TOELICHTING
Deze regeling voorziet in tijdelijke vrijstellingen van het verbod op het verrichten
van het handmatig merken van varkens (klopmerken), het verbod op het verrichten van
de ingreep van het verkorten van de boven- of ondersnavel bij pluimvee (snavelbehandeling)
en het verbod op het verrichten van de ingreep vriesbranden (koudmerken) bij runderen.
Wat betreft het verbod op het klopmerken van varkens, is gebleken dat bij slachtvarkens
die zijn bestemd voor de slacht in Duitsland aldaar een extra identificatie-ingreep
wordt aangebracht omdat de varkens niet zijn voorzien van een klopmerk. Het verrichten
van een extra ingreep is onwenselijk. Ten aanzien van de snavelbehandeling bij pluimvee
is vastgesteld dat voor een verantwoorde ingroei naar het aanstaande verbod meer tijd
nodig is. Wat betreft het vriesbranden is de motie Heerema1 aanleiding voor de vrijstelling.
Verbod op handmatig merken van varkens
Op grond van de Regeling identificatie en registratie van dieren moeten varkens die
ten behoeve van de slacht worden afgevoerd, voorzien zijn van twee merken. Dit betreft
het identificatiemerk (het oormerk) en een slachtmerk (slachtblik) of gebruiksmerk.
Sinds 2014 is het volgens genoemde regeling toegestaan slachtvarkens, met bestemming
Duitsland, pneumatisch of handmatig te voorzien van een klopmerk in plaats van een
slachtblik, als identificatiemiddel voor de slacht. In de praktijk worden de dieren
overigens alleen handmatig voorzien van een klopmerk. De mogelijkheid om handmatig
of pneumatisch te merken is destijds opgenomen vanwege het feit dat de slachtvarkens
met een gewicht van ten minste 50 kg bij aankomst op de Duitse slachterijen alsnog
werden voorzien van een klopmerk, ondanks dat bij de dieren in Nederland een slachtblik
was aangebracht. Het klopmerk wordt door de Duitse slachthuizen geëist om de logistieke
afhandeling van de varkens goed te kunnen borgen. Deze situatie, het verrichten van
een derde identificatie-ingreep bij een dier, werd onwenselijk geacht gezien het in
Nederland aanvaardbaar geachte maximum van twee identificatie-ingrepen per dier.
Om de aansluiting met de Regeling identificatie en registratie van dieren te behouden
is gekozen voor de formulering ‘het handmatig identificeren met een merk’ als omschrijving
van het klopmerken. Daarmee is ook de handhaafbaarheid van het artikel gediend. Het
merken vindt plaats met een instrument dat bestaat uit een steel waaraan een blok
is gekoppeld met daarop de merktekens waarmee het varken wordt geïdentificeerd. Het
aantal merktekens bedraagt maximaal 10 op basis van 2 rijen met elk 5 tekens. De pinlengte
waarmee een teken is opgebouwd bedraagt maximaal 12 mm. Het merk bevat minimaal het
UBN van het bedrijf waarvan het varken voor de slacht wordt afgevoerd. De ruimte die
het merk nog openlaat mag gebruikt worden voor alfanumerieke tekens, met uitzondering
van de tekens o en l, waarin nog extra informatie voor het slachthuis kan worden opgenomen,
bijvoorbeeld of het een zeug of een beer betreft of informatie over uit welke afdeling
of stal de varkens komen. Het UBN, niet voorafgaand door voorloopnullen, dient aaneensluitend
in het merkblok opgenomen te worden.
Als onderdeel van de uitfasering van ingrepen in de dierhouderij, is het pneumatisch
of handmatig merken van varkens, in artikel 2.6 van het Besluit diergeneeskundigen
eerder aangewezen als één van de toegestane ingrepen ter identificatie, met ingang
van 1 januari 2018 vervallen. Identificatie door middel van een klopmerk blijft echter
een vereiste voor slachtvarkens die in Duitsland ter slacht worden aangevoerd. Door
de sector ontplooide initiatieven gericht op de ontwikkeling en het gebruik van een
elektronisch oormerk dat ook voor de Duitse afnemers kan dienen als een aanvaardbaar
alternatief voor het klopmerk, hebben nog niet geleid tot een operationeel merk. Naar
verwachting zal dit nog enkele jaren op zich laten wachten.
