Aan de orde is de behandeling van:

het wetsvoorstel Uitbreiding van de Wet bodembescherming met bijzondere regels inzake sanering van de waterbodem (24234).

De algemene beraadslaging wordt geopend.

De voorzitter:

Minister Jorritsma laat zich verontschuldigen. Minister De Boer zal ook haar taak waarnemen.

De heer Kamp (VVD):

Voorzitter! Om de sanering van verontreinigde waterbodems op gang te krijgen, moeten drie zaken geregeld zijn, in de eerste plaats de verantwoordelijkheidsverdeling, in de tweede plaats de beschikbaarheid van opslagdepots en van verwerkingsinstallaties en in de derde plaats de financiering. Door de saneringsregeling van de Wet bodembescherming aan te vullen met een aantal bijzondere bepalingen voor verontreinigde waterbodem, wordt met het nu aan de orde zijnde voorstel de verantwoordelijkheidsverdeling geregeld.

Met de aanleg van grootschalige opslagdepots, waar een begin mee is gemaakt in het Ketelmeer, krijgen wij ook de gelegenheid om op een verantwoorde manier om te gaan met hetgeen opgebaggerd is. Wij kunnen het verwerken of, zolang dat nog niet kan, opslaan. Op de mogelijkheden die opslagdepots bieden en het tempo waarin zij beschikbaar worden, komen wij terug bij de behandeling van de vierde nota waterhuishouding. Bij die vierde nota waterhuishouding is ook de financiering, het derde punt, aan de orde. De minister van Verkeer en Waterstaat heeft toegezegd in die vierde nota te komen met een tienjarenplan om de saneringsachterstand in te halen. Dat wordt een heel grote opgave, waarvan de kosten op dit moment geraamd worden op 7 mld. en 6 mld. daarvan zal gedragen moeten worden door het Rijk.

Nu heeft de VVD-fractie waardering voor de ordelijke wijze waarop het kabinet de sanering heeft voorbereid en de wijze waarop samenwerking wordt gezocht met de andere waterbeheerders: provincies, waterschappen en gemeenten. Uiterlijk in het jaar 2010 moet de klus van de waterbodemsanering geklaard zijn. De daadwerkelijke voortgang – waar nogal wat vraagtekens bij te zetten zijn – zullen wij bespreken bij een andere, naar wij vinden passender, gelegenheid. In dit wetsvoorstel verdienen drie punten onze bijzondere aandacht.

Het eerste punt is de onvermijdelijke samenloop van onderhoudsbaggerwerk met saneringsbaggerwerk. Ik denk dat voorkomen moet worden dat noodzakelijk onderhoudswerk als gevolg van de terecht strenge regels voor saneringswerk niet uitgevoerd kan worden en dan doelen wij in het bijzonder op de verplichting om een saneringsplan op te stellen. Die planverplichting zou volgens ons helemaal kunnen vervallen. De mogelijkheid om een ontheffing van die planverplichting te verlenen die in de tweede nota van wijziging onder F is opgevoerd, zien wij als een verbetering ten opzichte van het oorspronkelijke voorstel. Wij vragen de minister of zij kan bevestigen dat aan een ontheffing alleen voorschriften verbonden kunnen worden die nodig zijn in het belang van de bescherming van de bodem. Met andere woorden, is de bepaling in het nieuwe artikel 63i, vijfde lid, tweede zin, een limitatieve bepaling?

Het tweede punt is de bepaling in artikel 55 van de wet dat beschikkingen over bodemverontreinigingen kadastraal geregistreerd moeten worden. Dat is een zinvolle bepaling ter bescherming van potentiële kopers, maar niet als het gaat om waterbodems. De waterbodems die in de regel voor een publieke taak zijn bestemd, plegen immers niet verkocht te worden. Bovendien is een waterbodemverontreiniging geen stabiel gegeven, zoals tot drie keer toe op de pagina's 10 en 11 van de nota naar aanleiding van het verslag is vermeld. De waterbodemverontreiniging verplaatst zich vaak als gevolg van de stroming. De registratieverplichting met betrekking tot de waterbodem is dan slechts een kostenpost zonder inhoudelijke meerwaarde. Met het amendement op stuk nr. 8 dat wij indertijd hebben ingediend, hebben wij beoogd bodems onder oppervlaktewater in beheer bij overheidslichamen uit te zonderen voor die registratieverplichting. De minister is twee weken later tot ons genoegen met een derde nota van wijziging gekomen die hetzelfde doet, maar dan alleen voor bodems onder oppervlaktewateren in eigendom van overheidslichamen. Dat betekent dat nog wel geregistreerd moeten worden: bodems onder oppervlaktewateren die in beheer zijn bij overheidslichamen, maar eigendom zijn van particulieren. Het gaat dan om bodems die vervuild zijn. Dat lijkt ons geen zin te hebben. Die waterbodems plegen evenmin van eigenaar te verwisselen. Zij zijn in beheer bij de overheid en wij denken dat een registratieverplichting ook voor de waterbodems die in particulier eigendom zijn geen meerwaarde heeft.

Het derde aandachtspunt bij dit wetsvoorstel kan ik het beste toelichten, voorzitter, aan de hand van een voorbeeld. Dat voorbeeld betreft een scheepsreparatiewerf aan een inham van de Merwede, waarvan ik nu de naam niet zal noemen. De Merwede stroomt gewoon door en dat betekent dat het niet nodig is daar regelmatig te baggeren om de rivier op diepte te houden. Maar in de inham slaat het slib voortdurend neer en dat betekent dat de werf die aan die inham is gelegen, drie keer per jaar de inham moet uitbaggeren om ervoor te zorgen dat de te repareren schepen erin en er weer uit kunnen varen. De meerkosten voor het afvoeren van het vervuilde slib bedragen voor dat ene bedrijf ieder jaar ƒ 150.000. Dan zou je je af kunnen vragen waarom nu zo'n bedrijf, dat helemaal niets aan die vervuiling kan doen, toch ieder jaar weer die meerkosten voor zijn rekening moet nemen. Deze situatie doet zich niet alleen bij dit ene bedrijf voor, maar bij 60 kleinere scheepswerven in ons land, zij het meestal in veel mindere mate dan in het genoemde voorbeeld, waarbij het ging om een bedrag van ƒ 150.000. De kosten die deze 60 scheepswerven bij elkaar jaarlijks maken, schat ik op een bedrag tussen de 2 mln. en 3 mln. De vraag aan de minister is of zij bereid is te bezien of zij deze bedrijven in die onredelijke kosten tegemoet kan komen.

Mevrouw Assen (CDA):

Voorzitter! Het onderhavige wetsvoorstel beoogt duidelijke regels te geven inzake de sanering van waterbodems en is daar in vele opzichten ook in geslaagd. De nota naar aanleiding van het verslag geeft op vele aanvankelijke onduidelijkheden antwoord. Toch is nog altijd niet geheel duidelijk geworden wie in welke situatie verantwoordelijk is voor de sanering en voor wiens rekening de kosten komen.

