Aan de orde is de behandeling van:

het wetsvoorstel Instelling van een vast college van advies op het terrein van de volksgezondheid en de zorggerelateerde dienstverlening (Wet op de Raad voor de volksgezondheid en de zorggerelateerde dienstverlening) (24627);

het wetsvoorstel Instelling van een vast college van advies op het terrein van de maatschappelijke ontwikkeling (Wet op de Raad voor maatschappelijke ontwikkeling) (24628);

het wetsvoorstel Wijziging van de Gezondheidswet in verband met de continuering van de Gezondheidsraad (24684).

De algemene beraadslaging wordt geopend.

De heer Middel (PvdA):

Voorzitter! Dank u wel dat de behandeling op dit moment kan plaatsvinden in plaats van vanavond.

Voorzitter! De fractie van de Partij van de Arbeid heeft geen enkele moeite met de instelling van de Raad voor maatschappelijke ontwikkeling en de Raad voor de volksgezondheid. Dat is ook niet de reden dat wij hierover plenair nog even kort willen praten. De reden is dat er naar aanleiding van de nota naar aanleiding van het verslag, zoals door de regering opgesteld, nog een paar vraagpunten zijn. Het lijkt ons goed om deze hier even op te helderen. Wat ons betreft kan dat in één instantie.

Wij vinden de instelling van de Raad voor maatschappelijke ontwikkeling prima, al is het een beetje vreemd dat deze raad al functioneert voordat het wettelijk kader is vastgesteld. Wel is de kaderwet natuurlijk al door de Kamer aangenomen. Deze is al van kracht.

Ik wil beginnen bij de Raad voor de volksgezondheid. Mijn eerste vraag betreft de opmerking dat de raad niet kan adviseren over zaken die in een regeerakkoord zijn afgesproken. Wij hebben dat althans zo begrepen. Ik wil op voorhand niets kwaads zeggen over een regeerakkoord en zeker niet over een regeerakkoord van een kabinet waar de PvdA zelf inzit. Maar je kunt natuurlijk een voortschrijdend inzicht hebben en constateren dat er iets mis is in het regeerakkoord waar je dan nader advies over wilt hebben. Het zou al te rigide zijn om deze bepaling dan geldig te laten zijn.

Onze tweede vraag heeft te maken met de samenstelling van de raad. Wij willen geen enkele kwalificatie in negatieve zin geven over de leden. In de profielschets staat echter heel nadrukkelijk dat de leden van de raad onafhankelijk in denken en doen moeten zijn. Betrokkenheid bij de zorgsector is gewenst maar niet in een rechtstreekse bestuurlijke of medewerkersfunctie. Wij vragen ons af hoe het dan mogelijk is dat een lid van de raad directeur is van een ziekenhuis, een ander lid in de raad van advies van Zorgverzekeraars Nederland zit en weer een ander lid voorzitter is van de VNG. Hoe kijkt de regering hier tegenaan? Of geeft de regering een andere definitie van het begrip "betrokkenheid?"

Mijn derde vraag gaat ook over de Raad voor de volksgezondheid. Het lijkt misschien een beetje flauw, maar het is toch wel relevant. De keuze van de raadsleden staat op pagina 4 van de nota naar aanleiding van het verslag. Hier staat dat er vertrouwen in de zorgsector – ik neem aan dat hier bedoeld is "van" de zorgsector – en van consumenten van de zorg aanwezig moet zijn. Dat wordt als functionele eis gesteld. Hoe kun je een functionele eis implementeren? Hoe kun je daar indicatoren voor aangeven? Dat wordt niet duidelijk gemaakt. Toch is het een belangrijke bepaling. Je neemt een dergelijke bepaling niet voor niets op.

