Aan de orde is de voortzetting van de behandeling van:

het wetsvoorstel Wijziging van de Wet inkomstenbelasting 2001, de Invoeringswet Wet inkomstenbelasting 2001 en enige andere belastingwetten c.a. (Veegwet Wet inkomstenbelasting 2001) (27466).

(Zie vergadering van 22 november 2000.)

De algemene beraadslaging wordt hervat.

De heer Reitsma (CDA):

Mevrouw de voorzitter! Wij vangen aan met de tweede termijn van het "vegen". Ik dank allereerst de staatssecretaris voor de constructieve beantwoording in eerste termijn. Met de behandeling van de veegwet zijn wij bezig met de afronding van het totale project van de belastingherziening. Deze wet is het eerste stukje van een aantal afsluitstukken, hetgeen door anderen ook niet is ontkend. Tegelijkertijd moeten wij bij deze afronding de samenhang met andere wetten bekijken, namelijk de tariefwet, het belastingplan 2001 en de aanpassingswet. Ik spits mijn opmerkingen toe op de reparatiewetgeving, gekoppeld aan de gehele belastingherziening. Verder maak ik een aantal opmerkingen over de gevolgen voor de inkomenspolitiek.

Bij de reparatie van de veegwet is het belangrijkste onderdeel de terbeschikkingstellingsregeling ofwel de meetrek- of meesleepregeling. Laten wij die voortaan maar zo noemen. De staatssecretaris herinnert zich nog dat ik in de open brief twee signalen heb afgegeven waaraan ik hechtte. Ten eerste ging dat om de inperking in de familiesfeer. Dat punt is door de staatssecretaris volledig overgenomen, waarvoor ik hem dank. Wij hebben wel geconstateerd dat er in die regeling nog een knelpunt zat ten aanzien van het afrekenmoment. Daarvoor zijn goede amendementen opgesteld en ik heb van de staatssecretaris begrepen dat hij daar sympathiek tegen aankijkt. De Kamer heeft op dat punt een bevredigende oplossing bewerkstelligd.

Mijn tweede punt was de AB-houder. Ik heb een amendement neergelegd dat beoogt het belang niet op 5% maar op 25% te stellen. Ik heb al gezegd dat 25% op zich ook arbitrair is, maar ik geef hiermee in ieder geval het signaal af dat het wel wat hoger kan dan 5%. Dat laat onverlet dat ik dit percentage in de rest van de wetgeving een belangrijk criterium vind. Het gaat echter hier om een specifieke benadering ten aanzien van de terbeschikkingstellingsregeling. Ik zal van de staatssecretaris nog een aantal antwoorden krijgen op vragen die hij in eerste termijn schuldig moest blijven en ik wacht dat af. Zijn antwoorden in eerste termijn vond ik echter niet overtuigend. Als hij stelt dat ophoging van het percentage naar 25 gevolgen kan hebben, dan moet hij ook helder aangeven welke kwantitatieve gevolgen het heeft ten aanzien van mogelijk misbruik. Daar gaat het om. Ik ben ook van mening dat je misbruik moet bestrijden. De doelstelling is echter hetzelfde. Zolang de staatssecretaris het niet kwantitatief aan kan geven, ben ik er niet van overtuigd dat het opschuiven naar die 25% strijdig zou zijn met de doelstelling die in het wetsvoorstel staat. Die doelstelling onderstreep ik overigens. Die argumentatie is dus niet doorslaggevend.

Het gaat in die gevallen meestal om een beperkt aantal aandeelhouders, waarvan er één echt groot is en die dan vaak ook een belang heeft ten aanzien van die terbeschikkingstelling. 25% lijkt mij een dusdanig beperkt percentage dat er voldoende rem op zit dat diegene die geen belang van 25% heeft de andere 75% wenst te bevoordelen. Dat is een natuurlijke rem op constructies. Bovendien staat er in de wet dat als de staatssecretaris van mening is dat men toch onzakelijke relaties aangaat, ook in de familiesfeer, hij de mogelijkheid heeft om in te grijpen. Dat geldt ook voor die 25%. Als dat niet het geval is, mag wat mij betreft de wetstekst zo aangepast worden dat dat wel gaat gelden. Ik wacht de reactie van de staatssecretaris af, maar ik heb nog niet de inhoudelijke argumenten gehoord dat hier sprake is van een fundamenteel bezwaar. Het budgettaire argument is ook niet doorslaggevend.

De staatssecretaris is ook ingegaan op de verrekening van AB-verliezen, de financiële beleggingsinstellingen en de scholingsuitgaven. Op dat punt liggen er ook een aantal amendementen. Al met al kom ik tot de conclusie dat als de amendementen aanvaard worden, dat voor ons voldoende reden is om die onderwerpen te steunen. Ik ben het eens met de staatssecretaris dat het verstandig is om niet in het blokje mobiliteit – met uitzondering van de rittenadministratie, waar zo snel mogelijkheid helderheid over moet worden geboden – te graaien en hapsnap voorstellen door te drukken. Het lijkt mij nuttiger dat wij dat in een wat breder kader bediscussiëren en dan op basis van wat steviger argumenten beoordelen of het zo moet blijven of dat het moet worden aangepast.

De VVD-fractie heeft zorgen dat Belgen die in Nederland werken, maar in België wonen, gebruik zouden kunnen maken van hypotheekrenteaftrek. Ik dacht even: blijf ik nu de enige steunpilaar van dit kabinet die pal staat voor hypotheekrenteaftrek? Mevrouw De Vries heeft echter alles in het werk gesteld om dat beeld te corrigeren. Er is bij mij toch een schrammetje blijven hangen. Dat is niet meer weg te nemen. Ik blijf echter pal achter de opvatting van de staatssecretaris staan. Hij heeft dus op zijn minst één goede steunpilaar.

Ik heb zorgen dat op bepaalde onderdelen de invorderingsvrijstelling niet goed is geregeld. Ik accepteer thans de afbouwregeling bij de invorderingsvrijstelling. Ten aanzien van bepaalde groepen waarbij de minister van Volksgezondheid in het geding is, heb ik het vertrouwen dat het voor hen is opgelost. Misschien kunnen wij echter afspreken dat wij over een of twee jaar nog eens kijken naar die groep en bekijken of er op bepaalde onderdelen wellicht toch nog passende maatregelen genomen moeten worden. Het zou namelijk jammer zijn als die groep in de problemen komt. Is er bij de kleine baantjes die onder de invorderingsvrijstelling willen vallen, sprake van misbruik, dan hoeft daarvoor geen oplossing gezocht te worden. Ik hoor in dezen graag een toezegging van de staatssecretaris.

Dan kom ik op de terugwenteling bij lijfrente. Ik heb vooral nog zorgen over de eerste jaren. De staatssecretaris heeft met de pensioenuitvoerders afgesproken dat zij de burgers op het laatste moment, 1 november, de gegevens verstrekt moeten hebben. De burgers hebben dan nog maximaal twee maanden om passende maatregelen te nemen en lijfrentepolissen af te sluiten. Ik heb er geen enkele moeite mee dat de staatssecretaris de pensioenuitvoerders aanpakt en hen wijst op de afspraken. Zij zijn daaraan gehouden en hebben de beschikking over een groot apparaat. Maar wat gebeurt er als de pensioenuitvoerders zich niet houden aan de datum 1 november en het wordt 15 november, 1 december of 15 december? Daarvan zijn niet de pensioenuitvoerders de dupe, maar de burgers. Kunnen wij in de wet opnemen dat de staatssecretaris de bevoegdheid heeft om via een KB een uitstel van enkele maanden te verlenen indien op 1 november 2001 blijkt dat burgers in de knoei komen? Burgers mogen hiervan niet de dupe worden. Is de staatssecretaris bereid op dit onderdeel een nota van wijziging op te stellen? Op zichzelf steun ik de lijn van de staatssecretaris maar ik ben er niet van overtuigd dat burgers daar niet de dupe van worden en dat willen wij niet. Kan deze vangnetconstructie, specifiek voor dit doel, in de wet worden opgenomen?

Het amendement op stuk nr. 27, dat ik samen met de PvdA-fractie heb ingediend, betreft de tijdelijke aftrek van rente die verband houdt met ziektekosten. De aftrekbaarheid van consumptieve rente is definitief afgeschaft. Voor piloten is deze zaak via amendering goed geregeld. Dat amendement zal de steun van de CDA-fractie krijgen. Er blijft echter een groep over en dat zijn mensen die in verband met ziekte en/of invaliditeit in de afgelopen jaren schulden zijn aangegaan. Deze schuldenlast wordt verrekend in box III, maar de rente moet wel betaald worden. In het desbetreffende amendement wordt dezelfde systematiek gehanteerd als bij de schoningsuitgaven, namelijk een overgangsregeling voor vijf jaar.

Dan maak ik nog een opmerking over de aanpassingswet. Mijn collega Stroeken heeft de behandeling van deze wet bijgewoond. Hem is verzocht het eerste door hem ingediende amendement in te trekken en hij heeft de bereidheid uitgesproken dat te doen. Over de intentie van het amendement – het bleek dat een aanzienlijk deel van de Kamer deze intentie steunde – is gisteravond bij de Kamer een motie neergelegd. Naar mijn mening is die motie daarmee formeel ingediend. Ik wijs mijn collega's erop dat deze motie samenhangt met het intrekken van het amendement op stuk nr. 1. Voor de stemmingen zal dit nog wel gemeld worden. Het nummer van de motie heb ik niet bij de hand. Daarin wordt de staatssecretaris opgeroepen voor april 2001 de Kamer een voorstel te doen conform het desbetreffende onderdeel van het debat. Dan kan dit voorstel inzake de bijstandsgerechtigden uiteraard op zijn merites beoordeeld worden.

Ik heb bij de behandeling van het belastingplan 2001 een motie ingediend waarmee de regering wordt opgeroepen om, als een meerderheid van de Kamer de kapitaalverzekering voor studie uit de wet zou halen, dan met voorstellen te komen om die middelen te besteden voor faciliëring en tegemoetkoming van de mensen met lage en middeninkomens die studiekosten voor hun kinderen moeten betalen. Ik overweeg die motie nog iets aan te passen. Als er door de aanneming van amendementen een deel op een andere manier besteed zal worden, zal ik de motie zo aanpassen dat het gaat om het resterende deel. Ik moet daarvoor eerst het verloop van de discussie afwachten.

Voorzitter! Ik wil ten slotte nog een paar opmerkingen maken over de gevolgen voor de inkomenspolitiek. De vier wetten die vandaag aan de orde zijn, hebben aanzienlijke consequenties voor de inkomens van een aantal groepen. Het gaat gelukkig uitstekend met de economische groei in Nederland. Niet alleen minister Zalm heeft hier baat bij, maar ook de burgers varen er wel bij. Daar mogen wij best blij mee zijn. Economische groei heeft echter ook schaduwkanten. Ik verwijs naar het vraagstuk waar Jan Pronk op het ogenblik mee bezig is, en wens hem alle succes bij zijn pogingen om in internationaal verband met een goed voorstel te komen. Hoe je het ook wendt of keert, voor dit jaar is er een lastenverlichting van ruim 7 mld. Wij hebben gezegd dat dit veel is, maar wij hebben ons daar niet tegen verzet en zullen dat ook voor dit jaar steunen. Daar mag men geen consequenties uit trekken voor 2002. Over de grootte van dat bedrag en de invulling ervan komen wij nog wel te spreken. Men zal ons dus niet meer horen over het stoppen van die 7 mld. in de lastenverlichting.