Het uitgangspunt is: de vervuiler betaalt; maar het lijkt er nu op dat dit principe wordt vervangen door: de saneerder betaalt. FME en CMV vragen ons in een brief hierover eveneens naar duidelijkheid. Het is onlogisch dat de particulieren en bedrijven die in eigen beheer saneren, de volle kosten dienen te betalen, ook al zijn zij niet de veroorzaker van de verontreiniging. De onderhoudsplichtige krijgt daarbij een tegemoetkoming van 40%, maar de saneerder in eigen beheer niet. Juist omdat het zo moeilijk aan te tonen is wie de veroorzaker van de vervuiling van waterbodems is – vervuiling vindt niet op locatie plaats en er is de verplaatsing van sedimenten – zou ook aan de saneerder in eigen beheer dezelfde tegemoetkoming dienen plaats te vinden.

Op de vraag van het CDA welke wet voorkeur heeft bij waterbodemverontreiniging, op grond van de Wet verontreiniging oppervlakte wateren, antwoordt de minister in de nota naar aanleiding van het verslag dat dit van geval tot geval moet worden bezien. Betekent dat niet een openzetten van de deur naar willekeur en mogelijke rechtsongelijkheid? Immers, wie bepaalt wanneer welke wet in werking treedt, en welke criteria worden daarbij gehanteerd? Daarover dient helderheid te komen en daarover heb ik dan ook een amendement ingediend.

Behalve de problematische situatie bij samenlopende situaties, meerdere bronnen en oude verontreiniging, doet zich ook het probleem voor van nieuw afgezette verontreinigde bodems. Het beleid dient ten aanzien van diffuse bronnen dan ook met kracht te worden voortgezet.

Het is opmerkelijk dat het niet mogelijk is een schatting te geven van de omvang van de te saneren waterbodems, evenmin als van de daarmee samenhangende kosten. Wat betekent het ontbreken van deze kennis voor de voortgang van de sanering van waterbodems? Kunnen de verantwoordelijke ministers aangeven op welke termijn zij ons wel hierover kunnen informeren en wat de financiële consequenties zijn?

De CDA-fractie kan zich vinden in de mogelijkheid tot ontheffing van een saneringsplan, wanneer het gaat om deelsanering. De verkorting daardoor van de procedures vergemakkelijkt de snelle aanpak van verontreiniging.

Wat betreft het storten van slib uit regionale wateren in depots door het Rijk tegen betaling ter beschikking gesteld, vindt de CDA-fractie het van belang dat er tijdig voldoende stortplaatsen zijn. Wanneer komen de stortplaatsen ter beschikking en hoe past dat in de tijdsplanning van de sanering van de waterbodems? Hoe verhouden zich de stortkosten tot de overige saneringskosten? Het zou trouwens in de ogen van de CDA-fractie verstandig zijn om meer te investeren in de verwerkingsmogelijkheden van baggerspecie, waardoor er minder stortcapaciteit nodig zal zijn. Ik overweeg daarover een motie in te dienen.

De CDA-fractie betreurt het dat de EU geen specifieke financiële bijdrage levert in de sanering van waterbodems en wel in een joint environmental project inzake de verwerking van baggerspecie, een project dat wij uiteraard toejuichen. Er moet meer haast achter dit project worden gezet. Zolang er geen of zo weinig milieuvriendelijke methoden zijn voor de verwerking van baggerspecie, ondersteunt de CDA-fractie het voornemen om baggerspecie uit te zonderen van de afvalstoffenheffing, in het kader van "vergroening" van het fiscale stelsel. Bovendien moeten de grote saneringen op dit terrein nog plaatsvinden. Hoelang deze uitzonderingspositie moet blijven, is afhankelijk van de ontwikkelingen op dit gebied. Behalve internationale projecten op het gebied van baggerspecieverwerking zou er meer internationale samenwerking moeten komen op het gebied van sanering van vervuilde waterbodems en preventie ter voorkoming van vervuilde waterbodems. De Maas- en Scheldeverdragen zijn hiervoor een goed begin. Tijdens de interparlementaire Nederlands-Duitse conferentie in Dresden heb ik in de werkgroep milieu de noodzaak tot samenwerking met Duitsland, met betrekking tot de bovenloop van de Rijn, genoemd in het kader van zowel het voorkomen van overstromingen als milieu en vervuiling. De CDA-fractie vraagt de bewindslieden hoe zij deze samenwerking met Duitsland concreet willen invullen.

Er resteren nog enkele vragen. Hoe zit het precies met de aanpak van diffuse bronnen? Hoe zit het met de 100 mln. extra uit het Infrastructuurfonds, toegezegd in de nota Beheer op peil van minister Jorritsma over het achterstallig onderhoud? Geldt dat bedrag alleen voor onderhoud of ook voor sanering? Wat vinden de bewindslieden van het amendement-Van den Berg over spoedbaggeren in regionale wateren?

De heer Van den Berg (SGP):

Mijnheer de voorzitter! Het stemt mij tot grote vreugde dat wij de behandeling van dit wetsvoorstel, naar het zich nu laat aanzien, nog dit jaar in deze Kamer kunnen afronden. Ik heb er lang naar uitgezien, omdat het een nog ontbrekend element in de aanpak van de waterbodemsanering betreft. Het heeft allemaal heel lang geduurd. In de stukken is dat ook aan de orde gesteld. Het wetsvoorstel heeft ook bij de Kamer, om bekende redenen, helaas een aantal maanden op de plank gelegen. De voorbereiding heeft echter ook heel lang geduurd. En dat betreur ik. Maar goed, het is nu bijna zover. Ik kan constateren dat in de leemte die er tot nu toe was, een deugdelijke wettelijke saneringsregeling voor de waterbodems, nu is voorzien.

Voorzitter! Ik wijs erop dat een adequate wettelijke regeling alléén volstrekt onvoldoende is om het probleem van de vervuilde waterbodems de wereld uit te helpen. Er is geld nodig, veel geld zelfs. Op het gebied van de waterbodemsanering is in ons land sprake van een gigantische erfenis. Het is een operatie die miljarden zal kosten en vele decennia in beslag zal nemen. Gelet op de omvang van de beschikbaar gestelde financiële middelen op rijksniveau, zoals laatstelijk weergegeven in het beleidsplan Sanering waterbodem rijkswateren 1997-2010, zal het zeker wat de rijkswateren betreft de komende jaren in de meest letterlijke zin van het woord "doormodderen" blijven. De regionale waterbeheerders springen er wat hun prestatie betreft beduidend beter uit. De schaarse beschikbare rijksmiddelen gaan vrijwel geheel op aan de inrichting van de grootschalige regionale depots voor het bergen van de verontreinigde baggerspecie. En die depots moeten er komen. Daarover mag geen misverstand bestaan. Er dreigt zelfs – dat weten wij – met name voor het Hollands Diep uitstel. Dat is al erg genoeg. Maar toch blijft er op het punt van de middelen, ook voor de regionale waterbodems, eigenlijk alleen de spreekwoordelijke druppel op de gloeiende plaat over. Er zou veel meer moeten gebeuren. Daarop zullen wij in een ander verband, met name in het kader van de behandeling van de vierde nota waterhuishouding, terugkomen. Ik wijs er hierbij op dat de diffuse verontreiniging nog steeds voortschrijdt, hopelijk in een lager tempo dan vroeger. Dan komt niet ten onrechte de vraag wel eens op of wij niet bezig zijn met het dweilen met de kraan open. Het meeste geld wordt op dit moment besteed aan het verplaatsen van het probleem, namelijk het storten van verontreinigd baggerslib in depots. En daarmee blijven wij bezig met het doorschuiven van het probleem naar volgende generaties. Aan echte duurzaamheid op dit terrein zijn wij nog niet eens toe, mede gezien de ontwikkelingen die vanuit het buitenland op ons af komen. Maar die ontwikkelingen laat ik nu voor wat zij zijn.