Voorzitter! Onze laatste vraag heeft te maken met de Gezondheids raad. Wij dienen, zoals gezegd, geen amendementen in. Wij begrijpen dat de Gezondheidsraad niet ongevraagd aan de Kamer mag adviseren, maar wel aan de regering, de minister. Een voornemen tot advisering zou echter wel aan de Kamer meegedeeld kunnen worden. Hierdoor kan dan de bizarre situatie ontstaan dat de Kamer de mededeling krijgt dat er een ongevraagd advies in de richting van de minister gaat. De Kamer kan daar vervolgens dan geen inzage in krijgen, laat staan dat erover gesproken kan worden. Het lijkt misschien een beetje muggenziften, maar je weet nooit in wat voor situatie je terechtkomt. Je kunt het dus maar beter goed regelen. Wij maken daarom gebruik van deze termijn bij de behandeling van dit wetsvoorstel.

De heer Bremmer (CDA):

Voorzitter! Ik wil mijn bijdrage vooral concentreren op de Raad voor maatschappelijke ontwikkeling, maar ik wil ook enkele opmerkingen maken over de beide andere raden. De memorie van toelichting op de begroting 1997 noemt de instelling van de raden een "mijlpaal". Ik citeer: "juist de raden zijn in staat te schakelen tussen potenties en problemen om zo een verkokerde aanpak te voorkomen". Dat schept in ieder geval verwachtingen. Graag een eerste reactie van de minister respectievelijk de staatssecretaris over de bevindingen tot nu toe. Hebben de nieuwe raden hun draai gevonden? Hoe beoordelen de bewindspersonen hun eerste huiswerk? Er is namelijk al een aantal rapporten verschenen.

Voorzitter! Ik kom op de raad met de lange naam. Op het merendeel van onze opmerkingen is ingegaan in de nota naar aanleiding van het verslag. Wij stemmen gaarne in met het wetsvoorstel.

Voorzitter! Ik heb kennis kunnen nemen van het adviesprogramma van de Raad voor de volksgezondheid en zorggerelateerde dienstverlening van 17 september jl. en van een overzicht van voornemens. Op basis van dit adviesprogramma zou een werkprogramma opgesteld moeten worden dat de Kamer in ieder geval voor 10 november zou bereiken. Op welke wijze is dat adviesprogramma totstandgekomen? Is daarover contact met partijen in het veld geweest en, zo ja, op welke wijze? Is er een officieel werkprogramma? Ik heb het nog niet gezien, maar dat kan aan mij liggen. Ook in de nieuwe constellatie hechten wij zeer aan een zorgvuldig contact met partijen in het veld. Het spreekt ons aan dat in het adviesprogramma ook ethische kwesties en vraagstellingen over de taak van de overheid expliciet worden genoemd.

Voorzitter! In het adviesprogramma wordt de dwang- en drangbehandeling in de GGZ – een actueel punt – genoemd in verband met de evaluatie van de BOPZ. Die evaluatie is inmiddels verschenen. Is er volgend jaar over deze materie een advies van FEZ te verwachten en, zo ja, wanneer? Kan dat een rol spelen bij de beleidsreactie van het kabinet? Ik verwijs naar pagina 17 van het advies.

Ik doe de volgende suggestie voor de agenda. Onze fractie is zeer geïnteresseerd in de gewenste toekomstige omvang van zowel de vraaggestuurde ouderenzorg als de vraaggestuurde thuiszorg. Misschien kan dit onderwerp door de raad worden behandeld, inclusief aspecten zoals stervensbegeleiding thuis en in het hospice.

Voorzitter! Over de lange naam van de raad is al veel gezegd. Een andere suggestie is wellicht: Raad voor de gezondheid en zorg. Ik laat dat graag aan het departement over.

Ik kom bij de RMO. De CDA-fractie heeft in het verslag tamelijk kritisch gereageerd. Ik zal dat niet herhalen, maar noem een enkele vraag. Zijn er toch niet teveel zaken die ook bij andere departementen aan de orde komen? Wij hebben tenslotte coördinerende bewindspersonen. Wordt de raad niet snel een soort vergaarbak? Doen er zich geen taakafbakeningsproblemen voor? Voorzitter! Ik constateer dat in het eindverslag serieus op deze vragen is ingegaan, maar ik nodig de staatssecretaris uit om in dit forum in enkele woorden twijfels terzake weg te nemen. Een evaluatie van het functioneren van de raad, bijvoorbeeld eind 1998, zouden wij op prijs stellen. Is er inmiddels een officieel werkprogramma? Welke adviezen staan er voor volgend jaar op de rol?

