Handeling
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Vergadernummer | Datum vergadering |
---|---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 1998-1999 | nr. 13, pagina 738-762 |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Vergadernummer | Datum vergadering |
---|---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 1998-1999 | nr. 13, pagina 738-762 |
Aan de orde is de behandeling van:
het wetsvoorstel Vaststelling van de begroting van de uitgaven en de ontvangsten van het Ministerie van Economische Zaken (XIII) voor het jaar 1999 (26200 XIII);
het wetsvoorstel Vaststelling van de begroting van de uitgaven en de ontvangsten van het Fonds economische structuurversterking voor het jaar 1999 (26200 E),
en van:
- de motie-Balkenende over publiek-private samenwerking (26200, nr. 27).
De algemene beraadslaging wordt geopend.
De heer Leers (CDA):
Mevrouw de voorzitter! Laat ik beginnen met de twee nieuwe bewindslieden op Economische Zaken welkom te heten. Het zijn twee Friezen en twee liberalen, waarvan de een naar eigen zeggen de enige echte is. Zij hoeven er wat ons betreft echter geen wedstrijd van te maken. Ik wil ze, behalve geluk, tevens van harte beterschap toewensen. 1999 wordt immers toch het jaar van de lastenverzwaring en dat is geen leuke start voor een VVD-bewinds- vrouwe die tijdens de verkiezingscampagne welhaast iedere vijf minuten het woord 'lastenverlichting' liet vallen. Wij leven inmiddels na 6 mei. Wij moeten dus de mouwen opstropen en verdergaan.
Vlak na het aantreden van de minister zei zij dat het beleidsterrein van Economische Zaken voor haar nieuw was en dat zij de eerste drie à vier maanden vooral haar mond zou houden en goed zou luisteren. De minister kennende, denk ik dat zij haar mond niet zal kunnen houden. Daarom hoop ik dat zij in ieder geval goed naar onze inbreng wil luisteren.
Voorzitter! Wat tot grote hoogte stijgt, kan ook diep vallen. Het afgelopen kwartaal verdampte op de beurs 250 mld. aan koerswinst. Die crisis raakt behalve de pensioenfondsen ons allemaal, of je nu aandelen bezit of niet. Door de fors gedaalde koersen is namelijk de solvabiliteit en kredietwaardigheid van bedrijven onder druk komen te staan. Ik denk dat iedereen het met mij eens is dat de expansiemogelijkheden van bedrijven hier toch behoorlijk door worden beperkt. Fortis en Van der Moolen zijn slechts twee voorbeelden onder velen. Door die beperking kan ook de werkgelegenheidsgroei beperkt worden. Daarom zal niet alleen de minister-president of minister Zalm zijn rol moeten spelen, ook van de economen Jorritsma en Ybema mag denkwerk voor de lange termijn worden verwacht. Ik wil de minister en de staatssecretaris van Economische Zaken daarom vragen welke rol zij voor hun departement zien weggelegd, welke mogelijkheden zij zien om het investeringsklimaat op peil te houden en vooral welke bijstellingen zij op termijn wellicht in het regeerakkoord noodzakelijk achten om aan deze crisis het hoofd te kunnen bieden. Dat vraag ik met name gelet op de invulling van de taakstelling in de begroting van Economische Zaken: de bezuiniging. De minister liet al meteen bij haar aantreden weten heel ongelukkig te zijn met de bezuinigingen op Economische Zaken. Maar hoe heeft het dan toch kunnen gebeuren? De minister zat er toch zelf bij? Hoe denkt de minister uit te leggen dat nog in april van dit jaar alle grote partijen, met uitzondering van de VVD, zich ervoor uitspraken om het convenant met Philips te handhaven, terwijl er nu bijna eenderde van wordt afgehaald? Heeft de minister al met Philips over deze bezuiniging gesproken? Gaat Philips nu gebruik maken van de reguliere potjes? Dan zijn wij verder van huis. In ieder geval kan worden vastgesteld dat door de bezuiniging de mogelijkheden van het ministerie zelf sterk beperkt worden. Dat is de tweede keer. Dat gebeurde al in 1994. Toen werd er 300 mln. bezuinigd. Men moet mij dan niet kwalijk nemen dat ik langzamerhand de conclusie trek dat wij te maken hebben met een uitgekleed ministerie. De bijl gaat er weer in. De WBSO-investeringsaftrek is een voorbeeld daarvan.
Wil de minister nog eens aangeven waarom zij die keuze heeft gemaakt? Het schrappen van die post is voor het bedrijfsleven bepaald geen Victory boogie woogie, om maar eens een actueel punt aan te halen.
De heer Van Walsem (D66):
Is de heer Leers, ondanks de bezuinigingen op de WBSO, tevreden dat het MKB, dat hem zo ter harte gaat, ontzien wordt?
De heer Leers (CDA):
Dat ben ik met de heer Van Walsem eens. Wij komen daarover nog wel uitvoerig te spreken.
Voorzitter! Wij vinden het opmerkelijk dat de rol van de overheid, en de verandering daarvan die in de context van Economische Zaken wordt geschetst, geheel wordt opgehangen aan de ontwikkeling van de economie. Het positioneren van de overheid, in het licht van meer sociaal-maatschappelijke gebeurtenissen en ontwikkelingen, krijgt geen aandacht. Hierdoor wordt bij ons in ieder geval sterk de indruk gevestigd dat de 24-uurseconomie toch het baken voor het beleid blijft. Ik vind, eerlijk gezegd, dat dit het overheidsoptreden ernstig tekortdoet.
En over dat overheidsoptreden: belangrijke beslissingen worden in toenemende mate buiten de politiek gehouden. CNN op of niet op de kabel, mevrouw Van Zuijlen, treinkaartjes weer duurder, telefoontarieven omlaag. Het is niet al te boud om te beweren dat in de ordening en de sturing de politiek in feite het primaat uit handen heeft gegeven en dat geldt zeker ook voor Economische Zaken. Het ministerie van Economische Zaken gaat eigenlijk nergens meer over en geeft ook weinig uit, maar mag zich wel overal mee bemoeien. Hoewel dit laatste de nieuwe minister op het lijf geschreven is, mag je je toch afvragen welke ruimte er nog is voor een fundamentele bijdrage of sturing.
Ik zal een voorbeeld noemen. Wie houdt er toezicht op de toezichthouder? In dit verband wil ik kort stilstaan bij de NMA, maar ik weet niet of mevrouw Van Zuijlen wil interrumperen.
Mevrouw Van Zuijlen (PvdA):
U wilt graag dat ik interrumpeer. Ik vraag mij af waar u de bewering op baseert dat de overheid de regie uit handen heeft gegeven. Bij alle voorbeelden die u noemde, de telefonie voorop, hebben wij toch een strenge wet en hebben wij zelf een strenge toezichthouder ingesteld, waar de rechter overigens – antwoord op uw vraag – toezicht op houdt. Ik vraag mij af waar u zich druk over maakt.
De heer Leers (CDA):
Ik maak mij druk over zaken waar u zichzelf ook druk over heeft gemaakt, bijvoorbeeld de vraag of met het uit handen geven van die telefonie iedereen wel aan zijn trekken komt en of dit er uiteindelijk niet toe leidt dat die telefonie duurder wordt in plaats van goedkoper. Dat zijn de zaken waar u zich druk over heeft gemaakt en waar ik mij druk over maak, waarbij je je mag afvragen of de overheid behalve de marktwerking, het zo efficiënt mogelijk opereren van overheidsdiensten, ook andere zaken in de gaten moet houden. Dat is waar ik mij druk over maak.
Mevrouw Van Zuijlen (PvdA):
Maar u schetst een heel verkeerd beeld van de werkelijkheid. De telefonie is niet uit handen gegeven. Er is strenge regelgeving, waar u ook aan heeft meegewerkt, en er is een onafhankelijke strenge toezichthouder. U moet dus niet het beeld schetsen dat op het moment dat de overheid geen eigenaar meer is van infrastructuur, er ook geen regelgeving meer geldt.
De heer Leers (CDA):
U maakt dezelfde fout als ook in de begroting wordt gemaakt, alsof het alleen maar een allocatieprobleem, een uitvoeringsprobleem, is. Mij gaat het om iets heel anders. Het gaat erom dat de overheid ook normen mag stellen en waarden mag toekennen. De enige norm die ik in het regeerakkoord en de begroting tegenkom, is de Zalmnorm. Maar waarom bijvoorbeeld geen Pepernorm voor politieagenten? Waarom geen quotum voor de wachtlijsten? Dat zijn normen waarvan ik vind dat de overheid er wel degelijk ook over moet nadenken.
Mevrouw Van Zuijlen (PvdA):
Wat dacht u van de normen 'toegankelijkheid en kwaliteit van de dienstverlening'?
De heer Leers (CDA):
Hoe ziet u die terugkomen in de discussie?
Mevrouw Van Zuijlen (PvdA):
Die staan gewoon in de Telecommunicatiewet, het voorbeeld dat u zo graag aanhaalt.
De heer Leers (CDA):
In die Telecommunicatiewet – en dat weet u evengoed – is er ook een zodanige uitwerking dat bijvoorbeeld een weduwe in Appelscha veel duurder uit zal zijn, ondanks die positieve marktwerking. Dat zijn de ontwikkelingen of uitwassen waartegen ik mij wil verzetten.
Mevrouw Van Zuijlen (PvdA):
U weet evengoed als ik dat de recente uitspraken van de OPTA alleen maar geleid hebben tot het goedkoper worden van telefonie en niet tot het duurder worden.
De heer Leers (CDA):
Dat moeten wij maar afwachten.
Mevrouw Van Zuijlen wees al op die strenge toezichthouder, de NMA. Laat ik daarbij stilstaan en met name bij het besluit van de minister om af te zien van de afgesproken evaluatie. Wij hebben er toch fundamenteel bezwaar tegen om zomaar ineens de stap te zetten van de NMA naar de ZBO toe. Een dergelijk besluit, mevrouw Van Zuijlen, komt naar onze mening veel te vroeg. Wij vinden wel degelijk dat je die gehele positie van de NMA eens rustig moet evalueren, voordat je kunt besluiten of je deze nationale kartelwaakhond wel los kunt laten lopen. Daar is ook reden toe. Ik hoef maar te wijzen op de toch wel in brede kringen zeer arbitrair geachte beslissing van de NMA om de fusie tussen KBB en Vendex toe te staan, een fusie waarvan ik echt overtuigd ben dat die leidt tot een dominante, zeg maar rustig: 100%, marktpositie ten detrimente van het MKB.
Waartoe dat kan leiden, kan ik u vandaag zelfs al laten zien. Ik heb geprobeerd dat in mijn kleding tot uitdrukking te brengen. Ik heb een colbertjasje aangetrokken van Amici, gecombineerd met een mooie grijze broek van Kreymborg, een bijpassend hemd van de Bijenkorf, grijze sokken van de Hema, schoenen van America Today, een horloge van Siebel en contactlenzen van Hans Anders. Ik moet u zeggen: mijn grijze haar is van mijzelf, maar daar had nog best een kleurspoeling van V&D in gekund. Ik zeg dit omdat dit allemaal prima, uitstekende merken zijn, waar niets mis mee is, maar het is wel alles een beetje van hetzelfde. In elk geval alles van dezelfde onderneming, van dat ene grote bedrijf. En om een beetje kleur aan te brengen in mijn kleding, heb ik maar een speciale MKB-stropdas omgedaan, die wat kleur geeft in het geheel.
Mevrouw Van Zuijlen (PvdA):
Mijnheer Leers, ik vind dat u er schitterend, zij het misschien een beetje saai, uitziet, maar ik betrap u hier toch op een inconsequentie. U heeft zich altijd fel verzet tegen het brengen van de onafhankelijke, zeer onafhankelijke OPTA – het is namelijk een ZBO – onder de NMA. Een van uw argumenten daarvoor was dat de NMA nog niet onafhankelijk was. Ik vraag u dus: 1. hoe kan het dat u kennelijk toen wel wilde dat de NMA onafhankelijk werd en 2. hoe kan het dat u zo uw vertrouwen stelt in de OPTA, die nota bene een ZBO is?
De heer Leers (CDA):
Nee, u haalt een paar dingen door elkaar. Waarom ik met u samen besloten heb een motie in te dienen om de OPTA te kiezen als een toezichthouder bij de telecom, heeft te maken met het specifieke van de hele telecomsituatie. Het is omdat de OPTA en ook de NMA zich nog verder moeten ontwikkelen en wij nog niet weten hoe dit zich uitontwikkelt. Ik zal u wat voorbeelden noemen. Waarom wel een besluit om de RAI en de Jaarbeurs niet met elkaar te laten fuseren, terwijl Vendex en KBB dit wel mogen? Neem de benzineprijzen: deze zijn ruim te hoog, gelet op de huidige dollarkoers, maar er gebeurt niets mee. Met andere woorden, het is een beetje een zigzagkoers, waarbij je je op z'n minst mag afvragen waar de NMA mee bezig is. Is dat een lijn waarvan wij ook vinden dat die zodanig is dat het verzelfstandigd kan worden uitgevoerd? Of vinden wij bijvoorbeeld dat daar eerst eens een evaluatie, een gesprek over zou moeten plaatsvinden, in deze Kamer, voordat we besluiten de NMA volledig zelfstandig te maken?
Mevrouw Van Zuijlen (PvdA):
Kunt u mij nog één keer uitleggen waarom u ervoor bent dat de OPTA onafhankelijk is en waarom u ertegen bent dat de NMA onafhankelijk is? Ik zie namelijk op geen enkele manier het verschil. Tegelijkertijd vind ik dat u nu zelf bewijst dat de NMA een ZBO moet worden en wel snel, omdat dit soort politieke beïnvloeding echt ongewenst is.
De heer Leers (CDA):
Nee, misschien hebt u mij niet goed aangehoord. Ik heb er juist niet voor gepleit om de NMA van vandaag op morgen ZBO te maken; ik heb ervoor gepleit om eerst het evaluatietraject af te wikkelen. Ook de OPTA is geen ZBO.
Mevrouw Van Zuijlen (PvdA):
De OPTA is een ZBO; daar gaat de hele discussie over. Daar staat u juist achter. Dat is mijn hele punt.
De heer Leers (CDA):
Ja, dat zegt u, maar daarvan zeg ik dat dit niet zo is.
Mevrouw Van Zuijlen (PvdA):
Maar de OPTA is een ZBO. U kunt geen feiten ontkennen!
De heer Leers (CDA):
Nee, dan is dat voor u een feit. Ik moet u eerlijk zeggen – misschien mis ik op dat punt iets – dat het voor mij heel helder is. Wij hebben met elkaar een evaluatietraject afgesproken. We hebben tegen elkaar gezegd: wij willen ten aanzien van die mededingingsautoriteit eerst eens in de praktijk toetsen hoe deze werkt. Daar hebben we met elkaar een termijn van vijf jaar voor afgesproken. Op verzoek van de Kamer heeft de heer Wijers dat indertijd teruggebracht naar drie jaar. En wat doet deze minister? Die brengt het meteen terug naar nul jaar. Daarvan zeg ik: ho, minister, dat gaat mij te snel; kijkt u eens naar wat er op dit moment allemaal in beweging is en welke besluiten deze NMA op dit moment neemt.
Mevrouw Voûte-Droste (VVD):
Voorzitter! Mag ik de heer Leers vragen of hij überhaupt tegen liberalisering is?
De heer Leers (CDA):
Nee, natuurlijk niet.
Mevrouw Voûte-Droste (VVD):
Hoe had u dan geacht daar inhoud aan te geven: als je wilt liberaliseren en tegelijkertijd – waar u zo voor pleit – daar een kerntaak van de overheid van maken? Hoe wilt u daar inhoud aan geven? Door politieke discussies hier? Door te laten zien waar u uw keuze maakt voor wat betreft uw kleding? Of gewoon door zakelijk, onafhankelijk en gedegen toezicht?
De heer Leers (CDA):
We hebben de liberalisering ondersteund, net als u, maar altijd onder voorwaarden. Het kan niet zo zijn dat er een economisch machtsblok gaat ontstaan dat ongewenst zou zijn; dat bijvoorbeeld het midden- en kleinbedrijf, dat u ook een warm hart toedraagt, in feite zou overrulen. Het is om die reden dat de NMA er is gekomen, in feite de waakhond om die machtsblokken te voorkomen. Die NMA is er nu en deze neemt een aantal stevige stappen: die bindt een aantal mensen aan stevige uitspraken. Prima, dat is een ervaringstraject. Waar ik mij tegen verzet, is tegen dat zigzaggebeuren, zonder dat wij, via een evaluatie, met elkaar afspreken of nu de tijd gekomen is om van de NMA een zelfstandig bestuursorgaan te maken, waar de Kamer, noch de minister meer iets over te zeggen heeft. Op dit moment is het zo dat de minister rond de Vendex-KBB-fusie had kunnen ingrijpen door het geven van een aanwijzing. Wat mij betreft had zij dat moeten doen, maar dat heeft zij nagelaten. Ik vraag haar dan ook waarom zij dat niet doet.
Mevrouw Voûte-Droste (VVD):
Dat is maar goed ook.
De heer Leers (CDA):
Dat vindt u.
Mevrouw Voûte-Droste (VVD):
Immers, juist bij mededinging is het zo dat het het instellingsbesluit is waarbij met name de markt bepaald wordt; daar wordt bepaald hoe de marktpositie is. Ik hoor u net iets zeggen over de RAI en de Jaarbeurs. Welnu, als het erom gaat dat er geen monopolie mag ontstaan: dát zou echt een monopolie geweest zijn. Ik hoop niet dat u daarvoor pleit. De uitspraken van de NMA als zodanig hebben de marktpositie bepaald; ik meen dus dat de uitspraken van de NMA juist ten gunste zijn van het midden- en kleinbedrijf, want marktmonopolies maken nu juist dat het midden- en kleinbedrijf niet kan functioneren.
De heer Leers (CDA):
Mag ik u dan toch voorhouden dat op 22 mei 1997 een wet in de Staatscourant is verschenen rond de nieuwe regels ten aanzien van de economische mededinging? In die wet staat in artikel 4 nadrukkelijk de mogelijkheid van de minister om eventueel aanwijzingen te geven aan de NMA om bepaalde ontwikkelingen tegen te gaan respectievelijk niet te accepteren. De KBB-Vendex-situatie is daarvan een voorbeeld, waarvan ik meen dat het een zodanig zwaar machtsblok is dat het alle andere ondernemingen gaat dwarsbomen. Misschien geldt dat niet eens voor de consumentenmarkt, maar wel degelijk voor de huisvestingsmarkt. U moet eens weten wat daar staat te gebeuren!
Mevrouw Voûte-Droste (VVD):
Nu mist u toch twee punten, mijnheer Leers. De aanwijzingen, waarover wij een politieke discussie hebben gevoerd, betroffen alleen het gebied van volksgezondheid en zaken die van maatschappelijk belang zijn. Wat de OPTA betreft, moet u de notulen nog eens goed nalezen, want dat is echt een ZBO.
De heer Leers (CDA):
Dat zal ik zeker doen, want daar kan ik mij in vergissen. Ik geef dat ruiterlijk toe. De OPTA is toezichthouder op een zeer specifieke sector, maar wij hebben het nu bij de NMA over de algemene mededinging. Ik stel in dat verband dat het besluit van de minister om af te zien van het evaluatietraject, veel te vroeg komt.
Mevrouw Voûte-Droste (VVD):
Dit is een ingewikkelde materie en als je er kritiek op wilt leveren, moet je die materie beheersen. Ik heb het gevoel dat u een paar dingen door elkaar haalt; het is goed om precies te kijken waar het om gaat. Een aanwijzing van de minister zou, in hoge uitzondering, mogen gebeuren op het gebied van volksgezondheid en op dat van cultuur.
De heer Leers (CDA):
Ik vind het altijd een zwaktebod als het ene Kamerlid het andere gaat betichten van het feit dat hij dingen door elkaar haalt. Ik doe dat ook tegenover u niet. Ik houd mijn punt staande; ik ben ervan overtuigd dat ik het juiste spoor volg en dat de minister wel degelijk een aanwijzing kan geven. Zij heeft dat niet gedaan. Ik vraag haar nog eens om aan te geven waarom zij dat niet heeft gedaan, want ik meen dat bij een dergelijke grootschalige fusie tussen Vendex en KBB, er een geweldig machtsblok gaat ontstaan dat ten detrimente gaat werken van het MKB. Het MKB wordt weggespeeld, niet alleen op de winkelmarkt maar ook op het terrein van het onroerend goed. Wie is er opgewassen tegen zo'n moloch?
