Aan de orde is het debat naar aanleiding van een algemeen overleg op 24 juni 1997 over de politiesterkte.

De heer Van Heemst (PvdA):

Voorzitter! Ik heb gevraagd om het verslag op de agenda van de Kamer te zetten om het overleg met een duidelijke uitspraak van de Kamer te kunnen afronden. Hier zijn twee redenen voor. Bij eerdere gelegenheden hebben wij ook met moties willen beklemtonen welke grote betekenis de Kamer toekent aan het maximaal omzetten van extra politiebudgetten in extra politiesterkte. Bovendien is dit het laatste moment in deze kabinetsperiode om aan te geven waar wij aan het eind van deze kabinetsperiode met z'n allen zouden moeten uitkomen.

In het overleg zijn twee dingen uitvoerig besproken. Het eerste is het verkrijgen van maximale zekerheid over wat er met de feitelijke politiesterkte in deze periode is gebeurd. Het tweede is vooral naar aanleiding van het rapport van de Algemene Rekenkamer naar voren gekomen. Wij zouden deze periode willen kunnen afsluiten in het vertrouwen dat er een manier van tellen is ontworpen, waardoor wij niet iedere keer over de getallen die naar voren komen, een enorme heisa krijgen. Dat is een voor iedereen buitengewoon vervelend, terugkerend ritueel.

De minister heeft een aantal toezeggingen gedaan. Ik denk dat hij de motie terecht beschouwt als een steun in de rug en als een oproep om in het kleine jaar dat ons resteert, vast te houden aan het tijdschema en aan de inhoudelijke kanten van wat wij beogen. Mede namens de heren Korthals – na het overleg van gisteravond vind ik het bijna een eer dat ik hem als mede-indiener mag noemen – Van den Berg en Gabor wil ik de volgende motie indienen.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende, dat onduidelijkheid blijft bestaan over de exacte toename van de politiesterkte;

verzoekt de regering:

  • a. voor 1 november 1997 duidelijk te maken welke definitie wordt gebruikt voor de feitelijke politiesterkte en voor "blauw op straat";

  • b. er tevens voor te zorgen dat uiterlijk 15 maart 1998 betrouwbare cijfers over de jaren 1996 en 1997 beschikbaar zijn, inclusief een sluitende manier van tellen,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Van Heemst, Korthals, Gabor en Van den Berg. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 26 (25016).

De heer Gabor (CDA):

Voorzitter! Ik ben de bewindsman zeer erkentelijk voor de toezegging van gistermiddag dat hij alles zal doen om voor 1 november duidelijkheid te krijgen over de omstreden definities van "feitelijke politiesterkte" en "blauw op straat". Ik prijs hem daarvoor. Ik ben ook zeer ingenomen met zijn streven om de exacte gegevens van de politie uiterlijk op 15 maart volgend jaar over het jaar 1997 te krijgen. Meestal ben ik niet voor een ondersteunende motie, maar in dit geval lijkt het mij heel erg goed dat wij het vastleggen. Daarom steun ik de heer Van Heemst in zijn streven om dit vast te leggen.

Minister Dijkstal:

Voorzitter! Gisteren leek de Kamer toch zeer tevreden te zijn, want er was geen tweede termijn. Ik heb begrepen dat er nog een kleine heropening nodig was om het beleid van het kabinet nog eens te ondersteunen, want zo zie ik de motie inderdaad. Daar zijn wij zeer dankbaar voor. Er is gisteren een goed debat geweest over de lastige problematiek van het ontbreken van een sluitende administratie, van sluitende definities en het zicht op de ontwikkeling van de sterkte, en dat was wat mij betreft een goede zaak. Ik heb bij de motie die ik nu voor mij zie slechts een paar kleine kanttekeningen.

In het eerste dictum wordt het begrip "blauw op straat" gebruikt. Dat staat ook tussen aanhalingstekens. Ikzelf probeer het begrip telkens te vermijden en te spreken over "executief". Wij komen daar later nog op terug, want je zult het op een of andere manier moeten doen zonder aanhalingstekens. In die zin beschouw ik dus het begrip "blauw op straat".

Dan ga ik in op de termijnen die worden voorgesteld. Met de datum van 1 november heb ik sowieso geen probleem. Ik wijs erop dat de datum van 15 maart in één bepaald opzicht wat verrassend is. Vorige keer heeft de Kamer, ik meen dat het de motie-Dijksman was, gezegd dat zij graag twee keer per jaar informatie wilde hebben. Toen heb ik de Kamer gevraagd om wel een onderscheid te maken tussen de informatie die bij de begroting nodig is en een soort voortgangsrapportage. Toen zijn wij ook op andere peildata uitgekomen, namelijk 1 januari en 1 juli, maar ik kan mij voorstellen dat er nu behoefte is om dat op 15 maart te doen. Ik wil wel zeggen dat dit eenmalig gebeurt, omdat wij anders elk jaar, behalve op die twee data, ook nog eens op 15 maart stukken moeten leveren. De politieke achtergrond van die datum is dat men aan het eind van de kabinetsperiode de balans wil opmaken en in dat licht gezien is de datum van 15 maart niet onlogisch.

Samenvattend, het zijn allemaal dingen die het kabinet graag wil doen. In de parlementaire termen maakt dat de motie overbodig. Aan de andere kant kan ik mij voorstellen dat de Kamer ook wel eens wat wil. Ik laat het oordeel over deze motie dan maar verder aan de Kamer over.

De beraadslaging wordt gesloten.

De voorzitter:

Ik stel voor, morgen over de motie te stemmen.

Daartoe wordt besloten.

De vergadering wordt enkele ogenblikken geschorst.

Naar boven