Voorzitter! Ik maak nog enige inhoudelijke opmerkingen, gelet op hetgeen ik over de raad heb gelezen. Het vrijwilligerswerk neemt in onze samenleving een belangrijke plaats in. In het eerste adviesprogramma wordt dat terecht genoemd. Het vrijwilligerswerk wordt enerzijds vaak ondergewaardeerd en de omvang ervan wordt onderschat. Anderzijds wordt in bepaalde sectoren het vrijwilligerswerk overgewaardeerd en er wordt soms te zwaar op geleund, bijvoorbeeld in de zorgsector. Onze fractie zou het toejuichen indien de RMO de betekenis van het vrijwilligerswerk en de integrerende functie van onbetaalde maatschappelijke arbeid ook eens wil beschouwen, inclusief fiscale aspecten, onkostenvergoedingen en dergelijke.

Een tweede aandachtspunt is een kindvriendelijk beleid, familiepolitiek. Wat kunnen lokale en provinciale overheden terzake doen? Wellicht kan dit onderwerp in het adviesprogramma worden opgenomen. Ik noem terzijde nog eens mijn suggestie van de vaste dag voor de rechten van het kind.

Voorzitter! Is het aspect van schaalvergroting in onze samenleving een onderwerp voor de raad? Een belangrijk punt is ook een nieuw perspectief voor de leefbaarheid op het platteland. Vervolgens noem ik nog de ethisch-normatieve aspecten. Je kijk op de maatschappelijke ontwikkelingen wordt uiteraard ook bepaald door levensbeschouwing, ideologie of politieke overtuiging. Maar los daarvan is er een aantal problemen waarbij de ethisch-normatieve invalshoek terecht aandacht krijgt. Gaarne een reactie van de staatssecretaris.

Voorzitter! Ten slotte de Gezondheidsraad. Deze raad heeft zijn waarde bewezen en zal dit ongetwijfeld ook in de toekomst doen. Wij stemmen gaarne in met het wetsvoorstel.

De heer Van Boxtel (D66):

Voorzitter! Deze wetsvoorstellen hadden bijna als een hamerstuk afgedaan kunnen worden, gezien alle inbrengen, maar D66 vond het ook van belang om hier plenair volmondig te kunnen zeggen dat wij hier blij mee zijn, omdat er nu helderheid komt voor alle organen die al een tijd ad interim functioneren.

Ik heb een suggestie voor de Raad voor de volksgezondheid en de zorggerelateerde dienstverlening, namelijk om die naam om te zetten in Raad voor de volksgezondheid en de zorg. De afkorting kan dan hetzelfde blijven, wat de raad vast heel veel deugd doet, maar die zorggerelateerde dienstverlening, tegen de tijd dat je dat uitgesproken hebt ben je al drie keer over je tong gestruikeld. Volgens mij is dat voor het imago in het veld niet echt handig. Ik hoop dat deze suggestie wordt overgenomen. Ik vind de scheiding tussen volksgezondheid en zorg heel zinvol.

Ik ben heel blij dat de problemen die D66 had met de Gezondheidsraad, zijn opgelost met een nota van wijziging over het aantal leden en de manier van werken. Dank daarvoor.

De heer Middel is ingegaan op de eisen die men kan stellen aan de onafhankelijke kroonleden. Ook voor D66 geldt dat wij belang hechten aan onafhankelijkheid. Ik vind de voorbeelden die hij naar voren bracht, niet echt schokkend, maar ik wacht het oordeel van het kabinet daarover graag af.

Ik zou er wel problemen mee hebben als er mensen in zouden komen die ook in een andere functie het belang van een koepel of brancheorganisatie vertegenwoordigen, omdat de pettenscheiding dan moeilijk vol te houden is. Je ziet nu al dat dit problematisch is. Onlangs zag ik dat de heer Wiegel als voorzitter van Zorgverzekeraars Nederland in een persbericht stelde dat hij rustiger zou reageren op een rapport van de Rekenkamer dan minister Wijers op een ander dossier heeft gedaan. Toen dacht ik: wat heeft dat te maken met de functie van voorzitter van de Zorgverzekeraars Nederland?