Voorzitter! Ik wil mijn tekst vervolgen en duidelijk maken dat ik altijd heb begrepen dat de Mededingingswet bedoeld was om monopolieposities tegen te gaan en concurrentie te bevorderen en niet andersom. Daarop zou de NMA hebben moeten toezien. Ik begrijp dan ook niets van dit besluit en ik ben blij dat de Nationale winkelraad ertegen in beroep is gegaan.
Ik ben niet alleen nieuwsgierig naar het antwoord van de minister vanwege die toets in de richting van de NMA, maar ook vanwege een ander punt. Dat antwoord zegt namelijk ook iets over de rol van EZ in de sociaal-economische zeshoek. Vanmorgen hebben wij daarover een interessant stukje met de positie van de heer Ybema daarin, kunnen lezen. Ik heb al aangegeven dat ik bang ben dat die rol aan betekenis lijkt in te boeten, nu de interventiemogelijk- heden van het ministerie van EZ eerder af- dan toenemen. Intern lukt die interventie van de minister misschien nog wel aardig, zoals kortgeleden bij de SG de heer Van Wijnbergen die de mond gesnoerd moest worden, maar hoe gaat de minister extern met haar interventies om? Waarmee denkt zij te kunnen waarmaken dat EZ, als het interventieministerie bij uitstek, ook door anderen die aan de geldkraan zitten, wordt geaccepteerd? Anders gezegd, wordt minister Jorritsma, die in een vorig leven nog de naam had de koningin van Nieuwspoort te zijn, nu de koningin van nieuw beleid? Of, zoals ik het omschreef in het artikel dat ik samen met de heer De Koning vanmorgen in Trouw heb geschreven: minister, pak op die handschoen, een slimme meid is immers op haar toekomst voorbereid?
Voorzitter! Het terrein waarop de overheid bij uitstek initiatief moet nemen, betreft natuurlijk het oplossen van allerlei beperkingen in de economische structuur. Ik zal een aantal punten langslopen en ik begin bij industrie- en technologiebeleid. Ik vind het jammer dat je in het regeerakkoord maar ook in de begroting het woord industriebeleid niet tegenkomt. In het hele regeerakkoord is het woordje industrie één keer genoemd, en dan nog met de letters 'bio' ervoor. Dat is jammer, want alleen volstaan met het begrip van mainport naar brainport kunnen wij niet. Naast een sterkte-zwakte- analyse van het eigen ministerie willen wij erop aandringen zo spoedig mogelijk een nieuwe industrienota te doen verschijnen met daaraan gekoppeld een stevig industrie- en technologiedebat. Daaraan kun je meteen het bewust kiezen voor ICT haken. Ik heb er mooie woorden over gelezen in de begroting, maar de uitwerking van die alom erkende noodzaak van ICT betekent de facto dat het mes erin gaat: er gaat 100 mln. van de WBSO-investeringsaftrek af. Maar dan krijg ik het gevoel dat wij in plaats van een brainport een braindrainport maken.
Voorzitter! Op 1 juli hadden 34.000 MKB-bedrijven ongeveer 60.000 banen openstaan. Dat is op zichzelf verheugend, want dat geeft aan dat er veel werkgelegenheidsgroei is, maar als je zo lang moet zoeken naar mensen, is dat toch problematisch, zeker als het om technische functies gaat. Ik heb begrepen dat ook de minister dat onderkent, net als de heer Melkert, die in het blad Forum zei: 'Ik vind de passage over het beroepsonderwijs ook niet het sterkste deel van het regeerakkoord.' Dat is allemaal interessant, maar kan de minister aangeven wat zij daaraan gaat doen?
Het ruimtelijk-economisch beleid is een van de belangrijkste discussiepunten voor de komende jaren. Het was ook deze week weer volop in het nieuws. Ik zal niet spreken over allerlei projecten, maar ik ben blij dat deze minister haar opvolger heeft opgeroepen om in ieder geval de afspraken te respecteren. Dat betreft zowel de Langman-afspraken als de afspraken met de andere regio's. Voor het CDA is een afspraak inderdaad een afspraak en een contract inderdaad een contract. Dan heeft het geen zin om opeens met kleine lettertjes te komen en strepen te zetten.
Waarover ik wel iets wil horen van deze minister, zijn de afspraken over de compensatie van de pomphouders. Ik heb begrepen dat Economische Zaken belast is met de uitvoering hiervan. Wat is er waar van de berichten dat de regeling opdroogt? Erger nog: wat is er waar van het bericht dat de pomphouders de ontvangen gelden zelf moeten terugbetalen omdat Brussel er alsnog niet mee akkoord gaat? Kan de minister daar in ieder geval op ingaan?
Voorzitter! De voorliggende verdeling van de ICES-gelden is het resultaat van politieke deals tijdens de formatie. Als we de daarover uitgelekte informatie mogen geloven, is het er daarbij nogal surrealistisch aan toe gegaan. In ieder geval is de manier waarop nu de ICES-gelden verdeeld worden weinig democratisch. Met de Kamer is nooit gediscussieerd over de nu voorliggende mix. Bij zo'n immens bedrag kunnen we natuurlijk niet volstaan met opgenomen lijstjes in het regeerakkoord als dictaat. Deze minister is de eerstverantwoordelijke voor deze ICES-gelden. Kan zij de verdere gang van zaken aangeven met betrekking tot deze middelen en kan zij ingaan op de vraag welke ruimte er nog is voor een eventuele nadere toedeling? Behoort een herschikking nog tot de mogelijkheden? Ik had overigens begrepen dat de Kamer nog een brief zou krijgen over de ICES-gelden, maar dat heb ik misschien niet goed verstaan.
Voorzitter! Enig surrealisme valt ook te constateren bij het FES. Wil de minister dat nieuwe voedingssysteem nog eens uitleggen, omdat alles toch nog bij het oude blijft? Ik geloof het niet, maar ik heb uit de krant begrepen dat de heer Bos er straks op zal ingaan. Het beroemde bruggetje van De Graaf tussen de PvdA en de VVD betekent alleen maar een verwatering van het FES. Ook dat vind ik raar. Een derde punt van kritiek betreft de geraamde aardgasbaten voor de periode na 2004. Ik heb de indruk dat daar net zo goed de helft had kunnen staan als nu is ingeboekt, omdat het kabinet van totaal achterhaalde stellingen uitgaat ten aanzien van de dollarkoers en de olieprijs. Ik ben bang dat dit na 2004 weer tot flinke schuifpartijen met projecten zal leiden. Maar ja, dan is Kok II allang weer weg.
Als ik de opmerkingen over de vijfde nota ruimtelijke ordening hoor, mag ik vaststellen dat ieder ministerie toch een beetje zijn eigen benadering erop nahoudt. EZ is voorstander van de corridorbenadering en VROM denkt meer in de richting van het compactestadconcept. Minister Pronk heeft bijvoorbeeld heel concrete uitspraken gedaan: 'Ik heb dat nu eenmaal georven. Het staat in het regeerakkoord, maar wat mij betreft komen er zomin mogelijk corridors.' Dat wordt weer een pittig interventieklusje voor deze minister. Hoe gaat zij bijvoorbeeld om met de behoefte aan bedrijfsterreinen? Ik houd hier geen pleidooi om alles vol te laten lopen met bedrijfsterreinen. Er zal echter wel enig soelaas geboden moeten worden aan de enorme behoefte die er bestaat. Zou indikken, meervoudig ruimtegebruik en misschien zelfs hier en daar de verplichting de grond dubbel te gebruiken ook door de grond in te gaan, niet noodzakelijk worden?
Is Economische Zaken eigenlijk wel betrokken bij de komende houtskoolschets. Hoe zit het met die schets? Komt die er wel?
Mevrouw de voorzitter! Met betrekking tot de publiek-private samenwerking (PPS) bestaat in Den Haag nog steeds een wijdverbreid misverstand, namelijk dat het een extra zak met veel geld is! Dat is PPS niet. Ik verwijs in dit verband naar een recente lezing van de heer Van Wijnbergen, die op dit punt gelukkig heel wat realistischer is. PPS is eerder een zak met ideeën; ideeën om projecten efficiënter te kunnen realiseren. Maar dan moet er wel wat van de grond komen. Dan moet er wel worden begonnen; niet met een HSL of een Betuwelijn, dat is veel te lastig, er moet begonnen worden met een klein project, het 'laaghangend fruit'. Er moet ook iets gebeuren aan de structuur. Wat gaat het ministerie daaraan doen? Waar staat EZ in de discussie over PPS?
De heer Melkert heeft tijdens de behandeling van het regeerakkoord een interessante suggestie gedaan. Hij stelde voor de coördinatie bij EZ te leggen in plaats van bij Financiën. Wat vindt de minister van die gedachte? Is het inderdaad niet beter die zaak bij EZ te stallen? En wat gaat de minister doen aan de gelijkloop van de Nederlandse en Europese spelregels bij aanbesteding?
Mevrouw Voûte-Droste (VVD):
Wat is uw eigen mening over PPS, mijnheer Leers? U legt het wel bij de minister neer, maar er is al besloten de coördinatie bij het ministerie van Financiën te laten plaatsvinden. Wilt u dat herzien? Wat zijn uw ideeën?
De heer Leers (CDA):
Als er geschoven gaat worden tussen de ministeries, ben ik bang dat weer allerlei ambtenaren het met elkaar oneens zullen zijn. Er kunnen weer stellingen betrokken worden, waarom het wel hierheen en niet daarheen moet. Dat kan tot vertraging leiden. Dat is mijn zorg.
Ik ben ook bezorgd over het feit dat die coördinatie nu bij Financiën ligt en dat een en ander veel te eenzijdig vanuit de financiële bril wordt bekeken. Er is voor gekozen het leercentrum bij Financiën onder te brengen. Als dat ertoe leidt dat er snel met een project begonnen wordt, zou ik daarmee vrede hebben. Ik zie dat echter niet gebeuren. Er is nog geen concreet project bij de kop gepakt. Daarom daag ik de minister uit haar visie in dezen te geven. EZ heeft namelijk een specifieke taakopdracht gekregen: innovatief aanbesteden. Dat moet daarbij betrokken worden. Daarvoor is zelfs een taakstelling ingeboekt in het regeerakkoord.
Mevrouw Voûte-Droste (VVD):
Juist over innovatief aanbesteden heeft het kabinet ideeën. Of het nu door Financiën of door EZ wordt uitgewerkt, de regering spreekt met één mond. Het kan toch niet zo zijn dat de bewaking van de projecten – en zelfs van de zak met ideeën waarover u spreekt, mijnheer Leers – niet zakelijk, doelmatig en goed wordt uitgevoerd. Dat pleit er juist voor om het bij Financiën te laten, waar ook gewaakt wordt over belastinggelden. Wij willen namelijk niet dat u straks het verwijt maakt dat er belastinggeld in oneigenlijke zaken wordt gestoken.
De heer Leers (CDA):
U suggereert een beetje dat EZ niet zou weten dat het hier om belastinggeld gaat. Dat weet EZ heel goed. Als het bij Financiën ligt, is er sprake van een puur financiële benadering. Ik ben bang dat er juist vanwege die puur financiële benadering niets van de grond komt. Het moet gaan om een 'doe-ministerie', dat concreet met projecten bezig is, aanwijzingen kan geven en een soort brug is tussen aan de ene kant de particuliere sector en aan de andere kant de overheid. Nu al ontstaat veel te veel het misverstand dat PPS een enorme zak met geld is. 'Wij hebben geld tekort, laat PPS het maar doen!' Maar zo is het niet.
Mevrouw Voûte-Droste (VVD):
De enige kans van slagen is als zakelijke elementen bij elkaar gebracht worden en er innovatief wordt aanbesteed. Het gaat om zakelijkheid, doelmatigheid en ideeën. Als je die tot succes maakt, wordt PPS een goed instrument. Als dat niet het geval is, gaat het weer mis.
De heer Leers (CDA):
Daarover verschil ik niet met u van mening. Dat was mijn punt ook helemaal niet. Mijn punt is dat de overheid er groot belang bij heeft dat PPS van de grond komt. Ik denk dat de particuliere sector daartoe bereid is en er ook belang bij heeft. Kennelijk praten die twee echter langs elkaar heen. De overheid denkt nog te veel dat een zak met geld op wieltjes komt binnenrijden, maar dat is dus niet het geval. De vraag is hoe je een zo goed mogelijke combinatie krijgt van de particuliere sector en de overheid in een projectmatige aanpak. Dat zou je bij Financiën kunnen doen, maar ik heb de indruk – dat was ook de suggestie van de heer Melkert – dat je het net zo goed en misschien veel beter bij het ministerie van Economische Zaken kunt doen. Als dat er echter toe zou leiden dat er een enorme vertraging ontstaat en dat allerlei ambtenaren ruzie met elkaar gaan maken, dan ben ik het helemaal met u eens: laten wij aan de slag gaan.
De heer Van den Berg (SGP):
Mevrouw de voorzitter! De heer Leers had het over een zak met geld. Dat leek mij een iets te simplistische benadering. Er is bij een PPS-constructie wel iets anders aan de hand. Ik refereer even aan het begin van zijn betoog, toen hij zei dat hij in de memorie van toelichting zoveel duidelijkheid miste over de verhouding tussen de overheid en de markt, de vrije sector. Wat is naar zijn oordeel de consequentie van de toename van het aantal PPS-constructies voor de verhouding tussen de verantwoordelijkheden van de overheid en het bedrijfsleven? Zit daar niet een veel groter probleem, waarover wij nog nooit helder hebben gesproken? In een ander verband, bij een andere commissie, hebben wij ook wel eens samen gediscussieerd. Zit daar niet een kernprobleem waarover ook meer helderheid moet komen?
De heer Leers (CDA):
Voorzitter! De heer Van den Berg heeft gelijk: daar zit zeker een probleem. Dat moet op dit moment in kaart worden gebracht via het kenniscentrum. Het gaat erom dat de overheid de maatschappelijke problemen altijd tot haar domein zal moeten rekenen. Dat noemt men met een misschien niet zo prettige term de 'onrendabele top', zoals de inpassing van infrastructuur. Daarover moeten goede afspraken worden gemaakt. PPS mag niet betekenen dat wij niets meer kunnen doen op het gebied van geluidsbeperking of de inpassing van groenvoorzieningen omdat dat kennelijk niet rendeert. Dan moet je echter wel een keer met elkaar aan tafel gaan zitten en met elkaar gaan praten. Om dat te bevorderen had ik de gedachte om het maar eens bij Economische Zaken neer te leggen, ook omdat de heer Melkert op hetzelfde punt iets naar voren heeft gebracht.
Er is toch een probleem in de financieringswijze van projecten door het Rijk respectievelijk het bedrijfsleven. Dat is niet goed op elkaar toegesneden. Ik zal hier geen pleidooi houden voor een kapitaaldienst, maar ik vind wel dat moet worden bekeken hoe je kunt overbruggen dat het Rijk calculeert op basis van het kasstelsel en bedrijven op cashflowbasis. Hoe breng je die in een betere verhouding ten opzichte van elkaar? Ik overweeg op dit punt om de motie die bij de begrotingsbehandeling van Financiën is ingediend opnieuw op tafel te leggen.
Voorzitter! Economie, milieu en energie; ik ga er staccato doorheen. Ik onderschrijf wat in het regeerakkoord en in de begroting staat, maar wij moeten ons wel realiseren dat het niet altijd makkelijk zal zijn om zomaar win-winsituaties te vinden. Ik hoef in dit verband maar te verwijzen naar de discussie over Schiphol. Zou het overigens niet een aardige gedachte zijn dat de minister van Economische Zaken, nota bene de vroegere minister van Verkeer en Waterstaat, een notitie opstelt – ik durf de term 'communicatief schrijven' hier niet meer te gebruiken – met daarin een goede analyse van de economische betekenis van de mainport Schiphol voor de BV Nederland? Laat nu eens zien wat dat betekent in al zijn facetten. Dat kunnen wij dan straks betrekken bij de verdere afweging die wij moeten maken. Ik overweeg op dit punt straks een motie in te dienen.
Met het oog op de tijd sla ik een aantal punten over. Ik kom bij het midden- en kleinbedrijf, want dat is ontzettend belangrijk: de banenmotor van onze economie. Ik betreur het dat de passage over het MKB meer lijkt op een verplicht nummer dan op het oppakken van de uitdaging. Wij stellen voor om een MKB-toets in het leven te roepen, waarbij voortdurend de effecten van het beleid worden getoetst voor het MKB. Ik durf hier de stelling te poneren dat datgene wat het MKB past, ook de grote bedrijven past, maar dat dit andersom beslist niet het geval is. Kijk maar naar de Arbo-wetgeving, kijk naar de Vestigingswet, kijk naar allerlei eisen die wij stellen. Het MKB wordt er vaak veel harder door getroffen. Daarom stel ik voor een MKB-toets op dit punt te overwegen. Ik kom in tweede instantie wellicht ook op dit punt met een motie.
Wij krijgen van de minister nog iets te horen over een afdrachtskorting voor de eenmanszaak. Het betreft de motie van de heer Van Walsem; ik ga er nu dan ook niet op in. Ook krijgen wij van de heer Ybema nog iets te horen over de faillissementswetgeving en de mogelijkheden voor de starter. Wat vindt de staatssecretaris overigens van de roep van het MKB om een belastingvrije terugkeerfaciliteit te ontwikkelen om de overstap van een BV naar een eenmanszaak met de aanstaande belastingherziening opnieuw op de agenda te krijgen?
Ongerust zijn wij over de berichten dat het kabinet overweegt de vestiging van grootschalige weidewinkels buiten de stad te vergemakkelijken. Los van de vraag hoe minister Pronk hierover denkt, vind ik dit opnieuw een klap voor het MKB. Het staat ook haaks op het grotestedenbeleid. Ik dacht trouwens dat de minister niet zo geporteerd was van Franse toestanden.
Op het millenniumprobleem zal de minister ongetwijfeld ingaan.
Voorzitter! Ik vind het regeerakkoord en deze begroting erg mager op het punt van het toerisme. De enige impuls die ik heb kunnen vinden, is de invoering van een vaarbelasting. Ik verzoek collega Voûte haar tienpuntenplan, dat zij in de verkiezingsstrijd zo sterk naar voren bracht, nog eens onder de aandacht van de bewindslieden te brengen. Dat was een goed plan. Kunnen de bewindslieden mij nadere mededelingen doen over de toeristenbelasting? Er zou nog gesproken worden met de VNG om tot een gestandaardiseerde grondslag te komen.
Voorzitter! Dan heb ik nog enkele opmerkingen en vragen over buitenlandse handel aan het adres van de staatssecretaris van Economische Zaken. Ik moet zeggen dat ik mij de afgelopen jaren regelmatig heb verbaasd wat de export betreft. Hoeveel kritiek er ook was op het optreden van oud-staatssecretaris mevrouw Van Dok, de export bleef maar groeien. En ze was nog niet weg, of de eerste berichten over een stagnerende export kwamen naar buiten. Misschien staat er iets over haar succesformule in het overdrachtsdossier te lezen, maar ik denk dat de nieuwe staatssecretaris het heel wat moeilijker zal krijgen. Er zal een veel offensiever beleid gevoerd moeten worden. Heeft hij daar al ideeën over? Ook vraag ik hem naar zijn ideeën over de herijking. Wat heeft die operatie eigenlijk voor EZ opgeleverd? Internationale economische samenwerking is letterlijk en figuurlijk een sluitpost van het regeerakkoord. Ik moet heel eerlijk zeggen dat ik niet de positie van Economische Zaken terug kan vinden in de herijkingsdiscussie. Dat zien we bij de regiodocumenten, bij Midden- en Oost-Europa. Het is een voortdurend gevecht. Ik vraag de aandacht van de staatssecretaris daarvoor.
Voorzitter! Het heeft mij verbaasd dat wij vanmorgen per post de nieuwe tranche van de MDW-projecten mochten ontvangen. De minister heeft zich daarover in het programma Buitenhof verontschuldigd. Zij noemde het 'niet chic'. Ik sluit mij daarbij aan.
Het heeft mij goed gedaan dat het ministerie afstand nam van de voorgenomen investering van het bedrijf IHC Caland in Birma. Ik vat dat maar samen onder het kopje 'maatschappelijk ondernemen'. Welke rol ziet de minister van Economische Zaken hierbij verder voor zichzelf weggelegd? Daar zou ook het bevorderen van duurzaam en eerlijk ondernemen bij horen. Op dit punt vraag ik de minister aandacht voor de stichting Eerlijk zaken doen, die het probleem van de advertentieacquisitie aan wil pakken. Daar gaat jaarlijks voor 200 mln. schade aan verloren. Ligt hier geen taak voor EZ?
Voorzitter! Ik heb begrepen dat de minister een nieuw integriteitsbeleid voor ambtenaren laat opstellen. Dat is natuurlijk prima. Zeker het punt van het afleggen van de eed en belofte spreekt ons aan. Maar toch zet ik vraagtekens bij dit punt. Hoe zit dat nu bij de andere departementen, waar men juist begonnen is met dit af te schaffen? De minister heeft dit wel kortgeleden afgeschaft voor makelaars en taxateurs. Ik mag toch niet aannemen dat zij haar ambtenaren minder vertrouwt?
