Regeling van de Minister van Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening van 25 september 2025, nr. 2025-0000048783, tot wijziging van de Vangnetregeling Omgevingswet in verband met het toevoegen van bepalingen voor een goede invoering van de Omgevingswet

De Minister van Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening;

Gelet op artikel 5.1, derde lid, van de Invoeringswet Omgevingswet;

Besluit:

ARTIKEL I

De Vangnetregeling Omgevingswet wordt als volgt gewijzigd:

A

Na artikel 1.7 worden twee artikelen ingevoegd, luidende:

Artikel 1.7a (aanvulling § 4.3.3 – overgangsbepaling besluit afzien procedure vaststellen inpassingsplan of verlenen omgevingsvergunning tot afwijking van het bestemmingsplan of de beheersverordening Elektriciteitswet 1998)

In aanvulling op paragraaf 4.3.3 van de wet zijn de artikelen 9b en 20a van de Elektriciteitswet 1998 niet van toepassing als het gaat om een productie-installatie, respectievelijk net, als bedoeld in die artikelen waarvoor voor de inwerkingtreding van de Omgevingswet op grond van artikel 9b, vierde lid, aanhef en onder a of c, respectievelijk 20a, derde lid, onder a of c, van de Elektriciteitswet 1998, zoals die wet luidde voor de inwerkingtreding van de Omgevingswet, Onze Minister als bedoeld in die artikelen het besluit heeft genomen dat de procedure om een inpassingsplan vast te stellen of om een omgevingsvergunning tot afwijking van het bestemmingsplan of de beheersverordening te verlenen niet van toepassing is.

Artikel 1.7b (aanvulling § 4.3.5 – overgangsbepaling besluit afzien procedure vaststellen inpassingsplan of verlenen omgevingsvergunning tot afwijking van het bestemmingsplan of de beheersverordening Gaswet)

In aanvulling op paragraaf 4.3.5 van de wet is artikel 39b van de Gaswet niet van toepassing als het gaat om een gastransportnet, interconnector of LNG-installatie als bedoeld in dat artikel waarvoor voor de inwerkingtreding van de Omgevingswet op grond van artikel 39b, derde lid, aanhef en onder a of c, van de Gaswet, zoals die wet luidde voor de inwerkingtreding van de Omgevingswet, Onze Minister als bedoeld in dat artikel het besluit heeft genomen dat de procedure om een inpassingsplan vast te stellen of om een omgevingsvergunning tot afwijking van het bestemmingsplan of de beheersverordening te verlenen niet van toepassing is.

B

Na artikel 1.8 wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 1.8a (aanvulling artikel 4.106a – overgangsbepaling besluit afzien coördinatie uitvoeringsbesluiten coördinatieregeling provincie of Rijk)

In aanvulling op artikel 4.106a van de wet geldt een besluit dat is genomen bij de toepassing van een procedure als bedoeld in artikel 3.33, eerste lid, of 3.35, eerste lid, van de Wet ruimtelijke ordening om de voorbereiding en bekendmaking van nader aan te duiden, op aanvraag of ambtshalve te nemen besluiten niet te coördineren, als een besluit om geen toepassing te geven aan artikel 5.45, eerste lid, van de Omgevingswet.

C

Na artikel 2.2 wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 2.2a (aanvulling artikel 22.37 – eisen voor de situering van mantelzorgwoningen)

In aanvulling op artikel 22.37, tweede lid, van de bruidsschat is dat lid alleen van toepassing als een bijbehorend bouwwerk als bedoeld in dat lid niet voldoet aan de in artikel 22.36, onder a, onder 3°, van de bruidsschat gestelde eisen.

D

Na artikel 2.3 worden twee artikelen ingevoegd, luidende:

Artikel 2.3a (aanvulling artikel 22.54 – geluidregels niet van toepassing op dove gevels Wet geluidhinder of afwijken via Interimwet stad-en-milieubenadering)

In aanvulling op artikel 22.54 van de bruidsschat is paragraaf 22.3.4 van de bruidsschat niet van toepassing op:

  • a. een bouwkundige constructie die op grond van artikel 1b, vierde lid, van de Wet geluidhinder niet als gevel werd beschouwd; en

  • b. een gevel waarvoor met toepassing van de Interimwet stad-en-milieubenadering is afgeweken van de wettelijke normen voor geluid.

Artikel 2.3b (aanvulling artikel 22.55 – geluidregels niet van toepassing op mantelzorgwoningen)

In aanvulling op artikel 22.55 van de bruidsschat is paragraaf 22.3.4 van de bruidsschat ook niet van toepassing op het geluid door een activiteit op een geluidgevoelig gebouw waarin huisvesting in verband met mantelzorg alleen is toegelaten op grond van artikel 22.36, aanhef en onder a of c, van de bruidsschat.

E

Na artikel 2.4a worden acht artikelen ingevoegd, luidende:

Artikel 2.4b (aanvulling artikel 22.84 – regels trillingen niet van toepassing op mantelzorgwoningen)

In aanvulling op artikel 22.84 van de bruidsschat is paragraaf 22.3.5 van de bruidsschat niet van toepassing op trillingen door een activiteit op een trillinggevoelig gebouw waarin huisvesting in verband met mantelzorg alleen is toegelaten op grond van artikel 22.36, aanhef en onder a of c, van de bruidsschat.

Artikel 2.4c (aanvulling artikel 22.91 – geurregels niet van toepassing op mantelzorgwoningen)

In aanvulling op artikel 22.91 van de bruidsschat zijn de waarden, bedoeld in de paragrafen 22.3.6.2 en 22.3.6.5 van de bruidsschat, en de afstanden, bedoeld in de paragrafen 22.3.6.2 en 22.3.6.4 en artikel 22.245 van de bruidsschat, ook niet van toepassing op de geur door een activiteit op een geurgevoelig gebouw of geurgevoelig object waarin huisvesting in verband met mantelzorg alleen is toegelaten op grond van artikel 22.36, aanhef en onder a of c, van de bruidsschat.

Artikel 2.4d (aanvulling artikel 22.200 – geurregels voedingsmiddelenindustrie niet van toepassing op mantelzorgwoningen)

In aanvulling op artikel 22.200 van de bruidsschat is paragraaf 22.3.16 van de bruidsschat ook niet van toepassing op de geur door een activiteit op een geurgevoelig gebouw waarin huisvesting in verband met mantelzorg alleen is toegelaten op grond van artikel 22.36, aanhef en onder a of c, van de bruidsschat.

Artikel 2.4e (aanvulling artikel 22.215 – regels slagschaduw niet van toepassing op mantelzorgwoningen)

In aanvulling op artikel 22.215 van de bruidsschat is paragraaf 22.3.18 van de bruidsschat ook niet van toepassing op slagschaduw door een windturbine in een verblijfsruimte van een slagschaduwgevoelig gebouw waarin huisvesting in verband met mantelzorg alleen is toegelaten op grond van artikel 22.36, aanhef en onder a of c, van de bruidsschat.

Artikel 2.4f (aanvulling afdeling 22.4 – rekenregels)

  • 1. In aanvulling op afdeling 22.4 van de bruidsschat gelden de volgende regels bij het bepalen en het beoordelen van het geluid door een weg of spoorweg als bedoeld in die afdeling.

  • 2. Onder het geluid door een weg of spoorweg wordt verstaan: het geluid door de aan te leggen of te wijzigen weg of spoorweg.

  • 3. Het geluid door een weg of spoorweg wordt bepaald:

    • a. voor het geluid door een gemeenteweg of waterschapsweg op een geluidgevoelig gebouw: volgens bijlage IVe bij de Omgevingsregeling; en

    • b. voor het geluid door een lokale spoorweg die niet bij omgevingsverordening is aangewezen op een geluidgevoelig gebouw: volgens bijlage IVf bij de Omgevingsregeling.

  • 4. Voor een hogere waarde voor het geluid door een weg op de gevel van een geluidgevoelig gebouw die is vastgesteld op grond van de Wet geluidhinder, de Experimentenwet Stad en Milieu, de Interimwet stad-en-milieubenadering of de Spoedwet wegverbreding, wordt:

    • a. de aftrek opgeteld die bij het vaststellen van die hogere waarde is toegepast op grond van artikel 110g van de Wet geluidhinder; en

    • b. een hogere waarde in dB(A) omgerekend tot een waarde in dB, door de getalswaarde van die hogere waarde te verminderen met het verschil tussen de heersende waarde in dB(A) en de heersende waarde in dB, waarbij het verschil op een geheel getal wordt afgerond en waarbij een halve eenheid wordt afgerond naar het meest dichtbijgelegen even getal.

Artikel 2.4g (aanvulling artikel 22.272 – toepassingsbereik binnenplanse omgevingsvergunning omgevingsplanactiviteit geluid weg of spoorweg)

  • 1. In aanvulling op artikel 22.272, eerste lid, van de bruidsschat is dat lid van de bruidsschat niet van toepassing als het gaat om een geluidgevoelig gebouw:

    • a. waarin huisvesting in verband met mantelzorg alleen is toegelaten op grond van artikel 22.36, aanhef en onder a of c, van de bruidsschat; of

    • b. dat is toegelaten voor een duur van niet meer dan tien jaar:

      • 1°. op grond van dit omgevingsplan, met uitzondering van het tijdelijke deel van dit omgevingsplan, bedoeld in artikel 22.1, onder a, van de Omgevingswet; of

      • 2°. op grond van een omgevingsvergunning voor een omgevingsplanactiviteit die is aangevraagd na de inwerkingtreding van de Omgevingswet.

  • 2. In afwijking van artikel 22.272, tweede lid, onder f, onder 1°, van de bruidsschat wordt in plaats van ‘50 dB’ gelezen: 52 dB.

  • 3. In afwijking van artikel 22.272, tweede lid, onder f, onder 2° en 3°, van de bruidsschat wordt in plaats van ‘2 dB’ gelezen: 1 dB.

  • 4. In afwijking van artikel 22.272, tweede lid, onder f, onder 3°, van de bruidsschat wordt in plaats van ‘hoger is dan 48 dB’ gelezen: hoger is dan 51 dB.

Artikel 2.4h (aanvulling artikel 22.274 – aanvraagvereiste binnenplanse omgevingsvergunning omgevingsplanactiviteit geluid weg of spoorweg)

In afwijking van artikel 22.274, onder a, onder 3°, van de bruidsschat wordt in plaats van ‘2 dB’ gelezen: 1 dB.

