TOELICHTING
I. Algemeen deel
1. Inleiding
In de Invoeringswet Omgevingswet en de overgangsrechtelijke hoofdstukken van de Omgevingswet
en de vier aanvullingswetten1 zijn zo uitputtend mogelijk wijzigingen aangebracht in bestaande wetgeving en is
overgangsrecht opgenomen voor een soepele invoering van de Omgevingswet. Desondanks
zijn er enkele onvolkomenheden ontstaan. Vooral vanwege de omvang en complexiteit
van het invoeringsproces van de Omgevingswet is daarom een vangnetbepaling opgenomen
in artikel 5.1, derde en vierde lid, van de Invoeringswet Omgevingswet. Op grond van
deze bepaling heeft de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties de bevoegdheid
om in specifieke gevallen bij ministeriële regeling tijdig bij te kunnen sturen. Van
deze bevoegdheid is al gebruik gemaakt met de Vangnetregeling Omgevingswet (verder:
Vangnetregeling) die op 1 december 2023 is vastgesteld en op 1 januari 2024 in werking
is getreden, tegelijk met de inwerkingtreding van de Omgevingswet. Met deze wijzigingsregeling
is deze regeling op enkele punten aangevuld.
2. Implementatiewetgeving
Deze regeling bevat geen bepalingen die dienen ter implementatie van EU-richtlijnen
of internationale verdragen.
3. Hoofdlijnen van de regeling
Deze ministeriële regeling omvat de volgende onderwerpen:
-
• Een bijstelling op een wijziging in de Elektriciteitswet 1998 door de Invoeringswet
Omgevingswet (nieuw artikel 1.3a).
-
• Een bijstelling op een onjuiste aanduiding van een minister in de Wet milieubeheer
die is ontstaan door een samenloop van wijzigingen (nieuw artikel 1.3b).
-
• Een verduidelijking voor het geval dat gemeenten de regels in het tijdelijke deel
van het omgevingsplan vernummeren of verplaatsen (nieuw artikel 2.1a).
-
• Een verduidelijking van de eis voor de situering van vergunningvrije erf- en perceelafscheidingen
in de bruidsschat omgevingsplan (nieuw artikel 2.1b).
-
• Twee correcties van verwijzingen in de bestaande Vangnetregeling (artikelen 2.2 en
2.5).
-
• Een aanvulling op de bruidsschat, die ervoor zorgt dat een informatieplicht voor industrieterreinen
blijft gelden nadat daarvoor geluidproductieplafonds zijn vastgesteld (nieuw artikel
2.4a).
-
• Een bepaling die ervoor zorgt dat een andere bepaling vervalt bij inwerkingtreding
van de wet die de bepaling vervangt (nieuw artikel 7.1a).
Omwille van de herkenbaarheid wordt in dit algemeen deel verwezen met de artikelnummers
van de Vangnetregeling en niet met de letters van de wijzigingsopdrachten.
4. Verhouding tot hoger recht
De Vangnetregeling bevat uitsluitend artikelen die gebaseerd zijn op artikel 5.1,
derde lid, van de Invoeringswet Omgevingswet. Op grond van dat lid kan deze regeling
alleen onderwerpen bevatten waarvan regeling nodig is voor een goede invoering van
de Omgevingswet en waarvoor geldt dat:
-
a. de Invoeringswet Omgevingswet en de genoemde overgangsrechtelijke hoofdstukken in
de Omgevingswet en de aanvullingswetten2 daarin niet voorzien;
-
b. strikte toepassing van de Invoeringswet Omgevingswet of de genoemde overgangsrechtelijke
hoofdstukken in specifieke situaties onredelijk is; of
-
c. strikte toepassing van de Invoeringswet Omgevingswet of de genoemde overgangsrechtelijke
hoofdstukken in specifieke situaties leidt tot ernstige nadelige gevolgen voor de
fysieke leefomgeving.
Elke bepaling in deze regeling voldoet aan één of soms meerdere van deze criteria.
In paragraaf 5, gevolgen, wordt per onderwerp aangegeven aan welk criterium wordt
voldaan.