Tot slot nog het volgende. De minister zei onlangs over haar carrièreverloop: 'Ik was geen langetermijndenker. Dat ben ik trouwens nog steeds niet. De klus waaraan ik ben begonnen, dient geklaard en daarna zien we wel weer verder.'
Los van de vraag of dit kabinet aan langetermijndenken zal toekomen, klinkt dit krachtig en ambitieus. Maar ik zou haar willen voorhouden: wie zijn doel voorbijstreeft, mist het evengoed als degene die het niet bereikt.
Mevrouw Van Zuijlen (PvdA):
Voorzitter! In de inbreng van de PvdA-fractie staan drie thema's centraal. Ten eerste het thema 'contract met de burger'. Hoe kan de overheid door concurrentie te stimuleren en monopolieposities aan te pakken de keuzevrijheid van consumenten en bedrijven vergroten? Ten tweede het thema 'sterk en sociaal'. Hoe kunnen wij door het versterken van de economische infrastructuur in met name de steden de sociale infrastructuur verbeteren? Ten derde het thema 'visie op vernieuwing' over innovatie- en kennisbeleid.
Voorzitter! De afgelopen vier jaar is het ministerie van Economische Zaken regelmatig het ministerie van marktwerking genoemd. Met groot enthousiasme stortte de minister zich in diverse marktwerkingsoperaties. Wat de PvdA-fractie betreft is het tijd voor bezinning en kritische evaluatie.
1. Meer dan in het verleden moet over de grenzen van het eigen vakministerie worden gekeken. Ook als een MDW-operatie is overgedragen aan het betrokken ministerie, moet EZ erbij betrokken blijven. Met name in de implementatiefase is er risico van vertraging en bescherming van sectorbelangen. Betekent het voornemen om interdepartementale taskforces in te stellen dat de kans op vertraging via belangenbehartiging op de vakministeries kleiner wordt?
2. Het belangrijkste succescriterium bij marktwerkingsoperaties is de consumententoets. Hoever staat het met de invoering en vormgeving van deze toets? Wij hebben daar vorig jaar ook om gevraagd. In de brief die de minister in Buitenhof aankondigde, wordt de toets niet eens meer genoemd als criterium voor de keuze van projecten. Wij vinden dat vreemd en jammer.
3. De PvdA heeft bij voortduring gepleit voor het versneld onafhankelijk maken van de NMA, mijnheer Leers. Wij zijn verheugd dat de minister dit voornemen kenbaar heeft gemaakt. Per wanneer kunnen wij voorstellen verwachten?
De heer Van Walsem (D66):
De beslissing van de minister om de NMA niet meer te evalueren maar er versneld een ZBO van te maken, is niet in lijn met de uitspraken die we een jaar geleden gedaan hebben. Waarom deze ommezwaai van de PvdA?
Mevrouw Van Zuijlen (PvdA):
Wat mij betreft is er geen sprake van een ommezwaai. Wij hebben bij voortduring ook publiekelijk gepleit voor het zo snel mogelijk tot een ZBO maken van de NMA. Je kunt tussendoor nog even evalueren, maar ik zou op dit moment niet weten wat een evaluatie op zou leveren.
De heer Leers (CDA):
Is mevrouw Van Zuijlen ook volledig tevreden met de gang van zaken tijdens de startperiode en alles wat de NMA in die periode besloten heeft?
Mevrouw Van Zuijlen (PvdA):
Ik ben daar vrij enthousiast over, mijnheer Leers. Ik heb niet de pretentie, zoals u die kennelijk wel heeft, dat ik meer deskundigheid in huis heb dan de mensen die bij de NMA werken. Bovendien passen de mensen bij de NMA de Mededingingswet toe. Als wij klachten over de NMA hebben, moeten wij misschien die wet evalueren en aanpassen in plaats van het instituut aanwijzingen geven. Ik vind het belangrijk dat de minister beleidsaanwijzingen kan geven. Zij kan dat ook blijven doen als het een ZBO is. Ik vind het ook belangrijk dat in individuele gevallen het ministerie beschermd wordt tegen de lobby van de deelbelangen.
De heer Leers (CDA):
Toch nog een reactie, want ik het heb het even nagekeken. Er zijn twee mogelijkheden voor de minister om een aanwijzing te geven. Eén conform artikel 17 waar het om sociaal-maatschappelijke en andere voorwaarden gaat en één in het geval wat ik straks voorlas, namelijk artikel 4. Dat geldt in individuele gevallen waar inderdaad machtsconcentraties gaan ontstaan. Ik had het over dat artikel. Wij zullen straks het antwoord van de minister horen. Ik vind en blijf vinden dat de minister in dit geval, waar nadrukkelijk een machtsconcentratie van heb-ik-me-jou-daar gaat ontstaan, wel degelijk had moeten ingrijpen. U vindt dat kennelijk niet.
Mevrouw Van Zuijlen (PvdA):
Wij zijn het eens over het feit dat de minister in de situatie dat de NMA nog geen ZBO is, in individuele gevallen kan ingrijpen. Ik vind dat juist onwenselijk. Ik vind het niet gewenst dat de lobby zo dicht op de politiek zit. Wij hebben er daarom ook voor gekozen om de OPTA onafhankelijk te maken.
Voorzitter! Op vier terreinen liggen wat de PvdA betreft uitdagingen.
Ten eerste pleit de fractie al jaren voor een actieve rol van de minister van Economische Zaken op het terrein van de gezondheidszorg. Eindelijk wordt daar, zie de al genoemde brief, gehoor aan gegeven. Het verbaast ons echter een beetje dat in de zogenaamde oriëntatiefase zo pregnant voor de AWBZ wordt gekozen. De PvdA wil op korte termijn graag antwoord op de volgende vragen. Hoe zit het met de prijsvorming op de geneesmid- delenmarkt? Wie houdt daar toezicht op? Wie onderzoekt kritisch of marktwerking wordt belemmerd door het tegenhouden van bepaalde geneesmiddelen of voorzieningen? Waarom geen concurrentie gestimuleerd en afgedwongen op de hulpmiddelenmarkt? Waarom wordt geen uitvoering gegeven aan plannen ten aanzien van ziekenhuizen, die al jaren op de plank liggen? Een benchmarking van instellingen is het minste wat de overheid kan doen. Dat prikkelt de instellingen: ziekenhuizen, ziekenfondsen en verpleeghuizen, en geeft patiënten meer keuzevrijheid. Transparantie en het belang van de patiënt staan daarbij voorop. Van de 66 mld. die wij jaarlijks uitgeven aan de gezondheidszorg, verdwijnen vele miljarden in de handen van monopolisten.
Een tweede terrein is de volkshuisvesting. Een jaar geleden heeft staatssecretaris Tommel toegezegd dat er een onderzoek zou komen naar de situatie in de Vinex-gebieden. Dat onderzoek zou worden doorgeleid naar de NMA. Is dat inderdaad gebeurd? Wij willen antwoord op de volgende vragen. Een klein aantal partijen van projectontwikkelaars en aannemers controleert in hoge mate wat, waar wordt gebouwd. Is ten gevolge van deze gezamenlijke exploitatie de concurrentie voldoende gewaarborgd? In hoeverre worden kleine marktpartijen belemmerd? En, niet in de laatste plaats, is de keuzevrijheid voor de consument op deze manier voldoende verzekerd? Wanneer kunnen wij de antwoorden op deze vragen verwachten?
De heer Leers (CDA):
Voorzitter! Ik wil toch nog even interrumperen, want ik begrijp er niets meer van. Waarom maakt mevrouw Van Zuijlen zich ernstige zorgen op dit punt, terwijl in de door mij geschetste situatie rond KBB en Vendex exact hetzelfde staat te gebeuren? Er komt één grootwinkelbedrijf dat straks de hele onroerendgoedmarkt kan bepalen. Waarom maakt mevrouw Van Zuijlen zich daar dan geen zorgen om?
Mevrouw Van Zuijlen (PvdA):
Voorzitter! Eerlijk gezegd, begrijp ik deze interruptie niet helemaal. Ik vraag juist of de NMA kritisch wil kijken naar dit eventuele misbruik van een machtspositie. Daar gaat de NMA over. Ik begrijp het probleem van de heer Leers dus niet. Dan hebben wij toch hetzelfde doel?
De heer Leers (CDA):
Maar die NMA heeft net besloten dat zij wel akkoord gaat met een fusie tussen KBB en Vendex.
Mevrouw Van Zuijlen (PvdA):
Dat is toch iets heel anders?
De heer Leers (CDA):
Die fusie heeft dezelfde consequentie. Die leidt ertoe dat er een grootwinkelbedrijf ontstaat dat 100% overheersend wordt, ook in de winkelonroerendgoedmarkt!
Mevrouw Van Zuijlen (PvdA):
Ik heb dergelijke oordelen niet, echt niet!
De heer Leers (CDA):
Dan moet mevrouw Van Zuijlen inderdaad ook maar eens in de literatuur kijken!
Mevrouw Van Zuijlen (PvdA):
Dan zullen wij dat rustig afwachten. Tegen de tijd dat dat gebeurd is, kan iemand een klacht indienen. Dan kan de NMA alsnog ingrijpen als er sprake is van misbruik van een machtspositie.
Voorzitter! Een derde terrein is de gas- en elektriciteitsmarkt. Wanneer krijgt de Kamer een beleidsnotitie over de liberalisering van de gasmarkt? De vaste commissie voor Economische Zaken heeft daar al voor het reces om gevraagd. Nu dreigt het gevaar dat de Kamer een wetsvoorstel stevig moet gaan amenderen, omdat niet eerst over de hoofdlijnen is overlegd. Ik heb het nu niet over de gasstromennotitie. Ten aanzien van de elektriciteitsmarkt is de Partij van de Arbeid kritisch over eventuele compensatie van aangegane verplichtingen voor de elektriciteitsproducenten. Natuurlijk moet worden gezocht naar een redelijke oplossing, maar er moet geen sprake zijn van verkapte bedrijvensteun. Het belang van de elektriciteitsconsument staat voorop. Wat zijn de resultaten van de onderhandelingen tot nu toe? Ik begrijp dat al eind deze week een eerste resultaat moet zijn bereikt.
Ik noem als vierde terrein het onderwijs. De minister kondigt in haar brief aan dat onderwijs een belangrijk aandachtspunt wordt in de MDW-operatie. Maar de MDW-werkgroep hoger onderwijs heeft al in 1996 gerapporteerd. Wat is er met de resultaten van het toentertijd gevoerde debat gebeurd? Ik zie geen enkele ontwikkeling sinds wij vorig jaar over ditzelfde onderwerp vragen hebben gesteld. Het irriteert mij een beetje dat ik niet meer kan doen dan die vragen herhalen. Ik vind dat vooral vervelend omdat EZ zich echt profileert – dat deed EZ tenminste in ieder geval vorig jaar – als 'het ministerie van employability en scholing'. Uit eigen EZ-onderzoek blijkt dat bedrijfsopleidingen effectiever zijn dan reguliere opleidingen. Zou het niet mogelijk zijn om die bedrijfsopleidingen dan ook te subsidiëren en te certificeren? Ook competenties zouden kunnen worden gecertificeerd. Waarom gebeurt dat nu nog niet? Wat zijn de resultaten van het project 'investors in people' dat EZ is gestart? Hoe stimuleert EZ duaal leren? Juist dat kan de aansluiting van het aanbod op de maatschappelijke vragen verbeteren. Ik hoor liever niet hetzelfde antwoord als vorig jaar en zie graag iets meer actie.
Mevrouw de voorzitter! Ik kom te spreken over het revitaliseren van de binnensteden. Economische impulsen voor de lokale economie zijn goed voor de sociale infrastructuur van de stad. Met name initiatieven in de sfeer van de dienstverlening kunnen worden versterkt. Dat kan langdurig werklozen met een laag opleidingsniveau helpen. Steden kunnen bijvoorbeeld zogenaamde buurtontwikkelingsmaatschappijen oprichten om vorm te geven aan dergelijke wijkgebonden werkgelegenheid. Ook de kamers van koophandel pleiten voor het bevorderen van bedrijvigheid in de wijk. Als probleem geven zij aan dat in oude wijken onvoldoende bedrijfsruimte beschikbaar is. De overheid kan het opzetten van dergelijke bedrijfsverzamelgebouwen stimuleren door gemeenten met een hoge werkloosheid te helpen bij de voorfinanciering. Wat vinden de bewindslieden van deze gedachte? Het is treurig dat het kabinet nog steeds geen uitvoering heeft gegeven aan de motie waarin wordt beoogd om de bedrijvigheid in de wijk te faciliëren. Ik heb daar vorig jaar ook al over gesproken. Ik doel op de motie om tijdelijk vrijstelling te verlenen van OZB. Wanneer komt er een regeling om de mogelijkheid te creëren om investeringen in oude leegstaande gebouwen versneld af te schrijven? Daar is reeds herhaaldelijk om gevraagd.
Investeren in sociale infrastructuur betekent investeren in een bloeiend ondernemingsklimaat. Dat is een voorwaarde voor vitale steden. Ik noem daarbij zes punten.
1. Wanneer geeft EZ uitvoering aan een businessmonitor voor vrouwelijke ondernemers? Op deze manier kan jaarlijks systematisch worden geëvalueerd hoe vrouwelijke ondernemers het doen en waar extra beleid nodig is. Houdt de minister of de staatssecretaris van EZ de vinger aan de pols bij de besteding van de extra gelden voor kinderopvang, zodat ook vrouwelijke ondernemers daar gebruik van kunnen maken?
2. Wat doet de staatssecretaris met de resultaten van het SER-advies en van de ITS-studie naar zelfstandig ondernemerschap van allochtonen, waarin onder andere staat dat maatwerk nodig is en dat de adviesstructuur in het midden- en kleinbedrijf nog steeds niet voldoende is gestroomlijnd?
3. De onbekendheid met regels blijkt ook de belangrijkste oorzaak te zijn waarom starters geen werknemers aannemen. De eenloketbenadering speelt hierbij een belangrijke rol. Kan de staatssecretaris ons laten weten welke voortgang de afgelopen jaren concreet is geboekt en welk tijdpad hij hanteert voor invoering? Dit vormt immers een bottleneck.
4. Eenderde van de starters combineert het beginnen van een eigen bedrijf met een baan in loondienst. Hoe staat het met de kabinetsnotitie die knelpunten in fiscaliteit en sociale zekerheid inventariseert? Is het kabinet van plan het hoofdzakelijkheidscriterium af te schaffen? Dat houdt in dat een ondernemer 50% of meer van de inkomsten uit zijn of haar onderneming moet halen. Dat vormt dus een belemmering voor het parttime of freelance ondernemerschap. Ook het starten vanuit een andere dan een bijstandssituatie kan door het kabinet actiever worden gestimuleerd.
5. De PvdA-fractie is in verwarring over de voortgang van de versoepeling van de Faillissementswet. Vorig jaar nog werd dit door Wijers enthousiast aangekondigd. Hoe staat het met de voortgang? Wat zijn de kennelijke beren op de weg?
6. De PvdA-fractie wil met het kabinet, in het kader van de motie-Melkert over departementale jaarverslagen, graag concrete afspraken maken over de stapsgewijze vermindering van de administratievelastendruk met 25%. Kan de staatssecretaris daarvoor een voorstel doen, zodat wij het de derde donderdag van mei kunnen evalueren?
Investeren in sociale infrastructuur betekent ook investeren in mensen en investeren in de arbeidsmarkt. Het is ongewenst en onnodig dat ouderen, allochtonen, vrouwen en gehandicapten aan de kant staan, terwijl werkgevers om personeel schreeuwen. De minister van EZ moet zich hiervoor verantwoordelijk voelen. Het verbaast de fractie van de PvdA dat in de begroting nauwelijks aandacht wordt besteed aan de discussie over 'empowerment' en 'employability' die de bewindslieden vorig jaar nog zo omarmden. Wat gebeurt er eigenlijk vanuit EZ met het actieplan levenslang leren en wat er gebeurt er aan reïntegratiebeleid? Welke nieuwe maatregelen worden voorgesteld om de gebrekkige aansluiting van opleidingen op de arbeidsmarkt te verbeteren?
Het moet de minister aan het hart gaan dat scholingsfaciliteiten onvoldoende worden gebruikt en dat het slecht gaat met het leerlingwezen. VBO'ers en MBO'ers doen onvoldoende werkervaring op. Hoe komt dat en wat gaan de bewindslieden daaraan doen? Hoe organiseert de minister het commitment bij het bedrijfsleven? De PvdA-fractie stelt voor dat deze minister met hernieuwd elan aan de discussie over reïntegratie en scholing gaat deelnemen. Om te beginnen zou zij een zogenaamde 'pledging conference' kunnen organiseren, waarin zij het bedrijfsleven actief stimuleert en committeert om met concrete plannen te komen. De PvdA-fractie vraagt de minister ook om, samen met OCW, een onderzoek te doen naar de knelpunten die alle mogelijke vormen van duaal leren belemmeren. Het rendement is hoog, het verbetert de aansluiting en toch gaat het op verschillende punten mis. Graag een onderzoek.
Mevrouw de voorzitter! De PvdA-fractie mist ook in deze begroting het elan dat nodig is om als EZ daadwerkelijk coördinerend op te kunnen treden op het terrein van informatie- en communicatietechnologie. Welke ambities heeft deze minister op dit terrein? Hoe gaat zij vormgeven aan haar coördinerende taak? De PvdA-fractie vindt in dit kader vooral de enigszins geïsoleerde rol die het ministerie van OCW speelt zorgwekkend. Gaat de minister bevorderen dat het bedrijfsleven meer betrokken wordt bij ICT in het onderwijs? Hoe gaat de minister van EZ de samenwerking tussen de succesvolle en al langer bestaande branchecentra voor technologie en de nieuwe technocentra organiseren? Zou kennisbeleid niet meer in samenwerking met kennisinstellingen en provinciale en lokale overheden moeten worden ontwikkeld in plaats van door steeds nieuwe instituten op te zetten? Gaat de minister daadwerkelijk concrete initiatieven nemen om telewerken serieus te stimuleren? Het wordt tijd voor een voortgangsnotitie over dit onderwerp. Er gebeurt feitelijk veel te weinig.
In het kader van de coördinerende rol van EZ op het terrein van ICT is de keus om op technologiebeleid te bezuinigen enigszins vreemd. Waarom wordt een succesvolle haalbaarheidsfaciliteit, die het MKB ten goede komt, aangepakt? Waarom niet eerst gewacht of de net uitgebreide KIM-regeling zou kunnen aanslaan? De PvdA-fractie pleit voor een kritische doorlichting van de subsidies op maatschappelijke relevantie. In dit kader is de harde kritiek van de Adviesraad voor wetenschaps- en technologiebeleid op de 0,25 mld. die de overheid jaarlijks aan ruimtevaartprogramma's uitgeeft, interessant. Graag een reactie. Het stimuleren van R&D bij kleine bedrijven hoeft niet altijd geld te kosten. In de Verenigde Staten eist de overheid als opdrachtgever bij grote projecten dat een deel van de R&D in het MKB wordt uitgevoerd. Waarom wordt een dergelijke regel niet in Nederland gehanteerd?
Over de voortgang van de aanpak van het millenniumprobleem worden mooie woorden gesproken, maar ondertussen voert de minister een interessante, door de Kamer aangenomen, motie niet uit. Waarom is het millenniumkeurmerk er nog niet? Welke initiatieven heeft de minister inmiddels zelf ondernomen? Aan het Millenniumplatform kan dit kennelijk niet worden overgelaten. Management by speech is mooi, maar de minister kan wel degelijk iets doen. Het kabinet kan aanbestedingen en vooral subsidies afhankelijk maken van het millenniumbestendig zijn van producten. Waarom gewacht met de invoering van een dergelijk belonings- en strafsysteem? En waarom neemt het Millenniumplatform de bij herhaling geuite suggestie van MKB Nederland niet over om meer branchegericht te werken? Zo kan het MKB beter worden bereikt, kunnen databanken worden aangelegd en met leveranciers afspraken worden gemaakt.
De heer Leers (CDA):
Voorzitter! Ik weet niet of mevrouw Van Zuijlen dit heeft gedaan om het dualisme nog eens goed te onderstrepen. Zij heeft in de tien minuten die zij had zo'n 30 of 40 vragen gesteld aan de minister. Los van haar eigen visie, die ik mis op dit terrein, vind ik dat opmerkelijk. Is het niet een halfjaar geleden dat zij zelf de randvoorwaarden heeft gecreëerd op basis waarvan deze minister moet gaan werken? Zij heeft toch zelf de randvoorwaarden rond bezuinigingen ingeboekt in het regeerakkoord. Kan zij dat eens toelichten?
