Regeling van de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit van 26 april 2019, nr. WJZ/ 19052415, tot wijziging van de Regeling diergeneeskundigen (vrijstelling ingrepen varkens, pluimvee en runderen)

De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit,

Gelet op de artikelen 7.5, eerste lid, en 10.1, eerste lid, van de Wet dieren;

Besluit:

ARTIKEL I

De Regeling diergeneeskundigen wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 7.2 komt te luiden:

Artikel 7.2 Vrijstelling handmatig identificeren varkens met een merk

  • 1. Van het verbod, bedoeld in artikel 2.8, eerste lid, van de wet en in afwijking van artikel 8, vierde lid, van de Regeling identificatie en registratie van dieren wordt tot 1 januari 2023 vrijstelling verleend voor het handmatig identificeren van slachtvarkens met een merk, voor zover het slachtvarkens betreft met een gewicht van ten minste 50 kg en de slachtvarkens rechtstreeks van een bedrijf, niet zijnde een verzamelcentrum, naar een slachthuis in Duitsland worden afgevoerd.

  • 2. Het handmatig identificeren, bedoeld in het eerste lid, voldoet aan de volgende eisen:

    • a. het merk wordt op een van de schouders van het slachtvarken aangebracht in de kleuren zwart of groen op een zodanige wijze dat de tekens goed leesbaar blijven;

    • b. het merk wordt aangebracht door middel van een instrument, bestaande uit een steel met daaraan gekoppeld een plaat waarop maximaal twee rijen van vijf posities voor tekens opgenomen kunnen worden om het dier te identificeren, waarbij de afmeting van een teken maximaal 30 mm hoog is en 15 mm breed en de pinlengte voor de tekens maximaal 12 mm lang is;

    • c. het merk bestaat uit het UBN van het bedrijf waarvan het varken voor de slacht wordt afgevoerd, en

    • d. de ruimte die het merk openlaat mag gebruikt worden voor alfanumerieke tekens, met uitzondering van de tekens o en l.

  • 3. Het merk wordt door middel van een slag op het varken aangebracht op een wijze dat het welzijn van het varken niet meer wordt geschaad dan redelijkerwijs noodzakelijk is voor het leesbaar aanbrengen van het merk.

B

Na artikel 7.2 wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 7.3 Vrijstelling snavelbehandeling pluimvee

  • 1. Van het verbod, bedoeld in artikel 2.8, eerste lid, van de wet en voor zover wordt voldaan aan artikel 2.7, eerste lid, van het besluit, wordt tot 1 januari 2019 vrijstelling verleend voor het verkorten van de boven- of ondersnavel bij kalkoenen en kippen, mits:

    • a. de ingreep is verricht wanneer het dier jonger is dan tien dagen;

    • b. de ingreep dient ter voorkoming van pikkerij en kannibalisme;

    • c. het dier gehouden wordt of aantoonbaar bestemd is om te worden gehouden in een huisvestingssysteem waarin de kippen of kalkoenen zich vrijelijk over de vloer van de stal of op en naar verschillende niveaus van de stal kunnen bewegen of in een aangepast kooihuisvestingssysteem, en

    • d. gebruik gemaakt wordt van de infraroodmethode om de snavels te verkorten, met uitzondering van de gevallen waarin het dier is geïmporteerd en waarvan in het land van herkomst de snavel niet is verkort of het dier nakomeling is van een jong moederdier.

  • 2. In afwijking van het eerste lid, aanhef, geldt de vrijstelling voor dieren die dienen als legouderdieren, (over)grootouderdieren, moederdieren van trager groeiende vleeskuikens, vaderdieren uit de vermeerderingssector, eendagskuikens van kippen bestemd voor de export of kalkoenen, tot 1 september 2023.

  • 3. In afwijking van het eerste lid, aanhef, geldt de vrijstelling voor pluimvee dat op moment van inwerkingtreding van deze regeling wordt gehouden in verandastallen met geïntegreerde plastic voerpannen, tot 1 januari 2027.

