Aan de orde is de behandeling van:

de brief van de minister van LNV naar aanleiding van de motie-Cornielje c.s. over onder meer de oprichting van een agrarisch kenniscentrum noord (25458, nr. 5).

De beraadslaging wordt geopend.

De heer Reitsma (CDA):

Voorzitter! Het verheugt mij dat de minister weer hersteld is van zijn ziekte, zodat in ieder geval dit debatje door kan gaan. Ik verzoek hem zijn gedachten even bij de varkens weg te houden, want het gaat nu over een ander onderwerp.

De minister van LNV heeft de Kamer bij brief laten weten dat hij de motie-Cornielje c.s. – gesteund door PvdA en CDA – niet wenst uit te voeren of niet kan uitvoeren. Mijn fractie vindt dat kwalijk. Als een meerderheid van de Kamer de minister een heel heldere boodschap geeft, moet hij daaraan gehoor geven. In de motie werd gevraagd om, vooruitlopend op het kabinetsstandpunt over het rapport-Langman, de bilocatie in Haren niet te sluiten. Mijn fractie is van oordeel dat de minister de motie wat te gemakkelijk naast zich neer heeft gelegd. Er is best ruimte om haar uit te voeren.

De werkgelegenheid in Noord-Nederland is van groot belang. Op een of andere manier moet in die regio compensatie worden geboden. Ik spreek met nadruk over Noord-Nederland. Compensatie hoeft niet per se op de genoemde locatie plaats te vinden, maar dit kan in alledrie de noordelijke provincies gebeuren.

De minister wil wat doen aan de sociale gevolgen. Dat is echter onvoldoende. Het gaat vooral om het behoud van werkgelegenheid dan het wel creëren van extra arbeidsplaatsen in Noord-Nederland, conform het advies van de commissie-Langman. Met het oog daarop dien ik de volgende motie.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

kennisgenomen hebbende van het voornemen van de minister van LNV om de nevenvestiging van AB-DLO Haren te sluiten;

overwegende, dat in het noorden van het land extra arbeidsplaatsen gecreëerd moeten worden, conform de voorstellen in het rapport van de commissie-Langman;

spreekt uit dat sluiting van de nevenvestiging AB-DLO te Haren eerst dan kan plaatsvinden wanneer het noorden van het land wordt gecompenseerd om de gevolgen van het vertrek op te kunnen vangen;

verzoekt de regering zich in te spannen die compensatie gerealiseerd te krijgen, en niet over te gaan tot opheffing van de nevenvestiging te Haren, alvorens is gebleken dat compensatie in voldoende mate wordt geboden,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Reitsma. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 6 (25458).

De heer Cornielje (VVD):

Voorzitter! Met teleurstelling hebben wij kennisgenomen van de brief van 21 oktober van de minister van LNV, waarin hij ons namens het kabinet meedeelt dat aan de motie-Cornielje c.s. geen uitvoering kan worden gegeven. Alvorens op deze brief in te gaan, maak ik een korte opmerking vooraf. Het was na het overleg van 30 september en het plenaire debatje van 8 oktober wel duidelijk dat de minister niet stond te juichen bij deze motie. Maar in het debat heeft de minister de woorden gebezigd dat hij aanvaarding van de motie niet kon aanbevelen. De motie is dus niet met klem ontraden, waarvan akte.

Voorzitter! Met deze motie heb ik beoogd om een politieke koppeling tussen de herstructurering van AB-DLO en de oprichting van een agrarisch kenniscentrum noord voor praktijkgericht plantaardig onderzoek te leggen. De commissie-Langman spreekt in dit verband over een centrum voor product- en procesinnovatie. Wij hebben ons nooit verzet tegen het KCW-concept. Integendeel, wij zijn het eens met de minister dat het Kenniscentrum Wageningen er snel moet komen. De minister schrijft ons in zijn brief dat de sluiting van de bilocatie onvermijdelijk is geworden. De oprichting van een agrarisch kenniscentrum noord is dat echter evenzeer.

Ik maak nog een drietal opmerkingen en daarna stel ik een aantal vragen. Wij hebben met instemming gelezen dat de minister zijn toezegging, een uiterste inspanning te willen leveren om de sociale gevolgen van de sluiting van AB-DLO te minimaliseren, nog eens in de brief heeft herhaald. Wij vinden het positief dat er voor een deel van de medewerkers alternatieve werkgelegenheid moet worden gevonden, voor een ander deel zal worden onderzocht of herplaatsing bij een nieuw te vormen CPPI of agrarisch kenniscentrum noord een reële mogelijkheid is. Wij waarderen het dat de minister bereid is een initiatief tot oprichting van een centrum in het noorden van het land positief tegemoet te treden als hiervoor voldoende draagvlak bestaat.