Mevrouw Van Zuijlen (PvdA):
Laat ik vooropstellen dat de heer Leers net zelf een opmerking maakte tegen mevrouw Voûte over de kwaliteit van het debat en ik vind het eerlijk gezegd een gotspe dat hij mijn visie mist. Zoals hij zelf weet, ligt in de vragen vaak ook een mening besloten.
Ten tweede heb ik vooral mijn aandacht gericht op de continuïteit van beleid en dus niet op het nieuwe beleid. Ik heb de minister niet aangesproken op het feit dat zij nu nog weinig eigen beleid heeft. Dat kan ook niet.
Ten derde is het weliswaar zo dat er een taakstelling is bij het ministerie van Economische Zaken, maar wij kunnen natuurlijk met z'n allen wel praten over de invulling daarvan.
De heer Leers (CDA):
Dan zou ik graag uw mening horen. Waar moet dan wel in gesneden worden?
Mevrouw Van Zuijlen (PvdA):
Volgens mij heb ik een suggestie gedaan. Ik heb verwezen naar de Adviesraad voor wetenschaps- en technologiebeleid die iets heeft gezegd over de ruimtevaartprogramma's.
De heer Van Walsem (D66):
Voorzitter! Het zou de heer Leers toch moeten verheugen dat er in het regeerakkoord veel minder is geregeld dan waar hij bang voor was.
Mevrouw Van Zuijlen (PvdA):
Als ik niet dualistisch mag zijn, kan ik hier net zo goed niet gaan staan.
De voorzitter:
Het woord is aan de heer Bos, die zijn maidenspeech zal houden.
De heer Bos (PvdA):
Mevrouw de voorzitter! De minister wil een sterke en dynamische economie. Dat willen wij ook, maar niet alleen vandaag, liefst ook in de volgende eeuw. En daar beginnen de problemen, want de structuur van de Nederlandse economie steekt op een aantal punten nog altijd schraal af in vergelijking met benchmarklanden. Nederlandse bedrijvigheid is energie-intensief, kent een groot beslag op milieu en ruimte, heeft een lage toegevoegde waarde, creëert weinig werkgelegenheid, gebruikt weinig kennis en innoveert te weinig. Dat zijn geen conclusies van de PvdA, maar conclusies die de regering zelf op diverse plaatsen trekt.
Er lijkt dus alle noodzaak voor een structuur- of sectorpolitiek, maar dat is een woord dat je op Economische Zaken hoogstens nog mag fluisteren. Het zou te veel suggereren dat de overheid op de stoel van de ondernemer zit en dan beslist waar die ondernemer zijn centen in zou moeten steken. Dat is inderdaad iets waar de overheid ver van weg zou moeten blijven. Tegelijkertijd is het duidelijk dat er in Nederland natuurlijk wel degelijk structuurpolitiek wordt gevoerd, alleen noemen wij het niet zo. Het vindt dan ook nauwelijks op Economische Zaken plaats, maar vooral op andere departementen, bijvoorbeeld op VROM, bij het vaststellen van de randvoorwaarden van milieu en ruimtelijke ordening; op Verkeer en Waterstaat, bij het investeren in infrastructuur en het vaststellen van prijzen voor verkeer en vervoer; op Onderwijs, bij het investeren in kennis; op Sociale Zaken, bij het verzekeren van de aansluiting tussen onderwijs en arbeidsmarkt; bij Landbouw en Visserij, bij het landbouw- en visserijbeleid en natuurlijk in Brussel. Het zou in dit verband interessant zijn om te horen welke rol EZ op zich neemt in de discussie over de verdeling van de structuurfondsen. In de begroting lezen wij er in ieder geval niets over.
De minister zal dus in haar streven naar structuurversterking en wat ons betreft vooral structuurvernieuwing maar ten dele beoordeeld kunnen worden op de inzet van haar eigen instrumentarium, maar veeleer op haar effectiviteit in het opereren en interveniëren over de grenzen van haar eigen departement heen. Voor de PvdA is de kernvraag: hoe stelt de minister zich op in het debat over structuurvernieuwing, hoe beïnvloedt zij dat debat en waar en hoe intervenieert zij? Dit is een debat dat speelt en hoort te spelen onder andere in de context van discussies over de houtskoolschets en de vijfde nota ruimtelijke ordening, de besluitvorming rondom grote infrastructurele projecten, de voeding en aanwending van het FES en de besteding van de ICES-gelden. In veel van deze debatten zijn alle antwoorden nog lang niet gevonden en daar hoeft nu ook niet op vooruitgelopen te worden. Wel willen wij de minister helpen met het formuleren van een viertal uitgangspunten die de fractie van de PvdA zal gebruiken bij het toetsen van het optreden van de minister in deze discussie.
Het eerste uitgangspunt is de noodzaak tot het ontwikkelen van een toekomstvisie. De Rotterdamse hoogleraar Welters constateerde in een artikel in Het Financieele Dagblad van vorige zomer, dat de Nederlandse overheid er niet in slaagt om duidelijk te maken waar Nederland in de volgende eeuw zijn geld mee wil verdienen. Hijzelf deed een poging en beschreef een toekomstvisie op Nederland als het Singapore van de 21ste eeuw, hetgeen van een hoogleraar haveneconomie die tevens directeur is van de Rotterdamse havenwerkgevers misschien ook niet verwonderlijk is. Maar de poging is lovenswaardig, want ook in deze begroting van EZ worden de bekende knelpunten weer gedefinieerd, maar worden de doeleinden van beleid nauwelijks geformuleerd. Wat willen wij nu eigenlijk zijn als Nederland in de volgende eeuw? Distributieland, agroland, waterland, bankenland of à la Andriessen glazenwassersland? Het is bepaald geen theoretische kwestie, omdat het negeren van deze structuurvragen het EZ-beleid op andere terreinen lijkt tegen te werken. Zo vallen de resultaten van het ICT-beleid tegen omdat de huidige economische structuur kennelijk te weinig effectieve vraag ontwikkelt naar vernieuwende ICT-projecten. Zo constateert een rapport dat in opdracht van EZ zelf is geschreven maar helaas nooit naar de Kamer is gestuurd, dat de huidige sectoraccenten in de Nederlandse structuur voor de helft verklaren waarom in ons land zo weinig research en development wordt gedaan. Een visie op deze interne spanning in het huidige structuurbeleid ontbreekt helaas ten enenmale.
Mevrouw de voorzitter! Een tweede uitgangspunt betreft de noodzaak om niet alleen de kwantiteitsaspecten, maar ook de kwaliteit van de groei te benadrukken. De PvdA is zich bewust van de problemen die een puur kwantitatieve benadering van groei met zich brengt in termen van milieu, energie en ruimtebeslag. Daarom heeft fractieleider Melkert er tijdens de algemene politieke beschouwingen de nadruk op gelegd dat niet elk vliegtuig dat op Schiphol landt, even belangrijk is voor de Nederlandse economie, net zoals niet elk schip dat op de Maasvlakte aanlegt en elke vrachtwagen die over de A2 rijdt, evenveel waarde toevoegt in termen van nationaal inkomen en werkgelegenheid. Kwaliteit en selectiviteit zijn begrippen die nadrukkelijk in de discussie over economische structuur van een klein en dichtbevolkt landje als Nederland thuishoren.
Dit brengt mij bij het derde punt, de noodzaak tot een zorgvuldige analyse van de kosten en baten van grote infrastructurele projecten. De historie in Nederland is er in ieder geval een van overschatting van de baten en onderschatting van de kosten. De PvdA is van mening dat ook hier publiek-private samenwerking haar meerwaarde kan bewijzen. Immers, door de private sector in een vroegtijdig stadium te betrekken bij de discussie over financiering en exploitatie van grote infrastructurele projecten, kan vroegtijdig zicht gekregen worden op wat het de private sector zelf waard is, hoe groot die zogenaamde onrendabele top eigenlijk is en waar de private sector een rol kan en vooral de publieke sector een rol moet hebben. Te kunnen beschikken over deze kennis in een vroeg stadium is een onmisbaar ingrediënt in het daaropvolgende besluitvormingsproces. Dit is dus ook de reden dat fractieleider Melkert in de TNLI-discussie – de discussie over de tweede nationale luchthaven – de besluitvorming verbonden heeft aan inzicht in de financieringsmogelijkheden. Dat is ook de lijn die de fractie van de PvdA ook bij andere grote projecten, zoals een tweede Maasvlakte, zal volgen, niet omdat bij al die projecten private financiering de maat zal moeten zijn, wel omdat de pijlen van privaat commitment aan deze projecten een onderdeel van de besluitvorming moeten zijn. Het stellen van de financierings- en exploitatievraag is een buitengewoon nuttige methode en dus ook daar ligt een meerwaarde voor publiek-private samenwerking, niet bij het vinden van slimme financieringsconstructies, maar bij het verhogen van de kwaliteit van de besluitvorming in vaak zeer complexe ruimtelijk-economische vraagstukken. Dan gaat het om ordening, marktwerking en aanbesteding en dat zijn onderwerpen die eerder op Economische Zaken dan op Financiën thuishoren.
Ons vierde uitgangspunt betreft de noodzaak tot het veiligstellen van overheidsinvesteringen. Het tweede kabinet-Kok is al door velen en niet in de laatste plaats door onszelf beschreven als een investeringskabinet. Dat willen wij ook waarmaken. Het FES, het Fonds economische structuurversterking, is een aantal jaren geleden in het leven geroepen om de gelden, benodigd voor het plegen van die overheidsinvesteringen, veilig te stellen. Maar met alles wat wij nu weten, moeten wij helaas concluderen dat de in het regeerakkoord aangekondigde wijzigingen van de FES-systematiek deze functie van het FES dreigen aan te tasten. Dit is een reden om deze wetsvoorstellen te zijner tijd nog eens goed te bekijken. Wij zouden graag tijdens dit debat al – en wij weten dat wij over een aantal maanden of weken er met de minister nog nader op kunnen ingaan – onze zorgen aan de orde willen stellen. Die zorgen komen kortweg op het volgende neer.
De gelden die op dit moment in het FES geraamd worden, vormen nog ongeveer de helft van de totale gelden die benodigd zullen zijn in de periode tot 2010 voor het doen van de zogenaamde ICES-investeringen. De gelden die niet in het FES zitten, zullen rechtstreeks verdeeld worden over de relevante begrotingshoofdstukken en uit die hoofdstukken zal vervolgens geput worden. Dit betekent dat dus ongeveer 50% van de gelden, benodigd voor die overheidsinvesteringen, in principe niet zo veilig is gesteld als de gelden die in het FES zitten. Dat is onze eerste zorg.
Onze tweede zorg is dat de nieuwe 41,5%-formule ook de autonome impuls van het eerste kabinet-Kok, de 500 mln. per jaar (6,5 mld. tot 2010) omvat. De bodem van het FES is daarmee niet meer gegarandeerd. Ook al zegt de minister in antwoord op onze vragen dat dit slechts een theoretische kwestie is, het signaal is in ieder geval in psychologische zin volstrekt verkeerd.
Wij hebben ook vragen gesteld met betrekking tot de systematiek voor het bepalen van meevallende gasbaten. Het antwoord van de minister op die vragen is volslagen onduidelijk. Er wordt gerefereerd aan een negatief saldo in het FES en bij ons beste weten zit de Wet FES zodanig in elkaar dat van een negatief saldo per definitie nooit sprake kan zijn. De minister zou ons bijzonder kunnen helpen door onze zorgen op deze punten nu al weg te nemen en met name op het laatste punt nu al duidelijkheid te scheppen.
Mevrouw de voorzitter! Voordat ik overga op mijn volgende onderwerp, merk ik op dat de Kamer tijdens de algemene politieke beschouwingen de motie-Melkert heeft aangenomen, waarin de Kamer uitspreekt aan te geven van welke specifieke beleidsonderwerpen prestatiegegevens moet worden opgenomen in de jaarverslagen over het komende begrotingsjaar. De PvdA-fractie zal de minister vragen in het jaarverslag over 1999 dat in het voorjaar van 2000 behandeld zal worden, prestatiegegevens op te nemen over de inzet van het EZ-instrumentarium in het kader van het grotesteden- en integratiebeleid, met name voor wat betreft het daarmee gemoeide werkgelegen- heidsbelang. De PvdA-fractie doet dit mede gezien het kennelijke voornemen van minister Van Boxtel om de wet op de kansenzones niet in te voeren – kan de minister dit overigens bevestigen – en het recente advies van de kamers van koophandel en fabrieken van Amsterdam, Haaglanden, Rotterdam en Utrecht, waarin geconstateerd wordt dat er in het grotestedenbeleid veel meer gebruik gemaakt kan worden van de bij de bedrijfsleven aanwezige expertise en ideeën.
Dit, mevrouw de voorzitter, brengt mij bij mijn laatste onderwerp. Om daaraan te beginnen, heb ik heel lang gezocht naar een passend citaat van de Rolling Stones, de muziekvoorkeur van de minister kennende. Ik ben helaas bij een tijdgenoot terechtgekomen. De minister moet het doen met Bob Dylans 'The times they are changing'. De minister wijdt in haar begroting daaraan mooie woorden: de veranderende verhoudingen tussen overheid en markt, publieke sector en private sector, burgers en maatschappelijke bewegingen. Een van de trends betreft het feit dat de overheid niet meer als enige aangesproken kan en wil worden op de behartiging van het publieke belang. In de memorie van toelichting wordt uitgebreid ingegaan op de terreinen waarop de overheid terugtreedt of terug moet treden en eigenlijk nauwelijks op de spiegelbeeldige trend die wij ook zien, namelijk dat de particuliere sector zelf initiatieven neemt ten behoeve van het algemeen belang, of in ieder geval ten behoeve van doelen die verder liggen dan het enge eigenbelang. Het is bemoedigend dat steeds meer ondernemers beseffen dat zij niet slechts verantwoordelijk zijn voor financiële resultaten, maar ook aangesproken mogen worden op de manier waarop zij in bredere zin in de maatschappij staan; dat zij niet slechts verantwoording hoeven af te leggen aan aandeelhouders, maar ook aangesproken mogen worden door consumenten, overheden, actiegroepen, burgers en omwonenden.
De PvdA vindt dit een buitengewoon aansprekende trend. Het laat immers zien dat sterk en sociaal prima samen kunnen gaan en dat sterk ook sociaal kan zijn. De voorbeelden zijn legio. Organisaties als Pax Christi, Amnesty International en de Vereniging NCW zijn met een groeiend aantal bedrijven in gesprek over gedragscodes met betrekking tot buitenlandse investeringen. Het Netwerk bedrijfsethiek Nederland en het European business ethics network winnen aan leden en populariteit. Het aantal bedrijven dat bereid is in jaarverslagen verslag te doen van hun inzet en positie ten aanzien van moeilijke maatschappelijke kwesties groeit. Het aantal bedrijven en ondernemers dat uit eigen initiatief investeert in buurten, verenigingen en andere onderdelen van de sociale infrastructuur is voor ieder die zich erin verdiept altijd weer groter dan verwacht. Voor ons blijft dan als kernvraag over of de overheid hier eigenlijk ook nog een rol heeft. De vorige staatssecretaris van Economische Zaken Anneke Van Dok meende van wel en startte geheel tegen de cultuur van het departement in een discussie met verscheidene NGO's. Wij lezen er nauwelijks iets meer over in de begroting. Wij herinneren de minister er bij deze aan, net zoals de FNV dat overigens doet in haar commentaar op de begroting. Het ministerie van Economische Zaken straalt niet bepaald uit dat maatschappelijk verantwoord ondernemen een goede zaak is, laat staan dat het lopende initiatieven binnenshuis en buitenshuis erkent en aanmoedigt. Juist nu steeds meer werkgevers zelf hun bredere verantwoordelijkheid oppakken, geeft het werkgeversministerie niet thuis. Dat moet dus anders!
Het staat daarbij ook voor de PvdA vast dat de waarde van veel particuliere initiatieven bestaat bij de gratie van het feit dat bedrijven en ondernemers niet tot deze initiatieven gedwongen worden, maar dat zij op grond van eigen drijfveren deze keuzes maken. Dat daarbij ook vaak sprake is van eigenbelang, is geen punt. Integendeel, het laat juist zien hoe vaak de tegenstelling tussen sterk en sociaal een schijntegenstelling is. Het betekent volgens de PvdA-fractie echter niet dat de overheid helemaal geen rol meer heeft. Wij praten hier immers niet over dwang, maar wel over het gesprek aangaan; niet over verplichtingen, maar wel over stimuleren, faciliëren, belonen, duwen en trekken.
De PvdA vindt het verstandig om nader te kijken naar een aantal onderwerpen die zich, onder de noemer van maatschappelijk verantwoord ondernemen, lenen voor een activerende overheidsrol. Wij doen daarbij de volgende tien concrete suggesties, die wij voor het gemak vooralsnog vermomd hebben als vragen.
1. Kan de overheid het gebruik van gedragscodes stimuleren door het uitbreiden van de verslagleggingsplicht van bedrijven, bijvoorbeeld met betrekking tot de ILO-code? De code wordt daarbij dus niet opgelegd, maar bedrijven kunnen wel aangesproken worden op de vraag of deze code wordt gebruikt.
2. Kan de overheid het gebruik van gedragscodes stimuleren door een selectief vergunningenbeleid, dat wij al kennen onder de naam contract compliance?
3. Kan de overheid in haar instrumentarium voor export- en handelsbevordering clausules opnemen die verwijzen naar de ook door de Nederlandse overheid onderschreven ILO-code?
4. Worden vertegenwoordigers van vakbonden, maar ook van mensenrechtenorganisaties voldoende betrokken bij de voorbereiding en de uitvoering van handelsmissies?
5. Kan het begrip 'ethisch beleggen' zodanig geoperationaliseerd worden, dat wellicht een fiscaal gunstige behandeling, vergelijkbaar met die van groene fondsen, mogelijk wordt?
6. Kunnen in dit verband met name de miljarden die geparkeerd zijn bij de pensioenfondsen, aangesproken en in de discussie betrokken worden?
7. Is het mogelijk bedrijven die in de sociale infrastructuur investeren nadrukkelijker van overheidswege te erkennen, te stimuleren en te belonen? Geeft de overheid eigenlijk wel voldoende verspreiding aan bestaande 'best practices'?
8. Is er een taak weggelegd voor Economische Zaken om op dit gebied makelend op te treden en partijen bij elkaar te brengen, net zoals Economische Zaken dat op andere punten doet? Is met name VWS, de afdeling sociaal beleid, waarvandaan nu veelal de initiatieven op dit gebied komen, voldoende in staat om het potentieel aan bijdragen van het bedrijfsleven aan te boren? Ik verwijs nogmaals naar het rapport van de kamers van koophandel dat ik net aanhaalde.
9. Kan de overheid financieel en anderszins initiatieven ondersteunen waarbij standaarden voor maatschappelijk verantwoord ondernemen worden ontwikkeld, vergelijkbaar met uit Engeland en Amerika bekende voorbeelden?
10. Hoe consequent passen wij eigenlijk het extraterritorialiteitsbeginsel toe, als wij zien dat ik als ik in de Filippijnen een vrouw ontvoer, in Nederland voor vrouwenhandel kan worden berecht, maar niet strafbaar ben als ik in de Filippijnen in mijn bedrijf kinderarbeid laat verrichten?
Het is een buitengewoon complexe problematiek, met veel beren op de weg en veel haken en ogen, die een heel zorgvuldige analyse verdient. Wij zijn ervan overtuigd dat de overheid hier een activerende rol kan spelen, juist omdat de trend in het bedrijfsleven zelf zo overduidelijk al in deze richting gaat. Wij willen de minister in concreto vragen de gedane suggesties te onderzoeken en daar zo nodig zo spoedig mogelijk, in het verband van de Stichting van de arbeid of de SER, werkgevers- en werknemersorganisaties bij te betrekken. De PvdA staat voor sterk en sociaal, in een onverbrekelijke onderlinge samenhang. Wij zullen de minister steunen in haar ongetwijfeld voortdurende inzet om ons bedrijfsleven sterk te maken en sterk te houden. Maar dat sterk ook sociaal kan zijn, laten steeds meer ondernemers zelf al zien. Dat verdient erkenning, waardering en stimulering.
De voorzitter:
Ik feliciteer de heer Bos met zijn maidenspeech.
De vergadering wordt enkele ogenblikken geschorst.
De heer Rabbae (GroenLinks):
Mevrouw de voorzitter! Vanaf deze plaats wil ik graag collega Bos feliciteren met zijn uitstekende inhoudelijke verhaal. Ik wens hem veel succes toe en natuurlijk ook veel steun voor de Nederlandse samenleving en Nederlandse economie in het bijzonder.