Ik hoop dat de heer Middel en ik elkaar snel kunnen vinden op dit punt.

De heer Middel (PvdA):

Dat denk ik wel. Het is niet de bedoeling van de PvdA-fractie om hier met schokkende voorbeelden te komen. Het gaat ons erom de regering te vragen om zelfs de schijn te vermijden bij de samenstelling van zo'n belangrijk orgaan als de Raad voor de volksgezondheid en de zorg.

De heer Van Boxtel (D66):

Ja, dat begrijp ik, maar u zei dat er iemand inzit die in het bestuur zit van een ziekenhuis. Als je iemand wilt hebben die het terrein van de gezondheidszorg goed kent, kom je allicht snel uit op dat soort figuren. Ik kan mij niet goed voorstellen dat er iemand als kroonlid wordt benoemd, die bij wijze van spreken tevens voorzitter is van de Nederlandse vereniging van ziekenhuizen. Dan schiet het te ver door.

De heer Middel (PvdA):

Je moet mensen niet in de verleiding brengen dat zijzelf het onderscheid tussen hun petten niet meer kunnen zien.

De heer Van Boxtel (D66):

Daar zijn wij het snel over eens.

Minister Borst-Eilers:

Voorzitter! Ik dank de geachte afgevaardigden voor hun korte en puntige inbreng. Ik ben blij dat ik overwegend instemming met de wetsvoorstellen kon bespeuren.

De heer Middel heeft gevraagd waarom de raad niet kan adviseren over punten uit het regeerakkoord. Daarmee is bedoeld te onderstrepen dat het niet de bedoeling is dat er aan een adviesraad advies wordt gevraagd over iets waarover al politieke besluitvorming heeft plaatsgevonden, want dat is een soort vertragingsproces. Als ik het heb over de zorgverzekeringen, en er staat iets in een regeerakkoord over het ziekenfonds of over een eigenbijdragesysteem, dan kan er wel een uitvoeringstoets aan de Ziekenfondsraad worden gevraagd, maar zo'n raad wordt niet gevraagd om er nog eens op te studeren, als een coalitie erover heeft besloten, want dan gaat de snelheid uit de politieke besluitvorming. Een van de elementen van de operatie Raad op maat is om die snelheid erin te houden. Meer dan dat moet de heer Middel er niet achter zoeken.

Hij zegt dan dat er wel eens iets mis kan zijn met het regeerakkoord. Ik denk dat er inderdaad in het regeerakkoord wel iets kan staan, waarover een kabinet anders gaat denken. In dat geval kun je overwegen om de RVZ om advies te vragen, als je niet onmiddellijk weer tot een ander besluit komt. Met die nuance zou ik deze opmerking willen beantwoorden. Ik hoop dat de heer Middel met deze interpretatie kan leven. Ik zie dat hij knikt.

Dan het punt van de onafhankelijkheid van de leden van de RVZ. Daarover heeft al een kleine gedachtewisseling plaatsgevonden tussen de heren Middel en Van Boxtel. Het is inderdaad enerzijds zo dat men geen bestuursfunctie in een koepelorganisatie moet hebben, maar anderzijds is het ontzettend moeilijk om mensen te vinden die helemaal aan het profiel voldoen en die hun boterham niet op de een of andere wijze in de zorgsector verdienen. Een directeur van een ziekenhuis kan volgens mij heel goed, dat geldt ook voor de andere functionarissen, omdat de adviezen juist een heel breed karakter dragen en omdat het nooit zo kan zijn dat je voor je eigen ziekenhuis of voor de universiteit waar je in dienst bent – er zitten ook enkele hoogleraren in – voordeel kunt halen uit het feit dat je in de RVZ zit. Zo werkt het gelukkig niet.