Artikel 5.1, derde lid, geeft geen ruimte om deze regeling te benutten voor het oplossen
van eventuele omissies in de Omgevingswet zelf – tenzij deze zijn ontstaan door de
Invoeringswet Omgevingswet of gerelateerd zijn aan hoofdstuk 22 van de Omgevingswet
– of de algemene maatregelen van bestuur die zijn vastgesteld op grond van de Omgevingswet
zelf. Via verzamelwijzigingen worden dergelijke onvolkomenheden opgelost.
Artikel 5.1, derde lid, biedt de mogelijkheid om in deze regeling bepalingen op te
nemen die van de Invoeringswet Omgevingswet of de andere genoemde wettelijke bepalingen
afwijken. Hoewel een lagere regelgever in beginsel niet de bevoegdheid heeft van regelgeving
van een hogere regelgever af te wijken, is deze bevoegdheid wel opgenomen in de Invoeringswet
Omgevingswet. Als wordt afgeweken van een wettelijke bepaling, moet op grond van artikel
5.1, vierde lid, van die wet zo spoedig mogelijk een wetsvoorstel worden ingediend
om het betrokken onderwerp te regelen. Dit betekent dat de relevante bepalingen zo
spoedig mogelijk vervangen zullen moeten worden door een regeling bij wet. Dit wetsvoorstel
is inmiddels ambtelijk in voorbereiding. Tegelijk met de inwerkingtreding daarvan
wordt het desbetreffende onderwerp uit de Vangnetregeling geschrapt. Het is aan de
andere kant mogelijk dat de komende tijd nieuwe onderwerpen aan het licht komen waardoor
verdere aanvulling van deze regeling nodig zou kunnen zijn.
5. Gevolgen (met uitzondering van financiële gevolgen)
Deze regeling beoogt continuïteit te bieden door onbedoelde gevolgen te voorkomen
van onvolkomenheden in de Invoeringswet Omgevingswet en de overgangsrechtelijke hoofdstukken
in de Omgevingswet en de aanvullingswetten. Hieronder worden de gevolgen van de verschillende
onderdelen van deze regeling besproken. Ook wordt aangegeven aan welke criteria van
artikel 5.1, derde lid, van de Invoeringswet Omgevingswet ze voldoen. Daarbij wordt
verwezen naar de letter die in paragraaf 4 van deze toelichting aan de criteria is
gekoppeld. Omdat deze artikelen voldoen aan de criteria van artikel 5.1, derde lid,
van de Invoeringswet Omgevingswet, zijn ze nodig voor een goede invoering van de Omgevingswet.
-
• Artikel 1.3a verduidelijkt dat een uitzondering in het begrip ‘net op zee’ in de Elektriciteitswet
1998 ziet op vergunningen die zijn verleend voor 1 januari 2016 op grond van de voorheen
geldende regelgeving (eerst de Wet beheer rijkswaterstaatswerken en later de Waterwet).
Als deze verkeerde verwijzing niet wordt gecorrigeerd, kan dat in de praktijk tot
onduidelijkheid leiden over het toepassingsbereik van de regels over het ‘net op zee’.
Het blijft dan onduidelijk wat de wettelijke grondslag is van de bestaande vergunningen
en de handhaving daarvan wordt bemoeilijkt. Deze strikte toepassing van de Invoeringswet
Omgevingswet zou onredelijk zijn, waardoor artikel 1.3a valt onder criterium b. Ook
ontbreekt hier juist overgangsrecht waardoor het artikel ook valt onder criterium
a.
-
• Artikel 1.3b stelt de aanduiding bij van de Minister in artikel 15.52 van de Wet milieubeheer.
Dit regelt dat de verschuldigde vergoeding voor het overschrijden van voor een kalenderjaar
vastgestelde hoeveelheid CO2-emissies wordt betaald aan de verantwoordelijke Minister, zijnde de Minister van
Economische Zaken en Klimaat, en niet aan een andere minister. Een strikte toepassing
van de Invoeringswet Omgevingswet zou onredelijk zijn, waardoor artikel 1.3b valt
onder criterium b.
-
• Artikel 2.1a verduidelijkt dat de regels van hoofdstuk 2 van de Vangnetregeling ook
gelden als gemeenten de regels in het tijdelijke deel van het omgevingsplan vernummeren.
Dit voorkomt enerzijds dat discussie kan ontstaan over de geldigheid van die regels
na vernummering en anderzijds dat de betrokken gemeenten zich genoodzaakt zouden zien
met spoed zelf te voorzien in een vervangende regeling. Daarmee voldoet de wijziging
aan criterium b.