Verder spreken wij met beide bewindslieden, de minister en de staatssecretaris, op een bijzonder moment. Een bijzonder moment, omdat alom ons de crisis eigenlijk wordt aangepraat. Verschillende mensen en verschillende organisaties weten niet hoe zij dat moeten aanpakken. De vraag is natuurlijk of deze minister de creatieve ideeën heeft om juist Nederland als het ware tegen de stroom in besmettingsvrij te houden van deze crisis over de gehele wereld, in elk geval op een aantal belangrijke punten. Deze situatie doet mij ook denken aan het moment dat haar voorganger, de heer Andriessen, toen globalisering als een risico werd beschouwd, een conferentie heeft georganiseerd om de kansenaspecten van globalisering aan het bedrijfsleven duidelijk te maken. In deze situatie van crises op een aantal zeer belangrijke punten in de wereld en in relatie daarmee waarschijnlijk ook risico's voor de Nederlandse economie, wil ik de minister vragen of zij bereid is zowel voor haar als ons allen en zeker het bedrijfsleven een dergelijke conferentie te organiseren, met als doelstelling te proberen de juiste koers te vinden voor de Nederlandse economie, gelet op de ontwikkelingen om ons heen op wereldniveau.
Dit debat met beide bewindslieden, zeker met de minister van Economische Zaken, is ook een historisch moment, omdat wij straks de 21ste eeuw ingaan. Mijn vraag is of de minister wel de nodige scenario's klaar heeft om de Nederlandse economie op gezonde pijlers te zetten voor de komende eeuw. Is minister Jorritsma eigenlijk de minister van de nieuwe ideeën en creativiteit of is zij de minister van meer van hetzelfde? Zal zij in staat blijken te zijn om nieuwe technologische instrumenten te helpen ontwikkelen voor de Nederlandse economie of moet zij helaas bekennen dat zij eigenlijk de economische strijd aangaat met de wapens van de vorige eeuw, om niet te zeggen: van de vorige oorlog? Is mevrouw Jorritsma 'breins' genoeg om op een gegeven moment te komen met een duidelijke impuls voor de Nederlandse economie als innovatie-economie of zal zij blijven steken in het model van de traditionele economische positie van Nederland vanaf de afgelopen eeuw?
Dit zijn verschillende vragen die een antwoord vereisen. De vraag is natuurlijk wat minister Jorritsma op dit terrein te bieden heeft. Als ik kijk naar de begroting van het komende jaar, moet ik helaas twee dingen constateren. Ten eerste zijn hier en daar wat innovatieve elementen opgenomen in de begroting, maar deze minister koerst voornamelijk op een traditionele weg als het gaat om de Nederlandse economie. 'Nederland distributieland' is nog steeds een vaststaand concept voor haar. Wij van GroenLinks zouden haar en de staatssecretaris graag uitdagen om dat concept geleidelijk om te zetten in een sterker concept van 'Nederland innovatieland'. Nederland innovatieland vereist natuurlijk ook een nieuwe zienswijze op de inrichting van de Nederlandse economie in de komende tijd. Dat vereist als het ware een nieuw industriebeleid. Wat dat betreft zou GroenLinks graag zien dat onze economie, juist om mee te doen op internationaal niveau, gericht zou worden op een hoog technologisch, economisch niveau in de wereld. In die zin vragen wij aan de minister of zij onze zienswijze deelt, dat het van groot belang zou zijn om rond de veertien universiteiten in Nederland technologische centra van hoogtechnologische bedrijven te helpen bundelen, in de hoop dat wij een goede synergie krijgen tussen bedrijfsleven en universiteiten. In de hoop voorts dat ook Nederland op dat terrein een grote rol kan spelen, waarbij het niet alleen gaat om het Silicon Valleymodel, respectievelijk de concepten van Amerika. Immers, ook in Nederland hebben wij voldoende intellectuele en technologische bagage in huis om zoiets van de grond te krijgen. Ik ben benieuwd naar haar antwoord op deze vraag van mijn kant.
Voorzitter! In zo'n concept passen natuurlijk geen bezuinigingen op technologisch gebied, als het gaat om de positie van het MKB. In zo'n concept passen geen beton en staal, op de wijze waarop wij daar traditioneel tot nu toe, in het kader van een aantal infrastructurele projecten, mee bezig zijn. In zo'n concept past wel een grotere positie voor ICT dan de arme, kleine, geringe 250 mln., vergeleken met de 5 mld. die we uitgeven aan andere infrastructurele projecten. Met andere woorden, de verhouding is helaas scheef tussen datgene wat wij ambiëren en datgene wat wij in de praktijk doen, als het gaat om de besteding van de middelen en de investering van de middelen in de economie en als het gaat om de toekomst van de Nederlandse economie, in de 21ste eeuw.
Voorzitter! In dat model van Nederland innovatieland passen zeker employability en levenslang leren. Ik moet helaas constateren dat het vuurtje van Wijers helemaal gedoofd is in de begroting voor 1999. Daarin is niets daarover te vinden. Hoe is dat mogelijk, gelet op het complete circus met een totale show, met de premier en de minister van Economische Zaken, in het afgelopen kabinet; een minister trouwens, over wie deze minister van Economische Zaken zeer collegiaal spreekt, ook in waarderende termen. Maar nu hebben wij moeten constateren dat op dit punt, de employability, dit kabinet kennelijk in de verkeerde uitzending zit. Mijn vraag aan de minister is of zij bereid is om juist dit element straks in een nota uit te werken, voor haar en voor ons, zodat wij in ieder geval weten dat het niet gebleven is bij alleen maar een eenmalig optreden van beide ministers en dat het inderdaad een substantieel, inhoudelijk economisch beleid zal zijn voor de komende tijd.
In dit verband vraag ik ook aandacht voor de lagergeschoolden binnen het bedrijfsleven. Verschillende onderzoekingen laten zien dat bedrijven juist de hooggeschoolden laten participeren in nieuwe scholing, terwijl deeltijdwerkers, flexwerkers enz. niet aan bod komen. Ik zou graag zien dat deze minister in de toekomst aandacht schenkt in haar beleid aan dit punt, juist aan de positie van laaggeschoolden.
Voorzitter! De Nederlandse economie, sterk gestoeld op innovatie, is ook een schone economie. Dat betekent, wat GroenLinks betreft, dat in dit verband de ecotaks voor grote energieverbruikers aan de orde is. Het mag niet zo zijn dat het MKB wel daarmee belast wordt, maar dat de grote bedrijven daaraan ontsnappen. Het argument dat wij, als wij het niet zo zouden doen, een soort economische harakiri zouden plegen in Europa, is niet juist. Verschillende onderzoekingen hebben laten zien dat onze elektriciteits- en gasprijzen de laagste in Europa zijn, vergeleken met een aantal concurrerende landen binnen de Europese Unie. Dat argument vervalt derhalve. In die zin vraag ik aan de minister of zij bereid is om, niet meteen maar wel geleidelijk aan, haar beleid op dit punt te ontvouwen, zodat wij in ieder geval weten dat er geen ongelijkheid zal zijn als het gaat om de relatie tussen midden- en kleinbedrijf en grote bedrijven op dit punt, waarbij tevens een belangrijk milieuaspect aan de orde is.
De heer Van Walsem (D66):
Voorzitter! Ik mag toch aannemen dat de heer Rabbae op de hoogte is van het feit dat hoewel het grootbedrijf geen ecotaks hoeft te betalen, dit wel verplicht is tot andere dingen, zoals benchmarking en meerjarenafspraken. Hij noemt deze niet, maar ik kan hem verzekeren dat dit forse investeringen door dat bedrijfsleven noodzakelijk maakt. Als hij dit niet noemt, lijkt het alsof het niets is, maar dat is misschien nog wel meer dan de ecotaks.
De heer Rabbae (GroenLinks):
Dat weet ik, voorzitter. Toch vind ik het onvoldoende, want anders zou ik ten aanzien van het van midden- en kleinbedrijf dezelfde conclusie hebben moeten trekken. Dat hebben wij niet gedaan. Het is niet alleen geldelijk gezien een belangrijke investering; het is ook een investering in het milieu. Wij zien in een aantal Europese landen de groenen aan de macht komen: eerst in Frankrijk, later in Italië en straks in Duitsland. De sfeer is dus heel gunstig geworden voor dit soort debatten in de EU. Nu wachten wij nog op...
Minister Jorritsma-Lebbink:
Wij wachten af.
De heer Rabbae (GroenLinks):
Wij wachten af, maar los daarvan zou ik graag willen dat u hierop reageerde. Ik ben zeer geïnteresseerd in die reactie.
Voorzitter! Ik kom nu bij het punt van de subsidies die schadelijk zijn voor het klimaat. De minister moet daarvan weten. Er zijn onderzoeken gedaan in opdracht van Greenpeace en die hebben uitgewezen dat wij ongeveer 16 mld. zouden kunnen boeken op dit punt, uitgaande van het huidige ecotakstarief. Dat kan nog oplopen tot 25 à 26 mld. bij verdubbeling van het tarief. Wij mogen dit toch niet laten lopen terwijl wij ons hebben gecommitteerd aan de Kyoto-afspraak van 6% vermindering CO2-uitstoot? Is de minister bereid om aan te geven welke subsidies in de komende tijd geleidelijk aan in aanmerking kunnen komen voor een afbouw? Ik vraag, in alle redelijkheid, niet om een snelle ingreep, maar om een plan voor de afbouw op dit punt.
In het verband van een schone economie vraag ik ook aan de minister of zij bereid is te helpen om in de loop der tijd de kolencentrales om te bouwen in gascentrales. Ik weet dat dit geld kost, want je krijgt niets gratis in dit leven, maar het is een belangrijke investering voor onze schone economie.
De heer Van Walsem (D66):
Ik kan mij voorstellen dat u er een voorstander van bent om de kolencentrales op gas te laten draaien, want dat is voor het milieu een stuk vriendelijker. Maar heeft u ook nagedacht over de kwetsbaarheid van onze energievoorziening wanneer wij zo eenzijdig op één brandstof overgaan? Misschien is het niet zo gek om wat dat betreft nog een enkele kolencentrale over te houden.
De heer Rabbae (GroenLinks):
Ik heb een deel van uw vraag gemist.
De heer Van Walsem (D66):
Wanneer wij overgaan met onze energievoorziening op één brandstof, met name op gas, worden wij erg kwetsbaar. Om die reden zou je kunnen overwegen om een enkele kolencentrale aan te houden.
De heer Rabbae (GroenLinks):
Ik besef dat ook, maar wij zijn op andere terreinen van onze economie als het om een monoproductie gaat, ook kwetsbaar. In de toekomst zal gas een sterke positie innemen als energiebron die ook schoon is. Ik vind dat een goede en sterke investering voor de centrales in de toekomst.
Ik kom bij de boringen in de Waddenzee en de bescherming van de natuur. De minister is zeker op de hoogte van de uitspraak van de rechter over de exploitatie door de Gasunie, die onlangs zei dat de vergunning stopgezet zou moeten worden. Mijn fractie heeft jarenlang gepleit voor stopzetting van de boringen aldaar. Ik begrijp dat ook D66 en de PvdA iets dergelijks in hun verkiezingsprogramma ambieerden. Als ik mij vergis, moet en mag ik gecorrigeerd worden. Dat is geen probleem! Mijn fractie is van mening dat wij deze boringen moeten stopzetten. In tweede termijn wil ik de Kamer hierover om een uitspraak vragen, maar ik verwacht dat de minister in ieder geval in haar antwoord in eerste termijn hierop zal ingaan, het liefst positief, maar ik ben niet zo naïef om dat meteen te veronderstellen.
Voorzitter! Ik moet proberen af te ronden. Het etnisch ondernemerschap heeft de aandacht van de staatssecretaris. Hij zal met een reactie komen naar aanleiding van het advies van de SER en ik ben daar benieuwd naar.
Vanmiddag hebben wij het een en ander meegemaakt in verband met de MAI. In ieder geval zijn wij zeer geïnteresseerd in de nota die wij van het kabinet zullen ontvangen en kunnen wij met elkaar praten over dit onderwerp. Wij hebben immers de grootst mogelijke problemen met een aantal facetten daarvan, omdat wij van mening zijn dat op zijn minst de mensenrechten en de OESO-richtlijnen voor multinationale ondernemingen daarin opgenomen zouden moeten worden.
Vanmiddag is in NRC Handelsblad een interview met de minister verschenen. Daarin zegt zij dat infrastructurele projecten heroverwogen moeten kunnen worden omdat de procedure zo lang duurt en aan het einde van de rit de discussie over de opportuniteit naar voren komt. Zie de Betuwelijn, zo voeg ik eraan toe en dat is ook impliciet de toevoeging van de minister. Zij stelt een soort toets voor om te bezien in hoeverre het opportuun is om een project na een aantal maanden procedure alsnog uit te voeren. Wat betekent dit in relatie tot de projecten die nu door het kabinet worden uitgewerkt? Wat betekent dit in relatie tot de uitspraak van mevrouw Netelenbos, dat het noordoostelijke traject van de Betuwelijn toch doorgaat?
Mevrouw Voûte-Droste (VVD):
Mevrouw de voorzitter! Beurzen in Azië en Rusland kelderen. De Nederlandse beurs kent een beurscorrectie en banken stellen hun winstverwachting bij. De vraag is gelegitimeerd of de concurrentiepositie van het Nederlandse bedrijfsleven als pijler van onze economie sterk genoeg is en voldoende in staat is om de storm internationaal het hoofd te bieden.
Ik wil aandacht besteden aan de concurrentiepositie van ons bedrijfsleven, ook die van het MKB. Het tweede deel zal gaan over vernieuwing en innovatie, juist ook gerelateerd aan werkgelegenheid. Daarbij gaat het zowel om werkgelegenheid voor hoog- en technologisch geschoolden als om werkgelegenheid aan de onderkant van de arbeidsmarkt. Dat is net zo belangrijk.
Voorzitter! De VVD-fractie is voor een gedegen financieel-economisch beleid en tegen het doemdenken over recessie in Nederland. Van al deze berichten die ons net bereikten, moet mijns inziens een analyse worden gemaakt. Waardoor zijn de problemen in Azië en Rusland nu eigenlijk ontstaan? Daarover zijn recent heel interessante artikelen verschenen, professoren hebben zich daarover uitgesproken maar ook gerenommeerde journalisten. Het is boeiend om te kijken hoe het IMF deze zaken aanpakt.
Er zijn tal van factoren te noemen waardoor de recessie wereldwijd is ingezet. Een van de belangrijkste factoren is het falende toezicht op de banken in Japan en de emerging economies. Als wij ons eigen beleid in Nederland daartegenover stellen, zien wij dat één ding zeer gedegen is en dat is het toezicht op onze banken door De Nederlandsche Bank, en met een solide, financieel en economisch beleid van deze regering met als uitgangspunt een gematigde economische groei van 2,25%, moeten we elkaar geen recessie aanpraten.
De banken hebben in het tweede kwartaal hoogstens zeer optimistische nieuwe winstrecords van soms 50% aangekondigd. Nu, twee maanden later, halveren zij de verwachtingen en geven een winstwaarschuwing. Maar er is nog altijd sprake van winst.
Het toezicht op derivaten dient echter wel aangescherpt te worden, in navolging van een gedegen toezicht op andere onderdelen van de bankwereld. In het regeerakkoord is dan ook rekening gehouden met die gematigde economische groei van 2,25% en de overheid is bereid en in staat de tegenwind te pareren. Maar dan moet wel worden voldaan aan die gedegen uitgangspunten, die wij met elkaar hebben afgesproken.
Hetzelfde wordt verwacht van onze ondernemingen. Ook de koersdaling op de beurs is op zichzelf niet ongezond, want de overdreven koers-winstverhoudingen in de laatste 24 maanden moesten worden gecorrigeerd. Daarmee zijn we niet in een recessie, laat staan in een economische crisis.
Hoe staat het dan nu met die economische concurrentiepositie van ons Nederlandse bedrijfsleven, want ten slotte exporteert dat sterke bedrijfsleven. Een belangrijk deel van ons BNP komt juist ook vanuit de export. Ook in Nederland zorgt het bedrijfsleven voor die economische groei en voor die werkgelegenheid. Fokker is weggevallen. Er zijn nieuwe economische sectoren in opkomst. Ik denk dat er behoefte is aan een nieuwe zwakte-sterkteanalyse van ons Nederlandse bedrijfsleven. Worden de EZ-instrumenten daarbij voldoende strategisch ingezet? Zijn de subsidies duidelijk en doelmatig? Is er voldoende samenhang tussen de instrumenten? Krijgt de concurrentietoets die in 1995 en 1997 veel interessante gegevens opleverde, een opvolger in 1999? Op de drempel naar de 21ste eeuw is samenhang immers van groot belang!
Marktwerking is een belangrijk onderdeel van innovatie. Gezonde marktwerking moet toetreding van nieuwe ondernemers mogelijk maken. De staatssecretaris heeft daarover een aantal uitspraken gedaan. Ik geef wat cijfers. Nederland kent een relatief gering aantal ondernemers in vergelijking tot andere Europese landen. Het gaat hier om 40,7 per 1000 inwoners. Eigenlijk is dit nog steeds gelijk aan de situatie in 1972. Slechts 7% van de hogeropgeleiden denkt aan het starten van een eigen bedrijf, tegen 50% in de VS. Kleine bedrijven groeien nauwelijks door. Wij moeten niet blijven steken in het onderzoeken van de redenen daarvan, er moet beleid ontwikkeld worden. Hoe denkt de regering deze knelpunten op te lossen?
Gisteren ontvingen wij de MDW-2-operatie. Het gaat daarbij om onderdelen in de gezondheidszorg, het onderwijs en de volkshuisvesting. Wij zijn zeer geïnteresseerd in de manier waarop de aanpak plaatsvindt. Het bedrijfsleven en maatschappelijke organisaties zullen daarbij beter betrokken worden. Is er al geëvalueerd wat er is gebeurd met de resultaten van de eerste MDW? De overheid moet immers klein, krachtig en flexibel zijn. Wat zij doet, moet zij goed doen. Marktprikkels die leiden tot doelmatigheid, vormen het geschikte middel om uitvoerders van publieke taken te confronteren met de gevolgen van hun handelen. Een aantal sectoren zal efficiënter en klantgerichter moeten gaan werken. Als de overheid zich echt richt op de burger, wordt zij geloofwaardiger. Het beleid moet dan wel zodanig gestalte krijgen, dat de burger door de bomen van regelgeving nog wel het bos blijft zien.
De heer Rabbae (GroenLinks):
Als wij kijken naar de introductie van de marktwerking in de thuiszorg, de Ziektewet en min of meer ook in het openbaar vervoer, bent u dan van mening dat de overheid daar iets goeds heeft gedaan, mevrouw Voûte?
Mevrouw Voûte-Droste (VVD):
Bij de marktwerking in deze sectoren moet de overheid veel duidelijkere randvoorwaarden stellen. Er moeten randvoorwaarden gesteld worden bij toegankelijkheid, kwaliteit, bereikbaarheid, etc. Dat soort randvoorwaarden moet worden gesteld. Binnen die normen kan er ontzettend veel gebeuren. Ik denk dat de overheid op bepaalde onderdelen niet duidelijk genoeg geweest is en nog steeds niet is. Daarom zie ik zeer uit naar die tweede MDW-operatie. Daarbij moet reeds in het beginstadium heel duidelijk worden aangegeven waar die randvoorwaarden liggen.
De heer Rabbae (GroenLinks):
Vond u het dan achteraf gezien niet onzorgvuldig dat in die drie sectoren de marktwerking geïntroduceerd werd zonder dat de randvoorwaarden duidelijk gesteld zijn? Dat zou toch niet mogen gebeuren van de kant van de overheid?
Mevrouw Voûte-Droste (VVD):
Ik denk dat het bij de thuiszorg helaas mislukt is omdat de randvoorwaarden niet duidelijk aangegeven waren. Als dat wel gebeurt, kan er heel goed en duidelijk marktwerking geïntroduceerd worden, ook in de thuiszorg. Ik wijs in dit verband op private poliklinieken. Als je duidelijk stelt hoe het moet gebeuren, kan dat ten gunste komen van doorstroming, van het verkleinen van wachtlijsten, etc. Ik ben ervan overtuigd dat het veel beter kan. De regering heeft een nieuwe kans om daaraan inhoud te geven. Ik zie daar zeer naar uit.
