Besluit van de Minister van Justitie en Veiligheid, de Minister van Financiën, de Minister van Defensie, het College van procureurs-generaal en de korpschef van 17 december 2021, nr. 3708729, tot instelling van het multidisciplinair interventieteam (Instellingsbesluit multidisciplinair interventieteam)

De Minister van Justitie en Veiligheid, de Minister van Financiën, de Minister van Defensie, het College van procureurs-generaal en de korpschef,

Overwegende dat:

  • De Tweede Kamer op 19 september 2019 met overgrote meerderheid de motie Heerma en Dijkhoff (Kamerstukken II 2019/20, 35 300, nr. 13) heeft aangenomen waarin werd verzocht een multidisciplinair interventieteam ondermijning in te richten.

  • De aanpak van georganiseerde, ondermijnende criminaliteit al lang niet meer alleen een strafrechtelijke aangelegenheid is, maar overheid breed prioriteit heeft.

  • Vanuit de Douane, de Belastingdienst, de Fiscale inlichtingen- en opsporingsdienst, Koninklijke marechaussee, andere operationele onderdelen van het Ministerie van Defensie, de politie en het openbaar ministerie er behoefte is aan een integrale aanpak op landelijk en internationaal niveau om de georganiseerde, ondermijnende criminaliteit de komende jaren verder terug te dringen en Nederland minder aantrekkelijk te maken voor de vooral internationaal georganiseerde criminaliteit. Het multidisciplinair interventieteam (MIT) vormt de gewenste aanvulling op de bestaande aanpak en vervult een vliegwielfunctie voor innovatie en samenwerking.

  • De doelstelling van het MIT is het blootleggen en duurzaam verstoren van criminele structuren, bedrijfsprocessen en verdienmodellen, die verweven zijn met of misbruik maken van legale structuren en de legale economie. Het MIT richt zich specifiek op die vormen van de (inter)nationale georganiseerde, ondermijnende criminaliteit die een bedreiging vormen voor de democratische rechtsorde en de nationale veiligheid.

  • Het MIT dit doet door multidisciplinair, data gedreven, systemisch en innovatief te werk te gaan. Daarbij wordt informatie, kennis en expertise gedeeld, is er meer coördinatie en overzicht om tot betere keuzes voor interventies te komen die met meer effect, worden gepleegd. Het MIT zal systemische bedreigingen in kaart brengen d.m.v. integrale data-analyse, en deze (laten) verstoren en bestrijden door middel van interventies.

  • Het MIT een samenwerkingsverband is tussen en van bovengenoemde organisaties op het gebied van gegevensverwerking en operationele activiteiten.

Gelet op artikel 3, tweede lid, van het Coördinatiebesluit organisatie, bedrijfsvoering en informatiesystemen rijksdienst 2011;

Besluit:

HOOFDSTUK 1. BEGRIPSBEPALINGEN

Artikel 1

  • 1. In dit besluit wordt verstaan onder:

    de ministers:

    de Minister van Justitie en Veiligheid, de Minister van Financiën en de Minister van Defensie;

    de korpschef:

    de korpschef, bedoeld in artikel 27 van de Politiewet 2012;

    het MIT:

    het samenwerkingsverband, bedoeld in artikel 2, eerste lid;

    samenwerkende organisaties:

    de politie, de Douane, de Belastingdienst, de Fiscale inlichtingen- en opsporingsdienst, de Koninklijke marechaussee en andere operationele onderdelen van het Ministerie van Defensie en het openbaar ministerie;

    deelnemende operationele organisaties:

    de politie, de Douane, de Belastingdienst, de Fiscale inlichtingen- en opsporingsdienst, de Koninklijke marechaussee en andere operationele onderdelen van het Ministerie van Defensie;

    de stuurgroep MIT:

    de stuurgroep, bedoeld in artikel 4, eerste lid;

    het programmateam MIT:

    het programmateam, bedoeld in artikel 5, eerste lid;

    het SKO:

    het strategisch kaderoverleg, bedoeld in artikel 7;

    het MIO:

    het multi interventie overleg, bedoeld in artikel 8;

    bevoegd gezag:

    degene die als zodanig is benoemd in de toepasselijke rechtspositionele regelgeving van een ambtenaar van een deelnemende operationele organisatie;

    gezag:

    degene die beslissingsbevoegdheid heeft over de inzet en het optreden van een ambtenaar van een deelnemende operationele organisatie.