Wij stellen alleen wel dat het naar ons oordeel niet op een rechtvaardige manier over de burgers verdeeld is. Daar zit, wat ons betreft, de grootste pijn. Ik ben ook van mening dat het kabinet echt tekortschiet in een rechtvaardige verdeling. Ik begrijp niet helemaal waarom de Partij van de Arbeid dergelijke voorstellen met enthousiasme verdedigt. Ik heb van de Partij van de Arbeid vaak andere geluiden gehoord. Naar mijn mening is deze verdeling van de lastenverlichting eenzijdig gericht op de werkenden en wordt daarmee een deel van de uitkeringsgerechtigden die absoluut nooit meer op de arbeidsmarkt kunnen of hoeven komen, op achterstand gezet. Ik wijs daarnaast op de 65-plussers, onze ouderen, die gelukkig niet meer naar de arbeidsmarkt hoeven en die mogen genieten van hun rust, omdat zij vaak 40 jaar hard hebben gewerkt en na de oorlog aan de Nederlandse wederopbouw hebben bijgedragen. Wij hebben hen daarover weinig horen klagen. Dan is het toch bijna niet verteerbaar dat in een periode waarin het zo goed gaan, de 65-plussers ten opzichte van de werkenden ƒ 2000 tot ƒ 4000 op achterstand worden gezet.

Dat kan de CDA-fractie niet accepteren en dat is ook de reden voor het indienen van het twee amendementen. Ik noem allereerst het amendement-Vendrik/Reitsma met betrekking tot de categorie uitkeringsgerechtigden van wie iedereen nu zegt dat die de arbeidsmarkt niet meer op hoeven te gaan. Dan vervallen alle argumenten van het kabinet dat een dusdanig hoge arbeidskorting voor die categorie nodig is om een prikkel in te bouwen teneinde hen op de arbeidsmarkt te krijgen. Iedereen zegt immers dat dit niet meer hoeft. Dat willen wij ook niet meer en het kan niet.

Hetzelfde argument geldt voor het tweede amendement: het amendement-Reitsma/Vendrik met betrekking tot de ouderen. Ook ten aanzien van ouderen kun je niet de argumentatie aanvoeren – zoals minister Zalm heeft gedaan – dat een prikkel nodig is om hen op de arbeidsmarkt te krijgen. Dat argument vervalt. Er blijft dan maar één ordinair argument over. Om inkomenspolitieke redenen worden de twee categorieën bewust op enkele duizenden guldens achterstand gezet. Dat gaat om miljoenen mensen. Als het om een of twee ging, kon ik mij er nog wat meer van voorstellen.

De heer Dijsselbloem (PvdA):

De heer Reitsma zet nu nog zwaarder in dan in zijn eerste termijn. Hij stapt daarmee toch over de argumenten van maandag tijdens de behandeling van het belastingplan heen. Zegt de heer Reitsma eigenlijk dat alles wat wordt gedaan in het kader van activerend arbeidsmarktbeleid, elke faciliteit die wordt aangeboden om mensen te helpen aan het werk te gaan en de kosten die daarmee samenhangen op een goede manier te kunnen dragen, ertoe leidt dat niet werkenden, bijvoorbeeld ouderen, daarmee op achterstand worden gezet? Is hij eigenlijk tegen alle vormen van specifieke maatregelen en faciliteiten voor werkenden?

De heer Reitsma (CDA):

Dan hebt u het volstrekt verkeerd begrepen. Als deze twee naar mijn mening wezenlijke amendementen worden aangenomen, blijft er een arbeids korting van meer dan ƒ 1800 over. Dat betekent dat het kabinet nog een heel zwaar instrument heeft als prikkel om de mensen op de arbeidsmarkt te krijgen, maar dan toegespitst op de categorie die wij allen naar de arbeidsmarkt willen brengen. De fractie van het CDA stelt voorts de vraag, of het generieke instrument van arbeidskorting het meest geëigende instrument is om de categorie die thans niet op de arbeidsmarkt is te prikkelen om de arbeidsmarkt op te gaan. Zou je niet een wat gerichter instrument inzetten, in plaats van dit relatief dure instrument? Dat is wel een heel goede prikkel voor de lage inkomensgroepen, maar men kan mij er niet van overtuigen dat het voor de hoge inkomensgroepen nu zo'n sterke prikkel is. Nogmaals, wij steunen een dergelijke prikkel, maar wij vinden dat ook rekening moet worden gehouden met het rechtvaardigheidsprincipe van solidariteit tussen werkenden en vooral de mensen waarvan wij allen vinden, dat zij niet meer hoeven te werken en van hun rust mogen genieten.

De heer Dijsselbloem (PvdA):

De heer Reitsma heeft nu eigenlijk een ander verhaal. Hij zegt dat de prikkel die door het kabinet is ingebouwd en door de meerderheid in de Kamer wordt gesteund, in de richting van een activerend arbeidsmarktbeleid, te grof zou zijn. Hij had die prikkel anders willen maken. Daar kun je overigens nog over twisten. Volgens mij is het vooral een probleem om het werken aan de onderkant van het loongebouw aantrekkelijk te maken. In die zin is het volgens mij een effectief instrument. Dat is echter een heel andere discussie dan de heer Reitsma eerst neerzette, namelijk dat alles dat voor werkenden wordt gedaan niet ten goede komt aan niet werkenden, waardoor die tweede groep op achterstand wordt gezet. Die benadering spreekt mij helemaal niet aan. Wij proberen wat extra's te doen in de sfeer van arbeidsmarktbeleid. Wij reiken daarvoor in het nieuwe stelsel zeer gerichte instrumenten aan. Dat dit ten koste van andere groepen gaat is niet juist. Zo is het natuurlijk niet.

De heer Reitsma (CDA):

Wij hebben dit punt uitgebreid besproken bij de herziening van het belastingstelsel.

De heer Dijsselbloem (PvdA):

Maar u snijdt het opnieuw aan.

De heer Reitsma (CDA):

Omdat wij nu de finale van de totale wetgeving hebben! Dit is uitgebreid besproken. Ook de fractie van het CDA heeft gezegd, dat voor de niet werkenden die wij op de arbeidsmarkt willen hebben er redelijk harde prikkels moeten komen om ze er te krijgen.

Nu gaat het erom wat de meest effectieve prikkels zijn. Daarover verschillen wij van mening met het kabinet. Voor mij is het volgende punt het belangrijkst. Als ik zondagmorgen bij mijn 84-jarige ouders kom en zij mij vragen wat ik vorige week in de Kamer heb besloten, dan moet ik helaas tegen mijn vader en moeder zeggen, dat wij hen de afgelopen week ƒ 2000, ƒ 3000 of ƒ 4000 op achterstand hebben moeten zetten ten opzichte van ons eigen inkomen. Dat kan ik niet uitleggen. Daar ben ik niet toe bereid, omdat dit de solidariteitsgedachte tussen de werkende – dat ben ik op dit moment zelf ook – en mijn ouders te zwaar aantast. Op dat punt doe ik een indringend appèl op de Kamer.

De heer Schutte (RPF/GPV):

Wat ik, op welke dag van de week ook, tegen mijn moeder zal zeggen, zal ik niet vertellen, maar ik durf haar op dit punt wel onder ogen te komen. Is het begrip "op achterstand stellen" dat de heer Reitsma gebruikt, wel een juiste kwalificatie, als hij ook toegeeft dat er positieve prikkels kunnen zijn voor werkenden of voor mensen die op die manier hun weg naar de arbeidsmarkt moeten vinden? Dan is er ook sprake van een vorm van "achterstand", maar in de opvatting van de heer Reitsma zal die minder groot zijn. Bestaat het verschil in de discussie niet hieruit, dat de regering een wat grotere achterstand accepteert dan hij?

De heer Reitsma (CDA):

Ik heb die term niet gebruikt om te beweren dat er een achteruitgang plaatsvindt, want dat is niet zo.

De heer Schutte (RPF/GPV):

U zei "op achterstand stellen".

De heer Reitsma (CDA):

Ja, een achterstand ten opzichte van de werkenden. Hoe je het ook wendt of keert, de bewindslieden hebben duidelijke plaatjes op tafel gelegd voor ouderen met kinderen en voor ouderen zonder kinderen. Ik kan geen andere conclusie trekken dan dat er tussen werkenden en niet-werkenden – afhankelijk van de categorie waarover wij spreken – ƒ 2000, ƒ 3000 of ƒ 4000 verschil gecreëerd wordt. Dat noem ik "op achterstand stellen". De CDA-fractie vindt het wel aanvaardbaar dat er voor de categorie die naar de arbeidsmarkt gebracht moet worden, een prikkel wordt ingebouwd. Dat mag ook een financiële prikkel zijn. Voor die categorie kunnen wij een achterstand accepteren. Die mensen moeten immers naar de arbeidsmarkt, waar zij een heel grote achterstand kunnen inhalen, namelijk dit verschil en het extra geld dat zij verdienen. De vraag is wel of de arbeidskorting daar het meest geschikte instrument voor is, maar dan verval ik in herhaling, dus ik zal daar verder niet op ingaan. In onze andere amendementen hebben wij echter duidelijk aangegeven dat voor die andere groep het element van een prikkel om de arbeidsmarkt op te gaan, nooit als argument aangevoerd kan worden. Wij verlagen dit bedrag nu van ongeveer ƒ 2000 naar ƒ 1800. Dat is niet substantieel, maar wij doen dat om de gedachte van solidariteit tussen de werkenden en de niet-werkenden tot uiting te brengen. Ik hecht heel veel waarde aan die solidariteitsgedachte en daarom blijf ik bij mijn standpunt dat de voorstellen van het kabinet de categorie niet-werkenden op achterstand stellen ten opzichte van de werkenden.

De voorzitter:

Ik verzoek de heer Reitsma om in zijn antwoorden niet steeds hetzelfde verhaal te houden.

De heer Schutte (RPF/GPV):

Voorzitter! De heer Reitsma heeft zijn naam aan twee amendementen verbonden die hierbij een rol spelen. Het ene amendement gaat over de specifieke groepen die langdurig niet meer kunnen werken of nooit meer kunnen werken en het andere gaat over de categorie ouderen. Een groot deel van die laatste categorie zit niet op het minimum, omdat die ouderen een aanvullend inkomen hebben. Waardeert de heer Reitsma de urgentie voor die twee groepen ouderen ook verschillend?

De heer Reitsma (CDA):

Nee, omdat in het tweede amendement een inkomensgrens is ingebouwd. Ik sluit daarmee aan bij de ouderenaftrek die ongeveer ƒ 500 is. Deze categorie bestaat uit mensen met een inkomen tot ƒ 58.000. Ik maak dus wel een onderscheid tussen de lage middeninkomens en de heel hoge inkomens.

