Regeling van de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit van 22 december 2022, nr. WJZ/ 22522544, tot wijziging van de Regeling diergeneeskundigen in verband met de verlenging van de vrijstelling met betrekking tot het verwijderen van de achterste teen bij de hanen en van de vrijstelling met betrekking tot het handmatig merken van varkens

De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit,

Gelet op de artikelen 7.5, eerste lid, en 10.1, eerste lid, van de Wet dieren;

Besluit:

ARTIKEL I

De Regeling diergeneeskundigen wordt als volgt gewijzigd:

A

In artikel 7.2, eerste lid, wordt ‘1 januari 2023’ vervangen door ‘1 januari 2024’.

B

In artikel 7.6 wordt ‘1 januari 2023’ vervangen door ‘1 juli 2025’.

ARTIKEL II

Deze regeling treedt in werking met ingang van 1 januari 2023.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

’s-Gravenhage, 22 december 2022

De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, P. Adema

TOELICHTING

Deze regeling voorziet in de verlenging van twee tijdelijke vrijstellingen:

  • 1. De vrijstelling van het verbod op het verrichten van de ingreep van het verwijderen van een deel van de achterste teen bij hanen bestemd voor de fokkerij in de vleesvermeerderingssector.

  • 2. De vrijstelling van het verbod op het klopmerken bij varkens bestemd voor de slacht in Duitsland.

Dierwaardige veehouderij en amendement artikel 2.1 Wet dieren

De verlenging van deze twee vrijstellingen heeft plaats terwijl er twee belangrijke ontwikkelingen gaande zijn. Allereerst het op 11 mei 2021 door de Tweede Kamer aangenomen amendement van het lid Vestering op artikel 2.1 van de Wet dieren (Kamerstukken II 2020/21, 35 398, nr. 23). Ten tweede wordt er gewerkt aan de ontwikkeling naar een dierwaardige veehouderij die aansluit bij de zienswijze van de Raad voor Dierenaangelegenheden (RDA) waarin de zes leidende principes voor een dierwaardige veehouderij uiteengezet worden. Bij brief van 4 november 2022 is de Tweede Kamer (Kamerstukken II 2022/23 28 286, nr. 1265) geïnformeerd over hoe met zowel het amendement als de ontwikkeling naar een dierwaardige veehouderij zal worden omgegaan. Ten aanzien van het toestaan van ingrepen is aangegeven dat het voornemen bestaat de beoogde effecten van het amendement te bereiken via artikel 2.8 van de Wet dieren. De aangewezen ingrepen zullen worden heroverwogen, gericht op het uitfaseren of het maximaal inperken van de toegestane fysieke ingrepen die dienen om dieren aan te passen aan het betreffende houderijsysteem. Ook de twee ingrepen waar het hier om gaat worden heroverwogen, al is het nu nodig om de twee vrijstellingen te verlengen en zo nadelige gevolgen van het verbod op de beide ingrepen per 1 januari 2023, te voorkomen.

Verbod op behandeling achterste teen

Het verwijderen van een deel van de achterste teen van hanen bestemd voor de fokkerij, waarvan de nakomelingen gewoonlijk worden gehouden voor menselijke consumptie, is een ingreep die al geruime tijd wordt toegepast in de pluimveehouderij. De ingreep wordt uitgevoerd om te voorkomen dat de haan met de nagels van zijn achterste tenen de hen beschadigt bij het treden van de hen. De hen kan daardoor ernstige huid- en veerbeschadigingen op lopen.