Om enerzijds te voorkomen dat in de praktijk een derde-identificatiemerk wordt aangebracht
bij slachtvarkens die zijn bestemd voor de slacht in Duitsland en anderzijds tijd
te geven aan de onder handen zijnde ontwikkeling van een alternatief elektronisch
oormerk, wordt voorzien in een tijdelijke vrijstelling van het verbod op het klopmerken
bij varkens die worden afgevoerd ten behoeve van de slacht in Duitsland. De vrijstelling
is gericht op slachtvarkens van 50 kg of meer die rechtstreeks worden vervoerd naar
een Duits slachthuis. Doorslaggevend voor de toepasselijkheid van deze vrijstelling
is of de dieren worden afgevoerd ten behoeve van de slacht in Duitsland. In de uitzonderlijke
situatie dat een dier voor of tijdens de certificering voor export uiteindelijk niet
geschikt geacht wordt, is deze vrijstelling van toepassing. Alleen zo wordt geborgd
dat bij deze categorie varkens slechts twee merken ter identificatie worden aangebracht.
Bij het bepalen van de einddatum van 1 januari 2023 is rekening gehouden met de doorlooptijd
van de ontwikkeling en op de markt brengen van een product als het elektronisch oormerk.
Tegen de tijd dat de vrijstelling verloopt zal een elektronisch oormerk operationeel
zijn, zodat dan zou kunnen worden afgezien van het aanbrengen van het klopmerk voor
de afvoer van varkens naar een slachthuis in Duitsland.
Verbod op snavelbehandeling
Het verkorten van de boven- of ondersnavel is een ingreep die sinds vele jaren gebruikelijk
is in de pluimveehouderij. De uitfasering van de ingreep is in het Besluit diergeneeskundigen
inwerking getreden met ingang van 1 september 2018.
Met het oog op de voorziene uitfasering van ingrepen, is destijds met de Stuurgroep
Ingrepen Pluimvee afgesproken om de voortgang van de maatregelen om te komen tot het
verantwoord stoppen met snavelbehandeling in 2017 te evalueren. Daarop is bij de motie
Geurts/Dik-Faber van 6 november 2013 (TK 2013/14, 31 389, nr. 138), de regering verzocht om conform de afspraak met de Stuurgroep Ingrepen Pluimvee
het verantwoord stoppen met snavelbehandeling te evalueren en de uitkomst hiervan
mee te laten wegen bij de invoering van het verbod op snavelingrepen.
Uit de evaluatie die de Stuurgroep Ingrepen Pluimvee heeft uitgevoerd, komt naar voren
dat voor circa 90% van het pluimvee dat in Nederland aan de snavel wordt behandeld
het verbod geen onoverkomelijke barrière oplevert. Het genoemde percentage betreft
leghennen en moederdieren van reguliere vleeskuikens. Toch is er voor deze groep aanleiding
om de ingangsdatum van het verbod uit te stellen naar 1 januari 2019, zodat een verantwoorde
ingroei naar het verbod mogelijk is.
Voor de overige pluimvee-categorieën die op dit moment aan de snavels worden behandeld,
is het vanuit het oogpunt van dierenwelzijn niet wenselijk om het verbod op deze korte
termijn in te laten gaan. Voor deze groep is een overgangstermijn noodzakelijk om
nog verder onderzoek te kunnen doen naar de voorwaarden en omstandigheden die nodig
zijn voor het succesvol onbehandeld laten van deze dieren. Een overgangstermijn van
5 jaar is daarvoor een passende termijn.
Voor kalkoenen is in onderzoek aangetoond dat het stoppen met de behandeling nog niet
verantwoord kan plaatsvinden omdat de uitval aanzienlijk toeneemt als gevolg van pikkerij
en kannibalisme.
Naar het achterwege laten van de snavelbehandeling bij de moederdieren van trager
groeiende rassen (moeders van vleeskuikens met <50 gram/groei/dag en slachtleeftijd
>45 dagen) is nog onvoldoende onderzoek verricht om te kunnen concluderen dat dit
een welzijnsverbetering zou zijn. Het aandeel trager groeiende vleeskuikens is de
laatste jaren als gevolg van de marktvraag flink groeiende, maar nog steeds beperkt.
Moederdieren en kuikens van trager groeiende rassen kennen over het algemeen een actiever
karakter dan reguliere moederdieren en kuikens. De resultaten van het onderzoek bij
reguliere moederdieren kan daarom niet één op één worden overgenomen.
Voor legouderdieren (ouders van leghennen) en (over)grootouderdieren [(over)grootouders
van leghennen of vleeskuikens] is er sprake van een ander gedrag en een andere houderijsituatie
dan bij leghennen (hanen en hennen worden samen gehouden). Bovendien is er sprake
van zuivere foklijnen, terwijl leghennen kruisingen zijn. Voor deze dieren is er nog
onvoldoende onderzoek verricht naar het achterwege laten van de snavelbehandeling,
met name omdat het om kleinere aantallen dieren gaat en de focus van het onderzoek
met name gericht is geweest op leghennen en vleeskuikenmoederdieren. Bovendien geldt
voor de ouders en grootouders dat stress of onrust in een koppel gevolgen kan hebben
voor het gedrag van hun nakomelingen, wat maakt dat behoedzaam moet worden omgegaan
met de uitfasering van deze ingreep.
