een goede communicatie en de gewenste duidelijkheid aan gemeenten. Graag wordt de CDA-fractie hierover voor de Voorjaarsnota geïnformeerd.

Hetzelfde geldt voor de uitvoering van de motie-De Pater-van der Meer. Daarin heeft de Kamer in navolging van minister Remkes uitgesproken dat geen enkele gemeente er door de afschaffing van het gebruikersdeel in structurele zin op achteruit mag gaan. Het feit dat hij de motie heeft onderschreven, juicht de CDA-fractie toe. De CDA-fractie vraagt de minister om nog voor het einde van dit jaar deze duidelijkheid te verschaffen. Het is namelijk van groot belang voor de verhouding tussen Rijk en gemeenten dat die er komt.

De CDA-fractie heeft vorige week tijdens het begrotingsoverleg uitvoerig uiteengezet dat in haar ogen de korting van 5 mln. in het kader van de Wet bestuurlijke boete bij de G4 arbitrair en discutabel is. De minister heeft onzes inziens onvoldoende inhoudelijke argumenten aangevoerd om deze korting door te voeren. Sterker nog: hij heeft begrip getoond voor de kritiek van de CDA-fractie. Die is sowieso van mening dat een uitname voor het jaar 2006 niet gerechtvaardigd is, aangezien het nog maar de vraag is wanneer de Wet bestuurlijke boete in werking treedt. Voor de jaren 2007 en verder vraagt de CDA-fractie aan de minister om de uitname eveneens ongedaan te maken. De berekeningen op basis waarvan tot deze korting is besloten, zijn dermate tentatief dat het nog maar de vraag is of die voordelig is voor de G4. Daarnaast mag worden verwacht dat politie en justitie elders efficiencyvoordelen behalen door een aantal van hun taken naar gemeenten over te hevelen. Wil de minister een succes maken van de Wet bestuurlijke boete – de CDA-fractie is hier een fervent voorstander van – dan moet hij de gemeenten niet, en zeker niet slechts enkele, extra belasten via een uitname uit het Gemeentefonds. De CDA-fractie overweegt hierover een motie in te dienen, mocht de minister hierover niet voldoende toezeggingen willen of kunnen doen.

De CDA-fractie constateert dat sommige gemeenten nog steeds precariorechten heffen op nutsbedrijven die zorgen voor onze gas-, elektriciteits- en warmtevoorziening met als gevolg dat de lasten voor de burgers stijgen. Deze heffingen worden immers zeer waarschijnlijk één op één doorberekend aan de burgers in ons land. Op 14 december vorig heeft collega De Pater hierover een motie ingediend, die met algemene stemmen is aangenomen. Via die motie heeft zij de regering opgedragen om maatregelen te nemen tegen deze ongewenste uitbreiding van het gemeentelijk belastinggebied. Nu heeft de minister gezegd dat het nog enige tijd kan duren alvorens een wetsvoorstel kan worden geformuleerd om precarioheffing aan banden te leggen. Als wij tot de medio volgend jaar moeten wachten, leidt dit tot ongewenste effecten die extra lastenverhogingen tot gevolg hebben. Laat ik duidelijk zijn. De CDA-fractie wenst niet met een dergelijke lastenverhoging voor onze burgers te worden geconfronteerd, integendeel. Zij vraagt de minister om nog voor het einde van dit jaar het wetsvoorstel voor te leggen aan de Raad van State en om het heffen van precariorechten te verbieden met ingang van de bekendmaking van het voornemen, dus met ingang van augustus jongstleden.

De voorzitter:

Ik feliciteer u van harte met uw maidenspeech. Ik heb zelden iemand meegemaakt die zo stoïcijns langs het brandende rode lampje heen kon kijken. Wij stellen ons daarover nog wel in verbinding met uw fractiesecretaris.

De vergadering wordt enkele ogenblikken geschorst.

De heer Algra (CDA):

Voorzitter. Wij hebben vorige week maandag een aantal zaken uitvoerig bij de kop gehad, zo uitvoerig zelfs dat de minister niet volledig meer aan de beantwoording kon toekomen vanwege de tijd. Ik zeg hem dank voor de schriftelijke antwoorden die wij daarna nog hebben mogen ontvangen.

Vorige week begon ik ook met de opmerking dat wij veiligheid samen maken. Die uitspraak omarmde de minister, en terecht. Inderdaad wordt veiligheid niet alleen door de politie gemaakt, maar door alle geledingen in onze samenleving. Een belangrijke vraag in dit kader is of er wel voldoende draagvlak is voor de uitvoeringsorganisaties die zich heel nadrukkelijk met veiligheid bezighouden. Het baart het CDA zorgen dat het erop lijkt alsof dit voor de politie niet het geval is. Dat moet de minister ook zijn opgevallen. Wij vinden een politieorganisatie die repressief optreedt niet voldoende. Wij hebben nodig om draagvlak te creëren. Van de minister hoor ik graag welke maatregelen hij voorstaat voor het begrotingsjaar 2006 om die klanttevredenheid en dat draagvlak voor de politie te vergroten.

Een belangrijk punt dat wij hier vandaag opnieuw aan de orde stellen heeft betrekking op een motie die wij in de eerste helft van dit jaar Kamerbreed hebben aangenomen, over defibrillators op politieauto's. Hulpverlening is ook een belangrijke taak van de politie, een taak die tegenwoordig wat naar de achtergrond wordt geschoven. Op een moment dat de politie noodhulp kan verlenen, moet men niet met lege handen staan. De minister zei zelf nota bene dat hij het niet voldoende vond dat alleen noodhulpwagens met apparatuur voor hartaanvallen worden uitgerust, maar ook alle politieauto's die herkenbaar aanwezig kunnen zijn in de buurt waar een hartaanval plaatsvindt. Wij vinden dan ook dat hiervan meer werk moet worden gemaakt, en niet alleen omdat het nu toevallig uitkomt in de noodhulptaak van de politie. Blijkens onderzoek kan dit op jaarbasis honderd tot tweehonderd mensenlevens redden. Dat alleen al zou een reden moeten zijn om voort te maken en om samen te komen met het ministerie van VWS – dit is natuurlijk niet alleen een verantwoordelijkheid voor Binnenlandse Zaken – voor een bredere visie, en om in die visie ook plaats te maken voor de politie, opdat die ook haar taak kan uitoefenen. Graag krijg ik hierop een reactie van de minister.

Wij hebben vorige week maandag heel kort stilgestaan bij het succesvolle project Hector in Venlo. Wij vinden dat niet alleen Justitie daarbij de kar moet trekken maar dat ook BZK haar bijdrage moet leveren en ook ruimte moet maken in de BZK-begroting om dit project te kunnen voortzetten en om het verantwoord te kunnen afronden.

Het CDA heeft aandacht gevraagd voor sneller straffen van georganiseerde belediging en bedreiging van de politie. Dan spreek ik juist niet over de zwaardere gevallen, waarbij de politie daadwerkelijk met geweld te maken krijgt, maar over pesterig gedrag, vaak in groepsverband door jongeren, tegenover politieagenten die bezig zijn met hun werk en die worden getreiterd en bedreigd, eventueel ook met geweld. Dat moet maar eens afgelopen zijn. Het kan niet zo zijn dat mensen die uit zo'n groep worden aangehouden na een verhoor van een aantal uren eerder op straat staan dan de agent die bedreigd of anderszins getreiterd is door een aantal jongelieden, die vervolgens terugkomen in de groep en daar als helden worden binnengehaald. Juist daarom staat het CDA een traject voor van sneller straffen en van deze groep opvoedkundig verantwoord aanpakken.

Mevrouw Albayrak (PvdA):

Is het mij ontgaan of heeft de CDA-fractie bij de behandeling van de begroting van Justitie hiervoor inderdaad geen voorstellen gedaan? Als de CDA-fractie dit vindt, zouden zij het bij de begroting van Justitie hebben moeten regelen. Die behandeling heeft al plaatsgevonden en ik meen dat zij dit niet hebben gedaan.

De heer Algra (CDA):

Wij hebben dit onderwerp aan de orde gesteld in een algemeen overleg met de minister van Binnenlandse Zaken naar aanleiding van een rapportage dat het geweld tegen politiemensen niet fors toeneemt. Dat geldt niet alleen in de werksfeer, maar ook in de thuissituatie. Politiemensen worden gevolgd en worden thuis schriftelijk, telefonisch, via e-mail enzovoort bedreigd. Naar aanleiding van deze berichten hebben wij de minister van Binnenlandse Zaken verzocht om dit op te nemen met zijn collega van Justitie.

Mevrouw Albayrak (PvdA):

De heer Algra heeft het over sneller straffen. Sneller boeven vangen, dat snap ik. Daarvoor moeten wij bij deze minister zijn. Als zij eenmaal gevangen zijn, is een vervolgingsapparaat en een berechtingsapparaat nodig. Officieren van Justitie en rechters trek je niet uit een la. Heeft het CDA bij de behandeling van de begroting van Justitie een amendement ingediend dat de capaciteit op deze terreinen wordt vergroot? Anders is "sneller straffen" echt een loze kreet.

De heer Algra (CDA):

Sneller straffen is zeker geen loze kreet. Het is een onderwerp waarop wij de minister van Binnenlandse Zaken in zijn verantwoordelijkheid als grootste werkgever in Nederland aanspreken. Dat hebben wij een aantal begrotingen achtereen gedaan. Overigens was ook de minister van Justitie daarbij aanwezig. Wij hebben dat recent opnieuw gedaan in een algemeen overleg naar aanleiding van een zeer zorgwekkende rapportage. Naar aanleiding daarvan heeft de minister een aantal toezeggingen gedaan. Vandaag vraagt de CDA-fractie hem concreet wat het overleg met zijn collega van Justitie heeft opgeleverd en of wij een sneller traject mogen verwachten. Het betreft niet alleen sneller straffen, maar het traject van aanhouden, aanklagen en straffen. Wij menen dat je mensen niet moet laten lopen zonder dat zij een straf in het vooruitzicht hebben of zelfs daadwerkelijk een straf kunnen krijgen. Dat vindt het CDA een heel belangrijk punt. Daarop spreken wij de minister van Binnenlandse Zaken als grootste werkgever aan.

Een heel ander onderwerp: de veiligheidsregio's. De discussie hierover loopt al heel lang en zal nog blijven voortduren. Eigenlijk kennen wij in ons land nog maar één probleemgebied. Dat is Noord-Holland en meer in het bijzonder Schiphol. De CDA-fractie is van mening dat hierover eindelijk eens een keer duidelijkheid moet komen. Die duidelijkheid moet niet betekenen dat er verregaande consequenties voor omliggende regio's zijn. Dan heb ik het in het bijzonder over de regio Kennemerland wanneer je ervoor zou kiezen om Schiphol, als daar een ramp aan de orde zou zijn, vanuit het stadhuis in Amsterdam te gaan reguleren. De CDA-fractie ziet de meeste voordelen in een zelfstandige regio Schiphol. Graag vernemen wij van de minister hierop een concrete reactie. Wij horen ook graag van hem op welke termijn hij duidelijkheid op dit dossier wil bieden.

Mevrouw Albayrak (PvdA):

De minister is hierover heel erg duidelijk. Als de heer Algra de stukken goed zou hebben gelezen, had hij gezien dat de minister zegt dat hij hierin niet zo veel zin heeft zolang de centralisatiediscussie loopt. Hij is met een veel grotere reorganisatie bezig en zit niet te wachten op specifieke omvormingen in deze twee regio's. Wat vraagt de heer Algra dan meer dan dit standpunt?

De heer Algra (CDA):

Het CDA heeft hierover een mening die ik vorige week maandag heb uitgedragen. Dat doe ik nu opnieuw. Wij zijn van mening dat de veiligheid voorop moet staan. Als zich een brand of een andere beheersbare ramp in de omgeving van Schiphol voordoet, moet je daaraan op de meest effectieve en efficiënte manier opvolging geven. Ik meen dat wij het er Kamerbreed over eens zijn dat dit nu niet goed is geregeld. Nu is er een knip gemaakt tussen de verschillende diensten. De ene dienst komt aanrijden vanuit de ene regio en de andere dienst vanuit de andere regio. Die situatie mag niet voortduren. Daarmee is ook de minister het eens. Dan kun je ervoor kiezen Schiphol onder te brengen bij één van de veiligheidsregio's, maar dat heeft vergaande gevolgen voor de andere veiligheidsregio's. Dat geldt met name als je ervoor zou kiezen om Schiphol onder te brengen bij de regio Amsterdam. Dat zou grote gevolgen hebben voor de regio Kennemerland.

