Aan de orde is de behandeling van:

het wetsvoorstel Wijziging van de bepalingen ten aanzien van octrooigemachtigden in de Rijksoctrooiwet en de Rijksoctrooiwet 1995 (27193, R1658).

De algemene beraadslaging wordt geopend.

De heer Hindriks (PvdA):

Mevrouw de voorzitter. Ik had hier bijna niet gestaan, want de behandeling van de wet is uitstekend verlopen, ware het niet dat wij over twee punten nog een discussie willen voeren. Het eerste onderwerp is wellicht een vergissing; wellicht ook niet, maar dan is er in onze ogen een goede reden om te amenderen. Het betreft het doen optreden als gemachtigde en de vraag of dat beschermd moet zijn of niet. Het kabinet heeft ervoor gekozen om ieder die dat wil, zichzelf te laten vertegenwoordigen. Dat betekent dat iemand die zichzelf deskundig genoeg acht om in een octrooiprocedure op te treden bij een aanvraag dan wel in een andere procedure rondom een octrooi, die vrijheid heeft.

Er zijn ook mensen die deskundigheid missen en zich willen doen vertegenwoordigen. Het kabinet heeft alles afwegende en in mijn ogen op goede gronden gezegd dat er gegeven de complexiteit van het onderwerp voordelen zijn voor de rechtsgang en de zekerheid, als zij zich slechts laten vertegenwoordigen door octrooigemachtigden en andere in de wet genoemde deskundige gemachtigden.

Een aanvraag is in onze ogen de lichtste vorm van procedure die wij kennen rondom octrooien. Dat wordt mij ook bevestigd door het Algemeen Octrooibureau en andere deskundigen. Als deskundigheid bij een aanvraag belangrijk genoeg wordt geacht om het in de wet op te nemen, ligt het voor de hand om dat zeker te doen bij bestrijding van een octrooi of een verzoek om nadere inlichtingen over een octrooi; kortom, ook bij de andere procedures. Juist dan is het namelijk van groot belang om de betrokkenen goed te doen ondersteunen en te zorgen voor een goede rechtsgang. Wat ons betreft is er geen rechtvaardiging voor een regeling waarbij een aanvrager slechts een gemachtigde kan gebruiken bij de aanvraag en niet bij de overige procedures. Dat is voor ons de reden om het amendement op stuk nr. 7 in te dienen. Hierin wordt geregeld dat de verplichte vertegenwoordiging door een octrooigemachtigde voor alle situaties geldt.

Het tweede onderwerp is de waarmerking van een vertaling. Er zijn een paar redenen waarom wij de gemaakte keus om de waarmerking te laten vervallen niet goed vinden. Dat is niet omdat wij het plezierig vinden om bedrijven op kosten te jagen, maar omdat wij denken dat het argument niet echt geldig is. Er wordt gezegd dat er concurrerende vertaalbureaus zijn die hetzelfde werk doen voor een tarief dat 25% lager is dan dat van de octrooigemachtigden. Concurrentie zou dan leiden tot een lagere prijs. Degenen die op dit moment de waarmerking doen, en degenen die op dit moment de vertaling feitelijk uitvoeren, zijn echter goed betaalde deskundigen die hun eigen specifieke expertise hebben bij het vertalen van bestaande octrooien. Dat brengt een prijs mee. Die specifieke expertise is goed bezet. De hoge bezettingsgraad vertaalt zich in een heel redelijk tarief waarover ik nog nooit opmerkingen heb gehoord. Een collega van de heer Udo, Hans van Baalen, zei in een bepaald overleg: "if it ain't broken, don't fix it". Dat is een goede kreet uit het bedrijfsleven: als het niet kapot is, moet je het niet repareren. Nu, wat mij betreft is het niet kapot en moet het dus ook niet gerepareerd worden.

