Aan de orde is de behandeling van:

de brief van de minister en de staatssecretaris van Buitenlandse Zaken inzake de Staat van de Europese Unie, de Europese agenda 1999 vanuit Nederlands perspectief (26580, nr. 1);

het verslag van de Europese Raad te Keulen d.d. 3 en 4 juni 1999 (21501-20, nr. 85).

De voorzitter:

Er zijn ruime spreektijden gevraagd en gegeven. Dat is reden temeer om u aan die spreektijden te houden. Ik zal ruim op tijd via lampjes laten weten wanneer het einde van de spreektijd nadert. Als het einde er is, dan is het er ook. Ik moet zo streng zijn, omdat eenieder aan het eind van de dag weg wil gaan in verband met de laatste avond voor de Europese verkiezingen. Dat hebben wij ook afgesproken. Bovendien is het allesbehalve uitgesloten dat er nog een verslag van een algemeen overleg op de agenda komt, wellicht gevolgd door stemmingen, al weten wij dat nu nog niet.

De beraadslaging wordt geopend.

De heer De Hoop Scheffer (CDA):

Mijnheer de voorzitter! Tussen drogende lijm en kippen door spreken wij vanmorgen over een onderwerp waarvoor aanstaande donderdag hopelijk zoveel mogelijk kiezers naar de stembus gaan. Ik neem een aantal onderwerpen bij de kop, allereerst de top in Keulen. Wij zijn positief over het voorzitterschap van Duitsland. Als er al twijfels waren aan het begin van het voorzitterschap over het buitengewoon zware programma en Kosovo, past hier een compliment vanwege het akkoord over Agenda 2000, de nieuwe IGC en het goede leiderschap van Duitsland in de Kosovocrisis.

Over Kosovo is gisteren een uitgebreid algemeen overleg geweest, maar ik zal nog een paar hoofdpunten uit de actualiteit oppikken in dit debat. Voorzover wij weten, is de afloop van de onderhandelingen over de resolutie in politieke en militaire zin ongewis. Ongetwijfeld zal de regering ons bijlichten over de stand van zaken. Datgene wat in de afgelopen weken moest gebeuren, zal hopelijk leiden tot het resultaat dat de mensen om wie het ging en gaat, te weten de bewoners van Kosovo, op niet al te lange termijn kunnen terugkeren naar de plaats waar zij zo graag naar terug willen keren.

Ik heb vragen aan de regering over de commandostructuur van de troepen die eventueel in Kosovo worden gelegerd, KFOR. Ik ben niet helemaal gerust op datgene wat ik heb gehoord over de Nederlandse eenheden die in het zuidelijk deel van Kosovo in een Duitse brigade zouden worden opgenomen. Wat de CDA-fractie betreft kan de vergelijking met Bosnië en SFOR heel wel opgaan wat de Russische positie betreft, maar de commandostructuur is nog meer van belang dan in Bosnië, gezien de aanwezigheid van het UCK en de noodzaak om het UCK te ontwapenen in Kosovo. Net als bij Bosnië wordt de NAVO in de bijlage van de G8-resolutie genoemd. Ik vraag de regering of er in elk geval strak wordt vastgehouden aan een commandostructuur waarbij de NAVO de hoofdrol speelt en blijft spelen.

Voorzitter! Wij vinden dat de EU terecht een rol voor zichzelf opeist bij het toekomstige interim-bestuur van Kosovo. Kosovo blijft natuurlijk integraal onderdeel uitmaken van de republiek Joegoslavië; dat is buitengewoon belangrijk. Ook de financiële steun voor de opbouw van de regio – dat is natuurlijk meer dan Kosovo – is belangrijk. Ik hoop dat Nederland bereid zal zijn en bereid zal blijven om die financiële steun in den brede – dus ook aan de buurlanden – te geven en dat Nederland bijvoorbeeld niet zal afzien van het ontplooien van activiteiten in Albanië omdat dat land niet op de lijst van de minister voor Ontwikkelingssamenwerking staat.

Ik kom bij de top in Keulen en bij het gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid. Ik denk dat wij op dat punt van een doorbraak kunnen spreken. Dat wil niet zeggen dat op dat terrein niet nog een heleboel moet worden uitgewerkt, maar als de vreselijke oorlog in Kosovo één positief element heeft opgeleverd, is het dat Europa daardoor gedreven is in de richting waarin het nu lijkt te gaan.

Ik moet een compliment uitdelen aan de minister van Buitenlandse Zaken omdat zijn instemming met de voorliggende teksten een verandering van zijn opvatting betekent, gelet op datgene wat hij in de Kamer bij diverse gelegenheden over dit onderwerp heeft gezegd. Ik vind de reactie van de Nederlandse regering op wat in Keulen is gebeurd dan ook een tikkeltje aan de zuinige kant – gelet op het verleden, begrijp ik dat wel – omdat zij een soort bezweringsformule heeft gebruikt in de verklaring dat de EU alleen bij kleinschalige operaties los van de NAVO zou kunnen opereren en dat bij voorkeur de NAVO-infrastructuur gebruikt zal worden. Natuurlijk blijft de NAVO essentieel voor onze verdediging en voor welke operaties dan ook, maar het is evident dat met de afspraken in Keulen een belangrijke stap is gezet; zo lezen wij die afspraken althans, maar als wij dat verkeerd lezen, hoor ik dat graag van de regering. Ik wijs bijvoorbeeld op het overhevelen van de WEU naar de EU, met alle problemen die dat voor niet-NAVO-leden en niet-EU-leden met zich brengt; het militaire deel van de WEU wordt dus niet naar de NAVO overgeheveld, zoals de Nederlandse regering lange tijd in de hier gevoerde debatten heeft volgehouden. Gelet op de laatste Algemene Raad in maart, toen voorstellen van minister Fischer werden besproken, betekent dit een door de CDA-fractie toegejuichte ommezwaai in de opvatting van de Nederlandse regering.

Uit de bijlage bij de resultaten van de top in Keulen blijkt overigens dat er nog een heleboel moet gebeuren. De Petersbergtaken vormen een uitermate breed palet. Ik denk dat de ministers van defensie binnen de EU op een bepaald moment – eventueel los van de ministers van buitenlandse zaken – een plaats moeten krijgen om de afspraken uit te werken. Ik ga daar nu vanwege de tijd niet uitgebreider op in, maar naar onze opvatting hebben de in Keulen gemaakte afspraken natuurlijk grote gevolgen voor de structuur van de verschillende krijgsmachten in Europa. Ik neem aan dat zij ten eerste financiële gevolgen zullen hebben. Het verbaasde mij dat VVD-lijsttrekker Wiebenga in een eergisteren gevoerd debat van de Europese lijsttrekkers de staf heeft gebroken over defensiebezuinigingen, terwijl zijn geestverwant De Grave in Nederland fors het mes moet zetten in de defensiebegroting voor een bedrag van 375 mln. per jaar. Daar hebben wij het bij andere gelegenheden over gehad. Op dat punt is er spanning en dat past niet bij elkaar. Ik denk dat de uitwerking van de in Keulen gemaakte afspraken onvermijdelijk zal leiden tot een einde van de kaasschaaf. Als je een Europese capaciteit wilt opzetten zoals die in Keulen is afgesproken, moet je immers uiteindelijk komen tot een taakverdeling tussen Europese landen. Ook dat werk ik nu niet uit, maar als je dit serieus neemt, zijn bezuinigingen met de kaasschaaf en draconische defensiebezuinigingen definitief voorbij, maar ik hoor daar uiteraard graag de regering over.

Een goed gevolg van de op dit punt in Keulen gemaakte afspraken is dat zij Frankrijk op termijn mogelijk dichter bij integratie in de militaire structuur van de NAVO zullen brengen. Dat zou een heel goed resultaat zijn van de in Keulen ingezette lijn. Wij komen daar in de toekomst uiteraard nog op terug.

Ik maak ook een paar opmerkingen over de instellingen binnen de Europese Unie. Mijn eerste opmerking sluit aan bij wat ik zei over het gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid. Ook de CDA-fractie juicht het toe dat er een "mijnheer buitenlands beleid" is benoemd in de figuur van de uiterst competente en capabele Spanjaard, Solana. Mijn vraag is alleen wat die benoeming, die de positie van de Raad aanzienlijk versterkt, voor gevolgen heeft voor de te benoemen Europees commissaris – wij hopen één – verantwoordelijk voor buitenlands beleid. Het kan toch niet zo zijn dat de Commissie op een lager plan komt te staan, nu deze mijnheer buitenlandse zaken is benoemd.

Dat brengt mij bij een punt van zorg, namelijk de verhouding tussen de instellingen binnen de Europese Unie. Het Parlement laat zijn tanden zien in de richting van de Commissie. Het is goed dat dit gebeurt en ik denk dat dit meer moet gebeuren. Ik koppel dit aan de benoeming van mijnheer buitenlands beleid en ik moet zeggen dat we ervoor moeten oppassen dat er in Europa geen onbalans ontstaat, in democratische zin, tussen de Commissie, het Europees Parlement en de Raad. De Europese Raad wordt steeds zwaarder en valt lastig te controle ren. Het Europees Parlement debatteert met de Commissie. Ik maak mij zorgen over de balans tussen die instellingen en ik zou daar graag een analyse van de regering over horen.

Als ik het over de instellingen heb, heb ik het ook over de nieuwe Commissie. Wanneer kunnen wij de voordracht voor de nieuwe Europees commissaris verwachten? Wij hebben gezien dat de Europese lijsttrekkers daar regelmatig over debatteren, om niet te zeggen steggelen. Het zou mij een groot plezier doen om in dit debat van de regering te horen dat zij op korte termijn met de voordracht van de Europees commissaris zal komen. En ik hoor graag van de collegae in dit debat wat het kabinet in hun opvatting in dit kader zou moeten doen. Ik realiseer mij wel dat wij daar niet over gaan als nationaal parlement, maar ik vind ten eerste dat de voordracht snel moet komen omdat de discussies met de heer Prodi over de portefeuilles anders zover zijn gevorderd dat we achterin de rij komen en ten tweede vind ik dat de Nederlandse regering na alle discussies helderheid zou kunnen en moeten verschaffen over de kandidatuur.

De heer Rosenmöller (GroenLinks):

Ik ben het eens met collega De Hoop Scheffer wat betreft de procedure en de snelheid. Ik wijs erop dat de Europese lijsttrekkers ook hebben gediscussieerd over de vraag of de kandidaat van de VVD, de heer Bolkestein, een goede kandidaat is. Mevrouw Maij heeft gezegd dat zij dat niet de beste kandidaat vindt die Nederland naar voren zou kunnen schuiven. Deelt de heer De Hoop Scheffer die opvatting?

De heer De Hoop Scheffer (CDA):

De Europese lijsttrekkers hebben hierin een heel belangrijke positie, omdat zij er uiteindelijk over gaan. Zij zullen in het Europees Parlement ook de Nederlandse kandidaat moeten wegen. Dat zij daarover debatteren vind ik prima, maar het diskwalificeren van een kandidaat, of die de naam Bolkestein draagt of een andere, vind ik niet juist. Ik vind dat de regering snel met een kandidaat moet komen. Als de regering zou besluiten dat het een liberale kandidaat moet zijn, dan zeg ik vanuit mijn verantwoordelijkheid dat ik daarvan kennisneem. Het maakt op zichzelf niet zoveel uit of het een liberale of een sociaal-democratische kandidaat is; wij hebben in het CDA ook heel goede kandidaten. Die kandidaat zal in het Europees Parlement gewogen worden; wij nemen kennis van een voordracht. Het is niet aan mij om welke kandidaat dan ook te diskwalificeren voor die functie. Ik ken nog niet eens de voordracht, dus het zou veel te snel en te vroeg zijn om er mijn oordeel over uit te spreken. Ik doe dat dus niet.

De heer Rosenmöller (GroenLinks):

Betekent dit dat de heer De Hoop Scheffer het oneens is met uitspraken van vier van de vijf lijsttrekkers die daarover in debat zijn geweest en die de stelling hebben verkondigd dat de kandidatuur van Bolkestein voor hen ongewenst is?

De heer De Hoop Scheffer (CDA):

Ik vind die discussie niet het verstandigste onderdeel van de Europese campagne.

De heer Rosenmöller (GroenLinks):

U plaatst zichzelf als Nederlandse parlementariër, als fractievoorzitter van een grote Nederlandse partij, vooralsnog even buiten die discussie?

De heer De Hoop Scheffer (CDA):

Ik ga er formeel niet over. Ik herhaal wat ik daarnet heb gezegd: het is niet aan mij kandidaten, welke naam zij ook dragen, te diskwalificeren. Of ze nu Bolkestein of X of Y heten, ik zal dat niet doen, want ik vind dat geen zuivere positie.

De heer De Graaf (D66):

Ik hoor u tot twee keer toe zeggen: ik ga daar niet over, het Europees Parlement moet daarover gaan, dáár moet verantwoording worden afgelegd. Dat is natuurlijk slechts ten dele waar. Sterker nog, het is eigenlijk niet waar. Want de voordracht van de Nederlandse regering valt onder de normale ministeriële verantwoordelijkheid, dus onder uw en mijn parlementaire controle. Dat betekent dat wij er hier in dit huis over kunnen praten en dat wij zeker kunnen praten over het gewenste profiel van een Europees commissaris vanuit Nederland.

In de tweede plaats is in het debat met de lijsttrekkers ook een andere gedachte opgekomen, die ook al eerder hier is gewisseld, namelijk dat het gelet op de positie van de beoogde commissievoorzitter, ook volgens het Verdrag van Amsterdam, verstandig zou zijn hem wat te kiezen te geven. Bent u met mij van mening dat het verstandig ware dat de Nederlandse regering aan de heer Prodi niet één kandidaat voorlegt, maar verschillende kandidaten, al dan niet in volgorde van voorkeur, zodat het mogelijk is dat de heer Prodi verschillende mensen in overweging neemt en daardoor ten overstaan van het Europees Parlement zijn eigen verantwoordelijkheid beter kan benadrukken?

De heer De Hoop Scheffer (CDA):

Wat het laatste betreft, ben ik het niet eens met collega De Graaf, voorzitter. Het lijkt mij onverstandig als de Nederlandse regering met een lijstje van kandidaten zou komen. De Nederlandse regering moet komen met één kandidaat. De heer De Graaf heeft natuurlijk gelijk dat wij er in die zin over gaan, dat wij als wij het daar fundamenteel mee oneens zouden zijn, een debat daarover zouden kunnen voeren en in meerderheid zouden kunnen zeggen: die mag het niet worden. Ik zou dat, ook gegeven wat de heer De Graaf opmerkte over het Europees Parlement, een uiterst vreemde situatie vinden, maar formeel heeft hij gelijk. Ik herhaal wat ik elders heb gezegd, namelijk dat ik het een goede suggestie vind dat de premier zich bij de voorbereiding van de kandidatuur verstaat met de lijsttrekkers van de Europese politieke partijen, omdat zij uiteindelijk in hun fractie in het Europees Parlement een belangrijke stem hebben bij het beoordelen van die kandidaat. De inzet van mijn opmerkingen over dit onderwerp was, dat ik mij er een beetje tegen verzet, dat er gesteggeld wordt en dat er allerlei dingen worden geroepen waarmee bij voorbaat kandidaten worden gediskwalificeerd. Ik zou daaraan hier niet willen meedoen. Ik ben het niet eens met dat lijstje, collega De Graaf. Mij lijkt het goed om één kandidaat voor te dragen. Dat is dan ook dé kandidaat van de Nederlandse regering. Voor haar of hem zal dan ook moeten worden gevochten voor een behoorlijke portefeuille in de Commissie.

De heer De Graaf (D66):

Dat zou betekenen, voorzitter, dat de heer De Hoop Scheffer het Verdrag van Amsterdam zo uitlegt, dat de voorzitter iedere kandidaat mag kiezen, zolang die maar een bepaalde kleur heeft. Hier geldt dus het beroemde woord van Henri Ford: het mogen alle kleuren zijn, zolang het maar zwart is. Ik vind dat dit eigenlijk niet kan, want dat zou betekenen dat de heer De Hoop Scheffer zegt: de heer Prodi heeft niets te kiezen, eigenlijk benoemt de Nederlandse regering, en de rol van de heer Prodi daarbij is nul.

De heer De Hoop Scheffer (CDA):

Nee, voorzitter, zo is het niet. Uiteraard oriënteert de heer Prodi zich achter gesloten deuren bij de regeringen van de onderscheiden EU-landen. Als ik goed ben geïnformeerd, heeft hij dat al in Den Haag gedaan. Ik mag aannemen – en leg dit in vragende zin aan de regering voor – dat in de gesprekken met Prodi zeer uitgebreid is gesproken over eventuele Nederlandse kandidaten.

Nogmaals, het enige wat ik hier wil zeggen, is dat ik het bij voorbaat diskwalificeren van een bepaalde kandidaat niet de juiste weg vind.

De heer Van Middelkoop (GPV):

Voorzitter! Mag ik nog een ander element inbrengen? De heer De Hoop Scheffer heeft het kabinet gevraagd om als het even kan nog vóór de verkiezingen voor het Europees Parlement uitsluitsel te geven.

De heer De Hoop Scheffer (CDA):

Dat heb ik niet gezegd. Ik heb gezegd: zo snel mogelijk.

De heer Van Middelkoop (GPV):

Zo snel mogelijk, dat lijkt mij vóór de verkiezingsdatum. Zo heb ik het in ieder geval begrepen en ik zie aan uw motoriek dat ik het ook zo mag begrijpen. U heeft ook aan ons gevraagd om daar wat over te zeggen. Ik voel niets voor uw suggestie, om de simpele reden dat dan, hoewel het daar niet primair over moet gaan, de Europese politiek weer gaat over personen en niet over de inhoud. Zou u daar eens commentaar op willen geven? U bent nu alweer tien minuten bezig over de benoeming van één kandidaat.

De heer De Hoop Scheffer (CDA):

Voorzitter! Dat overdrijft de heer Van Middelkoop. Ik heb tien minuten gesproken over de inhoud. Ik had wel verwacht dat ik op het moment dat ik over de kandidatuur van de Europese Commissie begon, zou worden geïnterrumpeerd. Dat is wat zich de laatste tien minuten heeft afgespeeld. Ik praat over de inhoud. Die twee dagen voor de Europese verkiezingen: het zou goed zijn als het zou gebeuren.

Voorzitter! Wij hebben een discussie gezien tussen het Europees Parlement en de Commissie. Daarin zijn de ambtelijke cultuur en de positie van de heer Van Buitenen aan de orde geweest. Wij hebben gistermiddag een debat gehouden waarin bleek dat sommige collegae de ambtenaren snel de schuld geven van een politieke cultuur die niet deugt. Als het gaat over een politieke cultuur die niet deugt binnen de Commissie – er is een klokkenluider – dan moet men wel consequent zijn.

Voorzitter! Ik kom over de euro te spreken. Ik spreek mijn zorgen uit over het wegzakken van de euro en het toestaan van Italië van een hoger begrotingstekort. Ik meen, dat il duro – de minister van Financiën, Gerrit Zalm – moet voorkomen dat hij de bijnaam van il debole krijgt. Dat betekent: hij die niet voldoende kracht uitstraalt. Ik heb graag dat de heer Zalm il duro blijft. Ik hoor graag van de minister-president dat het Italië-incident zich niet herhaalt. De politiek toont zich daarmee niet betrouwbaar. Ik wijs op een eerder debat over een Europese top en een motie van onze hand waarin wij de regering opriepen zich strikt aan de criteria te houden. Die motie werd door de Kamer aangenomen. De regering vond haar toen overbodig. Als ooit gebleken is dat die niet overbodig was, dan is het nu in het geval van Italië. Het is een zorgenpunt. Ik meen dat wij de criteria keihard overeind moeten houden. Ik geloof dat de heer Zalm zelfs il perfido werd genoemd toen hij terecht de Italianen erop wees dat zij bij de les moesten blijven. Dat is niet gebeurd. Ik hoop van de minister-president te horen dat het valt in de categorie: eens, maar nooit weer.

Wat is er afgesproken over publieke uitspraken over de koers van de euro? Is afgesproken dat er maar één functionaris is die zich over de koers van de euro uitlaat en dat is de heer Duisenberg de president van de Europese Centrale Bank en niet politici van welke signatuur dan ook?

Voorzitter! Ik kom over de werkgelegenheid te spreken. Ik constateer tot mijn vreugde dat onder het Duitse voorzitterschap niet opnieuw het wiel is uitgevonden inzake het werkgelegenheidsbeleid binnen de Unie. De afspraken tussen de lidstaten op de top van Luxemburg staan recht overeind. Wij vinden het belangrijk dat in Europa het Nederlandse poldermodel op Europees niveau wordt getild. Dat moet ook. Een werkloosheid van gemiddeld meer dan 10% in de Unie is volstrekt onaanvaardbaar. Wij zijn blij dat de sociale partners daarin een rol gaan spelen. Het werkgelegenheidsbeleid is in eerste instantie een verantwoordelijkheid van de nationale lidstaten. Het is zaak dat het in Europees verband op deze wijze vorm krijgt als een afgeleide van het Nederlandse poldermodel.

Voorzitter! Ik maak een enkele opmerking over de nieuwe IGC. Wij zijn blij dat eindelijk spijkers met koppen worden geslagen. Wij hebben er herhaaldelijk op aangedrongen. Wij begrijpen uit de conclusies – ik hoor dat graag bevestigd door de regering – dat er voor een korte IGC is gekozen die zich beperkt tot datgene wat in Verdrag van Amsterdam aan losse draden is blijven hangen. Die fundamentele vraagstukken moeten worden aangepakt. Ik denk aan de omvang en samenstelling van de Commissie, stemmenweging in de Raad, uitbreiding van besluiten bij gekwalificeerde meerderheid. Bij mijn steun voor een beperkte IGC zeg ik dat bij de IGC de positie van het Europees Parlement een wezenlijk punt moet zijn. Het recht van het Europees Parlement om individuele commissarissen naar huis te sturen moet worden vastgelegd. Dat staat zeker op het verlanglijstje van het CDA.