Ik ga over tot de bespreking van het wetsvoorstel zelve. De financieringssystematiek sluit aan bij datgene wat in de wet is vastgelegd over de droge bodems: eerst de vervuiler, dan de gebruiker en tot slot de overheid. Het is overigens niet eenvoudig om de vervuiler te laten betalen voor de sanering van de waterbodems. De verontreiniging van de Nederlandse waterbodems wordt vandaag de dag hoofdzakelijk veroorzaakt door import uit de ons omringende landen en door de emissie van verontreinigde deeltjes uit diffuse bronnen in het binnenland. Via de grote rivieren slaat heel wat vervuiling in de vorm van zwevende deeltjes op de Nederlandse waterbodems neer. Een internationale aanpak is voor een effectieve oplossing absoluut noodzakelijk. Ook een aanpak van de diffuse bronnen is nodig. De waterkwaliteitsbeheerders kunnen soms moedeloos worden: hun saneringsresultaat wordt via deze bronnen vaak geleidelijk teniet gedaan.

In de stukken is uitgebreid stilgestaan bij de verschillende mogelijkheden die de overheid ten dienste staan om de kosten van sanering te verhalen. Het lijkt mij op voorhand duidelijk dat de mogelijkheden van kostenverhaal bij sanering van de natte bodems aanzienlijk geringer zullen zijn dan bij sanering van de droge bodems. Zelfs op het laatste terrein is uit financieel oogpunt sprake van een voor de overheid minder gunstige ontwikkeling dan aanvankelijk werd verwacht.

Voorzitter! Een mogelijkheid voor bestuursorganen om extra inkomsten te genereren is de verhoging van de legeskosten. Die kosten worden thans afgeleid van de omvang van de verontreiniging. Vaak bestaat slechts een beperkte relatie tussen de inspanning voor het beoordelen van de baggerplannen en de omvang van het baggerwerk. Niet ten onrechte wordt de laatste tijd door het bedrijfsleven nog wel eens geklaagd over legeskosten die in geen enkele verhouding staan tot wat van de overheid aan administratieve inspanning wordt gevraagd. Is de regering bereid te bevorderen dat de legeskosten meer zullen worden afgestemd op de feitelijk verrichte werkzaamheden?

Voorzitter! Hiervoor heb ik al betoogd dat het leeuwendeel van de kosten voor waterbodemsanering door de overheid zal moeten worden opgebracht en dan met name door het Rijk. Ook de waterkwaliteitsbeheerders zullen zelf een steentje moeten bijdragen. Wat is in dit verband echt een redelijke bijdrage? De commissie-Zevenbergen heeft zich enkele jaren geleden over deze vraag gebogen. Met betrekking tot het tijdstip en de fasering van de invoering van het maximum drempelbedrag, dat voor rekening komt van de waterkwaliteitsbeheerders, is in de stuurgroep waterbodems overeenstemming bereikt en dat is winst.

Er zit misschien nog een addertje onder het gras. De maximumbijdrage wordt berekend per geval. Ik meen dat mevrouw Assen daarop zojuist ook wees. Maar wat is precies een geval van bodemverontreiniging? De waterkwaliteitsbeheerders wijzen erop dat voorkomen dient te worden dat indien één verontreiniging is ontstaan door meerdere bronnen, die ene verontreiniging wordt aangemerkt als meerdere gevallen van verontreiniging, waarbij dan ook per geval door de waterkwaliteitsbeheerder een bijdrage moet worden geleverd. Met het gestelde in de nota naar aanleiding van het verslag lijkt het erop dat voor een andere benadering is gekozen. Op pagina 4 staat: "Indien de verschillende dicht bij elkaar gelegen bronnen tot verschillende gevallen behoren, dan is volgens de systematiek van de Wet bodembescherming in principe voor elke geval, waarvan de sanering urgent is en waarvoor niet door derden (in de eerste plaats de veroorzaker) in de financiering van de kosten van onderzoek en sanering kan worden voorzien, de drempelbijdrage verschuldigd."

Deze formulering kan aanleiding zijn voor het ontstaan van een misverstand. Deelt de regering de opvatting, dat het niet zo kan zijn dat wanneer er sprake is van één geval van verontreiniging, ook al is die gevoed door meerdere bronnen, meer dan één bijdrage kan worden gevraagd? Voor alle duidelijkheid: ik heb het niet over verschillende gevallen van verontreiniging die zich dicht bij elkaar bevinden. In dat geval kan in redelijkheid voor elk geval een bijdrage worden verlangd.

Voorzitter! Wat de systematiek van de saneringsregeling betreft, valt op dat niet gekozen is voor een bijzondere van de landbodem te onderscheiden saneringsregeling voor de waterbodem. Uitgangspunt blijft de regeling die nu geldt voor de bodem, aangevuld met specifiek op de waterbodem toegesneden bepalingen. Dat maakt de wet moeilijk toegankelijk en op onderdelen misschien enigszins gekunsteld. In beginsel is het gehele instrumentarium voor de bodemsanering toepasbaar op de sanering van vervuilde waterbodems en is er dus tevens de mogelijkheid om een saneringsbevel te geven. Het gebruik van dit instrumentarium, dat oorspronkelijk bedoeld is voor de landbodemsanering, kan echter specifieke problemen met zich brengen als het zonder meer wordt toegepast voor de waterbodemsanering. Naar verwachting zal de veroorzaker veelal moeilijker te vinden zijn dan bij de droge bodemverontreiniging. Daardoor zal, aldus de toelichting, eerder overwogen worden aan de eigenaar of erfpachter een bevel te geven. In dit geval kan ik bij de keuze van de erfpachter wel iets voorstellen. Het geven van een saneringsbevel aan de eigenaar lijkt mij minder voor de hand te liggen, ook omdat het Rijk en de provincies heel vaak eigenaar zullen zijn van verreweg het grootste deel van de waterbodems. Is het reëel om te veronderstellen dat het Rijk en de provincies zichzelf een saneringsplicht opleggen? Bovendien kan men de vraag opwerpen of per saldo niet sprake is van sanering in eigen beheer als Rijk of provincie hun eigen waterbodem gaan saneren en de regels voor sanering in eigen beheer van toepassing dienen te zijn. Wil de minister daar nader op ingaan?