Mevrouw Giskes (D66):

Voorzitter! In de haast ben ik mijn stoffer en blik vergeten, maar daar zal ik later nog wel iets over zeggen. Ik dank de staatssecretaris voor de uitvoerige schriftelijke en mondelinge antwoorden. Die hebben een hoop verheldering gegeven. Desondanks wil ik op een aantal punten nog doorgaan. Voorts wil ik, net als het CDA, ook een nieuw punt aan de orde stellen met betrekking tot het belastingplan 2001.

Mijn eerste opmerking gaat over de terbeschikkingstellingsregeling. Dit is inderdaad een aanzienlijk prettiger term dan de meesleep- en meetrekregeling, want daar werd ik erg moe van. Zoals ik in eerste termijn zei, is deze regeling een dusdanige verbetering dat wij zullen bekijken hoe die werkt. Bij de evaluatie zullen wij bezien of er onbedoelde haken en ogen aan zitten.

Wij hebben een aantal keren gesproken over de combinatiekorting voor co-ouders. Er ligt inmiddels een amendement dat wij hebben medeondertekend. Het lijkt mij logisch dat wij niet wachten op discussies over co-ouders om te bepalen of de combinatiekorting daarop van toepassing moet zijn. Met ingang van het nieuwe systeem moeten wij dit direct kunnen toepassen.

Bij de algemene beschouwingen hebben wij besloten, de aanvullende kinderkortingen en de aanvullende kinderkorting van 12 tot 16 jaar te verhogen. Kan de staatssecretaris de uitvoering daarvan nogmaals toelichten? Ik begrijp dat het nu twee tranches moeten worden en dat er nog een tweede informatieronde moet volgen na al die formulieren die de mensen nu al aan het invullen zijn. Verder begrijp ik dat dit met terugwerkende kracht alsnog geregeld wordt.

Verder wijs ik op de discussie over de vraag of in het buitenland wonende partners voldoende recht krijgen op de algemene heffingskorting die nu beperkt is tot een klein bedrag tot ƒ 300. Alleen mensen in de EU krijgen kennelijk wel het volle pond. Ik werd door die discussie gisteren overvallen. Ik heb geprobeerd, te doorgronden wat de redelijkheid, onredelijkheid en de risico's daarvan zijn. Ik hoop dat de staatssecretaris hierop nog terugkomt. Wij kennen een heffingskorting toe aan iedere belastingplichtige, die omschreven wordt als iemand die in Nederland woont. Waarom is deze kwestie ontstaan? Waar zet je de deur voor open als je een dergelijke tegemoetkoming mogelijk maakt voor iedereen die ergens in een verdragsland een partner – en moet die getrouwd zijn of niet – heeft wonen? Voordat ik een oordeel over het amendement kan geven, hoor ik graag de reactie van de staatssecretaris.

Ik heb een amendement ingediend dat slaat op het belastingplan 2001. Gediscussieerd is over de afdrachtkorting voor betaald ouderschapsverlof en ik vroeg om een royalere regeling dan nu bestaat. Nu wordt uitgegaan van 100% minimumloon. Daarvan mag dan 50% van de lasten door de werkgever worden afgetrokken. Wij pleiten ervoor tot 140% minimumloon te gaan, hetgeen betekent dat de afdrachtskorting 70% wordt. Bij mijn weten is daar een budgettair belang van 10 mln. mee gemoeid. Hoe staat de staatssecretaris hier tegenover? Wil hij hierop alsnog reageren?

In eerste termijn sprak ik over de invorderingsvrijstelling met het oog op de alfahulpen. De staatssecretaris is niet ingegaan op mijn vraag waarom het in de overgangsperiode mogelijk wordt gemaakt dat nieuwe mensen tot zo'n "regeling" toetreden. Hierdoor wordt namelijk het probleem vergroot in plaats van verkleind, terwijl wij bij mijn weten juist bezig zijn met een afloopprocedure. Niet omdat het werk van alfahulpen niet wordt gewaardeerd, maar omdat wij besloten hebben dit beter te waarderen door er een normale beloning tegenover te stellen. Ik hoor hier graag een goede verklaring voor.

Met betrekking tot de artiestenregeling is een amendement ingediend om in verband met de 20%-regeling voor de binnenlandse artiesten een betere constructie te maken. Ik meen dat daarmee wordt voorzien in de behoefte die aan dat front zijn geuit.

Blijft over de kwestie van de onkostenvergoeding. Op dit moment heb ik onvoldoende zicht op de situatie. Ik heb nog niet kunnen teruglezen wat de minister hierover gisteren heeft gezegd. Daarom sluit ik niet uit dat ik bij de tweede ronde van de staatssecretaris hierop terug moet komen. Het is niet anders. De staatssecretaris is gewaarschuwd.

Voorzitter! Dan hebben we nog het vervoer, de auto van de zaak. Zoals gebleken, zijn twee prachtige amendementen over dit onderwerp ingediend. Ik beluister aan de kant van het kabinet een behoorlijke terughoudendheid om daarmee in zee te gaan. Ik vind het heel belangrijk voor de discussie om te weten of de staatssecretaris moeite heeft met het soort voorstellen dat wordt gedaan of dat het voor hem puur een kwestie is van: ik krijg dat niet meer geregeld per 1 januari en ik krijg onoverkomelijke problemen in verband met de koopkracht enzovoorts. Ik kan mij dat overigens niet zo goed voorstellen en daarom krijg ik graag een toelichting. Graag wil ik weten of het hebben van een auto van de zaak echt meespeelt bij het verbeelden van de koopkrachteffecten van deze stelselherziening. Het lijkt mij dat dit typisch een niet-standaardelement van het geheel is en daarom ben ik heel benieuwd naar het verhaal van de staatssecretaris. In ieder geval vind ik het belangrijk dat er een positieve duiding komt van de inhoudelijke aspecten van de amendementen.

Voorzitter! Door ons is de discussie over de terugwentelmogelijkheid aangezwengeld. Wij hebben op deze kwestie nog een uitvoerig schriftelijk antwoord gekregen. Wij zijn er absoluut niet op uit om de aangiftetermijn op te rekken. Vooralsnog hebben wij geen reden om te denken dat dat nodig is. Het gaat ons puur om het beschermen van de burger tegen de verzekeraars en niet primair om de belangen van de verzekeraars. Ik heb de indruk dat enigszins het beeld bestaat, dat wij uit dien hoofde bezig zijn, maar wij willen juist graag dat mensen pensioenbewuster worden, dat men zich heel goed en jaarlijks realiseert hoe het staat met de pensioenopbouw en dat men zich afvraagt wat daaraan nog gedaan zou moeten worden. Het creëren van weer een basisruimte was niet onze eerste keus. Om allerlei redenen is die er toch gekomen. Het pleidooi dat wij nu houden komt erop neer: zorg ervoor dat mensen geïnteresseerd blijven in het goed bepalen van hun pensioentekort en dat zij in staat blijven dat netjes te repareren.

De staatssecretaris gaat er schriftelijk vrij gemakkelijk van uit, dat men met zijn verzekeraar wel de nodige regelingen kan treffen en dat men een polis kan nemen met twee stortingsmomenten, maar ik moet bekennen dat ik niet weet of zoiets gebruikelijk is. Ik ben er niet helemaal gerust op. Ik ben beducht dat mensen twee keer met kosten worden geconfronteerd. Misschien zullen mensen zeggen: voor dat kleine gaatje, laat het dan maar zitten. Daarmee zouden wij echter de verkeerde kant opgaan. We wilden met het stelsel juist iets bevorderen en niet tegengaan. Kortom, wat ons betreft blijft het amendement er liggen. We krijgen nog wel een nadere reactie.

Voorzitter! Hiermee heb ik alle onderwerpen die ik nog aan de orde moest stellen, behandeld. Ik eindig graag met een felicitatie aan het adres van de staatssecretaris. Het is een beetje voorbarig, maar straks mag ik niets meer zeggen. De staatssecretaris heeft in ieder geval dit jaar de hordeloop weten te overleven. Dat denk en hoop ik althans. Het is geen geringe klus geweest. Ik had mijn stoffer en blikje bij me om de staatssecretaris op te vegen. Vooralsnog hoeft dat niet. Onszelf kunnen we bijna opvegen, maar we lijken het nog vol te houden. Ik houd het stoffer en blikje echter wel even bij me, want misschien is er volgend jaar toch nog het een en ander te vegen. Bovendien ben ik er veel te veel aan gehecht. Dus ik geef het gewoon niet weg.

De heer Schutte (RPF/GPV):

Voorzitter! Ik wil graag beginnen met de staatssecretaris te danken voor zijn beantwoording gisteren en de wijze waarop hij in dit hele proces, met alle beperkingen die de tijd ons bood, is omgegaan met de bijdragen van de Kamer. Ik heb dat als positief ervaren. Er waren heel veel zaken aan de orde, maar het geheel overziende kun je zeggen, dat hij onze bijdragen primair getoetst heeft aan de hand van de vraag: gaat het om een reële zaken, om zaken waaraan normaliter iets is te doen? Ik meen dat hij minder gelet heeft op de vraag: uit welke hoek waait de wind? Zeker bij dergelijke onderwerpen moet dat mogelijk zijn. Ik wil dat hier met waardering vermelden.

Voorts dank ik de staatssecretaris voor de schriftelijke antwoorden die wij in verschillende fasen hebben gekregen, onder andere in reactie op een aantal concrete casusposities die ik gisteren heb ingebracht. Voor de duidelijkheid van de wetstekst is het goed dat daarop een helder antwoord is gekomen. Dat geldt bijvoorbeeld voor de schippers en de predikanten. Wij zullen in de praktijk zien of het allemaal goed uitwerkt. In ieder geval is er in dit stadium redelijke duidelijkheid gegeven over de bedoeling van de wetgever.

Wat de fiscale beleggingsinstellingen en de vlucht naar het buitenland betreft, hebben wij gemarkeerd waar sprake is van een risicofactor. De staatssecretaris heeft duidelijk gezegd dat hij het goed in de gaten houdt. Beleggers die overwegen te vluchten zijn gewaarschuwd, want een herstel van de wet op dat punt kan zomaar aan de orde zijn.

Ik kom bij een aantal punten die meer in het algemeen te maken hebben met het gehele pakket van wetgeving waarover wij vandaag zullen stemmen. Wij hebben maandag gesproken over de kapitaalverzekering van de kinderen. Mijn voorkeur was gericht op een alternatieve invulling daarvan, met name via de belastingvrije som per kind. Dat lijkt echter niet voldoende steun te krijgen. In dit stadium geef ik toch de voorkeur aan de wetstekst die de staatssecretaris heeft voorgesteld. Mocht het amendement van de collega's Vendrik en Dijsselbloem worden aangenomen, dan denk ik in de richting van de motie van de heer Reitsma over de alternatieve aanwending die bij het belastingplan is ingediend.

Een moeilijk punt blijft voor mij de discussie over chronisch zieken en gehandicapten. Gelukkig gebeurt er iets in deze richting, maar er zijn nog vele knelpunten waarmee wij niet echt verder komen. Er ligt een aantal amendementen voor om er iets aan te doen. De staatssecretaris heeft op de nadelen daarvan gewezen. Daar staat tegenover dat het een aantal reële zaken betreft Ik kijk er dan ook met een zekere sympathie naar. Een nadeel lijkt mij wel dat het waarschijnlijk tijdelijke maatregelen betreft die wellicht op vrij korte termijn door andersoortige maatregelen moeten worden vervangen, als wij meer inzicht hebben in de problematiek. Zal dat dan niet veel complicaties opleveren? Je regelt nu iets met een goede intentie, maar over bijvoorbeeld een halfjaar zul je andersoortige maatregelen moeten treffen, waarbij je overgangsproblemen signaleert. Ik kan het niet helemaal overzien. Kan de staatssecretaris hier concreet op ingaan?