  • 2. Voor de toepassing van dit besluit worden met mandaat en ondermandaat gelijkgesteld de verlening en het doorgeven van een machtiging om in naam van de Minister van Justitie en Veiligheid, de Minister van Financiën of de Minister van Defensie, dan wel om in naam van de korpschef handelingen te verrichten die noch een besluit, noch een privaatrechtelijke rechtshandeling zijn.

HOOFDSTUK 2. HET MULTIDISCIPLINAIRE INTERVENTIETEAM

§ 2.1. Algemene bepalingen

Artikel 2
  • 1. De samenwerkende organisaties gaan met het oog op het tweede lid bedoelde doel een samenwerkingsverband multidisciplinair interventieteam (MIT) aan.

  • 2. Het MIT heeft als doel het blootleggen en duurzaam verstoren van criminele structuren, bedrijfsprocessen en verdienmodellen, die verweven zijn met of gebruik maken van legale structuren en legale economie. Het MIT richt zich specifiek op die vormen van de nationale en internationale georganiseerde, ondermijnende criminaliteit die een bedreiging vormen voor de democratische rechtsorde of de nationale veiligheid.

  • 3. Ten behoeve van het doel, vermeld in het tweede lid, betreft de samenwerking:

    • a. gezamenlijke gegevensverwerking van de politie, de Douane, de Belastingdienst, de Fiscale inlichtingen- en opsporingsdienst, de Koninklijke marechaussee en het openbaar ministerie op grond van het in artikel 3 bedoelde convenant;

    • b. operationele activiteiten door de deelnemende operationele organisaties;

    • c. gezamenlijke beheersverantwoordelijkheid ten behoeve van de gegevensverwerking en operationele activiteiten die in het kader van het samenwerkingsverband worden uitgevoerd.

  • 4. Deze samenwerking brengt geen wijziging aan in de publiekrechtelijke taken, beheer en bevoegdheden van deze organisaties en de daaronder ressorterende ambtenaren.

  • 5. De ministers dragen ieder afzonderlijk ministeriële verantwoordelijkheid voor de werkzaamheden die de onder hun verantwoordelijkheid vallende samenwerkende organisaties binnen het samenwerkingsverband uitvoeren, onverminderd de verantwoordelijkheid van het gezag.

Artikel 3

De verwerkingsverantwoordelijken van de politie, de Douane, de Belastingdienst, de Fiscale inlichtingen- en opsporingsdienst, de Koninklijke marechaussee en het openbaar ministerie spannen zich in om een convenant vast te stellen inzake de gezamenlijke gegevensverwerking met het oog op het in artikel 2, tweede lid, vermelde doel.

Artikel 4
  • 1. Er is een stuurgroep MIT.

  • 2. De stuurgroep MIT heeft als taak:

    • a. het overleggen over:

      • i. het jaarplan;

      • ii. het jaarlijkse bestedingsplan;

      • iii. de vier-, acht- en twaalfmaands-managementrapportages over de uitvoering van het jaarplan;

      • iv. het jaarverslag;

      • v. de facilitaire dienstverlening, huisvesting, inrichting, onderhoud en ontwikkeling van gemeenschappelijke ICT-voorzieningen ten behoeve van het MIT;

      • vi. de nadere invulling van de in artikel 2, tweede lid, omschreven taak en opdracht van het MIT en de implementatie ervan;

    • b. het verstrekken aan de Minister van Justitie en Veiligheid, in de hoedanigheid van coördinerend minister, van viermaands-, achtmaands- en twaalfmaands-managementrapportages over de uitvoering van het jaarplan;

    • c. het aanwijzen van de verantwoordelijke functionarissen, bedoeld in de artikelen 7, eerste lid, en 8, eerste lid;

    • d. het aanwijzen van de leden van het programmateam MIT.