De CDA-fractie heeft alle keuzemogelijkheden op een rij gezet. Wij zijn tot de conclusie gekozen dat de veiligheid het best gediend is met een eigen veiligheidsregio Schiphol. De kleine rampen kunnen zij allemaal aan. Daarvoor hebben zij alle voorzieningen in eigen huis. Bij opschaling is er één veiligheidsregio die snel kan opschalen en een beroep doet op Amsterdam, Kennemerland of beiden. Kortom, dat is het voorstel van de CDA-fractie en daarop vragen wij een reactie van de minister.

Er moet duidelijkheid komen over de overeenkomst over eenvoudige bijstand door de inzet van militairen, ook bij de eenvoudiger, incidentele objectbeveiliging. De minister heeft er vorige week maandag wel iets over gezegd, maar volgens de CDA-fractie nog onvoldoende duidelijk.

Ik heb in het vorige debat een vraag gesteld over 112. Ik heb dat ook schriftelijk gedaan en intussen ook antwoorden van de minister ontvangen. Uit de antwoorden is mij in ieder geval duidelijk dat nog steeds op grote schaal misbruik wordt gemaakt van het alarmnummer 112. De minister heeft aangegeven daaraan door verschillende belemmeringen zelf onvoldoende te hebben kunnen doen. In zijn laatste antwoorden heeft hij aangegeven dat hij nu eindelijk telefoons zonder simkaart zal aanpakken die onterecht het alarmnummer bellen. Zo heb ik hem geïnterpreteerd. Ik vraag de minister een bevestiging dat ik dat goed heb begrepen.

Mijn laatste punt gaat de CDA-fractie aan het hart omdat het raakt aan het imago van de politie. Ik doel op de snelheidslimieten bij spoedopdrachten. De CDA-fractie is het er helemaal mee eens dat veiligheid voorop staat, dat de politie en andere mensen die komen aanrijden dat op een veilige manier moeten doen. Daarbij hoort een goede rijopleiding. Desnoods hoort daar een brancherichtlijn bij. In deze brancherichtlijn zitten heel veel goede punten, maar men moet niet doorschieten. Dat doet de brancherichtlijn wel als zij aangeeft dat slechts 20 km/h en in sommige gevallen 40km/h te hard mag worden gereden. Wij willen van de minister de toezegging dat hij met de korpsbeheerders – volgens de minister gaan die er nog over – tot een aanpassing komt van de brancherichtlijn. De CDA-fractie is daarover heel duidelijk: die 20 km/h en 40km/h moeten eruit.

De heer Irrgang (SP):

Voorzitter. De vorige week hebben wij uitgebreid gesproken over de veiligheid in Nederland en het functioneren van de politie. De Politiemonitor geeft een goed beeld dat het de goede kant op gaat. Ik heb erop gewezen dat er ook andere onderzoeken zijn, onder andere van De Vos & Jansen, die een wat ander beeld schetsen. Ik heb het schriftelijke antwoord van de minister daarop gezien. Ik vind dat niet heel overtuigend als het enige weerwoord van de minister is dat het een onderzoek was onder een andere doelgroep, namelijk jongeren. Jongeren behoren ook tot de maatschappij en blijkbaar hebben zij een heel ander gevoel over de kant die het op gaat met de veiligheid dan blijkt uit de Politiemonitor, ook al heeft de Politiemonitor zelf alleen volwassenen als doelgroep. Ik ben op dit punt absoluut nog niet overtuigd.

Ik heb er in mijn termijn ook op gewezen dat de aanpak via prestatiecontracten bij de politie ook volgens de politie zelf een keerzijde heeft. Die keerzijde is dat dit leidt tot minder preventie en minder contact met de burgers. De SP-fractie wil daarom een andere balans tussen preventie en repressie dan de minister. Wij willen niet straks de excessen dat de wijkagent geen tijd meer heeft voor een burenruzie, maar ook niet dat het arresteren van de Hells Angels uitblijft totdat zij jarenlang schade hebben aangericht. Wij hebben daarom ook gesproken over de zogenaamde flutboetes, het fenomeen dat de politie zich richt op steeds lichtere vergrijpen. Uit het jaarverslag van het Openbaar Ministerie is gebleken dat in 2003, het eerste volledige prestatiecontractjaar, de aanhoudingen wel degelijk van lichtere aard waren. De minister heeft dat vorige week ontkend. De beantwoording van vragen is uitgesteld, maar ik ben benieuwd naar de antwoorden en ik ben er zonder antwoorden niet van overtuigd dat het wel meevalt. Ik zie ze dus met belangstelling tegemoet.

Over de noodhulp door de politie sluit ik mij aan bij de vragen van de heer Algra.

Ik kom op de centralisering van de politie. Ik heb de minister zondagmiddag bij Buitenhof in debat gezien met burgemeester Cohen van Amsterdam, de één voorstander van centralisering, de ander tegenstander. Ik heb vooral overeenstemming gezien. Wijkagenten zouden evenals coördinatie en samenwerking een prioriteit moeten blijven en er zou geen justitiële politie moeten komen. Bij het bekijken van Buitenhof heb ik het gevoel gekregen dat alles wat wij willen blijkbaar al kan. Waarvoor hebben wij dan die ingewikkelde wet nog nodig? Waarom moet er nog iets veranderen? Ik vraag hierop een reactie van de minister.

De heer Algra (CDA):

De heer Irrgang constateert terecht allemaal overeenkomsten, en zegt dat de neuzen dezelfde kant op staan. Ik heb overigens geconstateerd dat er fouten zaten in het verhaal van de heer Cohen. Maar waar staat de SP? Hij noemt opnieuw de term "centralisering", maar de reorganisatie is natuurlijk veel meer. Het politiebestel is tegen het licht gehouden en wij gaan iets met de conclusies doen. Wat is de mening van de SP daarover?

De heer Irrgang (SP):

Het zal de heer Algra niet verbazen dat wij geen voorstander zijn van de centralisatie. De reden is dat wij wel vrezen dat de wijkagent uiteindelijk in het gedrang komt. De minister kan wel zeggen dat hij daarvoor niet zo bang is, maar ik ben daarvoor wel bang. Ik vrees dat als uiteindelijk de bevelen uit Den Haag komen – daar zal het op neerkomen – makkelijker wordt gezegd dat het werk in de wijken minder belangrijk is en dat Den Haag nu wil dat er bijvoorbeeld iets wordt gedaan aan drugsbestrijding. Om die reden zijn wij geen voorstander van centralisatie.

De heer Algra (CDA):

Voorzitter. Angst is een slechte raadgever. Dat geldt in de ogen van de CDA-fractie ook voor de SP. Ik hoor graag een inhoudelijke afweging van de kant van de heer Irrgang, als hij daarover kennelijk een zeer hard standpunt heeft ingenomen.

De heer Irrgang (SP):

Wij zullen de wet nog behandelen. Ik zeg wat op dit moment mijn overwegingen zijn. Het is geen kwestie van angst, maar van een verstandige inschatting van wat de gevolgen kunnen zijn van een ingrijpende reorganisatie, terwijl wij nog steeds een groot veiligheidsprobleem hebben. Ik meen dat je de politie niet op een dergelijke manier in een grote reorganisatie moet storten. Dit is een reorganisatie waarover ook bij de politie zelf veel twijfel bestaat, om niet te zeggen dat men daarin helemaal niets ziet.

De heer Van Schijndel (VVD):

Ik ken de SP als een partij die staat voor duidelijke rechtstatelijke verhoudingen. De heer Irrgang spreekt telkens over een grote reorganisatie waar de politie al grote moeite mee zou hebben. Ik wijs hem erop dat het om een verandering gaat in de topstructuur van de politie en in het korpsbeheer. Eigenlijk vind ik dat de heer Irrgang de reorganisatie zwaar overdrijft. Ik vraag hem te reageren op de volgende opmerking: Er is toch geen minister die goed bij zijn verstand is, die het gebiedsgebonden werken, dus de wijkagenten, gaat weghalen! Dat betekent immers dat de verloedering en de overlast op straat niet meer kunnen worden bestreden. Om nog maar te zwijgen van de terrorisme-informatiepositie. Waar baseert de heer Irrgang zijn mening op dat het waarschijnlijk die kant op zal gaan?

De heer Irrgang (SP):

Voorzitter. Als de nadruk meer komt te liggen bij de aansturing uit Den Haag, uit de Tweede Kamer die steeds aanstuurt op repressie, vervolging en aanpak van criminaliteit, krijgt de politieagent in de straat natuurlijk minder tijd voor zaken die misschien wat minder sexy zijn maar wel zeer belangrijk, namelijk op straat praten met mensen en kijken wat er mis is als er een burenruzie is geweest. Dit soort werk komt meer in het gedrang. De centralisatie in combinatie met de prestatiecontracten is daarbij het grote probleem.

Vorige week heb ik gepleit voor overheveling van de niet-militaire taken van de marechaussee naar de politie. De reden daarvoor is dat de werkdruk volgens de politiemensen bij de marechaussee laag is, dat er tegelijkertijd maatschappelijk behoefte is aan meer blauw op straat en dat de taakverdeling tussen politie en marechaussee op dit moment onnodig ingewikkeld en versplinterd is. De minister heeft daarop met een open mind gereageerd. Hij heeft gezegd dat de deur altijd openstaat bij BZK. Hij heeft echter ook verwezen naar de minister van Defensie. Is hij bereid om samen met de minister van Defensie een technische notitie te schrijven over overheveling van een deel van de taken van de marechaussee naar het ministerie van BZK, naar de politie, bijvoorbeeld ten behoeve van de kabinetsformatie?

De SP wil dat de overheid een voorbeeld van betrouwbaarheid is. Die krijg je niet met blauwe ogen. Die moet je aantonen door mensen in staat te stellen veilig misstanden aan te kaarten, door misstanden rechtvaardig maar streng aan te pakken. De minister heeft vorige week afstand genomen van het rapport van het Wetenschappelijk Onderzoeks- en Documentatiecentrum. Dit rapport vertelt echter weinig nieuws. De minister werkt aan het verhogen van het bewustzijn bij het openbaar bestuur, maar hij neemt nu afstand van het rapport en dat is daarmee niet in lijn. Als ambtenaren aangeven dat zij zich niet in het rapport herkennen, wat hebben de onderzoekers dan gezien? Ambtenaren geven aan dat zij misstanden niet zo gemakkelijk durven aan te kaarten. Wat is er dan aan de hand? Bestaat er wel een goed meldsysteem maar zijn ambtenaren desondanks bang? Ik kan mij niet voorstellen dat de minister er zo over denkt. De minister kan niet simpelweg de feiten ontkennen.

Ambtenaren willen loyaal hun werk doen, en daarom geven zij loyaal misstanden aan. Dat vertrouwen moeten wij hebben. Ambtenaren willen niet gepakt worden voor het aangeven van misstanden, dus op dat punt moet het systeem worden verbeterd. Wat vindt de minister van de aanpak van het Amsterdamse Bureau Integriteit dat geen partij in het conflict wil zijn, maar juist een bemiddelende rol wil spelen? Een ambtenaar kan dit bureau om advies vragen wat hij zou kunnen doen wanneer hij met een misstand te maken heeft. Dit bureau is geen opsporingsinstantie en iemand is niet verplicht een misstand meteen aan te geven.

Vorige week presenteerde de commissie-Dijkstal haar bevindingen: statenleden zouden 31% salarisverhoging moeten krijgen, burgemeesters 15%, en eerder hoorden wij al dat ministers 30% erbij zouden moeten krijgen. Iedereen is er de afgelopen jaren fors op achteruitgegaan. De armoede neemt toe, zo meldde het Sociaal-economisch panelonderzoek (SEP) vanmorgen. Iedereen moet matigen en dan gaan wij de salarissen van politici fors verhogen? Hoe draagt dit bij aan het herstel van het vertrouwen van de burger in de politiek? Ik zie het niet.

Op 1 januari aanstaande wordt de WAO voor werknemers verregaand beperkt, echter niet voor Kamerleden, ministers en staatssecretarissen, die houden een riante regeling waarbij er recht is op 70% van het laatstverdiende loon totdat zij 65 jaar zijn en met pensioen gaan. De enige reactie die ik vorige week van de minister hoorde was: misschien moet er iets worden aangepast, wij kijken er nog naar. Als het om gewone werknemers gaat, kan een regeling heel snel en met veel haast worden aangepast in deze Kamer, maar als het om onszelf gaat, nemen wij alle tijd. Burgers begrijpen niets van deze mentaliteit van meten met twee maten. Ik ga ervan uit dat de Kamer de motie die ik vorige week heb ingediend, steunt, omdat het niet steunen van deze motie ongeloofwaardig zou zijn.