Artikel 2.4i (aanvulling artikel 22.275 – beoordelingsregel aanvraag binnenplanse omgevingsvergunning omgevingsplanactiviteit geluid weg of spoorweg)

In aanvulling op artikel 22.275 van de bruidsschat wordt de omgevingsvergunning verleend als de grenswaarde alleen wordt overschreden op:

  • a. een niet-geluidgevoelige gevel;

  • b. een bouwkundige constructie die op grond van artikel 1b, vierde lid, van de Wet geluidhinder niet als gevel werd beschouwd; of

  • c. een gevel waarvoor met toepassing van de Interimwet stad-en-milieubenadering is afgeweken van de wettelijke normen voor geluid.

ARTIKEL II

Deze regeling treedt in werking met ingang van 1 oktober 2025 en werkt ten aanzien van de onderdelen A en B terug tot en met 1 januari 2024.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

De Minister van Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening, M.C.G. Keijzer

TOELICHTING

I. Algemeen deel

1. Inleiding

In de Invoeringswet Omgevingswet, de Aanvullingswet bodem Omgevingswet, de Aanvullingswet geluid Omgevingswet, de Aanvullingswet grondeigendom Omgevingswet en de Aanvullingswet natuur Omgevingswet zijn zo uitputtend mogelijk wijzigingen aangebracht in bestaande wetgeving en is overgangsrecht opgenomen voor een soepele invoering van de Omgevingswet. Desondanks zijn er enkele onvolkomenheden ontstaan. Vooral vanwege de omvang en complexiteit van het invoeringsproces van de Omgevingswet is daarom een vangnetbepaling opgenomen in artikel 5.1, derde en vierde lid, van de Invoeringswet Omgevingswet. Op grond van deze bepaling heeft de Minister van Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening de bevoegdheid om in specifieke gevallen bij ministeriële regeling tijdig bij te kunnen sturen. Van deze bevoegdheid is al gebruik gemaakt met de Vangnetregeling Omgevingswet die op 1 december 2023 is vastgesteld1, met de Wijzigingsregeling van de Vangnetregeling Omgevingswet die op 24 mei 2024 is vastgesteld2 en met de Wijzigingsregeling van de Vangnetregeling Omgevingswet die op 5 april 2025 is vastgesteld.3 Met deze derde wijzigingsregeling wordt deze regeling op enkele punten aangevuld.

2. Implementatiewetgeving

Deze regeling bevat geen bepalingen die dienen ter implementatie van EU-richtlijnen of internationale verdragen.

3. Hoofdlijnen van de regeling

Deze ministeriële regeling omvat de volgende onderwerpen:

  • Overgangsrecht voor gevallen waarin een besluit is genomen over het geheel of gedeeltelijk buiten toepassing laten van de provinciale coördinatieregeling of de rijkscoördinatieregeling, bedoeld in de voormalige Wet ruimtelijke ordening (Wro) (artikelen 1.7a, 1.7b en 1.8a). Wat betreft de rijkscoördinatieregeling gaat het daarbij in het bijzonder om projecten waarvoor onder het oude recht in de Elektriciteitswet 1998 (E-wet), de Gaswet (G-wet) of de Mijnbouwwet (M-wet) toepassing van die regeling was voorgeschreven.

  • Enkele correcties op het tijdelijke deel van het omgevingsplan, bedoeld in artikel 22.1, onder c, van de Omgevingswet (verder: de bruidsschat):

    • een verduidelijking in de regel voor bijbehorende bouwwerken voor mantelzorg buiten de bebouwde kom (artikel 2.2a);

    • overgangsrecht voor niet-geluidgevoelige gevels (artikelen 2.3a en 2.4i);

    • uitzonderingen op milieuregels en op de vergunningplicht voor de aanleg of de wijziging van gemeente- of waterschapswegen of lokale spoorwegen in relatie tot mantelzorgwoningen4 die op grond van de bruidsschat van rechtswege in overeenstemming zijn met het omgevingsplan (artikelen 2.3b, 2.4b tot en met 2.4e en 2.4g, eerste lid, aanhef en onder a);

    • een uitzondering op de vergunningplicht voor de aanleg of de wijziging van gemeente- of waterschapswegen of lokale spoorwegen in relatie tot geluidgevoelige gebouwen die onder nieuw recht zijn toegelaten voor een periode van niet meer dan tien jaar (artikel 2.4g, eerste lid, aanhef en onder b);

    • regels over het bepalen en het beoordelen van het geluid van aan te leggen of te wijzigen gemeente- of waterschapswegen of lokale spoorwegen (artikelen 2.4f, 2.4g, tweede, derde en vierde lid, en 2.4h).

Omwille van de herkenbaarheid wordt in dit algemeen deel verwezen met de artikelnummers en niet met de letters van de wijzigingsopdrachten.

4. Verhouding tot hoger recht

De Vangnetregeling Omgevingswet (verder: Vangnetregeling) bevat uitsluitend artikelen die gebaseerd zijn op artikel 5.1, derde lid, van de Invoeringswet Omgevingswet. Dat luidt:

  • 3. Als deze wet, hoofdstuk 22 van de Omgevingswet, hoofdstuk 3 van de Aanvullingswet bodem Omgevingswet, hoofdstuk 3 van de Aanvullingswet geluid Omgevingswet, hoofdstuk 4 van de Aanvullingswet grondeigendom Omgevingswet of hoofdstuk 2 van de Aanvullingswet natuur Omgevingswet daarin niet voorziet of strikte toepassing van deze wet of die bepalingen in specifieke situaties onredelijk is of leidt tot ernstige nadelige gevolgen voor de fysieke leefomgeving, kunnen, zo nodig in afwijking van deze wet of die bepalingen, bij regeling van Onze Minister van Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening regels worden vastgesteld voor een goede invoering van de Omgevingswet. Een regeling die afwijkt van de genoemde aanvullingswetten wordt vastgesteld in overeenstemming met Onze Minister die het aangaat.

Het moet dus gaan om onderwerpen waarvan een regeling nodig is voor een goede invoering van de Omgevingswet en waarvoor geldt dat:

  • a. de Invoeringswet Omgevingswet en de genoemde overgangsrechtelijke hoofdstukken daarin niet voorzien;

  • b. strikte toepassing van de Invoeringswet Omgevingswet of de genoemde overgangsrechtelijke hoofdstukken in specifieke situaties onredelijk is; of

  • c. strikte toepassing van de Invoeringswet Omgevingswet of de genoemde overgangsrechtelijke hoofdstukken in specifieke situaties leidt tot ernstige nadelige gevolgen voor de fysieke leefomgeving.

Elke bepaling in deze regeling voldoet aan één of soms meerdere van deze criteria. In paragraaf 5, gevolgen, wordt per onderwerp aangegeven aan welk criterium wordt voldaan.

Artikel 5.1, derde lid, geeft geen ruimte om deze regeling te benutten voor het oplossen van eventuele omissies in de Omgevingswet zelf – tenzij deze zijn ontstaan door de Invoeringswet Omgevingswet of gerelateerd zijn aan hoofdstuk 22 van de Omgevingswet – of de algemene maatregelen van bestuur die zijn vastgesteld op grond van de Omgevingswet zelf. Via verzamelwijzigingen worden dergelijke onvolkomenheden opgelost.

Artikel 5.1, derde lid, biedt de mogelijkheid om in deze regeling bepalingen op te nemen die van de Invoeringswet Omgevingswet of de andere genoemde wettelijke bepalingen afwijken. Hoewel een lagere regelgever in beginsel niet de bevoegdheid heeft van regelgeving van een hogere regelgever af te wijken, is deze bevoegdheid wel opgenomen in de Invoeringswet Omgevingswet. Als wordt afgeweken van een wettelijke bepaling, moet op grond van artikel 5.1, vierde lid, van die wet zo spoedig mogelijk een wetsvoorstel worden ingediend om het betrokken onderwerp te regelen. Dit betekent dat de relevante bepalingen zo spoedig mogelijk vervangen zullen moeten worden door een regeling bij wet. Een wetsontwerp dat (onder meer) bepalingen uit eerdere tranches van de Vangnetregeling vervangt is in voorbereiding.5 Nadat de wet waartoe dit wetsontwerp moet leiden is vastgesteld en in werking getreden, zullen de desbetreffende bepalingen uit de Vangnetregeling worden geschrapt. Het is aan de andere kant mogelijk dat de komende tijd, bijvoorbeeld door de zich ontwikkelende jurisprudentie over de Omgevingswet, nieuwe onderwerpen aan het licht komen waardoor verdere aanvulling van de Vangnetregeling nodig zou kunnen zijn.

5. Gevolgen (met uitzondering van financiële gevolgen)

Deze wijzigingsregeling beoogt continuïteit te bieden door onbedoelde gevolgen te voorkomen van onvolkomenheden in de Invoeringswet Omgevingswet en de overgangsrechtelijke hoofdstukken in de Omgevingswet, met inbegrip van de daarop gebaseerde bruidsschat omgevingsplan. Hieronder worden de gevolgen van de verschillende onderdelen van deze regeling besproken. Ook wordt aangegeven aan welke criteria van artikel 5.1, derde lid, van de Invoeringswet Omgevingswet ze voldoen. Daarbij wordt verwezen naar de letter die in paragraaf 4 van deze toelichting aan de criteria is gekoppeld. Omdat deze artikelen voldoen aan de criteria van artikel 5.1, derde lid, van de Invoeringswet Omgevingswet, zijn ze nodig voor een goede invoering van de Omgevingswet.

De artikelen 1.7a, 1.7b, en 1.8a regelen in de eerste plaats overgangsrecht voor besluiten krachtens de artikelen 9b, vierde lid, en 20a, derde lid, van de E-wet, 39b, derde lid, van de G-wet en 141a, derde lid, van de M-wet. In deze bepalingen was geregeld dat de desbetreffende minister kon besluiten dat voor een elektriciteits-, gas-, of mijnbouwproject de rijkscoördinatieregeling, bedoeld in de Wro, of delen daarvan, niet van toepassing was op de aanleg of uitbreiding van een installatie, een net, een mijnbouwwerk of een pijpleiding als bedoeld in die artikelen. Het overgangsrecht van de Invoeringswet Omgevingswet voorziet niet in overgangsrecht voor deze besluiten tot buiten toepassing laten. De artikelen 1.7a, 1.7b en 1.8a voorzien hierin alsnog. Bij de uitwerking van dit overgangsrecht is onderscheid gemaakt tussen de verschillende procedurele varianten waar het bij een dergelijk besluit tot buiten toepassing laten om kan gaan, te weten:

  • a. het afzien van de procedure tot vaststellen van een rijksinpassingsplan of het door de desbetreffende minister verlenen van een omgevingsvergunning tot afwijking van het bestemmingsplan of de beheersverordening (de artikelen 1.7a en 1.7b);

  • b. het afzien van toepassing van de rijkscoördinatieregeling op de benodigde uitvoeringsbesluiten (artikel 1.8a). Omdat artikel 1.8a aanknoopt bij een artikel van de Invoeringswet – artikel 4.106a – dat mede betrekking heeft op alle gevallen waarin sprake is van een lopende procedure op grond van de provinciale coördinatieregeling, bedoeld in de voormalige Wro, strekt dat artikel zich ook over dergelijke gevallen uit. Hier is echter geen sprake van een directe relatie met een besluit over de toepassing van die procedure op grond van de E-wet, G-wet of M-wet.