Ik heb er nog een andere reden voor. Als een octrooi vertaald wordt, hebben de gebruikers van het octrooi groot belang bij de kwaliteit van de vertaling, niet omdat eventueel een beroep zou kunnen worden gedaan op die vertaling bij een inbreukprocedure, maar wel omdat degene die het octrooi raadpleegt in de vertaalde taal, uit een te breed, te ruim omschreven octrooi zou kunnen afleiden dat hij een bepaalde vernieuwing niet wil doorvoeren omdat hij dan geconfronteerd zou worden met een bestrijding van de kosten van het octrooi. Het risico zit dus niet in een te nauwe omschrijving in de vertaling; het risico zit in een te brede omschrijving in de vertaling.

Rest nog het argument van de administratieve lasten. Immers, als je een verplichting uit de wet schrapt, leidt dit tot een verlaging van administratieve lasten. Dat nu is slechts een papieren verlaging van de administratieve lasten, want de octrooien zullen vertaald moeten blijven worden. Ten slotte zitten wij dan nog met het verhaal dat het toch al lastig is om bij het Europese octrooi de talen goed te organiseren. Het zijn wat mij betreft allemaal redenen om de vertaling hier in deskundige handen te laten en de verplichte waarmerking in de wet overeind te houden.

Mevrouw Van der Hoeven (CDA):

Voorzitter. Het wetsvoorstel lag al een hele tijd eerder voor: het stond voor de vergadering van 9 oktober 2001 als hamerstuk geagendeerd. Er is toen evenwel een tweetal bezwaren binnengekomen, met name van de zijde van de octrooigemachtigden en de Octrooiraad. Kijkende naar de inhoud van die bezwaren, constateer ik dat daar wel het een en ander over is te zeggen. Ik kom daar zo op terug.

Er zijn meer zaken die geregeld worden in het wetsvoorstel: ook de nieuwe examenregelingen, het nieuwe tuchtrecht en de verplichting tot permanente educatie voor leden van de Orde van octrooigemachtigden. Wij zijn het eens met die voorstellen. Wij stelden wel een aantal kritische vragen in het verslag. De beantwoording van de zijde van de regering was uitvoerig, maar er zijn twee punten overgebleven. Wij zagen die al als knelpunt en dat werd nog benadrukt door de informatie die wij daarover van een aantal kanten kregen. Het zijn dezelfde twee punten als waar de heer Hindriks over sprak.

Op de eerste plaats betreft het de vertegenwoordiging bij de aanvrage bij het Octrooibureau en de Octrooiraad. Die positie moet stevig en beschermd zijn, en er moet ook een behoorlijke, deskundige begeleiding zijn. Daar zijn wij het mee eens. Voorts is het zo dat, zoals de heer Hindriks al stelde, die bescherming en begeleiding ook nodig zijn voor andere partijen, zoals octrooihouders en opposanten, en derhalve niet alleen bij een octrooiaanvrage.

Ik hoef niet de argumenten van de heer Hindriks te herhalen, met name als het gaat om de argumenten die hem bewogen hebben om het amendement op stuk nr. 7 in te dienen. Dit amendement voorziet erin dat alle partijen wat betreft hun vertegenwoordiging in dezelfde positie komen en ook op verschillende momenten tijdens een octrooiaanvraag of een octrooiprocedure in dezelfde positie zijn. Wij zijn het eens met dit amendement en dat betekent dat mijn fractie het amendement zal steunen. Dit ook, omdat met dit amendement wordt aangesloten bij hetgeen de regelingen van het Europees Octrooibureau inhouden; dat bevordert de kwaliteit van het proces.

Het tweede punt betreft de status van de vertaling. Juist ook bij octrooien – wij praten over eigendomsrechten en daar zijn grote financiële belangen mee gemoeid – is het van het grootste belang dat de zaken goed geregeld zijn en dat geldt ook voor de kwaliteit van de vertaling. Er mag geen licht zitten tussen origineel en vertaling. Nu is in het wetsvoorstel de waarmerking van de vertaling niet langer geregeld, omdat niet wordt aangegeven door wie de vertaling, bijvoorbeeld door een beëdigd vertaler, moet zijn gedaan. Laten wij wel wezen: vertalen is een heel specifiek vak. Zeker als het gaat om heel technische zaken, zoals octrooiaanvragen nu eenmaal zijn, is het van het grootste belang dat de vertaling goed is, dat daar geen misverstanden over ontstaan en dat er geen verkeerde gevolgtrekkingen uit getrokken kunnen worden. Dat zou immers aanleiding kunnen zijn tot discussie en misverstanden en dat acht de CDA-fractie, gelet op de grote belangen die met een octrooi kunnen zijn gemoeid, geen goede zaak. Zowel aan houders als gebruikers van octrooien dient dezelfde rechtszekerheid te worden geboden.