Iets dergelijks speelt ook in de discussie over de auto van de zaak. Ik sta sympathiek tegenover de amendementen van mevrouw Giskes en de heer Vendrik op dit punt. In hoeverre is evenwel te verwachten dat een definitieve regeling, waarvan ik vind dat die er moet komen, voldoende zal aansluiten bij hetgeen nu bij amendement is voorgesteld? Anders is er opnieuw het risico van allerlei wijzigingen en overgangsmaatregelen in heel korte tijd.

Wat het maatschappelijk beleggen betreft, heb ik geen behoefte aan een verbreding van de mogelijkheden met cultureel beleggen. Als wij niet scherp definiëren wat wij beogen met de regeling voor het maatschappelijk beleggen en de faciliteiten die daarvoor beschikbaar zijn gesteld, is er het risico dat allerlei goede doelen zich bij ons zullen melden: wij willen ook in aanmerking komen, want wij zijn niet minder dan de doelen die u hebt aangewezen. Wij hebben al signalen ontvangen uit de zorgsector. Ik kan mij er iets bij voorstellen. Daarom wil ik die regeling zo duidelijk mogelijk gemarkeerd houden. Als je die uitbreidt met cultureel beleggen, ook al doe je dat in een andere categorie, is er het risico dat wij wel weten waar wij beginnen, maar niet waar wij eindigen.

Ten slotte kom ik bij de discussie over actieven en niet- of anders-actieven. Op zichzelf heb ik geen bezwaar tegen een grotere afstand in inkomen tussen werkenden en niet werkenden. Dat geeft mogelijkheden voor allerlei positieve prikkels tot werken. Ik ben geen voorstander van generieke inkomensmaatregelen voor niet werkenden in verschillende categorieën. Wel vragen onze fracties constant aandacht voor die mensen die langdurig op een minimuminkomen zijn aangewezen en ook niet meer beschikbaar zijn voor de arbeidsmarkt. Dat vind ik terug in het amendement op stuk nr. 20. Ik voel dan ook een sterke aandrang om in ieder geval dat amendement te steunen.

De heer Vendrik (GroenLinks):

Voorzitter! Namens de fractie van GroenLinks wil ik in tweede termijn nog een aantal onderwerpen langslopen. Ook ik dank de staatssecretaris voor zijn beantwoording. Ik kan mij met mevrouw De Vries voorstellen dat wij af en toe geïmponeerd zijn door zijn charmante omgang met de fiscale werkelijkheid. Dit laat onverlet dat ik over de politieke kwaliteit van zijn beantwoording nog het een en ander in te brengen heb. Verder ben ik erkentelijk voor de ambtelijke ondersteuning met betrekking tot alle amendementen.

Ik kom nog even terug op de eerste opmerking van de staatssecretaris gisteravond over de wijze waarop wij dit debat voeren. Hoewel de veegwet in essentie een aantal technische aanpassingen van de Wet inkomstenbelasting 2001 bevat – het zijn wat meer politiek getinte aanpassingen, maar in totaliteit zijn het allemaal bescheiden aanpassingen – zou ik denken dat wij hier de ruimte moeten behouden om de meer politieke onderwerpen die nog resteren van het belastingplan 2001 van afgelopen maandag, te bespreken. Ik roep de staatssecretaris voluit op om dat debat mee te voeren. Mijn interventie van gisteravond was daar ook op gericht. De staatssecretaris gaf een beschrijving van het debat van vorig jaar. Wij hebben toen bijvoorbeeld uitgebreid gesproken over de combinatiekorting. Ik herinner mij evenwel dat het amendement inzake de combinatiekorting en het amendement inzake de kinderkorting op een tamelijk laat moment beschikbaar kwamen. Zo werkt het hier nu eenmaal. Af en toe komen er amendementen binnen die verstrekkende gevolgen kunnen hebben voor het fiscale stelsel, maar die krijgen niet altijd die ruime parlementaire voorbereiding die wenselijk is. Ik denk dan ook dat dit geen argument kan zijn tegen de amendementen die ik namens mijn fractie heb ingediend. Wij moeten daar dus nog maar eens breeduit een debat over voeren.

Ik herinner in dit verband ook nog aan het kerstpakket dat met de verzekeraars is afgesloten. Maandenlang hebben wij gesproken over het verdwijnen van de ongetoetste aftrek. De fractie van GroenLinks steunde dit. Vlak voor de afrondende parlementaire behandeling lag er toen ineens een geheel nieuw pakket. Daarin kwam de ongetoetste aftrek weer terug, waardoor qua argumentatie het hele bouwwerk van de toenmalige staatssecretaris in elkaar donderde. Dat soort dingen gebeuren evenwel. In dit licht zou de staatssecretaris echter ook zijn zorg moeten uitspreken over de behandeling van dergelijke voorstellen van het kabinet. Ik houd mijn amendementen dan ook echt staande. Ik hoop dat de collega's voldoende ruimte nemen om daar in dit debat nog het hunne over te zeggen.

Voorzitter! Ik kom nog op een paar onderwerpen die de veegwet betreffen. Wat de terbeschikkingstellingsregeling betreft – dit geldt trouwens ook voor de vermogensetikettering – merk ik opnieuw op dat het probleem is gelegen in de vormgeving van box III. De staatssecretaris lijkt dit mondeling meer te beschrijven dan hij schriftelijk heeft gedaan. Wat wordt nu de toekomst van de vermogensrendementsheffing in box III? Gaan wij daar tot in lengte van jaren mee door – de minister van Financiën heeft zich in die zin uitgelaten en de heer Dijsselbloem leek zich daar gisteren een beetje bij aan te sluiten – of is er misschien ruimte om komend voorjaar, als de hectiek voorbij is waarin de staatssecretaris en zijn ambtenaren nu verzeild zijn geraakt, te bekijken of die effectieve druk in box III een handhaafbaar geheel oplevert? Als je kijkt naar de totale druk op vermogen en de gelden die daarmee binnengehaald worden, zie je ook dat het hoogst onzeker is of per saldo de 450 mln. die het kabinet denkt binnen te halen, ook echt binnengehaald zal worden. Ik herinner mij het debat van vorig jaar nog heel goed. De toenmalige staatssecretaris zei toen dat het ook minder zou kunnen worden en dat de belastingdruk op vermogen zelfs zou kunnen teruglopen. Dat kan, maar misschien wordt het ook meer. Het kan ook de andere kant op, maar er is dus sprake van een grote onzekerheidsmarge als het gaat om de werking van de vermogensrendementsheffing. Ik vind dat de staatssecretaris de ruimte moet hebben dit onderdeel van het belastingplan komend voorjaar ter gelegenheid van de Fiscale verkenning nog eens goed te bekijken. Het kabinet probeert daarmee iets nieuws, maar het is met heel veel onzekerheden omgeven. De kwestie brengt namelijk ook nog problemen met zich als het gaat om drukverschillen tussen de boxen, met als gevolg daarvan, om boxtoerisme te voorkomen, allerlei compenserende maatregelen. Dat begrijp ik wel. Daar steun ik de staatssecretaris in. Mij dunkt dat dit ook voor de heer Dijsselbloem geldt. Ik kan mij niet voorstellen dat hij dit gaat tegenspreken.

De heer Dijsselbloem (PvdA):

Voorzitter! Zeker niet, maar ik wil wel iets zeggen over het tijdstip. De heer Vendrik heeft zijn conclusies over de effectiviteit van de forfaitaire vermogensrendementsheffing al enige keren getrokken. Wat dat betreft wijkt hij af van de vorige staatssecretaris. Die gaf namelijk aan dat er sprake was van enige onzekerheid. Wat de heer Vendrik betreft is er geen sprake van onzekerheid. Hij is ervan overtuigd dat deze heffing niet zal werken. Maar hoe kan hij al in het voorjaar tot die definitieve conclusie komen? Laten wij eerst een paar jaar afwachten wat er gaat gebeuren, wat de opbrengsten van de heffing zijn en hoe het staat met de effectieve druk. Hoe kan de heer Vendrik al in het voorjaar zijn conclusies bevestigd willen zien?

De heer Vendrik (GroenLinks):

Het zal nog moeten blijken of mijn conclusies worden bevestigd, al heb ik daar goede hoop op. Ik kan mij echter niet voorstellen dat de staatssecretaris van Financiën een boxenstructuur introduceert, met veel zekerheid omgeven, zonder dat hij vanaf 1 januari 2001 heel nauwkeurig bekijkt hoe de nieuwe fiscale regeling in de praktijk uitwerkt. Dat heeft de staatssecretaris overigens ook al toegezegd. Wellicht levert dit al heel snel nieuwe gedachten op over hoe het systeem qua dynamiek uitpakt en hoe het bedrijfsleven en de particuliere vermogensbezitters hierop reageren. Daarover is het laatste woord dit voorjaar absoluut niet gezegd. Dat ben ik volstrekt met de heer Dijsselbloem eens. Wat de budgettaire opbrengst betreft zullen wij het eind van het jaar moeten afwachten, want het is de vraag of het allemaal doorwerkt en of er geen sprake is van een naijleffect. Ook komt er nog een evaluatie. De conclusies zullen wij dus nog moeten trekken, maar ik kan mij toch voorstellen dat er dit voorjaar, zeker als het gaat om boxtoerisme, al wat meer bekend is. Ik daag de staatssecretaris uit daar niet alleen vanuit het perspectief van de compensatieregelingen naar te kijken. Hij moet elke keer opnieuw bezien of de lage effectieve druk in box III niet tot zodanig grote problemen leidt dat je daar via allerlei compensatiemaatregelen weer achteraan holt. Het debat daarover kan wat ons betreft in het voorjaar opnieuw worden gevoerd, op basis van de nieuwe inzichten.

Wij hebben al eerder gesteld dat de verrekening van AB-verliezen via de tax credit in box I wat ons betreft een wezensvreemd element is in een analytisch systeem, al hebben wij daar in het voorjaar positieve gevoelens over geuit. De staatssecretaris merkt terecht op dat het niet gaat om een continue verrekeningsmogelijkheid. In die zin is er sprake van een veel bescheidener faciliteit ten opzichte van de oude synthetische IB 1964. Overeind blijft dat je het uiterste moet proberen om verliesverrekening binnen de boxen te houden en om boxoverschrijdend verkeer tot een minimum te beperken. Op dat punt ben ik nog niet helemaal tevreden over het antwoord van de staatssecretaris na onze interventies gisteravond. Is het toch niet mogelijk binnen box II, wellicht via een verruimde achterwaartse verliesrekening, de faciliteit te houden en geen bruggetje naar box I te slaan?