-
• Artikel 2.1b verduidelijkt een tweetal met elkaar samenhangende eisen die in artikel
22.27, onder f, onder 2° en 3°, van de bruidsschat worden gesteld aan vergunningvrije
erf- en perceelafscheidingen tussen de 1 en 2 m hoogte. De concrete aanleiding hiervoor
is dat in de praktijk blijkt dat de omschrijving van de (denkbeeldige) lijn waarachter
deze erf- en perceelafscheidingen vergunningvrij mogen worden opgericht in artikel
22.27, onder f, onder 3°, van de bruidsschat tot onduidelijkheid leidt. Hierdoor zouden
in sommige gevallen erf- en perceelafscheidingen onbedoeld als vergunningplichtig
kunnen worden aangemerkt. Hierdoor zou een onredelijke situatie ontstaan. Daarmee
voldoet de wijziging aan criterium b.
-
• Artikel 2.4a zorgt ervoor dat een informatieverplichting voor activiteiten op industrieterreinen
die al in de bruidsschat is opgenomen blijft gelden nadat gemeenten of provincies
hebben voorzien in geluidproductieplafonds voor een industrieterrein. Omdat een dergelijke
informatieverplichting niet gemist kan worden, bespaart dit de betrokken gemeenten
een aanvulling van de regels over activiteiten in hun omgevingsplan. Daarmee voldoet
de wijziging aan criterium a.
Er is in de regeling niet voorzien in overgangsrecht. Wat betreft de artikelen 1.3a,
2.1a en 2.1b is dit het geval omdat de artikelen slechts beogen te expliciteren wat
de bedoeling is geweest van de regelingen waar deze artikelen op aanhaken. Wat betreft
artikel 1.3b is dit het geval omdat het niet nodig is maatregelen te treffen voor
eventuele betalingen gedaan vóór het inwerkingtreden van dat artikel. Ministers zijn
onderdeel van dezelfde rechtspersoon en mocht de Minister van Infrastructuur en Waterstaat
een betaling ontvangen op grond van artikel 15.52 van de Wet milieubeheer, kan hij
deze betaling doen toekomen aan de Minister van Economische Zaken en Klimaat. Wat
betreft artikel 2.4a is het niet nodig te voorzien in overgangsrecht omdat de situatie
waar het artikel op doelt nog niet is voorgekomen.
6. Uitvoering, toezicht en handhaving
-
• Artikel 2.1a zorgt voor duidelijkheid voor burgers en bedrijven in gemeenten die hun
omgevingsplan hebben vernummerd of verletterd. Deze aanvulling komt ook de kwaliteit
van toezicht en handhaving op de andere bepalingen in hoofdstuk 2 van de Vangnetregeling
ten goede.
-
• Artikel 2.1b heeft gevolgen voor burgers en bedrijven die een erf- of perceelafscheiding
willen oprichten. Waar eerder de veronderstelling kon bestaan dat erf- en perceelafscheidingen
die aan bepaalde maatvoerings- en situeringseisen voldoen anders dan onder het voor
de Omgevingswet geldende recht vergunningplichtig zijn, wordt met de aanvulling duidelijk
dat dit niet het geval is. Dit kan ook leiden tot een verlichting van de uitvoeringslasten
voor bestuursorganen die eerder onbedoeld een vergunningplicht hebben verondersteld.
Deze aanvulling komt ook de kwaliteit van toezicht en handhaving op de naleving van
artikel 22.27, onder f, van de bruidsschat ten goede.
De andere artikelen zijn primair van belang voor bestuursorganen en dragen bij aan
de uitvoerbaarheid van het stelsel. Zij voorkomen discussies naar aanleiding van (vermeende)
onduidelijkheden of onvolkomenheden. De Vangnetregeling zal in het algemeen pas geraadpleegd
hoeven te worden op het moment dat een betrokkene zich beroept op de onvolkomenheid.
Anders dan de Omgevingsregeling wordt de Vangnetregeling niet elektronisch vormgegeven
volgens de standaarden voor omgevingsdocumenten die in de Regeling standaarden publicaties
Omgevingswet zijn aangewezen. Deze regeling wordt niet vastgesteld op grond van de
Omgevingswet, maar op grond van de Invoeringswet Omgevingswet, en valt niet onder
de Regeling standaarden publicaties Omgevingswet. De Vangnetregeling wordt dus ook
niet ontsloten via het Digitaal Stelsel Omgevingswet. Wel wordt door het Informatiepunt
Leefomgeving (IPLO) informatie verstrekt over de Vangnetregeling.