Nu is de vraag: hoe lossen wij dat op? Ik heb gezien dat de regering en VNO/NCW geen voorstanders zijn van een gewaarmerkte vertaling, omdat dat de kosten zou opjagen. Ik heb dat tot nu toe nergens onderbouwd gezien. Dus ik weet dat niet: het wordt gezegd, maar je kunt wel een heleboel zeggen en roepen, maar als het zo is, moet dat aangetoond worden. De vraag is dus of het wel juist is dat een gewaarmerkte vertaling de kosten opjaagt. De vraag is ook of het nadeel van hogere kosten opweegt tegen de toch wel zeer gewenste rechtszekerheid. Ik ben het eens met degenen die zeggen dat het schrappen van de verplichting om de vertaling te laten maken door een beëdigd vertaler of een octrooigemachtigde de administratieve lasten niet verlaagt. Het zinnetje daarover is een loos zinnetje. De vertalingen blijven namelijk nodig. Ik wil de staatssecretaris nog datgene in herinnering roepen waarover wij hebben gesproken toen wij het hadden over het talenregime in het kader van het Europese octrooibureau. Ik meen dat wij op het punt van de vertalingen nog een heel lange weg hebben te gaan. We hoeven hierbij echt niet haantje de voorste te zijn en iets te gaan schrappen wat in Europa en de rest van de wereld helemaal niet wordt geschrapt. Wat is er op tegen een vertaling van een keurmerk of een waarmerk van bijvoorbeeld een octrooigemachtigde te voorzien?

Voorzitter. Er zijn twee amendementen ingediend. Ik zal sowieso mijn fractie adviseren het eerste te steunen. Wat het tweede amendement betreft wil ik de reactie van de regering erop afwachten alsmede de reactie op de argumenten die zowel de heer Hindriks als ik hebben gegeven. Daarna bepaal ik wat ik mijn fractie op dit punt zal adviseren.

Voorzitter: Giskes

De heer Van Walsem (D66):

Voorzitter. De fractie van D66 is tevreden met de behandeling van deze wetswijziging tot nu toe. We onderschrijven het in lijn brengen van de Nederlandse wetgeving met het Europees octrooiverdrag. Ik zal mij met mijn inbreng beperken tot opmerkingen over de twee amendementen. Ik ben van plan het amendement van de heer Hindriks op stuk nr. 7 met betrekking tot de exclusiviteit te steunen. Ik ben het absoluut met deze voorgestelde wijziging eens.

Over het tweede amendement heb ik een vraag. Betekent het feit dat een vertaling gewaarmerkt is dat zij door een beëdigde vertaler of een octrooigemachtigde is gemaakt? Als dat het geval is, ben ik het eens met de voorgestelde wijziging. Ik wacht voor het bepalen van mijn oordeel echter nog het antwoord van de staatssecretaris af.

Mevrouw de voorzitter. Het zou prettig zijn als de bewindslieden van Economische Zaken een consistentie lijn zouden volgen bij het bepalen van wat wel of niet een PBO moet zijn. De ene keer vinden zij het helemaal niet nodig dat een instelling een PBO is en de andere keer vinden zij weer wel dat zij een PBO moet zijn. Voor de accountancy wordt een PBO ontraden. Daarover zullen wij het nog wel keer hebben. Hier wordt echter weer wel voor een PBO gekozen. Het zou prettig zijn als sprake was van een consistente lijn.