Wat betreft de hiervoor onder a genoemde categorie besluiten is verder alleen voorzien in een bepaling voor besluiten op grond van de E-wet en de G-wet. Voor mijnbouwprojecten zijn er geen besluiten van deze categorie waarvoor overgangsrecht voor de toepassing van de M-wet nodig is.

Met de artikelen 1.7a, 1.7b en 1.8 is sprake van het repareren van een omissie. De artikelen voldoen daarmee aan criterium a. Daarnaast is het mogelijk dat deze omissie in het overgangsrecht over het hoofd is gezien en in een lopende procedure aan het eerder genomen besluit over het geheel of gedeeltelijk buiten toepassing laten van de provinciale coördinatieregeling of de rijkscoördinatieregeling nog betekenis is toegekend. Daarmee voldoen de artikelen ook aan criterium b.

Artikel 2.2a verduidelijkt de verhouding tussen de artikelen 22.36, onder a, onder 3°, en 22.37, tweede lid, van de bruidsschat, die beide gaan over de maatvoering van bijbehorende bouwwerken ten behoeve van huisvesting in verband met mantelzorg die van rechtswege in overeenstemming zijn met het omgevingsplan. De concrete aanleiding hiervoor is dat in de praktijk is gebleken dat artikel 22.37, tweede lid, anders kan worden gelezen dan beoogd is. Hierdoor zouden bijbehorende bouwwerken voor mantelzorg – inclusief nu al bestaande bijbehorende bouwwerken voor dat doel – in veel gevallen als in strijd met het omgevingsplan worden aangemerkt en daarom als vergunningplichtig. Hierdoor zou een onredelijke situatie ontstaan. Daarmee voldoet de wijziging aan criterium b.

Artikelen 2.3a en 2.4i corrigeren het in de bruidsschat opgenomen overgangsrecht voor immissies op niet-geluidgevoelige gevels. Hier is sprake van het repareren van een omissie, waardoor het artikel voldoet aan criterium a. Ook wordt voldaan aan criterium b. Het zou onredelijk zijn als bedrijven of wegbeheerders in de knel komen doordat een gevel die bewust is geplaatst op een locatie die niet aan de geluideisen voldoet een beperking zou vormen voor hun activiteiten.

De artikelen 2.3b, 2.4b tot en met 2.4e en 2.4g, eerste lid, aanhef en onder a, corrigeren het in de bruidsschat opgenomen overgangsrecht voor de immissies door bedrijven of wegen of spoorwegen op mantelzorgwoningen die van rechtswege in overeenstemming zijn met het omgevingsplan. Hier is sprake van het repareren van een omissie, waardoor de artikelen voldoen aan criterium a. Ook wordt voldaan aan criterium b. Het zou onredelijk zijn als bedrijven of wegbeheerders in de knel komen door een dergelijke mantelzorgwoning op een naburig erf.

Artikel 2.4g, eerste lid, aanhef en onder b, bevat een aanvullende uitzondering op de vergunningplicht voor de aanleg of de wijziging van wegen of spoorwegen als in de nabijheid van die weg of spoorweg een geluidgevoelig gebouw is gelegen dat onder nieuw recht is toegelaten voor een periode van niet meer dan tien jaar. Hier is sprake van een omissie, waardoor de bepaling voldoet aan criterium a.

De artikelen 2.4f, 2.4g, tweede, derde en vierde lid, en 2.4h corrigeren de in de bruidsschat opgenomen regels over het bepalen en het beoordelen van geluid door aan te leggen of te wijzigen wegen of spoorwegen. Hier is sprake van het repareren van omissies, waardoor de artikelen voldoen aan criterium a.

6. Uitvoering, toezicht en handhaving

De hier opgenomen technische verbeteringen en verduidelijkingen dragen bij aan de uitvoerbaarheid van het stelsel voor uitvoerende bestuursorganen, voor de normadressaat van regels over activiteiten en voor toezichthouders en handhavers. Dit besluit bevat op het gebied van toezicht of handhaving geen materiële wijzigingen.

7. Financiële gevolgen

De artikelen 1.7a, 1.7b en 1.8a hebben indirecte financiële gevolgen. Deze bepalingen voorkomen uitvoeringslasten. Als gedeputeerde staten of de betrokken Minister voor een project over de toepassing van artikel 3.33 of 3.35 van de Wro een besluit hebben genomen, is met de artikelen 1.7a, 1.7b en 1.8a verzekerd dat dit besluit onder de Omgevingswet zijn betekenis blijft behouden. Deze artikelen brengen met zich dat als de minister onder het oude recht voor bijvoorbeeld een windpark heeft afgezien van de procedure om een inpassingsplan vast te stellen en een bedrijf onder de Omgevingswet voor hetzelfde project een nieuwe aanvraag bij die Minister indient om het project met een projectbesluit toe te staan, die aanvraag dan kan worden afgedaan onder verwijzing naar het besluit over de toepassing van artikel 3.35 van de Wro. Hetzelfde geldt voor een verzoek van een bedrijf aan gedeputeerde staten of de desbetreffende minister om in een lopende procedure bij de toepassing van de coördinatieregeling als coördinerend bestuursorgaan de coördinatie van uitvoeringsbesluiten op zich te nemen als daarvan eerder onder het oude recht is afgezien.

Artikel 2.2a voorkomt een lezing van een bruidsschatbepaling waardoor veel bijbehorende bouwwerken ten behoeve van huisvesting in verband met mantelzorg in strijd met het omgevingsplan zouden zijn en daarom vergunningplichtig. De regel voorkomt dat eigenaren of gebruikers van die bijbehorende bouwwerken de situatie zouden moeten legaliseren met een omgevingsvergunning voor een buitenplanse omgevingsplanactiviteit. Legesbedragen liggen in de orde van € 400,–. Er zijn geen landelijke cijfers over het aantal bijbehorende bouwwerken voor mantelzorg bekend, maar als er bijvoorbeeld 10.000 van die bijbehorende bouwwerken zouden bestaan, zou in theorie een eenmalige lastenreductie van € 4 miljoen ontstaan. De structurele lastenreductie die optreedt voor nieuwe bijbehorende bouwwerken voor mantelzorg is nog lastiger te ramen, omdat de lastenreductie niet alleen afhangt van het aantal van die bijbehorende bouwwerken, maar ook van de tijdsduur dat deze regels nog blijven gelden. De bruidsschat is immers een overgangsrechtelijke regeling die uiterlijk op 1 januari 2032 omgezet moet zijn naar regels in het nieuwe deel van het omgevingsplan. Inmiddels hebben enkele gemeenten die stap al gezet. Tegelijkertijd is een nieuwe landelijke regeling voor vergunningvrij bouwen of plaatsen van mantelzorgwoningen in voorbereiding.

De artikelen 2.3b en 2.4b tot en met 2.4e, leiden tot een (virtuele) reductie van de lasten voor bedrijven. Deze bedrijven zijn namelijk door een onvolkomenheid in de bruidsschat in overtreding geraakt, of raken – zonder dat zij daar zelf iets aan kunnen doen – in overtreding als er een mantelzorgwoning komt. Zonder deze regeling zouden deze bedrijven een aanvraag moeten doen om een vergunning voor het afwijken van het omgevingsplan (een buitenplanse omgevingsplanactiviteit om de ontstane situatie te legaliseren. Een indicatie van de omvang van dit probleem laat zich moeilijk geven. In Nederland zijn er 5 miljoen huishoudens met een privétuin en het merendeel daarvan is zo groot dat daarin in potentie een mantelzorgwoning als bijbehorend bouwwerk kan worden gebouwd of geplaatst.6 Als men de bereidheid van de woningeigenaar meeweegt, kunnen in potentie 100.000 mantelzorgwoningen als bijbehorend bouwwerk worden gebouwd of geplaatst.7 Er is echter geen informatie over de mate waarin bedrijven zodanig dicht bij geschikte achtererven van woningen gelegen zijn, dat er een overschrijding kan optreden van de in de bruidsschat opgenomen immissienormen op mantelzorgwoningen in die achtererven. Deze situaties zullen zich echter zeker voordoen, met name bij lintbebouwing en in gemengde gebieden. Een bedrijf zal praktisch gezien pas met een overtreding van de bruidsschatregels geconfronteerd worden als er een mantelzorgwoning aanwezig is. In dat geval kan het nodig zijn dat het bedrijf de situatie laat legaliseren of maatregelen treft. De legesbedragen die betaald zouden moeten worden om de situatie te legaliseren liggen in de orde van € 400,–. Overigens kan mogelijk niet elke situatie gelegaliseerd worden zonder aanvullende kosten aan woning en/of bedrijf, waarmee substantieel hogere bedragen gemoeid kunnen zijn. Zowel het aantal gevallen als de kosten per geval laten zich dan ook niet goed kwantificeren.

Artikel 2.4g, eerste lid, leidt tot een beperking van aantal gevallen waarin gemeenten of waterschappen een op grond van de bruidsschat vereiste omgevingsvergunning voor de aanleg of de wijziging van een weg of spoorweg moeten aanvragen. Dit leidt tot een besparing op bestuurslasten die zich ook lastig laat kwantificeren.

Ten opzichte van de voor inwerkingtreding van de Omgevingswet geldende regelgeving is er overigens geen lasteneffect. Die besparingen en lasten kunnen ook niet worden betrokken bij financiële berekeningen over de kosten en opbrengsten van de stelselherziening van het omgevingsrecht. Bij dergelijke berekeningen is immers uitgegaan van de beoogde werking van de regelgeving en is geen rekening gehouden met onvolkomenheden.