Semi-overheidsbedrijven mogen ook niet concurrentievervalsend zijn ten opzichte van het private bedrijfsleven. Ik hoop dat de lex-Cohen zo snel mogelijk wordt ingevoerd. Daaruit moet ook kwaliteit spreken. Hoe liberaler de markt, hoe scherper het toezicht. Goed toezicht is een van de kerntaken van de overheid. Juist liberalen zijn voor de taken van die overheid, maar dan moet zij klein en flexibel zijn en niet uitdijen. De overheid moet eigenlijk als marktmeester optreden. De toezichtsorganen zijn op dit moment te talrijk, want toezicht is een taak van die overheid. Ik ben dan ook benieuwd naar het stappenplan en de termijn waarop de minister de NMA wil verzelfstandigen. De vervolgvraag is om de OPTA en de DTE, de nieuwe toezichthouder in de Elektriciteitswet, onder te brengen in de NMA. In de toezichtstructuur moet versnippering worden voorkomen. Het is heel belangrijk dat juist aan het toezicht inhoud wordt gegeven op een bedrijfseconomische wijze. Ook daarbij zal de politiek soms de hand in eigen boezem moeten steken. Het is van groot belang dat het toezicht plaatsvindt opdat nieuwe concurrentie plaatsvindt. Door nieuwe concurrenten op de markt toe te laten krijg je vanzelf innovatie, klantgerichtheid en uiteindelijk de beste prijs-kwaliteit- verhouding voor de klant en de burger. Er is dan ook nog heel veel te doen, mits die toezichthouders inderdaad op bedrijfseconomische gronden toezicht houden op mededingingsgebied.
Een belangrijk punt bij de mededinging is dat inhoud wordt gegeven aan datgene waarmee het bedrijfsleven al een tijd bezig is met de zogenaamde 40 aanbevelingen van de commissie-Peters in het rapport 'Corporate governance', met name de zeggenschap van diegenen die ook het economisch bezit hebben. Ik denk dat, zoals in MDW-2 wordt aangegeven, sommige wetten gemoderniseerd moeten worden en moeten passen in deze tijd. Ik zie graag een visie van de regering, op welk moment de evaluatie van de 40 aanbevelingen van de commissie-Peters aan de orde zal worden gesteld.
Ik kom bij de kracht van onze economie.Voûte-Droste Een van de sterke punten van ons land zijn de mainports. Ik noem de mainport Schiphol, waarover recent heel veel te doen is geweest. De bereikbaarheid van Schiphol en Rotterdam is van essentiële betekenis. Wat Schiphol betreft moeten wij vooral uitkijken naar de spoedige aanleg van de vijfde baan. Dat moet na dertien jaar discussiëren wel de conclusie zijn. Ook op economisch gebied en op het gebied van de werkgelegenheid wil ik de cijfers van Schiphol noemen. Op dit moment geeft Schiphol een werkgelegenheid van zo'n 100.000 banen, maar met de aanleg van de vijfde baan worden dat er zo'n 125.000, zowaar 25.000 meer. Op dit moment is de omzet op Schiphol zo'n 10 mld. oftewel 2% van ons bruto nationaal product. Met de vijfde baan zal dat zo'n 3% worden. Ik meen dat het van groot belang is dat de vijfde baan, na dertien jaar discussiëren en na de toespitsing van de laatste maanden, wordt aangelegd via een lex specialis, waardoor de rechten van de burger worden gewaarborgd en uiteindelijk zo snel mogelijk het doel wordt bereikt, te weten 5000 minder geluidgehinderde woningen.
De heer Van Walsem (D66):
Voorzitter! Er ligt hier toch een wetsvoorstel betreffende de aanleg van de vijfde baan? Of vergis ik mij daarin?
Mevrouw Voûte-Droste (VVD):
Jawel, maar daarvoor zijn nog 408 vergunningen nodig zijn van het Rijk, waterschappen, provincies en gemeenten. Het zou een goede zaak zijn dat daarover het politieke besluit is genomen en dat duidelijk is dat al die vergunningen in één wet komen, een lex specialis waarin de rechten van de burgers worden gewaarborgd. Dat kan door goede onteigeningsonderdelen, maar al die vergunningen moeten op één moment in één wet worden gelegd. Als wij dat niet doen, dan kan er bij die 408 vergunningen weer eindeloze vertraging ontstaan. Dat willen wij toch niet. Wij willen 5000 minder geluidgehinderde woningen. Wij willen dat op die manier een belangrijk element in onze economie kan doorgroeien.
De heer Rabbae (GroenLinks):
Vorige week heeft de Kamer gedebatteerd over Schiphol. Ik neem aan dat mevrouw Voûte toen in Nederland was.
Mevrouw Voûte-Droste (VVD):
Ben ik dan zo vaak in het buitenland, mijnheer Rabbae?
De heer Rabbae (GroenLinks):
Af en toe wel. Dan mis ik u; dat begrijpt u wel. Ik vraag mij af of u nu een nieuwe dimensie aan dat debat wilt toevoegen. Of is het eigenlijk meer van hetzelfde?
Mevrouw Voûte-Droste (VVD):
Het is een herhaling van wat de VVD al jaren zegt, maar nu zeg ik het vanuit economisch perspectief. Ik heb aangegeven dat de VVD de economische positie van het bedrijfsleven van groot belang vindt en dat de werkgelegenheid daarin voor haar een belangrijk onderdeel is. Daarom heb ik ook cijfers gegeven. Ik heb ook de randvoorwaarden daarvoor genoemd en dat is die lex specialis. Ik hoop daarmee op uw steun te kunnen rekenen. Ik neem aan dat het voor u ook interessant is als er 5000 minder geluidgehinderde woningen komen.
De heer Rabbae (GroenLinks):
U weet wat GroenLinks op dit punt vindt. Natuurlijk zijn wij niet blind voor de economische waarde van Schiphol, maar aan alles is een grens, ook aan Schiphol. Zelfs aan het leven is een grens, zoals u weet. Telt de economische waarde van Schiphol voor u eigenlijk als enige waarde als het gaat om de positie van Schiphol in het hele debat? Of bent u als VVD'er ook gevoelig voor andere waarden, zoals de waarde van het milieu? Deze laatste waarde is belangrijk voor het voortbestaan van mensen in de omgeving van Schiphol.
Mevrouw Voûte-Droste (VVD):
Voor de VVD geldt dat Schiphol de economische motor van Nederland is. Schiphol is belangrijk voor onze economie en voor de werkgelegenheid. Wij vinden die 125.000 banen uitzonderlijk belangrijk. Daarnaast achten wij het milieu van groot belang. De aanleg van de vijfde baan zal resulteren in 10.000 geluidgehinderde woningen in plaats van 15.000. Dat zijn er dus 5000 minder en dat willen wij vooropstellen.
De heer Leers (CDA):
Bent u het eens met mijn suggestie om de minister van Economische Zaken te vragen om een notitie, waarin zij haar visie geeft op de economische betekenis van de mainport Schiphol.
Mevrouw Voûte-Droste (VVD):
U bent mij voor. Ik heb dit onderdeel niet voor niets geïntroduceerd bij de behandeling van deze begroting. Het is natuurlijk heel wonderlijk dat de positie van Schiphol altijd van een andere kant werd benaderd. Ik krijg graag van de minister een nadere onderbouwing van de berekeningen die ik heb aangedragen, waarbij het gaat om draagkracht en werkgelegenheid.
Voorzitter! In april 1998 zijn afspraken gemaakt over het noorden van het land en die zijn terecht herbevestigd in het regeerakkoord. De adviezen van de commissie-Langman zijn niet alleen van belang om nog steeds de zwakke sociaal-economische structuur van Noord-Nederland te versterken; net zo belangrijk is evenwel dat die sterke ruimtelijke structuur van Noord-Nederland ook een grote bijdrage kan leveren aan de totale economische ontwikkeling van ons land. Beide bewindslieden zal dit aanspreken. Wanneer kunnen wij de uitwerking van de definitieve afspraken tegemoetzien?
Daarmee kom ik op het cluster van een belangrijk onderdeel, namelijk het MKB als banenmotor van Nederland. Is de versnippering van het EZ-instrumentarium een van de oorzaken van de geringe bekendheid van het EZ-instrumentarium bij het MKB? Hoe is de vraaggeoriënteerdheid van de regelingen? Hoe wordt de bekendheid ervan verbeterd? Op dit punt is in de begroting het een en ander aangegeven, maar ik zou graag zien dat dit beter wordt gestroomlijnd.
Een sterke vereenvoudiging van de Europese subsidieaanvragen is noodzakelijk. Kan de regering daar iets aan doen? De cofinanciering door de Nederlandse overheid is regelmatig een knelpunt. Hoe denkt het kabinet deze problemen op te lossen? Wat is de reden van de talrijke exploitatiesubsidies? Is er een algehele lijn voor projectsubsidies niet een doelmatiger instrument?
Dan de kennis en de aansluiting op de arbeidsmarkt. Ik zag gelukkig dat daaraan in de MDW-2-operatie veel aandacht wordt besteed. Ik herhaal nog eens dat er een groot tekort is aan technisch geschoold personeel: een tekort van 10.000 IT'ers. Hoe zal de regering die problemen, zoals een betere aansluiting van onderwijs op de arbeidsmarkt, oplossen? Daarbij leg ik de nadruk op het grote belang van vakbekwaamheid. Welke acties worden ondernomen om de VVD-motie, strekkende tot een reductie met 25% – verschillend sprekers hebben daarop gewezen – uit te voeren? Komt er een projectmatige aanpak? Hoe zit het met het tijdschema in dit kader? Ik denk dat de eenloketbenadering daarbij een belangrijke rol zal spelen. Een betere invoering van informatie- en communicatietechnologie zal die administratievelastendruk sterk kunnen reduceren. Wanneer kunnen we het verslag van de commissie-Slegte tegemoetzien? Tevens werd in de MKB-toets op twee onderdelen gezegd dat de voorgenomen regelgeving getoetst zal worden op effecten voor het bedrijfsleven. Kan de MKB-toets geïntroduceerd worden als bestaande bedrijfseffectentoets en zo opnieuw tot leven komen? Ik denk dat dat belangrijk is.
Voorzitter! Wij zien er zeer naar uit dat elk bedrijf binnen het MKB in aanmerking komt voor terugsluis van de ecotaks. Kan de minister van EZ waken voor een evenwichtige terugsluis?
Wat gebeurt er met de 100 mln. aan MAP-gelden die nog in de energiebesparingsfondsen zit ten behoeve van het MKB, als het MAP in het jaar 2000 wordt afgeschaft? Op welke wijze kan het MKB beter betrokken worden bij de openbare aanbestedingen? Kan onderzocht worden of een cluster van MKB'ers een groter aandeel kan krijgen in het Nederlandse en Europese aanbestedingsbeleid?
Winkelcriminaliteit kost het bedrijfsleven 750 mln. per jaar. Een voortvarende aanpak is noodzakelijk. Kan de minister samen met de minister van Justitie bevorderen dat een standaardformulier gebruikt wordt bij de aangifte? ICT kan daarvoor gebruikt worden. Het kan een betere databank opzetten van de verdachten.
Het is van groot belang dat de overgang naar de euro op zo kort mogelijke termijn zal plaatsvinden. Wat zal de inzet van EZ daarbij zijn?
Voorzitter! Het toeristisch beleid is belangrijk. Er werken 240.000 mensen in de toeristische sector. De omzet levert een zeer belangrijke bijdrage aan onze economie. Het blijkt dat er bij 1% groei van de bestedingen 4000 arbeidsplaatsen bijkomen. Dat gebeurt met name in sectoren waar we graag arbeid willen vinden. Ik denk aan herintredende mensen en laaggeschoolden. Ik heb een tienpuntenplan naar voren gebracht. Ik wil enkele punten noemen en een reactie van de regering hierop vragen. Welke maatregelen wil het kabinet nemen om een krachtiger beleid te voeren? De staatssecretaris van EZ heeft daar al aardige dingen over gezegd, maar dit gaat over de grenzen van het ministerie van EZ heen. Het betreft ook recreatie bij LNV en cultuur bij OCW. Kan er een gezamenlijk beleid komen waarmee de toeristisch-recreatieve sector een punt op de agenda wordt? Ik doe enkele suggesties. Wij hebben eergisteren een boekje gekregen van VNO-NCW samen met MKB Nederland, genaamd 'Vrije tijd maakt banen'. Er staan veel leuke ideeën in. Kunnen deze uitgevoerd worden? Ik mis bijvoorbeeld een jaarthema dat lang van tevoren samen met het bedrijfsleven wordt vastgesteld. Ik mis voor 1999 een thema voor het jaar 2000. We zouden daarvoor punten in de sectoren waarin we sterk zijn in Nederland bij elkaar kunnen brengen. Nederland heeft een wereldfaam op het gebied van zijn sterrenwacht en de astronomie. Wij hebben een fantastisch Lucht- en ruimtevaartlaboratorium en we hebben veel ICT. Is het niet aardig om volgend jaar op de drempel naar de 21ste eeuw een thema te maken waarop bedrijfsleven, overheid, wetenschap en musea kunnen inspelen? Ik denk aan het science centrum New Metropolis dat in de problemen zit. Graag hoor ik een reactie.
Musea hebben met tentoonstellingen zoals die over Vermeer een belangrijke toeristische bijdrage geleverd voor Nederland. Toch moeten ze hun projecten helemaal binnen hun eigen budget financieren. Kan er een revolving fund van 5 mln. komen ten behoeve van de musea, opdat zij projecten doen rond exposities? Dat betekent dat het ook weer terugkomt. Het kan misschien uit een TOK komen, want wij hebben gelukkig nog TOK. Als de musea inderdaad die speciale exposities inrichten, is dat een incentive voor het toerisme.
Ik geef een ander voorbeeld: sportevenementen. Het WK hockey heeft dit jaar in Utrecht plaatsgevonden. Men heeft berekend dat dit WK 27 mln. voor de regio Utrecht heeft opgebracht. Grote sportevenementen oefenen immers aantrekkingskracht uit op mensen en op het bedrijfsleven. Het zou goed zijn om in samenspraak met die betrokken sportorganisaties te bezien op welke wijze de agenda van Holland promotie en handelsbevorderende activiteiten kan worden afgestemd op de agenda van de topevene- menten. Op welke wijze is de staatssecretaris van plan om sport als middel voor Holland promotie in te zetten? Is het ministerie bereid om te onderzoeken of er een financiële bijdrage kan komen – wellicht ook uit het TOK – voor de performance 2000 in de aanloop naar de olympische spelen 2000?
Voorzitter! Ik kom te spreken over vernieuwing en technologie. Informatie- en communicatietechnologie is de uitdaging voor de economie op de drempel naar de 21ste eeuw. 50% van de nieuwe bedrijvigheid die vorig jaar is ontstaan, is gerelateerd aan ICT. Er zijn berekeningen dat 70% van de banen in de 21ste eeuw met ICT verbonden zal zijn. Door beter gebruik te maken van de ICT kan de administratievelastendruk doelmatiger bestreden worden en zal de burger ook beter bereikt worden, evenals de ondernemers in het MKB. Welke stappen zijn nu echt ondernomen om de overheid als launching customer en veeleisende klant doelmatiger te laten werken? Hoe is de voortgang van het Overheidsloket 2000?
Er is al veel gezegd over de millenniumproblematiek. Die problematiek vraagt alle aandacht. Hoe groot is de achterstand van Nederland ten opzichte van de Verenigde Staten? 'Twinning' is een goed initiatief. Het project pc's in het onderwijs stuit op problemen. Wij willen voorstellen om op de derde woensdag in mei extra aandacht te geven aan de samenhang in alle ICT-projecten, ook over de grenzen heen. De versnippering van de overheidsinitiatieven is immers ondoelmatig. Educatieve software en de productie van software kunnen geweldige exportinstrumenten zijn voor Nederland. En eigenlijk is er nog behoefte aan dat deltaplan voor de ICT teneinde samen met onze kennisinstituten, het topinstituut telematica, het bedrijfsleven en de overheid een krachtige voortgang van ICT te realiseren. Samen met die twinning centers, als Broeinest, Mediaplaza en Gigaport, moet dat bevorderd worden. Wanneer komt er duidelijkheid over de ICES-gelden?
Ik betrek er elektronische handel bij, omdat de nieuwe toepassingen van ICT in het bedrijfsleven gestimuleerd moeten worden. Elektronische handel brengt nu 1 mld. op. Willen wij het echt toegankelijk laten zijn, dan moet het klantvriendelijker worden en moet er duidelijkheid zijn over het betalen via Internet. Een Nederlands bedrijf heeft spraakgestuurde software ontwikkeld. Ik hoop dat die techniek grote ingang zal vinden.
Ik kom te spreken over de kansen op biotechnologisch en biomedisch gebied. Heeft de staatssecretaris nog nieuwe ideeën om die krachtig te bevorderen? Er zal meer synergie moeten ontstaan tussen de branchecentra voor technologie en de op te zetten technocentra en Mediaplaza. Bezuinigingen op technologie mogen niet ten koste van het MKB gaan, want juist KIM en andere faciliteiten waren zo belang- rijk voor het MKB. Kunnen die toch voortgezet worden?
Voorzitter! Ik rond af met export en buitenlandse economische betrekkingen. De resultaten van de taskforce exportbevordering moeten zo snel mogelijk worden ingevoerd en tevens moet een aanvang worden gemaakt met een tweede ronde van de taskforce. Voorts moeten de nog openstaande punten met het bedrijfsleven besproken worden. In 1999 zullen voorbereidingen worden getroffen voor de nieuwe onderhandelingen in het kader van de WTO. Wat is de inzet hierbij en wat zijn de prioriteiten van de bewindslieden? Tot slot dient de samenhang tussen exportbevordering en investeringsbevordering te worden versterkt. Ik wijs bijvoorbeeld op het gebrek aan kennis van de Franse taal. Er zijn berekeningen dat dit gebrek ons in de export 7 mld. kost. Daar moet dus aandacht aan worden besteed.
Ik concludeer dat er meer samenhang nodig is in toezichtstructuren, in het EZ-instrumen- tarium, bij het toeristisch beleid en op het belangrijke en kansrijke terrein van de ICT. Ook is meer samenhang nodig in het exportinstrumentarium en bij de investeringsbevordering. Kortom, er is sprake van een uitdaging bij de belangrijke interventietaak voor de nieuwe bewindslieden op EZ. Dat doet mij denken aan een Oudhollands spreekwoord. De nieuwe bewindslieden zullen moeten handelen en onderhandelen. Het is een interventietaak. Het spreekwoord luidt: Een bekwaam handelaar weet van een koperen penning nog een goudstuk te wrijven. Dat is wat ik de bewindslieden toewens bij de invulling van hun taak.
De heer Van Walsem (D66):
Mevrouw de voorzitter! Is het behoedzame scenario van het kabinet voorzichtig genoeg, gezien de economische en financiële problemen in Azië en Rusland?
D66 is van mening dat 9% groei voor de komende vier jaar op basis van de huidige inzichten voorzichtig genoeg is. Sombere verwachtingen op basis van 'als dit' en 'als dat' hebben het nadelige effect te dreigen zichzelf waar te maken. De 4% groei van 1998 zit al in de knip met de stijging van 175.000 arbeidsplaatsen. Met het elke maand of tweemaandelijks bijstellen van de begroting vervallen wij weer in grote onrust en dus in een hijgerig begrotingsbeleid, juist nu wij zo blij waren daarvan af te zijn. De beurskrach van 1987 heeft economisch ook niet tot een grote recessie geleid. Dat is weliswaar geen garantie, maar de constatering kan ons behoeden voor een te groot doemdenken. Een en ander neemt echter niet weg dat alertheid geboden is en dat onze internationale concurrentiekracht op peil moet blijven. Onzes inziens is het millenniumprobleem het grootste economische gevaar!
Marktwerking is een middel om te zorgen dat er gezonde concurrentieverhoudingen zijn en blijven, waarbij taken die de overheid uitvoert immer tegen het licht gehouden moeten worden om te bezien of marktpartijen die niet beter kunnen uitvoeren. Indien het uitvoeringstaken betreft die een overheidsbelang dienen, zal de overheid daar stringente voorwaarden aan en ook toezicht op moeten stellen. De ervaringen met toezichtsorganen als NMA en OPTA vereisen alle aandacht, omdat deze instellingen nog in de kinderschoenen staan en het niet wenselijk lijkt de NMA op grote afstand van de overheid te stellen, zoals bij de OPTA al wel is geschied. Met andere woorden, een eventueel ministerieel ingrijpen is bij de OPTA al veel moeilijker dan bij de NMA, hetgeen bij het geschil tussen OPTA en KPN al bij voorbaat een gevoel van machteloosheid teweegbrengt.
De suggestie van de minister om ook de NMA versneld tot een ZBO te maken, lijkt ons dan ook niet verstandig. Als de OPTA wordt ondergebracht bij de NMA, zoals ook mevrouw Voûte heeft voorgesteld, kan er een betere bedrijfseconomische afweging plaatsvinden. Er zou dan sprake zijn van een kamer bij de NMA. Wanneer een niet zelfstandige NMA dit in de weg zou staan, wil ik daaroverheen stappen.
