Aan de orde zijn de stemmingen over twee moties, ingediend bij het debat over gelegenheidsarbeid, te weten:

- de motie-Van der Linden over een algehele vier-wekenregeling voor seizoenarbeid (24026, nr. 4);

- de motie-Van der Linden over de arbeidsvoorziening voor het oogsten van land- en tuinbouwprodukten (24026, nr. 5).

(Zie vergadering van 21 februari 1995.)

In stemming komt de motie-Van der Linden (24026, nr. 4).

De voorzitter:

Ik constateer, dat de aanwezige leden van de fracties van het CDA, het AOV, de Unie 55+, het GPV, de SGP, de RPF en het lid Hendriks voor deze motie hebben gestemd en die van de overige fracties ertegen, zodat zij is verworpen.

De beraadslaging wordt heropend.

De voorzitter:

De heer Van der Linden heeft de motie op stuk nr. 5 in die zin gewijzigd, dat het dictum thans luidt:

"verzoekt de regering bedrijven die voor het oogsten van land- en tuinbouwprodukten gebruik moeten maken van seizoenarbeid, en vacatures voor seizoenarbeid ruimschoots voor aanvang van de oogst (tien weken) bij het arbeidsbureau hebben gemeld en al het mogelijke gedaan hebben om op de Nederlandse en EU-arbeidsmarkt hierin te voorzien en waarvoor dit niet gelukt is in de gelegenheid te stellen 14 dagen voor aanvang van de oogst arbeidskrachten van buiten de EU aan te trekken,".

Naar mij blijkt, wordt deze gewijzigde motie voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 7 (24026).

De heer Van Hoof (VVD):

In het kader van de heropening voor het indienen van deze motie had ik de heer Van der Linden een vraag willen stellen.

De voorzitter:

Ik zie dat de heer Van der Linden niet aanwezig is. Ik stel voor, de motie aan te houden tot dinsdag. Wij kunnen de motie eventueel ook aanhouden tot morgen en dan toevoegen aan de agenda. Wij kunnen dan, zo mogelijk, dinsdag stemmen. Anders wordt er nog een week later gestemd.

Daartoe wordt besloten.

De beraadslaging wordt gesloten.

Naar boven