Met de vaststelling van het Besluit diergeneeskundigen is destijds voorzien in de uitfasering van de ingreep per 1 september 2021. Met het oog op de voorziene uitfasering van ingrepen in voornoemd besluit, is destijds met de Stuurgroep Ingrepen Pluimvee afgesproken om de voortgang van de maatregelen om te komen tot het verantwoord stoppen, steeds te evalueren. Ter uitvoering van de motie Geurts/Dik-Faber van 6 november 2013 (Kamerstukken II 2013/14, 31 389, nr. 138) heeft er in 2017 een eerste evaluatie plaatsgevonden of het stoppen van ingrepen op een verantwoorde manier kan gebeuren. Wageningen Livestock Research (WLR) heeft in 2017, in opdracht van de Stuurgroep Ingrepen Pluimvee, een wetenschappelijke rapportage uitgebracht waarin de laatste stand van zaken met betrekking tot het achterwege laten van ingrepen bij pluimvee wordt weergegeven. Op basis van deze rapportage en andere onderzoeken die de laatste jaren zijn uitgevoerd is de Stuurgroep Ingrepen Pluimvee gekomen tot een evaluatie als hiervoor bedoeld en heeft zij de resultaten van deze evaluatie aangeboden. De Tweede Kamer is hierover geïnformeerd bij brief van 5 juni 2018 (Kamerstukken II 2017/18, 28 286, nr. 983). De ingreep van verwijdering van een deel van de achterste teen bij hanen komt ook aan de orde in het rapport van WLR en in het advies van de Stuurgroep Ingrepen Pluimvee. In beide stukken wordt geconcludeerd dat het achterwege laten van het verwijderen van een deel van de achterste teen bij vaderdieren in de vermeerderingssector op dat moment nog niet op een verantwoorde manier kan gebeuren. Aangezien het verbod op de ingreep pas 1 september 2021 in zou gaan, is toentertijd niet tot uitstel van het verbod besloten.

De Stuurgroep Ingrepen Pluimvee heeft sindsdien vervolgonderzoeken laten uitvoeren en heeft begin 2021 opnieuw een evaluatie uitgevoerd op basis van de laatste onderzoeksresultaten. Uitgangspunt bij de evaluatie van de noodzaak van de ingreep is of de ingreep uit oogpunt van het welzijn van de dieren verantwoord achterwege gelaten kan worden. Daarbij is een afweging aan de orde tussen enerzijds de gevolgen voor het welzijn van de dieren bij het achterwege laten van de ingreep, dit betreft zowel de hennen als de hanen, en anderzijds de gevolgen voor het welzijn van de dieren bij het toepassen van de ingreep, dit betreft dan de hanen. Uit de evaluatie kwam naar voren dat het achterwege laten van de ingreep nog niet verantwoord kan gebeuren.

Het onderzoek liet zien dat er voor moederdieren van reguliere vleeskuikenouderdieren in de vleesvermeerdering een groot risico is op ernstige welzijnsaantasting bij het paren indien de achterste tenen van de hanen intact zouden blijven. De welzijnsaantasting betreft forse beschadigingen van de rug en/of dijen van de hennen en verhoogde uitval door ziekte als gevolg daarvan. Bij vleeskuikenouderdieren van twee trager groeiende vleeskuikenkoppels daarentegen, waren de onderzoeksresultaten positief. Om de eerste uitkomsten voor alle gebruikte rassen te kunnen bevestigen werd aangegeven dat meer praktijkkoppels van trager groeiende rassen gevolgd moeten worden. De Stuurgroep Ingrepen Pluimvee concludeerde dan ook dat er voor de gehele groep hanen bestemd voor de fokkerij in de vleesvermeerderingssector verder onderzoek nodig was naar de voorwaarden en omstandigheden die nodig zijn voor het succesvol onbehandeld laten van deze dieren en daarmee voor een verantwoorde ingroei naar een verbod van de ingreep. Het advies van de Stuurgroep was, op basis van deze resultaten, de vrijstelling te verlengen met 5 jaar tot 1 september 2026.

Vanwege het op 11 mei 2021 door de Tweede Kamer aangenomen amendement op artikel 2.1 van de Wet dieren van het lid Vestering (Kamerstukken II 2020/21, 35 398, nr. 23) en het niet vooruit willen lopen op de uitkomsten van de analyse en de richting die de Tweede Kamer hieraan zou willen geven is in september 2021 gekozen voor het afwijken van het advies van de Stuurgroep en een tijdelijke vrijstelling van het verbod tot 1 januari 2023 te verlenen (Stcrt. 2021, 39584).