De voorzitter:

Het woord is aan de heer Van Schijndel, die zijn maidenspeech zal houden.

De heer Van Schijndel (VVD):

Voorzitter. De heer Knops is begonnen met enkele persoonlijke ontboezemingen. Ik heb mij afgevraagd wat ik daaraan heb toe te voegen. Ik vind het een grote eer om lid van dit parlement te zijn; het is een mooi en verantwoordelijk ambt en het gaat hier ook ergens over. Ik zal proberen dit ambt op constitutioneel juiste wijze te vervullen.

Het lijkt beter te gaan met het veiligheidsgevoel van de burger en dat is mooi. De VVD-fractie is blij met de stijging van de ophelderingspercentages in de afgelopen jaren, maar dat mag ook wel, want tussen 1996 en 2003 zijn er achtduizend agenten bij gekomen. Het budget is in die periode structureel met een 0,5 mld. verhoogd. De burger betaalt een fiks bedrag voor de politie en dan mag men verwachten dat het apparaat op orde is en goed functioneert. Wat dat betreft, is er nog veel werk aan de winkel.

De kerntaken van de politie zijn duidelijk: opsporen, orde handhaven en het bieden van noodhulp.

De VVD-fractie pleit voor een politie die zich toelegt op deze kerntaken. Deze taken zijn in essentie reactief of, zo u wilt, repressief. Preventie is uiteraard ook belangrijk, maar kenmerkend daarvoor is dat het daarbij gaat om dikwijls tijdrovende samenwerking met allerlei betrokken instanties. Ik chargeer nu een beetje, als ik zeg dat de politie er niet is om de wereld te verbeteren. Als wij moeten kiezen – dat moeten wij, gegeven de schaarse politiecapaciteit – dan kiest de VVD-fractie voor de klassieke taken: boeven vangen en orde en rust handhaven.

Bij de behandeling van vorige week heb ik gepleit voor alternatieve, meer inhoudelijke prestatie-indicatoren ter vervanging van enkele – dus niet van alle – criteria in de prestatiecontracten. Zoals gezegd, geven de eisen over aantallen te schrijven processen-verbaal de korpsen een perverse prikkel. Ik heb de minister gevraagd, met het oog op het nieuwe landelijke kader, welke andere prestatienormen mogelijk zijn, bijvoorbeeld organisatorische zoals verhoging van het aantal agenten met executieve taken. Daarbij speelt ook een rol dat er misschien bij de 25 korpsen al een zekere bureaucratische vervetting dreigt die zou moeten worden tegengegaan. Dit is niet meegenomen in de schriftelijke beantwoording en daarom verkrijg ik vandaag graag een reactie op deze gestelde vraag.

Mevrouw de voorzitter. Wij hebben vorige week uit-en-ter-na gesproken over het instrument van de bijzondere gedragsaanwijzing dat de VVD-fractie graag ziet ingevoerd. De VVD-fractie wil daarmee burgemeesters en politie een additionele bevoegdheid aanreiken om, met een maatregel die is toegesneden op de overlastveroorzaker, de orde te kunnen handhaven. Wij moeten de politie tanden geven. Dat is nodig om het vertrouwen in de politie en in de overheid in stand te houden en te versterken. De VVD-fractie is dan ook gelukkig met het antwoord van de minister dat hij voorstander is van een verdere versterking van de rol van het openbaar bestuur bij de aanpak van onveiligheid. De minister erkent dat ons voorstel EVRM-proof is. Bij een vrijheidsbeperkende maatregel – het is dus geen straf, maar een maatregel – kan de toetsing door de rechter achteraf plaatsvinden.

De minister stelt dat hij op basis van een verkenning, via het project veilige gemeenten, en afstemming met de minister van Justitie de Kamer in een later stadium zal informeren. De VVD-fractie is overtuigd van de noodzaak dat wij binnen afzienbare termijn over het nieuwe bestuurlijke instrument kunnen beschikken. Daarom wil de VVD-fractie de volgende motie indienen. De minister zou deze kunnen zien als een steuntje in de rug, als hij straks het land of het veld in gaat.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat in talloze buurten en wijken van onze steden sprake is van ontoelaatbare overlast;

constaterende dat zodanige overlast onder meer bestaat uit bij herhaling schelden, spuwen, bedreigen, ruiten ingooien, autobanden lekprikken, graffiti op woningen spuiten, in portieken urineren, zich in het openbaar vervoer misdragen, agressief vrouwen en homo's bejegenen, openlijk als loverboy optreden, intimiderend bedelen, en slapen op de openbare weg;

constaterende dat gemeenten en politie thans onvoldoende middelen in handen hebben om effectief tegen veroorzakers van ernstige overlast op te treden;

constaterende dat, door het gebiedsgebonden werken van de politie, doorgaans bekend is wie de veroorzakers van ernstige overlast zijn;

van mening dat naast het strafrecht, ook bestuurlijke bevoegdheden moeten worden ingezet om ernstig overlastgevend gedrag en verloedering te bestrijden;

verzoekt de regering, binnen drie maanden de Kamer te informeren over de modaliteiten van een te creëren algemene bevoegdheid voor de burgemeester:

  • - die kan worden gemandateerd aan daartoe aangewezen politieambtenaren;

  • - waarmee een vrijheidsbeperkende aanwijzing omtrent het gedrag – zoals een meldingsplicht, begeleidingsverplichting, afkickverplichting, contactverbod of avondklok – kan worden gegeven;

  • - waartegen achteraf bestuursrechtelijke rechtsbescherming openstaat;

  • - die strafrechtelijk wordt gesanctioneerd, waarbij voorlopige hechtenis kan worden toegepast,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Van Schijndel. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 14(30300 VII).

De heer Van Schijndel (VVD):

Voorzitter. De politie moet de misdaad en overlast dicht op de huid zitten. De samenleving is harder geworden en nu komt het eropaan de teugels weer aan te halen. Wij kunnen de bewoners van onze buurten niet in de kou laten staan. Het is volstrekt duidelijk dat de louter strafrechtelijke aanpak onvoldoende is. En buiten het strafrecht, in het bestuursrecht, is er meer nodig dan alleen de verblijfsontzeggingen. Er moet een positief gedragsvoorschrift, een voorschrift "om iets te doen", kunnen worden opgelegd. In Groot-Brittannië zijn met de Antisocial Behavior Order uitstekende ervaringen opgedaan. Daar wordt overlast met behulp van zulke gedragsaanwijzingen keihard aangepakt. Die bevoegdheid stelt de politie in staat veel kordater op te treden. Dit is wat burgers van hun overheid verwachten en mogen eisen: onaanvaardbaar gedrag moet direct in de kiem worden gesmoord.

De kwaliteit van het politieapparaat staat of valt met de bekwaamheid van het personeel. Daarom vindt de VVD-fractie dat politieagenten regelmatig moeten worden getest. Is de wetskennis op peil, zijn de agenten in goede conditie en kunnen zij goed schieten? De testresultaten moeten meetellen bij de beoordeling van het functioneren. Graag een reactie van de minister.

De VVD-fractie vindt dat in het kader van crisisbeheersing en rampenbestrijding de desbetreffende functionarissen vaker en vooral ook onaangekondigd moeten gaan oefenen, met consequenties. Als er onder de maat wordt gepresteerd, dan kan dat voor de betrokkenen niet zonder gevolgen blijven. Ook daarover graag een reactie van de minister.

Bij het werken in onze buurten komt naar voren dat de politie de frontlijnorganisatie van de overheid is. De politie moet daarom in staat worden gesteld diverse administratieve handelingen op straat af te wikkelen, bijvoorbeeld door gebruikmaking van gestandaardiseerde processen-verbaal. Door de huidige ICT-ontwikkelingen behoort dat tot de mogelijkheden. Wij hebben het dan over het zogenaamde kantoor op straat. Het gaat daarbij om de verhoging van de straattijd, zodat agenten zich meer dan nu kunnen toeleggen op de daadwerkelijke handhaving van orde en veiligheid.

In de begroting ontbreekt een analyse over de reservecapaciteit bij grootschalige verstoringen van de openbare orde. Wij beschikken in Nederland over ongeveer 2500 leden van de mobiele eenheden. Daarnaast is er de KMar. De ME wordt gevormd door politiemensen die ook een reguliere taak vervullen. Het risico op langdurige crisis is fors toegenomen, vooral door de kans op een opeenstapeling van crises, bijvoorbeeld de nasleep van een terroristische aanslag of het om zich heen grijpen van een ernstige dier- of infectieziekte terwijl gelijktijdig ongeregeldheden uitbreken. De VVD-fractie vraagt zich af of Nederland over voldoende openbareordecapaciteit kan beschikken. Als dat onvoldoende is, lijkt een landelijk project ter versterking geïndiceerd. Ook de positie van de Koninklijke marechaussee kan daarbij worden betrokken.

Ik zal kort zijn over de brandweer. Modernisering van het hulpverleningsconcept lijkt onontkoombaar. De minister heeft hierover behartigenswaardige woorden gesproken op het congres van de NVBR "Vrijwilligers in veiligheid". Het is aan hem om deze woorden waar te maken. Kunnen wij binnen een halfjaar een nota van hem krijgen waarin de toekomst van de vrijwilligers in veiligheid wordt geschetst? Voor vrijwilligers met een hoger inkomen kunnen problemen ontstaan bij de werkgever. Er zijn regelingen voor het overnemen van bepaalde risico's bij ongevallen, maar ons bereiken signalen dat voor vrijwilligers niet alle risico's goed worden gedekt als een brandweerman met blijvende invaliditeit te maken krijgt.

De voorzitter:

Ik feliciteer u van harte met uw maidenspeech!

De vergadering wordt enkele minuten geschorst.

De heer Van Beek (VVD):

Voorzitter. Na het uitgebreide begrotingsoverleg is dit voor mij de tweede termijn. Ik zal een en ander ook zo benaderen, mede namens mijn collega's Luchtenveld, Szabó en Nijs die toen ook het woord gevoerd hebben.

Van groot belang is de conclusie dat een van de belangrijkste taken van de minister van Binnenlandse Zaken komend jaar vooral gericht is op het middenbestuur. Wij zijn akkoord met zijn antwoord op dit punt, maar het moet wel duidelijk zijn dat dit geen inspanningsverplichting mag zijn, maar een resultaatsverplichting moet zijn. Wij moeten de discussie over het middenbestuur komend jaar echt met elkaar voeren. In dit licht vraag ik nog eens aandacht voor de activiteiten van de Holland Acht. Hoe wil de minister hier verder actie op ondernemen? Wil hij met een onafhankelijke commissie komen of komt hij met een commissie uit die acht? Kortom, hoe wil hij een en ander aanpakken? Hij heeft gehoord hoe de Kamerfracties hierover denken.

Onbevredigend was het antwoord van de minister over de precariosituatie. Hij zei dat het nog wel een jaartje zou duren, maar dat kan niet. Hij heeft een flatgebouw vol met juristen en het moet gewoon opgelost worden. Om hem daar een handje bij te helpen, hebben collega Knops en ik een motie samengesteld op dit punt.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat steeds meer gemeenten overgaan tot het heffen van precario op de infrastructuur van nutsbedrijven die zorgdragen voor de gas-, elektriciteits- en warmtevoorziening waardoor de kosten van deze voorzieningen nog verder voor de burger zullen stijgen;

overwegende dat spoedige invoering van het aangekondigde wettelijk verbod dringend gewenst is om aan de huidige onduidelijkheid snel een einde te maken en om onwenselijk gedachte precarioheffing te voorkomen;Van Beek

verzoekt de regering, op de kortst mogelijke termijn, in ieder geval vóór 31 december 2005, een hiertoe strekkend wetsvoorstel tot wijziging van de Gemeentewet voor te leggen aan de Raad van State en daarin aan te geven dat het verbod in werking treedt vanaf het moment waarop het kabinetsstandpunt bekend is gemaakt, zijnde 26 augustus 2005,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Van Beek en Knops. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 15(30300 VII).

De heer Van Beek (VVD):

Voorzitter. Collega Luchtenveld was niet erg content met het antwoord van minister Pechtold over de al dan niet mogelijke grondwetswijziging ten aanzien van de digitale grondrechten. De minister zou een en ander nog eens nakijken en aangeven hoe hij omgaat met het rapport van de commissie-Franken. Wij zijn echt geïnteresseerd in het antwoord, omdat het probleem op redelijk korte termijn in grondwetstechnische zin opgelost kan worden, als er in deze periode daartoe stappen worden gezet. Als de zaak nu niet wordt aangepakt, gaat het nog acht jaar duren en dat duurt ons veel te lang. Graag hoor ik hierop een adequate reactie van de minister.