Mijnheer de voorzitter! In het wetsvoorstel is de mogelijkheid opgenomen dat de minister van Verkeer en Waterstaat ontheffing verleent voor spoedbaggerwerk in rijkswateren. In de schriftelijke voorbereiding is door mijn fractie de vraag aan de orde gesteld of het geen aanbeveling zou verdienen om onderhoudsbaggerwerkzaamheden helemaal buiten de reikwijdte van het wetsvoorstel te brengen. Daar zouden goede redenen voor zijn. In de nota naar aanleiding van het verslag laat de regering weten er weinig voor te voelen. In dit verband is gewezen op de wenselijkheid om in het belang van de bescherming van de bodem eisen te kunnen stellen aan het baggerwerk. Ik kan voor dat argument begrip opbrengen, maar dan rijst bij mij direct de vraag waarom een dergelijke ontheffingsmogelijkheid niet ook voor regionale wateren kan worden geïntroduceerd. Het lijkt mij principieel niet juist om op dit punt onderscheid te maken tussen regionale wateren en rijkswateren. Bovendien hebben wij begrepen dat er in de praktijk behoefte aan kan bestaan. Ook van gemeentelijke zijde is daarop gewezen. Daarom heb ik op dit punt een amendement ingediend op stuk nr. 9 om ook voor regionale wateren een ontheffingsmogelijkheid te creëren.

Ingevolge het vierde lid van het nieuwe artikel 63i kunnen bij provinciale verordening regels worden gesteld voor de gegevens die bij een melding of aanvraag om ontheffing moeten worden overgelegd omtrent de nadelige gevolgen van de baggerwerkzaamheden voor de verspreiding, het onderzoek of de sanering van het deel van het geval van ernstige verontreiniging dat niet wordt verplaatst. Ter verzekering van een zodanige toepassing van deze regeling dat die niet ernstig belemmerend werkt voor het uitvoeren van onderhoudsbaggerwerkzaamheden, vragen wij ook hier de bevestiging van de regering dat deze bepaling limitatief is bedoeld. Voorkomen dient te worden dat de bij een ontheffingsaanvraag te overleggen gegevens het karakter krijgen van een soort pseudo-saneringsplan. Wij gaan ervan uit dat dit laatste ook niet de bedoeling kan zijn van de provincies en dat zij met de nodige terughoudendheid invulling zullen geven aan de bedoelde bepaling.

In dit verband wil ik aandacht vragen voor de eigenaren van scheepswerven – ook de heer Kamp heeft daarover gesproken – die als erfpachters van een stuk waterbodem in de praktijk nogal eens worden geconfronteerd met extra kosten van vervuild baggerslib afkomstig uit diffuse bronnen. Dit wordt niet ten onrechte als onrechtvaardig ervaren. Is er geen mogelijkheid om in dergelijke gevallen, waarin evident sprake is van schuldloze erfpachters, te voorzien in tegemoetkoming in gemaakte extra verwijderingskosten? De analogie met het Fonds luchtverontreiniging dringt zich op. Graag krijg ik een reactie op dit punt.

Het amendement van collega Kamp op stuk nr. 8, inmiddels gewijzigd in nr. 12, krijgt de volle steun van mijn fractie. Het komt ook ons voor dat het weinig zin heeft een verplichte kadastrale registratie in het wetsvoorstel op te nemen. Er is immers bepaald geen sprake van een levendige handel in waterbodems en zeker niet in vervuilde waterbodems. Daar komt nog bij dat de provincies en het Rijk zeer goed in staat moeten worden geacht een deugdelijke administratie van vervuilde waterbodems te voeren. De noodzaak van een dergelijke bepaling acht ik dan ook niet aanwezig. De minister heeft dat inmiddels bij nota van wijziging geregeld voor in eigendom zijnde wateren, maar als ik het goed heb begrepen, is het amendement van collega Kamp breder en ziet het ook op beheer. Nu komt het voor, zij het niet zoveel meer, dat beheer en eigendom niet in één hand zijn. Daarom lijkt het amendement een goede aanvulling.

Voorzitter! Ik kom tot een afronding. Ik heb wat kanttekeningen geplaatst bij het wetsvoorstel, enkele vragen gesteld en een amendement ingediend. Dat neemt echter geenszins weg dat wij veel waardering hebben voor dit stukje wetgeving. Dankzij deze wetswijziging zullen de waterkwaliteitsbeheerders nu eindelijk de beschikking krijgen over een effectiever instrumentarium om de hun toegewezen taak, het beheer van de kwaliteit van onze oppervlaktewateren, ook op dit punt te kunnen vervullen. Nu nog meer middelen en dan kan het beleid ook werkelijk effectief worden!

Mevrouw Augusteijn-Esser (D66):

Voorzitter! Met het wetsvoorstel dat thans voor ons ligt kan mijn fractie instemmen. Belangrijk is dat met deze wet de taken en bevoegdheden alsmede de financiering van saneringen van waterbodems als aanvulling op de Wet bodembescherming worden geregeld; dat in de zin zoals het tot nu toe gestalte werd gegeven binnen het tot heden gevoerde interim-beleid. Ik permitteer mij eerst twee algemene opmerkingen.

Reeds tijdens het algemeen overleg op 2 april 1996 heb ik aangegeven dat het probleem van verontreinigde waterbodems aanzienlijk is. Ook de Unie van waterschappen wijst daarop in haar brief van 4 september jl. In die zin kan ik nazeggen wat de collega's Kamp en Van den Berg hebben gezegd over de lasten die het nog met zich zal brengen om alles op te ruimen. Ik zal er nu verder niet op ingaan. Dat komt ongetwijfeld nog aan de orde bij het programma zelf.

Een gebrek aan opslag- en verwerkingsmethoden staat een doortastende aanpak op dit moment nog in de weg. Dat brengt mij op het eerste punt, te weten de verwerkingsmogelijkheden voor baggerspecie. Die worden al jarenlang ontwikkeld. Enkele jaren geleden bezocht ik een bedrijf in Utrecht dat daarmee bezig was. Grootschalige toepassing komt maar niet van de grond. Dat ligt met name in de weigering van het ministerie van Verkeer en Waterstaat van een gegarandeerde aanlevering van de baggerspecie. Is dit juist en wat is daaraan te doen? Mijn fractie vraagt aan de minister bij de eindrapportage programmaontwikkeling sanering waterbodem deze technieken een echte kans te geven. Die eindrapportage wordt in april verwacht. Wat dat betreft is het dus vrij actueel.