Staatssecretaris Ybema:

Mevrouw de voorzitter. Ik wil beginnen met mijn dank uit te spreken in de richting van de woordvoerders voor hun waarderende woorden voor de behandeling van het wetsvoorstel. In mijn reactie zal ik mij richten op de twee amendementen die zijn ingediend, de amendementen op stukken nrs. 7 en 8. Ik zal ze achtereenvolgens behandelen en daarbij beargumenteerd zeggen waarom ik aanneming ervan geen goede zaak vind en ze dus moet ontraden.

Het amendement op stuk nr. 7 strekt ertoe dat eenieder die zich bij het bureau en de Octrooiraad wil laten vertegenwoordigen verplicht is gebruik te maken van de diensten van een ingeschreven octrooigemachtigde of een advocaat. Het gaat hier dus niet meer alleen om de aanvrager van een octrooi en dus niet meer om de situatie van de huidige regeling die ook in het wetsvoorstel staat. Aanneming van het amendement zou dus betekenen dat wij meer willen dan wat in de oude wet is vastgelegd. Ik begrijp de zorg van de heer Hindriks en anderen. Zij willen zeker stellen dat als een belanghebbende zich wil laten vertegenwoordigen, dat altijd gebeurt door een bevoegde deskundige. Het gaat natuurlijk niet om geringe zaken. Toch vind ik dit amendement geen goede zaak. Ik zal mijn argumenten daarvoor geven.

Het zou gaan om de aanpassing van de bestaande regeling. Dan is op zijn minst de vraag aan de orde of de bestaande regeling niet goed functioneert en of praktijkervaringen met die bestaande regeling aanleiding geven om dit punt te veranderen. Voorzover ons bekend is, heeft de regeling altijd goed gefunctioneerd en zijn er ook geen klachten geweest van gebruikers en het bureau voor intellectuele eigendom. Waar gaat het nu eigenlijk over? Bij de aanvraag van een octrooi staat er natuurlijk heel veel op het spel; de heer Hindriks en mevrouw Van der Hoeven hebben daar terecht op gewezen. Gaat het dan procedureel mis, dan gaat het ook mis met het octrooi. Dan krijgt men geen octrooi. Dat is reden om in die situatie van het aanvragen van octrooi een extra veiligheidsklep in de vorm van die deskundige gemachtigde te hanteren. Wat met het amendement op stuk nr. 7 zou worden toegevoegd, is dat ook bij overige handelingen, zoals het betalen van taksen en het indienen van vertalingen, verbeterde vertalingen en verzoekschriften met betrekking tot adviezen, wordt verplicht dat men gebruikmaakt van een ingeschreven octrooigemachtigde of een advocaat. Maar voor die handelingen is volgens mij geen specifieke octrooirechtelijke deskundigheid nodig. Waarom mag de boekhouder van de octrooihouder niet de taks betalen? Waarom mag het vertaalbureau niet de vertaling opsturen naar het bureau voor intellectueel eigendom? En het verzoekschrift was juist bedoeld als een laagdrempelige voorziening; wij moeten op dat punt de toegang niet onnodig verhogen.

Argument bij het amendement is dat het aansluit bij het Europees octrooiverdrag. Dat argument kan ik, eerlijk gezegd, niet goed volgen. Het Europees octrooiverdrag spreekt van vertegenwoordiging in door het verdrag ingestelde procedures. Dat is in lijn met de Rijksoctrooiwet 1995 en met wederom die exclusieve rol voor een octrooigemachtigde bij de aanvraagprocedure. Onder procedures vallen echter geen administratieve handelingen die men met dit amendement ook onder de taken van de octrooigemachtigde wil brengen. Ik wijs er overigens op, dat die Rijksoctrooiwet 1995 zich beperkt tot registratieoctrooien. De aanvraagprocedure is van belang voor de verlening en ook de omvang van het octrooi. Andere procedures, zoals de oppositieprocedure, zullen met de afbouw van het oude systeem van de Rijksoctrooiwet 1995 verdwijnen.