Er is een tweetal bedrijven waar vleeskuikenouderdieren in verandastallen met geïntegreerde
plastic voerpannen worden gehouden. Het is geprobeerd om hennen in deze stallen onbehandeld
te houden maar in dit systeem worden de snavels onvoldoende afgerond vanwege de plastic
voerpannen waardoor de snavels doorgroeien. Dit heeft als gevolg dat de dieren niet
goed kunnen eten en vermageren. Voor de dieren die in deze twee bedrijven worden gehouden,
geldt voor de duur van de afschrijvingstermijn van de stallen (15 jaar) vrijstelling
van het verbod. De vrijstelling voor deze bedrijven geldt tot 1 januari 2027.
Een bijzondere categorie vormen de dieren die als eendagskuikens worden geëxporteerd.
In Nederland worden de dieren op jonge leeftijd aan de snavel behandeld door middel
van de weinig invasieve infraroodmethode. Deze methode kan alleen bij heel jonge kuikens
worden toegepast. Wanneer onbehandelde eendagskuikens worden geëxporteerd, zullen
deze voor het merendeel alsnog in het land van bestemming worden behandeld, maar dan
met een methode die minder diervriendelijk is. Om die reden is voor de eendagskuikens
die bestemd zijn voor export een vrijstelling van het verbod op de snavelbehandeling
aangewezen. Deze vrijstelling is niet voor alle te exporteren eendagskuikens nodig.
Op dit moment worden circa 13 miljoen van de 44 miljoen eendagskuikens die worden
geëxporteerd, aan de snavel behandeld.
Verbod op vriesbranden van runderen
Bij het vriesbranden, in de praktijk koudmerken genoemd, worden meerdere cijfers bevroren
op de huid van het rund. Houders passen deze ingreep toe om de dieren makkelijker
individueel te kunnen herkennen. De methode wordt door zo'n 10% van de rundveehouders
gebruikt. Vriesbranden is één van de in artikel 2.6 van het Besluit diergeneeskundigen
aangewezen toegestane ingrepen ter identificatie bij runderen.
De aanleiding voor deze vrijstellingsregeling is genoemde motie Heerema.
De motie is ingediend naar aanleiding van het in procedure brengen van het Besluit
van 26 april 2018 houdende wijziging van het Besluit diergeneeskundigen en het Besluit
houders van dieren in verband met diverse wijzigingen op het gebied van dierenwelzijn
(Stb 2018, nr. 146, hierna: het wijzigingsbesluit) waarbij het vriesbranden als toegestane ingreep bij
runderen uit het Besluit diergeneeskundigen wordt geschrapt.2 Met de motie wordt de regering verzocht bij de inwerkingtreding van het wijzigingsbesluit
het vriesbranden uit te faseren. Het wijzigingsbesluit is inmiddels vastgesteld en
gepubliceerd3. Het wijzigingsbesluit is op 1 juli 2018 in werking getreden, met uitzondering van
de wijzigingsbepaling waarbij het vriesbranden als toegestane ingreep bij runderen
wordt geschrapt. De inwerkingtreding van deze laatste bepaling wordt bij koninklijk
besluit bepaald.
Op grond van artikel 2.7, tweede lid, van het Besluit diergeneeskundigen zijn ten
hoogste twee identificatie-ingrepen per dier toegestaan. Bij runderen betreffen de
twee identificatie-ingrepen de twee oormerken die verplicht zijn op grond van Europese
regelgeving voor identificatie en registratie van dieren.
Thans voorziet artikel 7.2, tweede lid, van de Regeling diergeneeskundigen in een
vrijstelling van de hiervoor bedoelde verboden voor zover het vriesbranden van runderen
betreft, tot het moment dat de betrokken wijzigingsbepaling van het wijzigingsbesluit
in werking treedt.
Met de invoeging van artikel 7.4 wordt uitvoering gegeven aan de motie Heerema. De
vrijstelling waartoe de motie Heerema strekt is gericht tot de rundveehouders die
het vriesbranden thans toepassen in hun bedrijfsvoering. De vrijstelling is tweeledig,
zij betreft zowel het verbod om andere dan toegestane ingrepen te verrichten bij runderen
als het verbod om meer dan twee identificatie-ingrepen per dier te verrichten.