C

Na artikel 7.3 wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 7.4 Vrijstelling vriesbranden runderen

  • 1. Van het verbod, bedoeld in artikel 2.8, eerste lid, van de wet en artikel 2.7, tweede lid, van het besluit wordt, voor zover aan het eerste lid van laatstbedoeld artikel wordt voldaan, aan de houder van runderen vrijstelling verleend voor het verrichten van de ingreep, bedoeld in artikel 2.6, onderdeel d, van het besluit bij runderen, naast de bij of krachtens enig ander wettelijk voorschrift voorgeschreven of toegestane identificatie-ingrepen.

  • 2. De houder van de runderen is slechts vrijgesteld indien de ingreep vóór 1 juni 2019 deel uitmaakte van zijn bedrijfsvoering en hij zich daartoe vóór 1 augustus 2019 bij de minister aanmeldt met gebruikmaking van een door de minister beschikbaar gesteld middel.

  • 3. De vrijstelling heeft betrekking op de door de houder op zijn bedrijf, met het daaraan toegewezen UBN, gehouden runderen.

  • 4. De vrijstelling vervalt bij overdracht of een andere wijziging in de juridische vorm of structuur van het bedrijf.

  • 5. De vrijstelling geldt tot 1 januari 2023.

ARTIKEL II

Deze regeling treedt in werking met ingang van 1 juni 2019 en zij werkt voor wat betreft artikel I, onderdeel A, terug tot en met 1 januari 2018 en voor wat betreft artikel I, onderdeel B, tot en met 1 september 2018.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

's-Gravenhage, 26 april 2019

De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, C.J. Schouten

TOELICHTING

Deze regeling voorziet in tijdelijke vrijstellingen van het verbod op het verrichten van het handmatig merken van varkens (klopmerken), het verbod op het verrichten van de ingreep van het verkorten van de boven- of ondersnavel bij pluimvee (snavelbehandeling) en het verbod op het verrichten van de ingreep vriesbranden (koudmerken) bij runderen. Wat betreft het verbod op het klopmerken van varkens, is gebleken dat bij slachtvarkens die zijn bestemd voor de slacht in Duitsland aldaar een extra identificatie-ingreep wordt aangebracht omdat de varkens niet zijn voorzien van een klopmerk. Het verrichten van een extra ingreep is onwenselijk. Ten aanzien van de snavelbehandeling bij pluimvee is vastgesteld dat voor een verantwoorde ingroei naar het aanstaande verbod meer tijd nodig is. Wat betreft het vriesbranden is de motie Heerema1 aanleiding voor de vrijstelling.

Verbod op handmatig merken van varkens

Op grond van de Regeling identificatie en registratie van dieren moeten varkens die ten behoeve van de slacht worden afgevoerd, voorzien zijn van twee merken. Dit betreft het identificatiemerk (het oormerk) en een slachtmerk (slachtblik) of gebruiksmerk. Sinds 2014 is het volgens genoemde regeling toegestaan slachtvarkens, met bestemming Duitsland, pneumatisch of handmatig te voorzien van een klopmerk in plaats van een slachtblik, als identificatiemiddel voor de slacht. In de praktijk worden de dieren overigens alleen handmatig voorzien van een klopmerk. De mogelijkheid om handmatig of pneumatisch te merken is destijds opgenomen vanwege het feit dat de slachtvarkens met een gewicht van ten minste 50 kg bij aankomst op de Duitse slachterijen alsnog werden voorzien van een klopmerk, ondanks dat bij de dieren in Nederland een slachtblik was aangebracht. Het klopmerk wordt door de Duitse slachthuizen geëist om de logistieke afhandeling van de varkens goed te kunnen borgen. Deze situatie, het verrichten van een derde identificatie-ingreep bij een dier, werd onwenselijk geacht gezien het in Nederland aanvaardbaar geachte maximum van twee identificatie-ingrepen per dier.