Mede namens collega Szabó dien ik een motie in over administratieve lasten. Ik lees de tekst voor, dan behoef ik mijn verhaal verder niet te houden.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat administratievelastenverlichting voor bedrijven en burgers een van de speerpunten van dit kabinet is;

constaterende dat het ministerie van Financiën een "meter" op zijn website heeft waarmee de tot op heden bereikte administratievelastenverlichting voor bedrijven en burgers inzichtelijk is gemaakt;

overwegende dat de minister voor Bestuurlijke Vernieuwing en Koninkrijksrelaties als voortrekker van het programma Andere Overheid een belangrijke rol in het terugdringen van administratieve lasten vervult;

van mening dat het draagvlak voor het regeringsbeleid op dit punt vergroot kan worden door burgers en bedrijven inzicht te geven in de vooruitgang op het gebied van administratievelastenverlichting;

verzoekt de regering, eenzelfde meter vanaf 1 januari 2006 via de website van het ministerie van Binnenlandse Zaken openbaar te maken,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Van Beek en Szabó. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 16(30300 VII).

De heer Van Beek (VVD):

Mij rest nog een onderwerp, namelijk de bestuurlijke boete en, heel specifiek, de korting die alvast is ingeboekt op de grote steden. Wij zijn niet erg enthousiast over het antwoord van de minister hierover. Hij heeft een heel kleine opening gemaakt door aan te geven dat hij bereid is na te denken over een andere verdeling van de 5 mln. in het Gemeentefonds. Dat zou in ieder geval voor de grote steden een heel klein stapje in de goede richting zijn, maar dat kan ook inhouden dat de A-lijst stijgt van ruim 600 mln. naar 605 mln. Dan komt er dus een ander probleem bij. Ik wil minister Remkes nadrukkelijk vragen of hij al of niet met behulp van zijn collega's een echte oplossing voor dit probleem wil vinden.

De heer Duyvendak (GroenLinks):

Voorzitter. Ik meen dat ik de heer Van Beek gezondheid moet toewensen, want volgens mij ligt een verkoudheid op de loer.

De bijdrage van de fractie van GroenLinks zal zich vooral concentreren op het bestuurlijke deel van het departement van Binnenlandse Zaken. Ik maak eerst een aantal opmerkingen over de voortgang van de politieke vernieuwing.

In het begrotingsoverleg heb ik over de referenda al een aantal vragen aan de minister voor Bestuurlijke Vernieuwing gesteld. Ik vond hem in zijn reactie nogal tobberig. Toen ik hem voorlegde hoe zijn positie en de positie van het kabinet waren ten opzichte van de twee initiatiefwetten, zei hij "ik vind dit moeilijk". In plaats van enthousiast het ijzer te smeden als het heet is, gaf hij meer tot uitdrukking op eieren te moeten lopen. De initiatiefwet inzake de grondwetsherziening bejegende hij nadrukkelijk enthousiaster dan de initiatiefwet voor het adviserend referendum. Ik wil de minister slechts één vraag stellen: staat het kabinet open voor een open debat over beide initiatiefwetten of is de deur voor een van beide al gesloten?

Op de agenda voor bestuurlijke vernieuwing van deze minister komt ook de nationale conventie voor. Vorige week lichtte hij een tipje van de sluier op over de manier waarop die moet gaan werken. Hij zei dat die conventie tien tot vijftien leden zal hebben, met daaromheen een groep van vijfendertig denkers. Dat leidde bij mijn fractie niet meteen tot enthousiasme. Ik stelde mij een breed samengestelde groep voor van tachtig tot honderd mensen die publiek met elkaar over een aantal onderwerpen zou discussiëren. Nu zie ik eigenlijk de zoveelste politieke adviescommissie herrijzen. Graag krijg ik van de minister wat meer inzicht. Worden de bijeenkomsten openbaar, hoe wordt er gewerkt, wie komen in de conventie, wordt het echt een conventie? Toen ik het voorstel daartoe deed, trok ik enigszins een parallel met de conventie voor de Europese Grondwet, die in het openbaar werkt.

Toen ik vorige week maandag bij het begrotingsoverleg zat, vlogen de politieke adviescommissies mij werkelijk om de oren. Het was alsof het hele beleid van dit departement opgebouwd was uit adviezen van commissies: de commissie-Leemhuis, de commissie-Hermans, de commissie-Geelhoed, de commissie-De Grave, de commissie-Dijkstal, die zelfs twee keer voorkwam, de commissie-Brinkman.

Minister Pechtold:

De commissie-Rosenmöller!

De heer Duyvendak (GroenLinks):

Niet de commissie-Rosenmöller, maar ook hij heeft inderdaad een commissie voorgezeten.

Dit departement kan er wat van. Het heeft haast een voorbeeldfunctie om te breken met die praktijk.

De minister zegt dat alles op het internet komt, ook de nevenfuncties. Graag hoor ik het hier nog even precies, ook omdat in dit opzicht een andere belofte is gedaan door minister Remkes. Hij zei dat de vergoedingen voor de commissieleden en de voorzitters vanaf 1 december op het internet komen. Worden de vergoedingen, de leden, de commissies en de nevenfuncties tegelijkertijd op één site vermeld, zodat wij in een keer alles compleet hebben? Is dat allemaal op 1 december gereed?

Ik pleit ervoor dat de Kamer bij de instelling van commissies kans heeft op een voorhang, zodat zij aan de noodrem kan trekken. De minister zegt dat de instelling van een commissie de verantwoordelijkheid van het kabinet is, omdat het kabinet wordt geadviseerd. Zo werkt het dus niet. Dat zagen wij ook in het debat van vorige week. De adviezen van al die commissies worden vooral door het parlement geconsumeerd en gebruikt. Er is dus nadrukkelijk een relatie tussen de commissies en het werk van het parlement. Het lijkt mij goed als het parlement aan de noodrem kan trekken en, als het dat wenst, invloed kan hebben bij de instelling van een commissie. Daarop krijg ik graag een reactie.

De heer Van Beek (VVD):

Het moet u toch opgevallen zijn dat wij nooit alleen over een rapport van een commissie praten, maar altijd over een rapport inclusief het standpunt van het kabinet? Het debat gaat dan met name over dat standpunt van het kabinet.

De heer Duyvendak (GroenLinks):

Dat laatste betwijfel ik nogal eens. U weet dat ik zeer veel commissies heb geanalyseerd. Heel vaak zien wij in de Kamer dat de door een commissie gekozen positie voor fracties heel vaak bepalend is voor hun standpuntbepaling. De positie van het kabinet, dat het advies van de commissie trouwens heel vaak volgt, is relatief ondergeschikt. U kunt toch niet ontkennen dat er een directe relatie is tussen heel veel adviezen en de positiebepaling door de Kamer zelf? Daarom lijkt het mij logisch dat de Kamer kans moet kunnen hebben om zich te bemoeien met de benoeming en de instelling van die commissies.

De heer Van Beek (VVD):

U zeilt langs mijn vraag heen. Natuurlijk geven die adviezen vaak mede richting aan de discussie die in of door fracties wordt gevoerd, maar nooit zonder dat het kabinet een standpunt heeft ingenomen. Wij praten in dit parlement met name over het standpunt van het kabinet. Dat kan samenvallen met het advies van de commissie, maar de discussie gaat wel tussen het kabinet en de Kamer.

De heer Duyvendak (GroenLinks):

Ook op dat punt heeft mijn fractie voorstellen gedaan. Ik zou het bijvoorbeeld goed vinden als het mogelijk wordt – helaas was er in de Kamer nog onvoldoende steun voor desbetreffende moties – dat de Kamer een commissie uitgebreid hoort en dat de commissie blijft bestaan, terwijl de Kamer zich voorbereidt op het debat met het kabinet. Dan kun je de commissie het vuur na aan de schenen leggen over het advies en de wijze waarop zij tot haar conclusies is gekomen. Omdat het werk van die commissies zo'n grote invloed heeft op het functioneren, ook van het parlement, moeten wij niet te krampachtig omgaan met het adagium dat wij alleen met het kabinet debatteren.

Ik vraag de minister waarom hij er niet toe overgaat om de dierenrechten naar aanleiding van het initiatief van mijn collega Halsema op te nemen in de Grondwet. Hij is daar schriftelijk op ingegaan, maar ik vraag daar nu graag een toelichting op. De minister gebruikt vele voorzetten van GroenLinks voor zijn eigen vernieuwingsagenda. Ik begrijp eigenlijk niet waarom hij deze grote kans laat liggen.

Wij zijn door een aantal lokale afdelingen van GroenLinks, dus door gemeenteraadsleden, gewezen op een mogelijke omissie in de gemeentelijke democratie. Dat betreft het recht op interpellatie voor een gemeenteraadslid. Gemeenteraden hadden het recht op interpellatie, maar dat is afgenomen, bijvoorbeeld in Schoonhoven. Daarbij werd gezegd dat het recht van een individueel lid in strijd zou zijn met de Gemeentewet; ook de VNG schijnt die positie in te nemen. Eerst moest de meerderheid van de raad instemmen met een interpellatie door een individueel lid; dat is onwenselijk, want dat ondergraaft de positie en het kunnen functioneren van individuele gemeenteraadsleden. Ik hoor graag van het kabinet of dat klopt. De formulering in de Gemeentewet is dezelfde als in de Grondwet, terwijl wij hier wel de regel hebben dat één of dertig leden dat recht hebben. Ik zou het prettig vinden als het kabinet een dergelijke interpretatie kan volgen. Dat zou gemeenteraden meer macht geven ten opzichte van het bestuur.

Ik vraag minister Pechtold waar zijn reactie blijft op mijn initiatiefnota over de Wet Openbaarheid Bestuur. Die initiatiefnota ligt immers al ongeveer twee maanden op het departement.

Ik meen dat minister Pechtold over het "open source"-beleid op het punt van de aankoop van software door de overheid gaat; althans, minister De Graaf ging daarover. Hoe staat het daarmee? In 2002 heeft de Kamer een motie aangenomen van de heer Vendrik, waarin de regering wordt verzocht om zich maximaal in te zetten voor de bevordering van het gebruik van "open source"-software in de publieke sector. De motie verzoekt concreet om er alles aan te doen om ervoor te zorgen dat in 2006 alle door de publieke sector gebruikte software aan open standaarden voldoet. Wij hebben hier de afgelopen tijd al veel schriftelijke vragen over gesteld, maar het gaat allemaal niet zo hard. Daarom nu een serie concrete vragen, ook omdat het zogenaamde programma OSSOS al dreigt af te lopen voor het goed en wel is begonnen. Wat is er precies gebeurd? In welke mate voldoet de software in de publieke sector aan de open standaarden? Welke gemeenten en welke departementen hebben al open software? Wordt het niet tijd dat er bijvoorbeeld een pilotgemeente komt? Is de nieuwe rijksoverheid desktop open source al een feit? Hoe gaat het met de uitvoeringsagenda 2009 rondom de EU-afspraken hierover?

Kortom: mijn fractie heeft de indruk dat dit niet goed gaat en dat de motie niet goed wordt uitgevoerd. Wij zien graag een krachtiger optreden. Graag een reactie en een goede inventarisatie, want anders zullen wij hier in de volgende termijn op terugkomen.

De heer Van der Ham (D66):

Voorzitter. Ik zal het kort houden, want ik heb veel van mijn bijdrage vorige week al uitgesproken. Allereerst feliciteer ik de heer Knops van harte met zijn maidenspeech. Historisch besef is aanwezig. "History is about starting a good argument", zeggen de Engelsen zoals u weet. Dat is dus gelukt.

De vorige keer begon ik ook met enige geschiedenis. "Wie bij nood niet meedijkt, verbeurt zijn erf", zei de burgemeester van Amsterdam in 1950. Als wij het over bestuurlijke vernieuwing hebben, moet het dus van vele kanten komen. Niet alleen vanuit de politiek, maar ook vanuit maatschappelijke organisaties en de bevolking. Wanneer wij het de komende twee jaar hebben over de bestuurlijke vernieuwingsagenda, moeten wij dat element ook meenemen. Overigens verwacht ik daar veel van. Wij moeten niet alleen met de vinger naar onszelf wijzen, maar moeten elkaar aanspreken in het debat dat moet worden gevoerd. In vervolg op de heer Duyvendak heb ik daarover nog een vraag. Hij vroeg hoe de conventie precies wordt vormgegeven. Toen ik het getal vijftien hoorde, dacht ik ook: er is niets mis met vijftien mensen aan zo'n tafel, maar kan het niet wat breder? Hoe gaat de minister dit vormgeven om het beeld te voorkomen dat het weer een kliek is die het gaat bepalen of een paar "usual suspects" die bij elkaar gaan zitten? Hoe betrekken wij mensen erbij? Hoe kunnen mensen input leveren aan het debat en die conventie? Graag daarover een nadere beschouwing van de minister voor Bestuurlijke Vernieuwing.