  • 3. De stuurgroep MIT komt ten minste zesmaal per jaar bijeen.

  • 4. De stuurgroep MIT bestaat uit:

    • a. de directeur-generaal Ondermijning van het Ministerie van Justitie en Veiligheid, tevens voorzitter van de stuurgroep;

    • b. de plaatsvervangend directeur-generaal Politie en Veiligheidsregio’s van het Ministerie van Justitie en Veiligheid, tevens plaatsvervangend voorzitter van de stuurgroep;

    • c. het door de korpschef aangewezen lid van de korpsleiding van de politie;

    • d. de directeur-generaal van de Belastingdienst;

    • e. de directeur-generaal van de Douane;

    • f. de directeur operaties van de Koninklijke marechaussee;

    • g. het daartoe aangewezen lid van het College van procureurs-generaal.

  • 5. Een lid van de stuurgroep MIT kan zich laten vertegenwoordigen door een door hem aangewezen functionaris, ressorterend onder dezelfde organisatie en voorziet daarbij in een ondermandaat aan die functionaris.

  • 6. Het secretariaat van de stuurgroep MIT wordt gevoerd door het Ministerie van Justitie en Veiligheid.

  • 7. De stuurgroep MIT beslist ten aanzien van de aanwijzing, bedoeld in het tweede lid, onder c en d, bij consensus.

Artikel 5
  • 1. Er is een programmateam MIT, bestaande uit een directeur MIT en ten hoogste vier andere leden, waaronder een plaatsvervangend directeur MIT.

  • 2. De directeur MIT heeft als taak:

    • a. het opstellen van stukken, bedoeld in artikel 4, tweede lid, onder a, onder i tot en met iv;

    • b. het verzorgen van de facilitaire dienstverlening, huisvesting, inrichting, onderhoud en ontwikkeling van gemeenschappelijke ICT-voorzieningen ten behoeve van het MIT op grond van het mandaat, bedoeld in artikel 9, tweede lid;

    • c. het zorgdragen van de uitvoering van de besluiten van de gezagen door het op grond van artikel 10, eerste lid, ter beschikking gesteld personeel.

  • 3. De directeur MIT heeft tevens als taak het gevraagd en ongevraagd adviseren aan de stuurgroep MIT ten aanzien van zaken die voor de uitvoering van de taken van het MIT van belang zijn.

  • 4. De directeur MIT kan mandaat verlenen aan een of meer andere leden van het programmateam MIT.

  • 5. Ten minste eenmaal per kalenderjaar wordt door de (plaatsvervangend) voorzitter en een ander door de stuurgroep MIT aangewezen lid van de stuurgroep MIT een gesprek gevoerd met de leden van het programmateam MIT over de vervulling van hun werkzaamheden.

Artikel 6
  • 1. Het jaarplan beschrijft het beleid van de samenwerkende organisaties ten aanzien van de ter beschikkingstelling van personeel en materieel, zowel kwalitatief als kwantitatief, ten behoeve van de taakuitvoering in het kader van het MIT, voor zover dat personeel en materieel worden bekostigd met middelen of bijdragen die door de Minister van Justitie en Veiligheid ter beschikking zijn of worden gesteld. Het jaarplan geeft tevens inzicht in de samenhang tussen dit beleid en de uitvoering van de opdrachten van de gezagen.