Geen van de andere artikelen heeft directe of indirecte financiële gevolgen. De wijzigingen strekken alleen tot verduidelijking van de oorspronkelijke bedoeling van de artikelen.

8. Evaluatie

Er is geen aparte evaluatie van de Vangnetregeling voorzien. Binnen de processen die zijn ingericht voor evaluatie van de Omgevingswet, waaronder de onafhankelijke Evaluatiecommissie Omgevingswet, kan zo nodig wel aandacht worden besteed aan elementen van deze regeling.

9. Advies en consultatie

Conform de Code interbestuurlijke verhoudingen is een ontwerp van de regeling voorgelegd aan de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG), de Unie van Waterschappen (UvW) en het Interprovinciaal Overleg (IPO). Van de VNG is een bestuurlijke reactie ontvangen. Verder is tijdens de consultatieperiode een verzoek van de gemeente Haarlemmermeer ontvangen om nog een aanvullend punt toe te voegen.

Algemeen

De VNG stelt in de eerste plaats enkele vragen over aanpassing van het omgevingsplan aan de vangnetbepalingen die zien op de bruidsschat omgevingsplan. Zowel op de website van de VNG8 zelf als op de website van IPLO9 is hierover al informatie beschikbaar. Daar is al duidelijk gemaakt dat de vangnetbepalingen naast het omgevingsplan staan en het omgevingsplan niet wijzigen.

Dat betekent ook dat deze regels niet technisch in beheer genomen kunnen worden zodat deze regels alvast via ‘Regels op de kaart’ onder het Digitaal Stelsel Omgevingswet (DSO) zichtbaar worden. Het technisch in beheer nemen ging over de regels van de bruidsschat omgevingsplan zoals die op 1 januari 2024 is overgedragen. Die regels zijn van rechtswege onderdeel van het tijdelijk deel van het omgevingsplan en bekendgemaakt en beschikbaar gesteld met de STandaard Officiële Publicaties (STOP). De viewer geeft de geldende regels van het omgevingsplan weer, niet de rijksregels die aanvullingen of afwijkingen op die regels bevatten. De Vangnetregeling, die gebaseerd is op de Invoeringswet Omgevingswet, wijzigt niet van rechtswege het omgevingsplan. Pas nadat de gemeenteraad de aanvullingen of afwijkingen (die dan uitzonderingen worden) heeft ingepast in het geldende omgevingsplan, worden de regels zichtbaar gemaakt in het DSO en treden de vangnetbepalingen van rechtswege terug.

Anders dan de eerdere bruidsschat-bepalingen in de Vangnetregeling voldoen de bruidsschatbepalingen over mantelzorgwoningen, zoals beschreven in de artikelsgewijze toelichting, niet aan de huidige rijksinstructieregels.10 Dat geldt ook voor de regels van afdeling 22.4 van de bruidsschat en de aanvullingen die daarop worden gedaan. Dat betekent dat deze bepalingen op dit moment niet beleidsneutraal omgezet kunnen worden uit de bruidsschat naar het nieuwe deel van het omgevingsplan. Bovenvermelde websites moeten hier nog op aangepast worden.

De Vangnetregeling grijpt alleen aan op regels die nog gelijkluidend zijn met de via de bruidsschat overgedragen regels. Als een gemeente de bruidsschatregels waar de Vangnetregeling op aangrijpt al heeft omgezet naar eigen regels en daarbij eigen keuzes heeft gemaakt, dan zullen de vangnetbepalingen niet meer relevant zijn. Echter als regels beleidsneutraal zijn omgezet, maar niet gelijkluidend, en daarbij geen rekening is gehouden met de onvolkomenheden die de Vangnetregeling (overgangsrechtelijk) oplost, dan kunnen die onvolkomenheden alleen opgelost worden door opnieuw een procedure voor wijziging van het omgevingsplan te doorlopen. De VNG geeft aan dat dit bewerkelijk is. Dat foutherstel in de omgevingsplannen bij gemeenten ligt is een onvermijdelijk gevolg van de overdracht van de regels. Het ligt voor de hand om hiervoor geen aparte omgevingsplanwijziging in procedure te brengen, maar de beperkte technische aanpassingen mee te nemen in een lopende planwijziging die een ander doel dient.

Daarnaast heeft de VNG twee wetstechnische opmerkingen gemaakt. Een van die opmerkingen heeft tot aanpassing van de regeling geleid.

Mantelzorgwoningen

De VNG geeft verder aan dat een aantal gemeenten de bruidsschatregels over mantelzorgwoningen al heeft omgezet en in overeenstemming gebracht met het Besluit kwaliteit leefomgeving (Bkl). Hierbij hebben ze mantelzorgwoningen in lijn met dat besluit als geluidgevoelig bestempeld. Alleen bestaande mantelzorgwoningen zijn daarbij nog zonder vergunning toegelaten. De VNG vraagt of deze gemeenten er goed aan zouden doen om een aangepaste vorm van artikel 2.4g op te nemen. Dit is waarschijnlijk niet nodig. Als het goed is hebben gemeenten die hebben gekozen voor omzetting van afdeling 22.4 van de bruidsschat naar eigen regels die voldoen aan het Bkl al overgangsrecht voor gerealiseerde mantelzorgwoningen opgenomen, zoals vereist op grond van paragraaf 12.1.5 van het Bkl. Die regels zorgen ervoor dat de wegbeheerder de gerealiseerde mantelzorgwoningen niet als geluidgevoelig gebouw hoeft te zien. Deze nieuwe bepaling uit de Vangnetregeling is uitsluitend van belang voor gemeenten die afdeling 22.4 van de bruidsschat nog niet hebben omgezet.

De VNG vraagt verder aandacht voor de situatie dat er sprake is van mantelzorg in een uitbreiding van het hoofdgebouw of een los bouwwerk op korte afstand van het hoofdgebouw. De toelichting is op dit punt aangevuld.

De VNG constateert dat de regeling noodzakelijk is om te voorkomen dat omliggende milieubelastende activiteiten buiten hun schuld milieuregels overtreden, maar stelt dat het logischer zou zijn om de vangnetregeling te beperken tot bestaande milieubelastende activiteiten, waarbij nieuwe of gewijzigde activiteiten wel rekening zouden moeten houden met de (potentiële) aanwezigheid van mantelzorgwoningen. Voor zover die nieuwe of gewijzigde activiteiten niet toegelaten zijn op grond van het omgevingsplan is de Vangnetregeling niet van toepassing. Het besluit om de (uitbreiding van de) activiteit en de toename van de immissie toe te laten wordt dan beoordeeld volgens de geldende regels in het Bkl, waarbij een mantelzorgwoning als een gevoelig gebouw geldt.11 Als de gemeente de immissie op een (niet aanwezige) mantelzorgwoning niet aanvaardbaar acht, kan zij deze mantelzorgwoning ‘wegbestemmen’ met dezelfde omgevingsplanwijziging waarmee zij de immissie toelaat.12 De uitzondering in de Vangnetregeling ziet echter wel op situaties dat bedrijven binnen de bestaande mogelijkheden van het omgevingsplan meer emissies gaan veroorzaken. Het is onwenselijk dat ze daarbij rekening zouden moeten houden met de mogelijkheid dat er (zonder dat er een vergunning vereist is) een mantelzorgwoning kan komen die vervolgens zou leiden tot een beperking van de bedrijfsvoering. Een dergelijke lijn zou bovendien afwijken van het uitgangspunt voor het overgangsrecht dat beoogde te voorkomen dat bestaande rechten van burgers en bedrijven worden aangetast.13 Het is aan de gemeente om bij het omzetten van de bruidsschat naar eigen regels een afweging te maken over het aanvaardbare niveau van milieuhinder op een bepaalde locatie. Met de vangnetbepalingen wordt bij dat uitgangspunt aangesloten.

De VNG stelt verder dat er bij het omzetten van milieuregels knelpunten naar voren kunnen komen als de geluidbelasting op de mantelzorgwoning hoger is dan de standaardwaarde. Gemeenten kunnen dan een hogere waarde dan de standaardwaarde vaststellen, mits er wordt voldaan aan de binnenwaarde (grenswaarde). De VNG geeft daarbij aan dat het overgangsrecht in artikel 5.66, tweede lid, aanhef en onder b, Bkl geen ruimte biedt voor de situatie dat het geluid binnen de mantelzorgwoning de grenswaarde overschrijdt. Dat is een terechte constatering. Genoemd artikel biedt namelijk geen mogelijkheid om een hogere waarde vast te stellen als het geluid niet op grond van het tijdelijke deel van het omgevingsplan is toegestaan, maar alleen op grond van de Vangnetregeling. Overwogen wordt hiervoor aanvullend overgangsrecht op te nemen, maar dit hangt ook samen met de voorgenomen wijziging van de regelgeving voor mantelzorgwoningen. De voorgenomen wijziging van het Bbl, die van 17 april tot 1 mei 2025 in consultatie is geweest,14 zou er namelijk voor zorgen dat deze mantelzorgwoningen in de meeste gevallen niet meer voldoen aan de definitie van geluidgevoelig gebouw in het Bkl, wat dit probleem ook oplost.

De gemeente Haarlemmermeer bracht het punt in dat artikel 22.37, tweede lid, van de bruidsschat omgevingsplan tot een onbedoelde lezing kan leiden van regels over mantelzorgwoningen. Dit punt is alsnog toegevoegd aan deze wijzigingsregeling (nieuw artikel 2.2a).

Binnenplans vergunningstelsel aanleg of wijziging gemeentewegen en lokale spoorwegen

De VNG adviseert om bij inpassing van deze Vangnetregeling in wetgeving, de kans te grijpen de regels meer integraal te herzien zodat er meer helderheid ontstaat in toepassing van de regels. Daarbij moeten volgens de VNG zowel de meer inhoudelijke wijzigingen (zoals getallen, regels) als de samenhang van regels en de rekenmethode worden betrokken. Voor een deel wordt daaraan tegemoetgekomen door een afzonderlijk artikel waarin rekenregels voor afdeling 22.4 van de bruidsschat nader worden gedefinieerd. Omdat het hier gaat om de bruidsschat zal het Rijk deze onderdelen van de Vangnetregeling echter niet omzetten naar wet- of regelgeving. Het is aan de gemeenten om te komen tot een definitieve regeling. Het opstellen van voorbeeldbepalingen kan daarbij helpen.