Over de Europese Raad heb ik al gezegd dat die in de onbalans tussen de instellingen een gremium is dat steeds meer invloed naar zich toe trekt. Het is lastig om de Europese Raad volwaardig democratisch te controleren. Een doorbraak daar zou alleen kunnen worden bereikt doordat in een nationaal parlement een minister-president naar huis wordt gestuurd vanwege de besluitvorming in de Europese Raad. Ik zie dat nog niet zo snel gebeuren. Ik spreek hiermee ook geen wens uit, zo zeg ik om de minister-president gerust te stellen. De positie van de Europese Raad is wel een punt van enige zorg. Misschien is de minister-president bereid daar nog een opmerking over te maken.

Ik maak een paar opmerkingen over het Europese vluchtelingen- en asielbeleid. Iedereen, in dit huis en daarbuiten, is het erover eens dat er op dat terrein één beleid moet komen. Dat is een open deur. Je moet je echter realiseren dat het Europese vluchtelingenbeleid een chaos, een bende is. Er is geen ander woord voor. Bepaalde landen nemen relatief veel meer vluchtelingen op dan andere. Procedures zijn in geen enkel land hetzelfde. De erkenningscriteria, de landenbeoordeling, onderdak, uitkeringen, alles verschilt.

Nu krijgen wij een top in Tampere, in Finland. Ik vraag nog maar eens wat wij nu van die top in Tampere kunnen verwachten. Als ik zie hoe het nu gaat, vrees ik dat het antwoord "twee keer niks" is. Twee keer niks is niks. De Europese regeringen voeren toch een beetje een beleid van "laat duizend bloemen bloeien". Er worden veel initiatieven genomen, die elkaar overlappen en weinig concreet zijn. Het zicht op een eventueel Europees asielbeleid ontbreekt. Wat moet je dan doen? Ik denk dat wij daarover niet met de regering van mening verschillen, maar ik leg het nog maar eens voor.

Begin nu eens met de Europese verdeelsleutel, niet alleen financieel, maar ook wat betreft aantallen. Begin eens met een poging om de situatie in de landen van herkomst op een gemeenschappelijke wijze te beoordelen. Begin eens met ervoor te zorgen dat ook de verantwoordelijkheid voor het asielbeleid wordt geconcentreerd als er een meneer kan worden benoemd die speciaal wordt belast met het buitenlands beleid. Wat dat betreft heeft de premier over de Europese Commissie opmerkingen gemaakt die daarvoor best een goed begin zouden kunnen zijn. Geef de Commissie de ruimte en de mogelijkheid om dat te realiseren. Ik denk dat wij het ons in Europa niet zo lang kunnen permitteren om op deze koers door te gaan.

De heer Melkert (PvdA):

De heer De Hoop Scheffer slaat een toon aan van "begin eens met dit" en "begin eens met dat". Tot wie richt hij zich nu eigenlijk? Moet uit zijn toon en uit zijn woorden worden begrepen dat dit verwijten aan de regering zijn wegens gebrek aan denkkracht, daadkracht of initiatief?

De heer De Hoop Scheffer (CDA):

Wij richten ons in dit huist uiteraard tot de regering. Ik houd de regering voor, dat het antwoord op een gecoördineerd Europees vluchtelingen- en asielbeleid tot nu toe "twee keer niks" luidt. Ik roep de regering daarom op haar activiteiten op dat vlak met maximale inspanning voort te zetten. Ik weet ook wel dat ik een onterecht verwijt zou maken als ik zei dat er niks gebeurde en dat de regering niets deed. Ik zeg alleen vanuit de grond van mijn hart dat er veel meer moet gebeuren.

De heer Melkert (PvdA):

Daar ben ik het zeer mee eens. Ik ben blij dat wij zo in Nederland de gelederen weer sluiten.

De heer De Hoop Scheffer (CDA):

Laten wij hopen dat het zo blijft en dat het bij de debatten in de coalitie zo blijft. Als dat een maatstaf voor het komen tot een eenvormig beleid zou zijn, zou het nog een hele tijd duren. Laten wij dat afwachten.

Mijn oproep aan de regering is ervoor te zorgen dat men in de aanloop naar Tampere niet voor alles bij elkaar gaat zitten, maar dat een aantal onderwerpen worden geselecteerd waarop kan worden geprobeerd een begin van vooruitgang te bereiken. Ik heb een aantal voorbeelden genoemd. Denk niet alleen aan de financiële kanten.

Ik zou er nog de gezamenlijke aanpak van een terugkeerbeleid bij kunnen noemen. Ik wacht natuurlijk met grote smart op de terugkeernotitie van de staatssecretaris. Maar ook in Europees verband moet er iets gebeuren. Als dat niet met 15 lidstaten lukt, dan moet er maar met drie, vier of vijf lidstaten worden begonnen, zoals ik al eerder heb gezegd.

Wij vinden het jammer dat er, ondanks aandringen van Nederlandse kant, geen verklaring over Turkije is opgenomen. Wij vinden redelijke, goede relaties met Turkije om twee redenen van belang: Turkije speelt een vitale rol op het gebied van de veiligheid en bovendien is een dialoog met Turkije dringend nodig om het land te kunnen aanspreken over mensenrechten. Dat is wat wij allen willen en dat is wat wij moeten blijven doen, maar daarvoor is wel een dialoog nodig. Kan de minister-president een tipje van de sluier oplichten over de manier waarop dit bij de top is gegaan en kan hij uitleggen waarom er geen verklaring over Turkije tot stand is gekomen?

Voorzitter! Ik zie dat het rode lichtje brandt. Ik zal hetgeen ik wil zeggen over sociaal beleid daarom beperken tot een aantal korte opmerkingen. Komt de regering binnenkort met de grensregiotoets? Voor regio's als Limburg, Twente en het noorden is het absoluut noodzakelijk dat er in het kader van Europees beleid een grensregiotoets komt. De effectiviteit van het ontwikkelingsbeleid van de Unie kan natuurlijk een stuk groter zijn dan nu. Voor de naam en de reputatie van de Europese instellingen is het een goede zaak dat het Europees fraudebureau op 1 juni kan aanvangen met zijn werkzaamheden. Ik doe een oproep om er hard aan te werken dat de Nederlandse Rekenkamer haar mandaat ruim kan opvatten, opdat zij samen met het Europees fraudebureau kan nagaan wat in Nederland fout gaat bij de besteding van Europese gelden.

De voorzitter:

U hebt uw spreektijd niet overschreden. Ik dank u voor het zetten van deze trend.

De heer Melkert (PvdA):

Voorzitter! Vandaag spreken wij ook over de Staat van de Europese Unie, naar aanleiding van het document dat wij vorig jaar aan de regering vroegen en uiteindelijk hebben ontvangen. Wij hebben al eerder uitgesproken hiervoor waardering te hebben, in de wetenschap dat de regering in het in september te verschijnen stuk de Staat van de Europese Unie een wat meer diepgaande visie tentoon zal spreiden op structurele ontwikkelingen en strategische beleidsaspecten. Dat zal werkelijk Europese beschouwingen mogelijk maken, die naast de algemene politieke en financiële beschouwingen het werk van de Kamer bij de aanvang van een nieuw parlementair jaar behoren te domineren, nu en in de toekomst.

Ik zal mij vooral richten op de uitkomsten van de top in Keulen, al was het maar omdat die in hoge mate aanduiden wat de staat van de Unie op dit moment is. Door de bank genomen is die positief: er zijn belangrijke besluiten genomen die in de komende jaren tot grote veranderingen in de Unie zullen kunnen leiden.

In navolging van de heer De Hoop Scheffer stel ik dat het Duitse voorzitterschap zonder reserve een succes kan worden genoemd. De Duitse regering heeft zich actief en inventief getoond. Los van het voorzitterschap heeft zij door haar bijdrage aan de pogingen om de crisis in Kosovo op te lossen een stap gezet die in de naoorlogse geschiedenis zonder precedent is en Duitsland een volledig geïntegreerde positie in Europa verschaft. Dat dit samenviel met het Duitse voorzitterschap, mag aan het einde van deze eeuw als een heel markant moment worden beschouwd.

Ik zal spreken over een aantal hoofdpunten. Aan de beleidsmatige kant daarvan staat de noodzaak dat er in de komende jaren meer wordt geïnvesteerd in de parlementaire controle op het doen en laten van politici, van de Raad en van de Commissie op Europees niveau en in het dichten van de kloof die er in dit opzicht helaas nog altijd is. Het is goed dat daarvoor vanuit de Tweede Kamer initiatieven worden genomen. Gisteren is daarover gesproken met het oog op het spreek- en vragenrecht van Nederlandse europarlementariërs hier in de Kamer. Het doet mij groot genoegen dat een ruime meerderheid van de Kamer nu de mogelijkheid daartoe heeft geopend. Ook vanuit de fractie van de PvdA zijn wij voornemens niet alleen vóór de Europese verkiezingen maar ook daarna door te gaan op de tandem die de afgelopen weken door mijn partijgenoot Max van den Berg van stal is gehaald. Hij hier natuurlijk niet voor niets. Gewapend met de inzichten die hier in het parlement vandaag weer rijpen, kan hij straks ook Europa zijn werk doen. In dat verband vraag ik graag de aandacht de regering voor een heel concreet voorbeeld van waar het uiteindelijk in Europa om gaat. Dat zijn niet alleen de brede concepten, dat betreft ook zaken die mensen soms tot op de werkvloer merken.

Neem het voorbeeld van Hoogovens. Zoals bekend, gaat Hoogovens fuseren met British Steel. Dat brengt nogal wat met zich voor de werknemers van Hoogovens. De heer Van den Berg heeft daarvoor aandacht gevraagd in een brief aan premier Blair en premier Kok, mede geïnspireerd door de wijze waarop zij samen deze week hun visie op de toekomst van Europa ook aan de Nederlandse televisiekijkers uit de doeken hebben gedaan. Hij heeft aandacht gevraagd voor iets wat ik ook graag aan de Nederlandse regering wil meegeven. Dat betreft de vraag, wat de consequenties zijn voor de werknemers van Hoogovens in het licht van de nog lang niet voldoende ontwikkelde sociale standaard in Europa – de socialeminimumnormen, de inspraak van de werknemers, het Europese vennootschapsrecht, zaken die voor werknemers van het grootste belang zijn om de inspraak te krijgen die zij in Nederland gewend zijn, bijvoorbeeld via het stelsel van de OR – indien zij onder het Britse recht gaan vallen, waar een en ander ook op een lager niveau staat? In het Europa van vandaag en morgen is dat een zaak die wij niet zouden moeten willen accepteren. Ik weet zelf natuurlijk ook wel hoe lastig het is om die socialeminimumnormen op te vijzelen en in Europa op een hoger niveau te brengen. Zolang dat nog niet het geval is en in de bilaterale sfeer in dat Europese gebied een samenwerking ontstaat zoals nu tussen British Steel en Hoogovens, doet zich echter wel de vraag voor of daarvoor niet een speciaal regime moet gelden waardoor voor de Nederlandse werknemers in casu die samenwerking geen vermindering van hun rechten met zich brengt. Mijn verzoek aan de regering is dan ook, aan de minister van Sociale Zaken te vragen hierover in overleg te treden met zijn Britse collega en te bekijken of in dezen speciale afspraken mogelijk zijn. Dat is een van de voorbeelden van hoe wij in de toekomst op die tandem verder Europa zullen in fietsen.

De heer Marijnissen (SP):

Ik heb goed geluisterd naar uw betoog, mijnheer Melkert, ik ondersteun dat ook. Is dat stereotiep voor de houding van de PvdA-fractie in het algemeen als het gaat om sociaal beleid, namelijk dat Europa nooit een excuus kan vormen voor verslechtering van welke Nederlandse sociale wet dan ook?

De heer Melkert (PvdA):

Allereerst welkom aan de heer Marijnissen op onze bagagedrager. Hij is van harte welkom...

De heer Marijnissen (SP):

De SP beschikt over meer fietsen dan de hele Partij van de Arbeid bij elkaar!

De heer Melkert (PvdA):

Wij fietsen dus stevig verder met u achterop, mijnheer Marijnissen. Als je in Europa tot afspraken wilt komen, moet je natuurlijk altijd de afweging maken hoe het vinden van een grootste gemene deler zich verhoudt tot de praktische situatie zoals die in Nederland bestaat. Het sociale Europa moet natuurlijk wel een weg vooruit betekenen en geen stappen achteruit, al was het maar omdat wij van mening zijn dat de economische kracht van Europa ermee gediend is dat wordt voortgebouwd op wat bijvoorbeeld in de Scandinavische, Duitse en Nederlandse ervaring is bereikt in de combinatie van sociaal en sterk.

De heer Marijnissen (SP):

Voorzitter! Moet ik hieruit nu afleiden dat het antwoord "nee" is? De vraag was namelijk vrij helder, namelijk: is wat u zojuist hebt gezegd met betrekking tot British Steel en Hoogovens en de kwestie van inspraak van werknemers via de Wet op de ondernemingsraden, ondanks dat internationaal wordt samengewerkt, stereotiep voor uw houding ten aanzien van elke sociale wet die onder het mom van Europa hier verslechterd kan worden? Is op die vraag het antwoord "ja" of "nee"?

De heer Melkert (PvdA):

Voorzitter! Ik probeerde in antwoord op de vraag van de heer Marijnissen eigenlijk "ja" te zeggen, maar misschien heb ik te veel woorden gebruikt. Dat "ja" wil ik echter wel inbedden in een visie. Het gaat erom: hoe kunnen wij op Europees niveau verder komen? Ik ben van mening dat de geschiedenis van de Europese Unie leert dat wij er steeds in slagen de weg omhoog te vinden, juist als het gaat om de sociale overeenstemming. In Europa richt men zich daarbij natuurlijk niet alleen op Nederland, maar ook op sociaal-politieke consensus ten aanzien van zuidelijk Europa. Straks krijgen wij ook te maken met de landen van Midden-Europa. We vertellen nu dan ook niet alleen maar een Nederlands verhaal.

De heer Marijnissen (SP):

Voorzitter! Ik meende de heer Melkert zojuist toch echt te horen spreken over het Europees gemiddelde. In veel gevallen zal dat betekenen dat voor Nederland het niveau de facto lager wordt.

De heer Melkert (PvdA):

U heeft mij het woord "gemiddelde" niet horen gebruiken. Ik had het over de grootste gemene deler. Het werken met de grootste gemene deler heeft te maken met de strategische betekenis van het beleid dat je wilt voeren. Strategisch is de Partij van de Arbeid van mening dat Europa onverkort moet kiezen voor een model waarin sociaal beleid dient ter ondersteuning van economische kracht. Het moet niet zo zijn dat sociaal beleid als kostenfactor wordt gezien voor economische expansie en concurrentie. Dit is een fundamentele keus. Op dat fundament willen wij het Europa van de toekomst blijven bouwen.

Voorzitter! Ik kom vervolgens te spreken over de resultaten van de top in Keulen. Gelet op het overleg dat over Kosovo is gevoerd, ga ik daar nu niet verder op in, maar het onderwerp Kosovo is natuurlijk wel met een rechtstreekse lijn verbonden met wat naar mijn mening de hoofdzaak van Keulen is. Wij zijn daar zeer positief over.

De heer De Hoop Scheffer (CDA):

Voorzitter! Ik merk dat de heer Melkert aan het onderwerp Kosovo voorbijgaat. Zojuist zette hij de spot op zijn lijsttrekker Van den Berg. Dat vind ik natuurlijk allemaal prima, maar wat vindt hij van het idee van de lijsttrekker van de Partij van de Arbeid, de heer Van den Berg, om grote delen van de landbouwbegroting te gebruiken voor wederopbouwgelden voor de regio?

De heer Melkert (PvdA):

Volgens mij is dit een wat korte samenvatting van een aantal gedachten die door de heer Van den Berg in een bredere samenhang en met vooral meer diepgang zijn gepresenteerd.

De heer De Hoop Scheffer (CDA):

De samenvatting was kort, maar wel helder.

De heer Melkert (PvdA):

Het idee betreft overigens veel meer dan alleen de wederopbouw in Zuidoost-Europa. Ik denk ook aan Midden-Europa, aan de preaccessiesteun en aan wat in een latere fase nodig is. Het is dan onvermijdelijk dat bij de toewijzing en de allocatie van de financiële middelen binnen de Unie een verschuiving plaatsvindt naar Midden-, Oost- en Zuidoost-Europa. Die verschuiving zal uiteindelijk gevonden moeten worden aan de hand van het beleid, waarmee men zich nu vooral op Noordwest- en Zuid-Europa richt.

De heer De Hoop Scheffer (CDA):

En het geld daarvoor komt dan uit de landbouwbegroting? Dat heeft de heer Van den Berg namelijk gezegd. U gebruikt veel woorden, maar ik stel een heldere vraag: vindt u dat de gelden geput moeten worden uit de landbouwbegroting?

De heer Melkert (PvdA):

Op den duur zal ook uit de landbouwbegroting moeten worden geput, maar ik realiseer mij natuurlijk dat dit proces geruime tijd zal vergen.

De heer De Hoop Scheffer (CDA):

Ik merk dat u het met de uitspraak zoals de heer Van den Berg die heeft gedaan, niet eens bent.

De heer Melkert (PvdA):

Dat kunt u absoluut niet zo stellen. Ik zeg dat op den duur uit de landbouwbegroting zal moeten worden geput, maar er geldt dan een bepaald tempo en er zullen daarbij keuzen moeten worden gemaakt. Trouwens, op dit punt geldt de constatering dat landbouw een heel belangrijke drager van het economische herstel en de economisch groei juist in dat deel van Europa zal moeten zijn. Die aspecten zijn allemaal met elkaar verweven. Ik ga nu niet een soort schema opstellen. Ik vind evenwel de kern van de gedachte van de heer Van den Berg juist. Ik heb er alle vertrouwen in dat het Europees Parlement met deze ideeën goed aan de slag gaat en ik hoop op de steun van uw geestverwanten daar.

De heer De Hoop Scheffer (CDA):

Curieus, voorzitter, curieus!

De heer Melkert (PvdA):

Voorzitter! Dat is een niet nader toegelichte stelling, maar misschien komen wij er nog wel een keer verder over te spreken.

Ik kom dan op de veiligheids- en defensie-identiteit en de afspraken die daarover in Keulen zijn gemaakt. De afspraak om de Europese Unie op termijn de middelen, ook de militaire, te verschaffen om eventueel onafhankelijk van de NAVO humanitaire en vredesoperaties uit te voeren, in overeenstemming met de principes van het VN-Handvest, vind ik historisch. Dat beschouw ik als de kern van de overeenstemming van Keulen. Met het aanwijzen van de heer Solana als de nieuwe mijnheer GBVB, Herr Gasp, zijn wij hopelijk in staat om eindelijk het telefoonnummer te geven waar Amerika als sinds 25 jaar om vraagt. Ik hoop dat het ook een mobiel nummer is, zodat de heer Solana overal in Europa kan opduiken waar hij nodig is en toch bereikbaar blijft.

Hier zitten wel een heleboel vervolgvragen aan vast. Die vervolgvragen regarderen ook ons hier in Nederland ten zeerste. Ik vraag de regering om zich daarop in te stellen en om de Tweede Kamer de komende maanden in staat te stellen de implicaties te kunnen doorgronden en om mee vorm te kunnen geven aan datgene wat in Keulen is afgesproken. Terwijl het niveau van de defensie-uitgaven van de Europese Unie op 60% zit van dat van de VS, hebben de landen van de Europese Unie slechts 10% van de capaciteit om daadwerkelijk troepen te ontplooien. Dat is een kerngegeven van wat ons, in het verlengde van wat nu is afgesproken, tot diep nadenken moet stemmen. Wat betekent een meer actieve rol? Wat betekent dat afgezet tegen de toch enorme defensie-inspanning die wij ons veroorloven? Weliswaar is die minder dan die van de VS, maar wij hebben veel minder operationele mogelijkheden voor het spelen van de rol die in feite in Keulen is bedoeld. De eerste vraag die aan de orde is, is niet: moet er meer geld bij? De eerste vraag is: kunnen wij onze eigen defensiecapaciteit herinrichten, herstructureren en opnieuw opbouwen, zodat de rol die in Keulen is overeengekomen ook in de toekomst kan worden vervuld?

De heer De Hoop Scheffer (CDA):

Voorzitter! Is collega Melkert het met mij eens dat het lastig, zo niet onmogelijk zal zijn, gelet op de wens die hij formuleert voor een betere opzet van het defensieapparaat, om dan de kaasschaaf te blijven hanteren? Ik zie nog af van de bezuinigingen die op een draconische manier worden doorgevoerd. Moet je dan niet ophouden met de kaasschaaf?

De heer Melkert (PvdA):

Neen, niet met de kaasschaaf. Je moet dan werken met een operatiemes en een tang waar dat nodig is, om ervoor te zorgen dat de Nederlandse krijgsmacht – maar dat geldt net zo goed voor de krijgsmacht van de andere lidstaten van de Europese Unie – wordt ingericht op het kunnen vervullen van de taken die nu in Keulen zijn overeengekomen. Je kunt niet doorgaan met een krijgsmacht die voor heel andere taken is bedoeld als je nu formuleert dat de missie van Europa een andere is. Ik heb er alle begrip voor dat dit in Keulen nog niet allemaal onder woorden kon worden gebracht, maar ik vind wel dat het de hoogste urgentie heeft om ook in Nederland de consequenties daarvan onder ogen te zien. Ik vraag de regering dus om dit binnen de kortste keren te doen.