Dan de kwestie van het vertrouwen van de sector. Voorzover ik het mij herinner, staat er heel bewust niet "vertrouwen van de sector", maar "vertrouwen in de sector". Misschien klopt dat taalkundig niet helemaal meer, maar als je het hebt over "het vertrouwen van de sector genieten" staat dat dichter bij "spreken namens de sector" dan als je hebt over "de sector heeft wel vertrouwen in zo'n iemand". Het is allemaal een beetje spijkers op heel laag water zoeken. Dat bedoel ik niet in de richting van de heer Middel, maar ten aanzien van de redenen waarom wij het zo geformuleerd hebben. Het kan echter niet zo zijn dat je ten aanzien van iemand die een heel goed inzicht in de curatieve zorg in Nederland heeft, vervolgens moet constateren dat de curatieve sector eigenlijk vindt dat het niet een van de vooraanstaande mensen uit die sector is. Ik moet toegeven dat bij het checken en meten daarvan een hoge mate van ervaring, kennis en intuïtie een rol speelt en dat wij niet een of ander systeem hebben waarmee wij als het ware kunnen afchecken met hoeveel punten dat vertrouwen precies moet worden gewaardeerd.

De heer Middel heeft gezegd dat de Gezondheidsraad niet ongevraagd aan de Kamer mag adviseren. Die ongevraagde adviserende taak van de Gezondheidsraad, die heel vaak de signalerende taak is, brengt met zich dat die boodschappen rechtstreeks aan de minister worden uitgebracht. De Gezondheidsraad kan in zijn werkprogramma al een voornemen tot ongevraagd adviseren opnemen. Dat is dan dus per definitie openbaar en ook ter kennis van de Kamer. Het is mijn bedoeling om, zodra zo'n ongevraagd advies gegeven is, volgens de gewone spelregels die wij altijd bij de Gezondheidsraad hanteren, dat advies altijd direct openbaar te maken en aan de Kamer te sturen. Als ik dat niet doe, moet de Kamer mij ter verantwoording roepen en moet zij mij vragen waarom ik dat in dat geval niet gedaan heb. Ik moet de Kamer in ieder geval melden dat het advies er is en als ik de inhoud daarvan niet aan de Kamer kenbaar wil maken, moet ik mij daarvoor komen verdedigen. Dat geldt voor de minister.

De eerste vraag van de heer Bremmer in mijn richting was eigenlijk een algemene vraag – hebben de nieuwe raden hun draai gevonden? – maar ik beantwoord die vraag voor de RVZ. Ik denk dat men in zekere zin z'n draai gevonden heeft. De RVZ is in de huidige samenstelling duidelijk uitgegroeid tot een denktank, een team waaruit steeds meer meerwaarde gegenereerd wordt. Ik vind wel dat de RVZ op het punt van de diepgang van de analyses wel eens wat dieper zou kunnen gaan. Het advies over sociale zekerheid en zorg vind ik bijvoorbeeld wel heel interessant, maar er staat niet zo heel veel in wat wij niet al wisten voordat men het advies begon te schrijven. Ik zou het prettig vinden als de RVZ dan maar wat minder adviezen uitbrengt – wij hebben voor het komende jaar ook negen adviezen en geen tientallen adviezen gevraagd – en dat men ongeveer zoals de Adviesraad voor wetenschap en technologie een beperkt aantal adviezen uitbrengt die wel heel goed doorgediscussieerd zijn en die zich echt uitstrekken tot het nadenken over de vraag of het ook na 2000 zo overeind kan blijven. Dan zit er dus wat meer middellange en lange termijn in en ook een diepgaander analyse, maar dat zeg ik met alle waardering voor de inmiddels uitgebrachte adviezen. Het is natuurlijk allemaal een gewenningsproces.

De heer Bremmer heeft gevraagd hoe het adviesprogramma van de RVZ tot stand is gekomen. Wij hebben niet over dat adviesprogramma met de veldpartijen als zodanig overlegd. Wij hebben wel heel veel contact met veldpartijen op ons departement, zoals de Kamer wellicht weet. Alle wijsheid die wij uit die contacten opdoen, heeft wel mede onze prioriteiten bepaald. Wat in het programma terecht is gekomen, is echter puur mijn eigen verantwoordelijkheid. Het werkprogramma is op 2 december aan de voorzitter van de Tweede Kamer toegestuurd. Ik kan mij echter voorstellen dat in de lawine van papieren dit niet direct de eerste aandacht van de sprekers heeft getrokken.