7. Financiële gevolgen
Artikel 1.3b heeft geen financiële gevolgen voor derden, maar zorgt voor ervoor dat
de betalingen binnenkomen bij de verantwoordelijke minister, conform de begroting.
Artikel 2.4a verlengt weliswaar de geldigheid van een regel die is gericht tot bedrijven
die activiteiten verrichten op een industrieterrein, maar als het Rijk dit niet zou
regelen, moet de gemeente het alsnog regelen op het moment dat de geluidproductieplafonds
voor een industrieterrein voor het eerst worden vastgesteld. Het materiële effect
is daarmee een besparing van de bestuurslasten bij het omzetten van de regels voor
de ca. 330 gezoneerde industrieterreinen in Nederland3, maar ten opzichte van de eerder berekende lasten van de invoering van het stelsel
van geluidproductieplafonds zijn deze verwaarloosbaar, in ieder geval kleiner dan
0,1 miljoen euro.
Geen van de andere artikelen heeft directe financiële gevolgen. De wijzigingen strekken
alleen tot verduidelijking van de oorspronkelijke bedoeling van de artikelen. De verduidelijkingen
verminderen de kennisnamekosten voor betrokkenen, maar daar staat tegenover de kennisname
van deze wijzigingsregeling.
8. Evaluatie
Er is geen aparte evaluatie van deze regeling voorzien. Binnen de processen die zijn
ingericht voor evaluatie van de Omgevingswet, waaronder de onafhankelijke Evaluatiecommissie
Omgevingswet, kan zo nodig wel aandacht worden besteed aan elementen van deze regeling.
9. Advies en consultatie
Conform de Code interbestuurlijke verhoudingen is een ontwerp van de regeling voorgelegd
aan de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG), de Unie van Waterschappen en het
Interprovinciaal Overleg. Van de VNG is een bestuurlijke reactie ontvangen.
Ten eerste vraagt de VNG via de IPLO-website goed te duiden wat de Vangnetregeling
betekent voor de uitvoeringspraktijk Er is behoefte aan informatie over de betekenis
van de regeling en wat gemeenten ermee moeten doen. Dit wordt onderschreven.
Daarnaast stelt de VNG dat de Vangnetregeling de omzetting van bruidsschat naar het
nieuwe deel van het omgevingsplan niet zou moeten compliceren of doorkruisen. Ze geeft
aan dat bijstellingen worden gedaan op artikelen in de bruidsschat omgevingsplan die
bij enkele gemeenten al zijn of worden gewijzigd. Naar aanleiding hiervan is artikel
2.1a verduidelijkt, zodat dit expliciet alleen geldt als bepalingen ongewijzigd zijn
vernummerd of verletterd. Van gemeenten wordt verwacht dat zij de bepalingen uit de
Vangnetregeling die betrekking hebben op de bruidsschat, voor zover die op hun grondgebied
materieel van betekenis zijn, overzetten naar het nieuwe deel van het omgevingsplan
op het moment dat zij de bruidsschat overzetten.
De VNG stelt verder dat de Vangnetregeling geen aanvullingen op de bruidsschat zou
moeten bevatten die niet in de bruidsschat zelf passen omdat gemeenten die niet kunnen
overzetten naar het nieuwe deel van het omgevingsplan. Dit principe wordt uiteraard
onderschreven. De VNG noemt daarbij echter het bestaande artikel 2.5 van de Vangnetregeling,
dat door deze regeling wordt gecorrigeerd, en dat vergt nuancering. Artikel 2.5 is
een aanvulling op artikel 22.278 van de bruidsschat omgevingsplan. Dat artikel is
een onderdeel van paragraaf § 22.5.1, dat vergunningplichten en beoordelingsregels
bevat die aansluiten op het tijdelijke deel van het omgevingsplan dat bestaat uit
bestemmingsplannen en andere besluiten op grond van de Wet ruimtelijke ordening. Die
paragraaf van de bruidsschat bevat uitsluitend een overgangsrechtelijke regeling die
uiteindelijk geen plaats hoeft te krijgen in het nieuwe deel van het omgevingsplan,
omdat het daar opgenomen overgangsrecht vanzelf uitwerkt op de dag dat de inhoud van
de bestemmingsplannen en andere besluiten op grond van de Wet ruimtelijke ordening
geheel is omgezet naar het nieuwe deel van het omgevingsplan. Er is dan ook geen aanleiding
om de regels uit die paragraaf over te zetten naar het nieuwe deel van het omgevingsplan.