De heer De Hoop Scheffer (CDA):

Dat is inhoudelijk wat zwaar aangezet, want de consequentie van de redenering van de heer Melkert zou zijn dat de Nederlandse krijgsmacht nu helemaal niet is ingesteld op datgene wat in het kader van Petersberg- en andere taken zou moeten worden uitgevoerd. Ik herhaal mijn vraag. Denkt de heer Melkert dat datgene wat hij wil – ik kan mij daar voor een deel in vinden – mogelijk is op het moment dat wij in Nederland bezig blijven om, wanneer er volgens een coalitie moet worden bezuinigd, dat met de kaasschaaf te doen? Of moet je veel fundamenteler debatteren, ook in Europees verband, over de vraag: wie doet wat?

De heer Melkert (PvdA):

Ja. Ten aanzien van dat laatste ben ik het zeer met u eens. Ik kom nog even terug op Nederland. Ik vind het geen normale situatie – ik meen dat dit gisteren ook is gewisseld met de minister van Defensie – dat wij nu met de inzet van ruim 2000 soldaten in Kosovo moeten zeggen dat dat ongeveer is wat wij kunnen opbrengen. Dat is geen kritiek op de minister van Defensie, maar een vaststelling, dat daar, uitgaande van de huidige opbouw van onze krijgsmacht, kennelijk onze grenzen liggen om dit soort taken te kunnen vervullen. Als je nou in Keulen vaststelt dat hier een belangrijk deel van de toekomstige Europese missie ligt, dan zul je daar dus wel consequenties aan moeten verbinden. Dat moet natuurlijk ook sporen met wat straks in de Defensienota over de toekomst van de Nederlandse krijgsmacht zal worden opgenomen. Ik leg hier dus echt het verband tussen Keulen en wat er verder moet gebeuren. Dat sluit overigens niet uit – dat ben ik met u eens – dat je ook tot een zekere afstemming kunt komen over de vraag wie wat doet in Europa. Dat moet allemaal wel in beeld worden gebracht.

De heer De Hoop Scheffer (CDA):

Ik vind echt dat de heer Melkert onze huidige krijgsmacht tekortdoet als hij zegt dat datgene wat in Keulen is overeengekomen, nu plotseling zou moeten leiden tot die aanzienlijke en drastische herschikking. Wij doen dat toch al? Dat wij geen mensen hebben, is iets waarover ik eerder een vraag aan u wil stellen.

De heer Melkert (PvdA):

Neen, mijnheer De Hoop Scheffer, wij hebben een heleboel mensen in de Nederlandse krijgsmacht. Alleen, er is een beperkte mogelijkheid om een deel van die mensen nu beschikbaar te stellen voor de vredeshandhaving in en rond Kosovo. Dat is een zaak waarover wij ons echt verder moeten buigen.

De heer Van Middelkoop (GPV):

Ik meen dat de terechte kritiek van de heer Melkert op de structuur van onze krijgsmacht met Keulen als zodanig niets heeft te maken, want die kritiek kon ook een jaar geleden worden verwoord. Ik kom nog even terug op Keulen. Ik vind dat hij die Europese veiligheids- en defensie-identiteit veel te zwaar maakt en er meer in leest dan er nu in zit. Betekent dit naar het oordeel van de heer Melkert dat de hoofdlijnennotitie van minister De Grave na Keulen deels zou moeten worden herschreven?

De heer Melkert (PvdA):

Naar mijn mening wel. Ik lees er niet alleen meer in, maar ik wil er ook meer in lezen na wat er nu is gebeurd. Ik voorspel u dat nu de Europese Unie deze stap heeft gezet, er een proces op gang komt dat ertoe leidt dat uiteindelijk – dat is ook onze wens die wij al langer uitspreken – de poot van de buitenlandse politiek en defensie ook een volwaardige poot in de samenwerking in de Europese Unie zal zijn. De reden waarom ik op uw vraag zeg dat dit voor de uitwerking van de hoofdlijnennotitie in de Defensienota consequenties moet hebben, is dat ik nog niet zeker weet hoe de Nederlandse regering hier tegenover staat. De minister van Buitenlandse Zaken heeft wel een paar maanden geleden – ik denk aan dat artikel in NRC Handelsblad – een voorzichtig stapje gezet in de goede richting. Ik heb ook zeer gewaardeerd dat hij dat heeft gedaan, maar het ging met schuifelpasjes, alsof hij voor zich een soort afgrond zag, waar hij bang was in te vallen. Volgens mij ligt daar een groene weide, waar hij nu verder naartoe moet lopen, zelfs al is dat niet met het volgen van zijn eigen mensen. Hier in de Kamer is er immers ook koudwatervrees, in het bijzonder bij zijn geestverwanten. Toch zal hij verder moeten en dat zullen wij graag in de Defensienota willen terugzien.

De heer Van Middelkoop (GPV):

Ik vond de opmerking van de heer Melkert duidelijk en daar valt hij voor te prijzen. Ik meen dat wij de volgende week of de week daarna met minister De Grave komen te spreken over de hoofdlijnennotitie. Kan de heer Melkert op dit moment een begin van een aanwijzing geven waaruit die aanpassing van de notitie dan zou moeten bestaan?

De voorzitter:

Neen. De heer Melkert kan het wellicht wel, maar ik zeg neen. Dat vind ik namelijk toch wel wat ver gaan in dit debat.

De heer Van Middelkoop (GPV):

Als consequentie van de top van Keulen.

De voorzitter:

Dat zou ik toch willen bewaren voor het debat over de hoofdlijnennotitie.

De heer Melkert (PvdA):

Dat is precies het punt. De heer Van Middelkoop heeft gezegd dat die vragen toch al aan de orde waren voor Keulen. Ik draai het nu om. Naar mijn mening geeft Keulen nu een nieuwe noodzakelijke impuls aan herbezinning, ook nationaal, op de positie en de rol van de krijgsmacht in het gehele Europese proces. Wij vragen de Nederlandse regering om zich daarvan rekenschap te geven en er nadere voorstellen over te doen. Dat hoeft niet binnen twee weken, maar dat moet wel de komende maanden worden opgepakt. Ik zie inderdaad een soort van enthousiasme ontstaan bij de minister van Buitenlandse Zaken. Dat geeft mij enig vertrouwen in de verdere uitwerking van dit idee.

De heer Van den Berg (SGP):

Ik ben blij dat u zegt dat de ontwikkelingen hoe dan ook moeten leiden tot herbezinning, ook op de hoofdlijnennotitie, waar wij volgende week over spreken. Kan dat voor de fractie van de PvdA ook leiden tot een opstelling waarbij men bereid is om de eerder geaccordeerde bezuiniging ter discussie te stellen, als zou blijken dat meer geld nodig is voor defensie? Wilt u dat ook serieus overwegen, juist gezien de ontwikkelingen in de recente tijd, zoals Kosovo en onze ervaringen daar?

De heer Melkert (PvdA):

Ik vind dit een reële vraag. Voor de verdere toekomst moet onder ogen worden gezien dat voor het vervullen van een ambitie, zoals in Keulen is geformuleerd, er middelen beschikbaar moeten zijn. Ik kan op dit moment niet overzien wat dat op de langere termijn betekent. Laten wij eerlijk zijn, er gaan natuurlijk nog heel wat jaren overheen voordat wij zover zijn dat je over een onafhankelijke capaciteit van Europa zou kunnen spreken. Bovendien ben ik van mening dat die onafhankelijke capaciteit alleen moet worden opgebouwd daar waar die echt toegevoegde waarde levert ten opzichte van de bestaande capaciteit in NAVO-kader. Wij gaan natuurlijk niet dupliceren en wij willen al helemaal niet dupliceren, omdat dat dat de Europese defensie-industrie misschien goed uit zou komen. Tegen die achtergrond is het volgens mij niet nodig om afstand te nemen van de bezuinigingen die nu zijn afgesproken voor de Nederlandse defensie, al was het maar omdat er volgens mij bij het Nederlandse defensieapparaat nog heel wat te rationaliseren valt. De hoofdzaak is nu de herstructurering. Vanuit die herstructurering moet dan vanzelf beredeneerd kunnen worden wat dat in de toekomst aan financiële ruimte met zich meebrengt of vereist.

Voorzitter! Ik kom nu op een tweede belangrijk punt, de afspraak die in Keulen is gemaakt om nu met de IGC verder te gaan op de weg van institutionele hervormingen. Ik loop daar nu niet op vooruit, want dat komt later wel. Ik noteer echter wel dat van de regering is gevraagd om snel de mind op te maken van wat de inzet van Nederland daarop zal zijn. Wij verwachten daar vrij snel een indicatie van. Hierbij is wel van belang hoe die verdere verdieping van de samenwerking en de institutionele inbedding daarvan – ik denk met name aan de vergroting van de ruimte voor meerderheidsbesluitvorming – zich verhouden tot de verbreding, tot de uitbreiding van de Unie. Ik ben de afgelopen weken geschrokken van uitlatingen van met name de lijsttrekster van D66, dat van uitbreiding pas sprake zou kunnen zijn als Europa institutioneel op orde is. Ik hoop dat dat in deze Kamer niet de opvatting is die wij aan de regering zouden willen meegeven, want verdieping en uitbreiding zijn niet elkaars vijanden, die behoren elkaar uiteraard te versterken. In ieder geval mogen de landen die op de drempel van de Europese Unie staan niet in gijzeling worden genomen van een proces van institutionele vormgeving dat natuurlijk naar zijn aard tal van mogelijkheden biedt om blokkades op te werpen. Dat zouden wij niet graag zien gebeuren. Ik vraag in ieder geval voor de zekerheid aan de regering of zij daar ook zo tegenaan kijkt. Dan kan dat misverstand de komende maanden tenminste geen postvatten. Dan moet men in de liberale fractie maar zien hoe men omgaat met het standpunt van D66. Daar kan ik natuurlijk niet in treden.

Ik zal nu ingaan op het werkgelegenheidsbeleid. Tot mijn grote genoegen zit de Schwung er nog steeds in en gaan wij nu een richting op waar met name de heer Van den Akker nog zo tegen heeft gewaarschuwd in de afgelopen maanden: kom niet met een wassen neus aan, denk niet aan een Europees poldermodel, want dat is toch allemaal onhaalbaar. Als ik het goed zie, de minister-president moet mij maar tegenspreken als hij daar aanleiding toe ziet, is in Keulen nu toch echt in de grondverf gezet het type mechanisme van overleg tussen de belangrijkste spelers op het sociaal-economisch terrein, dat ons ook zeer doet denken aan de praktijk van najaars- en voorjaarsoverleg in Nederland. Uiteraard ziet dit er mutatis mutandis in Europa anders uit en is het enthousiasme van werkgeverszijde nog niet om over naar huis te schrijven. Maar wat niet is kan nog komen. Wij denken daarbij in het bijzonder aan de bekering van de heer Blankert, die kortgeleden de horde heeft genomen dat fiscale coördinatie bij nader inzien toch nog niet zo'n slecht idee is, gezien vanuit het belang van het Nederlandse bedrijfsleven. Hij heeft gelijk. Het is jammer dat de splendid isolation van de VVD daarmee nog scherper onder de schijnwerpers komt te staan. Wij zijn in ieder geval van mening dat we met de Nederlandse werkgevers en het Europese poldermodel weer een paar stappen verder zetten op weg naar dat Europa dat uiteindelijk door meer coördinatie zijn eigen concurrentiekracht en sociale cohesie zal kunnen versterken.

De heer De Hoop Scheffer (CDA):

Voorzitter! Ik constateer met vreugde dat de Europese Raad in Keulen het model van een akker heeft overgenomen. Dat model spreekt het CDA uiteraard zeer aan. Dat is bij uitstek wat wij altijd hebben voorgestaan, namelijk een belangrijke rol ook op Europees niveau voor werkgevers en werknemers. Daar zijn wij het allen over eens. Ik ben dat met de heer Melkert eens. Als hij echter mijn collega Van den Akker in discussie brengt, moet ik daar uiteraard even een sterretje bij zetten.

De heer Melkert (PvdA):

Ik ben blij dat de heer De Hoop Scheffer dat nu ook vindt, maar niemand heeft zo denigrerend over dit proces gedaan als de heer Van den Akker in de afgelopen maanden. Nu komt het ervan en nu claimt hij het ook nog.

De heer De Hoop Scheffer (CDA):

Voorzitter! Het is erg gemakkelijk om iemand die het debat niet voert, aan te spreken. Ik neem daar aanstoot aan. De heer Van den Akker heeft dat niet gedaan. Wij hebben dat als fractie nooit gedaan. Als wij in de historie terug zouden moeten, dan komen wij met het model dat nu is gekozen erg dicht bij wat het CDA en de voorgangers door de jaren heen hebben geroepen. Het stemt mij alleen maar tot vreugde dat dat model nu is overgenomen.

De heer Melkert (PvdA):

Als geboren consensusdenker neem ik mijn opmerking aan het adres van de heer Van den Akker terug. Ik zal mij met mijn collega's verstaan of zij misschien watjes in hun oren hebben gehad bij alle debatten die hierover hebben plaatsgevonden. Dat lost zich vanzelf weer op, voorzitter.

Voorzitter! Op een ander belangrijk punt kan ik mij wel in hoge mate aansluiten bij de heer De Hoop Scheffer, namelijk toen hij terugnam dat de Nederlandse regering ergens mee moest beginnen. Dat deed de Nederlandse regering allang met het promoten van het asiel- en vluchtelingenbeleid in Europees kader. Er is naar mijn mening geen reden om optimistisch te zijn, afgaande op de voortekenen in de voorbereiding op de top van Tampere. Ik hoor daarom graag van de regering hoe zij die dreigende impasse denkt te doorbreken. Is het niet mogelijk of zelfs noodzakelijk om met enkele gelijkgestemde lidstaten te proberen in ieder geval iets te ontwikkelen waarin de contouren van een Europees vluchtelingen- en asielbeleid zichtbaar worden? Er zijn de afgelopen maanden schreeuwende kansen gemist. Nogmaals, dit is geen verwijt aan de regering maar wel een droef en timide stemmende constatering.

Een tweede aspect dat naar onze mening richting Tampere van belang is, is het ontwikkelen van het beleid op het punt van de criminaliteitsbestrijding. Bij de behandeling van de goedkeuringswet met betrekking tot het Verdrag van Amsterdam is Kamerbreed een motie van de heer Van Oven aangenomen. Daarin wordt de regering gevraagd een notitie uit te brengen over de verhouding tussen Europees en nationaal strafrecht. Hier is de regering zelf aan zet om voordat deze kwestie op Europees niveau verder komt, de richting aan te geven waarin zij denkt verder te komen in het verband van de Unie. Wij hebben er grote behoefte aan dat de regering hier spoedig mee komt.

Voorzitter! Ik sluit mij kortheidshalve ook bij de heer De Hoop Scheffer aan op het punt van Turkije. Nederland behoort al langer tot de landen die ervoor willen zorgen dat Turkije dichter bij de Unie komt. Dat is dringend nodig. Graag een uiteenzetting waarom dat ook deze keer niet gelukt is. Misschien is het in de huidige turbulentie op de Balkan nog wel te begrijpen waarom het moeilijk is om daarmee verder te komen. Ik spreek echter de verwachting uit dat er, mocht – en dat hoop ik – in de nabije toekomst de stabiliteit op de Balkan worden teruggevonden, in de Unie alles aan wordt gedaan om ook richting Turkije de bruggen te slaan die nodig zijn voor de toekomst.

Dit moment, één dag voor de Europese verkiezingen, staat natuurlijk ook, al was het maar door onze eigen ervaringen in de afgelopen weken, in het teken van de vraag of er wat te kiezen valt als wij het hebben over de Europese verkiezingen en over de toekomst van Europa. Ik heb mij zeer verbaasd over de toon en soms ook over de poging tot inhoudelijke onderbouwing daarvan, alsof Europa iets monolithisch is waarbij de burgers op grote afstand staan, waarvan zij in hun dagelijkse leven weinig merken en het overlaten aan een aantal professionals. Dat is precies het Europa dat wij niet moeten hebben, maar het is naar mijn mening ook het Europa dat er allang niet meer is. Er valt heel wat te kiezen, maar dan moet men ook wel durven kiezen. Dan moet men ervoor durven kiezen dat Europa niet af is, maar dat het doorgaat en dat naast de markt en de munt ook de burger, de buitenlandse politiek en de sociale partners samen uiteindelijk Europa gaan maken. Het stelt mij teleur steeds maar weer en in allerlei toonaarden van de VVD het verhaal toegelicht te krijgen over het Europa dat af is. Daarmee wordt de burger een verkeerd beeld gegeven van Europa, want dat gaat echt veel verder.

Ook zal men ervoor moeten durven kiezen dat wij straks doorgaan met het Europa van de euro, met het Europa van het werkgelegenheidsbeleid, met het Europa van de criminaliteitsbestrijding, met het Europa dat met de NAVO verder wil gaan en dat in Kosovo niet had kunnen ingrijpen als dat niet met de NAVO zou zijn gebeurd. Het stelt mij ook zo teleur dat GroenLinks tegen het Verdrag van Amsterdam heeft gestemd en niet wil meegaan met de gedachte dat Europol sterker moet worden. Als je criminaliteit wilt bestrijden, moet je natuurlijk wel erkennen dat de boeven allang weten hoe Europese samenwerking eruitziet, maar dat wij gigantisch achter de feiten aanlopen. Blijft dat dan zo? Natuurlijk moet erkend worden dat er met de introductie van de euro een basis is ontstaan om Europa economisch sterker te maken en daarop weer sociaal beleid te bouwen. Dan mag je daar niet met je rug naar toe staan. Dat zijn volgens mij fundamentele keuzes die morgen aan de orde zijn en die ook in de Tweede Kamer verder moeten worden gedragen, die in het Europees Parlement verder moeten worden gebracht en dus vanuit de volksvertegenwoordiging de tandemsamenwerking vraagt die het Europa van de toekomst uiteindelijk sterker kan maken.

De heer De Hoop Scheffer (CDA):

"Tot zover de STER", zou je bijna zeggen. Ik heb collega Melkert nog één vraag te stellen in het kader van zijn peroratie, namelijk hoe hij aankijkt tegen de discussie over de door de regering voor te dragen kandidaat-eurocommissaris. Laat ik het concreter zeggen: wat vindt de fractievoorzitter van de PvdA van een eventuele kandidatuur van de heer Bolkestein?

De heer Melkert (PvdA):

Dat is een merkwaardige vraag van de heer De Hoop Scheffer, want ik zat zojuist op het puntje van mijn stoel toen hij werd ondervraagd door de heer Rosenmöller, waarbij de heer De Hoop Scheffer het antwoord gaf dat zowel de diplomaat als de politicus past: laat de regering nu eerst de keuze voorbereiden en die vervolgens op een verstandige manier maken. Ook in het licht van mijn bijdrage van gisteren ter gelegenheid van de doorstart van dit kabinet, spreek ik mijn vertrouwen uit dat er ook op dit punt geopereerd zal worden met de glans die daarbij past.

De heer De Hoop Scheffer (CDA):

Over glans hebben wij gisteren al een discussie gehad; laten wij die maar even terzijde laten na vorige week en na lijmen en kippen. Ik constateer dat de Europese lijsttrekker van de PvdA daar wel heldere opvattingen over heeft en de fractievoorzitter van de PvdA in deze Kamer niet, waarvan akte.

De heer Melkert (PvdA):

Voorzitter! Ik geloof dat het nu echt aan de regering is om daar een lijn in te bepalen. Ik heb er vertrouwen in dat dit ertoe leidt dat Nederland goed, waardig, representatief en vooral met een sterke en belangrijke portefeuille in de Europese Commissie "vertegenwoordigd" zal zijn. Ik zet "vertegenwoordigd" tussen aanhalingstekens omdat de institutionele puristen mij anders meteen van het spreekgestoelte zouden slepen. En omdat die tijd toch is aangebroken, wilde ik hier maar een punt achter zetten.

De heer Van Middelkoop (GPV):

Mijnheer de voorzitter! Ik spreek mede namens de RPF-fractie. In de geest van de heer Melkert roep ik de kiezers op om morgen in elk geval naar de stembus te gaan. Het politiek alfabet volgend kan ik nog een eindje met hem oplopen, met dien verstande dat mijn advies niet voor de heer Van den Berg is, maar voor de heer Blokland. Dat zal hij willen billijken. Dit was mijn STER-bijdrage.

Nu terug naar Keulen en alles wat daarbij is geagendeerd. Het Duitse voorzitterschap heeft de vele en ongewone uitdagingen waarmee het werd geconfronteerd, redelijk doorstaan. De top van Berlijn werd geen echec en het ontslag van de Europese Commissie is inmiddels goed verwerkt. In Keulen kon een begin van vrede in de Balkan worden verwelkomd.

In de Keulse conclusies wordt iets zichtbaar van het sociaal-democratische overwicht in de Unie. Zeer veel woorden, soms met een hoog retorisch gehalte, zijn besteed aan het thema werkgelegenheid. Dat is een belangrijk thema, zeg ik met de heer Melkert. De conclusie was en is evenwel dat werkgelegenheidsbeleid een nationale verantwoordelijkheid blijft. De lidstaten kunnen daarbij wel het nodige van elkaar leren, en dat is belangrijk. In punt 13 van de conclusies lees ik dat Europa behoefte heeft aan een investeringsinitiatief en dat de Raad besluit tot extra impulsen voor meer werkgelegenheid en investeringen. De regering heeft altijd gezegd dat aandacht voor werkgelegenheid op het niveau van de Unie nooit extra financiële middelen mocht vergen. Is dit standpunt nu verlaten?

Mag ik eens horen van de minister-president wat hij materieel verstaat onder de oproep tot verbetering van het synergisme – excusez le mot, maar ik heb het niet zelf bedacht – van de loonontwikkeling. Moet Nederland bijvoorbeeld bereid zijn het bestaansrecht van onze Wet op het minimumloon ter discussie te stellen, zoals ik onlangs las? Is hij het vervolgens met mij eens dat coördinatie van loonontwikkeling voor het EMU-gebied de mogelijkheid ondergraaft van soms echt noodzakelijke loonaanpassingen? Van aanpassing via arbeidsmigratie tussen regio's hoeven wij in Europa weinig te verwachten, en die wil ik ook niet bepleiten.