Ik heb nog een punt over andere overheid. Het gaat om een concreet punt dat voor D66 zeer belangrijk is, namelijk de eenmalige gegevensverstrekking. De minister heeft daar vaak warme woorden over gesproken en hij zit ook op het traject, maar ik wil wel eens weten hoever wij daarmee staan. Is er een versnelling mogelijk, zodat wij die eenmalige gegevensverstrekking daadwerkelijk hebben vóór 2007? Dit is het meest concrete punt uit de agenda andere overheid en dat zouden wij graag zo snel mogelijk gerealiseerd zien.

Vervolgens heb ik nog een vraag over het referendum. Ik sluit mij aan bij de heer Duyvendak. Wij zijn dan ook samen indieners van het initiatiefwetsvoorstel. Hoe staat de minister daar concreet in? Is het waar dat de minister meer warmte voelt voor het ene initiatiefvoorstel dan voor het andere? Ik heb begrepen dat de notitie van de minister-president er deze week aankomt. Wat kunnen wij daarvan verwachten? Gaat die notitie alleen over de sterkte van de minister-president en hoe wij hem sterker kunnen maken in Europa? Of gaat die notitie ook over de aanstellingswijze?

Mijn volgende vraag over softdrugs stel ik daadwerkelijk aan de minister voor Bestuurlijke Vernieuwing en niet aan de minister van Binnenlandse Zaken die de vragen vorige keer beantwoordde. Het gaat mij om de grotestedenlink. Minister Donner heeft in allerlei buitenlanden aan de nationale regeringen gevraagd wat zij van ons softdrugsbeleid vinden. Toen is, overigens ook door mevrouw Albayrak, opgemerkt dat de regio's en de steden daar soms heel anders over denken. Wat is de visie van de minister hierop, ook vanuit zijn verantwoordelijkheid voor grotestedenbeleid?

Ik ga nu over tot het voorlezen van een aantal moties. Mijn eerste motie gaat over de politieke jongerenorganisaties.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat politieke jongerenorganisaties belangrijk werk verrichten bij het toegankelijk maken van politiek voor jongeren;

overwegende dat politieke jongerenorganisaties een bijdrage krijgen van het ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties;

overwegende dat jongerenorganisaties met andere doelstellingen gebruik kunnen maken van regelingen voor een jaar extra studiefinanciering voor een bestuursjaar;

overwegende dat politieke jongerenorganisaties hiervan zijn uitgesloten en dat dit nadelig werkt voor actieve jongeren bij die organisaties;

verzoekt de regering om in overleg te treden met de politieke jongerenorganisaties over de vormgeving van de huidige subsidie aan jongerenorganisaties en een nieuw model voor bestuursbeurzen te bedenken;

en over de uitkomst van dit overleg de Kamer te berichten,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Van der Ham. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 17(30300 VII).

De heer Van der Ham (D66):

Voorzitter. Ik heb nog een vraag voor de minister voor Bestuurlijke Vernieuwing. Heel veel politieke jongerenorganisaties en politieke partijen organiseren allerlei debatten in hun gemeente. Heel vaak worden de politieke organisaties uitgesloten van het reclame maken voor die debatten. Als je in het openbaar vervoer op een goedkope manier reclame wilt maken, mag dat wel voor shampoo, maar niet voor een politieke bijeenkomst. Dat vind ik gek. Zeker wanneer wij het erover hebben om mensen bij de politiek te betrekken, vind ik het heel gek als politieke organisaties worden uitgesloten van reclame-uitingen. Graag verneem ik hierop de reactie van de minister. Ik wil ook graag dat hij aangeeft wat hij daaraan kan doen. Er zijn overigens ook universiteiten die politieke aankondigingen weigeren, ook al is het van iets heel neutraals zoals de aankondiging van een debat, van welke politieke partij dan ook. Dat is toch eigenlijk heel erg gek, als het door overheid gesubsidieerde organisaties betreft. Nogmaals, graag verneem ik hierop de reactie van de minister.

De volgende twee moties gaan over veiligheid. Deze moties dien ik eigenlijk in voor mevrouw Van der Laan. Vanzelfsprekend steun ik die van harte.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,Van der Ham

van mening dat preventie een belangrijk onderdeel moet zijn van de politietaken;

van mening dat de politie niet alleen beoordeeld moet worden op het aantal overtredingen en strafbare feiten dat is bestraft, maar ook op het aantal dat is voorkomen;

overwegende dat de minister van BZK tijdens het begrotingsoverleg van Binnenlandse Zaken de Tweede Kamer heeft toegezegd dat er in de nieuwe prestatiecontracten ruimte zal komen voor preventie;

overwegende dat in het verleden de Tweede Kamer slechts na het vaststellen van de prestatiecontracten is geïnformeerd;

verzoekt de regering om preventie een belangrijk onderdeel te maken van de komende prestatiecontracten, met duidelijke maatstaven aan de hand waarvan de politie kan worden beoordeeld, en de Kamer ruim van te voren aan te geven welke vorm dat zal krijgen,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Van der Ham en Van der Laan. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 18(30300 VII).

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat de Kamer binnenkort zal beraadslagen over nieuwe gezagsverhoudingen binnen het politiebestel;

overwegende dat in het huidige bestel vaak de gemeenteraad noch de Tweede Kamer een democratische controle kan uitvoeren;

van mening dat in elk politiebestel een belangrijke democratische controle moet zijn op het functioneren van de politie;

van mening dat, indien in de toekomst de politie meer centraal wordt aangestuurd, de Tweede Kamer niet het controleorgaan kan en moet zijn voor het lokale veiligheidsbeleid;

van mening dat de beste democratische controle van de politie op regionaal niveau kan worden uitgevoerd door de gemeenteraad;

verzoekt de regering om in een toekomstig politiebestel ervoor te zorgen dat er geen democratisch gat meer zal zijn bij de controle op de politie en dat de Tweede Kamer niet de details van het lokale veiligheidsbeleid moet controleren,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Van der Ham en Van der Laan. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 19(30300 VII).

De heer Van der Ham (D66):

Voorzitter...

De heer Slob (ChristenUnie):

Ik verbaas mij een beetje over het moment waarop deze motie wordt ingediend. Wij moeten nog spreken over de toekomst van het politiebestel. Is het dus niet wat vreemd om vooruitlopend daarop met een motie te komen? Kunt u dit toelichten?

De heer Van der Ham (D66):

De inhoud van de motie is vrij duidelijk. Daarin staat dat, welk voorstel er ook komt, dit element daarin goed verwerkt moet zijn. Het is helemaal niet gek dat D66 dat kader aangeeft voor die discussie.

De heer Algra (CDA):

De minister heeft onlangs uitspraken gedaan over de democratische controle. Ook het rapport-Leemhuis constateert daarin een aantal leemtes. Volgens mij wil D66 met de motie die leemtes intact houden. Immers, daarin wordt gesproken over een regionale controle. Welk regionaal, democratisch gekozen orgaan wil D66 dat laten controleren?

De heer Van der Ham (D66):

Misschien heb ik de motie wat snel voorgelezen. Ik heb echter uitgesproken dat de gemeente dat moet doen. Dat staat ook in de motie. U kunt dat daarin straks uitstekend nalezen.

De heer Algra (CDA):

Dat is nu juist het punt. Een gemeente gaat niet over een regio. Hoe kan een gemeente in een regio dan democratische controle uitoefenen? Die heeft dan toch te maken met nog tien of dertig andere gemeenten?

De heer Van der Ham (D66):

Dat hangt af van de manier van organiseren. Op dit moment hebben burgemeesters en gemeenten er natuurlijk wat over te zeggen. Zij hebben daarvoor de ruimte. De Tweede Kamer moet het democratische gat niet vergroten door het te regelen, anders gaat zij discussiëren over alles wat er in gemeenten gebeurt. Dat kan natuurlijk helemaal niet, dus wij moeten een goede middenweg vinden.

De heer Algra (CDA):

Ik krijg nog graag antwoord op mijn vraag over het regionaal democratisch orgaan. De heer Van der Ham komt niet weg met het antwoord dat dertig gemeenten het wel dertig keer doen. Een dergelijke democratie staat de fractie van D66 volgens mij ook niet voor ogen.

De heer Van der Ham (D66):

Wij moeten geen nieuwe bestuursmodellen ontwikkelen. Wij hebben er drie, namelijk op landelijk, provinciaal en gemeentelijk niveau. Op die niveaus moet het worden opgelost. Ik herhaal dat met mijn motie wordt beoogd dat daarvoor iets wordt bedacht.

De heer Van Schijndel (VVD):

De burgemeester van een gemeente heeft natuurlijk het gezag om te bepalen wat de politie moet doen. Dat wordt niet aangetast in de discussies over het bestel. Waar is de heer Van der Ham bang voor? De gemeenteraad kan de burgemeester toch nog steeds aansprakelijk stellen voor hoe hij de politie opdrachten geeft? Dat levert toch geen probleem op?

De heer Van der Ham (D66):

Wij hebben geconstateerd dat rondom het drama met Maikel iedereen in Rotterdam zei dat een ander maar moest vertellen wat de politie al dan niet had gedaan. Dat was een groot probleem. Omdat iedereen naar een ander doorverwees, was niemand meer verantwoordelijk. Dat willen wij in de toekomst voorkomen.

De heer Van Schijndel (VVD):

Wat dat betreft, past u bij de VVD-fractie. Zij wil vooral helderder verhoudingen in de gehele politieorganisatie.

De heer Van der Ham (D66):

Dan zijn wij het met elkaar eens!

De heer Van Schijndel (VVD):

Ik zal de motie die u hebt ingediend nog eens goed lezen, want daarin staat onder meer dat de Kamer zich niet met allerlei lokale kwesties moet bemoeien. Dat zie ik ook zo. De Kamer kan zich vanwege het politiebestel alleen niet de verplichting opleggen om zich niet met bepaalde zaken bezig te houden.

De heer Van der Ham (D66):

De Kamer mag natuurlijk over van alles praten, maar de dagelijkse aangelegenheden moeten dichter bij de mensen en dichter bij de plaats waar de dingen gebeuren, worden aangepakt, dus het liefst in de gemeenten. Hier spreken wij nog uitgebreid over. Ik ben in ieder geval blij dat wij ons hier allebei in kunnen vinden.

De heer Eerdmans (LPF):

Voorzitter. Ik begin aan mijn eerste betoog, want ik was er vorige week niet. Dat mag de pret echter niet drukken. Ik steek dus meteen van wal. De fractie van de LPF heeft het bij de behandeling van de begroting van het ministerie van Justitie over vertrouwen gehad, vertrouwen in de overheid. Dat ga ik nu weer doen. Ik ga het hebben over de manier waarop de overheid het vertrouwen kan terugwinnen. Ik denk dat dit kan door burgers meer te betrekken bij het beleid van de overheid. Een mooi voorbeeld van hoe het niet moet, stelt de gemeente Amersfoort. Op dat voorbeeld stuitte ik deze week. Daar zouden zestig harddrugsverslaafden worden opgevangen in een gebouw naast de muziekschool en in een kinderrijke omgeving. Het gemeentebestuur had besloten om vooral niemand iets te vragen, ervan uit gaande dat toch niemand iets dergelijks in zijn straat wilde krijgen. Dit leidde tot een opstand waarbij huisvaders het pand in kwestie hebben gekraakt en bezet. De politie heeft ze hardhandig het pand uitgeslagen. Wethouder In 't Veld van de gemeente Amersfoort heeft toen gezegd dat de buurt helaas ten onrechte de indruk had gekregen dat vooraf inspraak mogelijk was, terwijl er maar één locatie was overgebleven die aan de voorwaarden voldeed en het dus toch geen zin had gehad om erover te praten. Een dergelijke gemakkelijke houding levert over het algemeen geen applaus in de buurt op. Er wordt ook verkeerd gecommuniceerd, terwijl er juist veel vaker moet worden meegedeeld waarover besluiten gaan. Als er een besluit wordt genomen, moet worden uitgelegd waarom dat is genomen, hoe vervelend het ook uitpakt. Er moet in ieder geval over worden gepraat. Dat is in dit geval wederom niet gebeurd. Over dit soort dingen krijg ik als Kamerlid de meeste brieven en mailtjes. Gefrustreerde mensen schrijven mij dat zij niet begrijpen waarom bepaalde dingen gaan zoals zij gaan en vragen mij om daar uitleg over te geven, terwijl de Staat dat eigenlijk moet doen.

