Aan de orde is de behandeling van:

het wetsvoorstel Wijziging van de Wet op de internationale bijstandsverlening bij de heffing van belastingen (implementatie richtlijn nr. 2004/106/EG en aanpassing in verband met verordening (EG) nr. 2073/2004) (29968)

.

De algemene beraadslaging wordt geopend.

De heer De Nerée tot Babberich (CDA):

Voorzitter. Nog even en dan kunnen wij de Wet op de internationale bijstandverlening met de heffing van de belastingen bij het grof vuil buiten zetten, ofschoon de recente praktijk heeft bewezen dat het belangrijk is daarmee voorzichtig te zijn. Zowel bij het uitwisselen van inlichtingen op het terrein van de btw, als nu bij het uitwisselen van inlichtingen op het punt van de accijnzen wordt de in artikel 5 van de Wet internationale bijstandverlening opgenomen kennisgevingprocedure door een EG-verordening om zeep geholpen. De Kamer kan daaraan niet veel meer doen, omdat EG-verordeningen directe werking hebben en zodoende ook voor Nederland het geldend recht bepalen, zonder dat sprake is van omzetting in nationale wetgeving.

In de schriftelijke inbreng heeft mijn fractie over het voorgaande het nodige opgemerkt, omdat een deel van de rechtsbescherming dat in de nationale wetgeving is opgenomen op deze wijze zonder tussenkomst van het parlement wordt weggenomen. Dat is op zichzelf al een betreurenswaardig feit, maar de wijze waarop dit is gebeurd, getuigt zeker niet van een grote mate van alertheid aan Nederlandse zijde. Met die opmerking druk ik mij namens mijn fractie nog voorzichtig uit. Uit de schriftelijke stukken valt namelijk af te leiden dat de onderhandelaars zich niet hebben gerealiseerd dat de nieuwe verordening dit tot gevolg zou hebben. Pas na de opmerking van de Raad van State dat de kennisgevingprocedure in de Wet internationale bijstandsverlening en de rechtsbeschermingbepalingen in de betreffende verordeningen elkaar leken uit te sluiten, is men wakker geworden. De regering heeft een brief geschreven aan de Europese Commissie met de vraag of de Raad van State gelijk had. De Europese Commissie heeft daarop bevestigend geantwoord: weg was de kennisgevingprocedure.

Het is wat wrang in de nota naar aanleiding van het verslag op het punt van de aanpassing van de Wet internationale bijstandsverlening voor de btw te moeten lezen dat "in feite de inbreuk op de rechtsbescherming, waarover de leden van de fractie van het CDA spreken, een eind maakt aan de situatie van dubbele rechtsbescherming". Dat noem ik het wegschrijven van zaken in plaats van het beantwoorden van vragen. Zo ken ik de staatssecretaris niet. Het komt wel eens voor dat hij breedsprakig is, maar hij draait niet om de feiten heen.

In de nota naar aanleiding van het verslag bij het wetsvoorstel waarover wij vandaag spreken, wordt een en ander al afgezwakt. Daarin merkt de staatssecretaris namelijk op dat hij met het noemen van enkele waarborgen die nu nog wel gelden slechts heeft beoogd aan te geven dat de belastingplichtigen ook in de nieuwe situatie voldoende bescherming zal worden geboden. Zij kunnen bezwaar maken en beroep aantekenen in de lidstaten waarmee Nederland inlichtingen heeft uitgewisseld.

Mijn fractie kan zich voorstellen dat de Nederlandse belastingplichtige liever bezwaar en beroep aantekent in Nederland dan bijvoorbeeld in Polen, Roemenië of in Bulgarije. In de toekomst is het laatste misschien ook mogelijk. Ik heb nog geen antwoord gekregen op mijn vraag waarom deze zaken tegenwoordig in een verordening moeten worden geregeld en niet in een richtlijn. Verder vraag ik nogmaals naar de vergelijking op het punt van de rechtsbescherming die de kennisgevingprocedure biedt en die welke deze belastingplichtigen zullen genieten onder de nieuwe regelgeving in relatie tot bijvoorbeeld Duitsland en Frankrijk. Hier is in het verslag naar gevraagd. Gaarne een reactie daarop van de staatssecretaris.

Namens mijn fractie wil ik dit debat nog even aangrijpen om terug te komen op wat de CDA-fractie ook in het schriftelijk verslag over dit wetsvoorstel aan de orde heeft gesteld, namelijk de invloed van het parlement op de Europese wetgevingsketen en de taak van de regering op dit gebied. Onder het nieuwe verdrag, waarvan de grondwet slechts een deel uitmaakt, zal dit beter worden geregeld door de zogenaamde subsidiariteitstoetsen. Deze houden in dat wat Brussel moet doen, ook door Brussel gedaan moet worden, maar ook dat Brussel moet afblijven van wat lidstaten beter zelf kunnen doen. Verder worden de nationale parlementen eerder betrokken bij het Europese besluitvormingsproces omdat zij daarvan actief op de hoogte worden gehouden. Dit alleen al is een goede reden om voor het referendum te stemmen.