De heer Hindriks (PvdA):

Ik neem aan dat u bekend is dat onder artikel 84 van de Rijksoctrooiwet 1995 een adviesprocedure wordt ingevoerd. Zonder het amendement zouden mensen in die adviesprocedure, die ook in overeenstemming is met het Europees octrooiverdrag, zonder octrooigemachtigde kunnen optreden. Dat is precies waar het probleem zit. Dat is ook een wijziging ten opzichte van de bestaande situatie.

Staatssecretaris Ybema:

In mijn opvatting moet een verschil worden gemaakt tussen de aanvraagprocedure en overige activiteiten. Die aanvraagprocedure luistert heel nauw; daar heb je deskundigheid voor nodig. Dat is in de bestaande wet opgenomen en dat handhaven wij ook in het wetsvoorstel. Bij die andere activiteiten, waar ik een paar voorbeelden van heb genoemd, heb je geen octrooirechtelijke expertise nodig. Dan is er ook geen reden om iemand te verplichten om daarvoor een octrooigemachtigde of advocaat in de arm te nemen. Dat is de essentie van mijn betoog.

De heer Hindriks (PvdA):

Uw centrale stelling is dat er geen wijziging is ten opzichte van de bestaande wetgeving, maar ik gaf net aan dat die er wel is. Uw centrale stelling is ook dat bij andere procedures dan de aanvraag geen sprake zou zijn van de noodzaak om deskundigheid erbij te halen. Bij de adviesprocedure is die deskundigheid echter wel degelijk nodig. Daar komt nog iets bij. Als je in het geweer komt tegen een octrooi of als je daarover advies wilt hebben, dan is het veel complexer om het geheel te overzien. Het is in mijn ogen zeer gewenst om juist op dat moment te voorzien in deskundige begeleiding.

Staatssecretaris Ybema:

De adviesprocedure waar de heer Hindriks over sprak, is in wezen de verzoekprocedure waar ik het over had. Hier komt nog een argument bij dat de Kamer ook goed moet meewegen. De Kamer weet dat het beleid van de regering erop is gericht om heel terughoudend te zijn bij het toekennen van exclusieve rechten aan bepaalde beroepsgroepen. Daar kunnen goede argumenten voor zijn, maar je moet daar buitengewoon terughoudend in zijn. Ik vind dat er in dit geval volstrekt onvoldoende argumenten zijn om die exclusieve status aan de octrooigemachtigden en de advocaten toe te kennen. Zo'n exclusieve status is volgens mij alleen op zijn plaats, als dat echt noodzakelijk is en er sprake is van voldoende proportionaliteit op dat punt. Mijn conclusie is dan ook dat ik de aanvaarding van dit amendement met klem moet ontraden.

Het amendement op stuk nr. 8 betreft de handhaving van de waarmerkingsverplichting voor Europese octrooischriften die zich tot Nederland uitstrekken. In het amendement wordt bepleit om de verplichting tot waarmerking van Europese octrooischriften te handhaven. De indiener wil daarmee de kwaliteit van de vertaling zekerstellen en de gebruikers voldoende rechtszekerheid bieden. Het spreekt voor zichzelf dat de doelstelling die in het amendement is verwoord, ook mij aanspreekt. Toch kan ik ook op dat punt niet met dit amendement meegaan. Ik zal mijn argumenten hiervoor geven. Allereerst betekent een waarmerkingsverplichting een extra drempel voor octrooiverlening en daarmee, hoe bescheiden ook, toch een extra administratieve last die wij op zichzelf niet willen. Het gaat om een eis tot waarmerking die in andere landen niet wordt gesteld en die op zichzelf veel kosten en ook moeite met zich brengt.

Tweede argument is dat de eis van waarmerking van vertalingen volgens het gerechtshof te Den Haag in strijd zou zijn met het Europees Octrooiverdrag. Er is een keer een zaak voorgelegd aan het gerechtshof te Den Haag en toen heeft het gerechtshof min of meer ten overvloede opgemerkt dat het van mening was dat een waarmerkingsverplichting niet op zijn plaats is. Als een gerechtshof min of meer naast de zaak waar het in de kern om gaat, een dergelijke opmerking maakt, dan weegt dat punt kennelijk heel zwaar voor het gerechtshof. Ik vind dat wij dat goed in de afweging moeten betrekken.