Professor van Schendelen heeft ook wel eens gewezen op de moeilijke besluitvormingsprocessen en noemde die "een spel dat zo slecht gespeeld wordt dat er geen winnaars zijn". In Almere-Buiten hebben wij ook een bekend fenomeen. Daar wordt een tbs-kliniek gebouw in een woonwijk, het Stripheldenkwartier. In de Donald Duckstraat komt daar een tbs-kliniek tussen de mensen. Ik ben daar eens gaan kijken op een regenachtige dag. De hele buurt loopt daartegen te hoop. De bewoners vinden het verschrikkelijk. Waarom uitgerekend in die buurt, tussen de kinderen, een tbs-kliniek? Toch dramt het gemeentebestuur daar gewoon door, inclusief de gemeenteraad, en dus wordt daar die kliniek gebouwd.

Ik kan nog een aantal andere voorbeelden geven, maar ik wil zo graag eens van de minister voor Bestuurlijke Vernieuwing weten – toch iemand van de nieuwe politiek – hoe wij dit nu kunnen keren. Hoe zorgen wij ervoor dat mensen een beter gevoel krijgen bij dit soort besluiten? Laat de minister dan niet komen met de formele bezwaarprocedures en inspraakrondes; dat weten wij allemaal wel. Ik vraag gewoon zijn politieke opvatting hoe wij zoiets kunnen veranderen.

De LPF is een zeer groot voorstander van prestatiebeloning: mensen die het goed doen bij de overheid belonen, mensen die het verkeerd doen een sanctie geven of ontslaan. Dat vind ik ook heel belangrijk bij de politie. Is daar een prestatiebeloning voor individuele succesvolle agenten? Dat ontbreekt er eigenlijk helemaal aan. Ik weet dat er prestatiecontracten zijn. Daarover is vorige week ook veel gesproken. Het geld dat daar wordt binnengesleept gaat bij het ene korps naar een groot feest, terwijl een ander korps er nieuwe computer van aanschaft. Ik ben eens gaan bellen met Cees den Bakker van het NPI, die zegt dat eigenlijk alleen maar bij de nieuwjaarstoespraak een agent naar voren wordt gehaald die een bonus krijgt omdat hij het goed heeft gedaan. Structureel is er volgens hem geen prestatiebeloning voor goed presterende agenten. Wij vinden dat verkeerd. Wij hopen dat de minister dat kan veranderen, door excellerende agenten gewoon bonussen te geven. Wil hij dat gaan doen?

De heer Algra wees er ook op dat er grote gevaren zijn voor de politie in Nederland. In het algemeen krijgen gezagsdragers veel naar hun hoofd. Nu vind ik wel dat de gevaren in Nederland nogal verschillend zijn. In Rotterdam zijn er hot spots, maar in Garderen of Lunteren, op de Veluwe waar ik toevallig ben geboren, is bromsnor nog een echte bromsnor. Toen was geluk nog heel gewoon, en fietste bromsnor nog op zijn fiets door het bos.

Minister Remkes:

Dat is het Land van Ooit!

De heer Eerdmans (LPF):

Dan weet ik ook meteen in welk kamp u zich bevindt!

Er zijn agenten die in de frontlinie staan in gevaarlijke gebieden, en andere agenten die op de Veluwe op hun fietsje als bromsnor rondrijden. Is het niet tijd voor een gevarentoeslag voor agenten? Ik heb daarover gesproken met agenten in Rotterdam, die zeggen dat zij vertrekken als zij die toeslag niet krijgen, naar Rhoon, Monster of een andere kleine plaats in de omgeving. Daar is het veel minder gevaarlijk, terwijl het salaris gelijk is.

De heer Algra (CDA):

De heer Eerdmans maakt hier een vergelijking tussen de politie in de grote stad en op het platteland. Is hij niet met het CDA van mening dat juist een agent op het platteland die in moeilijkheden komt wel heel lang moet wachten op assistentie van collega's, terwijl er in de grote stad gelukkig nog voldoende blauw op straat is om collega's op tijd bij te springen? Dan komt dat gevarengeld in een ander daglicht te staan.

De heer Eerdmans (LPF):

Dat ben ik met u eens, maar dat gevaar is in een stad als Rotterdam veel sneller aanwezig. In Uddel gebeurt er uiteraard wel eens iets en ontbreekt er een achterlicht op een fiets, maar dat hoeft niet te betekenen dat het daar de hele week onrustig is. Die situaties zijn dus niet vergelijkbaar. Ik ben het met u eens dat het slecht is dat de aanrijdtijden zo lang zijn op het platteland, maar ik zie een verschil van hemel en aarde als het gaat om de gevaren die agenten lopen.

De heer Algra (CDA):

Voor u maakt het dan verschil hoe vaak een incident voorkomt, niet hoe gevaarlijk een situatie is. Ik heb zelf dienst gedaan als politieagent in een grote stad. Het is helder dat je daar veel vaker met pistolen of met escalerende situaties te maken hebt dan op het platteland, maar daar staat een behoorlijke back-up van collega's tegenover, waardoor die situatie toch uiteindelijk minder gevaarlijk is dan op het platteland. Ik zou het jammer vinden als het LPF die conclusie trok.

De heer Eerdmans (LPF):

Ik ben het niet zo met u eens. Ik meen niet dat het minder gevaarlijk is als je snel back up hebt. Het gevaar heeft zich dan immers al voorgedaan. De heer Algra is zelf politieman geweest. Ik weet niet of hij zich vaak in gevaarlijke situaties heeft bevonden. Ik ben van mening dat het reëel is. In Rotterdam, maar ook in andere grote steden zoals Maastricht en Venlo, kan in het uitgaansgebied sprake zijn van acuut gevaarlijke posities. Als je hulp vraagt, duurt het altijd even voordat die komt. Ik ben van mening dat je dit gevaar moet belonen. Anders gaan mensen liever in Uddel werken, omdat het gevaar daar veel kleiner is.

Ik herinner mij nog de complimenten die ik kreeg van minister Remkes voor mijn artikel over de politie als kop van jut. Het was voor mij een zeldzaam moment toen hij zei het een goed stuk te vinden. Er zijn allerlei taken naar de politie geschoven, zoals katten uit bomen halen. De politie zou dat zinloze werk niet moeten doen. Dat ben ik met Van Schijndel eens, die zegt dat de politie gewoon boeven moet vangen. In het algemeen overleg heb ik de minister een document meegegeven over alle bureaucratie die bij de politie zou kunnen verdwijnen. Er is daarover een heel goed rapport verschenen van Interdepartementaal Beleidsonderzoek (IBO) met de titel Minder regels, meer blauw. Daarin was een heel mooie afvinklijst opgenomen, aan de hand waarvan onzinnige procedures en overbodige formulieren kunnen worden geschrapt. Op die manier kan de politie veel minder bureaucratisch worden gemaakt. Helaas heb ik er daarna niets meer over gehoord. In oktober hebben wij nog een ambtelijke brief ontvangen over de mogelijkheden om bureaucratie te bestrijden. Ik vrees dat wij met dit soort brieven blijven doorzeuren. Ik heb daarom het lijstje nog maar eens bij me om het via de bode aan de minister te geven. Dan kan hij het overdragen aan de betreffende functionaris. Het kan zo worden afgevinkt. Dan schieten we tenminste een stap op.

In het Parool van gisteren werd gemeld dat Amsterdam en Rotterdam zijn begonnen met een eigen antiterreurcampagne onder de titel Alle ogen helpen. Dat klinkt sympathiek. Maar wij weten dat de minister zijn eigen posters nog niet heeft opgehangen. Daarop moeten wij nog even wachten. De terroristen zelf wachten naar mijn overtuiging niet. Ik vraag mij af of wij blij moeten zijn met twee steden die een eigen campagne beginnen als de overheid nog geen landelijke campagne weet op te zetten. Gaan wij zaken nu dubbelop doen? Wordt het landelijk een heel andere campagne dan in Rotterdam? Of krijgen wij hetzelfde twee keer te zien? Of gaan er juist dingen verkeerd, omdat Rotterdam bijvoorbeeld zegt dat gewonden moeten worden weggesleept en de minister dat men hen moet laten liggen. Ik heb al eerder op deze zaken gewezen. Wanneer komt de campagne van de minister? Kan hij ons verzekeren dat er geen doublures zullen zijn?

Wij vinden het zeer belangrijk dat de pakkans van criminelen voor het eerst is gegroeid. De daling is tot staan gebracht. Wij schrijven dit toe aan het veelvuldig gebruik van DNA en cameratoezicht. Op deze manier worden criminelen steeds meer het steegje ingejaagd waar wij hen kunnen vangen. De politie Amsterdam-Amstelland heeft er vandaag iets aan toegevoegd. Zij zetten een tiental verdachten op de intranetpagina. Zij weten wie zij zoeken, hebben de foto's, en plaatsen deze op de eigen intranetsite. Deze personen worden verdacht van auto-inbraken, winkelovervallen en diefstal. Ik vond het eerlijk gezegd ongelooflijk dat dit nieuw, en daarmee nieuws, was. Blijkbaar mochten politiemensen onderling nog niet hun verdachten uitwisselen. Ik stond er echt van te kijken. Ik veronderstelde dat dit intern toch wel was toegestaan. Ik vind dit een dermate goed idee, dat het wat mij betreft meteen landelijk kan worden ingevoerd. Alle politiekorpsen moeten de foto's van verdachten die zij niet kunnen vinden en van veelplegers onderling uitwisselen. Wat mij betreft gaan wij nog een stap verder en zetten wij dit gewoon op het internet, zodat iedere burger kan zien welke veelpleger steeds de benen neemt.

De heer Algra (CDA):

Ik heb de berichtgeving vanmorgen ook vluchtig gezien in de krant. Vergist de heer Eerdmans zich niet? Was het juist niet zo dat de gezichten bij de dienders in Amsterdam al lang bekend waren via het intranet, maar dat men er nu juist mee naar buiten komt? Misschien kunnen wij dit nog even nakijken, maar ik meen dat dit de strekking was.

De heer Eerdmans (LPF):

Neen, dat was mijn strekking niet. Wij zullen het van de minister horen. Die mag de waarheid spreken. Hiermee sluit ik het deel van mijn betoog over de politie af en kom ik toe aan het ambtenarenbeleid.

Ik was heel blij om mevrouw Nijs vorige week te horen verklaren dat zij de ambtenarenstatus wil afschaffen. Dat hebben wij drie jaar geleden, toen wij net kwamen binnenmarcheren, ook hebben voorgesteld. Toen zonder succes. Inmiddels is hierover een rapport verschenen. Ook dat is van het IBO. Dat is toch wel een aardige groep ambtenaren bij elkaar. Dit rapport heet Normalisatie rechtspositie overheidspersoneel. Ga normaal om met ambtenaren, maak wederzijdse afspraken over flexibele inzet en maatwerk. Kortom, ambtenaren moeten zet als gewone mensen worden ingezet in ons land. Dat is een prima idee. Wat is de reactie van de minister op dat rapport, want die heb ik officieel nog niet vernomen? Ik wil eraan toevoegen dat wij ook aandacht hebben voor ambtenaren die hun mond opendoen, ofwel de vrijheid van meningsuiting voor ambtenaren. Waarom mag iedereen in dit land zijn mond opendoen, maar ambtenaren niet? Dat komt door de Ambtenarenwet. Die verbiedt het al bijna tachtig jaar. Ambtenaren mogen hun mond niet opendoen want dat valt onder het verbod in artikel 125. Dat heeft voormalig minister-president Kok later nog eens omgezet in het bekende decreet van Kok. Hij heeft in 1999 gezegd dat het helemaal over moest zijn. Hij had waarschijnlijk gemerkt dat sommige ambtenaren toch met Kamerleden spraken. Dat vond hij een slechte zaak; ambtenaren moeten hun mond houden.

Ik vind dat niet goed. Ik vind het juist verstandig dat ambtenaren wel hun mond opendoen. Ik vind het ook voor ons als controlerend orgaan prettig als ambtenaren zich laten horen. Wie heeft er iets aan een doofstomme ambtenaar? Ik niet en ik veronderstel ook niet dat de regering daarvan blij kan worden. Ik heb met lede ogen moeten aanzien dat een ambtenaar als de heer Jonker, de directeur van ons boefjeskamp Den Engh in Den Dolder, een spreekverbod heeft gekregen van minister Donner, terwijl die man waarschijnlijk iets wil vertellen dat niet goed gaat of wel goed gaat. Hij mag het niet meer zeggen, hij krijgt gewoon een muilkorf voor want hij is ambtenaar en moet zijn mond houden. Ik vind dat niet echt sterk. Als wij elkaar niet meer met argumenten bestrijden, waar blijven wij dan? Elke verandering gaat gepaard met een onorthodox geluid, iemand die zijn mond opentrekt en kritiek uit. Kritiek is gezond, het leidt tot veranderingen. Kortom, waarom schaffen wij niet gewoon dat verbod op de vrijheid van meningsuiting af?