Ik vraag hiervoor aandacht, omdat in de woordenbrij van het werkgelegenheidspact één zaak in elk geval opvalt, namelijk de Europese variant van ons voorjaars- en najaarsoverleg, te weten de introductie van een macro-economische dialoog, waaraan zo ongeveer iedereen mee mag doen. Wat verwacht men daarvan? De besluitvormingscapaciteit zal niet veel groter zijn dan die van de Poolse landdag destijds, maar misschien is dat ook beoogd.

Het viel mij op dat de Europese Centrale Bank, de ECB, daarbij ook aanschuift. Hoe verhoudt dat zich tot de zo gekoesterde onafhankelijkheid van deze bank? Is hiermee toch een soort forum gecreëerd waar de ECB haar monetaire beleid moet verantwoorden tegenover de politiek en de sociale partners? Dat zou dan verdergaan dan onze praktijk in de SER, waar De Nederlandsche Bank haar eigen positie heeft. Graag hoor ik hierover een nadere uitleg en verantwoording.

Is het waar dat men in Keulen heeft besloten tot terughoudendheid bij het doen van uitspraken over de koers van de euro? Vooralsnog is de euro niet de sterke munt geworden die de Europese burger was beloofd. Deelt de regering mijn waarneming dat de renteverlaging van enkele maanden geleden weinig effect heeft en vermoedelijk toch meer een politieke dan een monetaire beslissing is geweest? De Nederlandsche Bank had zoiets in het verleden met de gulden nooit gedaan, zo hoorde ik van een deskundige, want zij stuurde alleen extern. Kortom, ik maak mij zorgen over de politieke en sociale steun voor de onafhankelijkheid van de Europese Centrale Bank waartoe de verdragen ons toch echt verplichten. Graag hoor ik een reactie op dit punt.

Positief is het voornemen het functioneren van het internationale financiële stelsel te verbeteren. Ik lees dat de private sector de kosten van turbulentie op de financiële markten mede moet gaan betalen. Om welke kosten gaat het dan, hoe zullen deze worden toegerekend en aan wie precies? Ik juich het toe dat er een forum van toezicht op de financiële markten komt om de ongebondenheid van het vrije kapitaalverkeer te keren. Hoe wordt dat samengesteld en welke bevoegdheden krijgt het?

De huidige voorzitter van de SER, de heer Wijffels, heeft in 1998 aandacht gevraagd voor het reguleren van de speculatieve kapitaalbewegingen, ontstaan door globalisering en liberalisering. Hij bepleitte een nieuwe architectuur van het financiële stelsel. Concreet wees hij op de noodzaak van uitbreiding en verfijning van de solvabiliteitsrichtlijnen voor banken, zwaardere belasting van zeer risicovolle financieringen, het minder "flitsend" maken van de internationale kapitaalbewegingen, meer openheid bij financiële instellingen en een nauwe afstemming van het monetaire beleid tussen de ankervaluta's, de dollar en de euro. Ik weet niet of dit allemaal naadloos kan aansluiten bij de conclusies van Keulen, maar het zou goed zijn als de Nederlandse regering een eigen bijdrage aan deze discussie zou formuleren en daarbij ook de Kamer zou betrekken, bijvoorbeeld via een notitie. Hoe denkt de regering hierover?

Tot de centenkwesties behoort ook de oprichting van het nieuwe Europese bureau voor fraudeonderzoek. Dat is goed nieuws voor de belastingbetaler en voor de legitimiteit van het Europees beleid. Is al bekend waar het bureau wordt gevestigd? Wordt het een instelling die een plaats krijgt in de verdragen? Die vragen stel ik vermoedelijk aan de staatssecretaris. En wie zal politiek verantwoordelijk worden voor dit bureau? Kan daar iets meer over worden gezegd?

Nu iets geheel anders. Ik meende twee weken geleden tijdens het voorbereidend algemeen overleg bij de minister-president enig begrip te bespeuren voor mijn kritiek op het voornemen tot het opstellen van een handvest voor de grondrechten van de Europese Unie. In een bijlage bij de voorzittersconclusies tref ik daar nu een tekst over aan waarvan de wazigheid mij misschien enigszins kan geruststellen. Wat is nu precies de ambitie? Ik vind dat je pas mag gaan werken aan een handvest voor grondrechten als je van tevoren duidelijk weet te maken dat het kennelijk noodzakelijk is omdat ten aanzien van grondrechten lacunes bestaan. Ik zie die lacunes echter niet en daarom zeg ik: wees voorzichtig met dit soort voornemens. Daarom graag een verduidelijking over onder meer de beoogde rechtsstatus en over de vraag of het gaat om rechten met voor de burgers rechtstreekse werking. Hoe verhoudt dat zich dan tot het EVRM en de nationale constituties enzovoort? Op dat punt maak ik mij echt ongerust. De regering – wellicht de staatssecretaris – zal ons willen informeren over de betrokkenheid die van ons bij het opstellen van dit handvest wordt verwacht, want ik heb gelezen dat ook de wetgevende organen van de lidstaten een bijdrage moeten leveren; daar horen wij ook bij.

Er komt een regeringsconferentie over institutionele vraagstukken. Anders dan de regering blijkens haar notitie van 21 mei hoopte zal deze nieuwe IGC hoofdzakelijk gaan over de zogenaamde "leftovers" van Amsterdam. Heeft de Nederlandse regering bakzeil moeten halen? Als ik dat verkeerd zie, nodig ik de regering uit om, zoals dat is gebeurd door het vorig kabinet, de Kamer een notitie te zenden met ideeën en voorstellen ter verbetering van de slagvaardigheid en legitimiteit van de Unie in het verlengde van de notitie van 21 mei, die tal van zaken nog slechts opsomde. Tot slot vraag ik wie Nederland in deze conferentie zal vertegenwoordigen. Ik wijs dit kabinet erop dat het vorige kabinet nog altijd een forse voorsprong heeft op het punt van het betrekken van de Kamer bij de inhoudelijke discussie over Europa. In prikkelende zin vraag ik daarom om de Kamer te blijven betrekken bij de noodzakelijke institutionele hervormingen voor een EU van 20 of nog meer lidstaten.

Nadat eerder de heer Prodi aangewezen werd tot de nieuwe voorzitter van de Europese Commissie, is nu in Keulen de heer Solana benoemd tot de eerste hoge vertegenwoordiger van het GBVB. De Unie krijgt steeds meer een mediterraan gezicht. Beide benoemingen zijn weinig omstreden en dat is op zichzelf natuurlijk plezierig, maar ik herinner de minister van Buitenlandse Zaken eraan dat het vorige kabinet geen voorstander was van een politieke zwaargewicht in deze functie. Wat je ook van de heer Solana kunt zeggen, een politiek zwaargewicht is hij wel. Graag ontvang ik een reactie op dat verschil tussen het standpunt van het vorige kabinet en het standpunt van dit kabinet.

Mag ik de opvatting van de regering horen over de kennelijk bij de heer Prodi levende overtuiging dat hij het recht zou hebben om eurocommissarissen te ontslaan? Ik stel deze vraag ook omdat de institutionele status van de Europese Commissie er niet helderder op wordt. Immers, ook in het Europees Parlement meent men materieel over een dergelijk ontslagrecht te beschikken en wellicht ook in de hoofdsteden van waaruit nog altijd de kandidaten voor een commissarispositie worden voorgedragen. Van de in de verdragen vastgelegde zelfstandigheid van de Europese Commissie en haar leden blijft zo weinig over. Hoe ziet de regering dit?

Met enige bombarie is in Keulen een nieuwe stap gezet op de weg naar een gemeenschappelijk Europees veiligheids- en defensiebeleid. De Europese Unie kan nu zelfstandig militaire operaties uitvoeren op "broekzakformaat", want geld is er nauwelijks voor. Duidelijk is wel dat de belangen van de Europese defensie-industrie hier een duchtig woordje meespreken. Wordt het niet tijd om het gemeenschappelijk wapenexportbeleid weer eens op de Europese agenda te zetten? Want daar is nog nooit iets van terechtgekomen.

Turkije wordt steeds meer een zaak van Europese verlegenheid. Heeft het Duitse voorzitterschap een poging gedaan om Turkije de status van kandidaat-lidstaat van de Unie te geven? Is dat voorstel getoetst aan de Kopenhagencriteria? Hoe is hierbij de opstelling van de Nederlandse delegatie geweest?

Over Kosovo hoef ik niets te zeggen, ik heb alleen nog één vraag die gisteren ook in het AO aan de orde was. Wat betekent het volkenrechtelijk dat de Unie leiding zal gaan geven aan het overgangsbestuur? Komt er een soort Unieprotectoraat?

Met verbazing las ik de invulling van de gemeenschappelijke strategie voor Rusland. Het deed me denken aan het raamverdrag van Nederland met Suriname. Dat belooft dus weinig goeds. Wat vindt de Russische regering daar zelf van? Het wordt immers in vrijwel alle opzichten als een ontwikkelingsland benaderd. Waaruit bestaat derhalve het Russische "commitment" ten aanzien van deze strategie? Ik neem ten minste aan dat er vooroverleg is geweest.

Zoals ik al had verwacht en gevreesd, blijft er weinig tijd over voor de bespreking van het nieuwe document de Staat van de Europese Unie. Veel van de inhoud is inmiddels door de feiten ingehaald. Ik denk dat Kamer en regering voor de toekomst een procedure moeten afspreken die in elk geval leidt tot een snelle bespreking van dit document. Omdat het de bedoeling is dit stuk telkenjare met Prinsjesdag uit te brengen, valt te overwegen in de week na de algemene beschouwingen een speciale Europadag te organiseren, waar in algemene zin de stand van Nederlandse en Europese zaken wordt besproken.

Voorzitter! Ik sluit af in de hoop, maar niet in de verwachting, dat dit debat bijdraagt aan een in elk geval hogere opkomst bij de aanstaande verkiezingen voor het Europees Parlement dan thans wordt voorspeld. Het wordt steeds zorgelijker dat de groeiende invloed van het Europees Parlement omgekeerd evenredig is aan de groei van zijn democratische legitimiteit.

Voorzitter: Van Nieuwenhoven

De heer Marijnissen (SP):

Voorzitter! Ik begin met Kosovo. De ontwikkelingen dezer dagen die iedereen in deze zaal waarschijnlijk van minuut op minuut volgt, geven toch enige hoop. De G8 is er nu uit. Ik heb er steeds grote vraagtekens bij gezet of uitgerekend de G8 het gremium moet zijn dat een doorbraak forceert, maar wat doet het ertoe. Op het moment dat er een situatie gecreëerd kan worden waarin de Veiligheidsraad eindelijk een resolutie kan aannemen, is dat vooruitgang. Wij hebben steeds gezegd dat het daarmee had moeten beginnen in plaats van eindigen. Op het moment dat er overeenstemming bestaat met Joegoslavië over de terugtrekking van de Joegoslavische troepen uit Kosovo is het winst.

Ik wil van de gelegenheid gebruik maken om mijn verbazing uit te spreken over de cynische houding van de NAVO op dit moment. Er is een akkoord, er wordt gesproken over implementatie, we staan aan de vooravond van een resolutie in de Veiligheidsraad, maar er wordt toch onverminderd doorgegaan met de bombardementen. De ratio daarachter ontgaat mijn fractie geheel en al. Dat was al toen het begon en dat is nu niet anders.

De heer Melkert (PvdA):

Voorzitter! Vindt de heer Marijnissen die cynische houding een stuk cynischer dan die van Milosevic die maar niet wil toegeven?

De heer Marijnissen (SP):

Ik denk niet dat het hier de plaats is om de hele problematiek door te lopen; we hebben gisteren nog een algemeen overleg gehad over Kosovo. Ik neem aan dat de heer Melkert zich de moeite heeft getroost om zich te verdiepen in het SP-standpunt aangaande de oorlog in Kosovo. Dan zou hij moeten weten dat wij van het begin af aan hebben gezegd dat de activiteiten van de NAVO onrechtmatig zijn omdat er geen expliciete resolutie van de Veiligheidsraad aan ten grondslag ligt en dat de acties van de NAVO ongerechtvaardigd zijn in de zin dat ze niet productief zijn. Ze zijn contraproductief; ik kan dat op tal van punten aantonen. Ik zal dat nu niet doen, maar de indruk van mijn fractie is dat dooronderhande- len, Rambouillet III dus, meer in de rede had gelegen dan het starten van bombardementen.

De heer Melkert (PvdA):

De heer Marijnissen heeft dus een hoge pet op van de rechtmatigheid en de productiviteit van het handelen van Milosevic.

De heer Marijnissen (SP):

Mevrouw de voorzitter! Op dit soort domme insinuaties ga ik liever niet in.

De heer Melkert (PvdA):

Ik vind het schandelijk dat de heer Marijnissen geen antwoord geeft op mijn vraag wie hier het meest cynisch is.

De heer Marijnissen (SP):

Ik vind het schandelijk dat u met dit soort insinuaties komt, mijnheer Melkert. Wie denkt u wel dat u bent? Mijn fractie heeft keer op keer duidelijk gemaakt dat zij het regime en de misdaden van Milosevic afwijst. Zij heeft het zelfs gesteund dat hij voor het Internationaal Gerechtshof, het Joegoslaviëtribunaal, verschijnt om zich te verantwoorden. Wat zijn dit dan voor insinuerende vragen? Daar gaat het nu toch niet om. Onze kritiek op de Nederlandse regering en de NAVO-opstelling is gebaseerd op de onrechtmatigheid en de onproductiviteit van de acties.

De heer Melkert (PvdA):

Geeft u nog een antwoord op mijn vraag? U beticht de NAVO van een cynische houding. Wie is daar in Kosovo het meest cynisch? Dat is toch Milosevic! Daar kan toch geen misverstand over bestaan? Dat is toch het probleem?

De heer Marijnissen (SP):

Mijn verontwaardiging betreft niet zozeer de inhoud van uw opmerkingen als wel de insinuerende werking die ervan uitgaat.

Natuurlijk is het regime van Milosevic een en al cynisme, nog erger dan dat zelfs. Maar hier spreken wij over onze eigen inzet, over de inzet van de Nederlandse regering en de inzet van de NAVO. Daar gaan wij over. Natuurlijk is Milosevic in deze hele oorlog de tegenstander. Daar is geen enkel verschil van mening over.

De heer Melkert (PvdA):

En dus is uiteindelijk het criterium dat doorslaggevend is of je daar vooruitgang kunt boeken. Denkt u dat die Veiligheidsraadsresolutie er zou zijn gekomen zonder ingrijpen? Vóór het ingrijpen was het niet mogelijk om tot een Veiligheidsraadsresolutie te komen, nu wel.

De heer Marijnissen (SP):

Of dat niet mogelijk was, is maar zeer de vraag. Er zijn amper onderhandelingen geweest. Er zijn zoals u weet in twee fasen onderhandelingen geweest in Rambouillet. In de voorliggende Veiligheidsraadsresolutie zie ik dingen staan als: geen NAVO-troepen, maar een internationale vredesmacht onder VN-vlag. Ik zie dat het referendum waar het UCK zo aan hechtte, verdwenen is. Het stond nog wel in Rambouillet II maar niet meer in de Veiligheidsraadsresolutie. Zo kan ik nog een aantal voorbeelden noemen van dingen die bij mijn fractie de indruk wekken dat het beter ware geweest destijds de onderhandelingen voort te zetten en niet te starten met de bombardementen.

Mevrouw de voorzitter! Hoe het verder ook zij, de heer Melkert zal met mij onderschrijven dat de perspectieven die zich nu aan de internationale gemeenschap openbaren, hoopgevend zijn. Ik mag hopen dat er niet binnen dagen, maar binnen uren een einde komt aan dit rampzalige conflict op de Balkan, zo dicht bij huis.

Mevrouw de voorzitter! Dan kom ik op Europa. Aanstaande donderdag gaat Nederland weer naar de stembus. Een aantal dagen later doen de andere Europese landen dat ook. Meestal zijn verkiezingen de hoogtijdagen van de democratie, maar als het om Europa gaat, is dat niet het geval. De verwachtingen zijn dat ongeveer een kwart van de mensen de moeite zal nemen de gang naar de stembus te maken en een stem uit te brengen. Er is in het algemeen al een trend van dalende opkomstcijfers bij verkiezingen, maar zo dramatisch laag als bij de Europese verkiezingen zijn opkomstcijfers zelden. De laatste keer was de opkomst 34% en nu wordt er minder dan 28% verwacht. Hoe beoordeelt de minister-president die lage opkomstcijfers en verwachtingen, met name in het licht van de democratische legitimatie, waarin naar ons idee niet in formele, maar wel in materiële zin een gat aan het ontstaan is? Ik ben ook benieuwd naar de analyse van de minister-president van de oorzaken van de lage opkomst. Is hij het met mij eens dat Europa voor velen te abstract is, te onbekend en dus onbekend en te ver weg? Heeft de lage opkomst niet te maken met de schaal en de samenstelling van Europa? De schaal is te groot en de samenstelling is te divers.

De indruk van mijn fractie is dat er altijd twee dingen zijn in de Europadiscussie die om voorrang strijden. Aan de ene kant de geo-economische belangen van de grote Europese bedrijven en de geopolitieke belangen van diegenen die Europa wereldwijd aan invloed willen laten winnen en aan de andere kant de belangen van diegenen die het bestuur dicht bij de burgers willen laten, een transparant bestuur voorstaan, hechten aan controle op de macht, kortom niet willen dat de democratie wordt uitgehold.

Mevrouw de voorzitter! Velen – en dat is dezer dagen menigeen weer eens ter ore gekomen – associëren Europa met fraude, gesjoemel en vriendjespolitiek. Ze hebben het er in Brussel ook wel naar gemaakt: mevrouw Cresson, europarlementariërs, politieke partijen en structuur fondsen, waarbij de bestemming van de gelden niet altijd even duidelijk is. Recentelijk zijn er dan ook nog de berichten over het Europees sociaal fonds. Zijn Europese politici dan slechte mensen? Nee, mevrouw de voorzitter, dat geloof ik niet. Ik geloof wel dat menigeen een slechte politiek voorstaat, maar slechte mensen zijn het niet. Waar het bij Europa om gaat, is dat de afstand tussen burger en bestuur zo groot is, dat Europa zo weinig transparant is, dat er dús weinig controle is van de burgers en de media. In zo'n situatie kunnen fraude en gesjoemel terrein winnen.

Mevrouw de voorzitter! In Keulen is besloten weer een nieuwe IGC te doen starten. Natuurlijk wordt de agenda van die nieuwe IGC weer gevormd met voorstellen waarbij meer bevoegdheden worden overgeheveld van de nationale staten naar Brussel en van het intergouvernementele deel, met name het buitenlandse beleid, Justitie en Binnenlandse Zaken, naar het communautaire niveau. De noodzakelijke institutionele vernieuwingen waarover het kabinet spreekt in de brief, zien wij niet zo een, twee, drie. Zaken die ten tijde van Amsterdam niet geregeld konden worden, komen nu weer aan de orde. Aan welke zaken moeten wij dan denken?

Mevrouw de voorzitter! Ik kom aan het allerbelangrijkste van Keulen en dat is de Europese veiligheids- en defensie-identiteit. De bedoeling is te komen tot een eigen euroleger, niet voor collectieve zelfverdediging – dat blijft de NAVO doen – maar voor vredesmissies, de zogenaamde Petersbergtaken. Voor grotere operaties zou die defensie-identiteit gebruik maken van NAVO-middelen, voor kleine ongecompliceerde operaties zou zij uit eigen middelen moeten putten. Wat zijn ongecompliceerde operaties? Welke eigen middelen kunnen dan worden ingezet? Nationale middelen van lidstaten, of komt er een Europese capaciteit, een soort van standing force? Krijgt de EU eigen middelen voor dat euroleger? Omdat dit defensiebeleid landen treft van binnen en buiten de Europese Unie en van binnen en buiten de NAVO, doen zich rare overlappen voor. Zo is er het probleem van de niet-EU- maar wel-NAVO-landen zoals Turkije, Hongarije, Noorwegen, IJsland, Polen en Tsjechië. Zij zouden hun NAVO-middelen moeten uitlenen aan een EU-operatie zonder dat zij daarover iets te zeggen hebben. Maar geldt dat ook niet voor de VS en Canada? Of betekent een Europese operatie met NAVO-middelen dat er geen VS- en Canadese NAVO-middelen voor worden gebruikt? Wat is of wordt de positie van de wel-EU- naar niet-NAVO-landen zoals Oostenrijk, Zweden, Finland en Ierland? Doen zij mee met deze identiteit? Wat is hun bijdrage als een operatie met NAVO-middelen wordt ingezet? Hebben zij zeggenschap over NAVO-middelen? Die landen zijn niet voor niets geen NAVO-lid. Oostenrijk is zelfs constitutioneel neutraal.

Dan de NAVO-raad. In de NAVO-raad is een unanieme beslissing nodig voor het inzetten van NAVO-middelen. Hoe gaat dat straks binnen de EU? Wellicht met een gekwalificeerde meerderheid? Welke consequenties heeft dat dan voor de afzonderlijke lidstaten die tegen stemmen en het niet eens zijn met een bepaalde inzet van dat nieuwe euroleger? Een discussie over de onderwerpen die met een gekwalificeerde meerderheid besloten kunnen worden, staat immers op de agenda voor de IGC. Hebben grotere landen van de EU een grotere stem in zo'n beslissing? Het verslag van het Duitse voorzitterschap heeft het alleen over een gepaste wijze van beslissingen nemen. Wat is gepast? Wie controleert of sanctioneert zo'n inzet van een Europese legermacht? Zijn dat uiteindelijk toch de nationale parlementen of misschien het Europees Parlement? Treedt zo'n euroleger alleen op onder VN-mandaat van de Veiligheidsraad of beslist het zelf over zijn optreden, zoals wij recentelijk bij de NAVO hebben gezien? Volgens het verslag van het Duitse voorzitterschap is de EU gehouden aan de beginselen van het VN-Handvest. Ook de NAVO heeft de acties in Kosovo daarmee gerechtvaardigd.