Een derde argument is dat in het kader van de wereldorganisatie voor het intellectueel eigendom, de WIPO, in juni 2000 een verdrag is vastgesteld voor de harmonisatie van de formele vereisten van het octrooirecht. Daarin is bepaald dat alleen nader bewijs voor een vertaling mag worden gevraagd, als er twijfel is aan de juistheid van de ingeleverde vertaling. Ook dat gaat dus juist de andere kant op.

Mijn vierde argument is dat de eis tot waarmerking niet tot grotere rechtszekerheid voor de octrooihouders leidt. De rechter kijkt namelijk steeds naar de exacte betekenis van het octrooischrift, ongeacht of die betekenis in de vertaling of in het origineel te vinden is. Dus de eis van waarmerking voegt daar niets aan toe. Misschien ten overvloede, maar wel relevant voeg ik daaraan toe dat op aandrang van het Europees bedrijfsleven een protocol bij het Europees octrooiverdrag tot stand is gekomen om de eisen met betrekking tot vertalingen van octrooischriften aanmerkelijk te verlichten. Dat protocol krijgt de Kamer nog ter goedkeuring voorgelegd, maar dat geeft aan dat vanuit de praktijk behoefte bestaat aan een vereenvoudiging. Bovendien is er volgens mij een goed alternatief. Het wetsvoorstel garandeert namelijk op een andere dan de door de heer Hindriks voorgestelde wijze dat de vertalingen van een goede kwaliteit zijn en blijven. Het komt er kort gezegd op neer dat de rechter de tekst die de minste octrooibescherming geeft, aanmerkt als de authentieke tekst. Anders gezegd: als de vertaling ruimer is dan het origineel, geldt het origineel en niet de foute vertaling. Dat dient uiteraard om te voorkomen dat via de vertaling de werking van het octrooi wordt opgerekt. Als de vertaling echter beperkter is dan het origineel, geldt de vertaling. Op die manier wordt de octrooihouder gedwongen om een zo exact mogelijke vertaling te leveren op straffe van een beperking van zijn rechten. Als hij een verkeerde of een te ruime vertaling levert, doet hij zichzelf daarmee tekort.

De heer Hindriks (PvdA):

De rechten van de octrooihouder veranderen niet, ongeacht de vertaling. De rechten zijn immers gebaseerd op de oorspronkelijke taal en op het oorspronkelijke octrooi. Dat betekent dat de octrooihouder er belang bij kan hebben om een zo ruim mogelijke vertaling te maken. Dat heeft immers een afschrikkende werking op degenen die het octrooi raadplegen en die, gebruikmakend van bepaalde technieken en bepaalde vernieuwingen, eventueel iets nieuws zouden willen verzinnen, maar zich laten tegenhouden als gevolg van de vertaling en opzien tegen de procedure die zij moeten voeren om het octrooi terug te voeren tot de oorspronkelijke tekst. Het verandert dus helemaal niets aan de rechten van de octrooihouder, maar het belemmert wel de vernieuwing die wij allemaal willen. Daar moet u op reageren, want in uw toelichting geeft u aan dat het gaat om 160 octrooigemachtigden. Uitgaande van € 30.000 per octrooigemachtigde gaat het om een besparing van 5 mln euro per jaar. Voor dat bedrag stelt u de mogelijkheid ter discussie dat mensen op een goede manier gebruik kunnen maken van zekergestelde teksten. Ik begrijp daar niets van, want dat is slecht voor de vernieuwing in dit land, de innovatie en het bedrijfsleven.

Staatssecretaris Ybema:

Ik heb vijf argumenten gegeven waarom dit niet de goede weg is. Als u zegt dat de rechter zich niet baseert op de tekst die de minste octrooibescherming geeft, hebt u het feitelijk verkeerd. De rechter heeft te maken met het origineel en met de vertaling, die allebei op hetzelfde octrooi betrekking hebben. Op dat moment moet de rechter natuurlijk aangeven welke versie in het belang is van de maatschappij, die gebruik wil maken van die octrooien. Dat is uiteraard het octrooi dat de minste bescherming geeft. Als het andersom zou zijn, zou je na het indienen van een octrooi via een vertaling de werking van dat octrooi kunnen verbreden. Dat kan natuurlijk nooit de bedoeling zijn.