Een gemeente kan dergelijk overgangsrecht laten staan in hoofdstuk 22 van het omgevingsplan
tot het is uitgewerkt. Als een gemeente er echter voor kiest deze overgangsrechtelijke
regels opnieuw vast te stellen, dan kan het overgangsrecht uit de bepaling in de Vangnetregeling
overgenomen worden als overgangsrecht in het nieuwe deel van het omgevingsplan. De
Omgevingswet staat daaraan niet in de weg. Ditzelfde geldt ook voor andere onderdelen
van de bruidsschat die slechts een overgangsrechtelijk karakter hebben, zoals artikel
22.33 van de bruidsschat omgevingsplan, dat wordt aangevuld via het bestaande artikel
2.2 van de Vangnetregeling.
Het Adviescollege toetsing regeldruk (ATR) heeft het dossier niet geselecteerd voor
een formeel advies, omdat het naar verwachting geen omvangrijke gevolgen voor de regeldruk
heeft.
Gezien het technische karakter van deze regeling is afgezien van internetconsultatie.
10. Overgangsrecht en inwerkingtreding
Deze regeling treedt in werking op 1 juni 2024. Er wordt afgeweken van de vaste verandermomenten
en de minimale invoeringstermijn omdat de regeling bedoeld is om spoedig problemen
die zich voordoen bij de invoering van de Omgevingswet op te lossen. Voor de meeste
onderwerpen geldt bovendien dat als ze niet spoedig worden opgelost dit kan leiden
tot aanmerkelijke ongewenste private of publieke nadelen. Er is niet gekozen voor
inwerkingtreding op de dag na publicatie omdat enkele artikelen een korte invoeringstermijn
vergen.
De nieuwe artikelen 1.3a, 2.1a en 2.1b evenals de wijzigingen aan artikelen 2.2 en
2.5 werken daarbij terug tot en met 1 januari 2024, de datum van inwerkingtreding
van de Omgevingswet en de bestaande Vangnetregeling. Er is gekozen voor terugwerkende
kracht omdat deze bepalingen een verduidelijking vormen van de beoogde regels. Als
niet voor inwerkingtreding met terugwerkende kracht gekozen zou worden, worden eventuele
geschillen die voor inwerkingtreding zijn ontstaan niet beslecht door deze regeling.
II. Artikelsgewijze toelichting
Onderdeel A
Aanvulling artikel 2.7 Invoeringswet Omgevingswet, specificering leidingen en hulpmiddelen
Met artikel 1.3a wordt verduidelijkt dat een uitzondering in het begrip ‘net op zee’
in artikel 15a van de Elektriciteitswet 1998 ziet op vergunningen die vóór 1 januari
2016 zijn verleend op grond van de Wet beheer rijkswaterstaatswerken of de Waterwet.
Dit begrip heeft in verband met het eigendom en beheer van elektriciteitsnetten een
specifieke betekenis in de Elektriciteitswet 1998.
De leidingen en daarmee verbonden hulpmiddelen ten behoeve van het transport van elektriciteit
die één of meer windparken op zee verbinden met het landelijk hoogspanningsnet die
tot 1 januari 2016 met een vergunning op grond van de Wet beheer rijkswaterstaatswerken
zijn aangelegd behoren niet tot het ‘net op zee’. Na deze datum zijn vergunningen
verstrekt met toepassing van de Wet windenergie op zee. De wijziging van artikel 15a
Elektriciteitswet 1998 bij artikel 2.7 van de Invoeringswet Omgevingswet houdt onvoldoende
rekening met de intrekking van de Wet beheer rijkswaterstaatswerken en het overgangsrecht
voor de vergunningen die op grond van die wet zijn verstrekt en het grotendeels vervallen
van de Waterwet. Artikel 1.3a verduidelijkt dat de uitzondering in het begrip ‘net
op zee’ in de Elektriciteitswet 1998 ziet op vergunningen die zijn verleend voor 1 januari
2016 op grond van de Wet beheer rijkswaterstaatswerken of op grond van de Waterwet.