Om de aansluiting met de Regeling identificatie en registratie van dieren te behouden is gekozen voor de formulering ‘het handmatig identificeren met een merk’ als omschrijving van het klopmerken. Daarmee is ook de handhaafbaarheid van het artikel gediend. Het merken vindt plaats met een instrument dat bestaat uit een steel waaraan een blok is gekoppeld met daarop de merktekens waarmee het varken wordt geïdentificeerd. Het aantal merktekens bedraagt maximaal 10 op basis van 2 rijen met elk 5 tekens. De pinlengte waarmee een teken is opgebouwd bedraagt maximaal 12 mm. Het merk bevat minimaal het UBN van het bedrijf waarvan het varken voor de slacht wordt afgevoerd. De ruimte die het merk nog openlaat mag gebruikt worden voor alfanumerieke tekens, met uitzondering van de tekens o en l, waarin nog extra informatie voor het slachthuis kan worden opgenomen, bijvoorbeeld of het een zeug of een beer betreft of informatie over uit welke afdeling of stal de varkens komen. Het UBN, niet voorafgaand door voorloopnullen, dient aaneensluitend in het merkblok opgenomen te worden.

Als onderdeel van de uitfasering van ingrepen in de dierhouderij, is het pneumatisch of handmatig merken van varkens, in artikel 2.6 van het Besluit diergeneeskundigen eerder aangewezen als één van de toegestane ingrepen ter identificatie, met ingang van 1 januari 2018 vervallen. Identificatie door middel van een klopmerk blijft echter een vereiste voor slachtvarkens die in Duitsland ter slacht worden aangevoerd. Door de sector ontplooide initiatieven gericht op de ontwikkeling en het gebruik van een elektronisch oormerk dat ook voor de Duitse afnemers kan dienen als een aanvaardbaar alternatief voor het klopmerk, hebben nog niet geleid tot een operationeel merk. Naar verwachting zal dit nog enkele jaren op zich laten wachten.

Om enerzijds te voorkomen dat in de praktijk een derde-identificatiemerk wordt aangebracht bij slachtvarkens die zijn bestemd voor de slacht in Duitsland en anderzijds tijd te geven aan de onder handen zijnde ontwikkeling van een alternatief elektronisch oormerk, wordt voorzien in een tijdelijke vrijstelling van het verbod op het klopmerken bij varkens die worden afgevoerd ten behoeve van de slacht in Duitsland. De vrijstelling is gericht op slachtvarkens van 50 kg of meer die rechtstreeks worden vervoerd naar een Duits slachthuis. Doorslaggevend voor de toepasselijkheid van deze vrijstelling is of de dieren worden afgevoerd ten behoeve van de slacht in Duitsland. In de uitzonderlijke situatie dat een dier voor of tijdens de certificering voor export uiteindelijk niet geschikt geacht wordt, is deze vrijstelling van toepassing. Alleen zo wordt geborgd dat bij deze categorie varkens slechts twee merken ter identificatie worden aangebracht.

Bij het bepalen van de einddatum van 1 januari 2023 is rekening gehouden met de doorlooptijd van de ontwikkeling en op de markt brengen van een product als het elektronisch oormerk. Tegen de tijd dat de vrijstelling verloopt zal een elektronisch oormerk operationeel zijn, zodat dan zou kunnen worden afgezien van het aanbrengen van het klopmerk voor de afvoer van varkens naar een slachthuis in Duitsland.

Verbod op snavelbehandeling

Het verkorten van de boven- of ondersnavel is een ingreep die sinds vele jaren gebruikelijk is in de pluimveehouderij. De uitfasering van de ingreep is in het Besluit diergeneeskundigen inwerking getreden met ingang van 1 september 2018.

Met het oog op de voorziene uitfasering van ingrepen, is destijds met de Stuurgroep Ingrepen Pluimvee afgesproken om de voortgang van de maatregelen om te komen tot het verantwoord stoppen met snavelbehandeling in 2017 te evalueren. Daarop is bij de motie Geurts/Dik-Faber van 6 november 2013 (TK 2013/14, 31 389, nr. 138), de regering verzocht om conform de afspraak met de Stuurgroep Ingrepen Pluimvee het verantwoord stoppen met snavelbehandeling te evalueren en de uitkomst hiervan mee te laten wegen bij de invoering van het verbod op snavelingrepen.