Ik kom bij de kwestie van de evaluatie van de Wet BOPZ. Het is inderdaad de bedoeling dat de RVZ in 1997 een advies uitbrengt. Dat advies moet duidelijk maken wat wij met de evaluatie en met name de aanbevelingen kunnen doen, zodat die ook nog in de beleidsvorming mee kunnen worden genomen.

Ik dank de heer Bremmer voor enkele door hem gedane suggesties. Hij weet dat het werkprogramma voor 1997 vastligt. Wat hij heeft gezegd over ouderenzorg en thuiszorg is daarom echter niet minder relevant. Ik neem aan dat ook de RVZ wel hoort wat hier gezegd wordt.

Over de naamgeving hebben de heren Bremmer en Van Boxtel gesproken. Beiden hadden een suggestie. Ik denk dat een suggestie waarbij de R, de V en de Z overeind blijven, heel veel voor heeft. Ik herinner mij dat bij een algemeen overleg mevrouw Vliegenthart ook zoiets noemde. Zij sprak van een Raad voor de volksgezondheid en de zorg. Ik denk dat dit misschien de beste oplossing is. Ik zou dus de suggestie van de heer Van Boxtel bij deze graag overnemen. Ik hoop dat de aanwezige fracties zich daarin kunnen vinden.

Ten slotte ben ik de heer Bremmer zeer dankbaar voor zijn opmerkingen in de richting van de Gezondheidsraad. Ik vind het erg prettig om te horen dat ook in de Kamer men zo breed van mening is dat deze raad zijn bestaansrecht bewezen heeft. Ik neem tenminste aan dat de anderen het hiermee eens zijn. Anders hadden zij het immers wel gezegd.

Staatssecretaris Terpstra:

Mijnheer de voorzitter! Mij resten nog enkele antwoorden op vragen van de heer Bremmer. Ik heb daarnaast met veel instemming geluisterd naar wat de minister gezegd heeft in haar algemene beantwoording.

De heer Bremmer heeft nog eens gewezen op het feit dat niet alleen hij, maar ook anderen in het verslag nogal kritische opmerkingen hebben gemaakt ten aanzien van de Raad voor maatschappelijke ontwikkeling. Hij vraagt zich af of wij niet te veel zaken bij andere adviescolleges neerleggen. Hij vraagt zich ook af hoe het staat met de taakafbakening en of wij hier niet bij uitstek te maken hebben met een coördinatieproblematiek. Ik ben blij dat de heer Bremmer zegt dat in de nota naar aanleiding van het verslag door ons serieus op deze zaken is ingegaan. Wij hebben deze zaken natuurlijk van tevoren zelf overwogen en afgewogen.

Laat ik vooropstellen dat, gezien het karakter van de thema's van de Raad voor maatschappelijke ontwikkeling, deze raad in tegenstelling tot andere adviescolleges bij uitstek een intersectoraal adviescollege is. Dat wil zeggen dat wij belangrijke maatschappelijke trends signaleren en op grond van analyses van onder meer wetenschappelijke bureaus, het Sociaal en cultureel planbureau, onderzoek, internationale ontwikkelingen enzovoorts, vanuit de optiek van de maatschappelijke participatie en de sociale stabiliteit bekijken wat dit betekent voor onze samenleving. Dat betekent dat wij de trends tegen het licht houden van belangrijke en langetermijnvraagstukken. Ik noem de volgende vraagstukken. Hoeveel mensen dreigen er door deze maatschappelijke ontwikkelingen buiten de boot te vallen? Welke maatschappelijke gevolgen kunnen worden verwacht? Welk prijskaartje hangt er aan maatregelen om de maatschappelijk ongewenste gevolgen te keren? Deze vragen kunnen slechts worden beantwoord als ook de andere beleidsterreinen daarbij worden betrokken. Ik denk dan aan werkgelegenheid, onderwijs, veiligheid en al die andere zaken die door de heer Bremmer zijn gesuggereerd.