Mevrouw Van Zuijlen (PvdA):
Waar baseert de heer Van Walsem zijn zorgen op? De recente uitspraken van de OPTA liggen immers volstrekt in lijn met wat de NMA vindt. Deze uitspraken zijn ook volledig afgestemd met de NMA.
De heer Van Walsem (D66):
Mevrouw Van Zuijlen stelt dit wel, maar voorlopig hebben NMA en OPTA niets met elkaar te maken. Men kan er misschien informeel overleg over gepleegd hebben, maar dat is men niet verplicht. Ik heb de vrees dat de uitspraken van de OPTA een klein beetje hun doel voorbijschieten. Ik heb juist bij de bedrijfseconomische toetsing minder vertrouwen in de OPTA dan in de NMA. Het is beter om de versnippering tegen te gaan en de OPTA onder de paraplu van de NMA te brengen. Misschien dat er dan wat beter op gelet wordt.
Mevrouw Van Zuijlen (PvdA):
Ter informatie van de heer Van Walsem meld ik dat er via samenwerkingsprotocollen tussen NMA en OPTA moet worden overlegd. Dat is ook gebeurd, tot tevredenheid van iedereen. De heer Van Walsem velt nu een politiek oordeel over de OPTA. Dat bevestigt mij alleen maar in mijn opvatting dat ik blij ben dat de OPTA op afstand is gezet van de politiek.
De heer Van Walsem (D66):
Ik spreek geen oordeel uit over de uitspraak van de OPTA. Ik vrees echter dat, juist omdat deze organen in de kinderschoenen staan, wellicht het doel voorbijgeschoten zou kunnen worden. Ik weet het niet zeker. Mijn gevoel is hier echter niet zo positief over. De OPTA wat dichter bij de NMA brengen zou wellicht beter zijn voor de Nederlandse economie. Ook voor bedrijven die sleutelposities in Nederland innemen, is dat van belang. Ik ga dan niet in op de opmerking dat de politiek op grote afstand moet staan.
Mevrouw Van Zuijlen (PvdA):
Het gevoel is toch een minder goede raadgever dan de feiten. De OPTA is nu al verplicht om met de NMA samen te werken. Het maakt dus niet uit of de NMA wel of niet zelfstandig is.
De heer Van Walsem (D66):
De feiten zijn nu toch dat er een maximale rendementseis gesteld wordt. Ik moet zeggen dat ik daar niet erg gelukkig mee ben. Dat ingrijpen is volgens mij niet conform de bedoeling van de wetgever.
Mevrouw Van Zuijlen (PvdA):
Feit is dat de NMA daarmee akkoord is gegaan en dat de minister vervolgens geen aanwijzing heeft gegeven, gelukkig maar.
De heer Van Walsem (D66):
Dat is dan reden temeer om de NMA nog niet meteen tot een zelfstandig bestuursorgaan te maken, zoals het voornemen van de minister is. Daar was ik al wat voorzichtig in. Ik zei al dat wij daar nog maar even mee moesten wachten en dat wij de termijn die wij vorig jaar hadden afgesproken in acht moesten nemen.
Mevrouw Van Zuijlen (PvdA):
Voorzitter!...
De voorzitter:
Dit is de laatste keer.
Mevrouw Van Zuijlen (PvdA):
Ik wil nog even iets zeggen over de rendementseis. Mevrouw Voûte maakte daar ook al heel impliciet een opmerking over. De Europese wetgeving geeft gewoon de mogelijkheid om dit soort dingen te doen en in Engeland was het al gewoonte om dit te doen. Wat dat betreft begrijp ik de zorgen van de heer Van Walsem hierover niet zo goed. Bovendien is het tijdelijk en wordt nu weer overgegaan op tariefplafonds.
De heer Van Walsem (D66):
Net zo goed als mevrouw Van Zuijlen mag ik er een oordeel over uitspreken.
Mevrouw Voûte-Droste (VVD):
Waar het de toezichthouders om gaat, en dat is inderdaad ongelooflijk belangrijk, is dat er nieuwe toetreders op die markt kunnen komen die ervoor zorgen dat de tarieven voor de klant interessant worden. Die nieuwe toetreders moeten, net als de oud-monopolist, kunnen investeren in vernieuwing. Het argument om een stop te zetten op het rendement, is inderdaad moeilijk. Mevrouw Van Zuijlen stelt nu wel dat iedereen tevreden is, maar dat is niet zo, want die nieuwe toetreders waren hier juist ongelukkig over. Als wij nu als uitgangspunt nemen dat er nieuwe concurrentie moet komen en dat bedrijfseconomisch toezicht het uitgangspunt zal zijn voor alle toezichthouders, dan denk ik dat wij elkaar flink kunnen vinden.
De heer Van Walsem (D66):
Ik heb het in ieder geval zo bedoeld dat enige voorzichtigheid geboden is en ik denk dat die boodschap is overgekomen.
De heer Rabbae (GroenLinks):
Voorzitter! Ik begrijp dat het standpunt van collega Van Walsem ten aanzien van de OPTA, namelijk het meer op een afstand plaatsen van de OPTA ten opzichte van de politiek, is ingegeven door de interventie van de OPTA bij KPN. Klopt dat?
De heer Van Walsem (D66):
Nee, dat heb ik zo niet gezegd. Ik heb gezegd dat ik de OPTA liever bij de NMA zie, omdat ik denk dat men daar dichter bij de markt staat en er een betere toetsing zou kunnen plaatsvinden. Ik heb mijn vrees uitgesproken over de grote afstand van de overheid. Die heeft men bij de NMA toch wat minder. De opmerking over die overgangsperiode is mede ingegeven doordat ik niet onverdeeld gelukkig ben met de uitspraak.
De heer Rabbae (GroenLinks):
Dat is zo. Is de heer Van Walsem van mening dat het standpunt van de OPTA over de tarieven van KPN onjuist is?
De heer Van Walsem (D66):
Ik denk dat het niet goed is om daar hier een uitspraak over te doen.
De heer Rabbae (GroenLinks):
Impliciet wel.
De heer Van Walsem (D66):
De heer Rabbae probeert mij nu een uitspraak te ontlokken. Ik heb gezegd dat ik mij afvraag of die markteconomische toetsing wel voldoende is uitgevoerd. In elk geval bekruipt mij een gevoel van machteloosheid. Daarom heb ik gezegd dat wij even moesten wachten met het op afstand brengen van die toezichtsorganen, zeker de termijn die wij al hadden afgesproken.
Mevrouw de voorzitter! Er zijn nog wat zaken, zoals gas, drinkwater, post, afvalverwerking en openbaar vervoer, die binnen afzienbare termijn aan bod komen om te worden geprivatiseerd, dan wel geliberaliseerd. Het toelaten van concurrentie moet niet gepaard gaan met het verkwanselen van Nederlandse bedrijven c.q. het dusdanig belemmeren van die bedrijven, dat zij op langere termijn het hoofd niet boven water kunnen houden en/of failliet gaan of worden overgenomen door buitenlandse concurrenten. Dat geldt met name voor bedrijven die een sleutelpositie in onze economie innemen en/of een taakveld hebben dat van groot belang is in onze samenleving.
Ik kom bij de technologie. De raad van Amsterdam heeft op 16 juni 1997 nog eens vastgesteld dat meer investeren in menselijk kapitaal, onderzoek en ontwikkeling bevorderen en van wezenlijk belang is voor economische groei en werkgelegenheid. Europa blijft echter achter bij de Verenigde Staten en Japan. Van het bruto binnenlands product besteedt Europa 1,9%, de Verenigde Staten 2,45% en Japan 2,95% aan research en development. Dit leidt vervolgens tot een handelsbalans van Europa met de rest van de wereld van geavanceerde O&O-producten met een tekort voor Europa, dat de afgelopen jaren is vertienvoudigd. Teneinde de noodzakelijke milieudoelstellingen te kunnen behalen, zal ingezet moeten worden op doorbraaktechnologieën en dat is een kwestie van de langere termijn. Fundamenteel onderzoek is daarvoor onontbeerlijk en daarvoor zijn ook de grote bedrijfslaboratoria van groot belang. De 60 mln. ten behoeve van EET zou gedeeltelijk ingezet kunnen worden voor ondergronds vervoer in Zuid-Limburg. Teneinde de bruikbaarheid van subsidieregelingen te vergroten, zou een stroomlijningsoperatie een goede zaak zijn.
Het benadrukken van het belang van het MKB voor onze welvaart blijft noodzakelijk. Het bij de bezuinigingen ontzien van het MKB is dan ook alleszins te rechtvaardigen. Het terugdringen van de administratievelastendruk moet dus voortvarend aangepakt worden. Het instellen van een commissie uit het bedrijfsleven is een goede zaak. Als vuistregel geef ik nog mee: voor elke nieuwe regel moeten er ten minste twee andere geschrapt worden.
De Vestigingswet kan onzes inziens niet veel verder worden uitgekleed. Controle door de Economische controledienst op de naleving van de Vestigingswet moet opnieuw worden ingevoerd teneinde concurrentievervalsing tegen te gaan en het naleven van de huidige regels te bevorderen.
Het bevorderen van (succesvolle) starters en technostarters houdt de aandacht van de minister. Toerisme heeft een stuk groeipotentieel. Het is schoon en geografisch verdeeld. Hoe kunnen wij dit verder versterken? Speciale aandacht vraag ik ook voor het fenomeen 'industrieel toerisme': bijvoorbeeld het bezichtigen van afvalverbranders.
Het aantal werknemers bij Nederlandse starters is lager dan in het buitenland. De minister wil dit bevorderen, maar waarom is mijn motie, Kamerbreed aangenomen, inzake het faciliëren van de eerste werknemer niet uitgevoerd? Verminder de administratieve lasten van de eerste werknemer. Het antwoord op de vraag waarom de motie niet is uitgevoerd, houdt onder meer in dat de afdrachtskorting wat ingewikkelder lag. De minister geeft wel toe dat de administratieve lasten van de eerste werknemer buitengewoon hoog zijn. Er is misschien stringent omgegaan met het dictum van de motie, maar ik had graag een grotere creativiteit van het departement gezien om de motie uit te voeren. Het antwoord dat de motie niet kan worden uitgevoerd, heeft mij niet overtuigd. Ik dring erop aan de motie wel uit te voeren. Ik heb die ingediend om ook de kleine winkelier te helpen bij het beter kunnen inspelen op de verruiming van de winkeltijden.
Het is maatschappelijk gezien onaanvaardbaar dat zoveel allochtonen en WAO'ers werkloos blijven. Ik doe hierbij een oproep aan werkgevers om hun vooroordelen overboord te zetten en deze zeer gemotiveerde mensen in dienst te nemen.
Toegezegd is 4,3 mld. en 1 à 2 mld. uit het FES aan het noorden des lands. Kan de coördinerend minister aangeven hoe dit wordt ingevuld? De IPR loopt in 1999 af. Hoe gaan wij hiermee verder? Geld uit de structuurfondsen is van groot belang voor onze regio's. Meer geld uit deze Europese fondsen zou onze nettobetalerspositie verbeteren. Hoe kijkt de staatssecretaris daartegenaan en welke stappen zal hij ondernemen?
De toegezegde nota ruimtelijk-economisch beleid zien wij gaarne tegemoet. Als een opmaat naar de vijfde nota ruimtelijke ordening wordt het nog spannend, met name de benutting van de corridors. Kent de minister het voorstel van de AVBB? Heeft het haar aandacht?
Het Hibin is succesvol met het binnenhalen van met name buitenlandse distributiebedrijven en hoofdkantoren in de omgeving van Schiphol. Heeft de minister cijfers over de toegevoegde waarde van deze bedrijven?
PPS, publieke-private samenwerking, komt slechts moeizaam op gang. Het centrum wordt ondergebracht bij Financiën. Anderen hebben hierover al gesproken. Ik denk dat het beter bij EZ kan worden ondergebracht, omdat EZ beter de taal spreekt van het bedrijfsleven dan Financiën. Het feit dat het heel moeizaam op gang komt, geeft voeding aan de gedachte om dat centrum bij EZ onder te brengen.
Mevrouw Voûte-Droste (VVD):
Is de heer Van Walsem het met mij eens dat PPS een succes kan worden door het bedrijfsleven er intensief bij te betrekken en dat de uitvoering zo zakelijk en functioneel moet zijn dat voor iedereen een win-winsituatie ontstaat?
De heer Van Walsem (D66):
Ik ben ervan overtuigd dat wij via de PPS-constructie geld kunnen krijgen van derden voor de financiering van projecten. Gezien het feit dat in de komende jaren 65 mld. nodig is voor infrastructurele werken en de overheid daar onvoldoende middelen voor heeft, is het prima om het bedrijfsleven erbij te betrekken. Met name kan winst worden geboekt op het gebied van efficiency door de knowhow te gebruiken die particulieren hebben. Er wordt gesproken over een bezuiniging van circa 20%. Dat is dus aanzienlijk, zeker gezien de bedragen waarom het gaat. Je moet als overheid ervoor zorgen dat, wil PPS een succes worden, duidelijke voorwaarden en garanties gelden. Laat ik een voorbeeld geven. Er mag een weg aangelegd worden met behulp van particulier geld. Er wordt van uitgegaan dat er per maand 10.000 auto's over die weg zullen rijden. Dan is het eenvoudig een rekensom te maken. Als niet gegarandeerd wordt dat die weg openblijft, maar de kans bestaat dat die weg over twee jaar dicht moet omdat andere mobiliteitsgedachten een rol gaan spelen, zal de particuliere investeerder daar niet in stappen. Ik bagatelliseer het nu even, maar duidelijk is dat er voorwaarden en garanties moeten gelden. Als dat gebeurt, kan PPS een heel mooi instrument zijn.
Mevrouw Voûte-Droste (VVD):
Zo is dat. Als men het bedrijfsleven er vroegtijdig bij wil betrekken, moeten de criteria duidelijk zijn. Wat doet u vermoeden dat EZ daar minder zakelijk mee zal omgaan dan Financiën?
De heer Van Walsem (D66):
Ik denk dat het meer zakelijk zal zijn.
Mevrouw Voûte-Droste (VVD):
Ja.
De heer Van Walsem (D66):
Ik heb u al bijna overtuigd, begrijp ik.
Mevrouw Voûte-Droste (VVD):
Ik kan mij niet voorstellen waarom er een verschil is tussen EZ en Financiën op het terrein van doelmatigheid en zakelijkheid.
De heer Van Walsem (D66):
Dat kan ik mij wel voorstellen. Ik denk dat het ministerie van EZ bij uitstek het ministerie is voor het bedrijfsleven en dat de contacten tussen dat ministerie en het bedrijfsleven veel intensiever zijn dan die tussen Financiën en het bedrijfsleven. EZ zal beter de taal van het bedrijfsleven spreken.
Mevrouw Voûte-Droste (VVD):
In elk geval gaat het bedrijfsleven altijd zakelijk te werk. Financiën en EZ worden geacht beide zakelijk te handelen. De minister van Financiën heeft met name op grond van de wetgeving tot taak om de doelmatigheid te bevorderen. Ik zal daar in elk geval sterk op aandringen.
De heer Van Walsem (D66):
Ik denk dat Financiën voor ondernemers een wat grotere drempel heeft dan EZ. Misschien kan het verschil daaruit verklaard worden. Het is echter geen zwart-witsituatie.
Mevrouw Voûte-Droste (VVD):
Wij waren samen met de andere leden van de vaste commissie voor Economische Zaken vorige week nog bij een belangrijk innovatief bouwproject en ik had niet de indruk dat de heren die daar aanwezig waren drempelvrees hadden voor wat dan ook.
De heer Van Walsem (D66):
Nee, maar als u erbij bent, zegt men altijd minder dan wanneer men met mij alleen is, geloof ik.
Innovatief aanbesteden kan spanning oproepen met Europese mededingingsregels. Hoe gaat de minister daarmee om? Innovatief aanbesteden leidt nu nog vaak tot een verzameling van een aantal kleine projecten tot één grote. Daarmee wordt het MKB meer en meer buitenspel gezet. Die verzameling van kleine projecten is lang niet altijd nodig. Als dat innovatief aanbesteden is, stelt het niet zo bar veel voor. Ik verzoek de bewindslieden daaraan aandacht te geven.
Het is zeer gewenst dat de overheid optreedt als launching customer in het kader van technologieprojecten. De Nederlandse ruimtevaartsector is opgeschrikt door recent AWT-advies. Ik wil in herinnering roepen dat wij nog vorig jaar of het jaar daarvoor uitdrukkelijk met de minister hebben gesproken. De voordelen van de ruimtevaart op technologisch gebied en de return op de gedane investeringen, maakten dat wij die 250 mln., Kamerbreed, van harte gaven. Ik ben dan ook benieuwd naar de reactie van de minister. Vooralsnog blijf ik het ruimtevaartproject steunen.
De schade door productieverlies als gevolg van het millenniumprobleem wordt nu al geschat op 7 mld. Ik heb al gezegd dat ik dit een groot gevaar vind. Vraag en aanbod van ICT'ers was niet goed op elkaar afgestemd. Wij hebben de advertenties gezien, maar vragen ons toch af of die afstemming er nu wel is. Een pilotproject als het Millenniumplatform, slaagt er niet in om concrete zaken aan te dragen. Dat is jammer. Concrete voorbeelden per branche kunnen werken, maar je moet wel ontzettend opschieten.
De bakstenenproblematiek sleept zich nog steeds voort. Bij projecten, zoals stadsverwarming en kolenvergassers, waar met instemming, zo niet met drang, van de overheid veel geld bij moest, moeten nu verrekend worden om zelfstandigen een kans te geven te overleven. Ik heb begrepen dat de energiesector heel veel vervroegd gaat afschrijven. Ik vind dat heel sterk. Ik kan mij voorstellen dat ik, als ik een start maak, ook alles in één keer zou willen afschrijven. Ik zou dit natuurlijk bij voorkeur op rekening van een ander doen, zodat ik zelf lekker verder kan gaan. Ik denk dat dit toch echt een beetje te veel gevraagd is. Het blijft echter een probleem. Wij begonnen met een problematiek van ongeveer 2 mld. Dit bedrag is inmiddels opgelopen tot 17 mld. Er zit echter wat ruimte in de energieprijs, omdat deze naar beneden gaat als gevolg van de marktomstandigheden. Je kunt dus de energiebedrijven, zonder de burger meteen heel veel pijn te doen, behoorlijk ter wille zijn. Dit zou op zichzelf een goede zaak zijn, maar ik mag toch hopen dat men op deze manier verre blijft van die 17 mld.
De heer Leers (CDA):
Voorzitter! Wij krijgen van de minister later uiteraard de laatste stand van zaken in de beroemde bakstenenproble- matiek. Dat wil zeggen de stand van zaken van de problemen waar de elektriciteitsbedrijven mee zitten. Ik wil de heer Van Walsem echter vragen naar de internationale concurrentiepositie van die bedrijven. Als ik het gemak zie waarmee hij zegt dat deze bedrijven genoeg kunnen afschrijven, vraag ik mij af of hij denkt dat die bedrijven nog echt internationaal aan de bak kunnen.
De heer Van Walsem (D66):
Het is natuurlijk onwijs dat je als je sinds jaar en dag een onderneming als een energiebedrijf leidt, van de ene dag op de andere sterk vervroegd gaat afschrijven. Dat slaat werkelijk nergens op. Dat is geen bestendige lijn. Die lui betalen geen belasting, maar normaal gesproken zou de belastingdienst zeggen dat dit geen bestendige lijn is, dat niet zomaar afgeweken kan worden en dat niet van de ene op de andere dag een ander afschrijvingspercentage kan worden ingevoerd. De andere baksteen is een andere problematiek. De overheid heeft er sterk op aangedrongen om daaraan mee te doen. Daarvoor zijn de bedrijven niet alleen verantwoordelijk. Als zij die baksteen mee krijgen, verzuipen zij. Dat zou ik zeker niet willen. Maar het moet wel redelijk blijven.
Mevrouw Van Zuijlen (PvdA):
Vindt de heer Van Walsem ook niet dat, in tegenstelling tot wat de heer Leers net zegt, de eerste zorg van de overheid niet zozeer de sector moet zijn? Tot op zekere hoogte moet dat natuurlijk een redelijke zorg zijn, maar de eerste zorg voor de overheid moet het belang van de elektriciteitsconsumenten zijn.
De heer Van Walsem (D66):
Ja, ik zei al dat de consument belangrijk is. O wee als de elektriciteitsprijs nog wat hoger wordt. Dan krijgen wij weer van die koopkrachtplaatjes waar ik zo'n ontzettende hekel aan heb. Dat zou ik niet willen.