Wat betreft de scholingsaftrek handhaaf ik vooralsnog mijn opinie, maar de meerderheid van de Kamer denkt daar heel anders. Ik vind dat merkwaardig, want er is al sprake van een tamelijk ruime faciliteit. Bij gelegenheid van het debat in januari 2000 hebben wij redelijk Kamerbreed gesteld dat er een aftrek van scholingskosten moet komen, maar dat die beperkt moet zijn en dat het hooguit om een aanvullende faciliteit gaat ten opzichte van de Wet studiefinanciering en de Wet tegemoetkoming studiekosten. Vervolgens komt er een brief van de pilotenwereld binnen en gaat het dak van de regeling eraf. Ik vind dat de staatssecretaris daar in het voorjaar nog eens goed naar moet kijken, ook in het licht van de argumentatie met betrekking tot het amendement over de wijziging van de scholingsaftrek. Ik vind de faciliteit te ruim geworden. Piloten verdienen heel goed, dus vraag ik mij af waarom je deze groep bovenmatig ter wille zou moeten zijn in de vorm van een verruimde faciliteit, zelfs een ongeremde faciliteit want er zit geen maximum meer in. De piloten hebben uiteraard recht op de normale scholingsaftrek, alleen zouden zij het meerdere uit eigen zak moeten betalen.

Voorzitter! Op het gebied van de grensarbeid is de heffingskorting voor de niet-werkende partner die in het buitenland verblijft, geregeld. Uit het debat van gisteravond maak ik op, dat de staatssecretaris er in ieder geval geen principiële bezwaren tegen heeft om het uitbetalen van een volledige heffingskorting aan de buitenlandse partner uit te breiden naar de partner van migranten in niet EU-landen. Ik vind dat terecht en ik ben blij dat de staatssecretaris daartegen niet een principiële blokkade opwerpt. Ik houd de collega's in dit verband nogmaals voor dat de positie van in Nederland werkende migranten met een partner of verwanten in het buitenland nu voor de tweede keer, zonder het amendement van de heer Dijsselbloem en mij, onder druk komt te staan. De buitengewonelastenaftrek voor verwanten is immers afgeschaft, hetgeen een gevoelig inkomensverlies kan betekenen voor de groep die daar vroeger gebruik van maakte. Nu zouden wij deze groep een tweede keer confronteren met een ernstig inkomensverlies. Los daarvan, is het natuurlijk merkwaardig om de heffingskorting wel volledig uit te keren aan partners die in een ander EU-land verblijven, maar dat niet te doen voor partners die buiten de EU verblijven. Ik vind dat een vorm van ongelijke behandeling, die de heer Dijsselbloem en ik niet graag voor onze rekening willen nemen. Daarom hebben wij ons amendement ingediend en ik hoop werkelijk dat de andere fracties dit zullen steunen.

Wat de gastouders betreft, wachten wij met spanning op de uitvoering van de toezegging van de staatssecretaris dat het kabinet met een nadere regeling komt.

Ik merk in navolging van mevrouw Giskes op, dat de discussie over de auto van de zaak in dit debat gevoerd zou moeten worden. Het is niet een zaak van integrale herafweging in het voorjaar, maar een element dat niet goed geregeld is bij het debat van vorig jaar. In alle fiscale faciliteiten van het gebruik van de auto voor woon-werkverkeer moet er sprake zijn van gelijke behandeling. Ik vind ook dat het amendement dat op dit punt is ingediend niet moet stranden op eventuele koopkrachteffecten. De staatssecretaris leek gisteravond te suggereren dat er in dit verband sprake zou zijn van een grote lastenverzwaring. Dat is echter niet het geval. In het amendement is de staffel zodanig vormgegeven dat er sprake is van een budgettair-neutrale operatie. Als de staatssecretaris wenst dat uit het amendement lastenverzwaring voortvloeit, kunnen wij praten over aanpassing van de staffel, maar dat is nu niet de kern van de zaak. Het gaat in essentie om gelijke behandeling van het gebruik van de eigen auto, waarbij het meerdere boven de 20 km, als het gaat om de vergoeding voor het gebruik van de eigen auto, niet meer onbelast is. Dat wordt gewoon bij het inkomen gerekend. Het gaat dan ook niet aan om bij verstrekking van een auto van de zaak, het woon-werkverkeer in zijn geheel vrij te laten. Dan zou daarvoor ook moeten gelden dat woon-werkverkeer boven de 20 km als privé wordt aangemerkt en dus via de staffel meeloopt in de fiscale bijtelling. Nogmaals, dit amendement gaat om gelijke behandeling. In het voorjaar praten wij met de staatssecretaris, dat zal tenminste de inzet van GroenLinks zijn, over de wijze waarop de lasten en de lusten van de auto in dit land verdeeld zijn. Dat is echt een ander debat en ik ben met de staatssecretaris eens dat hierover niet beslist kan worden in het kader van de behandeling van de veegwet 2001. Daarom hebben wij er expliciet voor gekozen om een budgettair neutraal amendement in te dienen.

Voorzitter! Ik handhaaf mijn vraag over de 600 mln. met betrekking tot het besluit reserves verzekeraars. Door de belastingheffing naar voren te halen, wordt een kasvoordeel gecreëerd waaruit als het ware de ongetoetste aftrek wordt gefinancierd. Ons is echter niet helder of het naar voren halen van de belastingdruk ter waarde van 600 mln., wat een lastenverzwaring voor de verzekeraars betekent, een permanent voordeel oplevert. Met andere woorden, of dat na tien jaar niet omslaat in een tekort en of de financiering van de ongetoetste aftrek, als die dan al bestaat, daarmee zeker is gesteld. Dat is ons niet helder.

Wat betreft de onderwerpen hybride leningen en de antidividendstrippingmaatregelen die in het wetsvoorstel stonden, maar er weer uitgefietst zijn of gereden – dit voor wie deze mobiliteit liever heeft – merk ik op wij heel snel met de staatssecretaris, zo mogelijk nog voor kerstmis, een algemeen overleg moeten voeren over zijn brief aangaande het internationale vestigingsklimaat. Dat is een brief waar wij lang op hebben moeten wachten en waar volgens mij ook veel mee aan de hand is. Wij kunnen dan het debat voeren over de vraag wat precies de status moet zijn van de studiegroep-Van Rooy en hoe de opdrachtverlening tot stand is gekomen. Daar heb ik het een en ander over te zeggen. Ik heb op voorhand wel de neiging om de staatssecretaris ten aanzien van het bedrijfsleven, dat zo snel piept over het internationale vestigingsklimaat, iets meer trots toe te wensen en op dat punt voldoende afstand te behouden tot datzelfde internationale bedrijfsleven, dat altijd zo goed en indringend zijn fiscale belangen weet te verdedigen.

Wat betreft de dieselregeling ben ik blij dat de staatssecretaris heeft toegezegd dat er een brief komt omtrent de milieueffecten van de maatregel. De staatssecretaris heeft al een aantal mogelijke effecten genoemd, maar het totale beeld is daarmee nog niet gegeven. Als het gaat om milieueffecten, gaat het natuurlijk om volumina en reductie en daar hebben wij nog geen inzicht in. Ik hoop dat hij die brief samen met de heer Pronk zal schrijven en dat het niet alleen een activiteit van de heer Pronk is. Het internaliseren van het besef dat de milieueffectiviteit bij dit soort faciliteiten een belangrijke rol moet spelen, daar zal deze staatssecretaris toch ook voor zijn. Ik hoop dat die brief met enige spoed zal komen, zodat wij daar snel na het kerstreces, als daar aanleiding toe is, over kunnen spreken.

Ik handhaaf onze stelling ten aanzien van het dieselpakket. Wij hebben problemen met de wijze waar daarmee wordt omgegaan. De paarse dieselregeling wordt nu met twee jaar verlengd, terwijl die wat ons betreft allang afgeschaft had moeten worden. Daarnaast is er sprake van een lastenverlichting, maar niet alleen voor de verladers en vervoerders, maar voor heel dieselrijdend Nederland. Het milieueffect daarvan is echter nog onzeker. Ik vind dat een onheldere relatie en een onheldere inzet van geld. Wat ook ontbreekt is de variabilisatiegedachte of de lastenverschuivingsgedachte, namelijk dat dat gefinancierd zou moeten worden uit lastenverzwaring elders. Er ligt ook geen verplichtend tijdpad in de richting van de vervoerssector om inderdaad het wagenpark te saneren. Ik zou het logisch hebben gevonden dat als zo'n verplichting wordt opgelegd om het wagenpark versnelt te vergroenen en te laten voldoen aan de euro 2005-normen, er vervolgens zou worden nagedacht over de mogelijkheid om zo'n saneringsoperatie fiscaal of subsidiair te begeleiden. Daar kan ik mij nog iets bij voorstellen. Nu ontbreekt die verplichting, maar krijgt de sector wel een behoorlijk lastenverlichting in de schoenen geschoven.

Het amendement op het punt van de co-ouders en de combikorting dat in voorbereiding was, is nu ingediend. Het amendement strekt ertoe zo snel mogelijk in het jaar 2001 een combikorting aan beide co-ouders te doen uitkeren. Het amendement zal ongetwijfeld rondgedeeld worden.

Het debat over de gehandicapten en chronisch zieken is nog niet af. De staatssecretaris heeft in het debat van afgelopen maandag gezegd dat hij dit voorjaar, samen met de collega van VWS, die positie van gehandicapten en chronisch zieken integraal gaat bekijken. Daarbij zal hij dan ook bekijken hoe de desbetreffende groep tegemoet kan worden gekomen langs de fiscale weg, dan wel langs de gemeentelijke weg, de WVG, of via een andere rijkssubsidieregeling. Het is altijd goed dat dit gebeurt, maar het gaat nu om de politieke uitspraak dat wij ons woord gestand doen dat wij dit voorjaar breeduit hebben uitgesproken in de Kamer, namelijk dat er meer geld ter beschikking moet komen voor deze groep. Afgelopen maandag heb ik in dezen al amendementen ingediend. Mensen zitten werkelijk in een financiële verdrukking. Vandaag moet een politieke uitspraak worden gedaan over de vraag of het pakket ter waarde van 85 mln., dat de staatssecretaris ons bij gelegenheid van de behandeling van het belastingplan heeft voorgehouden, voldoende is. De operatie in het voorjaar geeft misschien nog meer zicht op het inzetten van de beschikbare gelden, de weg die gevolgd moet worden en het afbakenen van groepen. Dat is prima, maar vandaag gaat het over de vraag of die 85 mln. voldoende is voor deze groep. Mijn fractie vindt dat onvoldoende. Daarom is een pakket van vier amendementen ingediend met een waarde van 150 mln. Vooralsnog handhaaf ik deze amendementen. Ik vind het heel erg belangrijk om vandaag een politieke uitspraak voor deze groep te doen.

Het gaat daarbij in het bijzonder om de chronisch zieken die rond moeten komen van een inkomen op het minimumniveau. Dat zijn overigens de meesten. In het desbetreffende amendement wordt de heffingskorting van ƒ 1000 geregeld. Dat raakt weer aan twee andere amendementen van de heer Reitsma en mij over anders actieven en ouderen. Wij vinden het van groot belang – in die zin heeft het ene amendement een dubbele strekking – dat de positie van mensen met een uitkering in dit land gewaarborgd wordt. De fiscale ontkoppeling die vanaf 1 januari 2001 haar beslag krijgt, nemen wij politiek gezien niet voor onze rekening. Daar nemen wij stelling tegen. Het is van uitermate groot belang dat dit debat vandaag wordt gevoerd en dat een onderdeel daaruit niet wordt doorgeschoven naar het voorjaar.