De heer Hindriks (PvdA):

Dat heb ik ook helemaal niet bedoeld. U hebt er gelijk in dat de rechtspraak zich baseert op de tekst met de minste bescherming. Nu moet u zich verplaatsen in het gedragseffect daarvan op de octrooihouder. Het gedragseffect is dat de octrooihouder er belang bij heeft om een zo ruim mogelijk opgestelde vertaling te maken; dan geldt immers zijn oorspronkelijke octrooi. Als hij een krappere vertaling maakt, zou hij die krappere bescherming genieten. Hij heeft er dus belang bij om de vertaling zo ruim mogelijk te maken. Een gewaarmerkte vertaling voorkomt dat. Wat gebeurt er vervolgens met die ruime tekst? Die brengt met name kleine bedrijven in problemen die gebruikmaken van octrooien of die nagaan of zij met hun vernieuwingen misschien een octrooi tegenkomen, met alle kosten die bestrijding daarvan met zich meebrengt. Dat is dus een goede reden om kleine bedrijven te beschermen tegen dergelijke praktijken en om ervoor te zorgen dat octrooihouders gedwongen worden om zich zo dicht mogelijk te bewegen bij het oorspronkelijke octrooi en niet met een eigen vertaling een ruimere interpretatie kunnen geven, ondanks het feit dat bij een procedure uiteindelijk zal blijken dat die geen stand houdt.

De voorzitter:

En uw vraag is of de staatssecretaris het daarmee eens is!

De heer Hindriks (PvdA):

Of de staatssecretaris wil ingaan op het gedragseffect dat de door hem voorgestelde regeling zal hebben op de octrooihouders, namelijk een zo ruim mogelijke vertaling maken.

Staatssecretaris Ybema:

Mevrouw de voorzitter. Het gaat natuurlijk niet om een zo ruim mogelijke vertaling, het gaat erom dat er een correcte vertaling wordt gemaakt. Als men probeert een zo ruim mogelijke vertaling te maken binnen het origineel, dan is er geen probleem. Het gaat om het verschil tussen de werking van het octrooi in het origineel en de werking van het octrooi in de vertaling. Als de vertaling het werkingsgebied oprekt door de definities en omschrijvingen, dan zal de rechter zeggen dat het werkingsgebied van het origineel geldt. Als de vertaling het werkingsgebied wat smaller maakt, dan zal de rechter die vertaling aanhouden. Iemand die een vertaling wil, heeft er zelf ook alle belang bij om ervoor te zorgen dat het een goede vertaling wordt.

De heer Hindriks (PvdA):

Neen, dat het een zo ruim mogelijke vertaling wordt!

Staatssecretaris Ybema:

Neen, het is zijn eigen belang.

Mevrouw Van der Hoeven had het nog over de kosten. Als er een waarmerkingsverplichting komt, moet er niet alleen een vertaling zijn, maar moet die ook nog eens extra bekeken worden door gemachtigden. Dat betekent uiteraard een verhoging van de kosten. Het is niet nodig, omdat de werking die ik zojuist heb aangegeven een goed alternatief is.

De heer Van Walsem sprak over de PBO voor octrooigemachtigden en voor accountants, kortom, over de consistentie in het beleid vanuit Economische Zaken. De Orde voor octrooigemachtigden is al een PBO. Wat mij betreft is er geen enkele reden om daarvan af te wijken. Bij de accountants kunnen daarvoor wel redenen aanwezig zijn, maar die staan in ieder geval vandaag niet ter discussie. Op dat punt wordt zeker de consistentie in het PBO-dossier bewaard.

De algemene beraadslaging wordt gesloten.

De voorzitter:

Ik stel voor, de stemmingen in verband met dit wetsvoorstel volgende week dinsdag te houden.

Daartoe wordt besloten.

Sluiting 16.25 uur

Naar boven