Verlengingsduur van de vrijstelling

De Stuurgroep Ingrepen Pluimvee heeft vervolgonderzoek ingezet bij 19 koppels met aangepast management. Deze koppels worden gedurende de hele periode op vaste momenten gemonitord. De looptijd van het onderzoek is, gelet op de periode dat de koppels gemonitord worden en het feit dat niet alle koppels op een tegelijk moment met onbehandelde hanen zijn opgezet, zo’n twee jaar. De resultaten komen eind 2023 beschikbaar. De Stuurgroep concludeert nu de nieuwe onderzoeksresultaten nog niet beschikbaar zijn dat het voorshands niet verantwoord is om het verbod op de ingreep van het verwijderen van het achterste deel van de teen van de haan in te laten gaan. Het advies luidt dan ook het verbod uit te stellen tot 1 juli 2025. Uitgaande van positieve resultaten van het huidige onderzoek is er tijd nodig voor alle houders om het benodigde aangepaste management te implementeren. De stuurgroep zal het eerste kwartaal 2024 een tussentijdse evaluatie uitvoeren en tussentijds advies uitbrengen om te bepalen wat de stappen zijn om 1 juli 2025 verantwoord met de ingreep te kunnen stoppen.

Bij brief van 4 november 2022 is de Tweede Kamer medegedeeld dat het voornemen bestaat de beoogde effecten van het hiervoor aangehaalde amendement van het lid Vestering op artikel 2.1 van de Wet dieren, te bereiken via de artikelen 2.2 en 2.8. Daarbij is tevens aangegeven dat, in het kader van het convenant dierwaardige veehouderij, de aangewezen ingrepen zullen worden heroverwogen, gericht op het uitfaseren of maximaal inperken van de resterende fysieke ingrepen die dienen om dieren aan te passen aan het houderijsysteem.

De Stuurgroep Ingrepen Pluimvee werkt, met het lopende onderzoek naar het verantwoord uitfaseren van de ingreep aan de achterste teen van de haan en het zorgvuldig inrichten van een overgangstermijn, aan het mogelijk maken van deze heroverweging. De evaluatie en het advies dat de Stuurgroep in het eerste kwartaal van 2024 zal geven zal worden meegenomen in de heroverweging. Voor nu zal daarom het advies van de Stuurgroep worden overgenomen en zal de vrijstelling worden verlengd tot 1 juli 2025.

Verbod op handmatig merken van varkens

Achtergrond en inhoud van de vrijstelling

Sinds 1 januari 2018 is het verboden om varkens handmatig te merken (Stb. 2014, 162). Van dat verbod geldt sinds 1 januari 2018 (Stcrt. 2019, 23414) een vrijstelling voor het handmatig identificeren van slachtvarkens met een merk, voor zover het slachtvarkens betreft met een gewicht van ten minste 50 kg en de slachtvarkens rechtstreeks van een bedrijf, niet zijnde een verzamelcentrum, naar een slachthuis in Duitsland worden afgevoerd.

In Nederland moeten varkens op grond van regelgeving bestemd voor de slacht in een Nederlands slachthuis, voorzien zijn van twee merken. Dit betreft het identificatiemerk (het oormerk) en een slachtmerk (slachtblik) of gebruiksmerk. De eerdere mogelijkheid om handmatig of pneumatisch te merken is destijds opgenomen vanwege het feit dat de slachtvarkens met een gewicht van ten minste 50 kg bij aankomst op de Duitse slachterijen alsnog werden voorzien van een klopmerk, ondanks dat bij de dieren in Nederland een slachtblik was aangebracht. Het klopmerk wordt door de Duitse slachthuizen geëist om de logistieke afhandeling van de varkens goed te kunnen borgen.