  • 2. Het bestedingsplan bevat in ieder geval:

    • a. de geraamde uitgaven in verband met de kosten die samenhangen met het zorgdragen voor de facilitaire dienstverlening, huisvesting, inrichting, onderhoud en ontwikkeling van gemeenschappelijke ICT-voorzieningen ten behoeve van het MIT door de politie en die ten laste komen van de daarvoor ter beschikking gestelde bijzondere bijdrage van de Minister van Justitie en Veiligheid,

    • b. de geraamde uitgaven voor de kosten die verband houden met personeel dat door de deelnemende operationele organisaties ter beschikking wordt gesteld voor taakuitvoering in het kader van de samenwerking in het verband van het MIT of de specifieke kosten voor deelnemende operationele organisaties die verband houden met investeringen specifiek bedoeld voor de taakuitvoering in het kader van de samenwerking in het verband van het MIT;

    • c. de geraamde uitgaven voor de kosten die verband houden met personeel van het openbaar ministerie voor hun taakuitvoering in het kader van de samenwerking in het verband van het MIT of specifieke kosten die verband houden met investeringen specifiek bedoeld voor de taakuitvoering in het kader van de samenwerking in het verband met het MIT.

  • 3. Het jaarverslag omvat tevens financieel verantwoording over de uitgaven, bedoeld in het tweede lid, onder a tot en met c.

§ 2.2. Operationele aansturing

Artikel 7
  • 1. Er is een strategisch kaderoverleg (SKO) tussen de gezagen, de daartoe aangewezen functionarissen van de deelnemende operationele organisaties en het programmateam MIT.

  • 2. Onverminderd de verantwoordelijkheid van het gezag wordt in het SKO overlegd over:

    • a. de prioriteiten van de aan te pakken fenomenen door de deelnemende operationele organisaties in het kader van de samenwerking in het MIT en de beoogde effecten daarvan;

    • b. het toezien op de voortgang van de aanpak, bedoeld onder a;

  • 3. Ieder lid van het SKO neemt deel vanuit de eigen taken en verantwoordelijkheden.

Artikel 8
  • 1. Er is een multi interventie overleg (MIO) tussen de gezagen, de daartoe aangewezen functionarissen van de deelnemende operationele organisaties en het programmateam MIT.

  • 2. Onverminderd de verantwoordelijkheid van het gezag wordt in het MIO gesproken over:

    • a. het borgen van de samenhang tussen operatonele activiteiten van de deelnemende operationele organisaties in het kader van de samenwerking in het MIT en de operationele activiteiten van de deelnemende operationele organisaties zelf;

    • b. de wijze waarop de deelnemende operationele organisaties in het kader van de samenwerking van het MIT de beoogde effecten bereiken.

  • 3. Ieder lid van het MIO neemt deel vanuit de eigen taken en verantwoordelijkheden.

§ 2.3. Beheer

Artikel 9
  • 1. De politie draagt zorg voor de facilitaire dienstverlening, huisvesting, inrichting, onderhoud en ontwikkeling van gemeenschappelijke ICT-voorzieningen ten behoeve van het MIT.

  • 2. De korpschef verstrekt aan de directeur MIT mandaat en volmacht ten aanzien van het eerste lid, binnen de kaders, bedoeld in artikel 6, tweede lid, onder a. De directeur MIT kan het mandaat en de volmacht doorgeven aan een of meer andere leden van het programmateam MIT.

Artikel 10
  • 1. Voor de uitvoering van de taken van het MIT heeft de directeur MIT onder meer de beschikking over medewerkers van de deelnemende operationele organisaties, die hun wettelijke taken en bevoegdheden uitoefenen onder het gezag.

  • 2. Tussen de directeur MIT en de daartoe bevoegde functionaris van een samenwerkende organisatie wordt een operationele overeenkomst gesloten, waarin in ieder geval afspraken worden gemaakt over:

    • a. de ter beschikkingstelling van personeel, bedoeld in het eerste lid, in kwalitatieve en kwantitatieve zin,

    • b. de inzet van ander personeel,

    • c. een voorziening in het geval een medewerker als bedoeld in het eerste lid overwegende bezwaren heeft tegen een door de directeur MIT aan hem gevraagde uitvoering van werkzaamheden in het MIT.