Onderdeel B
Aanvulling artikel 2.45 Invoeringswet Omgevingswet, ontvanger vergoeding overschrijding
hoeveelheid emissies
Artikel 1.3b corrigeert de aanduiding van de minister in artikel 15.52 van de Wet
milieubeheer. Deze wijziging regelt dat de verschuldigde vergoeding voor het overschrijden
van voor een kalenderjaar vastgestelde hoeveelheid CO2-emissies door de minister die nu is belast met klimaatbeleid kan worden geïnd. Zo
worden de ontvangsten die krachtens de begrotingssystematiek van de Comptabiliteitswet
aan het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat worden toegerekend daadwerkelijk
op de rekeningen van dat ministerie gealloceerd.
Onderdeel C
Artikel 2.1a, geen rechtsgevolg vernummering bruidsschat
Na de invoering van de Omgevingswet bleek dat sommige gemeenten besloten om de regels
in het tijdelijke deel van het omgevingsplan te vernummeren of van hoofdstuk te veranderen,
zonder de regels inhoudelijk te wijzigen. De bedoeling is dat de aanvullingen op de
bruidsschat in de Vangnetregeling ook in die situaties blijven gelden. Om dit te expliciteren
is artikel 2.1a opgenomen in de Vangnetregeling Omgevingswet. Ook als artikelen zijn
vernummerd of als de bruidsschatartikelen gezamenlijk zijn verplaatst naar een ander
hoofdstuk blijven de aanvullingen uit de Vangnetregeling geldig voor het betreffende
omgevingsplan. Als de artikeltekst echter wordt gewijzigd, is de aanvulling van de
Vangnetregeling die betrekking heeft op dat artikel niet meer van toepassing.
Een voorbeeld van een omgevingsplanwijziging waarin de artikelen van de bruidsschat
van plaats zijn veranderd vormt het ontwerpbesluit van de gemeente Groningen dat op
10 januari 2024 is gepubliceerd.4 Deze omgevingsplanwijziging bevat de nieuwe hoofdstukken 2 tot en met 31. Om plek
te maken voor deze nieuwe hoofdstukken is de bruidsschat van hoofdstuk 22 naar hoofdstuk
32 verplaatst. Door artikel 2.1a van de Vangnetregeling blijven de aanvullingen van
hoofdstuk 2 van de Vangnetregeling van toepassing op de bruidsschatartikelen in hoofdstuk
32 van de omgevingsplanwijziging van de gemeente Groningen als het ontwerpplan wordt
vastgesteld.
Een voorbeeld van een omgevingsplan waarin de artikelen van de bruidsschat zijn gewijzigd
vormt het ontwerpbesluit van de gemeente Utrecht dat op 7 februari 2024 is gepubliceerd.5 Artikelen in de bruidsschat met betrekking tot vergunningvrije bouwwerken zijn daar
bijvoorbeeld verwijderd uit hoofdstuk 22 en gedeeltelijk overgenomen in het nieuwe
hoofdstuk 4 van het omgevingsplan. Omdat de artikelen echter niet gelijkluidend zijn
overgenomen in het nieuwe deel van het omgevingsplan, zijn de aanvullingen uit de
Vangnetregeling niet meer van toepassing als deze omgevingsplanwijziging wordt vastgesteld.
Daarnaast is er in dit geval geen sprake meer van artikelen in de bruidsschat, maar
is er sprake van artikelen in het nieuwe deel van het omgevingsplan. Ook daarom zijn
de aanvullingen uit de Vangnetregeling niet meer van toepassing.
Artikel 2.1b, aanvulling op artikel 22.27 bruidsschat
Deze aanvulling op artikel 22.27 van de bruidsschat strekt tot verduidelijking van
de eisen die voor de situering van vergunningvrije erf- en perceelafscheidingen onder
f, onder 2 en 3, van dat artikel zijn gesteld.
Artikel 22.26 van de bruidsschat bevat het verbod om zonder omgevingsvergunning een
bouwactiviteit te verrichten en het te bouwen bouwwerk in stand te houden en te gebruiken.