Mevrouw Voûte-Droste (VVD):
Ik ben het wel eens met de heer Van Walsem, dat dit soort afschrijvingen niet op het conto van wie dan ook kunnen worden gebracht, zeker niet van de consument. Betreurt hij het echter niet dat het grootschalig productiebedrijf, dat zo dichtbij was en de hele sector een geweldige concurrentiepositie had kunnen geven, uiteindelijk is mislukt? Moet er misschien niet een ultieme poging worden gedaan om de bedrijven toch nog op dat heel kleine elementje bij elkaar te brengen? Dit soort problemen zouden dan niet ontstaan.
De heer Van Walsem (D66):
Ik ben het van harte met mevrouw Voûte eens. Het is buitengewoon jammer dat het GPB niet tot stand is gekomen. Willen wij het hoofd bieden aan de internationale concurrentie, dan moeten wij zorgen dat wij niet te klein zijn. Dat geldt ook op andere gebieden. Ik ben bang dat vier of vijf van die bedrijfjes het moeilijk krijgen om zelfstandig overeind te blijven. Economische Zaken heeft in de vorige periode ook gezegd dat het, als men bereid was er één bedrijf van te maken, bereid was om meer te doen. Ik zou er buitengewoon verguld mee zijn als de minister alsnog kans zou zien om dit voor elkaar te krijgen.
Mevrouw Voûte-Droste (VVD):
Voorzitter! Misschien is dit niet eens zozeer een taak voor de minister, maar meer nog een laatste gezamenlijke oproep, via u, aan de sector zelf. Temeer omdat het een heel bijzonder aanbod was waar wij eigenlijk tegen zijn – wij hadden het zojuist over mededinging – omdat die sector dan nog een korte tijd de kans zou hebben om een monopolist op de markt te zijn. En dat zou haar wel de kans geven om te kunnen concurreren in Europa.
De heer Van Walsem (D66):
Ja, van harte!
De heer Rabbae (GroenLinks):
Voorzitter! De heer Van Walsem zegt 'van harte' op de interventie van collega Voûte die het een goede zaak zou vinden om de elektriciteitsbedrijven te bundelen. Maar eigenlijk wil hij ook geen monopolie. Dat is een kwadratuur van de cirkel. U beiden bent voor goedkope concurrentie. Is het dan niet vreemd dat de overheid gaat helpen bij het oprichten van een monopolie?
De heer Van Walsem (D66):
Misschien heeft u dat niet helemaal kunnen volgen, maar ik denk dat de ontwikkeling van de energiemarkt zodanig is, dat wij achter elkaar internationale concurrentie in ons land krijgen. Concurrentie zal er ongetwijfeld zijn. Binnen die internationale concurrentie lijkt het mij gewenst een sterke Nederlandse concurrent te kunnen handhaven.
De heer Rabbae (GroenLinks):
Dat mag, maar u weet evengoed als ik dat die bundeling één consequentie heeft, namelijk een controle op de prijs van energie en elektriciteit. Dat mag toch niet het gevolg zijn?
De heer Van Walsem (D66):
Zolang het nog een monopolie zou zijn waaraan de klant gebonden is, moet de overheid waken over de prijs. Maar ik zeg u dat de internationale concurrentie op 1 januari binnenkomt. Er zullen wel concurrenten zijn en ze kunnen dus niet zomaar een prijs vragen die ze willen.
De heer Rabbae (GroenLinks):
Voorzitter! Dit was een 'kindje' van de voormalige minister van Economische Zaken, de heer Wijers. Vindt de heer Van Walsem, nu het mislukt is, dat dit een mislukking is van de opdracht van de heer Wijers?
De heer Van Walsem (D66):
Nee, want de liberalisering van de energiemarkt is een gegeven dat door Europa werd voorgeschreven en wij hebben daaraan te voldoen. Daarnaast ben ik voor concurrentie en dat wordt nu geregeld. Ik ben het wel met mevrouw Voûte eens, dat het jammer is dat wij nu vier Nederlandse bedrijven hebben die wellicht te klein zijn om dit te overleven en die gewoon opgeslokt zullen worden door grotere internationale bedrijven. Ik had dan liever één sterk Nederlands bedrijf gehad waardoor dat risico minder zou zijn.
Mevrouw Voûte-Droste (VVD):
Ik onderschrijf dat, maar over dat tarief zou gewaakt moeten worden door de toezichthouder elektriciteit en die moet weer ondergebracht worden onder de NMA. Uiteindelijk zal de reciprociteit in deze markt in Europa het grote onderdeel zijn. Als collega Van Walsem het ook daarmee eens is, trekken wij in dezen samen op.
De heer Van Walsem (D66):
Ja, dat klopt.
De reguliere energieheffing kan in verband met de internationale concurrentieoverwegingen niet door de distributiebedrijven worden geïnd. Een belangrijke rol in ons klimaatbeleid is weggelegd voor instrumenten als clean development mechanism en joint implementation. Samenwerking met Ontwikkelingssamenwerking lijkt hier meer dan noodzakelijk. Deze instrumenten kunnen mogelijk worden opgenomen in meerjarenafspraken.
De communicatie tussen overheid en burger kan een prioriteit zijn voor de bibliotheek; dat is prima. Maar houd de bibliotheek dan wel laagdrempelig in financiële zin.
Makelaars hebben een overgangstermijn gekregen van twee jaar om in te spelen op een tijdperk zonder beëdiging. De heer Brokx is hen behulpzaam, maar deze laatste praat blijkbaar niet met taxateurs-makelaars. Waarom gebeurt dat niet en kan de minister daar iets aan doen?
Postbussen binnen postkantoren moeten toegankelijk zijn voor private postbedrijven, anders wordt hun werk sterk belemmerd. De haalbaarheidsfaciliteit is vorig jaar verhoogd, zelfs tussentijds, en nu weer verlaagd. Dat lijkt ons niet zinnig.
Blijft de concurrentietoets, graag in combinatie met MKB-toets, gehandhaafd? De invoering van de euro moet, zoals D66 al per motie heeft neergelegd, in één dag plaatsvinden. Het nut van branchecentra voor technologie is in een recent rapport aangetoond. Welk vervolg geeft de overheid op de aflopende SBT-regeling?
Voorzitter! Ik kom ten slotte bij het FES. De voorfinanciering van de Betuwelijn, 3,6 mld., gaat ten koste van andere investeringen in de infrastructuur. Het is een voorfinanciering, maar als er in het voorjaar 1999 geen uitzicht is op private financiering van de Betuwelijn, dan is het geen voorfinanciering meer, maar financiering. Is dat de bedoeling? Kan de minister daarop reageren?
Mijn allerlaatste vraag betreft de voorfinanciering van het openbaar vervoer in Vinex-locaties en stadsgewesten uit het FES, waar een motie van D66 over is aangenomen. Hoe is daar de stand van zaken?
De heer Leers (CDA):
Voorzitter! Misschien mag ik de heer Van Walsem nog een vraag stellen over het FES. Hij had het net over de voorfinanciering van de Betuwelijn en ook van de HSL uit het FES, en stelde een vraag richting de minister. Maar hoe denkt hij er zelf over? Stel nu dat die voorfinanciering straks niet terugkomt: vindt hij het dan nog verantwoord om het te doen of niet?
De heer Van Walsem (D66):
Er zijn een aantal voorwaarden gesteld bij de realisering van de Betuwelijn en een van de voorwaarden is een gedeelte private financiering. Nu ben ik niet zo somber dat ik niet geloof in die private financiering, maar ik vind het wel een voorwaarde die ingevuld moet worden. Ik heb gisteren van de minister van Verkeer en Waterstaat begrepen dat zij zegt: ik weeg dat allemaal goed af; ik bekijk dat goed, want het moet allemaal goed gebeuren, en begin 1999 kom ik met die afweging. Ik ben dus niet zo somber dat ik niet meer geloof in die private financiering, maar ik vind het wel een eis die ingevuld moet worden.
De heer Leers (CDA):
U zegt: als dat niet ingevuld wordt, dan...
De heer Van Walsem (D66):
Dan hebben wij een probleem bij de afweging van wat wij zullen doen.
De heer Leers (CDA):
Dat ben ik met u eens.
Misschien mag ik u daarnaast nog een andere vraag stellen over het FES. Ik neem aan dat u het totaaloverzicht gezien hebt van het FES, van de inkomsten en de uitgaven. Daar is zo-even al door andere collega's op gewezen. De heer Bos zei dat je niet negatief in het FES kunt zitten. Hoe kijkt u tegen de inkomsten aan, de aardgasinkomsten, waarvan er de komende jaren ongeveer 1,5 mld. per jaar bij moet, gebaseerd op een dollarkoers van ƒ 1,85 en een prijs van ƒ 18,50 per barrel olie. Vindt u dat realistisch?
De heer Van Walsem (D66):
Ik vind het altijd erg moeilijk om ver in de toekomst te kijken. Ik ben al blij als ik één à twee jaar vooruit kan kijken, laat staan langer. Ik denk dat wij dat geen van allen kunnen. Je hebt op een gegeven moment een beleid, en ook een voeding is een structureel beleid. Je kunt dan niet bij elke fluctuatie meteen je uitgangspunten op de helling zetten. Die voeding gaat nu anders, ook structureel anders, dan daarvoor. De gasprijs is inderdaad wat aan de lage kant, maar ik vind dat je er geen hapsnapbeleid van kunt maken. Je kunt zeggen: dat zijn de afspraken die we maken, en op langere termijn gezien zal het per saldo misschien wel goed lopen. Er zullen best per jaar wat fluctuaties kunnen optreden, maar dat is voor mij niet meteen reden om die uitgangspunten en berekeningen op de helling te zetten.
De heer Leers (CDA):
Voorzitter! Ik vraag van de heer Van Walsem geen blik in de toekomst, want dat kan niemand. Maar vindt hij het niet wonderlijk dat in het FES voor de eerste zes jaar ongeveer een bedrag van 9 mld. is ingevuld aan aardgasbateninkomsten en voor de volgende zes jaar, die nog moeten komen, meer dan 15 mld.?
De heer Van Walsem (D66):
Ons wordt altijd, mijns inziens terecht, voorgehouden dat onze fossiele brandstoffen eindig zijn en dat we daar zeer voorzichtig mee om moeten gaan. Hoe dichter wij bij dat eindpunt komen, hoe hoger de prijs zal zijn. Op zich is het dus niet zo gek om op langere termijn een grotere bate te berekenen dan op kortere termijn.
De heer Rabbae (GroenLinks):
Als de heer Van Walsem afgerond heeft, wil ik hem een vraag stellen over de Waddenzeeboringen. In mijn betoog heb ik gepleit voor een stop. Wat is het standpunt van D66 op dit punt?
De heer Van Walsem (D66):
Ik meen mij goed te herinneren, voorzitter, dat D66 altijd tegen boringen in de Waddenzee is geweest – dat zal ook de heer Rabbae zich waarschijnlijk nog wel herinneren – totdat de meerderheid van de Kamer heeft besloten, inclusief de PvdA, om die boringen wel toe te staan. Wij hebben ons neergelegd bij een democratisch besluit. Ons standpunt was bekend: wij waren daar geen voorstander van op dat moment.
De heer Rabbae (GroenLinks):
Gelet op uw uitspraken in de verkiezingscampagne en naar ik aanneem ook in uw verkiezingsprogramma...
De heer Van Walsem (D66):
Ja, wij waren en zijn daar niet gelukkig mee; dat heeft u heel goed.
De heer Van den Berg (SGP):
Mevrouw de voorzitter! Ik spreek mede namens de fracties van RPF en GPV.
Voorzitter! Zelfs een lezer met weinig voorstellingsvermogen kon het tromgeroffel en trompetgeschal bij het openslaan van de onderhavige begroting niet zijn ontgaan. Het mocht de laatste jaren economisch inderdaad goed gaan – wij zijn de laatsten die dat zullen ontkennen – maar laten we ons op onze economische successen toch niet blindstaren! Het is verontrustend dat onze samenleving met een eenzijdig groeidenken doordrenkt lijkt. Het onlangs aangeboden Christelijk Ecologisch Appèl stelt heel treffend dat het streven naar economische groei verraadt hoezeer de angst om achterop te raken het denken en handelen verkrampt. Alsof de plicht tot economische vooruitgang en het streven naar maximale groeicijfers 's mensen hoogste roeping zou zijn. Onze fracties pleiten niet voor stilstand – want dat leidt tot achteruitgang – maar voor een genormeerde duurzame groei, voor een economische groei die in sociaal opzicht, in milieuopzicht en vooral ook in ethisch opzicht aan duidelijk omschreven grenzen gebonden is en voor een economie die voldoet aan de bijbelse normen van het rentmeesterschap. Dat is het kader waarbinnen onze fracties de beleidsdaden van de nieuwe bewindslieden, die wij hartelijk welkom heten, zullen beoordelen.
Mevrouw de voorzitter! De memorie van toelichting stelt ons – in dat licht bezien – zeer teleur. Ethische aspecten kom ik nauwelijks tegen. De rol van de overheid wordt vaak genoemd, maar wordt niet helder in kaart gebracht. De overheid heeft een duidelijke rol in het economische leven, ook in de zin van normering. En dat mis ik sterk. Ook al vanwege die visie op de rol van de overheid zullen onze fracties niet zonder meer voor het verder verzelfstandigen van de NMA stemmen. Er zal eerst een behoorlijke evaluatie aan ten grondslag moeten liggen en wij willen dat niet versnellen, omdat er ook andere aspecten in het geding zijn dan een zo groot mogelijke mededinging, die overheidsoptreden en -ingrijpen noodzakelijk kunnen maken. Wij willen eerst een grondige evaluatie zien.
Voorzitter! Ook het begrip 'duurzaam' wordt regelmatig in deze stukken genoemd, maar wij betwijfelen of altijd in de geest van dit begrip wordt gewerkt. Ook in het energiebeleid is duurzaamheid tot doelstelling verheven en wij juichen dat toe. Maar wij constateren dat in 1997 slechts 1,5% van het Nederlandse energieverbruik afkomstig is uit duurzame energiebronnen. Op korte termijn – in 2000 – ligt de doelstelling op 3%. Daar komt nog bij dat volgens recente berichten het merendeel van de duurzame energie wordt opgewekt bij afvalverbranding. Dat is volgens de definitie van de commissie-Brundtland toch geen echt duurzame energiebron. Hoe staat het overigens met de haalbaarheid van de doelstelling van 3%? Wat is de reden dat het aandeel van de windenergie achterblijft, terwijl ons klimaat zich daar toch zo uitstekend toe leent? Wat zijn de aanwijsbare knelpunten? Wat is de stand van zaken met betrekking tot het actieprogramma Energie in opmars?
Voorzitter! Dat de politieke aandacht veelal uitgaat naar de grote bedrijven, is begrijpelijk maar niet terecht. Het MKB vormt immers de ruggengraat van ons economisch leven. Voor het goed functioneren van het MKB is een zekere mate van ordening en controle zeker noodzakelijk, maar de beleidsmakers moeten wel oog en oor hebben voor de praktische uitvoerbaarheid van hun plannen op de werkvloer. En daar schort het nogal eens aan. Zo is de herziene Vestigingswet een voorbeeld van wetgeving die niet goed rekening houdt met de effecten. De uitgeklede vestigingsregels gaan ontegenzeggelijk ten koste van de kwaliteit van het ondernemerschap en derhalve ten koste van die van diensten en producten. Het feit dat van strafrechtelijke handhaving van vestigingsregels wordt afgezien, baart ons eveneens zorgen. Betekent dit nu in feite het failliet van de overgebleven vestigingsregels? Voor een verdere versoepeling zouden wij al helemaal niet willen pleiten. Geldt dat ook niet bij een aanpassing van de Faillissementswet? Inderdaad is een cultuurverandering op dit gebied nodig, maar nodigt een coulantere behandeling van failliete ondernemers niet uit tot avontuurlijk ondernemen op kosten van de gemeenschap? Daar zouden wij beducht voor zijn.
De administratievelastendruk is voor de kleinere ondernemer fors en zelfs overmatig te noemen. Dit blijft voor ons een speerpunt en wij hopen dat dit ook het geval zal zijn voor de minister. Uit het recente interview in NRC Handelsblad begreep ik dat zij dat punt noemde. Wil zij haar voornemens op dit punt nog eens helder uiteenzetten? Kunnen grote ondernemingen de stijgende loonkosten in het algemeen wel opbrengen, voor de kleine ondernemer ligt dit anders. Wij vinden het met collega Van Walsem spijtig dat de minister tegen de wens van de Kamer in afziet van de introductie van een afdrachtskorting voor startende eenmansbedrijfjes bij het aannemen van de eerste werknemer. Wij willen de minister dringend vragen om dit punt toch nog eens te heroverwegen.
Voorzitter! Vele malen hebben onze fracties gewaarschuwd tegen de kwalijke kanten van de 24-uurseconomie. Dit zal binnenkort weer aan de orde komen als de evaluatie van de Winkeltijdenwet zal worden behandeld. Wanneer mag die overigens worden verwacht en wanneer komt het regeringsstandpunt? Ook nu willen we erop wijzen dat deze, door de overheid helaas actief gestimuleerde, ontwikkeling in strijd is met de zondagsrust, fnuikend voor de concurrentiepositie van kleinere ondernemers en funest is voor het gezinsleven. Hoe valt dit te rijmen met de oproep tot sociale cohesie, waar Hare Majesteit de Koningin in de Troonrede over sprak? Deze ontwikkeling doet daaraan afbreuk.
Mevrouw de voorzitter! Een nieuwe tranche in de MDW-operatie is aangekondigd en inmiddels ook ingediend. Ook deze herijking van verantwoordelijkheden zal moeten leiden tot een nieuw evenwicht tussen de behoefte aan bescherming en de noodzakelijke dynamiek. Een breder afwegingskader dan alleen pragmatische en economische motieven is naar onze mening essentieel. Sociale dimensies, milieuargumenten, etc. dienen serieus en gelijkwaardig in de MDW-discussie mee te wegen. Ik wees daarop reeds toen ik sprak over de verantwoordelijkheid van de overheid.
De implementatie van de aanbevelingen van de werkgroep Markt en overheid mag de kwaliteit van de publieke dienstverlening niet aantasten. Voor overheidshandelen is doelmatigheid belangrijk, maar aspecten van rechtmatigheid, bescherming van de zwakkeren, sociale aspecten en milieuaspecten zijn daaraan zeker niet ondergeschikt. Dergelijke aspecten zijn vaak precies de reden waarom bepaalde taken destijds aan de zorg van de overheid zijn toevertrouwd. Daarmee moeten wij dus heel zorgvuldig omgaan. Waar baseert ook deze minister haar geloof in de markt toch op? Dat steekt immers iedere keer weer de kop op.
Mevrouw de voorzitter! Wij weten niet of het gesprek tussen de minister en de bestuursvoorzitter van de Koninklijke Scheldegroep inmiddels heeft plaatsgehad. Wij hebben in de pers gelezen dat een dergelijk gesprek op stapel stond. Gezien het belang van de Vlissingse scheepswerf voor de regionale werkgelegenheid, hopen wij dat het Rijk als aandeelhouder wil bijdragen in de kosten voor verplaatsing van de werf uit de binnenstad. Hoe is de mening van de minister hierover? De kosten vormen namelijk een van de grootste knelpunten.
Wat de infrastructuur betreft, gaan wij er zonder meer van uit dat deze minister zich sterk blijft maken voor de uitvoering van het plan-Langman, waarvoor een economische impuls van 5 mld. tot 6 mld. aan het noorden is toegezegd.
Ook wij hebben met grote interesse het recente interview van de minister gelezen, waaruit blijkt dat zij vindt dat de overheid bereid moet zijn tot heroverweging van eerder genomen beslissingen. Wij zouden dat met name ten aanzien van de Betuwelijn hartelijk willen aanbevelen.
Mevrouw de voorzitter! Ter wille van tijd moet ik helaas afronden. De minister kwalificeerde haar begroting tijdens de presentatie als 'beleidsarm'. Vanwege de tijdsklem zat het nieuwe beleid er nog niet in. Tegelijkertijd stelde zij het beleid van minister Wijers te willen voortzetten. Dat juichen wij minder toe. Wij gunnen de bewindslieden binnen de gejaagdheid van onze dynamische economie graag enige rust voor bezinning. Dat zouden wij hun zelfs willen aanbevelen. Wij hopen tevens dat zij zich dan tegelijkertijd ook zullen realiseren dat juist het beleid van hun ambtsvoorganger veelal die gejaagdheid en het gebrek aan rust heeft bevorderd. Wij hopen dat zij zich aangesproken en aangetrokken zullen voelen door de rust en door het duurzame en heilzame perspectief dat in een bijbelsgenormeerde economie ligt opgesloten!
De algemene beraadslaging wordt geschorst.
De voorzitter:
Wij zullen morgen deze behandeling voortzetten.
Sluiting 19.10 uur
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/h-tk-19981999-738-762.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.