Voorzitter! Maar het nieuw te vormen agrarisch kenniscentrum is nog geen feit. Kan de minister meedelen hoever het businessplan is gevorderd? Is de minister bereid dit businessplan, indien het is uitgebracht, met zijn reactie daarop ter kennisneming aan de Tweede Kamer te zenden? Heeft de minister onze suggestie overgenomen om de huisvesting te Haren aan te bieden, dan wel is hij bereid dat alsnog met de initiatiefnemers te bespreken? Op welke andere wijze is de minister voornemens om de oprichting van een dergelijk centrum positief tegemoet te treden? Is het juist dat over de plannen tot oprichting van een agrarisch kenniscentrum noord in februari 1998 door de minister met Noord-Nederland overleg zal worden gevoerd? Is dat het geval, dan verzoeken wij de minister om na het overleg over de oprichting van een agrarisch kenniscentrum noord de Tweede Kamer over de resultaten te informeren.

Voorzitter! Wij gaan ervan uit dat de minister deze kwestie met daadkracht zal aanpakken, zoals wij dat van hem gewend zijn.

De heer Woltjer (PvdA):

Voorzitter! Het is betreurenswaardig dat de regering een breed gesteunde motie van de Kamer heeft afgewezen. Toch heb ik uit de brief van 21 oktober jl. van de minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij ook een positief signaal gehaald, namelijk dat hij wel degelijk in de gaten heeft waar het ons politiek om gaat, namelijk dat het sluiten van de AB-DLO-locatie Haren effecten op de werkgelegenheid heeft en een probleem is voor de mensen die er werken. Er is een discussie gaande naar aanleiding van het rapport-Langman – maar ook in het noorden zelf – over het oprichten van een onderzoekscentrum CPPI of een noordelijk plantaardig onderzoekscentrum.

Wij wilden in de motie die relatie aanbrengen om te voorkomen dat mensen onnodig op straat komen te staan. Dit kan gebeuren als er korte tijd daarna een positieve beslissing wordt genomen over het onderzoekscentrum. Dat werd met de motie beoogd. Ik heb uit de brief van de minister begrepen dat hij hiermee verder op die wijze zal omgaan. Ik houd de minister dan ook aan zijn woord. Ik sluit mij voor het overige aan bij de vragen die collega Cornielje daarover heeft gesteld. Ik wijs er nogmaals op dat het afwijzen van de motie door de regering een uitzondering moet zijn. Ik hoop dat de minister daarmee instemt.

De heer Ter Veer (D66):

Mijnheer de voorzitter! Grote programma's beginnen gewoonlijk ook met ouvertures. Dit lijkt een ouverturetje voor het grote debat van vanmiddag, want er is hier sprake van een politiek feit: een minister voert een aangenomen motie niet uit. Dat is op zichzelf voldoende reden om er politiek bij stil te staan. Hoe ligt het politieke landschap erbij? Het CDA, de PvdA en de VVD staan tegenover de minister; dus ook de VVD tegenover haar eigen minister. D66 steunt deze minister voluit en met overtuiging. Er waren wel eens periodes dat ministers van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij eerder hun gesprekspartners zochten bij de Christelijke boeren- en tuindersbond en bij de Katholieke Nederlandse boeren- en tuindersbond en dat zij Wageningen iets vonden voor de intellectuelen. Deze minister heeft van het Kenniscentrum Wageningen een centrum gemaakt met nieuw elan. Hij heeft ervoor gekozen een duidelijke herstructurering door te voeren. Om die reden waren en blijven wij het eens met het sluiten van de locatie Haren.

Minister Van Aartsen:

Voorzitter! De heer Woltjer zegt terecht dat het een uitzondering moet blijven dat de regering moties van de Staten-Generaal niet uitvoert. Dat ben ik geheel met hem eens, maar ik heb zowel in het debat als naderhand in een brief aangegeven dat ik overwegende bezwaren had tegen onderdeel b van de motie die op 8 oktober van dit jaar is ingediend door de heer Cornielje. Ik heb dat aangegeven in de debatten die wij erover hebben gehad, ook in het plenaire debat, en in de brief die ik heb geschreven.

Ik denk dat het voor de werknemers van AB-DLO na een discussie die zich al ontzaglijk lang heeft voortgesleept, vanaf het jaar 1991, niet goed zou zijn om nu niet door te pakken. Ik heb ook in het plenaire debat aangegeven dat het juist om mensen een nieuwe baan te kunnen geven, van belang is dat je een keer een hoofdstuk afsluit, hoe vervelend dat ook is, en niet eindeloos onhelderheid laat bestaan.

Ik vind dat element b weer terugkeert in de motie-Reitsma en ik heb bezwaren tegen de redenering die hij opbouwt. Dat wil niet zeggen dat ik de opinie niet deel van de heren Woltjer en Cornielje, dat het nodig is om een positieve beweging te maken. Daar heb ik zowel in de brief als in het debat het nodige over gezegd, omdat ik denk dat het heel belangrijk is dat er ook verbindingen ontstaan tussen het Kenniscentrum Wageningen en het CPPI, als dat tot stand komt.