Deze aanpak maakt samenwerking met de andere departementen, alleen al bij het opstellen van de adviesaanvraag, uiterst noodzakelijk. In tegenstelling tot de adviesaanvragen van andere adviescolleges, zijn dit adviesaanvragen die in goede samenwerking met de andere betrokken departementen worden ontwikkeld en vervolgens via de CSCB en RSCB worden besproken. Daarmee kunnen wij zowel de coördinatie en de afbakening als het algemeen draagvlak verbreden, om te komen tot een implementatie van de fase van het advies. De verkokering wordt daardoor doorbroken en daarom kijken wij met zeer veel vertrouwen naar het werk van de RMO en naar zijn werkprogramma voor het komende jaar. Ook dat werkprogramma is inmiddels aan de Kamer gestuurd. Ik denk dat de heer Bremmer de adviesthema's voor het komende jaar met zeer veel instemming zal begroeten.

Het zijn de volgende. Het eerste advies dat wij kunnen verwachten, en wel in maart 1997, heeft als thema: vereenzaming als samenlevingsprobleem. In mei 1997 volgt een advies over activering van langdurig werklozen, en dat heeft natuurlijk alles te maken met sociale participatie. Het derde advies, dat in juni 1997 wordt verwacht, gaat over de sociale opbouw en de kwaliteit van de buurt. Daarin is ook de schaalvergroting vervat waar de heer Bremmer over sprak. In september 1997 verwachten wij het vierde advies over het vrijwilligerswerk en burgerschap. Ook dat onderwerp suggereerde de heer Bremmer voor de komende tijd. Juist het vrijwilligerswerk, maar dan in een bredere context dan alleen die van het welzijnswerk, heeft een belangrijke maatschappelijke betekenis en zal dan ook in het eerste jaar van het werkprogramma worden geïmplementeerd.

Voorzitter! Ik vind de suggestie van de heer Bremmer om aan het eind van 1998 te evalueren, heel zinvol. Het is goed dat wij van tijd tot tijd, en niet alleen in 1998, kijken naar de werkwijze van zo'n bij uitstek intersectoraal adviesorgaan als de RMO. Dat geldt ook voor de suggestie om in de komende tijd te kijken naar een advies waarin vooral het kindvriendelijke beleid vanuit de maatschappelijke trends en ontwikkelingen een belangrijke rol zal spelen.

Minister Borst-Eilers:

Mijnheer de voorzitter! Ik ben nog iets vergeten. Ik was zo overrompeld door de suggestie van de heer Van Boxtel, dat ik heb verzuimd om een derde nota van wijziging in te dienen, waarin die onuitsprekelijke naam wordt vervangen door Wet op de Raad voor de volksgezondheid en zorg. Dat doe ik bij dezen.

De heer Van Boxtel (D66):

Mijnheer de voorzitter! Daarmee is de grond voor mijn tweede termijn geheel vervallen, want dat was ongeveer het enige wat nog overbleef. De andere vraag die ik had willen stellen, was gericht aan mevrouw Terpstra, namelijk of Ronald de Boer sportman van het jaar wordt. Maar ja, ik zal maar tot vanavond wachten.

De voorzitter:

Voorpubliciteit is in dezen niet gewenst.

Ik ga even na of de twee andere woordvoerders nog behoefte hebben aan een tweede termijn. De heer Bremmer maakt er een interruptie van, zie ik.

De heer Bremmer (CDA):

U hecht immers aan snelheid.

Ik dank de bewindslieden voor hun beantwoording. Ik vind het goed dat de minister heeft gezegd dat de adviezen voor de RVZ wat meer diepgang zullen krijgen. Twintig adviezen was ook wel erg veel van het goede. Ik heb daarvan met genoegen kennisgenomen, evenals van de antwoorden van staatssecretaris Terpstra.

De algemene beraadslaging wordt gesloten.

De wetsvoorstellen worden zonder stemming aangenomen.

De vergadering wordt van 14.57 uur tot 16.00 uur geschorst.

Naar boven