Een voorbeeld van hoe het niet moet, is de aanleiding voor dit wetsvoorstel of, nog liever, het wetsvoorstel tot aanpassing van de wet inzake internationale bijstandsverlening op het gebied van de btw. Er wordt in Brussel een verordening aangenomen en door een moment van onoplettendheid moet Nederland nu de kennisgevingsprocedure afschaffen. Het parlement kan daar juridisch gezien in dit geval weinig aan doen, omdat die verordeningen rechtstreekse werking hebben. Dus de bepalingen in de verordeningen gelden als nationaal recht zonder dat daarvoor omzetting in nationaal recht nodig is. Zij zijn direct bindend.

Bij richtlijnen is de juridische ruimte voor het parlement groter omdat deze expliciet omgezet moeten worden in nationaal recht. Maar ook bij richtlijnen is de marge smal, omdat de hoofdlijnen in die richtlijnen meestal vastliggen.

Zoals Cicero bij voortduring over Carthago opmerkte, dat hij van mening was dat het verwoest moest worden, kan mijn fractie het niet nalaten om bij elke gelegenheid op te merken dat zij wil dat richtlijnen naar de letter worden omgezet in nationale wetgeving. De CDA-fractie zal niet meewerken aan een ruimere omzetting van richtlijnen in nationale wetgeving, tenzij dat in het voordeel van Nederland is.

In de EU heeft de Commissie bij voorstellen tot regelgeving het recht van initiatief. Zonder voorstel van de Commissie geen regelgeving. Pas als er een voorstel is ingediend, komt de Raad van ministers van de EU aan bod en deze raad kan die voorstellen dan aannemen, amenderen of verwerpen. Als een voorstel het tot een expliciet agendapunt op de Raad van ministers brengt, dan komt dat punt meestal aan de orde in het overleg dat de betreffende minister of staatssecretaris voorafgaand aan de besluitvorming in de raad, met het parlement heeft. Zo werkt het in ieder geval bij de Ecofin-raad, en dat werkt naar behoren. Hiervoor spreekt mijn fractie haar waardering uit aan het adres van de bewindslieden van Financiën. Helaas bereiken slechts weinig voorstellen het walhalla van de Raad van ministers. Vaak vindt op een lager niveau, bijvoorbeeld in een werkgroep van de raad waarin alleen ambtenaren zitten, de facto al definitieve besluitvorming plaats. Dat is plezierig voor de minister of de staatssecretaris, omdat hij zich er dan nauwelijks mee hoeft te bemoeien en dat is ook plezierig voor ambtenaren, omdat de politiek zich er dan niet mee bemoeit.

De voorstellen waarover op lager niveau al inhoudelijk overeenstemming is bereikt, worden doorgaans bij een van de raden – en dat hoeft niet per se de desbetreffende vakraad te zijn – als een zogenaamd A-punt, als een hamerstuk geagendeerd. Een enkele uitzondering daargelaten, worden deze punten zonder verdere discussie goedgekeurd. Je ziet dat ook terug in stapels papieren waarin al deze hamerstukken zijn opgenomen. Op zich is het al interessant om te zien waar deze A-punten uiteindelijk terechtkomen en of de punten die je wilt volgen, erbij staan. Het in de gaten houden van dit laatste proces is voor het parlement buitengewoon moeilijk. Daardoor lijkt in feite een inbreuk gemaakt te worden op de medewetgevende en controlerende taak van het parlement. Dit speelt in versterkte mate op de gebieden waarop het Europees Parlement geen medebeslissingsrecht heeft, maar slechts adviesrecht.

In het jaarverslag van de Raad van State over 2004 wordt grote aandacht besteed aan Europa en vooral aan de rol van de Staten-Generaal. De Raad van State merkt op dat de Nederlandse deelneming aan de Europese besluitvorming slechts zeer ten dele het product is van een voltooid intern Nederlands besluitvormingsproces. Hij merkt daarbij op dat in veel Europese gremia wel door Nederlanders, maar niet door Nederland wordt geparticipeerd. De Raad van State merkt vervolgens op dat, als Nederland effectief invloed wil uitoefenen op de besluitvorming, het debat over de inbreng in een zo vroeg mogelijk stadium moet worden gevoerd. Dit geldt niet alleen voor de inbreng van de ministers, maar ook van de Staten-Generaal.