De VNG ondersteunt de wijzigingen waarmee beter wordt aangesloten bij de werkwijze die onder de Wet geluidhinder van toepassing was. Daarbij merkte de VNG terecht op dat afwijking van de begripsbepaling in artikel 1.1 van de bruidsschat daarvoor niet afdoende is. Naar aanleiding van de reactie van de VNG is artikel 2.4f van de Vangnetregeling daarom herschreven, met aanvullende rekenregels die van toepassing zijn binnen afdeling 22.4 van de bruidsschat.

De VNG wijst op het feit dat in 2007 artikel 110g van de Wet geluidhinder in de plaats is gekomen van artikel 103 en dat op een belangrijk deel van de vigerende hogere waarden de aftrek van het oudere artikel 103 is toegepast. De VNG adviseert daarom om de tekst van zowel het artikel als van de toelichting te verbreden tot de eerder op grond van de Wet geluidhinder toegepaste aftrek, of de opsomming te verduidelijken en compleet te maken. Omdat artikel 110g de voortzetting is van artikel 103, is het niet nodig om dat artikel afzonderlijk te vermelden. De bepaling is ook van toepassing op hogere waarden waarop de aftrek volgens artikel 103 van de Wet geluidhinder is toegepast.

De VNG ondersteunt de aanpassing in artikel 22.272, tweede lid, onder f, onder 1°, en onder f, onder 3°, waarin bepaald wordt dat het eerste lid van dat artikel niet van toepassing is als het geluid niet meer dan 1 dB toeneemt, in plaats van niet meer dan 2 dB. De VNG geeft daarbij terecht aan dat de ongewijzigde waardes van 50 dB in artikel 22.272, tweede lid, onder f, onder 1°, en 48 dB in artikel 22.272, tweede lid, onder f, onder 3°, onvoldoende aansluiten bij de oude normen in de Wet geluidhinder vanwege de aftrek op de geluidbelasting die onder de Wet geluidhinder gold. Naar aanleiding van de reactie van de VNG zijn ook deze waardes gewijzigd.

Het bovendaks afvoeren van dampen bij garages

Onder oud recht was geregeld dat dampen bij bepaalde bedrijven, waaronder garages, moesten worden afgezogen en bovendaks afgevoerd. Hoewel de transponeringstabel bij het Invoeringsbesluit Omgevingswet stelt dat deze verplichting wordt voortgezet, is dat voor garages feitelijk niet gebeurd, noch in het Besluit activiteiten leefomgeving (Bal), noch in de bruidsschat omgevingsplan. De VNG geeft aan dat er daardoor niet meer op gehandhaafd kan worden. Het betreft hier echter van een bewuste keuze in het Bal om dit aspect niet meer te regelen voor garages en dit over te laten aan de specifieke zorgplicht. De wens van de VNG zal echter onder de aandacht worden gebracht van IenW als verantwoordelijk departement.

Afwijken van tracébesluit via omgevingsvergunning

De VNG vraagt om een overgangsrechtelijke regeling in de Omgevingswet waardoor er met een omgevingsvergunning voor een buitenplanse omgevingsplanactiviteit afgeweken kan worden van een tracébesluit. In de brief wordt verwezen naar de regeling die onder het oude recht opgenomen was in artikel 3.3, derde lid, Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo). De Wabo bood echter geen mogelijkheid om met een omgevingsvergunning van een vastgesteld tracébesluit af te wijken. Een aanvraag om een omgevingsvergunning die in strijd was met het tracébesluit moest worden aangehouden. Het was bovendien niet mogelijk om in afwijking van het tracébesluit een bestemmingsplan vast te stellen.15 Het tracébesluit moest eerst verwerkt worden in het bestemmingsplan, waarna het mogelijk was om een project in strijd met het tracébesluit vorm te geven door middel van een daaropvolgende bestemmingsplanwijziging of door middel van een omgevingsvergunning waarmee er van het bestemmingsplan werd afgeweken. Het was wel mogelijk om een omgevingsvergunning te verlenen die niet in strijd was met het tracébesluit. De Omgevingswet bevat een vergelijkbare overgangsrechtelijke regeling. De kern van het voorgelegd vraagstuk lijkt met name te zitten in het punt dat gemeenten op dit moment niet over de capaciteit beschikken om de desbetreffende tracébesluiten op korte termijn om te zetten in het omgevingsplan. Het Ministerie van VRO gaat samen met IenW graag het gesprek aan met de VNG om de probleemstelling scherp te krijgen en welke uitdagingen de huidige overgangsrechtelijke regelgeving oplevert voor de praktijk.

Het Adviescollege toetsing regeldruk (ATR) heeft het dossier niet geselecteerd voor een formeel advies, omdat het naar verwachting geen omvangrijke gevolgen voor de regeldruk heeft.

Gezien het technische karakter van deze regeling is afgezien van internetconsultatie.

10. Overgangsrecht en inwerkingtreding

Deze regeling treedt in werking op 1 oktober 2025. Er wordt afgeweken van de minimale invoeringstermijn omdat de regeling bedoeld is om spoedig problemen die zich voordoen bij de invoering van de Omgevingswet op te lossen. Voor de meeste onderwerpen geldt bovendien dat als ze niet spoedig worden opgelost dit kan leiden tot aanmerkelijke ongewenste private of publieke nadelen. Er is niet gekozen voor inwerkingtreding op de dag na publicatie, omdat enkele artikelen een korte invoeringstermijn vergen, bijvoorbeeld voor het aanpassen van de in hoofdstuk 9 genoemde websites.

De onderdelen A en B treden in werking met terugwerkende kracht tot 1 januari 2024. Reden hiervoor is dat aan de onder het oude recht genomen besluiten tot het afzien van toepassing van de provinciale coördinatieregeling of de rijkscoördinatieregeling (of delen daarvan) als bedoeld in de Wro, in een lopende procedure nog betekenis kan zijn toegekend.

II. Artikelsgewijze toelichting

Onderdelen A en B

Artikelen 1.7a en 1.7b, aanvullingen op de artikelen 4.32 en 4.37 Invoeringswet Omgevingswet

Tot de inwerkingtreding van de Omgevingswet was in de artikelen 9b, eerste lid, en 20a, eerste lid van de E-wet, 39b, eerste lid, van de G-wet en 141a, eerste lid, van de M-wet bepaald dat in beginsel voor een aantal typen projecten de rijkscoördinatieregeling, bedoeld in artikel 3.35 van de Wro, zou worden toegepast. Met de komst van de Omgevingswet is de rijkscoördinatieregeling vervangen door de projectprocedure, bedoeld in afdeling 5.2 van de Omgevingswet, en de nieuwe coördinatieregeling voor samenhangende besluiten van afdeling 3.5 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb).

De wettelijke bepalingen in de E-wet, G-wet en M-wet zoals die destijds golden, boden de Minister van Economische Zaken en Klimaat (thans: de Minister van Klimaat en Groene Groei) een mogelijkheid om af te zien van toepassing van de rijkscoördinatieregeling (of delen daarvan) als redelijkerwijs niet viel te verwachten dat toepassing van die regeling de besluitvorming in betekenende mate zou versnellen of daaraan anderszins aanmerkelijke voordelen waren verbonden. Die mogelijkheid om af te zien van genoemde procedure is als onderdeel van de nieuwe coördinatieregeling van de Awb omgezet naar artikel 3:21, derde lid, van die wet.

Voor de inwerkingtreding van de Omgevingswet heeft de Minister van Economische Zaken en Klimaat als het gaat om de E-wet en de G-wet in diverse besluiten afgezien van toepassing van de rijkscoördinatieregeling. Voor zover een project noopte tot wijziging van een bestemmingsplan of verlening van een omgevingsvergunning tot afwijking van het bestemmingsplan of de beheersverordening, werd de besluitvorming overgelaten aan het desbetreffende bestuursorgaan van de gemeente of provincie. In de gevallen dat het project geen doorgang heeft gevonden, zou onder het huidige recht een initiatiefnemer alsnog uitsluitend een aanvraag om een projectbesluit bij de Minister van Klimaat en Groene Groei kunnen doen. De Invoeringswet Omgevingswet voorziet in een dergelijk geval niet in overgangsrecht voor het besluit van de minister om af te zien van toepassing van de rijkscoördinatieregeling. In aanvulling op de paragrafen 4.3.3 en 4.3.5 van de wet wordt via de artikelen 1.7a en 1.7b alsnog in overgangsrecht voorzien.

In genoemde artikelen is bepaald dat de artikelen 9b en 20a van de E-wet, en 39b van de G-wet, zoals die bepalingen na invoering van de Omgevingswet luiden, niet van toepassing zijn, als voor de inwerkingtreding van de Omgevingswet een besluit is genomen dat geen toepassing wordt gegeven aan de procedure om een inpassingsplan vast te stellen of een omgevingsvergunning te verlenen waarin wordt afgeweken van het bestemmingsplan of de beheersverordening. Hiermee wordt verzekerd dat deze besluiten van de Minister van Klimaat en Groene Groei onder de Omgevingswet hun betekenis behouden. In een situatie als hier bedoeld, kunnen bestuursorganen van een gemeente of provincie ieder naar gelang hun bevoegdheden deze toepassen om het project toe te staan, zoals een wijziging van het omgevingsplan of een beslissing op een aanvraag om een omgevingsvergunning. Het is een vrije keuze van de initiatiefnemer om bij die bestuursorganen een aanvraag in te dienen. Het is aan de initiatiefnemer en de betrokken bestuursorganen om al dan niet gebruik te maken van hun rechten, respectievelijk bevoegdheden. Hiermee kan van geval tot geval een bij de omvang en complexiteit van het project passende procedure worden gekozen. Dat sluit aan bij het verbeterdoel van de stelselherziening van de Omgevingswet om de besluitvorming over projecten te versnellen en te verbeteren.

Bovengenoemde aanvullingen op de paragrafen 4.3.3 en 4.3.5 van de Invoeringswet Omgevingswet laten de (generieke) mogelijkheid tot toepassing van de projectprocedure in afdeling 5.2 van de Omgevingswet overigens onverlet, ook als het gaat om een projectbesluit van bovengenoemde minister. Die minister kan, bijvoorbeeld vanwege gewijzigd beleid, eventueel op aanvraag alsnog met een projectbesluit over het project besluiten, net als de minister dat kan over elk ander energieproject dat niet onder bovengenoemde artikelen van de E-wet en de G-wet valt.