Het tweede punt is dat ook. Vorige week heeft de ANWB, samen met watersportverenigingen een plan voor vuilwaterinzameling in de recreatievaart aangeboden. Omdat mijns inziens voorkomen nog altijd veel beter is dan genezen, ook in dit kader, vraag ik de minister of zij mogelijkheden ziet voor eventuele financiële ondersteuning van dit plan op langere termijn, om een en ander in een versnelling te brengen.

Dan de wet zelf. Hoewel mijn fractie op dit moment geen aanleiding ziet tot voorstellen van wijziging, wil ik op twee punten enige verduidelijking. De Unie van waterschappen bepleit geen kadastrale registratie bij waterbodems. Wij ontvingen een derde nota van wijziging. Mag ik ervan uitgaan dat hiermee deze zaak geregeld is?

Verder heb ik een vraag over de saneerder in eigen beheer. In tegenstelling tot een onderhoudsplichtige kan de eerste geen bijdrage krijgen van de waterkwaliteitsbeheerder. Waarom dit verschil? In hoofdstuk 3.2.1 van de memorie van toelichting wordt gesteld, dat sanering in eigen beheer moet worden gefinancierd zonder gebruikmaking van de in de begroting opgenomen middelen, vooral omdat de kosten voortvloeien uit het beoogde gebruik. Maar niettemin vroeg FME in haar brief met name naar een bijdrage in meerkosten van afvoer van de klassen 3 en 4 slib. Dat lijkt mij geen onredelijke vraag; ik krijg daarop graag een antwoord van de minister.

Minister De Boer:

Voorzitter! Ik ben blij dat een aantal leden heeft aangegeven dat zij verheugd zijn dat dit wetsvoorstel er nu ligt. Het heeft inderdaad enige tijd gekost, en het was ook niet eenvoudig. We hebben nog een aantal keren, toen de klus haast geklaard was, gezegd dat een aantal verbeteringen moest worden aangebracht. Een aantal amendementen die anders zou zijn ingediend, is reeds opgenomen in het stuk.

Van de waterbodems zeggen we vaak dat die problematiek pas heel laat ontdekt is. Dat is inderdaad veel later dan de problematiek van de landbodems. Het wetsvoorstel dat vandaag aan de orde is, past dan ook in de bredere context van het omgaan met de verontreinigde waterbodems, en het verwijderen van baggerspecie. De hoofdlijnen daarvan hebben we in het beleidsstandpunt verwijdering baggerspecie en de Evaluatienota water neergelegd. Die nota's zijn van recente datum.

De late erkenning van de verontreinigde waterbodems als milieuprobleem is wellicht ook de verklaring dat we eerst een algemene saneringsregeling in de WBB hebben opgenomen, die per 1 januari 1995 in werking is getreden. Daarna waren we pas goed in staat aan het specifieke van de waterbodem ook op wetsniveau vorm te geven. Daarmee zijn we nu bezig.

De heer Kamp zei terecht dat er drie onderdelen zijn opgenomen: de procedurele aspecten, de bevoegdheden en de financiën. Daarbij is het aspect van maatwerk aan de orde. Het eerste onderwerp betreft de bevoegdheden van de verschillende overheden. Wij leggen een buitengewoon belangrijke rol neer bij de waterbeheerders. Wij doen daarmee recht aan het concept van integraal waterbeheer, want ook de waterbodem behoort tot onze en uw zorg. Ik ben gelukkig dat de waterbeheerders dat als zodanig ervaren.

De procedurele aspecten zijn er pas later ingekomen, omdat ze aanvankelijk niet in het wetsvoorstel waren opgenomen. Ook daarvan hebben we pas in een latere fase ontdekt dat er wat hobbels zaten in relatie tot de saneringsregeling van de WBB, met name in relatie tot het reguliere onderhoudsbaggerwerk. We hebben toen via een uitvoeringstoets geprobeerd greep te krijgen op die problemen. Met name nadat dit zich heeft voltrokken, zijn wij overgegaan tot het aanbrengen van een aantal vereenvoudigingen. "Eenvoudiger en sneller" was het motto.

De heer Kamp heeft de kadastrale registratie aan de orde gesteld. Hij vroeg wat de meerwaarde daarvan is voor waterbodems die eigendom zijn van particulieren. De kadastrale registratie heeft tot doel de informatie over de bodemverontreiniging goed toegankelijk te maken voor potentiële kopers. Dat kunnen ook kopers zijn van waterbodems, bijvoorbeeld agrarische percelen of jachthavens, die in beheer zijn bij overheden. Dat betekent dat ze niet in eigendom zijn van de overheden, maar wel in beheer bij overheden. Beheer is een ruime term. Dat soort waterbodems wisselt ook wel eens van eigenaar. Daarom blijf ik ervoor pleiten om dat aspect, die waterbodems, toch op te blijven nemen. Nu gelden de overwegingen vooral voor de bescherming van particuliere eigendommen. Op dit ogenblik heeft de overheid een informatieplicht, maar wij zouden graag willen dat de particuliere eigendommen in kadastrale registratie opgenomen zouden blijven worden.

De heer Kamp heeft gevraagd of de minister kan bevestigen dat aan de ontheffing bij onderhoudsbaggerwerkzaamheden alleen voorschriften kunnen worden verbonden in het belang van de bescherming van de bodem. Dat kan ik zonder meer toezeggen. Het desbetreffende nieuwe artikel 63i, vijfde lid, tweede zin, is limitatief bedoeld. Ik meen dat de mogelijkheid om bodemvoorschriften te stellen niet kan worden gemist.

Mevrouw Assen heeft gevraagd of de verhouding met de Wet verontreiniging oppervlaktewateren niet moet worden geregeld. De waterbodem ligt op het grensvlak van water en bodem. De sanering van de verontreinigde waterbodem op grond van de WVO is mogelijk bij overtredingen van de WVO – dan kun je bijvoorbeeld bestuursdwang toepassen – of indien in een WVO-vergunning een waterbodemsaneringsvoorschrift is opgenomen. Het amendement van mevrouw Assen vormt geen inbreuk op dat systeem. Het legt vast dat als het resultaat gehaald kan worden door toepassing van de WVO, de WVO gaat boven de Wet bodembescherming. Als dat resultaat dus niet gehaald kan worden, blijft de WBB van toepassing. Een en ander is conform de normale regels wanneer je te maken hebt met samenloop van wetgeving. Daarom heb ik ook geen bezwaar tegen het amendement. Praktisch houdt de door mevrouw Assen voorgestelde afbakeningsregeling in dat bijvoorbeeld de WBB in de volgende gevallen niet overschaduwd wordt door de Wet verontreiniging oppervlaktewateren. Dat is wanneer de WVO niet van toepassing is, omdat er geen stoffen in het water worden gebracht of omdat er geen sprake is van een nieuw geval. Dat zijn de twee enige aspecten.