En zo is de cirkel weer rond. Over de informatie over de voorstellen die de Europese Commissie naar de Raad van ministers stuurt, wordt het parlement geïnformeerd via de zogenaamde BNC-fiches, die worden vermeld. Het gaat vooral om de informatie gedurende het wetgevingsproces in de raad. In het verleden heeft mijn fractie bij bepaalde voorstellen in de pijplijn een zogenaamd parlementair voorbehoud gemaakt, zodat er voor enigszins belangrijke wetgevingsvoorstellen op een lager niveau geen definitieve beslissing genomen kan worden die ertoe leidt dat het een hamerstuk wordt, tenzij het parlement daarover eerst wordt geïnformeerd.

Het siert de staatssecretaris dat hij in het recente verleden bereid was om daar uitvoering aan te geven, bijvoorbeeld bij de richtlijn over interest en royalty, waarover wij destijds vragen hebben gesteld. De staatssecretaris heeft toen keurig gezegd hoe ver het besluitvormingsproces was en in welke richting men ongeveer koerste. Dat parlementair voorbehoud bestaat overigens allang in het Verenigd Koninkrijk, Frankrijk en Denemarken.

Mijn fractie roept de staatssecretaris op, te herhalen dat hij ook in de toekomst in voorkomende gevallen de Kamer zal informeren over voorstellen van enige importantie op fiscaal gebied waarover de besluitvorming op het punt staat afgerond te worden, dus voordat er in EU-verband een definitieve beslissing wordt genomen. Dit is net iets proactiever dan wat de staatssecretaris in de nota naar aanleiding van het verslag opmerkte; dat het in voorkomende gevallen te verkiezen valt om de Tweede Kamer te informeren over commissievoorstellen die de bijzondere belangstelling van de Kamer hebben en waarover de besluitvorming op het punt staat als hamerstuk te worden afgerond.

Als de staatssecretaris kan toezeggen dat hij op dit punt proactiever gaat optreden, kan dat ertoe leiden dat de Raad van State in een volgend jaarverslag kan melden dat in veel Europese gremia niet alleen door Nederlanders, maar ook door Nederland wordt geparticipeerd. Mijn fractie stelt het op prijs als de staatssecretaris de vaste commissie voor Financiën informeert welke fiscale voorstellen op dit moment in het onderhandelingsproces zitten in de Raad van ministers van de EU.

Mevrouw Dezentjé Hamming (VVD):

Voorzitter. Ik heb met belangstelling geluisterd naar een oud-comitoloog, want zo heet zo iemand. Wij hebben het nieuwe verschijnsel van de comitologie. In de NRC van zaterdag stond hierover een uitgebreid artikel. Dat betekent dat er van alles gebeurt aan het begin van de pijplijn van de wetgeving. Als daar op een bepaalde manier wordt ingezet, komt het er aan het eind van de pijplijn ook op een bepaalde manier uit.

Onze invloed op de EU-wetgeving is een beetje aan het teruglopen, maar wij moeten ons ook realiseren welke invloed de comités hebben op onze eigen wetgeving. Ik maak dan ook van de gelegenheid gebruik om mij aan te sluiten bij de woorden van de heer De Nerée, maar ik wil graag zelf ook nog even een punt maken. Nederland wordt vaak op achterstand gezet door bepaalde EU-regelgeving, omdat wij die dan als eerste in Europa invoeren. Ik heb ook de indruk dat die regels onvoldoende worden getoetst aan onze concurrentiepositie en het vestigingsklimaat. Ik noem de LCD-schermen, de tarieven van de Plantenkundige Dienst en nu het gedoe met de parketvloeren. Wie toetst nu dit soort regelgeving op concurrentiekracht? Wie heeft eigenlijk het overzicht?

Wij praten hier over een verlaging van de winstbelasting die 2 mld. gaat kosten. Die is bedoeld ter bevordering van ons vestigingsklimaat. Ik heb echter het gevoel dat het geld op straat ligt als wij dit soort dingen wat beter in de gaten hebben.

Staatssecretaris Wijn:

Voorzitter. Naar aanleiding van het betoog van de geachte afgevaardigden maak ik graag enkele inhoudelijke opmerkingen over dit wetsvoorstel en enkele procedurele opmerkingen.

Het heeft geen zin om de gang van zaken rondom dit wetsvoorstel naar voren te brengen. Evenmin heeft het veel zin om de parallellie met de btw-verordening uit te diepen. Daar heeft de heer De Nerée al op gewezen. Ook daarvoor wordt de kennisgevingsprocedure afgeschaft. Er is voor een verordening gekozen, omdat het gaat om een accijns. Dat valt in een communautair raamwerk. Hiermee kan een dwingende, uniforme en duidelijke regel worden vastgelegd die overal geldt. Op zichzelf begrijp ik wel dat het voor een Nederlands bedrijf gemakkelijker is om een discussie te voeren met de Nederlandse belastingdienst dan met de belastingdienst in een land waar men een andere taal spreekt. Dat geldt overigens ook voor bedrijven uit het buitenland die informatie moeten geven op verzoek van de Nederlandse fiscus. Wij durven dit echter toch aan, omdat er in alle Europese lidstaten een bezwaar- en beroepsprocedure geldt voor de aanslag die gekoppeld is aan deze informatie-uitwisseling. Wij denken dat lidstaten die om deze informatie vragen op deze manier adequater en gerichter fraude kunnen bestrijden of kunnen overgaan tot een juiste belastingheffing.

