Aan de orde zijn de stemmingen in verband met het wetsvoorstel Wijziging van de Wet Nationale ombudsman en de Wet openbaarheid van bestuur (25456).

(Zie vergadering van 3 februari 1998.)

De voorzitter:

Ik geef gelegenheid tot het afleggen van een stemverklaring vooraf.

De heer Hendriks:

Voorzitter! Ik verklaar, bij stemming over Kamerstuk 25456 betreffende het wetsvoorstel Wijziging van de Wet Nationale ombudsman en de Wet openbaarheid van bestuur, tegen te stemmen, omdat:

  • a. naar mijn mening de meeste overheidsorganen reeds over een voldoende functionerende klachtencommissie beschikken, met als voordeel een korte bestuursafstand tussen overheid en burger;

  • b. de voorgestelde wetswijziging op zeer gespannen voet staat met het decentraliseringsbeleid van de regering;

  • c. ik van oordeel ben dat van deze wetswijziging een té sterke centralistische invloed uitgaat en daarom een ongewenste bureaucratie tot gevolg zal hebben.

De artikelen I t/m V worden zonder stemming aangenomen.

In stemming komt het amendement-Koekkoek (stuk nr. 9) tot het laten vervallen van artikel VI.

De voorzitter:

Ik constateer, dat de aanwezige leden van de fracties van de SGP, de RPF, het CDA, het AOV en de CD voor dit amendement hebben gestemd en die van de overige fracties ertegen, zodat het is verworpen.

Artikel VI wordt zonder stemming aangenomen.

De artikelen VII en VIII en de beweegreden worden zonder stemming aangenomen.

In stemming komt het wetsvoorstel.

De voorzitter:

Ik constateer, dat de aanwezige leden van de fracties van GroenLinks, de SP, de PvdA, D66, de RPF, de VVD, het CDA, de groep-Nijpels, het AOV, de Unie 55+ en de CD voor het wetsvoorstel hebben gestemd en die van de overige fracties ertegen, zodat het is aangenomen.

Naar boven