Artikel 22.27 van de bruidsschat wijst een aantal bouwwerken aan waarop dat verbod
niet van toepassing is. Daarbij gaat het onder andere om erf- en perceelafscheidingen
(artikel 22.27, onder f van de bruidsschat). Deze zijn vergunningvrij als aan een
aantal eisen wordt voldaan. Het gaat hier onder meer om de in artikel 22.27, onder
f, onder 2, van de bruidsschat gestelde eis dat de afscheiding moet zijn geplaatst
op een erf of perceel waarop al een gebouw staat waarmee de afscheiding in functionele
relatie staat en de in artikel 22.27, onder f, onder 3, van de bruidsschat gestelde
situeringseis voor de ligging van de (denkbeeldige) lijn waarachter vergunningvrije
erf- en perceelafscheidingen moeten zijn gelegen.
Met de regeling in de bruidsschat over deze vergunningvrije erf- en perceelafscheidingen
(hoger dan 1 m, niet hoger dan 2 m) is een beleidsneutrale omzetting van artikel 2,
onder 12, van bijlage II bij het Besluit omgevingsrecht (Bor) beoogd. Daarbij is met
de in artikel 22.27, onder f, onder 3, van de bruidsschat gestelde situeringseis in
een vervangende regeling voorzien voor de situeringseisen ‘achter de voorgevelrooilijn’
en ‘op meer dan 1 m van openbaar toegankelijk gebied’ zoals die voorheen in artikel
2, onder 12, onder b, onder 2 en 3, van bijlage II bij het Bor waren gesteld. De lijn
waarachter erf- en perceelafscheidingen met een hoogte van 1 tot 2 m vergunningvrij
kunnen worden opgericht is in artikel 22.27, onder f, onder 3, van de bruidsschat
omschreven als ‘de lijn die langs de voorkant van dat gebouw evenwijdig loopt met
het aangrenzend openbaar toegankelijk gebied’. Inmiddels is gebleken dat deze nieuwe
omschrijving van de lijn in de praktijk tot verwarring leidt, met name als het gaat
om het verloop van de lijn aan de zijkant en vervolgens aan de achterkant van het
gebouw. Onvoldoende wordt herkend dat met de omschrijving van de lijn geen wijzigingen
ten opzichte van de regeling onder het Bor zijn beoogd en wordt soms ten onrechte
een vergunningplicht verondersteld. Om hierover duidelijkheid te bieden wordt de omschrijving
van de lijn nader aangevuld, waarbij zoveel mogelijk wordt aangesloten bij de begripsomschrijving
van ‘achtererfgebied’. De methodiek om de ligging van het achtererfgebied te bepalen
is namelijk dezelfde als de methodiek voor het bepalen van de ligging van de in artikel
22.27, onder f, onder 3, van de bruidsschat bedoelde lijn. Met de toevoegingen ‘vanaf
daar’ in samenhang met ‘zonder het hoofdgebouw te doorkruisen of in het gebouwerf
achter het hoofdgebouw te komen’ wordt buiten twijfel gesteld dat de lijn bij bijvoorbeeld
hoekwoningen eerst langs de voorgevel van het gebouw loopt en vervolgens langs de
zijgevel mee de hoek om loopt. In verband met de verduidelijking van de ligging van
de lijn wordt artikel 22.27, onder f, onder 2 en 3, van de bruidsschat verder aangevuld
wat betreft de aard van het gebouw waarmee de erf- of perceelafscheiding in functionele
relatie moet staan. Tot uitdrukking wordt gebracht dat het hierbij moet gaan om een
hoofdgebouw. Hieronder moet op grond van artikel 1.1, eerste lid, van de bruidsschat
worden verstaan een hoofdgebouw zoals gedefinieerd in bijlage I bij het Besluit bouwwerken
leefomgeving. Weliswaar is de eis dat sprake moet zijn van een hoofdgebouw – en dus
niet alleen ‘een gebouw’ – naar de letter een wijziging ten opzichte van de regeling
in artikel 2, onder 12, van bijlage II bij het Bor, die ook uitging van de koppeling
aan een gebouw. Materieel gold de eis dat sprake moet zijn van een hoofdgebouw echter
ook al onder dat regime. Toen vloeide die eis impliciet voort uit de begripsomschrijving
van ‘erf’ en de koppeling aan de ligging achter de voorgevelrooilijn zoals die waren
opgenomen in die regeling.