De heer Van den Berg heeft gevraagd of, indien er sprake is van een geval van verontreiniging, ook al is die gevoed uit meerdere bronnen, meer dan één bijdrage van de waterkwaliteitsbeheerder kan worden gevraagd. Nee, dat kan niet. De systematiek van de wet luidt dat in principe per geval een drempelbijdrage verschuldigd is, maar meerdere bronnen kunnen zowel leiden tot één geval als tot meerdere gevallen.

De heer Van den Berg en mevrouw Assen hebben gevraagd of niet voor spoedbaggerwerk in regionale wateren een speciale procedure moet worden ingevoerd. Bij de voorbereiding van dit wetsvoorstel heb ik uitdrukkelijk laten nagaan of aan deze voorziening behoefte bestond. Dat bleek niet het geval te zijn, omdat de situatie, plotseling grote hoeveelheden sediment die zich afzetten, zich in de praktijk in regionale wateren niet voordoet. Aan de andere kant heb ik geen bezwaar tegen het opnemen van dit onderdeel en dus ook niet tegen het amendement. Ik laat het oordeel aan de Kamer over.

De heer Van den Berg (SGP):

Ik pleeg geen amendementen in te dienen die niet nodig zijn. Wij zijn erop geattendeerd, van gemeentelijke zijde, dat die situatie in bijvoorbeeld gemeentelijke havens of gemeentelijke waterwegen zich wel degelijk voordoet. Vandaar mijn amendement. Ik ben blij dat u het oordeel aan de Kamer overlaat. Ik wil even onderstrepen dat toch uit de praktijk is gemeld – misschien bij nader inzien, ik weet ook niet hoe dat gegaan is – dat er gevallen zijn waarin er behoefte aan bestaat. Dan lijkt het me logisch om die mogelijkheid ook te scheppen.

Minister De Boer:

Wij hebben dat niet gehoord, mijnheer Van den Berg. Wij hebben ook geen gegevens daarover. Ik heb er echter geen enkel probleem mee om dat toch op te nemen. Als het een keer gebeurt, heb je er een voorziening voor.

Voorzitter! De heer Van den Berg heeft verder gevraagd of het reëel is te veronderstellen dat overheden zichzelf een saneringsplicht opleggen en of er per saldo geen sprake is van sanering in eigen beheer als het Rijk of de provincie hun eigen waterbodems saneren. Wat de eerste vraag betreft is mijn antwoord dat het niet reëel is dat overheden zichzelf een saneringsplicht opleggen. Verwacht mag worden dat het ook niet nodig is. Wel is het van belang of er een verplichting bestaat om te saneren. Er is niet ook niet per saldo sprake van sanering in eigen beheer als het Rijk of de provincie hun eigen waterbodem saneren. Of er sprake is van sanering in eigen beheer hangt onder meer af van de vraag of er gebruikersbelang is en of er sprake is van een schuldige eigenaar. Ik noem een voorbeeld. De heer Van den Berg had het daar ook al even over. Het op diepte brengen van de Hollandse IJssel – een vaarwegbelang – wordt aangemerkt als een deelsanering in eigen beheer. De rest van de sanering wordt als WBB-vangnetsanering aangemerkt.

Voorzitter! Ik ga over naar de vraag van de heer Kamp. De heer Kamp maar ook de heer Van den Berg en mevrouw Assen hebben gevraagd of het mogelijk is om bijvoorbeeld bij scheepswerven te voorzien in een tegemoetkoming in de extra baggerkosten. In het regeringsstandpunt over het rapport van de commissie-Zevenbergen is tussen VROM, V en W, IPO en Unie van waterschappen afgesproken dat de onderhoudsbaggeraar de kosten draagt van het onderhoudsbaggerwerk, inclusief de meerkosten als gevolg van de aanwezige verontreiniging. Dat is in lijn met het algemene bodemsaneringsbeleid. De belanghebbende betaalt en de schuld is daar niet relevant. Ik moet dus "nee" antwoorden op uw vraag.

Het is misschien goed nog wat dieper op die vraag in te gaan. Voor onderhoudsbaggerwerk dat publiekrechtelijk verplicht is op grond van een keur bijvoorbeeld heeft de Unie van waterschappen, mede naar aanleiding van jurisprudentie geregeld dat een financiële bijdrage uit de waterkwantiteitsomslag mogelijk is. De baggeraars waar de FME op doelt – ik neem aan dat de heer Kamp hierover contact heeft gehad met de FME – zijn bedrijven die vrijwillig baggeren om bedrijfsmatige redenen en niet op grond van een onderhoudsplicht. Voor hen geldt dus heel duidelijk dat de belanghebbende betaalt. Een baggerend bedrijf kan in beginsel wel gebruikmaken van de mogelijkheden van de cofinanciering die ook de Wet bodembescherming biedt. Ook Rijkswaterstaat wil "werk met werk" maken. Dat betekent dat bij een initiatief tot het baggeren van de vaargeul, mits er voldoende middelen beschikbaar zijn, Rijkswaterstaat de rest voor zijn rekening neemt. Verder zorgt het Rijk voor relatief goedkope stort- en verwerkingsvoorzieningen voor verontreinigde baggerspecie.

De heer Kamp (VVD):

Voorzitter! Mag ik de minister vragen of zij dit als een redelijk standpunt ervaart? Ik heb het voorbeeld genoemd van de Merwede. Daar vindt een flinke stroming plaats. Daar worden dus nooit onderhoudsbaggerwerken gedaan. Je hebt daar een inham. Daar zit een bedrijf. Dit moet daar drie keer per jaar de bagger weghalen. Het bedrijf kan er helemaal niets aan doen wat de rivier meevoert en afzet in die inham. Het bedrijf moet daar drie keer per jaar baggeren en zeer hoge kosten maken. Is het redelijk om al die kosten bij het bedrijf te laten?

Minister De Boer:

Het feit dat het bedrijf moet baggeren heeft volstrekt te maken met zijn eigen bedrijfsvoering. Daarom zit het bedrijf ook aan de rivier. De meerkosten hebben te maken met het feit dat het verontreinigde bagger is. Wij lopen daar bij de hele bodemsanering voortdurend tegenaan. Wij kunnen niet anders dan zeggen dat de belanghebbende daar de kosten voor zijn rekening neemt. Het bedrijf heeft er belang bij dat er daar gebaggerd wordt, maar het is toevallig verontreinigde bagger. Men kan zich afvragen of dit onredelijk is. In dat geval draait het Rijk voor de kosten op. Het Rijk maakt al enorme kosten in het kader van de sanering van verontreinigde bodems. Men kan zich voorstellen dat wij de regelgeving die van toepassing is op landbodems ook van toepassing willen blijven verklaren op waterbodems.

De heer Kamp (VVD):

Voorzitter! Vindt de minister dat de regeling die van toepassing is voor landbodems op dit punt gelijk moet zijn aan die voor waterbodems?

Minister De Boer:

Ja.

De heer Van den Berg heeft gevraagd of de leges afgeleid moeten worden van de feitelijk verrichte werkzaamheden. Ik ben daar sterk voor. Het onderwerp is vaker aan de orde, ook in relatie met andere zaken. Ik ben in overleg met het IPO over de regeling van de leges. Ik betrek dit onderwerp bij de bespreking van de totale legesproblematiek.