Ik vind dat wij met minister Pechtold iemand hebben die sowieso zelf geen blad voor de mond neemt. Dat is prettig. Ik heb daarvoor al eerder mijn waardering uitgesproken. In weerwil van regels en regeltjes toch kunnen kritiseren, een debat op gang brengen, ik weet dat hij daarvan houdt. Wat vindt hij er dan van dat hij de ambtenaren niet laat spreken? Wat vindt hij van het verbod op de vrijheid van meningsuiting? Wat vindt hij van het decreet van Kok. Ik ben daar benieuwd naar want ik wil meer discussie in het ambtenarenwezen. Ik noem dat wel de coming out van de ambtenaar. Laat hem gewoon in het licht komen staan. Het is prettig om in Nova of Buitenhof ook eens een topambtenaar te zien die met verstand van zaken en ervaring vertelt wat er bijvoorbeeld op de weg staat te gebeuren aan werkzaamheden of wat er gebeurt in ons leger. Ik zou niet weten waarom dat zo spastisch wordt tegengehouden.

De heer Slob (ChristenUnie):

Wij spreken ook wel van de oekaze van Kok. Ik neem aan dat dit hetzelfde is als het decreet van Kok. Dat is volgens mij officieel van tafel. Daarover is in het parlement uitgebreid gesproken, een aantal maanden geleden nog naar aanleiding van de adviezen van de Tijdelijke Commissie Infrastructuurprojecten (TCI). Toen heeft het kabinet aangegeven dat er voor ambtenaren ruimte was om te spreken, maar dat zij daarover wel hun bewindslieden moesten informeren. Dat heeft de Kamer toen in meerderheid geaccepteerd. Dat was geen onlogische toevoeging bij de vrijheid om te spreken. Ik begrijp daarom niet waarom de heer Eerdmans nu nog zo over het decreet van Kok spreekt, terwijl wij daarover toch uitvoerig hebben gesproken.

De heer Eerdmans (LPF):

Dat is waar. Wij hebben ook in de commissie TCI gezeten waarin de heer Slob zat. Er was daar inderdaad een Kamermeerderheid, en zelfs een motie, met de wens dat ambtenaren wel die vrijheid van meningsuiting hebben. Dat is toen aan het kabinet voorgelegd en dat is alweer een halfjaar geleden. Ik heb dus helemaal niet de indruk dat het decreet van tafel is en dat ambtenaren vrijuit mogen spreken. Als dat het geval is, wil ik dat graag horen. Ik heb het decreet van Kok bij mij en om het even te laten zien wil ik het graag verspreiden en in ieder geval aan de minister overhandigen voorzover hij het nog niet had.

De heer Slob (ChristenUnie):

Het decreet van Kok had betrekking op de gesprekken van ambtenaren met Kamerleden zonder dat hun bewindspersonen daarvan iets wisten. Daarover is gesproken en daarover bestaat volgens mij wel opheldering. Wat de heer Eerdmans aan de orde heeft gesteld, gaat veel verder, namelijk dat ambtenaren ook in de publiciteit mogen treden en dat soort zaken. Dat heeft niets met het decreet van Kok te maken.

De heer Eerdmans (LPF):

Dat is waar. Ik ben voor de afschaffing van artikel 125, waardoor men ambtenaren vrij kan laten spreken in Nova of bij De Ochtenden. Dit gaat om de contacten tussen ambtenaren en de leden van de Staten-Generaal, dat klopt. Laten wij daarmee beginnen, dan kunnen wij daarna nog naar de Ambtenarenwet overgaan.

Er bestaat een grote kloof tussen beleid en praktijk, ook bij de overheid. Het duurt vaak heel lang voor er nieuw beleid komt. Ik veronderstel dat een van de oorzaken is dat beleidsambtenaren veel te weinig buiten komen. Ik ben het zelf ook jarenlang geweest. Je zit op zo'n departement, je komt van de universiteit, je gaat beleid maken, als je geluk hebt kom je in een traineeprogramma. Je bent beleidsmedewerker, je wordt senior, je wordt plaatsvervangend hoofd, hoofd, plaatsvervangend directeur, directeur, directeur-generaal. Met een beetje mazzel kom je uiteindelijk op die hoogte uit. De meesten blijven uiteraard hangen in een wat andere regio, maar er gebeurt zo weinig. Ambtenaren komen niet naar buiten, zij blijven binnenzitten. Ik weet dat zij af en toe een dagje uitgaan. Landbouwambtenaren gaan koeien melken ergens in de Achterhoek. Dat gebeurt en ik vind het prima dat mensen die uitstapjes maken, maar het is zo weinig en zo vrijblijvend. Ik vind dat beleidsambtenaren er heel goed aan doen om minimaal een week per jaar de pen neer te leggen, eruit gaan en vervolgens een week de trein in, of een week met een kolonel mee het leger in, of een week met onderwijsambtenaren voor de klas staan. Gewoon een week voor de klas, 's ochtends om 9.00 uur melden en om 17.00 uur naar huis. Geen werkbezoekje met koffie en dan bowlen en steengrillen na afloop met de afdeling. Nee, gewoon het werk overnemen. Dat noem ik de werkstage, daarvan ben ik een groot voorstander. Ik kan blij melden dat zich een kamermeerderheid heeft afgetekend in de loop van dit debat, om met een positieve grondhouding te kijken naar dit voorstel. Het is aardig en aantrekkelijk. Ik vraag het kabinet om dit voorstel in de praktijk te brengen. Kortom een werkstage van een week voor ambtenaren, het liefst bij nieuwe ambtenaren in het contract vermeld, gewoon vastleggen dat zij één week per jaar naar buiten gaan, aan het werk.

De heer Algra (CDA):

Voorzitter. Ik wil nog even terugkomen op een opmerking van zojuist. Toen is inderdaad gebleken dat de heer Deetman volgens teletekstpagina 111 verkeerd zat met wat het korps Amsterdam Amstelland deed. Ik heb toch nog een vraag naar aanleiding daarvan. Het is vreemd dat enerzijds een politiekorps gezichten op zijn eigen internetpagina zet, dus openlijk de verdachten aangeeft die kennelijk nog worden gezocht, en de politie tegelijkertijd burgers, vaak winkeliers, aanspreekt op portretten in hun raam van overvallers en dergelijke. Ik hoor graag een reactie van de heer Eerdmans, maar dit is indirect ook een vraag aan de minister hoe hij in de toekomst hiermee zal omgaan.

De heer Eerdmans (LPF):

Dat is de bekende discussie. In Amerika maakt men zelfs in de telefoongids bekend dat iemand een pedofiel is. Dat is een uiterste, maar de vraag is hoever je met de maatregel gaat om veelplegers op internet te zetten en op ramen te plakken. Ik steun de sigarenboer die openbaar maakt wie de drie veelplegers zijn die bij hem op bezoek komen. Ik weet dat dit het kabinet te ver gaat. Ik vind bovendien dat elk politiekorps dit kan doen op een eigen intranetpagina, maar ook gewoon op internet. Ik vind dit niet meer dan logisch. Ik steun de vraag en hoor het antwoord graag.

De heer Boelhouwer (PvdA):

Voorzitter, ik kom terug op de werkstages. Is het niet nuttiger om beleidsambtenaren eerst de samenleving in te sturen als zij een notitie moeten schrijven en echt onderzoek te laten doen over de vraag in hoeverre de samenleving wacht op hetgeen zij kennelijk willen schrijven? Dit is een andere vorm van werkstage. Overigens vind ik dat de werkstage onderdeel moet zijn van het personeelsbeleid dat op een ministerie wordt gevoerd. Als men al vindt dat er een stage moet komen, kan men via de minister de ministeries, de ambtenaren en de personeelsdiensten aanspreken om deze afspraken te maken. Hoe wil de heer Eerdmans dit vormgeven?

De heer Eerdmans (LPF):

Dat laatste doe ik. Het gebeurt niet vanzelf. Ik heb een lijstje van dagjes uit met steengrillen en bowlen. Dit doen wij nu wel, maar dit is niet wat ik wil. Daarom breng ik mijn voorstel op deze manier in. Ik kan ook alle personeelschefs langs op de departementen, maar ik weet niet of zij op mij zitten te wachten. Op de vraag of dit vooraf wordt gedaan, is mijn antwoord dat ik hoop dat deze politieke notie bij de heren aan deze kant van de tafel zit. Zij bepalen welke kant het uitgaat in Nederland op hun terreinen. Zij hebben de uiteindelijke politieke opvatting om daarover nota's te schrijven. Ik vind dan nog dat ambtenaren veel meer van de praktijk moeten ondervinden en niet alleen een werkbezoekje op een achternamiddag moeten afleggen. Zij moeten een week lang in de gevangenis rondlopen of voor de klas staan, zoals ik heb gezegd. Dat lijkt mij heel goed.

De heer Slob (ChristenUnie):

Voorzitter. De begrotingsbehandeling van vorig jaar kenmerkte zich door een enorm versnipperde behandeling. Ik constateer nu met tevredenheid dat de behandeling wat meer aaneengesloten is. De behandeling van deze begroting karakteriseert zich doordat wij vandaag met twee maidenspeeches te maken hebben, zelfs met iemand die zijn maidenspeech heeft gehouden en een motie heeft ingediend. Dat is volgens mij een novum in de parlementaire geschiedenis. Ik weet dit niet zeker, want ik heb dit nog niet na kunnen zoeken. Ik feliciteer mijn beide collega's met hun bijdragen. Ik dank de bewindspersonen voor de uitgebreide beantwoording die wij vorige week maandag hebben gekregen in deze zaal tijdens het wetgevingsoverleg. Ook dank ik de bewindspersonen voor de schriftelijke beantwoording op een groot aantal vragen die zijn gesteld.

Ik wil nu niet over de politie spreken, want ik ga ervan uit dat wij daarover op een later moment fundamenteel en uitgebreid zullen spreken. Deze begrotingsbehandeling leent zich daar niet voor.

Allereerst wil ik aandacht vragen voor de wijziging van de Wet op de lijkbezorging. Deze valt onder de verantwoordelijkheid van het ministerie van Binnenlandse Zaken, al kon ik er in de begroting niets over terugvinden. Voorzover ons bekend is staat deze wet al een lange periode op de nominatie om gewijzigd te worden, met name op het punt van de lijkschouw en de terminologie. De fractie van de ChristenUnie wil graag dat de minister bij de beoogde wijziging van deze wet, ook een wijziging doorvoert op het punt van de grafrusttermijnen. Momenteel is de wettelijke situatie dat voor algemene graven een grafrusttermijn van tien jaar geldt. Voor het ruimen van een asbus geldt een termijn van twintig jaar en voor een graf met uitsluitend recht kan worden gekozen voor onbepaalde tijd of bepaalde tijd, waarbij een termijn van twintig jaar wettelijk is vastgelegd. Deze situatie komt op een aantal punten niet overeen met wat er in de praktijk is gegroeid.

Door het verschil in ruimingtermijnen tussen algemene graven en asbussen, ontstaat een ongewenst substitutie-effect van begraven naar cremeren. Dit effect wordt versterkt door het kostenverschil tussen begraven en cremeren.

Tegenwoordig sterven er veel minder kinderen dan in 1867 toen de wet werd opgesteld, toch kunnen ouders al na tien jaar worden geconfronteerd met de vraag of het graf van hun kind geruimd mag worden. Dat is naar onze mening een ongewenste situatie. De fractie van de ChristenUnie pleit er dan ook voor om de grafrusttermijnen voor algemene graven, zoals gehanteerd in de Wet op de lijkbezorging, te wijzigen in twintig jaar, in elk geval voor kindergraven. Wij horen graag komende donderdag de reactie van de minister.