Artikel 1.8a, aanvulling op artikel 4.106a van de Invoeringswet Omgevingswet

Artikel 4.106a van de Invoeringswet Omgevingswet ziet op de situatie dat voor de inwerkingtreding van de Omgevingswet toepassing is gegeven aan de provinciale coördinatieregeling of de rijkscoördinatieregeling, bedoeld in artikel 3.33 respectievelijk 3.35 van de Wro, en die procedure bij de inwerkingtreding van de Omgevingswet nog niet is afgerond. Het artikel ziet op alle gevallen waarin een van beide coördinatieregelingen wordt toegepast. Daarbij kan het wat betreft de rijkscoördinatieregeling gaan om toepassing van die regeling op grond van de E-wet, de G-wet of M-wet, maar het kan ook gaan om andere gevallen waarin die regeling van toepassing is. Ook alle gevallen waarin de provinciale coördinatieregeling van toepassing is, vallen generiek onder het artikel. Kort samengevat regelt artikel 4.106a dat artikel 5.45, eerste lid, van de Omgevingswet en de coördinatieregeling van de Awb van toepassing zijn op de uitvoeringsbesluiten die als onderdeel van die lopende procedure worden genomen, waarbij gedeputeerde staten respectievelijk de minister als coördinerend bestuursorgaan optreden. Met de aanvulling op artikel 4.106a wordt in aansluiting op het voorgaande bepaald dat als bij toepassing van de bovengenoemde coördinatieregelingen gedeputeerde staten of de minister hebben besloten om de uitvoeringsbesluiten juist niet te coördineren, dat besluit geldt als een besluit dat zij geen toepassing geven aan artikel 5.45, eerste lid, van de Omgevingswet en dus niet als coördinerend bestuursorgaan toepassing zullen geven aan de coördinatieregeling van de Awb. Als gevolg van deze gelijkstelling kunnen gedeputeerde staten of de minister zo daartoe aanleiding bestaat op een later moment het besluit desgewenst altijd met toepassing van artikel 5.45, eerste lid, van de Omgevingswet wijzigen of intrekken en alsnog als coördinerend bestuursorgaan overgaan tot het toepassen van de coördinatieregeling van de Awb op de uitvoeringsbesluiten.

Onderdeel C

Artikel 2.2a, aanvulling op de bruidsschat

Deze aanvulling op artikel 22.37, tweede lid, van de bruidsschat strekt ertoe dat artikellid te verduidelijken. In dat lid is een aantal van de eisen opgenomen voor de situering van bijbehorende bouwwerken ten behoeve van huisvesting in verband met mantelzorg die (van rechtswege) in overeenstemming zijn met het omgevingsplan. Als een dergelijk bijbehorend bouwwerk ook aan de overige daarvoor in de bruidsschat omgevingsplan gestelde eisen voldoet, betekent dit dat het zonder vergunning is toegelaten op grond van het omgevingsplan.

Artikel 22.37 van de bruidsschat omgevingsplan continueert specifieke bepalingen voor bijbehorende bouwwerken zoals die waren opgenomen in artikel 7 van bijlage II bij het voormalige Besluit omgevingsrecht. Het tweede lid biedt een regeling voor de situering van bijbehorende bouwwerken voor mantelzorg die zijn gelegen buiten de bebouwde kom. Ook als een dergelijk bijbehorend bouwwerk niet voldoet aan de toegestane afmetingen die nu vastliggen in artikel 22.36, onder a, onder 3°, van de bruidsschat omgevingsplan, geldt het bijbehorend bouwwerk op grond van artikel 22.37, tweede lid, als in overeenstemming met het omgevingsplan, mits het een oppervlakte heeft van niet meer dan 100 m2 en in zijn geheel of in delen verplaatsbaar is. De formulering van artikel 22.37, tweede lid, dat deze eisen gelden ‘in plaats van de in artikel 22.36, onder a, onder 3°, gestelde eisen’ kan onbedoeld de indruk wekken dat de hoofdregel in zijn geheel niet geldt, terwijl alleen bedoeld was een uitzondering op de hoofdregel mogelijk te maken. De nieuwe vangnetbepaling verzekert dat de beoogde lezing wordt gevolgd door vast te leggen dat artikel 22.37, tweede lid, alleen van toepassing is als niet wordt voldaan aan de eisen in artikel 22.36, onder a, onder 3°.

Onderdelen D en E

Artikel 2.3a, aanvullingen op de bruidsschat

Als op grond van uitzonderingsbepalingen gebouwen worden toegelaten op locaties waar niet wordt voldaan aan de grenswaarden voor het geluid op de gevel, worden de gevels niet beschermd bij een verdere toename van het geluid. In artikel 22.54, tweede lid, onder c, van de bruidsschat omgevingsplan is al bepaald dat paragraaf 22.3.4 van de bruidsschat niet van toepassing is op niet-geluidgevoelige gevels. Dat is echter de aanduiding onder nieuw recht. De uitzondering moet ook gelden voor gevels waarbij gebruik is gemaakt van uitzonderingsbepalingen onder oud recht, te weten de zogenoemde ‘dove gevels’ van de Wet geluidhinder en gevels waarvoor met toepassing van de Interimwet stad-en-milieubenadering is afgeweken van de wettelijke normen voor geluid.

In artikel 12.13e van het Bkl is daarvoor overgangsrecht opgenomen. In de artikelsgewijze toelichting op artikel 22.54 van de bruidsschat is beschreven dat dit overgangsrecht ook van toepassing zou zijn op dit deel van de bruidsschat, maar die toelichting is niet in overeenstemming met de uiteindelijk vastgestelde tekst van genoemd artikel 12.13e. Met deze aanvulling wordt deze omissie hersteld.

Artikelen 2.3b, 2.4b, 2.4c, 2.4d, 2.4e en 2.4g, eerste lid, aanhef en onder a, aanvullingen en correcties op de bruidsschat

Op grond van het Besluit omgevingsrecht konden mantelzorgwoningen tot de inwerkingtreding van de Omgevingswet onder voorwaarden vergunningvrij worden gebouwd op het achtererf van een woning en konden bestaande gebouwen zonder vergunning worden gebruikt voor huisvesting in verband met mantelzorg. Onder ‘gebouwd’ wordt daarbij ook bedoeld op verbouw van het hoofdgebouw met een aan- of uitbouw, in lijn met het begrip ‘bijbehorend bouwwerk’ uit het Besluit bouwwerken leefomgeving.16 Bij het vergunningvrij bouwen of gebruiken werd niet getoetst aan regels voor geluid, trillingen en geur door milieubelastende activiteiten of slagschaduw door windturbines. Onder het Bkl, zoals dat in werking is getreden op 1 januari 2024, zijn mantelzorgwoningen echter wel onderworpen aan de regels voor die vormen van milieuhinder. In het Invoeringsbesluit Omgevingswet is ervoor gekozen om het al dan niet vergunningplichtig zijn van bijbehorende bouwwerken onderdeel te laten zijn van de lokale bestuurlijke afweging over de evenwichtige toedeling van functies aan locaties en de milieubescherming van woningen. Ook de rechten van nabijgelegen functies zoals bedrijven, maatschappelijke activiteiten en infrastructuur zijn daarbij te betrekken aspecten. Die afweging zou haar beslag moeten krijgen op het moment dat de gemeente de regels uit het tijdelijk deel van het omgevingsplan omzet naar het nieuwe deel.

In de bruidsschat zijn als overgangsrecht regels opgenomen die ervoor zorgen dat de mantelzorgwoningen die op grond van het voormalige Besluit omgevingsrecht vergunningvrij gebouwd of gebruikt konden worden, van rechtswege in overeenstemming zijn met het omgevingsplan. De bruidsschat was bedoeld om te voorzien in gelijkwaardige regels zonder wezenlijke wijzigingen ten opzichte van het oude recht. De tijdelijke regels in de bruidsschat zijn slechts bedoeld als overgangsrecht tot het moment dat de gemeente een nieuw regelpakket biedt in het omgevingsplan dat voldoet aan de nieuwe systematiek. Er is echter onbedoeld ook een direct rechtsgevolg veroorzaakt. Omdat in de bruidsschat is aangesloten bij de begripsbepalingen in het Bkl, zonder te voorzien in een tijdelijke uitzondering voor mantelzorgwoningen, zijn deze al per 1 januari 2024 beschermd tegen de milieuhinder van naburige milieubelastende activiteiten. Met deze wijziging van de Vangnetregeling wordt deze omissie in het overgangsrecht hersteld.

Van belang is dat de eerdere omissie – en daarmee ook de reparatie via deze regeling – niet de mogelijkheden betreft voor het bouwen of gebruiken van mantelzorgwoningen. De mogelijkheden daarvoor zijn opgenomen in paragraaf 22.2.7 van de bruidsschat en zijn beleidsneutraal gecontinueerd uit het voormalige Besluit omgevingsrecht. Er is echter sprake van mogelijke gevolgen voor de milieuruimte van naburige bedrijven of windturbines, waarvoor de regels zijn opgenomen in afdeling 22.3 van de bruidsschat omgevingsplan. Die bedrijven kunnen onbedoeld beperkt worden in hun bedrijfsvoering als de immissie van geluid, trillingen, geur of slagschaduw op of in een daarvoor gevoelig gebouw hoger is dan de immissie die op grond van de bruidsschat toegelaten is. De omissie kan ook onbedoeld consequenties hebben voor de (voorgenomen) aanleg of de wijziging van infrastructuur in beheer bij gemeenten of waterschappen. Het gaat om de aanleg of de wijziging van deze infrastructuur binnen de bestaande planologische mogelijkheden, waarvoor regels zijn opgenomen in afdeling 22.4 van de bruidsschat.

In paragraaf 12.1.5 van het Bkl is al overgangsrecht opgenomen voor op 1 januari 2024 bestaande of toegelaten mantelzorgwoningen in het geluidaandachtsgebied van een weg, spoorweg of industrieterrein, maar dat ziet op besluitvorming onder nieuw recht over geluid door die bronnen op de gevels van die woningen. Deze aanvulling van de Vangnetregeling ziet op gevallen, waar juist (nog) geen besluitvorming aan de orde is omdat bouwen of gebruiken van mantelzorgwoningen op grond van paragraaf 22.2.7 van de bruidsschat van rechtswege in overeenstemming is met het omgevingsplan. Aan dit overgangsrecht in het Bkl is wel de formulering ‘waarin huisvesting in verband met mantelzorg alleen is toegelaten’ ontleend. De term ‘alleen’ is hier van belang. Het is bijvoorbeeld denkbaar dat een bestaand gebouw waarin huisvesting in verband met mantelzorg plaatsvindt niet alleen op grond van de bruidsschat is toegelaten, maar ook op grond van bijvoorbeeld het voormalige bestemmingsplan (nu tijdelijk deel van het omgevingsplan) of een omgevingsvergunning voor een buitenplanse omgevingsplanactiviteit. Dat is bijvoorbeeld aan de orde als een deel van een bestaande woning gedeeltelijk in gebruik wordt genomen voor huisvesting in verband met mantelzorg. In dat geval is de aanvaardbaarheid van de milieuhinder getoetst op het moment dat het gebouw planologisch is toegelaten en is de uitzondering niet van toepassing.