De heer Schutte (RPF/GPV):

Ik heb zojuist gezegd dat ik sympathiek sta tegenover een deel van deze amendementen. Als je dit soort maatregelen neemt, spreek je daarmee in feite uit dat zij onderdeel moeten uitmaken van de maatregelen die volgend jaar worden genomen. Anders loop je het risico dat allerlei overgangsproblemen ontstaan omdat je nu bepaalde faciliteiten verleent die je dan weer moet inwisselen voor anderen. Is de heer Vendrik het daarover met mij eens?

De heer Vendrik (GroenLinks):

Ik denk dat dit risico klein is, en wel om twee redenen. De amendementen hebben betrekking op het jaar 2001. Daarin wordt gepreludeerd op de mogelijkheid dat het kabinet dan een definitieve regeling voorstelt. Dat neemt niet weg dat nu het politieke feit gemarkeerd moet worden dat wij vinden dat het geld daarvoor ter beschikking moet komen. Gelet op de problematiek van de groep waarover wij nu spreken, zijn de amendementen zo bescheiden dat ik mij bijna niet kan voorstellen dat bij een nadere beschouwing de amendementen niet meer gecontinueerd zouden worden of dat bijvoorbeeld de dieetkostenregeling als ondeugdelijk wordt gekwalificeerd. Wij hebben al een rapport van SWOKA van vorig jaar. Ook hebben wij vaker post gekregen van de Gehandicaptenraad, die ons de top 5 van de knelpunten heeft meegedeeld. Ik kan mij eerlijk gezegd niet voorstellen dat die problemen niet langer door het kabinet als prioritair worden gekwalificeerd of dat het kabinet op heel andere gedachte komt als dit bescheiden pakketje – het is naar onze mening een begin – wordt aangenomen. Dat neemt niet weg dat ik het van belang vind om het debat daarover nu alvast te voeren en het niet door te schuiven naar het voorjaar.

De heer Schutte (RPF/GPV):

Ik begrijp dat deze instrumenten, met elk een doelgroep, toch een rol moeten spelen bij de definitieve regeling volgend jaar. Ik neem aan dat de staatssecretaris in zijn reactie met name op dit punt zal ingaan.

De heer Vendrik (GroenLinks):

Ja.

Over de groenfondsen hebben wij een schriftelijk antwoord gekregen. Een en ander is mede ingegeven door de advertentie van het New energy fund van Ohra, waarin het rendement werkelijk door het dak vliegt. Het is wel een indicatie van het gevoelen dat mijn fractie heeft, namelijk dat maatschappelijk verantwoord ondernemen werkelijk loont. Je moet ervoor oppassen om de groene beleggingen die daarvan profiteren, omwille van het groene karakter fiscaal te faciliëren.

Ik lees het antwoord zo – en dan ben ik ook weer een beetje blij – dat wij ergens in het voorjaar, als de belastinghectiek voorbij is, een brief van het kabinet krijgen waarin de concrete afbakening van deze fiscale faciliteit van het groene beleggen tegen het licht wordt gehouden op haar actuele waarde. Ik denk dat dit verstandig is. Het was een bekende hartenkreet van ons dat de toegang tot deze fiscale faciliteit beperkt moet worden, dat de drempels hoog moeten zijn en dat het werkelijk aanwijsbaar moet zijn dat de fiscale faciliteit nodig is, omdat zonder de tegemoetkoming van de vrijstelling en de 1,3% heffingskorting de betreffende investeringen niet gedaan worden. Wat ons betreft, geldt dit ook voor het andere onderdeel van de maatschappelijke beleggingen: de sociaal-ethische beleggingen. Ik hecht er heel erg aan om dat hier nogmaals te zeggen, ook omdat ik mede vorm heb gegeven aan de sociaal-ethische kant van de maatschappelijke beleggingsvrijstelling. Het is volgens mij ook de enige manier waarop zo'n fiscale faciliteit duurzaam in stand kan worden gehouden. Ik denk dat wij deze les kunnen leren uit de film-CV's en de wijze waarop die faciliteit totaal van het spoor is afgelopen, Dat is op geen enkele manier handhaafbaar. Wij moeten nu als het ware voorkomen dat wij overmorgen het debat voeren over een faciliteit die veel te ruim blijkt te zijn. Het onderhoud dat de staatssecretaris wil plegen aan de regeling inzake groen beleggen, heeft derhalve mijn volledige steun. Ik hoop dat wij daar dit voorjaar nog op terug kunnen komen.

Voorzitter! Ik heb een amendement ingediend ten aanzien van de combinatiekorting. Mevrouw Giskes en ik hebben daarover gisteren een, wat mij betreft interessant, debat gevoerd. Wellicht vond zij het minder gepast om dat debat nu te voeren. Desalniettemin merk ik op dat zij gisteren stelde dat mensen de vrijheid moet worden gelaten om arbeid en zorg naar eigen inzicht te combineren. Dat moeten mensen zelf weten. Dat is waar, dat vind ik ook. Mensen moeten dat zelf weten. Iets anders is de vraag, hoe vervolgens de overheid haar faciliteiten inricht: subsidiair, een fiscale voorziening kinderopvang, een combinatiekorting, en wat niet al. De heffingskorting voor de niet-verdienende partner is natuurlijk ook een fiscale faciliteit die vanuit die hoek kan worden bekeken. Het kabinet heeft daarvoor een model ontwikkeld: het combinatiescenario. Daarbij is expliciet afgeweken van bijvoorbeeld de wens van de werkgevers om arbeid en zorg te combineren via het uitbestedingsscenario. Dat heeft het kabinet niet gewild. Dat zijn de tweeverdieners die fulltime blijven werken en die de zorg voor de kinderen voortdurend overlaten aan de kinderopvang. Het kabinet heeft er ook niet voor willen kiezen om het wat meer radicaal-linkse scenario van de herverdeling op zich te nemen. Het kabinet is er een beetje tussenin gaan zitten. Men doet het voor een deel zelf en men is voor een deel aangewezen op uitbesteding. Daarom hebben wij ook de operatie gesteund om de kinderopvang in Nederland fors uit te breiden. Dat past immers ook in het combinatiescenario.

Daarnaast moeten er echter fiscale faciliteiten zijn voor die mensen die het ook nog voor een stukje zelf willen doen. Het gaat om dat evenwicht. Zo lees ik het combinatiescenario van het kabinet en daar probeert mevrouw Verstand dagelijks uitvoering aan te geven. Ik vind het dan ook logisch om door die bril te kijken naar de combinatiekorting. Zo kom ik ook tot het amendement dat ik heb voorgesteld. Ik wil mensen niets opleggen. Zij blijven uiteraard vrij om arbeid en zorg naar eigen inzicht te combineren. Daar treden wij niet in. Wij willen wel de regeling nog eens tegen het licht houden op punten waarbij de overheid een bepaalde ontwikkeling kan stimuleren teneinde te bekijken of dat wel in het combinatiescenario past. Wij hebben daar vorig jaar een debat over gevoerd. Wat ons betreft, was de toenmalige vormgeving suboptimaal. Wij hebben de staatssecretaris gesteund met een kanttekening. Wij hebben er vervolgens over doorgedacht en gezegd dat het toch net een slag anders zou moeten. De vormgeving die ik heb neergelegd in het amendement, strekt ertoe om arbeid en zorg zodanig fiscaal te faciliëren dat mensen het een beetje kunnen uitbesteden en ook een beetje zelf kunnen doen. Dat is precies het combinatiescenario. Daar moet de faciliteit op worden gericht.

Dan blijft die vanuit onze optiek ook nog met haken en ogen omgeven, maar dat heeft te maken met het feit dat je via de fiscaliteit niet voldoende greep op de werkelijkheid kunt krijgen. Ik denk wel dat het amendement een verbetering betekent. Daarom heb ik het uiteraard ook ingediend. Ik ben heel benieuwd wat de heer Dijsselbloem van de Partij van de Arbeid hiervan vindt. Wij kennen de Partij van de Arbeid immers als een groot voorstander van het combinatiescenario.

Voorzitter! De staatssecretaris zal sowieso nog wel iets zeggen over ons amendement op de kinderkorting om te voorkomen dat "fiscaal apart gezette ouders" beiden een kinderkorting ontvangen. Een ander amendement strekt ertoe om de kinderkorting niet per gezin maar per kind uit te keren. Ik vind dat ook een verbetering. De kinderkorting heeft zodanig te maken met de kinderbijslag, die ook per kind wordt uitgekeerd, dat ik mij moeilijk kan voorstellen waarom de situatie zoals die nu is zou worden gehandhaafd.

Ik hoop ook op nadere reacties van de staatssecretaris over de heffingskorting en de zelfstandigheidskorting. Ik hoop dat er dan enige ruimte is om te interrumperen, want deze voor ons belangrijke punten dreigen weer een beetje over de tafel heen te vallen.

Voorzitter! Ik kom toe aan een conclusie. Ik mag de staatssecretaris al een beetje op voorhand feliciteren, omdat hij de belastingherziening tot een goed einde lijkt te hebben gebracht. Wij blijven wel met grote spanning afwachten hoe dit vanaf 2 januari 2001 zijn beslag gaat krijgen. Bij de aanpassingswet hebben wij al besproken hoe bijvoorbeeld het nieuwe verzamelinkomenbegrip doorwerkt naar inkomensafhankelijke regelingen. Eerlijk gezegd, soms houd ik mijn hart vast en de staatssecretaris misschien ook wel. Het is van groot belang dat de Kamer op haar qui-vive blijft en oplet hoe de nieuwe belastingsystematiek uitpakt, vooral voor mensen met een lager inkomen. Daar gaat onze zorg naar uit.

De drie amendementen van de heer Reitsma, over chronisch zieken, mensen die een anders-actievenkorting krijgen en langdurig afhankelijk zijn van het minimum en de verhoging van de ouderenkorting, hebben een belangrijke politieke strekking. Als de Kamer vanavond niet besluit om het plan van het kabinet te corrigeren, is de ontkoppeling tussen mensen met werk en mensen met een uitkering feitelijk daar. Dat politieke feit zullen wij niet voor onze rekening willen nemen. Wij hebben met onze plannen keer op keer laten zien dat het mogelijk is, de problematiek van de armoedeval voor mensen die vanuit een uitkering naar laag betaald werk gaan op te lossen, zonder dat dit ten koste gaat van de aanpak van de armoede zelf. Die twee horen absoluut bij elkaar. De amendementen die ik samen met de heer Reitsma heb ingediend strekken ertoe, de feitelijke ontkoppeling van mensen met werk en mensen met een uitkering zoveel mogelijk ongedaan te maken.