Zeer vele vragen over dit nieuwe voorbeeld van Europese integratie en opbouw van Europese identiteit. Hoe gaat de samenwerking verder met de Oost-Europese ex-Sovjet-Unielanden als dit euroleger van de grond komt? De grootste zorg baart de SP-fractie dat wij er weer een nieuwe militaire organisatie bij krijgen. Het ziet ernaar uit dat het vredesdividend uit de Koude Oorlog steeds verder weg raakt en niet zal worden uitbetaald. Ik heb goed naar de heren De Hoop Scheffer en Melkert geluisterd, die zeggen dat het een reële vraag is of de bezuinigingen moeten worden heroverwogen. Ik vond het frappant wat de heer Melkert zei: wat wij niet willen, is dat wij de defensie-industrie in Europa een injectie geven. Ik ben blij met die uitspraak. Ik houd de heer Melkert voor dat in de verklaring van Keulen staat: "Hiertoe moet een continue defensie-inspanning worden geleverd, moeten de noodzakelijke aanpassingen worden uitgevoerd en moeten inzonderheid onze capaciteit inzake inlichtingendiensten, strategisch vervoer, bevelvoering en controle worden versterkt."

Even verder staat: "Wij erkennen voorts de noodzaak van voortdurende inspanningen met het oog op de versterking van de industriële en technologische defensiebasis, die wij competitief en dynamisch wensen."

De heer Melkert (PvdA):

De heer Marijnissen moet mij goed citeren. Ik heb het erover gehad dat de behoeften van de Europese defensie-industrie niet maatgevend mogen en kunnen zijn voor de opbouw van de Europese capaciteit. Dat je bij de opbouw van een capaciteit, die je zelf bepaalt op grond van politieke en militaire uitgangspunten, gebruik maakt van de productie in Europa, lijkt mij voor de hand liggend. Ik ben er ook voor dat daarin samenwerking wordt gezocht.

De heer Marijnissen (SP):

Als ik deze passages lees, denk ik gelijk te hebben als ik zeg dat het uitbetalen van het vredesdividend weer verder weg dreigt te geraken. Wat te denken bijvoorbeeld over een commandostructuur die er zal moeten komen? Ik heb net een aantal andere dingen genoemd die in de verklaring worden opgesomd. Die zullen allemaal weer geld kosten. Mijn fractie zou ervoor zijn dat geld anders en beter te besteden.

Ik heb nog een paar vragen, onder andere over Turkije, al door enkele andere sprekers genoemd. Ik ben erg geïnteresseerd wat er nu de reden van is dat de eensgezindheid in Keulen is uitgebleven. Welke factoren hebben daarbij een rol gespeeld?

Conclusie 27 heeft betrekking op het internationale financiële stelsel. Er staat een heel interessante zin in, waar ik graag nadere toelichting op krijg: "In dit verband wijst hij" – dat is de Raad – "erop dat er intensiever gewerkt moet worden aan het vastleggen van doelmatiger regels, om de private sector mede kosten van turbulenties op de financiële markten te laten betalen."

Dat is een erg intrigerende zin. Een nadere toelichting zou ik ook graag krijgen bij conclusie 28, over de schuldenlast van de armste landen. Er worden nogal grote woorden gebruikt. Ter verbetering van het schuldeninitiatief voor arme landen met zware schuldenlasten wordt gepleit voor een bespoediging van de verlichting van de schuldenlast voor die arme landen en voor ambitieuze doelstellingen met betrekking tot de omvang van de schuldenverlichting. Ik zou daarover graag meer details vernemen.

Mevrouw de voorzitter! De vercommercialisering van de samenleving neemt hand over hand toe, hoe je daar verder ook over mag denken. De sponsoring rukt ook steeds verder op. Wie schetst mijn verbazing als ik in de Volkskrant van 7 juni lees dat de Europese top is gesponsord door Coca-Cola? Als je nu toch een sponsor aanzoekt, zoek er dan eentje van enig allooi, die ook nog iets met Europa heeft, en niet zozeer met de Verenigde Staten. Graag verneem ik van het kabinet wat de achtergrond was van deze sponsoractiviteit.

De heer Van den Berg (SGP):

Mevrouw de voorzitter! Ook ik wil beginnen over Kosovo, juist omdat de heer Marijnissen begon met een in mijn ogen wat negatieve opmerking over de NAVO. Graag meld ik dat ik met een aantal leden van de vaste commissie voor Defensie nog afgelopen maandag in staat ben geweest om de basis Amendola in Italië te bezoeken. Wij zijn daar diep onder de indruk gekomen van de inzet van, ook de Nederlandse, luchtmachtmensen. Wij hebben daar ervaren dat het van groot belang is dat zij zich politiek gesteund weten vanuit Nederland. Daarom betreur ik de opmerking van de heer Marijnissen. De heer Melkert zei terecht dat de NAVO-acties en de politieke druk juist de aanleiding zijn geweest tot de doorbraak die nu, ook tot onze vreugde, lijkt te zijn bereikt. Ik neem aan dat de regering ons zelfs tijdens dit debat van de meest actuele informatie wil voorzien.

Voorzitter! Je kunt altijd discussiëren of een top als de top van Keulen geslaagd is en belangrijk is geweest of niet. Er zijn een aantal belangrijke besluiten genomen. In mijn ogen is een van de belangrijkste – ik sluit mij nu weer wel aan bij de heer Marijnissen – dat over de zelfstandige Europese defensie-identiteit. Mijn fractie heeft daar met grote zorg kennis van genomen. Ook zijn wij teleurgesteld over de koerswijziging van de Nederlandse regering: terwijl Nederland tot voor kort ook in Europees verband de inzet van de NAVO heel duidelijk centraal stelde, lijkt zij nu te zijn omgegaan en daar geheel mee akkoord te zijn gegaan. Daarmee hebben wij grote moeite. Ik denk dat zo'n onafhankelijke defensie-identiteit het risico oplevert dat de Verenigde Staten zich nog verder zullen terugtrekken uit Europese veiligheidskwesties en dat het Atlantisch bondgenootschap daardoor onder grote druk zal komen te staan. Hierbij zijn overigens zeer veel praktische vragen te stellen, maar die hebben anderen al gesteld. Wij zien niets in het optuigen van een Europese defensiemacht, met eigen hoofdkwartieren en wat dies meer zij. Onze fractie blijft van mening dat de NAVO ook in Europa het aangewezen gremium is om veiligheidsrisico's, waar nodig en mogelijk, te weerstaan.

Onduidelijkheid rijst ook over de toekomst van de WEU. Blijft de WEU bestaan zonder feitelijke inhoud, geheel geïntegreerd in de Europese gemeenschap? Dit is nogal onduidelijk. Ook zijn er tal van vragen te stellen over hoe "neutrale" EU-landen als Oostenrijk hiermee moeten omgaan en wat voor complicaties dit geeft. Een van onze belangrijkste bezwaren is echter dat wij op die manier opnieuw onze nationale zeggenschap voor een deel uit handen geven aan de Unie, wat zeker een extra probleem zal vormen als wij toegroeien naar een model met meerderheidsbesluitvorming, ook op dit terrein. Ik neem aan dat wij hierop in andere verbanden zullen terugkomen, maar ik wil deze opmerking nu reeds hebben gemaakt.

Daarnaast zijn er belangrijke besluiten genomen over het werkgelegenheidspact. Het is bekend dat mijn fractie werkgelegenheid niet ziet als een Europese taak. Coördinatie tussen nationale regeringen kan op zich natuurlijk een goede zaak zijn, maar wij zien in een Europees beleid op dit gebied geen meerwaarde. Ook hierbij zijn tal van praktische vragen te stellen, maar daarover hebben wij het al eerder gehad.

Een ander punt waar ik een kritische kanttekening bij wil zetten is het Europees handvest. In het overleg voorafgaande aan de top hebben wij hierover reeds met de minister-president gesproken; reeds toen hebben wij onze bezwaren hiertegen kenbaar gemaakt. Wij zien niets in een Europese grondwet, wij zien niet de noodzaak in van een Europees handvest met grondrechten; gezien de bestaande verdragsmatige bepalingen, met name het EVRM, is ons de meerwaarde daarvan absoluut niet duidelijk geworden, ook niet na de besluitvorming in Keulen. Ook de structuur die in het leven zal worden geroepen om het handvest tot stand te brengen, roept bezwaren bij ons op. Ik heb begrepen dat een gremium, bestaande uit leden van het Europees Parlement, leden van de nationale parlementen en vertegenwoordigers van regeringen, hiervoor zorg moet dragen. Hierdoor ontstaat een geweldige diffusie van bevoegdheden en verantwoordelijkheden. Ik neem aan dat wij hierover nog met de regering zullen kunnen spreken als een Nederlandse delegatie moet worden afgevaardigd, maar nu wil ik reeds aantekenen dat deze constructie mij in ieder geval vanuit het oogpunt van zuivere verantwoordelijkheden in het geheel niet aanspreekt.

De uitbreiding van de Unie heeft met de uitspraken van minister Fischer van vorige week nieuwe impulsen gekregen. Hij stelde dat uitbreiding van de Unie veel breder moet worden gezien dan tot dusverre, met name in de richting van Zuidoost-Europa. Hoe reëel is dit perspectief en aan welke termijn moeten wij denken? Nemen wij hiermee niet veel te veel op ons bord? Het stabiliteitspact is in onze ogen een heel goede zaak, maar het mag niet een soort automatisch opstapje naar het lidmaatschap van de EU worden. Op zijn best zou dit een zaak van zeer lange adem zijn. Graag verneem ik de visie van de regering hierop.

Ik zou hier de discussie over Turkije tegenover willen stellen. Het viel mij op dat hierover op de Keulse top helemaal geen conclusies zijn geformuleerd. Ik las wel een conclusie over Macau, maar niet over Turkije. Deze prioriteitenstelling vond ik wat merkwaardig. Het moge overigens duidelijk zijn dat onze fractie van mening is dat Turkije niet in de Europese Unie thuishoort. In een eerder debat hebben wij dit al aan minister Van Mierlo kenbaar gemaakt. Het lijkt mij echter beter om duidelijk te zijn en niet voortdurend via allerlei onduidelijkheden diffuse verwachtingen te laten bestaan.

Voorzitter! Wij zullen zeker op een ander moment kunnen terugkomen op de agenda van de IGC. Al zijn de ambities kennelijk wat minder geworden dan wat de Nederlandse regering voor ogen had, het is nog de vraag of het een realistische verwachting is dat de zware zaken die er liggen voor eind 2000 afgehandeld kunnen zijn.

Voorzitter! Ook ik wil een opmerking maken over de benoeming van de Europese Commissie. Wij menen dat bij het leveren van de kandidaten voor de nieuwe Commissie de nadruk moet liggen op de kwaliteit en niet in de eerste plaats op de politieke kleur. Voorts zijn wij van mening dat de Nederlandse regering weloverwogen één kandidaat moet voorleggen aan de Commissie en geen lijstje waaruit de heer Prodi zou moeten selecteren. Het moet een benoeming zijn waar de Nederlandse regering invloed op behoudt. Het zal u niet verbazen dat voor mijn fractie een gezonde dosis euroscepsis bij een eventuele kandidaat een zekere meerwaarde heeft. Wat dat betreft – en ik zeg uitdrukkelijk wat dát betreft – lijkt de heer Bolkestein ons wel een goede kandidaat. Maar laten wij daar maar niet verder over discussiëren. Wel wil ik vragen hoe ik de berichten moet duiden dat de heer Prodi van mening zou zijn dat hij een rol moet kunnen vervullen in het ontslaan van kandidaten. Ook daar heb ik bezwaren tegen, net zo goed als tegen de mogelijkheid dat het Europees Parlement zelf kandidaten naar huis stuurt. Dat moet bij de nationale regeringen blijven liggen.

Wat ons veel zorgen baart, voorzitter, is de voortdurende waardedaling van de euro. De gemeenschappelijke munt, met veel tamtam op de markt gebracht, blijkt in reële waarde sterk te zijn overschat. Geruststellend is misschien het feit dat rentestand en inflatie in eurogebied relatief laag zijn, maar zeer verontrustend is het feit dat het Italië vergund werd om het overheidstekort nog weer te laten stijgen. Door dat besluit van de Europese ministers van financiën is de waardedaling binnen een week in een extra versnelling gekomen. Over dit onderwerp zijn door collega Van Dijke Kamervragen gesteld, dus ik ga er nu inhoudelijk niet verder op in. Maar wij hebben grote zorg over deze ontwikkeling en wij zouden met name de visie van de minister-president daarop willen horen. Hoe garanderen wij de stabiliteit en de hardheid van de euro als wij deze openingen geven.

Voorzitter! Ik spreek mijn waardering uit voor de totstandkoming van een Europees bureau voor fraudeonderzoek. Dat is nu eindelijk gebeurd, maar ik vrees dat het te laat is om in dit opzicht het vertrouwen van de EU-burgers in de Unie en haar instellingen te herwinnen. Wij moeten maar afwachten wat dit nieuwe bureau zal opleveren. Dat mag overigens niet betekenen dat de nationale inspanningen op dit punt verslappen, aangezien er ook veel geldstromen via de nationale overheden gaan. Wij hebben zelf een actuele discussie op dit punt.

Ik wil nog een heel korte opmerking maken over de Staat van de Europese Unie en ik begin met het document zelf. Wij kunnen ons wel vinden in het voornemen om ieder jaar een staat van de Unie naar de Kamer te sturen. Die geeft een goed overzicht van het Europadossier in den brede, inclusief het standpunt van de Nederlandse regering, maar wat is nu precies de status van dit stuk? Het geeft immers niet alleen een weergave van de stand van zaken en een agenda voor de toekomst, maar het staat ook vol met politieke stellingnames. In dat opzicht lijkt het nogal op een verkiezingsprogramma. Is dat nu de bedoeling? Mijn fractie zou veel meer behoefte hebben aan een stuk op grond waarvan de Kamer kan beoordelen en meten wat er precies tot stand is gekomen van alle goede voornemens. In een eerder overleg hebben wij daar ook al eens over gediscussieerd. Wij denken aan een rapportage met het oog op toetsing en controle achteraf van alle voornemens in Europees verband. Daar heeft de Kamer meer aan dan aan stukken waarin weer allerlei filosofieën over de toekomst en al dan niet reële perspectieven worden uitgesproken. Nogmaals, ik vraag aandacht voor een iets anders opgebouwd stuk dat deze Kamer duidelijk de toetsingsmogelijkheid geeft voor de controle op de totstandkoming van allerlei maatregelen.

Over Agenda 2000 wil ik opmerken dat ik daarbij een diepgaande bezinning op het takenpakket van de Unie mis. Wij hebben het daarbij al gehad over het werkgelegenheidsbeleid, het sociaal beleid, en het buitenlands en veiligheidsbeleid. Moet dat allemaal tot het takenpakket horen van een Unie van 20 tot 30 lidstaten? Er zal echt een wezenlijke beperking tot kerntaken nodig zijn, wil het Europese gebeuren überhaupt nog hanteerbaar zijn en controleerbaar voor de nationale overheden. Dat aspect mis ik ook weer te veel in deze discussie. Ik zou dat graag meegenomen zien in het kader van de IGC.

Voorzitter! Ik rond af. Wij staan aan de vooravond van verkiezingen. Opnieuw zal blijken dat het Europese gebeuren weinig leeft bij de burger. Dat behoeft geen verbazing te wekken. Wij moeten ook niet streven naar een versterking van de Europese identiteit, maar naar een handhaving en waar mogelijk versterking van de nationale identiteit en soevereiniteit. Mijn fractie hoopt dat de verkiezingsuitslag mag leiden tot een versterking van die geluiden.

De heer Rosenmöller (GroenLinks):

Mevrouw de voorzitter! Dit debat gaat ook over de Staat van de Europese Unie. Wij hebben dit jaar voor het eerst een document van de regering gekregen, waarvoor dank. Dat bespreken wij nu halverwege het jaar. Dat geeft ons de gelegenheid om voor een deel terug te kijken en voor een deel vooruit te kijken.

Kijken wij terug, dan zullen sommigen misschien primair denken aan de komst van de euro, anderen aan de korting op de afdracht aan de Europese Unie. Voor ons geldt dat niet. Als wij terugkijken – en hopelijk kunnen wij over een paar weken min of meer definitief terugkijken – denk ik dat de ontwikkelingen in Kosovo, de militaire interventie, een soort zwarte bladzijde vormen in de geschiedenis van Europa. Het heeft zover moeten komen. U kent de opstelling van onze fractie.

Wat was voor mij persoonlijk het meest indrukwekkend het afgelopen halfjaar? Dat waren de momenten en de uren – overdag en 's nachts – dat ik in Macedonië en Albanië sprak met vluchtelingen die ons vertelden wat zij de afgelopen uren, dagen en weken hadden meegemaakt, net een paar kilometer over de grens; dat ik daar stond bij Blace, die mensen in grote groepen Macedonië zag binnenkomen, wetende dat ik mij in een surrealistische werkelijkheid bevond met twee kilometer verderop oorlog; oorlog in Europa. Al zou maar de helft waar zijn van hetgeen die vluchtelingen ons toen verteld hebben, je wordt wel met je neus op de feiten gedrukt, op de weerzin van dat moment. Dat maakte ons in ieder geval duidelijk dat die inzet van het militaire instrument nodig is. U weet dat onze partij daar verdeeld over is. Wie misschien ook niet? Afwegingen worden uiteindelijk ook op het politieke vlak gemaakt.

Het was ook een capitulatie voor de diplomatie. Dat moest erkend worden. Dat kon ook niet anders na tien jaar diplomatie. Liever een capitulatie voor de diplomatie omdat er geen andere weg was, dan een capitulatie voor een regime dat op de meest grove wijze rechten van burgers schendt. Voor die afweging stonden wij.

In het eindstadium van dit conflict laten wij ons op dit moment, op deze dag natuurlijk graag op de hoogte stellen door de Nederlandse regering nu de militaire onderhandelingen in een soort schorsing lijken te zitten.

Voorzitter! De oorlogen van de afgelopen jaren in voormalig Joegoslavië hebben ook een beetje een eind gemaakt aan de gedachte dat Europese integratie en vrede als vanzelf hand in hand gaan. Het is een decennium na de val van de Berlijnse muur en aan het einde van een eeuw met twee wereldoorlogen weer elke keer opnieuw een grote opgave om het middel van de Europese integratie in te zetten voor wat je zou kunnen noemen "het vergroten van de cirkel van vrede, stabiliteit, democratie en welzijn in Europa". Daar draait het om. Langs die lijnen willen wij ook de toekomstige staten van de Europese Unie op een meer fundamentele wijze met elkaar bespreken. Dat is de invalshoek van waaruit wij dat in de toekomst zullen doen.

Ik heb vragen gesteld over de actuele situatie in Kosovo. Er is gisteren over gesproken in een algemeen overleg. Het is goed dat de Europese Unie zich ook tijdens de top van Keulen uitermate serieus heeft bezonnen op de meest actuele situatie rondom dat conflict en zich heeft laten informeren door topbemiddelaar Ahtisaari en anderen. Het is goed dat de Europese Unie, ongeacht het precieze moment waarop een vredesakkoord tot stand komt, alvast haar vizier op de toekomst van de Balkan. Een stabiliteitspact voor heel Zuidoost-Europa is een prima initiatief van een, in algemene termen, goed Duits voorzitterschap.

De Europese Unie heeft ook anders en beter geopereerd dan bij de Bosniëcrisis. Er was sprake van een vorm van eenheid in verscheidenheid. Blair was te vaak de havik, maar daarnaast was er het creatieve en initiatiefnemende duo Schröder/Fischer. Met de EU-gezant en topbemiddelaar Ahtisaari was er uiteindelijk sprake van een team en wij hopen dat de inspanningen leiden tot vrede en dat het geweld zo snel mogelijk stopt.

Voorzitter! Uiteraard kijken we vooruit en denken wij daarbij aan de financiering van het stabiliteitspact. De budgettaire grenzen van Agenda 2000 mogen toch niet heilig zijn, zeg ik de minister-president vragenderwijs. Ik ben benieuwd naar zijn reactie op de suggestie, gedaan door de heer Max van den Berg, lijsttrekker van de Partij van de Arbeid voor de Europese verkiezingen van morgen en hier aanwezig. Hij heeft gezegd: 10% van alle reserveringen voor de structuurfondsen van de EU zouden betrokken moeten worden bij de wederopbouw van de Balkan. Wat vindt de minister-president van die suggestie? De suggestie heeft ons aangesproken. Misschien zouden de middelen op de korte termijn weggezet kunnen worden, maar dat vergt nog wel een aparte discussie.

Hoe het ook zij, als het gaat om economische steun en wederopbouwprogramma's heeft de Europese Unie in het recente verleden bewezen redelijk goede papieren te hebben. Denk aan Bosnië. De ervaring die wij bij de inspanningen daarvoor hebben opgedaan leert wel dat mensen die lokaal de programma's uitvoeren niet met de mondiale wirwar van donoren te maken moeten hebben. Daarom zou het aparte agentschap voor de wederopbouw inderdaad een goede oplossing zijn. Wij moeten lessen uit het verleden trekken. De donoren, de Wereldbank en anderen, moeten wel van dat agentschap gebruik maken. Graag krijg ik op dit punt een bevestiging.

Mevrouw de voorzitter! Dan kom ik te spreken over een ander belangrijk hoofdpunt van de top: het gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid en de nieuwe Europese defensie- en veiligheidsidentiteit. Tot voor kort wilde het met dat GBVB natuurlijk niet erg vlotten. Kosovo heeft daar verandering in gebracht. Een omissie van het akkoord van Dayton was dat Joegoslavië de republiek wel erkend heeft, maar dat er geen spijkerharde voorwaarden werden gesteld aan de omgang met minderheden door het regime van Milosevic. Voor een deel hebben wij nu te maken met de consequenties van die indertijd gemaakte fouten.

