Aan de orde is het debat naar aanleiding van een algemeen overleg van 12 december 1996 inzake de Cultuurraad.

De beraadslaging wordt geopend.

Mevrouw Van Nieuwenhoven (PvdA):

Mijnheer de voorzitter! Op 12 december jl. heeft de vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen overleg gevoerd met staatssecretaris Nuis over onder andere het Europese voorzitterschap dat in het komende halfjaar aan Nederland toevalt. Tijdens het voorzitterschap komt de kandidaatstelling voor de culturele Europese hoofdstad 2001 aan de orde. Er is eerder sprake van geweest dat Rotterdam daarvoor kandidaat gesteld zou moeten worden, ook volgens de Nederlandse regering. Wij hebben begrepen dat de Nederlandse regering tot nu toe niet is geslaagd in haar poging om de kandidaatstelling officieel te doen plaatsvinden. In het algemeen overleg is van verschillende kanten tegen de staatssecretaris gezegd dat dit toch zou moeten gebeuren.

Ik zal dadelijk een motie indienen, ter ondersteuning van de staatssecretaris. Hij kan dan in samenwerking met zijn collega's van Economische Zaken en Buitenlandse Zaken de voorbereiding voortvarend ter hand nemen. In de motie staat dat de staatssecretaris het daartoe moet leiden dat ook de financiële voorbereiding haar beslag kan krijgen. De indieners van de motie gaan er daarbij van uit dat het financiële beslag niet drukt op de cultuuruitgaven tot nu toe. Wel kan bijvoorbeeld worden gedacht aan de ruimte die volgend jaar zou kunnen vrijvallen voor internationaal cultureel beleid, voorzover het uiteraard om het deel cultuur gaat.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende, dat het voor Nederland in velerlei opzicht van belang is indien één van haar steden als Europese cultuurhoofdstad 2001 wordt aangewezen;

overwegende, dat reeds in de vorige kabinetsperiode de kandidatuur van de gemeente Rotterdam als Europese cultuurhoofdstad 2001 in de Raad van cultuurministers naar voren is gebracht;

verzoekt de regering:

  • a. ten behoeve van de definitieve toewijzing van de Europese cultuurhoofdstad 2001 de gemeente Rotterdam voor te dragen;

  • b. het ministerie van OCW op te dragen de voorbereiding ter hand te nemen in samenwerking met de ministeries van Buitenlandse Zaken en Economische Zaken;

  • c. het vervolgens daartoe te geleiden dat de (financiële) voorbereiding haar beslag kan krijgen,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Van Nieuwenhoven, Van Heemskerck Pillis-Duvekot, Beinema en Lambrechts. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 23 (21501-05).

Staatssecretaris Nuis:

Mijnheer de voorzitter! Ik wil de stand van zaken ten aanzien van het fenomeen culturele hoofdsteden en de voortgang daarvan na het jaar 2000 nog kort uiteenzetten, ook omdat er maandag jongstleden een Cultuurraad is geweest waarbij dit onderwerp nog even ter sprake is gekomen.

De belangstelling van de stad Rotterdam om culturele hoofdstad van Europa in het jaar 2001 te worden, is bekend en is door mij verschillende malen op informele wijze naar voren gebracht in de Cultuurraad. Ik heb dat afgelopen maandag ook weer gedaan. Er zijn trouwens nog enkele andere kandidaten. Er zijn twee obstakels op de weg naar een officiële kandidaatstelling.

Allereerst wijs ik erop dat de Raad van ministers tot dusverre niet heeft besloten hoe voort te gaan met het fenomeen culturele hoofdstad na het jaar 2000. In 2000 hebben wij negen hoofdsteden aangewezen. Volgens sommige landen, waaronder Nederland, is dat een veel te hoog aantal. Maar voor dat ene jaar is het wel begrijpelijk. Er zijn landen die vinden dat er een nieuwe formule moet worden gevonden. Welnu, wij moeten allereerst tot een formule besluiten. Ik heb mij voorgenomen om tijdens het Nederlandse voorzitterschap ervoor te zorgen dat daarover duidelijkheid ontstaat. Er moet op dit punt in ieder geval iets gebeuren. En de beslissing moet zodanig zijn dat er een culturele hoofdstad is. Dat is het ene traject. Ik heb goede hoop dat wij een oplossing vinden, hoewel nogal verschillend gedacht wordt over de manier waarop in dezen gehandeld moet worden.

Dan is er het andere traject en daarbij denk ik aan de formele kandidaatstelling. Die kandidaatstelling is iets anders dan zeggen dat een stad belangstelling heeft. Voor dat andere traject moeten we de financiën rond hebben. Dat is niet alleen een kwestie voor Rotterdam, maar ook voor het Rijk, omdat Rotterdam al verschillende malen aan het Rijk heeft gevraagd zijn deel bij te dragen.

Mevrouw Van Nieuwenhoven heeft er al op gewezen dat een eerdere poging om het rijksgedeelte rond te krijgen, niet is gelukt. Wij bezien nu opnieuw wat de mogelijkheden zijn en naar mijn mening is het heel verstandig om het ene traject en het andere, dus dat van de financiële voorbereiding, gelijktijdig af te leggen, zodat in de loop van het volgende jaar duidelijkheid komt over het fenomeen culturele hoofdstad alsmede over de vraag of Rotterdam die kandidatuur hard kan maken. Het lijkt mij daarom verstandig dat wij spoed zetten achter datgene wat onder c wordt vermeld. Wij moeten dat als het ware in de tijd naar voren halen en ervoor zorgen en in het kabinet nagaan wordt wat de financiële mogelijkheden zijn. Verder zullen wij moeten bepalen hoe te opereren, zodat wij met onze plannen klaar zijn op het moment dat het eerste traject is afgerond.

Voorzitter! Als de Kamer de motie aanneemt, zal die zeker een steun betekenen bij het afleggen van het tweede traject.

Mevrouw Van Nieuwenhoven (PvdA):

Voorzitter! Ik hoop dat de motie de staatssecretaris duidelijk maakt, dat de vier ondertekenende fracties vinden dat het kabinet de gevraagde financiële ruimte moet bieden.

Staatssecretaris Nuis:

Voorzitter! Het is mij duidelijk dat de Kamer dat wil. Die houding van de Kamer zal ertoe bijdragen dat het kabinet het benodigde geld zoekt.

De beraadslaging wordt gesloten.

De voorzitter:

Ik stel voor, morgen over de motie te stemmen.

Daartoe wordt besloten.

De vergadering wordt van 12.15 uur tot 13.00 uur geschorst.

Voorzitter: Zijlstra

De voorzitter:

De ingekomen stukken staan op een lijst die op de tafel van de griffier ter inzage ligt. Op die lijst heb ik voorstellen gedaan over de wijze van behandeling. Als aan het einde van de vergadering daartegen geen bezwaren zijn ingekomen, neem ik aan dat de Kamer zich met de voorstellen heeft verenigd.

Naar boven