Tegen de heer Dijsselbloem en mevrouw Giskes zeg ik, dat wat ons betreft een generieke koppeling-plus de grote voorkeur heeft. Die loopt langs de uitgavenkant. Een begrotingskader dat niet het mijne is blokkeert voortdurend dat soort operaties Binnen het begrotingskader is daar geen geld voor. Langs de fiscale weg is er veel meer ruimte. Misschien is er een extra reden om ook via het kortingsinstrument nog wat te doen, omdat de feitelijke ontkoppeling langs de fiscale weg gestalte krijgt. Dat zijn twee redenen om de amendementen nog eens heel goed te bekijken. Ik hoop dat wij het debat op dit punt vandaag ook een beetje positief kunnen afsluiten. Ik kan mij het protest van de FNV en het CNV tegen de uiteenlopende inkomensontwikkeling heel goed voorstellen. Het gaat hier om een essentiële verworvenheid van de Nederlandse verzorgingsstaat. Het gaat ook om een lijn die jarenlang is verdedigd door veel partijen in de Kamer. Mensen met werk en mensen met een uitkering moeten zoveel mogelijk bij elkaar blijven.

Joop den Uyl sprak ooit over "de boel bij elkaar houden". Met het belastingplan zoals het er nu voor ligt, wordt de boel niet bij elkaar gehouden, maar een beetje uit elkaar gezet. De amendementen die wij hebben ingediend strekken ertoe om dat zoveel mogelijk te compenseren.

De vergadering wordt enkele ogenblikken geschorst.

Mevrouw De Vries (VVD):

Voorzitter! De fractie van de VVD is tevreden met de uitkomsten van deze debatten. In tegenstelling tot een aantal collega's kan ik dan ook uitermate kort zijn in mijn tweede termijn. Ook ik dank de staatssecretaris voor zijn antwoorden.

Ik heb nog een enkele vraag met betrekking tot de meesleep- en meetrekregeling ofwel de nieuwe terbeschikkingstellingsregeling. Ik heb gevraagd naar voor bezwaar vatbare beschikkingen bij de waardevaststelling van het vermogensbestanddeel. De staatssecretaris heeft daartegen zijn bezwaren geuit. Ik blijf het jammer vinden dat het niet mogelijk is, omdat ik de indruk heb dat dit veel sneller duidelijkheid zou geven. Ook in de Kamer lijkt hier geen meerderheid voor te zijn. De staatssecretaris biedt een oplossing door in de overgang van december naar januari uit te gaan van een WOZ-waarde plus 20%. Ik heb hem in eerste termijn gevraagd om nog een nadere reactie te geven op de vraag hoe dit in de loop der tijd moet gaan. Ik kan mij voorstellen dat dan dezelfde waarderingsproblemen blijven bestaan. Om zo snel mogelijk duidelijkheid te scheppen zou het plezierig zijn, dat uitgangspunt te handhaven. Wellicht kan hij dit opnemen in de beleidsvoornemens die hij voor 1 juli volgend jaar zal publiceren. Dan wordt zo snel mogelijk duidelijk hoe hier in de toekomst mee moet worden omgegaan.

In verband met de vraag of een terbeschikkingstelling ongebruikelijk is, ben ik blij dat de staatssecretaris een richtlijn zal uitvaardigen voor de wijze waarop hiermee moet worden omgegaan. Ook is het goed dat hij zijn inspecteurs zal opdragen om het vooroverleg niet te laten stagneren en niet te snel te beweren dat er sprake is van fiscale grensverkenning en dat de deur op slot gaat. Dit vraagstuk moet op een reële wijze worden aangepakt.

Ik heb in eerste termijn een vraag gesteld over de opzetjes bij de nieuwe terbeschikkingstellingsregeling, maar die heeft de staatssecretaris nog niet behandeld. Hij gaf aan dat samenwerkingsverbanden van vrije beroepsbeoefenaren en andere opzetjes van dien aard met kracht zullen worden bestreden. Ik heb gevraagd op welke gronden die bestrijding berust en hoe de reële samenwerkingsverbanden erbuiten gehouden kunnen worden. Samenwerkingsverbanden moeten natuurlijk niet per definitie in een spagaat terechtkomen door dit optreden van de staatssecretaris. Ik wil hier graag een meer genuanceerde reactie op. Bij zakelijke samenwerkingsverbanden moet er niets aan de hand zijn.

Ik heb een korte opmerking over de fiscale beleggingsinstelling. De fractie van de VVD heeft bepleit om de keuzemogelijkheid te behouden, ook voor mensen met een aanmerkelijk belang, om privé, in een BV of in een fiscale beleggingsinstelling te beleggen. De staatssecretaris voelt daar niets voor. Hij verwijst naar het verleden en gaat daarbij zelfs terug tot 1969 en 1947. Maar als zo'n situatie zo lang, bijna twintig jaar, is geaccepteerd, is het een beetje opmerkelijk dat dit plotseling niet meer de bedoeling is. Het zij zo. Ik ben blij dat de staatssecretaris onze amendementen op dit punt een verbetering vindt. Daarmee is dit hoofdstuk afgesloten.

Het hoofdstuk over de rittenadministratie is nog niet afgesloten. In eerste termijn heb ik daar duidelijke opmerkingen over gemaakt. Ik vind het van heel groot belang dat MKB Nederland – niet zozeer de organisatie, maar alle MKB'ers in dit land – zo snel mogelijk weten aan welke vereisten zij moeten voldoen. Dat moeten zij voor 1 januari weten. Ik ga ervan uit dat de staatssecretaris in staat is om ons inderdaad voor 11 december uitsluitsel te geven. Dat is op een maandag, dus die informatie moet op vrijdag 8 december en liever nog op donderdag 7 december bij ons zijn. Voor de mensen die met een auto van de zaak minder dan 500 km privé rijden, dan wel tussen 500 km en 4000 km, moet er uitsluitsel komen over de vraag hoe een sluitend bewijs bij de inspecteur ingediend kan worden zonder een volledige rittenadministratie bij te houden. Daar gaat het mij om. De conclusie mag uiteindelijk niet zijn dat die andere dingen geprobeerd mogen worden, maar dat het toch een volledige rittenadministratie moet zijn. Je kunt op je klompen aanvoelen dat dit niet werkt. Het is sowieso al moeilijk om de juistheid van een volledige rittenadministratie bij een inspecteur aan te tonen en die worden in het algemeen moeilijk geaccepteerd. Ik ga ervan uit dat de staatssecretaris in staat is ons voor maandag 11 december – maar liever op vrijdag de 8ste of donderdag de 7de – uitsluitsel te geven over de vraag hoe je een sluitend bewijs aan de inspecteur kunt leveren als je met een auto van de zaak minder dan 500 km of tussen de 500 en 4000 km privé rijdt zonder dat een volledige rittenadministratie moet worden bijgehouden. Ik wil niet dat wij uiteindelijk tot de conclusie komen dat het toch een volledige rittenadministratie moet worden, nadat er eerst allerlei andere dingen geprobeerd zijn. Je voelt op je klompen aan dat dit niet zal werken, omdat een volledige rittenadministratie al moeilijk aantoonbaar is en moeilijk geaccepteerd wordt. Ik ga ervan uit dat de staatssecretaris zich hiervoor inzet en dat wij op 11 december daarover de loftrompet kunnen steken. Deze staatssecretaris wil toch ook de vriend van de MKB'ers zijn? Op dit punt moedig ik hem aan en por ik hem op; ik geloof zeker dat hij hiertoe in staat is.

Ik ben blij over zijn opmerking dat technische wijzigingen snel geregeld kunnen worden zonder dat ze langs de Tweede Kamer hoeven. Fiscaal-technische wijzigingen of interpretatie van beleid zullen naar de Tweede Kamer worden gezonden.

De staatssecretaris zal ons in de loop van 2001 informeren over de stroomlijning van het partnerbegrip, "zodat wij er iets mee kunnen doen". Volgens mijn interpretatie zal hij een wetsvoorstel voor de zomer aan de Tweede Kamer voorleggen. Hij zal hier dus spoedig mee aan de slag moeten, anders komt het ook niet langs de Raad van State. Ik krijg hierop graag een nadere reactie.

De VVD-fractie heeft, net zoals verleden jaar, in verband met de studieverzekering voor kinderen betoogd dat zij het bijzonder op prijs stelt als deze regeling gehandhaafd blijft. Ik voorzie echter dat deze regeling sneuvelt en ik vraag de staatssecretaris hoe hij de vrijvallende middelen van die 30 mln. het liefst besteed ziet. Meent hij met ons dat het het beste is als dit weer in de sfeer van kinderen terugkeert? Raadt hij het af als dit bedrag naar andere fondsen gaat?

Collega Vendrik heeft over de combinatiekorting bij co-ouders een bijzonder sympathiek amendement ingediend. Ik ben ervan uitgegaan dat dit altijd de bedoeling is geweest, hetgeen betekent dat er geen financiële consequenties aan vastzitten. In politieke termen heet dat: niet noemenswaardig. Als dat zo is, teken ik het amendement van de heer Vendrik graag mee. Ik hoop dat hij mij als VVD'er een amendement van GroenLinks laat medeondertekenen als de staatssecretaris zegt dat dit geen financiële consequenties heeft omdat hij wat nu voorgesteld wordt, altijd al van plan is geweest.

De heer Dijsselbloem (PvdA):

Voorzitter! Ik dank de staatssecretaris voor zijn schriftelijke en mondelinge antwoorden. De staatssecretaris reageerde positief op het amendement over de artiestenregeling. De combinatie van de kostenvergoedingsbeschikking en het mogelijk maken van het tarief eerste schijf IB, neemt voor een belangrijk deel het probleem weg. Wij hebben nog een vraag gesteld over de buitenlandse artiesten. Ik zal het amendement van de heer Reitsma steunen, waarin een evaluatie over twee jaar wordt afgesproken. Ik vraag de staatssecretaris expliciet de buitenlandse artiesten bij de evaluatie te betrekken. Verder ben ik blij met de toezegging dat organisatoren van evenementen de kostenbeschikkingsvergoeding voor hun buitenlandse gasten van tevoren kunnen regelen.

Wij zijn blij met de uitleg en de toezeggingen in verband met het co-ouderschap. Het is dus mogelijk dat bij co-ouders één ouder de volledige kinderbijslag krijgt en de andere de buitengewonelastenaftrek. Voor het overige komt de discussie over de verdeling van de lasten en baten voor de co-ouders volgend jaar terug.

Wij hebben een amendement ingediend met een overgangsregeling voor ouderen die voor hun ziektekosten leningen zijn aangegaan. Dit behelst een belangrijke verbetering voor die specifieke groep.

Voorzitter! Dan wil ik iets zeggen over het amendement van de heer Vendrik en mij zelf over de partners van werkenden in Nederland, maar woonachtig buiten de EU of de EER. Aanvankelijk was het de bedoeling dat met het nieuwe stelsel alleen partners in het binnenland van de heffingskorting gebruik zouden kunnen maken. De uitspraak in het "zur straffen Arrest" heeft ertoe geleid, dat de heffingskorting nu ook volledig ten goede kan komen aan de partners die in de Europese Unie wonen. De staatssecretaris zegt in zijn reactie in eerste termijn, dat het arrest op de meest directe manier is uitgevoerd. Dat is natuurlijk zo. Het is wel de vraag of het hiermee, gelet op het totale beeld, de meest rechtvaardige uitwerking krijgt. Er blijft namelijk één groep over: degenen die in Nederland werken en een partner buiten de Europese Unie hebben. Deze raakt zowel de bijzondere lastenaftrek voor het onderhoud van verwanten in het buitenland kwijt – wij hebben er overigens wel begrip voor dat deze regeling in verband met fraudegevoeligheid komt te vervallen – als de mogelijkheid, overigens net als iedereen, om de belastingvrije som over te dragen. Zij krijgen daarvoor echter niet de volledige heffingskorting terug. Daarom hebben wij op dit punt een amendement ingediend. Ik zeg dit met name tegen de collega's die nog nadenken over hun steun eraan. De staatssecretaris vraag ik in te gaan op de fraudeaspecten van een dergelijke regeling. Het gaat hierbij alleen om landen waarmee wij een verdrag hebben. Volgens mijn analyse zouden de fraudeaspecten hier net zozeer spelen als voor kort bij het overdragen van de belastingvrije som. De fraudegevoeligheid lijkt mij in dezelfde orde grootte als in het geval waarbij de partner in andere delen van de Europese Unie woont. Daarvoor maken wij nu de heffingskorting wel mogelijk.