Die fouten worden misschien voorkomen met de benoeming van de topdiplomaat Solana tot de nieuwe minister van buitenlandse zaken van de Europese Unie. Die benoeming heeft in Keulen plaatsgevonden. Mij lijkt dit een verbetering inhouden. Het lijkt ons evenwel het beste dat, gelet op de relatie tussen het buitenlands beleid en het beleid om te komen tot vrede en veiligheid, Solana zich in zijn nieuwe functie volgend jaar primair richt op juist de verbetering van dat buitenlands beleid. Dat heeft wat ons betreft het meest prioriteit. Is het namelijk niet zo, dat het buitenlands beleid de bedding vormt waarin het veiligheidsbeleid zou moeten stromen?

Bovendien is de Europese Unie nog steeds aanzienlijk beter in het aangaan met handelsbetrekkingen dan in het uitoefenen van de klassieke diplomatie. Hieruit vloeit de vraag voort: waar blijft dat structurele Afrikabeleid? En dan is er nog de tussenvraag: waarom is op de top van Keulen geen duidelijkheid ontstaan ten aanzien van het Turkijestandpunt, terwijl het wel de bedoeling was die duidelijk te krijgen?

Mevrouw de voorzitter! Terecht heeft de Europese Raad veel aandacht besteed aan conflictpreventie, maar hoe wordt die preventie vormgegeven? Op zichzelf is het winst dat de Europese Unie met behulp van bestaande militaire middelen van vooral de NAVO een waslijst van kleine vredestaken, Petersbergtaken, zou kunnen uitvoeren. Je zou kunnen spreken van een ontwikkeling in de richting van democratisering van het veiligheidsbeleid. Die ontwikkeling brengt wel zeer veel vragen met zich mee. Zeer veel vragen! Het gaat mij te ver mij nu al te committeren aan datgene wat in termen van uitwerking op dat punt allemaal nog besproken zal moeten worden, ook in Nederland. Ik ben het met collega Melkert zeer eens dat in dit verband ook de vraag geldt hoe de eigen krijgsmacht georganiseerd moet worden. Hoe zal zich dat verhouden tot de beperkte EU-activiteit ten behoeve van vredestaken? Hoe verhoudt zich dat weer tot de meer algemene discussie, ook in institutionele zin, als het gaat om de rol van de NAVO? Wij hebben geen behoefte aan een zelfstandig Europees leger, want dat zou dubbelop zijn. Het gaat ons meer om een verschuiving dan om een intensivering van middelen wat betreft de defensie in Europa. In de slotdocumenten van Keulen staan te veel opmerkingen die bij ons kritische vragen oproepen.

Wij vinden het teleurstellend dat in de verklaring over de defensie-identiteit niet wordt gesproken over de OVSE. Kan de minister-president dat nader toelichten? Kan hij ook ingaan op die eindeloze strategie in de richting van Rusland – collega Van Middelkoop sprak er met een heel speciale associatie over – waarbij zeer weinig wordt gesproken over de betrokkenheid met het defensiebeleid?

Asiel en migratie. Als Kosovo iets heeft geleerd, dan is het wel dat wij met asiel en migratie vele stappen verder moeten zetten dan wij op dit moment hebben gezet. Ik beperk mij tot de suggestie van de minister-president onlangs. Hij pleitte toen voor een aparte commissaris voor asiel- en migratiebeleid. Dat vinden wij een goede suggestie. Prodi is zijn team nu aan het samenstellen, maar zou het niet goed zijn als die commissaris voor asiel en migratie vanaf het begin een volwaardige commissaris in dat team is? Wat mij betreft hoeft dat ook geen onderdeel van de besluitvorming uit te maken van de tussentijdse top in Finland half oktober. Hoe denkt de regering daarover?

Keulen was ooit ook bedoeld als top voor de werkgelegenheid, maar daar is te weinig uitgekomen. In de brief van de regering worden drie concrete punten genoemd, waarvan er twee vage afspraken betreffen uit eerdere eurotoppen. Het enige nieuwe is – ik citeer het eurojargon – de synergie tussen loonontwikkeling, monetair beleid en begrotingsbeleid door middel van een macro-economische dialoog. Ik denk dat minister Zalm niet helemaal onterecht heeft gezegd dat wat dat betreft sprake is van een wassen neus of een verplicht nummer. Wij moeten elkaar niet blijven vermoeien met retoriek. Het stelt niets voor of het stelt wel iets voor. Dan moeten wij er meer aan doen. De bondskanselier heeft gezegd dat in de toekomst sprake zal zijn van halfjaarlijkse vrijblijvende samenkomsten van sociale partners, Europese Commissie, de Raad en de Europese Centrale Bank. Kortom, het Nederlandse poldermodel wordt getransformeerd tot het Europese poldermodel. Als dat op die wijze gebeurt, dan vind ik dat een miskenning van het Nederlandse poldermodel. Er gebeurt meer in de Nederlandse polder dan tweejaarlijkse vrijblijvende samenkomsten met een aantal gremia. Wij moeten niet te gemakkelijk doen alsof Europa het Nederlandse poldermodel overneemt. In de 14 minuten spreektijd die ik nu heb, kan ik er niet uitgebreid over spreken, maar het Nederlandse poldermodel gaat ook uit van het idee dat je af en toe iets inlevert en dat je elkaar committeert, niet voor een paar weken of maanden, maar voor een langere periode. Het is iets dat je institutionaliseert in je totale samenleving. Eventjes met een gezelschap dat lijkt op de Nederlandse polder bij elkaar komen, vind ik veel te dun. Het lijkt mij goed als in ieder geval de heer Schröder, maar misschien ook de minister-president, nog een tweede cursus Nederlands poldermodel gaat volgen in de toekomst.

Wij vinden dit voorts teleurstellend, omdat er in allerlei discussies terecht wordt gerefereerd aan het feit dat zoveel sociaal-democratische regeringsleiders diverse keren per jaar bij elkaar zitten. Juist die sociaal-democratische component zou dus meer inhoud moeten krijgen. Op het terrein van sociaal-economische politiek, maar ook op het terrein van de fiscaliteit gaat de ontwikkeling veel te traag. In die zin is Keulen echt een misser, met alle respect voor de overladen agenda, maar ook hier gaat het weer om prioriteiten. Het belang van het bieden van tegenwicht aan de ongelimiteerde belastingconcurrentie kan niet worden onderschat. Een van de onderwerpen die daarbij aan de orde zijn, sluit aan bij een motie die door collega Karimi is ingediend. Die is ook aangenomen. Deze houdt in dat je ook met een kopgroep iets zou kunnen doen rondom een Europese energieheffing. Wij vinden dat conclusie 22 uit de top van Keulen, daar waar over die energieheffing wordt gesproken, niet die prioriteit rond dat thema aangeeft die nodig is. Het is een onderdeel van die absoluut noodzakelijke fiscalisering van Europa. Wij moeten daar veel meer aandacht aan geven. Dat is op dit moment een van de grote manco's in Europa. Wij weten allemaal dat fiscale politiek, sociale politiek en werkgelegenheidspolitiek onlosmakelijk met elkaar samenhangen.

Dan kom ik te spreken over het tijdpad en de bandbreedte die de top heeft aangegeven voor de nieuwe IGC die vanaf 2000 gaat lopen en onder Frans voorzitterschap aan het eind van dat jaar zal worden beëindigd. Een verdrag van Parijs of iets van dien aard zal dan aan ons worden voorgelegd. Ik meen dat de top van Keulen, zeker op dat punt, onvoldoende de ambitie uitstraalt dat zo'n nieuwe intergouvernementele conferentie en het verdrag dat daarvan een gevolg is, ook een antwoord – er zijn vele antwoorden te geven – moeten zijn op de vertrouwenscrisis die er op dit moment in Europa is. Er is niet alleen een vertrouwenscrisis tussen het Europees Parlement en de Europese Commissie. Deze crisis is veel breder en dat is voor een deel weer de oorzaak van de lage opkomstcijfers etc. Daarom ben ik van oordeel dat die intergouvernementele conferentie een breder aantal onderwerpen zou moeten kunnen behandelen dan het te smalle dat uit de top van Keulen is gekomen. Ik zie daarin niet echt een vertaling van de ambities die Nederland vóór deze top had. De heer Van Middelkoop heeft de regering gevraagd om een nadere verantwoording in notitieverband. Ik sluit mij bij dit verzoek aan. Wil je die crisis tussen Europa, zijn bestuurders en zijn burgers oplossen, dan zul je ook in het kader van democratisering meer moeten doen aan het vergroten van de transparantie dan wat de top van Keulen nu heeft opgeleverd. Ik noem een paar punten.

In de eerste plaats zou er een wet openbaarheid van bestuur in Europa moeten komen om de transparantie te vergroten zodat wij weten waar wij met z'n allen mee bezig zijn. Een ander aandachtspunt is de toegang voor niet-gouvernementele organisaties tot het Europees Hof van Justitie. Verder is het vastleggen en ook juridisch binden van grondrechten in Europa een belangrijk punt. Het Duitse voorzitterschap heeft dienaangaande initiatieven genomen – de heren Schröder en Fischer zijn er een groot voorstander van – maar wij vinden dat dit punt te afgezwakt terugkomt in de conclusies van de top van Keulen. Straks ga je namelijk wel met Europees geld winkelen en kun je in het kader van Europa soldaat zijn en worden ingezet bij een vredesmissie, maar zonder dat je grondrechten verankerd zijn. Dat is een onbalans die zo snel mogelijk moet worden gecorrigeerd. Tevens menen wij dat op het punt van fraude, corruptie en vriendjespolitiek de beker tot op de bodem moet worden leeggedronken bij alle Europese instellingen. Wij vinden het weliswaar bemoedigend om in conclusie 48 te lezen dat er over die transparantie en integriteit nieuwe initiatieven zijn te verwachten van de nieuwe Europese Commissie, maar bij de oude Europese Commissie is gebleken dat dit van buitenaf moet kunnen worden afgedwongen. In die zin zijn wij een groot voorstander van een regeling voor ambtenaren zoals Van Buitenen, een klokkenluidersregeling. Je zou in dit verband kunnen pleiten voor een situatie waarin in het EU-ambtenarenstatuut bepalingen ter bescherming van klokkenluiders worden opgenomen. Ik vind dat een belangrijk punt. Natuurlijk moet dan de zorgvuldigheidsregel goed gedefinieerd worden en moet bepaald worden op welk moment zij financiële of andere onregelmatigheden kunnen en mogen doorgeven aan het Europees Parlement, de Europese Rekenkamer, de Europese Ombudsman, justitie of de pers. Het is in ieder geval een cruciaal punt. Wij raken hier het hart van het probleem dat Europa op dit moment met zichzelf en de burgers heeft. De IGC die onder andere gaat over de rol en de bevoegdheden van het parlement, is belangrijk. Die mag dus niet alleen betreffen, zoals collega Van Middelkoop zei, de leftovers van Amsterdam.

Mevrouw de voorzitter! Vervolgens zou ik iets willen zeggen over de Europese commissarissen, waarbij ik mij zal proberen in te houden als het gaat om het noemen van namen en rugnummers. Het gaat mij met name om hetgeen de heer Prodi, voorzitter van de Europese Commissie, eigenlijk wil. Tijdens de Europese top heeft hij gezegd bevoegdheden te willen die hij op dit moment niet heeft. In NRC Handelsblad van 4 juni zei hij letterlijk: "Ik verwacht van ieder lid van mijn toekomstige ploeg dat hij of zij aanvaardt om af te treden als ik mij verplicht voel om dat te vragen." Het Europees Parlement heeft die individuele ontslagbevoegdheid niet, de voorzitter van de Europese Commissie evenmin. Waarom heeft de Europese Raad geen officiële reactie op dat voorstel van Prodi gegeven? Wat is de Nederlandse positie op dat punt?

Het tweede punt rond die eurocommissaris betreft de wijze van samenstellen van de nieuwe ploeg. Ik vind dat Prodi daar echt iets over zou moeten hebben te zeggen. Ik wil volstrekte helderheid en duidelijkheid over hoe dat op dit moment gebeurt. Het lijkt meer een soort dictaat te zijn van de nationale lidstaten, waarbij hij kan optellen en uiteindelijk zijn ploeg kan samenstellen. Als het gaat om meerdere kandidaten per lidstaat, zegt minister Van Aartsen afgelopen zaterdag: ik ben gekke Gerrit niet, die dat op die manier zou doen. Dat vind ik echter niet een overtuigende weerlegging van het feit dat er wel degelijk ook op dat terrein wat te kiezen zou moeten zijn. Ik wil hierop graag een antwoord hebben van de Nederlandse regering. Dus niet één kandidaat, maar meerdere kandidaten, zodat de voorzitter van de Europese Commissie kan kiezen.

Europa is niet af. Dat heeft ons ook gebracht tot zeer veel kritische kanttekeningen, over Europol, de Europese munt en de verdragen die de afgelopen jaren aan ons zijn voorgelegd. Maar nooit kan misverstaan zijn wat onze positie is. Wij zijn niet van de partij van eurocynici of eurosceptici. Wij vinden dat er veel mis is in Europa, binnen en buiten de Unie, maar die Europese Unie is wel een uniek instrument om een keer ten goede te kunnen maken. Europa moet schoner en eerlijker, om het in onze eigen campagneslogans te vatten.

De heer Melkert (PvdA):

Ik vind het betoog van de heer Rosenmöller vandaag constructief, opbouwend, ook als het gaat om die conclusies in Keulen. Ik ben het met veel van wat hij zegt redelijk eens. Als je Keulen echter afzet tegen de ruimte die bijvoorbeeld door het Verdrag van Amsterdam is gecreëerd, is het dan niet zo dat GroenLinks met terugwerkende kracht zou moeten betreuren dat men tegen het Verdrag van Amsterdam heeft gestemd? Als Amsterdam er niet zou zijn geweest, en daarvoor Maastricht met de euro, zou het toch ondenkbaar zijn geweest dat wat nu in Keulen gebeurt, ook inderdaad op de agenda zou staan?

De heer Rosenmöller (GroenLinks):

Ik ga het debat over het Verdrag van Amsterdam niet overdoen, maar u weet zeer goed wat bij ons de argumenten zijn geweest om uiteindelijk tegen het Verdrag van Amsterdam te zijn. Als er ooit een moment was geweest, waarop mijn fractie tot de conclusie zou zijn gekomen dat die stem tegen het Verdrag van Amsterdam een onterechte stem was, had ik dat hier allang gezegd. Uit het feit dat dat niet is gebeurd, mag u afleiden dat wij die stem nog steeds een terechte stem vinden. Waarom? Omdat er – dat betreft ook de positie van de euro – onbalans is ontstaan in Europa. Daardoor kan een situatie ontstaan, waarin niet beperkte en kleine politieke krachten, zoals de stroming van de conservatieve liberalen, tot de stelling komen dat Europa af is. Ik heb goede nota genomen van uw positie, dat u het daar niet mee eens bent. De vorige fractievoorzitter van de PvdA heeft ooit gezegd dat wij niet toe moeten naar het Europa van de banken. Die banken hebben echter zoveel nadruk gelegd op die munt en die markt, dat mens en milieu op achterstand zijn gezet. Dat is precies de reden geweest om de verdragen en de euro te benaderen, zoals wij die hebben benaderd en te pleiten voor een ontwikkeling, waarin dat sociale en ecologische Europa dichterbij komt. Dat is precies de taak waar wij voor staan. Dit allemaal onder het gegeven dat het eerder gaat om meer dan om minder Europa, maar wel democratische gecontroleerd en getoetst en in balans met elkaar.

De heer Melkert (PvdA):

De zorgen over de positie van de liberalen delen wij. Over de noodzaak dat er meer balans komt, zijn wij het eens. De vraag was en is of met het Verdrag van Amsterdam en wat er nu tot en met Keulen op volgt, er meer of minder stappen worden gezet in die goede richting. Mijn stelling is sterker: zonder Amsterdam zouden die stappen niet of nauwelijks kunnen zijn gezet. Als je zo terugkijkt, moet je toch tot de erkenning komen dat die basis in Amsterdam is gelegd en dat u dezelfde weg op kunt gaan die bijvoorbeeld Joska Fischer is gegaan om met betrekking tot een veel actievere buitenlandse politiek en veel meer erkenning van het werkgelegenheids- en sociale potentieel van de Europese Unie te zeggen: daar ligt onze toekomst, daar committeren wij ons aan. Waar bent u nu eigenlijk aan gecommitteerd?

De heer Rosenmöller (GroenLinks):

Wij zijn gecommitteerd aan onze eigen standpunten en opvattingen. Het is prettig om te vernemen dat u nu Joska Fischer aanhaalt. Dat is de afgelopen jaren ook wel eens anders geweest. Ik incasseer dat en ik zal het hem doorgeven. Het commitment dat wij met Europa hebben, vloeit voort uit de ideeën die wij over Europa hebben. Wij zijn niet tegen Europa, maar wel tegen een eenzijdige ontwikkeling in Europa. Wij vinden zowel het Verdrag van Maastricht als dat van Amsterdam daar een te nadrukkelijke weerslag van. Je laat op die manier, zelfs met 13 sociaal-democratische regeringsleiders op de 15, voor een deel het moment verlopen om stappen vooruit te zetten. Neem bijvoorbeeld het punt van de fiscaliteit, wat u ook zo belangrijk vindt. Wij komen anders nooit bij een oplossing van het luchtverkeer, om maar eens iets concreets te noemen.

De heer Melkert (PvdA):

U draait toch om de hete brij heen. Soms moet je kiezen om verder te gaan. Dat was met het Verdrag van Amsterdam, de orde, de euro, Europol en de criminaliteitsbestrijding aan de orde. Dat ik Joska Fischer kan prijzen, komt omdat hij die stappen heeft gezet. Hij heeft geen voorbehouden meer bij wat intussen bereikt is in de Europese Unie, omdat dat de noodzakelijke basis is om verder te komen, ook sociaal. Hij heeft de tekenen des tijds verstaan. Mijn zorg is dat u zover nog niet bent. Ik vind dat jammer.

De heer Rosenmöller (GroenLinks):

Ik geloof niet dat u van ons kunt zeggen dat wij de tekenen des tijds niet verstaan. Als u dat wel zou doen, werp ik dat verre van mij. Waar hebben wij het nu over in Europa? Ook dezer dagen hebben wij het weer over iets dat ons allen bezighoudt rondom Europa en in Europa. Wij hebben onze kritiek gehad. Wij weten evenals u vanuit uw contacten met Duitsland dat de positie van de Duitsers ten aanzien van de euro een andere is of was, omgeven door een andere historische context dan in Nederland. Dat zijn gegevenheden. Dat is mede bepalend geweest voor het standpunt van Joska Fischer met betrekking tot de euro. Wij hebben dus een andere afweging gemaakt ten aanzien van het moment van invoeren en niet tegen het project als zodanig. Wij zouden de sociale component direct hebben willen koppelen aan de invoering van de euro, omdat wij zien en zagen dat juist de noodzakelijke ontwikkeling in de richting van het sociale Europa niet gelijkop loopt met de ontwikkeling in de richting van het monetaire Europa. Daar ontstaat onbalans. Wij zijn nu bezig te repareren wat in het verleden aan onbalans is ontstaan. Wij doen daar van harte met u en met elkaar aan mee.

De heer Melkert (PvdA):

Mevrouw de voorzitter! Mijn laatste opmerking. Wij kunnen dat doen omdat de basis in Amsterdam is gelegd. Daardoor kunnen wij verder bouwen. Daarom is het vreemd dat u daar destijds afstand van heeft genomen, maar nu niet met terugwerkende kracht wilt zeggen: dat was niet verstandig. Het is evenzeer vreemd dat u wel voorstander bent van het ingrijpen in Kosovo. Ik heb u daarvoor geprezen. Ondertussen laat u echter wel in het Europese verkiezingsprogramma optekenen dat we zo snel mogelijk van de NAVO af moeten. Dat u dat soort keuzes niet doet, doet toch weer twijfels rijzen over waar u uiteindelijk staat op de weg naar de toekomst van Europa, ondanks het vele gemeenschappelijke wat wij daar hebben.

De heer Rosenmöller (GroenLinks):

Wat wilt u nu? Wilt u een discussie over het Europese vredes- en veiligheidsbeleid? Ik heb daar net het een en ander over gezegd. Ik heb gereageerd op wat er over de euro is gezegd. Als het gaat om het Verdrag van Amsterdam, dan schoot dat verdrag tekort op het punt van de ambities in de richting van de uitbreiding van Europa naar de Midden- en Oost-Europese landen. Ik heb daarover het debat met de minister-president gehad. Voor ons stond toen ook al vast dat het vrij snel noodzakelijk was daar een nieuw verdrag over te gaan bepalen. Dat andere landen eerder tot die conclusie waren gekomen dan Nederland, is op zich begrijpelijk, omdat het kaartje van Nederland op dat verdrag plakt. Dat is echter tijdens deze top wel bevestigd gebleken.

De heer Melkert (PvdA):

Maar als wij dat toen allemaal hadden gezegd, waren wij geen stap verder gekomen. De heer Rosenmöller lift dus mee met het commitment dat wij zijn aangegaan en ik vind dat die houding hem niet past, juist gezien het verhaal dat hij zelf houdt.

De heer Rosenmöller (GroenLinks):

Daar ben ik het dus niet mee eens. Daarom zeg ik dat wij verdragen hebben gemaakt waarin een aantal wezenlijke tekortkomingen zit, dat wij die verdragen op dat moment niet zo hadden moeten vaststellen en dat wij stappen verder moeten en kunnen gaan, ook in termen van democratisering, sociaal beleid en milieubeleid. En het had echt niet allemaal maximalistisch hoeven zijn. Als wij stappen verder waren gegaan, had dit soort verdragen de steun van mijn fractie kunnen hebben. Het was een gemiste kans en daarom zijn wij van verdrag op verdrag op verdrag steeds bezig om de tekortkomingen uit het vorige verdrag weer te repareren in het toekomstige verdrag. Ik kan het niet anders zien.