De heer Van den Berg heeft betoogd dat het leeuwendeel van de kosten van de waterbodemsanering door de overheid moet worden opgebracht, met name door het Rijk. Ik deel zijn conclusie, maar wij moeten geen overspannen verwachtingen hebben van de mogelijkheden om individuele vervuilers nog daadwerkelijk aan te spreken op financiering van de bestaande verontreiniging. In wezen zou ik willen dat het anders was, maar het is een gegeven. Wij moeten de kansen benutten. Er lopen verschillende zaken waarbij via juridische weg dan wel via onderlinge afspraken gepoogd wordt, de oorspronkelijke vervuiler op een bijdrage in de saneringskosten aan te spreken. Wij moeten ermee doorgaan. Het is een lastig karwei en het vergt veel tijd, maar het is toch nodig.

Mevrouw Assen heeft gevraagd of het bedrag van 100 mln. uit de nota Beheer op peil van minister Jorritsma alleen voor onderhoud bestemd is. Ik beantwoord deze vraag namens mijn collega van Verkeer en Waterstaat. Het bedrag is in principe alleen voor het onderhoud, maar daarbij wordt ook ernstig verontreinigde waterbodem verwijderd. Er is dan sprake van een sanering. Dit gebeurt bijvoorbeeld in de Hollandse IJssel.

Mevrouw Assen heeft gevraagd waarom het zo moeilijk is om de saneringsomvang te bepalen. De omvang van de sanering is alleen globaal bekend. Dat is ook opgenomen in de Evaluatienota water uit 1993. Bij het baggeren blijkt vaak wat de exacte omvang is. Wij zullen in de vierde nota waterhuishouding gedetailleerdere gegevens daarover verstrekken.

Mevrouw Assen heeft vervolgens gevraagd wanneer de stortplaatsen ter beschikking komen. Zij vroeg tevens naar de verhouding tussen stortkosten en andere saneringskosten. De planning voor stortplaatsen van het Rijk is opgenomen in de voortgangsrapportage Derde nota waterhuishouding. De minister van Verkeer en Waterstaat rapporteert jaarlijks aan de Tweede Kamer. Zeer binnenkort ontvangt de Kamer weer een rapportage. De stortkosten bedragen enkele tientjes per kubieke meter. De saneringskosten zijn uiteraard variabel, afhankelijk van de situatie. Er is nog weinig ervaring opgedaan met waterbodemsanering. Het beleid is gericht op verwerking, dus op het besparen op stortcapaciteit. Daarbij gaan wij uit van 20% in het jaar 2000. Er zijn proeven met zandscheiding gaande. Zij zien er, zo meldt mij Verkeer en Waterstaat, goed uit.

Mevrouw Assen heeft gevraagd naar de aanpak van diffuse bronnen. De regering bereidt een plan van aanpak voor dat de Kamer het volgend voorjaar zal ontvangen.

Mevrouw Augusteijn heeft gevraagd waarom de minister van Verkeer en Waterstaat geen aanbod van baggerspecie aan verwerkers van bagger garandeert. Zij vindt dat die garantie er moet komen. Over de verwerking van baggerspecie mag de Kamer verwachten dat in de vierde nota waterhuishouding, die volgend jaar verschijnt, knopen worden doorgehakt. Aanbodgaranties zie ik niet als een goede aanpak op dit ogenblik. Verwerkers van baggerspecie zullen zich op de markt moeten bewijzen. Enige concurrentie kan naar de verwachting toch een vrij kostbare verwerking goedkoper maken. Bovendien moet men bedenken dat bijna alle waterbodemsanerings- en baggerwerk uit de rijksmiddelen moet komen, en de verwerking van de baggerspecie dus ook. Het voegt dus toe aan elkaar.

Mevrouw Augusteijn heeft gevraagd of ik mogelijkheden zie voor de financiering van het ANWB-plan. Voor jachthavens geldt in wezen hetzelfde als voor scheepswerven. Als zij hun haven bereikbaar willen houden, zijn zij als eerste verantwoordelijk daarvoor. Het ministerie van V en W is niet ongevoelig voor de problemen in de recreatiesector. Gezocht zou moeten worden naar samenwerking tussen Rijkswaterstaat als vaarwegbeheerder en de jachthavenbeheerders.

Mevrouw Assen heeft gevraagd wat de bewindslieden doen om de samenwerking met Duitsland bij de verwerking van baggerspecie concreter in te vullen. Met de Rijnoeverstaten is overeenstemming gekomen om met het Rijnactieprogramma niet alleen veel aan preventie van verontreiniging te doen, maar ook een van de doelstellingen van het programma voor het jaar 2000 te bereiken. Dat is het zo schoon mogelijk laten zijn van het Rijnsediment, zodat je daarmee geen probleem meer heb. De minister van Verkeer en Waterstaat zal nog eens met haar collega praten om te zien hoe ver men is met het bereiken van dit doel.

Voorzitter! Hiermee heb ik de vragen in eerste termijn beantwoord.

De heer Kamp (VVD):

Voorzitter! Ik ben de minister erkentelijk voor haar heldere eerste termijn en voor haar beantwoording van onze vragen en opmerkingen.

Registratie van bodemverontreiniging heeft volgens ons zin. Van waterbodems heeft dat minder zin, omdat die verontreiniging geen stabiel gegeven is. Je loopt al snel het risico dat je iets registreert wat op een gegeven moment niet meer bestaat, zoals de minister zelf ook heeft gezegd. Bovendien verwisselen waterbodems in de regel niet van eigenaar. Dan registreer je iets, maar je maakt geen gebruik van die gegevens. Dan heb je alleen maar kosten gemaakt. Dat is zeker het geval bij waterbodems van wateren die in beheer zijn bij de overheid. Die wateren hebben kennelijk een publieke functie. Het ligt voor de hand dat er weinig zal gebeuren met het eigendom. Om daar te gaan registreren, terwijl je al weet dat de eventuele vervuiling van zo'n waterbodem geen stabiel gegeven is en vervreemding van zo'n waterbodem zich waarschijnlijk niet zal voordoen, heeft heel weinig zin.

Het verschil dat is overgebleven tussen het voorstel van de minister en het amendement, is dat de minister zegt: als waterbodems in eigendom zijn van de overheid, hoeven zij niet geregistreerd te worden, indien er sprake is van verontreiniging. Het amendement zegt: indien wateren in beheer zijn bij een overheid, dan heeft die registratie geen zin, omdat alles wat ik net heb gezegd, geldt voor zowel de wateren waar de minister op doelt als op de wateren waar ik op doel. De wateren waar ik op doel, zijn er wat meer. Ik denk dat er in de praktijk geen negatieve gevolgen van uit zullen gaan als dit niet geregistreerd wordt. Het positieve gevolg dat van het amendement uitgaat, is dat er minder kosten worden gemaakt. Dat is reden om toch vast te houden aan het amendement.