Vorig heeft de Kamer een uitspraak gedaan naar aanleiding van de begrotingsbehandeling over het opheffen van beperkingen voor WAO-uitkeringsgerechtigde raads- of statenleden. Een motie van mijn hand is toen aangenomen. De minister vertelde de Kamer in mei jongstleden dat hij bezig was met het uitvoeren van de motie. Hij gaf toen aan dat een wijziging van de desbetreffende rechtspositiebesluiten nog dit begrotingsjaar in het Staatsblad zou worden gepubliceerd. In de begroting lezen wij dat terug op bladzijde 154. Abusievelijk wordt daar deze motie aan collega Van der Staaij toegeschreven, maar dat is geen probleem, want hij heeft de motie medeondertekend. Het begrotingsjaar is bijna om en daarom hebben wij de minister gevraagd waar de wijziging blijft. De minister heeft ons toen schriftelijk meegedeeld dat de benodigde aanpassings-AMvB aanstonds ter advisering aan de Raad van State kon worden gezonden. Dat is toch een iets andere tekst dan in de begroting en in de brief van mei jongstleden. Het lijkt erop dat de minister er tot zijn schrik achter is gekomen dat de zaak nog steeds niet in gang is gezet. Een tijdige uitvoering van deze motie is echter van groot belang, ook in verband met de gemeenteraadsverkiezingen die er aankomen. Wij gaan ervan uit dat de minister zijn belofte die hij in mei jongstleden heeft gedaan en die hij in de begroting heeft verwoord, zal nakomen. Misschien kan de minister dat bevestigen. Als het niet meer lukt voor deze begroting, gaan wij ervan uit dat het met terugwerkende kracht geregeld wordt. Ik hoor graag de reactie van de minister.

Wij hebben aandacht gevraagd voor de vrijwilligers bij de brandweer. De heer Van Schijndel deed dat ook in zijn maidenspeech. Ik ben de minister erkentelijk voor het antwoord dat hij schriftelijk heeft gegeven, namelijk dat het onderzoek inmiddels is afgerond en dat hij het rapport de Kamer zal doen toekomen. Er hoeft dus niet nog een nieuw onderzoek te worden opgestart. Wij gaan ervan uit dat het rapport snel naar ons wordt toegezonden, zodat wij het debat daarover kunnen voeren.

Vorige week maandag hebben wij bij het wetgevingsoverleg uitgebreid gesproken over de regionalisering van de brandweer. De minister heeft ons schriftelijk een en ander doen toekomen. In die schriftelijke beantwoording geeft de minister aan dat hij een brief heeft gestuurd naar de regionale veiligheidsbesturen over hoe hij wil verdergaan met de uitvoering van een motie die mijn naam draagt. Ik zou graag vóór komende donderdag een afschrift van die brief toegezonden krijgen, zodat wij kunnen bezien of de minister in die brief uitwerking geeft aan wat in de motie is verwoord, namelijk dat er voor de lokale brandweerkorpsen ruimte is voor de gemotiveerde afwijking van de regel dat er geregionaliseerd zal worden met een deel van het personeel. Van belang is dat niet alleen in de richting van de regionale veiligheidsbesturen wordt gecommuniceerd over die Kameruitspraak, maar dat dat ook terechtkomt bij de lokale brandweerbesturen. Wij gaan ervan uit dat dit zal gebeuren.

Voorzitter. Een andere vraag die wij hebben gesteld bij het wetgevingsoverleg, betrof de kostenontwikkeling bij de brandweer in meerkernige gemeenten. Dat is een reëel probleem en wordt door de minister ook als zodanig erkend. Er loopt nog een onderzoek; dat wachten wij af. Wij gaan ervan uit dat zo gauw dit onderzoek is afgerond, het ook naar de Kamer komt, zodat wij met elkaar even goed kunnen kijken of de financieringssystematiek zoals deze in het kader van het Gemeentefonds is vastgelegd, met inbegrip van de bijbehorende criteria, voor dit soort meerkernige gemeenten nog wel bij de tijd is. Daarbij bezien wij een en ander tevens in het licht van de grote verantwoordelijkheden en taken die er liggen met betrekking tot de brandweer.

Er wordt al heel lang discussie gevoerd, op verschillende plekken, over de aansturing van de meldkamer en de ontwikkelingen bij het ambulancevervoer. Hoewel wij daar al vaak met elkaar over hebben gesproken, blijkt het nog behoorlijk vast te zitten. Ik heb mij voorgenomen om komende donderdag een motie mee te nemen naar de Kamer, teneinde de Kamer er een uitspraak over te vragen. Volgens mij biedt dit een stukje helderheid in een discussie die nu erg vast blijft zitten, ook tussen twee ministeries. In dat opzicht denk ik dat wij minister Remkes wel van dienst kunnen zijn. Ik heb mij echter niet voorgenomen om vandaag moties in te dienen, zodat ik nog even wacht tot komende donderdag.

De heer Van der Staaij (SGP):

Mevrouw de voorzitter. Ik zou graag in dit afrondende debat over de begroting van het ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties op een aantal punten willen terugkomen, punten ook die in het begrotingsoverleg al aan de orde zijn geweest.

Herstel van vertrouwen is terecht een belangrijk thema in de begroting. Er is al het nodige over gewisseld. Op één puntje wil ik hierbij terugkomen, namelijk op de kwestie van de noodzaak van gezonde zelfkritiek. Daarover bestond geen verschil van mening, zo constateerden wij. Wel wordt er verschillend aan gekeken tegen het subtiele onderscheid tussen gezonde zelfkritiek en riskante nestbevuiling, zoals ik dit noemde. De minister voor Bestuurlijke Vernieuwing betoonde zich op dit punt nogal afwerend; hij zag dit punt eigenlijk niet zozeer. Ik zou daar op terug willen komen, omdat het openbaar bestuur en de daarvoor bestaande politieke structuur van grote betekenis zijn. Voortdurende kritiek op "de politiek" en "Den Haag" in het algemeen heeft, naar mijn beste overtuiging, wel degelijk het risico in zich dat de perceptie van het openbaar bestuur als zodanig negatief gekleurd gaat worden. Daar moeten wij niet aan meewerken. Gezonde zelfkritiek gaat niet over "de politiek" in het algemeen – dat is een loze kreet – maar over concrete probleempunten, over mijn politieke functioneren of over onze bestuurlijke tekortkomingen. De fouten zijn dan aanwijsbaar en dus ook herstelbaar, waarbij het openbaar bestuur als entiteit en de politieke structuur of de parlementaire democratie als zodanig niet de zondebok worden.

Vertrouwen wordt niet hersteld, als wij blijven doormodderen. Fouten erkennen is dus nodig, maar vertrouwen vraagt ook om een perspectief en om een fundament. Als "Den Haag" het probleem is, dan heeft zelfkritiek uiteindelijk geen zin. Het gebrek zit dan immers ingebakken in structuur en cultuur. Dat beeld weiger ik te accepteren. Het bestaande stelsel is prima geschikt om als betrokkenen bij het politieke proces op een democratische en transparante manier een constructieve bijdrage te leveren aan het bestuur van ons land. Daarom heb ik de behoefte om de minister voor Bestuurlijke Vernieuwing te vragen nog eens terug te komen op dit punt. Ziet hij inderdaad niet het gevaar van riskante nestbevuiling en daardoor van een uitholling van de parlementaire democratie? Ik begrijp en respecteer zijn punt als hij opwerpt: "Is dat allemaal niet weer een gemakkelijk smoesje om juist aan de punten van kritiek die ik noemde, te ontkomen?" Dat was immers een beetje de teneur van zijn reactie. Zo bedoel ik het echter niet. Ik vraag oprecht of hij daar niet toch ook aanknopingspunten ziet voor de zorg die verschillenden daarover hebben geuit en wat ons ertoe moet brengen om probleempunten zoveel mogelijk concreet te benoemen en te zeggen dat de problemen van "Den Haag" wel degelijk herstelbaar en aanwijsbaar zijn.

Bij het punt om de politieorganisatie verder te centraliseren zal ik nu niet meer uitgebreid stil staan. Wel breng ik hier mijn observatie naar voren dat enerzijds wordt gezegd dat het niet goed doenlijk is om binnen de bestaande structuren te komen tot een aanpak van de knelpunten die er zijn, terwijl anderzijds wordt gezegd dat ook in een nieuwe structuur er nog wel degelijk de mogelijkheid is om ook op lokaal niveau de prioriteiten te stellen en te kijken wat er speelt, zonder dat je bang hoeft te zijn voor allerlei bemoeienis uit Den Haag, waarbij alles van bovenaf opgelegd wordt. Dan heb ik het gevoel dat of het één of het andere waar is, maar dat het niet allebei tegelijkertijd waar kan zijn. De heer Eerdmans vroeg al aandacht voor de problemen op het gebied van de veiligheid die er soms zijn bij de vestiging van bijvoorbeeld bijzondere welzijnsvoorzieningen. Vindt er bij gemeenten standaard een veiligheidseffectrapportage plaats bij vestiging van deze voorzieningen?

Bij het thema Gemeentefonds vraag ik de aandacht voor de onderwijshuisvesting. Er is sprake van een nieuw cluster educatie, waarin het budget voor onderwijshuisvesting aanzienlijk wordt verminderd. De aanleiding daarvoor is het achterblijven van gemeentelijke uitgaven ten opzichte van de inkomsten in 2002. De minister van OCW heeft de Kamer echter laten weten dat die onderuitputting inderdaad aan de orde is geweest, maar dat die gezien en verklaard moet worden tegen de achtergrond van dat moment. Veel gemeentelijke huisvestingsverordeningen waren nog niet op orde en de besluitvorming over de extra investeringsimpuls was niet in de monitor meegenomen. Heeft de minister hierover contact gehad met zijn collega van OCW? Zo nee, wil hij dat dan alsnog doen, want het is onze overtuiging dat het onterecht zou zijn om nog weer een soort van bezuinigingsslag op die middelen voor onderwijshuisvesting toe te passen. Die middelen zijn in de praktijk al uitermate krap en er zijn daar al tal van knelpunten.

De heer Van Beek (VVD):

Die brief hebben wij allemaal ontvangen. Ik vind de bijdrage van de heer Van der Staaij wat vreemd, omdat een rekentechniek die in het Gemeentefonds wordt gehanteerd, niets zegt over het beschikbare budget. Ik begrijp de opmerkingen van de heer Van der Staaij dus niet. Overigens begreep ik de brief ook niet. De omvang van het fonds verandert niet. De wijze waarop de uitkering berekend wordt, heeft niets te maken met de vrijheid van de gemeenten om welk bedrag dan ook aan onderwijs te besteden.

De heer Van der Staaij (SGP):

Als de zorg van de Besturenraad onterecht is, is dat natuurlijk prachtig. Ik hoop dat de minister dat dan ook nog even wil bevestigen. Ik heb begrepen dat er wel degelijk minder middelen beschikbaar komen voor de onderwijshuisvesting. Dat is het gevolg van onderuitputting, die in het verleden incidenteel aan de orde was.

De heer Van Beek (VVD):

Maar waar blijven die middelen dan?

De heer Van der Staaij (SGP):

Daarnet vroeg u of het wel een reëel zorgpunt was. Nu vraagt u waar de middelen blijven. Als inderdaad sprake blijkt van een reëel probleem, moeten wij erover nadenken hoe in dat gat kan worden voorzien.

De heer Van Beek (VVD):

Het is van tweeën één. Als het een bezuiniging is, moeten er ergens middelen vrijvallen. In dat geval ben ik geïnteresseerd in het antwoord op de vraag waar die middelen naartoe gaan. Maar volgens mij wordt er geen geld uit het fonds genomen. Het gaat om een rekentechniek, die te maken heeft met het intern functioneren van het totale fonds. Er gaat volgens mij niet minder geld naar de gemeenten toe.

De heer Van der Staaij (SGP):

Ik heb al gezegd dat vanuit de onderwijswereld een zorgpunt naar voren is gebracht. Ik heb begrepen dat er wel degelijk minder middelen beschikbaar worden gesteld als gevolg van onderuitputting in het verleden. Ik hoor graag een reactie van de minister. Als er inderdaad minder geld naartoe gaat, zullen wij bezien of wij een amendement indienen om daaraan tegemoet te komen.

Het leidend thema van de begroting was "herstel van vertrouwen". Ik vind het belangrijk dat wij het debat bij dit thema niet alleen toespitsen op de plannen voor democratische vernieuwing. Wij zijn ook uitgedaagd om aandacht te besteden aan andere zaken die aan de orde zijn. Ik noem een concreet punt. Een tijdje geleden vertelde een wethouder mij dat hij zijn ambtenaren op de afdeling ruimtelijke ordening zei dat zij er, als een burger met een bouwplan komt, niet mee wegkomen door te zeggen dat het volgens het bestemmingsplan niet kan. De ambtenaren moeten meedenken over de vraag hoe de plannen eventueel wél verwerkelijkt kunnen worden. Het gaat om meedenkende ambtenaren. Ik weet niet of er voor zoiets vanuit het ministerie prijzen beschikbaar zijn, maar het lijkt mij goed om dit soort belangrijke burgervriendelijke initiatieven eruit te lichten en een stimulans te geven. Welke mogelijkheden zien de bewindslieden hiervoor?

De algemene beraadslaging wordt geschorst.

Sluiting 18.33 uur

Naar boven