Ook als het gaat om een mantelzorgwoning die wordt gebouwd of geplaatst binnen 4 meter van het oorspronkelijke hoofdgebouw (bijvoorbeeld als aan- of uitbouw), zorgen de nieuwe overgangsrechtelijke regels ervoor dat die mantelzorgwoning niet beschermd wordt. Een dergelijke aan- of uitbouw zou behalve als mantelzorgwoning ook gebouwd kunnen worden als onderdeel van het bestaande hoofdgebouw. Als dat een gevoelig gebouw is, komt dat enkele meters dichter bij de immissiebron te liggen en is ook de aan- of uitbouw gevoelig voor geluid, geur, trillingen en slagschaduw. Een nieuwe mantelzorgwoning op dezelfde locatie is echter een aparte gebruiksfunctie en daarmee een apart gevoelig gebouw, en wordt door deze vangnetbepalingen uitgesloten van bescherming. Anders dan andere regels in hoofdstuk 2 van de Vangnetregeling kunnen de onderhavige nieuwe regels niet worden meegenomen als een gemeente een (al dan niet beleidsneutrale) omzetting van de met de bruidsschat overgedragen milieuregels naar het nieuwe deel van het omgevingsplan wil doorvoeren. Het Bkl vereist op dit moment dat alle (potentiële) mantelzorgwoningen worden getoetst aan de milieuregels. Hoewel niet verwacht wordt dat die milieuregels objectief in de weg zullen staan aan het toelaten van mantelzorgwoningen op daarvoor geschikte achtererven of in bestaande gebouwen, moet de aanvaardbaarheid van geluid, trillingen, geur en slagschaduw volgens de huidige regels van het Bkl worden beoordeeld als deze mantelzorgwoningen worden toegelaten in het omgevingsplan, mede in relatie tot omliggende functies zoals bedrijven en infrastructuur. Dit is bevestigd in een recente uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.17 De regels in deze wijzigingsregeling zijn daarom geformuleerd als aanvulling op bepalingen over ‘eerbiedigende werking’ in de bruidsschat die ook in andere gevallen slechts van toepassing zijn totdat de bruidsschatregels worden omgezet naar het nieuwe deel van het omgevingsplan. Het kabinet is overigens voornemens om in het Besluit versterking regie volkshuisvesting te regelen dat mantelzorgwoningen vergunningvrij blijven.18 Het wijzigingsbesluit hiervoor is in consultatie geweest van 17 april tot 1 mei 2025.19

Artikel 2.4f, eerste lid, aanvulling op afdeling 22.4 bruidsschat

Artikel 2.4f bevat in aanvulling op afdeling 22.4 van de bruidsschat diverse rekenregels voor het bepalen en het beoordelen van het geluid door een weg of spoorweg als bedoeld in die afdeling. Het eerste lid van artikel 2.4f brengt deze reikwijdte van het artikel tot uitdrukking. De desbetreffende rekenregels worden hierna in afzonderlijke subparagrafen toegelicht.

Artikel 2.4f, tweede lid, aanvulling op afdeling 22.4 bruidsschat

Onder de Omgevingswet wordt bij het bepalen van het geluid door wegen en spoorwegen het geluid door alle tot die geluidbronsoort behorende wegen of spoorwegen betrokken. Dit verschilt met de benadering onder de Wet geluidhinder, waarbij het geluid van iedere weg of spoorweg afzonderlijk werd beoordeeld.

In afdeling 22.4 van de bruidsschat is geen rekening gehouden met dit verschil. Als gevolg daarvan moet bij de toepassing van die afdeling het geluid van de gehele geluidbronsoort worden getoetst aan een hogere waarde die onder de Wet geluidhinder voor een afzonderlijke weg of spoorweg is vastgesteld. Onbedoeld leidt dit tot een onevenwichtige samenloop tussen oud en nieuw recht, en is – anders dan beoogd – geen sprake van een neutrale omzetting van de bepalingen uit de Wet geluidhinder naar de bruidsschat. Om deze omissie te herstellen, wordt in artikel 2.4f, tweede lid van de Vangnetregeling bepaald dat het in afdeling 22.4 van de bruidsschat gaat om (alleen) het geluid van de aan te leggen of te wijzigen weg of spoorweg.

Artikel 2.4f, derde lid, aanvulling op afdeling 22.4 bruidsschat

In afdeling 22.4 van de bruidsschat ontbreekt een aanwijzing van de bepalingsmethode voor het geluid door een gemeenteweg, waterschapsweg of lokale spoorweg. In artikel 2.4f, derde lid, wordt deze omissie hersteld met de bepaling dat hiervoor de rekenmethoden moeten worden gebruikt die in de Omgevingsregeling zijn voorgeschreven ingeval het geluid van deze geluidbronsoorten moet worden bepaald bij de toepassing van een aantal artikelen van het BKL.

Artikel 2.4f, vierde lid, aanvulling op afdeling 22.4 bruidsschat

Dit artikellid bevat in de onderdelen a en b een tweetal aanvullende rekenregels voor de situatie waarin het gaat om het wijzigen van een weg en voor de aanleg van die weg op grond van de Wet geluidhinder een hogerewaardebesluit is vastgesteld.

De achtergrond van de rekenregel in onderdeel a is de volgende. Bij het toetsen van het geluid door een weg op een geluidgevoelig gebouw aan de voorkeurswaarden en maximale waarden (in het algemeen) werd onder de Wet geluidhinder op grond van artikel 110g van die wet20 een aftrek toegepast vanwege het in de toekomst naar verwachting stiller worden van wegverkeer. Als een hogerewaardebesluit werd vastgesteld, dan werkte deze aftrek ook daarin door. Onder de Omgevingswet is het normenstelsel herzien en is ook de aftrek komen te vervallen. Omdat de aftrek dus niet meer van toepassing is op de heersende waarde en ook niet op het geluid na het wijzigen van de weg, moet als er onder de Wet geluidhinder voor de aanleg van de weg een hogere waarde is vastgesteld ook de geluidbelasting in het hogerewaardebesluit worden vermeerderd met die aftrek. Alleen dan is het mogelijk om die waardes met elkaar te vergelijken. Artikel 2.4, vierde lid, onder a, van de Vangnetregeling schrijft deze correctie op de eerder toegepaste aftrek voor.

De achtergrond van de rekenregel in onderdeel b is de volgende. In 2007 is de Wet geluidhinder gewijzigd, waarbij onder andere de Europese dosismaat Lden (dag, avond, nacht) is ingevoerd als beoordelingsgrootheid voor weg- en spoorweglawaai, in plaats van de dosismaat Letmaal die tot die tijd werd gebruikt. Een geluidbelasting in Lden is in vrijwel alle gevallen lager dan wanneer die zou worden uitgedrukt in Letmaal, waardoor een in het verleden vastgestelde hogere waarde in Letmaal meer geluidruimte zou opleveren ingeval een geluidbelasting in Lden aan die hogere waarde zou worden getoetst. Daarom was in het Reken- en meetvoorschrift geluid 2012 (RMG) bepaald dat bij het toetsen van een geluidbelasting die in Lden wordt uitgedrukt, een hogere waarde die in Letmaal is vastgesteld moet worden gecorrigeerd voor het verschil tussen de beide dosismaten. Ook bij toepassing van afdeling 22.4 van de bruidsschat is het mogelijk dat de toename van het geluid op de gevel van een geluidgevoelig gebouw moet worden bepaald ten opzichte van een in Letmaal vastgestelde hogere waarde. Artikel 2.4f, vierde lid, onder b, van de Vangnetregeling voorziet voor die situaties in een correctie op de hogere waarde, die dezelfde opzet kent als artikel 3.7 van het RMG. Omdat de geluidwaarde binnen de systematiek van de Omgevingswet een op hele dB’s afgeronde waarde betreft en ook de toename van het geluid in een geheel getal wordt uitgedrukt, is daarbij in afwijking van het RMG bepaald dat bij het toepassen van die correctie dezelfde afrondingsregel geldt als voor het bepalen van geluid op een geluidgevoelig gebouw waarop artikel 3.4 van de Omgevingsregeling van toepassing is.

Artikel 2.4g, eerste lid, aanhef en onder b, afwijking van artikel 22.272 bruidsschat

Dit lid corrigeert een inconsistentie tussen de afdelingen 22.3 en 22.4 van de bruidsschat. In afdeling 22.3 (artikelen 22.54, tweede lid, onder b, en 22.55, eerste lid) is een uitzondering gemaakt voor geluidgevoelige gebouwen die onder nieuw recht zijn toegelaten voor een periode van niet meer dan tien jaar. Die uitzondering ontbrak nog in afdeling 22.4 en wordt met onderdeel b alsnog van toepassing verklaard. Bij het toelaten van geluidgevoelige gebouwen voor een duur van niet meer dan tien jaar wordt, zoals bepaald in artikel 5.78, tweede lid, van het Bkl, niet getoetst aan de standaard- en grenswaarden voor geluid. Omdat deze uitzondering voor gemeentewegen, waterschapswegen en lokale spoorwegen pas is ingevoerd met de inwerkingtreding van de Omgevingswet, is deze net als de bestaande uitzonderingen in afdeling 22.3 niet van toepassing op geluidgevoelige gebouwen die zijn toegelaten met toepassing van oud recht, zijnde de Wet geluidhinder. De formulering is gebaseerd op artikel 22.55, eerste lid, zij het dat hier de gevallen genoemd worden waarvoor de uitzondering geldt: geluidgevoelige gebouwen die zijn toegelaten op grond van het omgevingsplan, behoudens het tijdelijke deel dat bestaat uit de voormalige bestemmingsplannen en beheersverordeningen, of op grond van een omgevingsvergunning voor een omgevingsplanactiviteit die is aangevraagd na de inwerkingtreding van de Omgevingswet.