Uit de evaluatie die de Stuurgroep Ingrepen Pluimvee heeft uitgevoerd, komt naar voren dat voor circa 90% van het pluimvee dat in Nederland aan de snavel wordt behandeld het verbod geen onoverkomelijke barrière oplevert. Het genoemde percentage betreft leghennen en moederdieren van reguliere vleeskuikens. Toch is er voor deze groep aanleiding om de ingangsdatum van het verbod uit te stellen naar 1 januari 2019, zodat een verantwoorde ingroei naar het verbod mogelijk is.

Voor de overige pluimvee-categorieën die op dit moment aan de snavels worden behandeld, is het vanuit het oogpunt van dierenwelzijn niet wenselijk om het verbod op deze korte termijn in te laten gaan. Voor deze groep is een overgangstermijn noodzakelijk om nog verder onderzoek te kunnen doen naar de voorwaarden en omstandigheden die nodig zijn voor het succesvol onbehandeld laten van deze dieren. Een overgangstermijn van 5 jaar is daarvoor een passende termijn.

Voor kalkoenen is in onderzoek aangetoond dat het stoppen met de behandeling nog niet verantwoord kan plaatsvinden omdat de uitval aanzienlijk toeneemt als gevolg van pikkerij en kannibalisme.

Naar het achterwege laten van de snavelbehandeling bij de moederdieren van trager groeiende rassen (moeders van vleeskuikens met <50 gram/groei/dag en slachtleeftijd >45 dagen) is nog onvoldoende onderzoek verricht om te kunnen concluderen dat dit een welzijnsverbetering zou zijn. Het aandeel trager groeiende vleeskuikens is de laatste jaren als gevolg van de marktvraag flink groeiende, maar nog steeds beperkt. Moederdieren en kuikens van trager groeiende rassen kennen over het algemeen een actiever karakter dan reguliere moederdieren en kuikens. De resultaten van het onderzoek bij reguliere moederdieren kan daarom niet één op één worden overgenomen.

Voor legouderdieren (ouders van leghennen) en (over)grootouderdieren [(over)grootouders van leghennen of vleeskuikens] is er sprake van een ander gedrag en een andere houderijsituatie dan bij leghennen (hanen en hennen worden samen gehouden). Bovendien is er sprake van zuivere foklijnen, terwijl leghennen kruisingen zijn. Voor deze dieren is er nog onvoldoende onderzoek verricht naar het achterwege laten van de snavelbehandeling, met name omdat het om kleinere aantallen dieren gaat en de focus van het onderzoek met name gericht is geweest op leghennen en vleeskuikenmoederdieren. Bovendien geldt voor de ouders en grootouders dat stress of onrust in een koppel gevolgen kan hebben voor het gedrag van hun nakomelingen, wat maakt dat behoedzaam moet worden omgegaan met de uitfasering van deze ingreep.

Er is een tweetal bedrijven waar vleeskuikenouderdieren in verandastallen met geïntegreerde plastic voerpannen worden gehouden. Het is geprobeerd om hennen in deze stallen onbehandeld te houden maar in dit systeem worden de snavels onvoldoende afgerond vanwege de plastic voerpannen waardoor de snavels doorgroeien. Dit heeft als gevolg dat de dieren niet goed kunnen eten en vermageren. Voor de dieren die in deze twee bedrijven worden gehouden, geldt voor de duur van de afschrijvingstermijn van de stallen (15 jaar) vrijstelling van het verbod. De vrijstelling voor deze bedrijven geldt tot 1 januari 2027.

Een bijzondere categorie vormen de dieren die als eendagskuikens worden geëxporteerd. In Nederland worden de dieren op jonge leeftijd aan de snavel behandeld door middel van de weinig invasieve infraroodmethode. Deze methode kan alleen bij heel jonge kuikens worden toegepast. Wanneer onbehandelde eendagskuikens worden geëxporteerd, zullen deze voor het merendeel alsnog in het land van bestemming worden behandeld, maar dan met een methode die minder diervriendelijk is. Om die reden is voor de eendagskuikens die bestemd zijn voor export een vrijstelling van het verbod op de snavelbehandeling aangewezen. Deze vrijstelling is niet voor alle te exporteren eendagskuikens nodig. Op dit moment worden circa 13 miljoen van de 44 miljoen eendagskuikens die worden geëxporteerd, aan de snavel behandeld.

