Staatscourant van het Koninkrijk der Nederlanden
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek | Datum ondertekening |
---|---|---|---|---|
Ministerie van Financiën | Staatscourant 2025, 5793 | ander besluit van algemene strekking |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek | Datum ondertekening |
---|---|---|---|---|
Ministerie van Financiën | Staatscourant 2025, 5793 | ander besluit van algemene strekking |
Directoraat-generaal Belastingdienst/Corporate Dienst Vaktechniek
Besluit van 7 februari 2025, nr. 2025-3886
De Staatssecretaris van Financiën heeft het volgende besloten.
In dit besluit wijs ik aan als massaal bezwaar als bedoeld in artikel 25c van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna: AWR) de bezwaren tegen:
– de met ingang van 1 oktober 2020 in rekening gebrachte belastingrente voor de vennootschapsbelasting en de bronbelasting,
– de met ingang van 1 januari 2022 in rekening gebrachte belastingrente voor de solidariteitsbijdrage,
– de met ingang van 1 januari 2024 in rekening gebrachte belastingrente voor de minimumbelasting, en
– de met ingang van 1 januari 2025 in rekening gebrachte belastingrente over het winstaandeel,
voor zover die bezwaren het percentage van de belastingrente betreffen dat op grond van artikel 30hb AWR j° artikel 1, onderdeel b, van het Besluit belasting- en invorderingsrente (hierna: Besluit BIR), dan wel, met ingang van 1 januari 2024, j° artikel 1, tweede lid, Besluit BIR geldt.
Bij uitspraak van 7 november 2024, ECLI:NL:RBNNE:2024:4361, heeft de rechtbank Noord-Nederland geoordeeld dat artikel 1, onderdeel b, van het Besluit BIR zoals dat luidde van 1 januari 2022 tot 1 januari 2024 onverbindend moet worden verklaard. De onverbindend-verklaring betrof het hogere belastingrentepercentage (van 8 procent) voor de vennootschapsbelasting en enige overige middelen.
Met toepassing van artikel 28, derde lid, AWR is namens mij op 18 december 2024 beroep in cassatie tegen deze uitspraak ingesteld.
Inmiddels is een groot aantal bezwaarschriften met eenzelfde rechtsvraag ingediend tegen het belastingrentepercentage dat vanaf 1 oktober 2020 voor de vennootschapsbelasting in rekening gebracht wordt. Met het oog op een efficiënte en eenduidige afdoening van de bezwaarschriften geef ik daarom een aanwijzing massaal bezwaar. Onder deze aanwijzing vallen de bezwaarschriften die betrekking hebben op de in onderdeel 2 vermelde rechtsvragen betreffen.
De thans in geschil zijnde bepaling van het Besluit BIR is met ingang van 1 oktober 2020 in werking getreden voor de vennootschapsbelasting en de bronbelasting.1 Daarna hebben uitbreidingen naar de solidariteitsbijdrage, de minimumbelasting en het winstaandeel plaatsgevonden.
Het aantal bezwaarschriften tegen de in rekening gebrachte belastingrente voor andere middelen dan de vennootschapsbelasting die onder dezelfde bepaling vallen, is op dit moment nog beperkt. Omdat het antwoord op de in onderdeel 2 vermelde rechtsvragen echter rechtstreeks geldt voor de belastingrente die voor deze andere middelen in rekening gebracht wordt, worden eventuele bezwaren daartegen ook onder deze aanwijzing gebracht.
Naast de uitbreiding met andere middelen is met ingang van 1 januari 2024 de systematiek gewijzigd aan de hand waarvan het geldende belastingrentepercentage wordt bepaald.2 Deze wijziging houdt in dat het belastingrentepercentage – voor de genoemde middelen – niet langer rechtstreeks is gekoppeld aan de wettelijke rente op handelstransacties, maar – voor alle middelen – aan de ECB-rente op basisherfinancieringstransacties.
De wijziging van de systematiek aan de hand waarvan het geldende belastingrentepercentage bepaald wordt, is geen reden om deze aanwijzing niet van toepassing te laten zijn op de met ingang van 1 januari 2024 in rekening gebrachte belastingrente voor de vennootschapsbelasting, de bronbelasting, de solidariteitsbijdrage, de minimumbelasting en het winstaandeel. Ook wijkt met ingang van 1 januari 2024 het belastingrentepercentage voor de vennootschapsbelasting en enige overige middelen af van de andere middelen. Wel kan deze wijziging van de systematiek een reden zijn om een of meer andere proefprocedures te selecteren. In dat geval en mede afhankelijk van het arrest in de reeds lopende cassatieprocedure tegen de genoemde uitspraak van 7 november 2024 kunnen meerdere collectieve uitspraken op bezwaar worden gedaan.