Artikel 2.4g, tweede, derde en vierde lid, afwijking van artikel 22.272 bruidsschat

In artikel 22.272, tweede lid, van de bruidsschat zijn als het gaat om het aanleggen of wijzigen van een weg voorwaarden opgenomen waaronder een omgevingsvergunning als bedoeld in het eerste lid van dat artikel voor die aanleg of wijziging niet is vereist. Daarbij is beoogd om bepalingen uit de Wet geluidhinder neutraal om te zetten. Daarbij zijn echter in onderdeel f van genoemd artikellid enige omissies opgetreden die in artikel 2.4g, tweede, derde en vierde lid, van de Vangnetregeling worden hersteld. Deze artikelleden worden hierna in onderlinge samenhang toegelicht.

De achtergrond van artikel 2.4g, derde lid, dat betrekking heeft op de in artikel 22.272, tweede lid, onder 2° en 3°, genoemde waarde van 2 dB, is de volgende. In de Wet geluidhinder was in een begripsbepaling vastgelegd dat er sprake is van ‘reconstructie van een weg’ als de berekende geluidsbelasting vanwege een weg in het toekomstig maatgevende jaar zonder het treffen van maatregelen met 2 dB of meer wordt verhoogd ten opzichte van de ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting. In dat geval diende akoestisch onderzoek te worden uitgevoerd naar maatregelen waarmee het geluid dat die de weg zal veroorzaken, de ten hoogste toelaatbare waarden niet te boven zou gaan. Bij een overschrijding van die ten hoogste toelaatbare waarden die (afgerond) gelijk is aan 2 dB was dus ook sprake van een ‘reconstructie van een weg’. Met de oorspronkelijke formulering van artikel 22.272, tweede lid, onder 2° en onder 3°, van de bruidsschat is het vergunningenvereiste uit het eerste lid van dat artikel bij een overschrijding die (afgerond) gelijk is aan 2 dB echter niet van toepassing. Dit verschil met de werking van de Wet geluidhinder was niet beoogd bij het opstellen van het artikel. Met de wijziging die volgt uit artikel 2.4g, derde lid, blijft het vergunningenvereiste van toepassing bij toename van de geluidbelasting met (afgerond) meer dan 1 dB, in welk kader op grond van artikel 22.274 van de bruidsschat een akoestisch onderzoek naar maatregelen om de geluidtoename weg te nemen verplicht is. Hiermee wordt deze regel in de bruidsschat gelijkgetrokken met de bepalingen zoals die golden onder de Wet geluidhinder.

De achtergrond van artikel 2.4g, tweede lid, dat betrekking heeft op artikel 22.272, tweede lid, onder f, onder 1°, van de bruidsschat, is de volgende. Op grond van dat onderdeel is het vergunningenvereiste uit het eerste lid van dat artikel niet van toepassing op het wijzigen van een weg als dit, gerekend zonder het treffen van maatregelen, leidt tot niet meer dan 50 dB op de gevel van een geluidgevoelig gebouw, waarbij deze waarde moet worden gelezen als 2 dB meer dan de onder de Wet geluidhinder geldende voorkeurswaarde van 48 dB. Zoals hiervoor in de toelichting op artikel 2.4g, derde lid, al is gebleken, is het hanteren van de maatstaf ‘2 dB meer’ echter een onbedoelde verruiming ten opzichte van het toetsingskader dat onder de Wet geluidhinder gold. Een tweede element dat een rol speelt bij het omzetten van de bepalingen uit de Wet geluidhinder is het feit dat bij het bepalen van de heersende waarde van het geluid en van het geluid in de situatie na het wijzigen van de weg een andere rekenmethode moet worden gebruikt dan onder de Wet geluidhinder. Deze verandering van het rekenvoorschrift betekent dat het geluid van de wegen waarop afdeling 22.4 van de bruidsschat van toepassing is bij benadering 2 dB lager is dan met het oude rekenvoorschrift. Ten derde was met de oorspronkelijke formulering van artikel 22.272, tweede lid, onder f, onder 1°, van de bruidsschat geen rekening gehouden met het gegeven dat bij het toetsen aan de voorkeurswaarde op grond van artikel 110g van de Wet geluidhinder een aftrek werd toegepast vanwege het in de toekomst naar verwachting stiller worden van wegverkeer. Voor het overgrote deel van de wegen waarop afdeling 22.4 van de bruidsschat van toepassing is bedroeg die aftrek 5 dB. Analoog aan de correctie op hogere waarden die onder de Wet geluidhinder zijn vastgesteld, en die in artikel 2.4f, vierde lid, onder a, van deze Vangnetregeling wordt geregeld, geldt ook bij toetsing aan een waarde die zoals hiervoor is toegelicht aan de voorkeurswaarde van de Wet geluidhinder is ontleend rekening moet worden gehouden met het gegeven dat deze aftrek onder de Omgevingswet niet meer bestaat. Rekening houdend met deze aftrek, met het verschil tussen de rekenmethoden en met het begrip ‘reconstructie van een weg’, is daarom sprake van een neutrale omzetting van de bepalingen uit de Wet geluidhinder naar de bruidsschat wanneer het wordt toegestaan om een weg zonder omgevingsvergunning aan te leggen of te wijzigen als het geluid op de gevel van een geluidgevoelig gebouw niet meer bedraagt dan 52 dB. Met de wijziging die volgt uit artikel 2.4g, tweede lid, wordt dit hersteld.

Artikel 2.4g, vierde lid, betreft een afwijking van artikel 22.272, tweede lid, onder f, onder 3°, van de bruidsschat voor gebouwen die op 1 januari 2007 waren toegelaten, en waarvoor niet eerder een hogere waarde is vastgesteld. Net als in artikel 22.272, tweede lid, onder f, onder 1°, van de bruidsschat wordt hiermee voor de wegen waarop afdeling 22.4 van de bruidsschat van toepassing is een neutrale voortzetting van een vergelijkbare bepaling onder de Wet geluidhinder beoogd. Met inachtneming van het verschil tussen de oude en de huidige rekenmethode zoals uiteengezet bij de toelichting op artikel 2.4g, tweede lid, wordt dit bereikt door de toetsing van de toename ten opzichte van de heersende waarde te beperken tot waardes die 3 dB hoger zijn dan de voorkeurswaarde van 48 dB die onder de Wet geluidhinder gold.

Artikel 2.4h, afwijking van artikel 22.274 bruidsschat

Artikel 22.274 van de bruidsschat is een omzetting van bepalingen in de Wet geluidhinder in samenhang met artikelen van het Besluit geluidhinder die gaan over het akoestisch onderzoek dat de initiatiefnemer moet overleggen bij een binnenplanse omgevingsvergunning omgevingsplanactiviteit geluid weg of spoorweg. Daarbij is onbedoeld een verschil geïntroduceerd met artikel 99, tweede lid, van de Wet geluidhinder in het geval van een toename van (afgerond) 2 dB van het geluid vanwege andere wegen dan de te reconstrueren weg of te reconstrueren gedeelten daarvan. Met de wijziging dat wegen of wegdelen met een toename van het geluid van meer dan 1 dB ook tot het akoestisch onderzoek behoren dat bij een aanvraag om een omgevingsvergunning voor een activiteit als bedoeld in artikel 22.272, eerste lid, moet worden opgesteld, wordt deze omissie in de bruidsschat hersteld.

Artikel 2.4i, afwijking van artikel 22.275 bruidsschat

Net als artikel 2.4a, eerste lid, onder b, corrigeert dit lid een inconsistentie tussen de afdelingen 22.3 en 22.4 van de bruidsschat. In afdeling 22.3 (artikel 22.54, tweede lid, onder c) is een uitzondering gemaakt voor niet-geluidgevoelige gevels. Die uitzondering ontbrak nog in afdeling 22.4 en wordt met onderdeel a alsnog van toepassing verklaard. De onderdelen b en c regelen – net als artikel 2.3a dat ook met deze wijzigingsregeling wordt ingevoegd – het overgangsrecht voor de niet-geluidgevoelige gevels waarover op grond van oud recht is besloten, te weten de zogenoemde ‘dove gevels’ van de Wet geluidhinder en gevels waarvoor met toepassing van de Interimwet stad-en-milieubenadering is afgeweken van de wettelijke normen voor geluid.

Het betreft hier uitzonderingen op de beoordelingsregel en geen uitzonderingen op de vergunningplicht. In het algemeen zal een geluidgevoelig gebouw met een niet-geluidgevoelige gevel immers ook andere gevels hebben die ook in het aandachtsgebied van de weg of spoorweg liggen. Het geluid op de wel geluidgevoelige gevels moet conform de geldende regelgeving beoordeeld worden.

De Minister van Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening, M.C.G. Keijzer


X Noot
4

De term ‘mantelzorgwoning’ wordt in deze toelichting gebruikt voor een bijbehorend bouwwerk ten behoeve van huisvesting in verband met mantelzorg of gebruik van een bestaand bouwwerk voor huisvesting in verband met mantelzorg.

X Noot
6

Klimaatbestendige tuinen – stap: Doorgronden: gedragsanalyse, ECN, Deltares, SCP en RIVM, 2016.

X Noot
7

Persbericht Achmea, 22 oktober 2024.

X Noot
10

Opgemerkt dat het Rijk een wijziging van de regels voor mantelzorg in voorbereiding heeft. De internetconsultatie Besluit versterking regie volkshuisvesting (2e consultatie) heeft plaatsgevonden van 17 april tot 1 mei 2025.

X Noot
11

Dit is recent bevestigd in ABRvS 13 augustus 2025, ECLI:NL:RVS:2025:3859.

X Noot
12

Stb. 2020, 400, p. 1028 en Stb. 2020, 557, p. 328.

X Noot
13

Stb. 2020, 400, p. 1158.

X Noot
15

Zie ABRvS 8 januari 2014, ECLI:NL:RVS:2014:85 (bestemmingsplan Landelijk gebied gemeente Muiden).

X Noot
16

bijbehorend bouwwerk: uitbreiding van een hoofdgebouw of functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar wel of niet tegen aangebouwd gebouw, of ander bouwwerk, met een dak.

X Noot
17

ABRvS 13 augustus 2025, ECLI:NL:RVS:2025:3859.

X Noot
18

Kamerstukken II 2024/25, 32 847, nr. 1237, bijlage.

X Noot
20

Artikel 110g van de Wet geluidhinder is een voortzetting van artikel 103 van die wet.

Naar boven