Verbod op vriesbranden van runderen

Bij het vriesbranden, in de praktijk koudmerken genoemd, worden meerdere cijfers bevroren op de huid van het rund. Houders passen deze ingreep toe om de dieren makkelijker individueel te kunnen herkennen. De methode wordt door zo'n 10% van de rundveehouders gebruikt. Vriesbranden is één van de in artikel 2.6 van het Besluit diergeneeskundigen aangewezen toegestane ingrepen ter identificatie bij runderen.

De aanleiding voor deze vrijstellingsregeling is genoemde motie Heerema.

De motie is ingediend naar aanleiding van het in procedure brengen van het Besluit van 26 april 2018 houdende wijziging van het Besluit diergeneeskundigen en het Besluit houders van dieren in verband met diverse wijzigingen op het gebied van dierenwelzijn (Stb 2018, nr. 146, hierna: het wijzigingsbesluit) waarbij het vriesbranden als toegestane ingreep bij runderen uit het Besluit diergeneeskundigen wordt geschrapt.2 Met de motie wordt de regering verzocht bij de inwerkingtreding van het wijzigingsbesluit het vriesbranden uit te faseren. Het wijzigingsbesluit is inmiddels vastgesteld en gepubliceerd3. Het wijzigingsbesluit is op 1 juli 2018 in werking getreden, met uitzondering van de wijzigingsbepaling waarbij het vriesbranden als toegestane ingreep bij runderen wordt geschrapt. De inwerkingtreding van deze laatste bepaling wordt bij koninklijk besluit bepaald.

Op grond van artikel 2.7, tweede lid, van het Besluit diergeneeskundigen zijn ten hoogste twee identificatie-ingrepen per dier toegestaan. Bij runderen betreffen de twee identificatie-ingrepen de twee oormerken die verplicht zijn op grond van Europese regelgeving voor identificatie en registratie van dieren.

Thans voorziet artikel 7.2, tweede lid, van de Regeling diergeneeskundigen in een vrijstelling van de hiervoor bedoelde verboden voor zover het vriesbranden van runderen betreft, tot het moment dat de betrokken wijzigingsbepaling van het wijzigingsbesluit in werking treedt.

Met de invoeging van artikel 7.4 wordt uitvoering gegeven aan de motie Heerema. De vrijstelling waartoe de motie Heerema strekt is gericht tot de rundveehouders die het vriesbranden thans toepassen in hun bedrijfsvoering. De vrijstelling is tweeledig, zij betreft zowel het verbod om andere dan toegestane ingrepen te verrichten bij runderen als het verbod om meer dan twee identificatie-ingrepen per dier te verrichten.

Om de werking van de vrijstelling te beperken tot de groep rundveehouders waar eerdergenoemde motie op betrekking heeft, is bepaald dat de vrijstelling alleen open staat voor de rundveehouder die vóór 1 juni 2019 het vriesbranden toepast als onderdeel van zijn bedrijfsvoering. Dit is het geval als de gehele kudde melkkoeien van de veehouder is gevriesbrand. Bovendien, wil de rundveehouder gebruik maken van de vrijstelling dan moet hij zich aanmelden vóór 1 augustus 2019. De rundveehouder dient daartoe een aanvraag in te dienen volgens een door de minister te bepalen format. In deze aanvraag zal de rundveehouder moeten verklaren dat het vriesbranden deel uitmaakt van zijn bedrijfsvoering. Deze verklaring zal steekproefsgewijs worden geverifieerd. De Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO.NL) is belast met het bepalen van het format van de aanvraag, de beoordeling van ingediende aanvragen en de registratie van de vrijstellingen. Om te voorkomen dat de gewenste uitfasering van de ingreep een open einde krijgt, is in het vierde lid van artikel 7.4 (artikel I, onderdeel C) bepaald dat de vrijstelling vervalt bij overdracht of een andere wijziging in de juridische vorm of structuur van het bedrijf. Daarnaast is in het vijfde lid van artikel 7.4 bepaald dat de vrijstelling geldt tot 1 januari 2023. In aanvulling hierop zal met een algemene maatregel van bestuur worden voorzien in een uitzondering van het verbod op vriesbranden, waarbij wordt uitgegaan van een termijn waarbinnen normaal gesproken sprake is van bedrijfsbeëindiging.

