Regeling van de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit van 27 augustus 2021, nr. WJZ/ 21154492, tot wijziging van de Regeling diergeneeskundigen in verband met een vrijstelling met betrekking tot het verwijderen van de achterste teen bij hanen

De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit,

Gelet op de artikelen 7.5, eerste lid, en 10.1, eerste lid, van de Wet dieren;

Besluit:

ARTIKEL I

In de Regeling diergeneeskundigen wordt na artikel 7.5 een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 7.6 Vrijstelling behandeling achterste teen hanen

Van het verbod, bedoeld in artikel 2.8, eerste lid, onderdeel a, van de wet wordt voor zover wordt voldaan aan artikel 2.7, eerste lid, van het besluit, tot 1 januari 2023 vrijstelling verleend voor het verwijderen van een deel van de achterste teen bij mannelijke kippen, mits:

  • a. het dier niet ouder is dan twee dagen, en

  • b. het dier bestemd is voor de fokkerij waarbij nakomelingen gewoonlijk worden gehouden voor menselijke consumptie.

ARTIKEL II

Deze regeling treedt in werking met ingang van 1 september 2021.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

’s-Gravenhage, 27 augustus 2021

De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, C.J. Schouten

TOELICHTING

Deze regeling voorziet in een tijdelijke vrijstelling van het verbod op het verrichten van de ingreep van het verwijderen van een deel van de achterste teen bij hanen bestemd voor de fokkerij in de vleesvermeerderingssector. Ten aanzien van de behandeling van de achterste teen is vastgesteld dat voor een verbod op deze ingreep bij deze categorie dieren, meer tijd nodig is.

Verbod op behandeling achterste teen

Het verwijderen van een deel van de achterste teen van hanen bestemd voor de fokkerij, waarvan de nakomelingen gewoonlijk worden gehouden voor menselijke consumptie, is een ingreep die al geruime tijd wordt toegepast in de pluimveehouderij. De ingreep wordt uitgevoerd om te voorkomen dat de haan met de nagels van zijn achterste tenen de hen beschadigt bij het treden van de hen. De hen kan daardoor ernstige huid- en veerbeschadigingen op lopen.

Met de vaststelling van het Besluit diergeneeskundigen is destijds voorzien in de uitfasering van de ingreep per 1 september 2021. Met het oog op de voorziene uitfasering van ingrepen in voornoemd besluit, is destijds met de Stuurgroep Ingrepen Pluimvee afgesproken om de voortgang van de maatregelen om te komen tot het verantwoord stoppen, steeds te evalueren. Ter uitvoering van de motie Geurts/Dik-Faber van 6 november 2013 (Kamerstukken II 2013/14, 31 389, nr. 138) heeft er in 2017 een eerste evaluatie plaatsgevonden of het stoppen van ingrepen op een verantwoorde manier kan gebeuren. Wageningen Livestock Research (WLR) heeft in 2017, in opdracht van de Stuurgroep Ingrepen Pluimvee, een wetenschappelijke rapportage uitgebracht waarin de laatste stand van zaken met betrekking tot het achterwege laten van ingrepen bij pluimvee wordt weergegeven. Op basis van deze rapportage en andere onderzoeken die de laatste jaren zijn uitgevoerd is de Stuurgroep Ingrepen Pluimvee gekomen tot een evaluatie als hiervoor bedoeld en heeft zij de resultaten van deze evaluatie aangeboden. De Tweede Kamer is hierover geïnformeerd bij brief van 5 juni 2018 (Kamerstukken II 2017/18, 28 286, nr. 983). De ingreep van verwijdering van een deel van de achterste teen bij hanen komt ook aan de orde in het rapport van WLR en in het advies van de Stuurgroep Ingrepen Pluimvee. In beide stukken wordt geconcludeerd dat het achterwege laten van het verwijderen van een deel van de achterste teen bij vaderdieren in de vermeerderingssector op dat moment nog niet op een verantwoorde manier kan gebeuren. Aangezien het verbod op de ingreep pas 1 september 2021 in zou gaan, is toentertijd niet tot uitstel van het verbod besloten.

De Stuurgroep Ingrepen Pluimvee heeft sindsdien vervolgonderzoeken laten uitvoeren en heeft begin 2021 opnieuw een evaluatie uitgevoerd op basis van de laatste onderzoeksresultaten. Uitgangspunt bij de evaluatie van de noodzaak van de ingreep is of de ingreep uit oogpunt van het welzijn van de dieren verantwoord achterwege gelaten kan worden. Daarbij is een afweging aan de orde tussen enerzijds de gevolgen voor het welzijn van de dieren bij het achterwege laten van de ingreep, dit betreft zowel de hennen als de hanen, en anderzijds de gevolgen voor het welzijn van de dieren bij het toepassen van de ingreep, dit betreft dan de hanen. Uit de evaluatie komt naar voren dat het achterwege laten van de ingreep nog niet verantwoord kan gebeuren.