Onderdelen D en F
Artikelen 2.2 en 2.5 Vangnetregeling Omgevingswet, correctie artikelverwijzing
In artikelen 2.2 en 2.5 werd per abuis verwezen naar artikel 3.8 eerste lid, onder
e, van de Wet ruimtelijke ordening, in plaats van artikel 3.8, eerste lid, onder d,
van de Wet ruimtelijke ordening. Artikel 3.8, eerste lid, onder e, van de Wet ruimtelijke
ordening is bij invoering van de Wet elektronische publicaties op 1 april 2021 verletterd
tot onderdeel d.
Onderdeel E
Artikel 2.4a, aanvulling op artikel 22.61a bruidsschat
In verschillende artikelen van de bruidsschat, zoals bijvoorbeeld artikel 22.71, is
bepaald dat die gelden voor activiteiten die worden verricht op een gezoneerd industrieterrein
of op een industrieterrein waarvoor geluidproductieplafonds als omgevingswaarden zijn
vastgesteld. Dat geldt echter niet voor artikel 22.61a van de bruidsschat, ingevoegd
door het Verzamelbesluit Omgevingswet 2022, over het verstrekken van gegevens en bescheiden
bij het beginnen of wijzigen van activiteiten. Ingevolge het eerste lid geldt de informatieplicht
alleen voor een activiteit die wordt verricht op een gezoneerd industrieterrein. De
informatieplicht geldt niet voor een activiteit op een industrieterrein waarvoor geluidproductieplafonds
als omgevingswaarden zijn vastgesteld.
Dit heeft als gevolg dat de in artikel 22.61a van de bruidsschat geregelde informatieplicht
voor bedrijven vervalt op het moment waarop voor een aanwezig industrieterrein, met
toepassing van paragraaf 12.1.1 van het Besluit kwaliteit leefomgeving (Bkl), de eerste
geluidproductieplafonds als omgevingswaarden worden vastgesteld. De gemeente kan uiteraard
op dat moment bij omgevingsplan eigen regels met informatieplichten stellen, maar
een impliciete verplichting daartoe zou een onbedoelde belemmering kunnen vormen voor
die eerste vaststelling van de geluidproductieplafonds. Met artikel 2.4a van de Vangnetregeling
wordt deze belemmering weggenomen. Zolang de bruidsschat geldt voor de locatie van
het industrieterrein, blijft de informatieplicht als bedoeld in artikel 22.61a van
de bruidsschat gelden, ook als voor een bestaand industrieterrein geluidproductieplafonds
als omgevingswaarden zijn vastgesteld.
Met artikel 12.2a, eerste lid, Bkl, ingevoegd door het Verzamelbesluit Omgevingswet
2023, is een vergelijkbare belemmering weggenomen die artikel 5.78f Bkl had kunnen
vormen. In het eerste lid van dat artikel is bepaald dat artikel 5.78f niet hoeft
te worden toegepast zolang de eerste geluidproductieplafonds, die zijn vastgesteld
met toepassing van artikel 12.2 Bkl, van kracht zijn, tot uiterlijk het tijdstip bedoeld
in artikel 22.6, derde lid, van de Omgevingswet waarvoor alsnog met toepassing van
artikel 5.78f Bkl regels worden opgenomen in het niet-tijdelijk deel van het omgevingsplan.
Voor de informatieplicht als bedoeld in artikel 22.61a van de bruidsschat is zo’n
beperking niet nodig, aangezien ook dit artikel vervalt op het moment dat voor de
locatie van het industrieterrein alsnog toepassing wordt gegeven aan artikel 5.78f
Bkl. Het ligt wel voor de hand om dan ook een informatieplicht in (het niet-tijdelijk
deel van) het omgevingsplan op te nemen, die afgestemd kan worden op de specifieke
informatiebehoefte van de gemeente.
Onderdeel G
Artikel 7.1a, vervallen bij inwerkingtreding Energiewet
Met artikel 7.1a wordt geregeld dat artikel 1.3a van de Vangnetregeling vervalt indien
artikel 3.82 van de Energiewet in werking treedt. De Energiewet vervangt die de Elektriciteitswet
1998. Artikel 3.82 van de Energiewet regelt iets vergelijkbaars met hetgeen dat in
artikel 15a van de Elektriciteitswet 1998 wordt geregeld. De Energiewet bevat niet
de fout die artikel 1.3a corrigeert.
De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,
H.M. de Jonge