Aan de hand van de door RVO.NL gehouden registratie kan bij controles bij rundveehouders de juiste benutting van het vrijstellingenregime worden geverifieerd. Mochten zich meer rundveehouders registreren dan verwacht wordt op basis van het aantal bedrijven dat op dit moment vriesbrandt, dan dienen de controles hierop te worden aangepast.

De vrijstelling is effectief zodra de wijzigingsbepaling waarbij het vriesbranden komt te vervallen als toegestane ingreep voor runderen, in werking treedt.

Vrijstelling

Artikel 10.1, eerste lid, van de Wet dieren voorziet in de mogelijkheid om een vrijstelling te verlenen van het bepaalde bij of krachtens deze wet, voor zover het belang van de gezondheid van de mens, dieren of planten, het belang van het welzijn van dieren of het belang van het milieu zich daartegen niet verzetten.

De in het eerste lid van artikel 10.1 genoemde belangen, met name het belang van de gezondheid en het welzijn van de dieren, verzetten zich niet tegen het verlenen van een vrijstelling. Het verlenen van een tijdelijke vrijstelling, met een beperkte looptijd, is daarom gerechtvaardigd.

Aangezien de vrijstelling haar werking moet hebben met ingang van de datum waarop het desbetreffende verbod van kracht werd, wordt de inwerkingtreding van de vrijstellingsbepalingen ten aanzien van het klopmerken respectievelijk de snavelbehandeling bepaald met terugwerkende kracht tot en met 1 januari 2018 respectievelijk 1 september 2018. De vrijstelling voor vriesbranden heeft haar werking met ingang van de datum waarop het verbod op het vriesbranden van kracht wordt. Naar verwachting zal deze datum van inwerkingtreding 1 juni 2019 zijn.

Uitvoering en handhaving

RVO.NL is belast met de uitvoering van de vrijstellingsregeling, met name met de beoordeling van ingediende aanvragen en de registratie van vrijstellingen van het verbod op vriesbranden. De Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) is belast met het toezicht op de naleving van onderhavige regeling. Bij het opstellen van de regeling zijn RVO.NL en NVWA betrokken. De ontwerpregeling is voor een uitvoerings- en handhavingstoets (UHT) aangeboden aan de NVWA. De door de NVWA in de UHT aangeduide uitvoerings- en handhavingsaspecten hebben geleid tot het wijzigen van de formulering van de vrijstelling van het verbod op klopmerken en tot aanvulling van de toelichting van dit onderdeel van de regeling.

Vaste verandermomenten

Met de inwerkingtreding van deze regeling wordt afgeweken van het beleid van vaste verandermomenten. Op grond van dit beleid treden ministeriële regelingen in werking met ingang van 1 januari, 1 april, 1 juli of 1 oktober, en bedraagt de termijn tussen publicatiedatum en datum van inwerkingtreding ten minste 2 maanden. Aan dit beleid wordt niet voldaan vanwege de terugwerkende kracht van de onderdelen A en B. Degenen waarop de vrijstellingen van toepassing zijn die zijn opgenomen in de onderdelen A en B, zijn gebaat bij de spoedige inwerkingtreding van die onderdelen én met terugwerkende kracht, omdat zij anders reeds sinds 1 januari 2018, respectievelijk 1 september 2018 gehouden zijn aan het verbod op klopmerken, respectievelijk snavelkappen.

De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, C.J. Schouten


X Noot
1

Gewijzigde motie van het lid Heerema, voorgesteld 12 december 2017 (Kamerstukken II 2017–18, 28 286, nr. 940).

X Noot
2

Bij brieven van 1 juni 2016 aan Eerste en Tweede Kamer (voorlegging in het kader van de voorhangprocedure, Kamerstukken II 2015/16, 28 286, nr. 878).

beleidsbrief dierenwelzijn van 4 oktober 2013 (Kamerstukken II 2013/14, 28 286, nr. 651).

Naar boven