Mevrouw Assen (CDA):

Voorzitter! Ik dank de minister voor haar beantwoording. Ik heb een vraag over de cofinanciering die mogelijk is voor degenen die eigenaar-beheerder zijn. Ik zou graag preciezer van de minister willen horen wanneer dat wel en niet het geval is, want mij is duidelijk geworden dat de onderhoudsplichtige wel een tegemoetkoming krijgt, maar de saneerder niet. Wanneer is dat wel het geval en in welke situaties geldt dan de cofinanciering? Hoeveel is dat en wie zijn daar bijvoorbeeld van uitgesloten?

Het tweede punt dat ik wil benadrukken, is dat de minister heeft gezegd dat het beleid erop is gericht om meer te investeren in de verwerkingsmogelijkheden van baggerspecie, waardoor minder stortcapaciteit nodig is. Toch zou ik dat graag wat concreter willen zien. Daarvoor dien ik een motie in.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende, dat in het afvalstoffenbeleid het uitgangspunt is het hergebruik van afvalstoffen te bevorderen en het storten te beperken;

overwegende, dat het Joint Environmental Project over verwerking van baggerspecie moeizaam van de grond komt;

verzoekt de regering op korte termijn met voorstellen te komen om de verwerking van baggerspecie te bevorderen en voldoende verwerkingscapaciteit te genereren,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Assen. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 13 (24234).

De heer Kamp (VVD):

Mag ik mevrouw Assen vragen of het niet meer voor de hand had gelegen om een motie als deze in te dienen bij de behandeling van het saneringsprogramma of van de derde nota water? Nu komt de motie er bij een technische wetswijziging plotseling tussen.

Mevrouw Assen (CDA):

Wij hebben gemeend dat het hier, op dit moment, een juiste motie is, omdat wij hier ook bezig zijn met het al of niet genereren van voldoende stortplaatsen. Dit leek ons de juiste plek om de motie in te dienen; ik zal niet in twijfel trekken dat dat ook op andere plekken had gekund, maar het lijkt mij geen motie die hier niet op haar plaats is.

De heer Kamp (VVD):

Heeft mevrouw Assen aanwijzingen dat de voortgang die wij recent besproken hebben bij het saneringsprogramma waterbodems, op dit moment anders is dan het beeld dat wij toen kregen? Zijn er nieuwe ontwikkelingen?

Mevrouw Assen (CDA):

Nee, maar wij willen dit beleid graag concreter ingevuld zien.

Minister De Boer:

Voorzitter! Ik wil graag even van gedachten wisselen met de heer Kamp. Ik ben namelijk van mening dat registratie zin heeft, omdat je als potentiële koper op dat aspect kunt vertrouwen en je daarop kunt verlaten. Bovendien wisselen, zoals ik al heb gezegd, ook wateren die weliswaar particulier eigendom zijn, maar in het beheer van de gemeenten zijn, wel eens van eigenaar. In dat soort situaties is het belangrijk dat die registratie toch ergens plaatsvindt. Als het amendement wordt aangenomen, zal ik daar geen halszaak van maken, maar ik vind eigenlijk dat er moet worden geregistreerd als het beheer bijvoorbeeld bij een gemeente ligt – meestal gaat het om een gemeente of een provincie – maar het eigendom bij een particulier. Nogmaals: als de Kamer van mening is dat het amendement moet worden aangenomen, laat ik dat aan de Kamer over, maar op zichzelf zou ik dat liever niet zien.

De heer Van der Berg (SGP):

Mag ik daarover voor mijn oordeelsvorming een vraag aan de minister stellen? Als je doordenkt over wat zij zegt, vraag ik mij af of haar eigen nota van wijziging in alle opzichten zo verstandig is, want het kan ook voorkomen – wij zijn bijvoorbeeld bezig met een hele opschoningsoperatie van het overheidsbezit van wateren; denk aan de bekende operatie "Brokx-nat" – waarbij nu bij de overheid in eigendom en vaak in beheer zijnde wateren worden overgedragen aan particulieren of worden afgestoten omdat zij geen politieke functie meer hebben. Als de minister het zo benadert, kan het zinvol zijn om ook te registreren als de bodem in eigendom bij de overheden is. Er kunnen toch immers particulieren belangstelling voor hebben. Of ziet de minister zoiets niet gebeuren?

Minister De Boer:

Als het al gebeurt, zie ik het veel minder gebeuren dan voorgesteld. Een particulier die grond of een waterbodem koopt van de overheid, zou zich bovendien iets meer mogen verlaten op de informatie van die overheid. Het zijn dus twee aspecten. Ten eerste gebeurt het weinig en ten tweede denk ik dat er meer zekerheid aan vast zit.

De heer Kamp (CDA):

Dat laatste argument is een redelijk argument. De particulier mag iets extra's van de overheid verwachten. De minister hecht eraan om het te doen zoals zij heeft voorgesteld. Ik denk dat ik daar aanleiding in vind om het amendement in te trekken.

De voorzitter:

Aangezien het gewijzigde amendement-H.G.J. Kamp (stuk nr. 12) is ingetrokken, maakt het geen onderwerp van beraadslaging meer uit.

Minister De Boer:

Bedankt. Ik kom bij de motie van mevrouw Assen. Die gaat over het verwerken van baggerspecie in het kader van het joint environmental project, dat, althans in de bewoordingen van de motie, maar moeizaam van de grond komt. Ik moet zeggen dat er op dit ogenblik wel het nodige gebeurt rond de verwerking. Binnenkort komt er ook een verdere haalbaarheidsstudie van Rijkswaterstaat. Die kan de Kamer op niet al te lange termijn tegemoetzien. Bovendien staan de beleidsconclusies daarvan in de vierde nota waterhuishouding. Ik heb op zichzelf dus op dit ogenblik geen behoefte aan deze motie, omdat al in de inhoud van de motie voorzien wordt.

Ik moet mevrouw Assen nog iets duidelijk maken over de cofinanciering. De onderhoudsplicht betekent dat de mogelijkheid bestaat van een bijdrage van een waterbeheerder. Er is ook een onderhoudsbelang. Dan is er geen plicht en geen bijdrage van de waterbeheerder. Bij een sanering is er altijd sprake van een deel waarbij niet vanzelfsprekend de rekening bij iemand neergelegd kan worden. In die zin kent de Wet bodembescherming een beperkte mogelijkheid tot cofinanciering. Ik ben bereid om te kijken of wij ten aanzien van waterbodems ook iets dergelijks kunnen ontwikkelen, zodat in ieder geval een mogelijkheid van cofinanciering betrokken wordt bij de Wet bodembescherming.

De algemene beraadslaging wordt gesloten.

De voorzitter:

Ik stel voor, morgen te stemmen.

Daartoe wordt besloten.

De vergadering wordt van 16.58 uur tot 19.30 uur geschorst.

Naar boven