Er zijn overigens veel meer initiatieven in het noorden, zoals het agrarisch kenniscentrum noord en het noordelijk agrarisch innovatiecentrum. Naast de commissie-Langman hebben wij het Regionaal economisch ontwikkelingsperspectief voor Noord-Nederland. Er is overigens ook nog een plan in de maak van het noordelijk landbouwberaad. Daarover zal ik eind januari een gesprek voeren met de NLTO, de FLTO en uiteraard, indien nodig, ook met de bestuurders in het land. Er is dus beweging genoeg in de lijn van het debat en van de brief. Er is perspectief waar ook onzerzijds op in wordt gespeeld, maar wij moeten het hoofdstuk AB-DLO nu afsluiten, hoe vervelend dat ook is.

Ik heb overwegende bezwaren tegen de motie van de heer Reitsma, om niet te zeggen dat ik deze ontraad. Zij grijpt terug op onderdeel b van de heer Cornielje, waar ik ook overwegende bezwaren tegen had, en met mij het gehele kabinet. Ik begrijp dat de heer Reitsma eerst na wil denken over compensatie. Hij zegt dat dit eerst duidelijk moet zijn, voordat AB-DLO wordt gesloten. Dat is nu precies de positie waar de regering niet in terecht heeft willen komen. Dat staat los van de vraag of het hele noordelijke agrarische complex, juist in de follow-up van Langman en daar waar mogelijk gekoppeld aan ontwikkelingen bij het KCW, een rol kan blijven spelen. Misschien kan ik dat punt het beste behandelen aan de hand van de gerichte vragen van de heer Cornielje.

De heer Cornielje heeft mij gevraagd hoe het zit met het businessplan van het AKN. Ik heb begrepen dat dat businessplan er nog niet is, maar dat het in de loop van de maand januari zal komen. Uiteraard ben ik bereid om dat plan dan met een reactie naar de Kamer te zenden. Wat de huisvesting betreft, wil ik echt enige afstand nemen, omdat ik het belangrijk vind om eerst te weten wat men zich precies voorstelt voordat wij "afdalen" naar deze punten, die op zich niet onbelangrijk zijn, maar die naar mijn oordeel wel details zijn. Er zal inderdaad door het kabinet overleg worden gevoerd met het noorden over het standpunt dat het kabinet wil gaan innemen over het rapport van de commissie-Langman. Dat overleg zal in februari van 1998 plaatsvinden en zal, uiteraard namens het kabinet, worden gevoerd door de staatssecretaris van Economische Zaken, mevrouw Van Dok. Het zal op zich heel interessant zijn om te zien aan welke gedachten en initiatieven op het gebied van landbouw mogelijkerwijs – daar kan ik mij op dit moment helemaal niet op vastleggen – een follow-up kan worden gegeven. Ik heb al gezegd dat er een aantal gedachten en initiatieven zijn; voordien heb ik een gesprek met het agrarische noorden en de bestuurders, indien dat nodig is.

De voorzitter:

De heer Reitsma popelt reeds geruime tijd om te interrumperen.

De heer Reitsma (CDA):

Ik had het gevoel dat ik niet tussen die grammofoonplaat door kon komen.

De voorzitter:

Bij een grammofoonplaat kan dat ook meestal niet.

De heer Reitsma (CDA):

Mijn vraag is: welke inspanning verricht de minister om die arbeidsplaatsen of andere arbeidsplaatsen in het noorden te houden? Dat is de essentie van mijn motie.

Minister Van Aartsen:

Er is een sociaal plan gemaakt voor de afvloeiing van de werknemers van AB-DLO. Ik wijs er overigens op dat het niet alleen gaat over de afvloeiing van werknemers in het noorden, maar ook bij Wageningen zelf. In verband met de stichting is het inmiddels één geheel en daar is een sociaal plan voor gemaakt. Er is geen automatische match tussen de medewerkers van AB-DLO en de toekomstige situatie, voorzover die althans al is uitgewerkt. Er zijn immers allerlei ideeën, maar er is geen plan of businessplan voor het AKN en er is geen uitgewerkt plan voor het CPPI. Daar waar er mogelijkheden zijn, zullen wij die uiteraard benutten, maar de regering is niet van zins om in dezen een verplichting op zich te nemen.

De heer Reitsma (CDA):

Neemt de regering ook geen inspanningsverplichting op zich die zelfs nog ontkoppeld zou kunnen worden van de vraag of wel of niet tot sluiting wordt besloten?

Minister Van Aartsen:

Er is een inspanningsverplichting om de werknemers van AB-DLO op een goede wijze weer aan werk te helpen en er is een sociaal plan voor de werknemers en de ambtenaren van AB-DLO, maar ik wil voorkomen dat ik dwingende verplichtingen op mij neem in het kader van mogelijke andere ontwikkelingen die nog niet eens concreet gestalte hebben gekregen.

De beraadslaging wordt gesloten.

Naar boven