Voorzitter! Tot slot: er ligt thans een pakket met geheel nieuwe instrumenten waarmee veel overhoop is gehaald. De komende jaren zullen we nauwkeurig op de effecten letten. Dat geldt voor alle onderdelen en alle denkbare effecten. Een reeks onderwerpen is voor 2000 geagendeerd. Daarover zal de staatssecretaris op korte termijn met de Kamer komen te spreken.

De heer Vendrik heeft mij gevraagd te reageren op een aantal van de amendementen van zijn kant. Amendementen die in de slotfase belangrijke bouwstenen uit de belastingherziening wrikken, zullen wij om die reden dan ook niet steunen. Er ligt nu een totaal pakket, waarbij een goede afweging is gemaakt en een goede doorrekeningen van de inkomenseffecten voor alle groepen. Voor ieder is er een beetje zoet en een beetje zuur. Wij zouden het dan ook geen goed begaanbare weg vinden er in deze slotfase bouwstenen uit te trekken. Zoals gezegd, zijn er volgend jaar volop kansen. De staatssecretaris heeft een aantal toezeggingen gedaan, waarover we volgend jaar verder met elkaar zullen discussiëren.

Mevrouw De Vries (VVD):

Voorzitter! Ik ben blij met deze toelichting van collega Dijsselbloem. Betekent dit dat de Partij van de Arbeid een betrouwbare partner blijft bij het streven de auto van de zaak niet onnodig zwaar te belasten?

De heer Dijsselbloem (PvdA):

Ik verwacht dat de heer Vendrik om het tegengestelde wil vragen.

De heer Vendrik (GroenLinks):

Dit is echt een misverstand. Het gaat mij helemaal niet om het zwaarder belasten van de auto van de zaak. Het gaat om het góéd belasten van de auto van de zaak.

De voorzitter:

Mijnheer Vendrik, mevrouw De Vries had het woord.

Mevrouw De Vries (VVD):

En ik wacht nog op een antwoord van de heer Dijsselbloem. De heer Vendrik kwam er als een speer doorheen. Mijn vraag aan de heer Dijsselbloem was: blijft de Partij van de Arbeid een betrouwbare partner bij het streven de auto van de zaak niet zwaarder te belasten? Bij een latere herziening weet ik namelijk niet welke ballonnetje er opkomen. Daarom vraag ik de heer Dijsselbloem of hij wat er nu is, goed vindt.

De heer Dijsselbloem (PvdA):

Misschien mag ik uw vraag zo vertalen: steunt u op dit moment de amendementen van GroenLinks en D66 met betrekking tot de auto van de zaak? Op die vraag zeg ik, dat ik grote aarzelingen heb. Ik meen dat dit een typisch voorbeeld van een van de onderdelen van het pakket is waarover je zou kunnen zeggen: inhoudelijk staan wij sympathiek tegenover het voorstel. In de toekomst zouden wij ons op deze weg kunnen begeven. Ik wijs er echter nogmaals op, dat in het totale pakket voor ieder wat zoets en wat zuurs zit. Dit was een onderdeel. Ik zou het, ook tegenover belanghebbenden in het kader van deze regeling, onzorgvuldig vinden nu weer aan dit pakket te gaan sleutelen.

Mevrouw De Vries (VVD):

De Partij van de Arbeid staat dus sympathiek tegenover deze voorstellen en het zwaarder belasten van de auto van de zaak. Dat is een politiek feit.

De heer Dijsselbloem (PvdA):

Het politieke feit is dat wij met de indieners van het amendement van mening zijn dat er geen reden kan zijn om in de toekomst auto's van de zaak en privé-auto's anders te behandelen wat het woon-werkverkeer betreft. Het zit nu in het pakket. De staatssecretaris heeft gezegd, wat ik beschouw als een extra toezegging, dat hij komend jaar naar aanleiding van de motie van mevrouw Giskes, die ook door de PvdA-fractie is ondertekend, nog eens heel goed naar het totaal van de autobelastingen zal kijken. Ik zie dat als een kans om ook dit aspect te bekijken en daarbij een verbreding te maken naar de vergroening. De VVD en de PvdA zijn beide van mening dat wij de komende jaren nog een hele slag moeten slaan in de vergroening van de autobelasting. Ik zie dat mevrouw De Vries daaraan twijfelt; haar woordvoerder Hofstra twijfelt er niet aan. Laten wij volgend jaar in dat bredere pakket ook dit punt betrekken. Als wij die benadering kiezen – ik hoop dat mevrouw De Vries daarin meegaat – zijn er kansen om maatregelen die nu in het amendement worden voorgesteld en die voor bepaalde groepen lastenverzwaring betekenen op een goede wijze, bijvoorbeeld langs de weg van vergroening, terug te sluizen. Dan kun je in een breder pakket iets doen in de gedachtelijn van de indieners van het amendement. Dan kun je ook wat teruggeven op andere fronten.

Mevrouw De Vries (VVD):

Voorzitter! De heer Dijsselbloem zegt dus dat hij eigenlijk met het amendement eens is en dat hij het nu niet wil steunen, maar dat hij in het voorjaar graag daarop zal terugkomen. Ik denk dat dit heel duidelijk de positie van de PvdA aangeeft. Ik kan niet anders concluderen.

De heer Dijsselbloem (PvdA):

Ik ben blij dat u vindt dat ik de positie van de PvdA goed heb verwoord. Ik vond dat zelf ook.

De heer Vendrik (GroenLinks):

Voorzitter! Er ontstaat nu, geïnitieerd door mevrouw De Vries, de indruk dat er sprake is van lastenverzwaring. Dat is niet het geval. Het gaat om gelijke behandeling. Het gaat niet om een bouwsteen, maar om het afmaken van de belastingherziening 2001. Als de heer Dijsselbloem – het geldt ook voor andere collega's – op dit moment het amendement niet wil steunen, kan hij mij misschien uitleggen wat hij vertelt tegen die mensen die verder van hun werk wonen dan 20 km, Amsterdam-Den Haag, Den Haag-Utrecht, die elke dag met hun eigen auto op en neer gaan en die daarvoor een onkostenvergoeding krijgen. In tegenstelling tot vandaag de dag wordt die onkostenvergoeding boven de 20 km afgeroomd en meegeteld bij het inkomen. Als je een leasebak krijgt, is het ineens heel anders. Dan mag je die 60, 80, 100 km aan woon-werkverkeer rijden. Dat wordt dan niet meegeteld via deze herziening. Dat is ongelijke behandeling. Het gaat niet om lastenverzwaring. Hoe legt hij dat uit aan die mensen die gebruik maken van de eigen auto en niet zo'n ruimhartige werkgever hebben?

De heer Dijsselbloem (PvdA):

Voorzitter! De heer Vendrik wil de inhoudelijke discussie toch nu voeren. Op dit moment zijn er mensen die er een zeker belang in hebben. Er zijn werkgevers en werknemers die al met elkaar in gesprek zijn geweest over de afspraken voor het komende jaar over het loon, de secundaire en de tertiaire arbeidsvoorwaarden, et cetera. Daarbij zijn dergelijke regelingen al betrokken. Het lijkt mij tegenover die groepen niet zorgvuldig om er nu, op de drempel van het jaar waarin het nieuwe belastingstelsel van kracht wordt, allerlei wijzigingen in aan te brengen. Inhoudelijk moeten wij er goed naar kijken. Volgend jaar zullen wij ook kijken naar de verhoudingen tussen de privé-wagen en de auto van de zaak wat het woon-werkverkeer betreft. Ik heb gezegd dat ik het te prefereren vind om dat volgend jaar te doen, als de staatssecretaris nog eens goed heeft gekeken naar de motie van mevrouw Giskes en daaraan een betere invulling wil geven dan tot nu toe is gebeurd. Inhoudelijk denken wij er grosso modo hetzelfde over. Het lijkt mij beter om dat volgend jaar bij de kop te pakken en daarbij meteen de vergroeningsslag en de andere kosten van de auto te betrekken.

De heer Vendrik (GroenLinks):

Zou de heer Dijsselbloem het amendement wel steunen, als wij het nu in de wet opnemen en het laten ingaan op 1 juli of 1 januari 2002?

De heer Dijsselbloem (PvdA):

Ik weet niet of wij op dat moment die bredere discussie die ik wil voeren, waarin wij nog wel eens zij aan zij ten strijde zullen trekken, al hebben afgerond. Het lijkt mij heel wel denkbaar dat die voorstellen in het belastingplan 2002 hun plek vinden.

De heer Vendrik (GroenLinks):

Dat was mijn vraag niet. De vraag is of u het amendement vandaag wilt steunen.

De heer Dijsselbloem (PvdA):

Het antwoord daarop is dus "neen", maar het is heel wel denkbaar dat de voorstellen in enigerlei vorm neerslaan in het belastingplan 2002.

De heer Vendrik (GroenLinks):

Gaat u de ongelijke behandeling van mensen met een eigen auto versus mensen met een auto van de zaak aan die kiezers uitleggen?

De heer Dijsselbloem (PvdA):

Ik zal aan de kiezers uitleggen dat dit onderwerp hoog op de agenda staat. Wij zullen komend belastingjaar het totaal van de kosten bekijken en bezien wie die kosten mag dragen en in welke mate de fiscus daaraan moet bijdragen. Ik verwacht dat in het belastingplan 2002 wijzigingen op dat punt mogelijk zullen zijn. Ik wil die wijzigingen op dat moment, als alle baten en lasten voor de betrokkenen zijn afgewogen, zeker opnemen.

De heer Vendrik (GroenLinks):

Voorzitter! Ik ben ook nog buitengewoon benieuwd hoe de PvdA denkt over het amendement inzake de combinatiekorting.

De heer Dijsselbloem (PvdA):

Ik kan in alle openheid zeggen dat ik hier nog overleg over aan het plegen ben met mijn collega's die het woord voeren over het inkomensbeleid. U zult dus nog even geduld moeten hebben.

De algemene beraadslaging wordt geschorst.

De vergadering wordt van 12.03 uur tot 12.50 uur geschorst.

De voorzitter:

De ingekomen stukken staan op een lijst die op de tafel van de griffier ter inzage ligt. Op die lijst heb ik voorstellen gedaan over de wijze van behandeling. Als aan het einde van de vergadering daartegen geen bezwaren zijn ingekomen, neem ik aan dat de Kamer zich met de voorstellen heeft verenigd.

Naar boven