Mevrouw de voorzitter! Collega Melkert onderbrak mij in wat anderen bij hem de STER-spot noemden, maar daar wil ik verder niet moeilijk over zijn. Voor ons is het wezenlijk dat wij de stappen zetten in de richting van het socialere en groenere Europa. Die instemming kan de regering op voorhand incasseren als die maatregelen worden genomen. Wij denken – dat is misschien de positieve afronding – dat Europa best kan leven. Bij de jongere generatie gloort bovendien hoop: deze is minder sceptisch en minder cynisch over Europa dan de oudere generatie. Wat er moet gebeuren, is dat de ouderen iets oppikken van het enthousiasme dat voor een deel nog wel bij de jeugd bestaat.

De heer De Graaf (D66):

Voorzitter! Morgen gaat Nederland naar de stembus. Voor de vijfde keer in de geschiedenis kiezen wij onze eigen europarlementariërs. Als democraat hoop ik van harte dat de Nederlanders zich dit recht niet laten ontglippen. De voorspellingen voor de opkomst zijn niet goed en dat is zorgelijk, jammer en eigenlijk onterecht, want er is veel om voor te gaan stemmen. Het gaat immers om een aantal voor Nederlanders uiterst belangrijke onderwerpen: vrede en veiligheid voor heel Europa en niet alleen voor EU-lidstaten, maar juist ook voor andere Europese landen; welvaart en werkgelegenheid; een milieuvriendelijk en milieubewust Europa; democratie en transparantie, een essentieel aspect voor de Europese samenwerking.

Vandaag is het 9 juni en spreken wij in de Kamer over de resultaten van de Europese top van vorige week. Tegelijkertijd, terwijl wij op de drempel staan van de 21ste eeuw, hebben wij het over de Staat van de Europese Unie. De top van 3 en 4 juni jl. zal, als de voortekenen niet bedriegen, toch nog als vredestop de geschiedenis in kunnen gaan. Ik hoop met heel mijn hart dat deze top het einde markeert van de oorlog in Kosovo, die op 24 maart aanving, tijdens de vorige top die in Berlijn plaatsvond. Dit lijkt misschien een wat Duitse of "eurocentristische" opmerking, maar hij kwam dan ook van de heer Fischer. Niet te ontkennen valt dat de Europese Unie, Ahtisaari, Schröder en anderen, naast de VS en Rusland, een uiterst belangrijke rol speelden bij het oplossen van de crisis. De top van Keulen was de eerste top na de inwerkingtreding van het Verdrag van Amsterdam, dat meer democratie bracht, maar nog niet genoeg, en dat dringend nadere uitwerking behoeft. Terecht vestigde de voorzitter van het Europees Parlement, Gil-Robles, daar nadrukkelijk de aandacht op.

Jagen wij met meer Europese democratie een hersenschim na, en moeten wij dan maar weer terug naar meer invloed van nationale parlementen, zoals onlangs in NRC Handelsblad werd gesuggereerd? Dat zou volgens D66 toch het failliet van Europa betekenen. Hoe moeilijk en weerbarstig het ook is, de toekomst ligt in een geïntegreerd Europa, waar vrede, veiligheid en stabiliteit heersen en recht en democratie kunnen gedijen; een open, groen en democratisch Europa, waarin de mensen zich kunnen gaan herkennen. Maar dat vergt nog heel erg veel. Dat vergt onder meer een echt Europees vreemdelingen- en asielbeleid, iets waar mijn fractie al veel langer voor pleit. Ook op dit belangrijke terrein is samenwerking tussen de Europese lidstaten van wezenlijk belang.

De Kosovocrisis heeft pijnlijk duidelijk gemaakt dat die samenwerking op sommige punten echt tekortschiet. De Nederlandse regering heeft, net als die van een aantal andere lidstaten, enkele duizenden Kosovaren opvang geboden. Wij hebben daar zeer nadrukkelijk voor gepleit. Het maken van afspraken over een gemeenschappelijke, gezamenlijke Europese aanpak voor de opvang van de vluchtelingen is schromelijk mislukt. Dat vinden wij erg jammer. Wij pleiten er dan ook voor om hier wederom lessen uit te trekken en in Europees verband actief te blijven pleiten voor een daadwerkelijk gezamenlijke aanpak. Klopt het dat hierover in de conclusies van de Europese top in Keulen weer geen afspraken zijn gemaakt?

Het idee dat door het Nederlandse kabinet is geopperd voor een Europese commissaris, speciaal belast met vreemdelingen- en asielbeleid, wordt door mijn fractie van harte gesteund. De vraag is of dit kan worden gecombineerd met het onderdeel integratie van minderheden.

Een nieuw Europa kan ook een Europese grondwet of handvest vergen, waarin de rechten van de Europese burgers bijeen zijn gebracht. Wij ondersteunen die gedachte, ook vanwege de belangrijke beeldende werking daarvan voor de burgers. Dat zal natuurlijk moeten worden afgestemd met bestaande internationale verdragen en jurisprudentie op dat terrein.

De helaas nog niet rechtstreeks gekozen, maar inmiddels wel door de Europese Raad aangewezen voorzitter van de Europese Commissie, de heer Prodi, heeft er overduidelijk blijk van gegeven dat hij belang hecht aan een daadkrachtige Commissie; een team met geëngageerde, onkreukbare commissarissen, met idealisme en ambitie voor Europa. Mijn fractie ondersteunt dat pleidooi.

Het is vreemd dat de voorzitter nauwelijks enige keuze in kandidaten lijkt te worden geboden. De vorming van de Commissie wordt daardoor toch wel erg benepen en alleen een zaak van de individuele lidstaten. Het zou goed zijn als de lidstaten meerdere kandidaten zouden presenteren aan de heer Prodi, al dan niet in een voorkeursvolgorde, waar de heer Prodi kennis van kan nemen en eventueel mee kan praten. Het Europees Parlement heeft hier nadrukkelijk om gevraagd. Nederland zou hierbij het goede voorbeeld kunnen geven. Ik vraag de minister-president wat daarover is gezegd tijdens de Europese top in Keulen. Wij stellen het op prijs als wij het standpunt van de regering hierover horen. Wij hoeven in Nederland niet gekke Gerrit te zijn – ik vroeg mij overigens af waar die uitdrukking van de heer Van Aartsen precies vandaan kwam – maar ik denk dat het mogelijk moet zijn dat ook Nederland met de heer Prodi in gesprek raakt en zegt: wij geven de voorkeur aan kandidaat X, maar wij hebben ook nog andere mensen, laten wij het gesprek daarover open voeren.

Als de heer Prodi mee kan praten over verschillende kandidaten, al dan niet in een voorkeursvolgorde, krijgt het Europees Parlement meer mogelijkheden om invloed uit te oefenen op de samenstelling van het dagelijks bestuur. De heer Prodi kan zich dan ook echt inhoudelijk verantwoorden voor de Commissie die hij mede heeft samengesteld en die hij presenteert aan het Europees Parlement. Het heeft iets van een wassen neus, als er een keuze is tussen de gehele Commissie, die hem is opgedrongen, of niets.

Voorzitter! Als de Europese Commissie eenmaal in functie is, moet de voorzitter het recht krijgen een individuele commissaris te kunnen wegsturen, als er iets schort aan zijn of haar functioneren. De heer Prodi heeft hier zelf voor gepleit tegenover de Europese Raad. Mijn fractie begrijpt en steunt dat en gaat ervan uit dat de regering zich daarin kan vinden. Natuurlijk moeten wij een stap verder gaan door het Europees Parlement een breder recht te geven om individuele commissarissen zich te laten verantwoorden, met als consequentie dat de vertrouwensregel tussen de individuele commissaris en het Europees Parlement ook kan gelden.

De heer De Hoop Scheffer (CDA):

Voorzitter! Het verbaast mij dat collega De Graaf eerst de commissievoorzitter noemt en dan pas het Parlement. Ik denk dat die volgorde moet worden omgedraaid. Zonder debat en zonder dat het in de verdragen vaststaat, moet je je nog even achter de oren krabben of een voorzitter van een Commissie moet zeggen wie heen dient te gaan en wie dient te blijven, maar het Parlement zou dat in ieder geval wel moeten kunnen. Zou je die redenering niet om moeten draaien?

De heer De Graaf (D66):

Bij mijn opmerkingen over de positie van de voorzitter van de Europese Commissie en over de positie van het Europees Parlement heb ik geen hiërarchische volgorde aangegeven. In mijn tekst leidde mijn opmerking over de heer Prodi tot zijn positie en vervolgens tot de verantwoordingsplicht ten opzichte van het Europees Parlement. Ik ben het van harte met de heer De Hoop Scheffer eens dat de rol van het Europees Parlement buitengewoon gewichtig is en dat dus ook een individuele verantwoordingsplicht en een vertrouwensregel zou moeten bestaan tussen commissarissen en het Europees Parlement. Zeker gelet op hetgeen in het afgelopen jaar met de Europese Commissie en de positie en het imago van individuele commissarissen is gebeurd, meen ik niettemin dat de heer Prodi een punt heeft als hij een verantwoordelijkheid wil voelen voor het functioneren van de Commissie als geheel en voor het functioneren van individuele commissarissen. Laten we niet praten over een harde reshufflebevoegdheid, zoals de Engelse prime minister die heeft; misschien zouden we daarmee te veel zeggen, maar het is wel nuttig als de heer Prodi niet alleen een duidelijke eigen verantwoordelijkheid heeft voor het algemene beleid, maar ook voor het functioneren van de Commissie en de individuele commissarissen. Daarbij behoort natuurlijk ook een zeker recht om te zeggen dat het tijd wordt om een disfunctionerende commissaris te vervangen. Daar moeten we niet moeilijk over doen. Dat zou de Commissie als geheel en het gezag van de Commissie via haar voorzitter ten goede komen.

De heer De Hoop Scheffer (CDA):

Met dat laatste ben ik het eens, maar ik vind dat dat aan het Europees Parlement is. Het is in het afgelopen jaar misgegaan omdat twee commissarissen, met name mevrouw Cresson, het gewoon verdraaiden om op te stappen. Daardoor moest de hele Commissie weg, waardoor ook een aantal heel competente commissarissen weg moesten. Die verantwoordelijkheid reken ik in eerste instantie die commissarissen toe. Wij zijn het dus met elkaar eens, maar ik vind alleen dat het in eerste en laatste instantie een verantwoordelijkheid van het parlement moet zijn. Als je van de voorzitter van de Europese Commissie een soort superkanselier maakt, kan ik mij voorstellen dat dingen heel erg verkeerd zullen gaan.

De heer De Graaf (D66):

Eerlijk gezegd twijfel ik niet zo aan de kwaliteiten van de voorzitter van de Europese Commissie. Ik denk ook niet dat er erg veel fout kan gaan. Ik denk dat de politieke beoordeling bij het Europees Parlement ligt en de kwaliteitsverantwoordelijkheid bij de voorzitter van de Europese Commissie.

Ook voor andere noodzakelijke institutionele hervormingen waarover in het Verdrag van Amsterdam nog geen overeenstemming kon worden bereikt, is nu een tijdpad uitgezet; een nieuwe intergouvernementele conferentie is gepland. Dat is goed. De discussie over de omvang en samenstelling van de toekomstige Commissie, de stemmenweging en de meerderheidsbesluitvorming in de Raad zal geen sinecure zijn. Ik hoop overigens van harte dat het kabinet zijn uit de brief van 21 mei jl. blijkende inzet om een bredere agenda in discussie te brengen en te houden, niet zal laten varen. Nu is het moment aangebroken om besluiten te nemen over de democratisering van Europa om voorbereid te zijn op de toetreding van de zes nieuwe lidstaten. In die zin heeft de lijsttrekker van D66 bij de Europese verkiezingen, Louise Wies van der Laan, natuurlijk volstrekt gelijk: wij moeten onze zaak in eigen huis op orde brengen.

De conclusies van Keulen spreken ook van "een betere coördinatie van het economisch beleid en verbetering van de synergie van de loonontwikkeling en het monetair, budgettair en financieel beleid door een macro-economische dialoog teneinde een duurzame, niet inflatoire groeidynamiek te doen ontstaan". Als dat de gebruikelijk taal is bij de top, kan ik mij voorstellen dat je doodvermoeid van zo'n top terugkeert. Ik vertaal dit Brusselse jargon in een Europees poldermodel. Een kanttekening daarbij is op haar plaats. Natuurlijk is het goed dat alle betrokkenen regelmatig en goed overleggen. Dat doen wij ook in Nederland en dat heeft zijn voordelen, maar het mag nooit een alibi worden om als politiek verantwoordelijken geen beslissing te nemen. De politiek staat immers voor haar eigen beslissingen. Net als in Nederland moet voorkomen worden dat inpoldering leidt tot verzanding.

Op 1 januari 2002 zal elke Europeaan de euro in zijn portemonnee hebben, maar voordat het zover is, staat natuurlijk nog het een en ander te gebeuren. Met de invoering van de euro op 1 januari 1999 mag dan blijkens de conclusies "het hoogste integratieniveau zijn bereikt" en zal "Europa in staat zijn de rol te spelen die bij zijn gewicht past". Dat is zeker waar, maar de stabiliteit van de euro is echt wezenlijk en daar schort het helaas nog wel aan. Daar schort het helaas nog wel aan. Budgettaire en macro-economische discipline is noodzakelijk, maar zou er niet meer moeten gebeuren? Is het wel zo verstandig, zo vraag ik mij in gemoede af, dat Europese gezagsdragers – nationale gezagsdragers, regeringsleiders, ministers van financiën en nationale bankpresidenten – allemaal hun zegje doen op het punt van de euro? Moet het in belang van de stabiliteit niet wat krachtiger worden voorbehouden aan de Europese Centrale Bank, in het bijzonder aan de president van de Europese Centrale Bank? Wij vragen ons overigens ook af of het geven van ruimte aan Italië om in zekere zin af te wijken van de tekortnorm wel zo verstandig was. Hoe verhoudt zich dat tot de conclusie dat "de bepalingen van het stabiliteits- en groeipact strikt moeten worden toegepast"?

Europa zal, helaas zeg ik erbij, steeds weer worden beoordeeld op de manier waarop het fraude weet te voorkomen en te bestrijden. Het is niet anders. De instelling van een nieuw Europees bureau voor fraudeonderzoek per 1 juni is een belangrijke stap die mijn fractie ook toejuicht. Wat is overigens de relatie tot de Europese Rekenkamer en wie bepaalt nu welk onderzoek door wie wordt gedaan? De afgelopen weken hebben weer aangetoond hoezeer de controle op de structuurfondsen intensivering behoeft. De mythe die wij in Nederland al die tijd graag in stand hebben gehouden, is definitief doorbroken. Uit onderzoek van de Europese Commissie is gebleken dat het mis is gegaan bij de arbeidsvoorziening in Nederland in het volgen van de regels om Europese gelden binnen te halen. Mijn fractie wacht het onderzoek van het ministerie van Sociale Zaken inzake met spanning af.

Overigens moeten wij ons realiseren dat het bij de besteding van Europees geld ook gaat om nationale gelden. Waar sprake is van vermeende fraude of onregelmatigheden moeten de nationale rekenkamers ook worden ingeschakeld bij de controle. Er is eerder over gesproken. Wij hebben er enige tijd geleden in de commissie voor de Rijksuitgaven voor gepleit om de taken van onze nationale Rekenkamer uit te breiden ten aanzien van de Europese gelden. We horen graag met spoed een reactie van de regering. Is over de betrokkenheid van de nationale rekenkamers gesproken in Keulen en, zo niet, had dat dan niet gemoeten?

Dan wijd ik nog een enkel woord aan het buitenlands beleid van de Europese Unie. De benoeming van de heer Solana tot hoge vertegenwoordiger betekent een krachtige impuls voor de ontwikkeling van een gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid. Het is een goed teken dat Europa heeft gekozen voor een politicus op deze post en niet voor iemand die in de ambtelijke sfeer zijn sporen heeft verdiend. Solana zal niet snel de loopjongen van de Europese Commissie worden. Dat is goed voor een krachtig buitenlands beleid en dus ook voor Europa.

De verklaring van de Europese Raad over het gemeenschappelijk Europees beleid inzake veiligheid en defensie zien wij als een belangrijke doorbraak. Het zat een beetje in de lucht met Saint-Malo, met de switch in de Britse positie en ook met Kosovo. Samenwerking tussen de Verenigde Staten en Europa verdient de voorkeur. Een zelfstandig Europees optreden hoeft niet in tegenspraak te zijn met de NAVO en ook niet met de Verenigde Staten. De NAVO erkent ook de grote waarde van een eigen Europese rol. Als Europa zijn kansen grijpt, dan krijgen de afspraken van Keulen vanzelf ook politiek gewicht. Op de vele institutionele vragen die dan natuurlijk opkomen, bijvoorbeeld over de rol van NAVO-landen die geen lid van de Europese Unie zijn en de invulling van de eigen militaire middelen van de Unie, ga ik nu niet in. Nederland zal wel moeten kiezen of het al dan niet zal deelnemen aan zoiets als het eurokorps. Wat vindt het kabinet? Zou deelname op enige wijze, bijvoorbeeld op stafniveau, niet moeten worden overwogen?

Verheugend is de gemeenschappelijke strategie ten aanzien van Rusland omdat het de eerste gemeenschappelijke strategie is na de inwerkingtreding van het Verdrag van Amsterdam. Het is inhoudelijk verheugend vanwege het grote aantal veelbelovende voornemens. De door Kosovo moeizaam geworden verhouding tussen Rusland en de Europese Unie moet zo snel mogelijk worden hersteld. Het komt nu op de uitvoering aan. Een gezamenlijke top van de Europese Unie en Rusland in de tweede helft van dit jaar ligt, denken wij, in de rede. Wat vindt de regering daarvan? Wil de regering daar ook op aandringen?

Voorzitter! Wij vinden het teleurstellend, en misschien wel schadelijk, dat de passage over Turkije – er is al eerder over gesproken – uiteindelijk in de conclusies van de Europese Raad is gesneuveld. Betrof het verzet tegen die passage weer die ene bekende Europese partner of waren er meer landen tegen? Wordt er nog op enigerlei wijze wat gerepareerd richting Turkije om verdere vervreemding in de verhouding tussen Turkije en de Unie te voorkomen?

Voorzitter! Nog kort iets over de Staat van de Europese Unie. Het overzicht van de status quo en van de plannen die zijn gepresenteerd in de Staat van de Europese Unie, was een goed initiatief. Mijn fractie is daar tevreden over. Het zal zeker jaarlijks gaan gebeuren. Wij zullen het dan trouwens wat sneller na het verschijnen moeten behandelen dan nu is gebeurd. Immers, over Agenda 2000 vond al besluitvorming plaats. De fractie van D66 is verheugd dat het Europees Parlement in de onderhandelingen over de landbouwuitgaven nu medewetgevende bevoegdheid heeft gekregen, zij het nog niet over een heel groot deel van de landbouwuitgaven. Het gaat nu over 11%, maar de kop is eraf. Een goed begin, maar nog te weinig. De fractie van D66 vindt dat het niet te verkopen is, dat vrijwel de helft van de Europese begroting buiten de parlementaire controle valt. Als we het hebben over de staat van de democratie in Europa, dan praten wij over iets wat eigenlijk niet valt uit te leggen, ook niet aan kiezers die morgen naar de stembus gaan en denken dat het ergens over gaat.

Voorzitter! Ik rond af. Morgen wordt er gestemd, althans door een deel van de Nederlandse bevolking. Een groot deel vindt het niet de moeite waard om te gaan stemmen. Dat ligt voor een stukje aan de slechte naam van Brussel en de slechte naam van het Europees Parlement. Het ligt voor een ander deel aan het gebrek aan macht van de Europese democratie. Ik heb zojuist het voorbeeld genoemd van de landbouwbegroting. Wat dat gebrek aan macht betreft, is er dit jaar door het Europees Parlement een grote stap in de goede richting gezet. Maar ook zijn wij, de politiek als geheel, er in dit land nog niet in geslaagd om de grote betekenis van Europa als het gaat over onze eigen wetgeving, ons eigen beleid en de financiële middelen, aan de kiezers duidelijk te maken. Er staat een toekomst op het spel, niet die van Brussel, maar die van ons allemaal. Het draagvlak voor Europa zal in Nederland moeten worden versterkt. Dat is een opdracht voor kabinet en Kamer gezamenlijk.

De heer Hessing (VVD):

Voorzitter! De aangeboden Staat van de Europese Unie biedt een overzicht van de stand van zaken in de besluitvorming en van de agenda voor de komende periode. Het is evident dat de Europese Unie op diverse terreinen een grote rol speelt in het Nederlandse beleid. Daarom is het goed dat die staat er is, conform de afspraken in het regeerakkoord. Ik zie het dan ook als een Paarse verworvenheid. Wat dat betreft vind ik dat wij niet zouden moeten volstaan met een debat op hoofdlijnen nu in combinatie met een verslag van de Europese Raad. Diverse onderdelen van de Staat van de Europese Unie verdienen nadere bespreking in de betreffende vaste commissies. Op die manier zouden wij als parlement meer inhoud kunnen geven aan de EU-component van het Nederlandse beleid.