Het onderzoek laat zien dat er voor moederdieren van reguliere vleeskuikenouderdieren in de vleesvermeerdering een groot risico is op ernstige welzijnsaantasting bij het paren indien de achterste tenen van de hanen intact zouden blijven. De welzijnsaantasting betreft forse beschadigingen van de rug en/of dijen van de hennen en verhoogde uitval door ziekte als gevolg daarvan. Bij vleeskuikenouderdieren van twee trager groeiende vleeskuikenkoppels daarentegen, zijn de onderzoeksresultaten positief. Er zullen komende jaren echter meer praktijkkoppels van trager groeiende rassen gevolgd moeten worden om de eerste uitkomsten voor alle gebruikte rassen te kunnen bevestigen. De Stuurgroep Ingrepen Pluimvee concludeert dan ook dat er voor de gehele groep hanen bestemd voor de fokkerij in de vleesvermeerdingssector verder onderzoek nodig is naar de voorwaarden en omstandigheden die nodig zijn voor het succesvol onbehandeld laten van deze dieren en daarmee voor een verantwoorde ingroei naar een verbod van de ingreep. De Stuurgroep Ingrepen Pluimvee adviseert daarvoor een overgangstermijn van vijf jaar aan te houden.

Evenwel is op 11 mei 2021 door de Tweede Kamer het amendement van het lid Vestering op artikel 2.1 van de Wet dieren (Kamerstukken II 2020/21, 35 398, nr. 23) aangenomen. Bij brief van 15 juli 2021 is de Tweede Kamer meegedeeld dat het amendement tot dilemma’s leidt die om nadere politieke keuzes vragen. Om niet vooruit te lopen op de uitkomsten van de analyse en de richting die de Tweede Kamer hieraan wil geven wordt vooralsnog gekozen voor een tijdelijke vrijstelling van het verbod tot 1 januari 2023.

In en naar aanleiding van het debat met de Tweede Kamer over het amendement en de impact daarvan op de praktijk van het houden van dieren zal moeten worden bezien of verdere verlenging van de vrijstelling wenselijk en mogelijk is.

Vrijstelling

Artikel 10.1, eerste lid, van de Wet dieren voorziet in de mogelijkheid om een vrijstelling te verlenen van het bepaalde bij of krachtens deze wet, voor zover het belang van de gezondheid van de mens, dieren of planten, het belang van het welzijn van dieren of het belang van het milieu zich daartegen niet verzetten. De in het eerste lid van artikel 10.1 genoemde belangen, met name het belang van de gezondheid en het welzijn van de dieren, verzetten zich niet tegen het verlenen van een vrijstelling. Het niet verlenen van de vrijstelling zou welzijns- en gezondheidsproblemen geven bij de hennen. Het verlenen van een tijdelijke vrijstelling, met een beperkte looptijd, is daarom gerechtvaardigd. Aangezien het verbod 1 september 2021 van kracht wordt, wordt de inwerkingtreding van de tijdelijke vrijstellingsbepaling ten aanzien van de behandeling van de achterste teen van kracht vanaf diezelfde datum en loopt tot 1 januari 2023.

Uitvoering en handhaving

De Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) is belast met het toezicht op de naleving van onderhavige vrijstelling en de daaraan gekoppelde voorwaarden. Bij het opstellen van deze regeling is de NVWA betrokken. De regeling zorgt primair voor wetstechnische wijzigingen en heeft geringe effecten op de bestaande uitvoering en handhaving.

Regeldruk

Deze wijzigingsregeling heeft, behoudens kennisnamekosten, geen gevolgen voor de regeldruk.

Inwerkingtreding

De regeling treedt in werking met ingang van 1 september 2021. Afgeweken wordt van het beleid van vaste verandermomenten. Op grond van dit beleid treden ministeriële regelingen in werking met ingang van 1 januari, 1 april, 1 juli of 1 oktober, en bedraagt de termijn tussen publicatiedatum en datum van inwerkingtreding ten minste 2 maanden. De afwijking is nodig om aanmerkelijke ongewenste nadelen voor de doelgroep te voorkomen.

De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, C.J. Schouten

Naar boven