Als massaal bezwaar in de zin van artikel 25c AWR wijs ik aan bezwaren:
1. tegen:
– de met ingang van 1 oktober 2020 in rekening gebrachte belastingrente voor de vennootschapsbelasting en de bronbelasting,
– de met ingang van 1 januari 2022 in rekening gebrachte belastingrente voor de solidariteitsbijdrage,
– de met ingang van 1 januari 2024 in rekening gebrachte belastingrente voor de minimumbelasting, of
– de met ingang van 1 januari 2025 in rekening gebrachte belastingrente over het winstaandeel,
2. waarop ten tijde van de dagtekening van dit besluit nog geen uitspraak is gedaan of die tijdig worden ingediend tot en met de dag voorafgaande aan de dag waarop de in artikel 25d AWR bedoelde collectieve uitspraak wordt gedaan; en
3. die één of meer van de volgende rechtsvragen bevatten:
– Is de hoogte van het percentage belastingrente zoals vastgelegd in artikel 1, onderdeel b, Besluit BIR, zoals dat luidde tot 1 januari 2024, dan wel, artikel 1, tweede lid, Besluit BIR, zoals dat luidde met ingang van 1 januari 2024, voor in rekening brengen van belastingrente op regelniveau in strijd met hogere regelgeving en in het bijzonder, maar niet uitsluitend, met algemene rechtsbeginselen of algemene beginselen van behoorlijk bestuur, in het bijzonder, maar niet uitsluitend, het evenredigheidsbeginsel, het gelijkheidsbeginsel, het zorgvuldigheidsbeginsel of het motiveringsbeginsel?
– Is het op grond van artikel 30hb AWR j° artikel 1, onderdeel b, Besluit BIR, zoals dat luidde tot 1 januari 2024, dan wel, artikel 1, tweede lid, Besluit BIR, zoals dat luidde met ingang van 1 januari 2024, in rekening brengen van belastingrente op regelniveau in strijd met supranationale regelingen, in het bijzonder, maar niet uitsluitend, met artikel 1 van het Eerste Protocol bij het EVRM, artikel 14 EVRM of artikel 26 IVBPR?
– Is het op grond van artikel 30hb AWR j° artikel 1, onderdeel b, Besluit BIR, dan wel, met ingang van 1 januari 2024, j° artikel 1, tweede lid, Besluit BIR, in rekening brengen van belastingrente op regelniveau in strijd met (andere) supranationale bepalingen, in het bijzonder maar niet uitsluitend met het recht op een eerlijk proces (artikel 6 EVRM), het legaliteitsbeginsel en evenredigheidsbeginsel (artikel 7 EVRM en artikel 49, derde lid, Handvest van grondrechten EU) of het ne bis in idem beginsel (artikel 50 Handvest van de grondrechten EU en artikel 4 van het Zevende Protocol bij het EVRM)?
Voor de beantwoording van de in onderdeel 2 genoemde rechtsvragen zal de uitkomst van de reeds lopende cassatieprocedure tegen de uitspraak van 7 november 2024, ECLI:NL:RBNNE:2024:4361. Voor zover de wijziging van de systematiek aan de hand waarvan het geldende belastingrentepercentage met ingang van 1 januari 2024 wordt bepaald daartoe noopt, kunnen op grond van artikel 25d, eerste lid, AWR één of meer andere proefprocedures worden geselecteerd. Dit geldt voorts ten aanzien van overige punten die buiten het geschil zijn gebleven in de reeds geselecteerde proefprocedure.
Zodra de in onderdeel 2 genoemde rechtsvragen bij onherroepelijke rechterlijke uitspraak definitief zijn beantwoord, beslist de inspecteur conform artikel 25e AWR door middel van één gezamenlijke collectieve uitspraak op alle bezwaren die als massaal bezwaar zijn aangewezen. Tegen deze collectieve uitspraak staan geen rechtsmiddelen open; de rechtsvraag is immers door de Hoge Raad beantwoord. Belanghebbenden kunnen nog wel verzoeken de belastingrentebeschikking ambtshalve te verminderen.3 De voorwaarden voor ambtshalve vermindering, waaronder de termijnen, gelden onverkort.
Als de inspecteur bij de definitieve beantwoording van de in deze aanwijzing opgenomen rechtsvragen niet of niet geheel in het gelijk gesteld wordt, herziet hij alle beschikkingen belastingrente voor de vennootschapsbelasting, de bronbelasting, de solidariteitsbijdrage, de minimumbelasting en het winstaandeel, mits het bezwaar daartegen valt onder deze aanwijzing.
Als een bezwaar mede ziet op andere geschilpunten dan de in onderdeel 2 genoemde rechtsvragen, die de beschikking belastingrente of de op hetzelfde aanslagbiljet vermelde belastingaanslag betreffen, doet de inspecteur het bezwaar op die punten individueel af. Afdeling 7.2 van de Algemene wet bestuursrecht is daarbij van toepassing.
Besluit van 24 september 2020 tot inwerkingtreding van een artikel en enkele onderdelen van de Verzamelspoedwet COVID-19, het Besluit belasting- en invorderingsrente en het Besluit van 24 september 2020 tot wijziging van het Besluit belasting- en invorderingsrente (Stb. 2020, 355)
Voor de solidariteitsbijdrage met ingang van 1 januari 2022, Besluit van 29 augustus 2023 tot wijziging van het Besluit belasting- en invorderingsrente met het oog op toevoeging van de solidariteitsbijdrage en aanpassing van het rentepercentage voor de vennootschapsbelasting, de solidariteitsbijdrage en de bronbelasting, Stb 2023, 284, voor de minimumbelasting met ingang van 1 januari 2024 en de systematiek van het bepalen van het geldende percentage, Besluit van 20 december 2023 tot wijziging van enige uitvoeringsbesluiten op het gebied van de belastingen en enige andere besluiten (Eindejaarsbesluit 2023), Stb 2023, 511, en voor het winstaandeel met ingang van 1 januari 2025, Besluit van 18 december 2024 tot wijziging van enige uitvoeringsbesluiten op het gebied van de belastingen en enige andere besluiten (Eindejaarsbesluit 2024), Stb 2024, 441.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/stcrt-2025-5793.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.