De inhoud van de staat bekijkend, mis ik één component in de opsomming, namelijk het beheer van de Europese Unie, zowel organisatorisch als financieel. Dat verbaast mij eigenlijk zeer. Ook ontbreekt de verantwoordelijkheid van de Raad en de Commissie daarvoor. Er staan slechts enkele paragrafen in over de fraudebestrijding en over SEM 2000. Die staan in het hoofdstuk over economische en financiële aangelegenheden. Dat is eigenlijk erg mager en dat is ook tekenend voor de situatie: een gebrek aan aandacht voor het beheer van de Europese Unie. En dat, terwijl juist prominent dat aspect het imago van de Europese Unie bepaalt; een aspect ook dat de burger aanspreekt. De burger wil terecht een betrouwbare en doelmatige Europese Unie. Dat is van groot belang, juist ook vanuit het Nederlandse aspect gezien. Ik hoop dan ook dat in de volgende staat van de Europese Unie wel een apart hoofdstuk over het beheer van de Europese Unie zal worden opgenomen, met daarin aandacht voor de verantwoordelijkheden dienaangaande van de Raad en van de Commissie, voor een heldere definitie van de kerntaken, voor begrippen als subsidiariteit, transparantie, doelmatigheid, en misschien ook voor de ambtelijke cultuur die moet veranderen, en uiteraard voor het financieel beheer en de fraudebestrijding. Wat wij willen is een beter functionerende EU.

Een ander punt dat wel goed in de staat is vermeld, is de kwestie van de uitbreiding. Om de agenda van de EU goed te kunnen waarderen is het noodzakelijk ook de doelen regelmatig voor ogen te hebben. De doelen zijn ons bekend: vrede, stabiliteit, veiligheid, democratie en welvaart. In de EU van onze 15 zijn wij een heel eind op de goede weg. Maar als wij kijken naar Europa in bredere zin, dan zien wij meteen waar de uitdaging voor de EU de komende jaren ligt. Die ligt in de uitbreiding of beter gezegd in de toetreding van nieuwe lidstaten. Uiteraard is ons ideaal om de genoemde doelen ook te realiseren in die andere landen van Europa die nog geen lid zijn van de EU. Daaraan zal de EU hard moeten werken. De VVD kan zich goed vinden in wat er over de uitbreiding staat vermeld in de Staat van de Europese Unie. Het is ook van groot belang dat de hervormingsprocessen in de kandidaat-lidstaten voortvarend worden voortgezet. Het werken met streefdata kan daaraan een bijdrage leveren. Overigens is de VVD het geheel eens met het standpunt van de regering inzake een eventuele toetreding van Cyprus en onderstreept dat standpunt nogmaals.

De hervormingen die binnen de Unie moeten plaatsvinden, hebben wij recent besproken in het kader van Agenda 2000. Ik verwacht echter dat daarover het laatste woord niet is gezegd. Gelet op andere prioriteiten die zich aan ons opdringen, bijvoorbeeld de wederopbouw van de Balkan, sluit ik niet uit dat verdere hervormingen op het gebied van het landbouwfonds en de structuurfondsen alsnog zullen moeten plaatsvinden.

Met betrekking tot de Europese Raad kan worden gezegd dat die gunstig is begonnen met het optreden van de Finse president de heer Ahtisaari. Dat is een positieve ontwikkeling geweest in het kader van het GBVB. Wij vinden dat op die koers moet worden doorgegaan. Uiteraard is de overeenstemming die met Milosevic is bereikt een zeer positieve, in goede samenwerking overigens met de Amerikanen en de Russische vertegenwoordiger. Daardoor is de kans op een politieke oplossing in Kosovo toegenomen. Wij zijn realistisch genoeg om te beseffen dat ook nog in de komende dagen en uren het nodige werk zal moeten worden verzet. Daarom wil ik niet te veel op het onderwerp Kosovo ingaan, temeer omdat het gisteren uitdrukkelijk is besproken.

Een andere component met betrekking tot het GBVB is de benoeming van de eerste hoge vertegenwoordiger voor het GBVB. Wij zijn blij met de benoeming van de heer Solana, maar denken dat het wel belangrijk is dat de regering ons binnenkort informeert over het mandaat en de taken zowel van de hoge vertegenwoordiger als van zijn plaatsvervanger. Door de benoeming van een plaatsvervanger waren wij wel enigszins verrast. Ik geloof niet dat de Kamer eerder op de hoogte was van het creëren van die functie.

Voorzitter! Er is op de Europese Raad ook een verklaring en een verslag inzake het GBVB aangenomen, zoals vermeld in bijlage 3 van de conclusies. Heeft de Europese Raad nu echt de wens om op eigen houtje zonder NAVO kleine vredesoperaties te gaan uitvoeren? Vanwaar die behoefte? Wat zijn kleine vredesoperaties? Hoe dan om te gaan met escalaties? Het standpunt van de VVD is genoegzaam bekend. Wij zijn positief over de versterking van de EVDI binnen de NAVO, conform de besluiten van de ministeriële raad van de NAVO van december 1996 in Berlijn inclusief combined joint task forces en een coalition of the willing. Maar geen eigenstandige defensiepoot in de EU los van de NAVO. Dat leidt tot tweedeling in Europa en zinloze doublures. Ik vrees ook dat er op dat punt sprake is van een sluipend proces en daar houdt de VVD niet van. Wij hebben voorkeur voor duidelijkheid. Daarom meld ik nu een aantal elementen waarmee wij grote problemen hebben of zeg maar rustig bezwaren tegen hebben. Ik noem een EU-capaciteit ten behoeve van de intelligence, strategisch vervoer, bevelvoering en controle. Dat komt ons voor als een doublure van de NAVO-capaciteit. EU-operaties los van NAVO lijken ons zeer ongewenst. Instelling van een comité voor politieke en veiligheidsvraagstukken met aparte PV's, een militair comité, een militaire staf en een militair hoofdkwartier en EU-commandoregelingen, het kan niet op. Dat is een volledige doublure van de NAVO. Daarnaast hebben wij ook een aantal vragen. Wat te doen met landen die wel lid zijn van de EU maar niet van de NAVO? Wat te doen met landen die wel lid zijn van de NAVO, maar niet van de EU? Wat te doen met geassocieerde WEU-partners? Wat gaat dit allemaal kosten en wie gaat dat betalen?

De heer De Hoop Scheffer (CDA):

Ik hoor collega Hessing een litanie van klachten tegen hetgeen in de Europese top is afgesproken en in de conclusies staat opsommen. Hoe kijkt hij aan tegen de omstandigheid, dat niet alleen het kabinet maar ook de minister van Buitenlandse Zaken de verklaring integraal voor zijn politieke verantwoordelijkheid heeft genomen?

De heer Hessing (VVD):

Collega De Hoop Scheffer weet allang dat wij een dualistische opstelling in de politiek hebben.

De heer De Hoop Scheffer (CDA):

Dat is mij sinds de vorige week inderdaad heel erg duidelijk geworden!

De heer Hessing (VVD):

Ik heb primair te maken met de conclusies van een Europese Raad, waar de minister-president namens het kabinet mee heeft ingestemd. Het standpunt dat de VVD heeft, had, en naar ik aanneem voorlopig zal houden – wij zijn een heel consistente partij – heb ik vandaag wederom mogen melden. De historische beweging, zoals sommige collega's het noemen, die kennelijk is gemaakt in Keulen, schokt ons niet in onze ideeën over het Nederlandse veiligheidsbeleid in het kader van de NAVO.

De heer De Hoop Scheffer (CDA):

Ik prijs uw consistentie, die mij op zichzelf deugd doet. Ik constateer wel dat een kabinet, met een van uw geestverwanten op de belangrijke post van Buitenlandse Zaken, kennelijk politieke verantwoordelijkheid neemt voor een beleid waar de fractie van de VVD in de Tweede Kamer maximaal afstand van neemt. Dat kan en dat mag, maar ik zeg dan: waarvan akte!

De heer Hessing (VVD):

Dank voor uw goede waarnemingsvermogen, maar het verschil is misschien minder groot dan u denkt. Het zit natuurlijk in dat ene zinnetje, "met of zonder NAVO". Niet alleen ik heb vragen gesteld, maar een groot aantal collega's hebben dat gedaan. Er moet nog een lange weg gegaan worden om te kijken of dit haalbaar is, wat het gaat kosten en welke consequenties het heeft. Collega Melkert wees daarop voor wat betreft onze eigen defensieopbouw. Gelet op al die aspecten denk ik dat wij er nog lang niet zijn. Uw constatering dat de VVD nog steeds op dezelfde lijn zit als de afgelopen jaren met haar loyaliteit in de NAVO, is juist. Ik zal zo meteen nog iets meer uitleggen waarom wij er zo over denken.

De heer De Hoop Scheffer (CDA):

Dat is interessant. Ik ben benieuwd hoelang het kabinet zal blijven dwarsliggen.

De heer Hessing (VVD):

U en ik maken Paars III nog wel mee hoor!

De heer De Hoop Scheffer (CDA):

Dat wordt gezien de heersende politieke cultuur inderdaad steeds duidelijker.

De heer Hessing (VVD):

In het verslag van de Europese Raad van de regering staat onder punt 5 dat men onnodige duplicaties wil voorkomen. Prima, maar kan de minister-president mij een voorbeeld geven van wel nodige duplicaties?

Ook heb ik vernomen dat er gedacht wordt aan een Europees strategisch concept. Hoe gaat dat zich verhouden tot het nieuwe strategische concept van de NAVO? Is de wens van de Europese Raad ook niet een beetje politiek gevaarlijk, in de zin dat hij leidt tot nieuwe militaire scheidslijnen in Europa? Je krijgt een Europese Unie, militair georganiseerd, versus andere Europese landen, inclusief het partnership for peace met de NAVO. Andere Europese landen hebben daarvoor getekend. De hamvraag aan het kabinet is: waarom niet gewoon een EVDI binnen de NAVO, zoals afgesproken op de NAVO-raad van december 1996 in Berlijn, met combined joint task forces en met een coalition of the willing om de Petersbergtaken uit te voeren? Ik vraag de minister-president wat daar mis mee is. Wat kan niet wat de Europese Raad wel wil? Een antwoord daarop zou ik zeer waarderen.

Collega Melkert heeft een aantal opmerkingen gemaakt over de versterking van het GBVB. In verband daarmee vraag ik hem hoe hij aankijkt tegen de enorme subsidies die nog steeds door socialistische regeringen in Duitsland, Frankrijk, het Verenigd Koninkrijk en Italië worden gegeven aan de wapenindustrie. Moet wij in de Europese Unie niet eerst beginnen om dat te saneren?

Een ander onderwerp van de Europese Raad was het veiligheids-, asiel- en migratiebeleid. Verdere samenwerking op deze terreinen is zeer gewenst. Ruimte voor vrijheid, veiligheid en rechtvaardigheid zijn van groot belang voor onze burgers. Bijzondere aandacht voor de migratiepolitiek en het daarmee samenhangende asielbeleid is zeer gewenst. De taakstelling van de high level working group schijnt gericht te zijn op een actieplan voor landen van herkomst van migranten. Zou het niet logischer zijn om een actieplan te maken voor de lidstaten van de Europese Unie voor het omgaan met vluchtelingen en migranten en het asielbeleid? Het is mij overigens opgevallen dat er tijdens de Europese Raad buitengemeen weinig is gezegd over het asielbeleid; dat is voornamelijk doorgeschoven naar de top van Tampere in oktober, dus naar het eind van dit jaar. Daarmee is 1999 voor dit onderwerp eigenlijk een verloren jaar geworden. Ik heb begrepen dat mijn collega Melkert vanochtend sprak van "gemiste kansen" en dat ook mijn collega De Hoop Scheffer daarop wees. Ik wil mij aansluiten bij de oproep aan de regering om concrete acties ten aanzien van dit onderwerp te ondernemen: er moet meer gebeuren en vooral ook sneller, vóór de top in Tampere. Ik wijs in dit verband op de voorstellen van de VVD met betrekking tot de ontheemdenregeling. Ik denk dat dit snel moet worden opgepakt.

In de Staat van de Europese Unie wordt het sociaal-economisch beleid gekenmerkt door veel hoogdravende teksten. Er is sprake van geïntegreerde werkgelegenheidsstrategie, werkgelegenheidsrichtsnoeren, sociale dialoog en een sociale sokkel. Echt, die sociale sokkel staat erin! Dit wekt verwachtingen die niet kunnen worden waargemaakt. In essentie gaat het erom dat de lidstaten zelf verantwoordelijkheid nemen voor het sociaal-economische beleid, voor de sanering van de overheidsuitgaven, voor een stringent begrotingsbeleid, voor loonbeheersing, voor inflatiebeheersing en voor structurele hervormingen van het belastingstelsel en van de sociale zekerheid. Bij het lezen van het verslag van de Europese Raad kreeg ik het gevoel dat het werkgelegenheidspact in Keulen een zachte landing heeft gemaakt. Wat de Europese Raad heeft aanvaard, is in relatie tot de ruimhartige woorden van een jaar geleden zeer bescheiden. En dat is maar goed ook, want het zou zeer onverstandig zijn om verwachtingen te wekken die niet kunnen worden waargemaakt. Zoals wij eerder hebben gemeld: verklaringen scheppen geen banen. De regeringsleiders doen er verstandig aan om eerst in eigen land orde op zaken te stellen. Misschien is het in het kader van de uitwisseling van good practices nog niet zo slecht als de minister-president het akkoord van Wassenaar eens laat vertalen en het aan zijn collega's doet toekomen.

De minister-president spreekt van een "investeringsstrategie" in het kader van de werkgelegenheidsactiviteiten. Wat is dat precies? Het leest een beetje als een interventionistische top-bottombenadering met een heel grote rol voor publieke investeringen via de TEN-projecten en de Europese investeringsbank. Zijn deze gedachten niet wat achterhaald? Is het niet verstandiger als lidstaten het investeringsklimaat voor particuliere investeringen zouden verbeteren, zodat het bedrijfsleven de rol van banenmotor kan vervullen?

De Europese Raad heeft een verklaring uitgegeven over de euro. In de concepttekst stond dat een daling van de euro geen reden tot zorg vormt. In de eindversie werd echter een pleidooi gehouden voor een stabiele euro. Zo'n draai wekt verwarring en daarmee wordt de euro geen dienst bewezen. Overigens, moet de Europese Raad wel verklaringen over de euro uitgeven? Mij lijkt dit volstrekt overbodig en ongewenst en het geeft aanleiding tot verwarring. Laat het beleid en het woordvoerderschap over de euro maar over aan de ECB; die heeft volgens het verdrag de verantwoordelijkheid daarvoor en de ECB spreekt de taal van de financiële markten.

Als de euro een dienst moet worden bewezen door de Europese Raad, dan moeten de verantwoordelijke regeringsleiders in eigen land orde op zaken stellen, zoals ik reeds heb gezegd. Tegen deze achtergrond is het niet nakomen van de afspraken door Italië een ernstige aangelegenheid. De heer Ciampi heeft in februari van dit jaar beloofd dat Italië ook bij een tegenvallende groei aan de gemaakte afspraken zou voldoen. Waarom is Italië niet aan die toezegging gehouden? Ik hoor het de minister-president, volgens mij in april 1998, nog zeggen in dit huis: "In het moderne Italië wordt heel goed aangevoeld en beleefd dat deelname aan de EMU niet een kwestie is van slechts het verwerven van een entreekaartje." Voelt de minister-president zich nu niet een beetje bij de neus genomen?

Minister Kok:

Voorzitter! Met het oog op de voorbereiding van het antwoord in eerste termijn zou ik de heer Hessing willen vragen, wat volgens hem het voor dit en volgend jaar voorziene financieringstekort van Italië is en hoe dat zich verhoudt tot het in het Verdrag van Maastricht opgenomen maximum van 3%.

De heer Hessing (VVD):

De cijfers zijn bekend. Het loopt nu op van 2% naar 2,4%. Italië heeft zowel bij de entree tot de EU als later in het proces, nog tot februari van dit jaar, beloofd en schriftelijk vastgelegd in brieven aan u wat zijn positie zou zijn. Die belofte wordt niet nagekomen en Italië wordt niet aan die belofte gehouden. En mijn vraag aan u was dus of wij ons niet een beetje bij de neus genomen moeten voelen. Wat is dan de waarde van afspraken in dat verband?

De heer Rosenmöller (GroenLinks):

Mevrouw de voorzitter! Past het ons niet, in een situatie waarin Nederland een dreigend oplopend tekort heeft, om enige relativering aan te brengen in datgene wat in een van de landen van de EU ook zou kunnen gaan gebeuren? Zou het niet goed zijn om eerst de minister van Financiën hier toe te spreken en pas dan een keer de minister van Financiën in Italië?

De heer Hessing (VVD):

In de eerste plaats hebben wij niet dergelijke beloften gedaan zoals Italië dat heeft gedaan. In de tweede plaats geldt dat wij, zoals de minister-president zegt, ruim binnen de norm zitten. Maar wat veel belangrijker is, en daar duidt u terecht op, is dat wij niet in een situatie terecht moeten komen dat regeringen elkaar niet wensen te houden aan gemaakte afspraken omdat zij zelf boter op het hoofd zouden hebben. Als die ontwikkeling er komt in Europa, dan zijn wij ver van huis.

De heer Rosenmöller (GroenLinks):

Maar hoe u ook denkt over het stabiliteitspact, bent u het met mij eens dat Italië, Nederland en 13 andere landen aan hetzelfde gebonden zijn?

De heer Hessing (VVD):

U bedoelt waarschijnlijk 11 landen in het kader van de euro. Ik denk inderdaad dat iedereen met betrekking tot het stabiliteitspact daaraan gebonden is en voor de EU gelden de richtlijnen voor het economisch beleid. Maar men moet daar wel aan gehouden worden. Er zijn dus geen sancties. Het zijn afspraken die onder elkaar worden gemaakt en het is prima dat regeringen dat doen, maar ik verwacht wel dat regeringen elkaar houden aan gemaakte afspraken, zeker als ze schriftelijk zijn vastgelegd zoals dat met Italië het geval is.

De heer Rosenmöller (GroenLinks):

Om misverstanden te voorkomen, er zijn inderdaad 11 eurolanden. Het gaat er hier echter om dat ik uw benadering eenzijdig vind. Dat is de politieke kant van de zaak. U maakt een opmerking in de richting van Italië terwijl Nederland in dezelfde situatie zit. Ik vind dat niet correct. Het zou u passen om tegen de Nederlandse regering ook iets te zeggen over het oplopende tekort in ons land. U kunt dan wel zeggen dat Italië dergelijke beloftes niet had moeten doen, maar hoe je er ook over denkt, wij zitten allemaal aan datzelfde stabiliteitspact vast. Daarmee is uw punt gewoon weg.

De heer Hessing (VVD):

Ik denk dat wij onze opmerkingen over het oplopende tekort binnen Nederland, als het al zo is, te gelegener tijd en te bestemder plaats zullen maken, bijvoorbeeld bij de behandeling van de begroting. Het gaat mij hier niet eens zozeer om de materiële ontwikkeling maar om het feit dat wij met bepaalde landen afspraken maken en dat wij elkaar daaraan moeten houden.

De heer Rosenmöller (GroenLinks):

Mevrouw de voorzitter! Ik heb nog een laatste opmerking hierover. Stel je voor dat het Italiaanse parlement in discussie gaat over een dreigend oplopend tekort in Nederland en dat wij hier een discussie hebben over het dreigend oplopende tekort in Italië, zou het dan niet productiever zijn wanneer wij allemaal bij de les bleven en ons onthielden van selectieve verontwaardiging?

De heer Hessing (VVD):

Als er een brief lag van de minister-president van Nederland aan het Italiaanse parlement waarin hij bepaalde beloftes doet en wij komen die niet na, dan zou ik het heel verstandig vinden van het Italiaanse parlement wanneer het ons daarop aansprak. Dat lijkt mij overigens heel normaal als je met elkaar in een Unie zit.

Mevrouw de voorzitter! Een ander belangrijk onderwerp in het kader van de EU is de fraudebestrijding. In het verslag van de Europese Raad staat dat die slagvaardig is. De regering kan dat niet menen. Er is net een nieuw bureau opgericht dat nog moet beginnen, maar de gevallen van fraude volgen elkaar razendsnel op. Ik denk dat het heel verstandig is wanneer de Raad en de Europese Commissie veel meer aandacht geven aan de bestrijding van de fraude, de corruptie en het wanbeheer. Zijn er overigens niet veel te veel subsidies en veel te veel projecten die aanleiding geven tot fraude, wanbeheer en corruptie? Zou het niet verstandig zijn om daar eens drastisch in te saneren? Zou het niet verstandig zijn om geld terug te vorderen in geval van fraude plus een boete? Ik denk dat het goed is dat de Europese Commissie, die al deze subsidies verstrekt en de regels erbij bedenkt, nog eens goed nadenkt hoe zij haar primaire verantwoordelijkheid op dit punt moet invullen. De Europese Raad moet wat mij betreft hogere prioriteit geven aan de bestrijding van de fraude, de corruptie en het wanbeheer. Misschien moet de Raad zelfs met een voorstel komen voor herallocatie van personele en financiële middelen en een cultuuromslag op dit gebied in Brussel.

Mevrouw de voorzitter! De VVD wil graag een nieuw elan in de Europese Unie op de gebieden die als hoofdtaken zijn aan te merken; dus niet méér van het oude en ook geen nieuwe hobby's, maar meer doen waar de Europese Unie voor bedoeld is en dat goed doen. Ik zou haast zeggen: minder, maar beter; vooral beter. Als de regering nog een aantal goede ideeën wil hebben met betrekking tot de volgende staat van de Europese Unie, wil ik met liefde de tien punten van het verkiezingsprogramma van de VVD voor het Europees Parlement aanreiken. Ik zeg dat ook tegen de heer Melkert, die ze kennelijk niet gelezen heeft. Hij heeft zich vanmorgen namelijk wat terughoudend uitgelaten over de inzet van de VVD bij deze verkiezingen. De VVD heeft een helder programma. Ik ben ervan overtuigd dat het veel kiezers ertoe zal brengen op de VVD te stemmen!

De beraadslaging wordt geschorst.

De vergadering wordt van 13.21 uur tot 14.20 uur geschorst.

De voorzitter:

De ingekomen stukken staan op een lijst die op de tafel van de griffier ter inzage ligt. Op die lijst heb ik voorstellen gedaan over de wijze van behandeling. Als aan het einde van de vergadering daartegen geen bezwaren zijn ingekomen, neem ik aan dat de Kamer zich met de voorstellen heeft verenigd.

Naar boven