Om de werking van de vrijstelling te beperken tot de groep rundveehouders waar eerdergenoemde
motie op betrekking heeft, is bepaald dat de vrijstelling alleen open staat voor de
rundveehouder die vóór 1 juni 2019 het vriesbranden toepast als onderdeel van zijn
bedrijfsvoering. Dit is het geval als de gehele kudde melkkoeien van de veehouder
is gevriesbrand. Bovendien, wil de rundveehouder gebruik maken van de vrijstelling
dan moet hij zich aanmelden vóór 1 augustus 2019. De rundveehouder dient daartoe een
aanvraag in te dienen volgens een door de minister te bepalen format. In deze aanvraag
zal de rundveehouder moeten verklaren dat het vriesbranden deel uitmaakt van zijn
bedrijfsvoering. Deze verklaring zal steekproefsgewijs worden geverifieerd. De Rijksdienst
voor Ondernemend Nederland (RVO.NL) is belast met het bepalen van het format van de
aanvraag, de beoordeling van ingediende aanvragen en de registratie van de vrijstellingen.
Om te voorkomen dat de gewenste uitfasering van de ingreep een open einde krijgt,
is in het vierde lid van artikel 7.4 (artikel I, onderdeel C) bepaald dat de vrijstelling
vervalt bij overdracht of een andere wijziging in de juridische vorm of structuur
van het bedrijf. Daarnaast is in het vijfde lid van artikel 7.4 bepaald dat de vrijstelling
geldt tot 1 januari 2023. In aanvulling hierop zal met een algemene maatregel van
bestuur worden voorzien in een uitzondering van het verbod op vriesbranden, waarbij
wordt uitgegaan van een termijn waarbinnen normaal gesproken sprake is van bedrijfsbeëindiging.
Aan de hand van de door RVO.NL gehouden registratie kan bij controles bij rundveehouders
de juiste benutting van het vrijstellingenregime worden geverifieerd. Mochten zich
meer rundveehouders registreren dan verwacht wordt op basis van het aantal bedrijven
dat op dit moment vriesbrandt, dan dienen de controles hierop te worden aangepast.
De vrijstelling is effectief zodra de wijzigingsbepaling waarbij het vriesbranden
komt te vervallen als toegestane ingreep voor runderen, in werking treedt.
Vrijstelling
Artikel 10.1, eerste lid, van de Wet dieren voorziet in de mogelijkheid om een vrijstelling
te verlenen van het bepaalde bij of krachtens deze wet, voor zover het belang van
de gezondheid van de mens, dieren of planten, het belang van het welzijn van dieren
of het belang van het milieu zich daartegen niet verzetten.
De in het eerste lid van artikel 10.1 genoemde belangen, met name het belang van de
gezondheid en het welzijn van de dieren, verzetten zich niet tegen het verlenen van
een vrijstelling. Het verlenen van een tijdelijke vrijstelling, met een beperkte looptijd,
is daarom gerechtvaardigd.
Aangezien de vrijstelling haar werking moet hebben met ingang van de datum waarop
het desbetreffende verbod van kracht werd, wordt de inwerkingtreding van de vrijstellingsbepalingen
ten aanzien van het klopmerken respectievelijk de snavelbehandeling bepaald met terugwerkende
kracht tot en met 1 januari 2018 respectievelijk 1 september 2018. De vrijstelling
voor vriesbranden heeft haar werking met ingang van de datum waarop het verbod op
het vriesbranden van kracht wordt. Naar verwachting zal deze datum van inwerkingtreding
1 juni 2019 zijn.
Uitvoering en handhaving
RVO.NL is belast met de uitvoering van de vrijstellingsregeling, met name met de beoordeling
van ingediende aanvragen en de registratie van vrijstellingen van het verbod op vriesbranden.
De Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) is belast met het toezicht op de
naleving van onderhavige regeling. Bij het opstellen van de regeling zijn RVO.NL en
NVWA betrokken. De ontwerpregeling is voor een uitvoerings- en handhavingstoets (UHT)
aangeboden aan de NVWA. De door de NVWA in de UHT aangeduide uitvoerings- en handhavingsaspecten
hebben geleid tot het wijzigen van de formulering van de vrijstelling van het verbod
op klopmerken en tot aanvulling van de toelichting van dit onderdeel van de regeling.
Vaste verandermomenten
Met de inwerkingtreding van deze regeling wordt afgeweken van het beleid van vaste
verandermomenten. Op grond van dit beleid treden ministeriële regelingen in werking
met ingang van 1 januari, 1 april, 1 juli of 1 oktober, en bedraagt de termijn tussen
publicatiedatum en datum van inwerkingtreding ten minste 2 maanden. Aan dit beleid
wordt niet voldaan vanwege de terugwerkende kracht van de onderdelen A en B. Degenen
waarop de vrijstellingen van toepassing zijn die zijn opgenomen in de onderdelen A
en B, zijn gebaat bij de spoedige inwerkingtreding van die onderdelen én met terugwerkende
kracht, omdat zij anders reeds sinds 1 januari 2018, respectievelijk 1 september 2018
gehouden zijn aan het verbod op klopmerken, respectievelijk snavelkappen.
De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit,
C.J. Schouten