In Nederland geldt sinds kort (Stcrt 2022 11474) dat het slachtmerk of gebruiksmerk niet van toepassing is op slachtvarkens die van een inrichting rechtstreeks naar een inrichting buiten Nederland worden verplaatst (artikel 5b.30, vierde lid, Regeling houders van dieren). Dat betekent dat die varkens alleen worden voorzien van een oormerk. In Duitsland echter wordt nog altijd het klopmerk vereist. Wanneer de varkens in Nederland niet zouden worden geklopmerkt, zou dat in Duitsland alsnog gebeuren. Deze huidige situatie is voor nu een gegeven, zodat deze ingreep vanuit het belang van de intrinsieke waarde van de dieren bezien voor dit moment kan worden beschouwd als redelijkerwijs noodzakelijk.

Verlengingsduur van de vrijstelling

Bij de totstandkoming van de vrijstelling op het handmatig merken van varkens (Stcrt. 2019, 23414) is bepaald dat de vrijstelling op 1 januari 2023 afloopt. Bij het bepalen van die einddatum is toen rekening gehouden met de doorlooptijd van de ontwikkeling en het op de markt brengen van een product als het elektronisch oormerk. De verwachting was dat als de vrijstelling verloopt er een elektronisch oormerk operationeel zou zijn die het mogelijk zou maken dat er kan worden afgezien van het aanbrengen van het klopmerk bij varkens bestemd voor een slachthuis in Duitsland.

Dat elektronisch oormerk is echter niet per 1 januari 2023 operationeel. Tegelijkertijd is de situatie in Duitsland ook niet gewijzigd, in Duitse slachterijen wordt nog steeds het klopmerk vereist.

De vrijstelling wordt daarom verlengd. Daarvoor is gekozen voor een periode van één jaar, dus tot 1 januari 2024. De inzet is er op gericht dat in die periode een elektronisch oormerk operationeel is dat het klopmerken overbodig maakt ofwel dat de logistiek bij Duitse slachthuizen zo is ingericht dat de dieren niet langer in Nederland hoeven te worden geklopmerkt om in Duitsland geslacht te worden.

Grondslag vrijstelling

De vrijstellingen zijn gebaseerd op artikel 10.1, eerste lid, van de Wet dieren. Dat artikel voorziet in de mogelijkheid om een vrijstelling te verlenen van het bepaalde bij of krachtens de Wet dieren, voor zover het belang van de gezondheid van de mens, dieren of planten, het belang van het welzijn van dieren of het belang van het milieu zich daartegen niet verzetten. De genoemde belangen, met name het belang van de gezondheid en het welzijn van de dieren, verzetten zich niet tegen het verlengen van de vrijstellingen. Het niet verlengen van de tijdelijke vrijstelling van het verbod op de behandeling van de achterste teen van hanen zou welzijns- en gezondheidsproblemen geven bij de hennen. Het niet verlengen van de vrijstelling op het verbod van klopmerken zou weliswaar tot gevolg hebben dat klopmerken in Nederland ook in deze situatie niet meer is toegestaan, maar dit laat onverlet dat de varkens hoe dan ook een klopmerk moeten krijgen in Duitsland. Vanuit welzijnsoogpunt maakt het geen verschil of dat klopmerk in Nederland of in Duitsland wordt aangebracht. In zoverre verzet het belang van de gezondheid en het welzijn van dieren zich niet tegen deze verlenging van de vrijstelling.

Uitvoering en handhaving

De Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) is belast met het toezicht op de naleving van onderhavige vrijstellingen en de daaraan gekoppelde voorwaarden. Bij het opstellen van deze regeling is de NVWA betrokken. De regeling zorgt voor een wetstechnische wijziging die geringe effecten op de bestaande uitvoering en handhaving heeft.

Regeldruk

Deze wijzigingsregeling heeft, behoudens kennisnamekosten, geen gevolgen voor de regeldruk.

Inwerkingtreding

De regeling treedt in werking met ingang van 1 januari 2023 en sluit daarmee aan bij een vast verandermoment. Afgeweken wordt daarbij van de minimuminvoeringstermijn, die twee maanden bedraagt. De afwijking is nodig om aanmerkelijke ongewenste nadelen voor de doelgroep te voorkomen.

De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, P. Adema

Naar boven