Ik denk dat de Kamer voldoende informatie heeft gekregen, hoewel ik toegeef dat het een enorme brij van stukken is. Je hoeft althans niet verbaasd te zijn over dit wetsvoorstel. Dat staat overigens los van het oordeel van de Raad van State. Dit onderwerp is afgehamerd op een Ecofin-raad. Ik kan mij echter voorstellen dat de Kamer vindt dat zij zo'n veelheid aan voorstellen voor Europese regelgeving krijgt dat zij mij vraagt om een overzicht. Het is in ieder geval niet de bedoeling geweest om onduidelijkheid te creëren. Het is overigens nooit mijn bedoeling om onduidelijkheid te creëren. Het wegschrijven van vragen in verslagen is inderdaad niet de bedoeling. Ik mocht ook een aantal jaar Kamerlid zijn en ik had er zelf altijd een broertje dood aan als je in een nota naar aanleiding van het verslag met een kluitje in het riet werd gestuurd, terwijl je hard aan die vragen had gewerkt. Ik bied mijn excuses aan de heer De Nerée en mevrouw Dezentjé aan als zij het verslag zo hebben ervaren, want dat kan inderdaad niet de bedoeling zijn.

Een BNC-fiche wordt door de staatssecretaris voor Europese Zaken naar de Kamer gestuurd. Vervolgens krijgt de Kamer daarop van ons ook nog eens toelichting met de uitgangspunten in de onderhandelingen. Ik zeg de Kamer graag toe dat ik haar proactief informeer als zich wijzigingen voordoen van enige importantie met betrekking tot het standpunt van het kabinet over voorstellen die voorliggen ten opzichte van het BNC-fiche. Ik zal dit doen voordat deze wijzigingen door de Ecofin-raad als A-punt worden afgerond. De heer De Nerée heeft gelijk dat deze onderhandelingen ambtelijk worden gevoerd. Ik kan hier natuurlijk niet spreken voor andere beleidsterreinen, maar slechts voor het mijne. De heer Nerée heeft gezegd dat hij zich voelt als de oude Romeinse redenaar die zei: ceterum censeo Carthaginem esse delendam. Ik weet dat de Kamer tegen mij heeft gezegd: sed tamen in parlementum ire debes. Ik laat maar even in het midden of dat een appèl of een imperatief is, maar ik zal naar eer en geweten en naar redelijkheid en billijkheid invulling geven aan het appèl dat de Kamer op mij doet, althans in fiscalibus. Dat is potjeslatijn, maar wij begrijpen elkaar wel.

De voorzitter:

Ik zie dat de heer De Nerée behoefte heeft aan een tweede termijn. Mevrouw Dezentjé deelt mede dat het haar trouwdag is. Dat betekent dat wij niet later dan 23.45 uur moeten stoppen. Ik feliciteer haar hartelijk namens de gehele Kamer.

De heer De Nerée tot Babberich (CDA):

Voorzitter. Ik ben erg blij dat ik toch nog een tweede termijn heb, want dan kan ik mevrouw Dezentjé geluk wensen met deze trouwdag. Ik ben blij met de toezeggingen van de staatssecretaris. Ik ben blij met wat hij heeft gezegd over het weggeschreven zijn. Dat excuus accepteren wij heel graag. Als wij het niet eens zijn met de nota naar aanleiding van het verslag, dan kunnen wij een plenair debat aanvragen. Dat hebben wij dit keer gedaan. Ik heb goed geluisterd naar de staatssecretaris. Ik hoop dat wij ook de brief krijgen met de fiscale onderwerpen die aanhangig zijn. Tegen mevrouw Dezentjé zeg ik dat comitologie nog erger is dan hetgeen zich hier heeft afgespeeld, want dat vindt plaats in de boezem van de Commissie en daar hebben wij helemaal geen zicht op. Wij willen beginnen met zicht te krijgen op hetgeen binnen de Raad van ministers speelt en daarna dalen wij verder af.

De algemene beraadslaging wordt gesloten.

De voorzitter:

Ik stel voor, volgende week over het wetsvoorstel te stemmen.

Daartoe wordt besloten.

Sluiting 20.47 uur

Naar boven