  • 3. Het bevoegd gezag geeft aan iedere individuele ambtenaar die ter beschikking wordt gesteld aan het MIT een schriftelijke instructie af waarin het bepaalde in het eerste en tweede lid, onder c, is vastgelegd. Deze instructie geldt voor de duur van de terbeschikkingstelling aan het MIT en vermeldt mede de wettelijke middelen die hem zijn toegekend.

  • 4. Het bevoegd gezag van de ambtenaar die ter beschikking wordt gesteld aan het MIT kan aanvullende voorwaarden stellen over de wijze waarop de in het tweede lid beschreven werkzaamheden worden uitgevoerd.

HOOFDSTUK 3. SLOTBEPALINGEN

Artikel 11

Dit besluit treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van de Staatscourant waarin het wordt geplaatst.

Artikel 12

Dit besluit wordt aangehaald als: Instellingsbesluit multidisciplinair interventieteam.

Dit besluit zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

De Minister van Justitie en Veiligheid, F.B.J. Grapperhaus

De Minister van Financiën, W.B. Hoekstra

De Minister van Defensie, H.G.J. Kamp

Het College van procureurs-generaal, G.T. Hofstee

De korpschef van de politie, H.P. van Essen

TOELICHTING

Algemeen

Het onderhavige besluit is de formele uitwerking van het besluit van het kabinet tot de inrichting van een multidisciplinair interventieteam (hierna: MIT). Met dit besluit wordt door de betrokken ministers en de korpschef van de politie mede uitvoering gegeven aan de door de Tweede Kamer aangenomen motie Heerma/Dijkhoff (Kamerstukken II 2019/20, 35 300, nr. 13).

De motie luidt:

‘verzoekt de regering, te bezien hoe en op welke termijn een interventieteam ondermijning kan worden ingericht, waarin de nationale politie, KMar, Justitie, FIOD, Douane, Belastingdienst en Arbeidsinspectie samenwerken, waar mogelijk met partners uit het sociale domein, met de enkele opdracht om criminele netwerken op te rollen en zware jongens grote sommen geld te ontnemen;

verzoekt de regering tevens om, waar nodig via noodwetgeving, het mogelijk te maken dat binnen dit team alle relevante informatie op een zorgvuldige manier gedeeld kan worden en er doorzettingsmacht ontstaat om de georganiseerde misdaad een slag toe te brengen.’

Na deze motie is door de betrokken partijen aangevangen met het op- en inrichten van een samenwerkingsverband, genaamd multidisciplinair interventieteam (MIT). De Tweede Kamer is in een zestal brieven geïnformeerd over de voortgang daarvan:

  • 1. 18 oktober 2019, Contouren breed offensief tegen georganiseerde ondermijnende criminaliteit, Kamerstukken II 2019/20, 29 911 nr.254 en bijlage;

  • 2. 4 november 2019, Contouren breed offensief tegen georganiseerde ondermijnende criminaliteit, najaarsnota, Kamerstukken II 2019/20, 29 911 nr. 256;

  • 3. 24 april 2020, Structurele financiering van het brede offensief tegen georganiseerde criminaliteit, Kamerstukken II 2019/20, 29 911 nr. 275;

  • 4. 18 juni 2020; Uitwerking breed offensief tegen georganiseerde ondermijnende criminaliteit, Kamerstukken II 2019/20, 29 911 nr. 281 + Infographic MIT;

  • 5. 6 juli 2021; overzicht van de brieven aan de Tweede Kamer over het MIT, een toelichting op de gegevensverwerking, het convenant en het instellingsbesluit, op de sturing en het gezag van het MIT en de capaciteit en bezetting MIT, Kamerstukken II 2019/20, 29 911, nr. 319

  • 6. 20 november 2020, Voortgang aanpak ondermijnende criminaliteit, Kamerstukken II 2020/21, 29 911, nr. 292;

  • 7. 11 mei 2021, Inrichting en doorontwikkeling MIT, Kamerstukken II 2020/21, 29 911 nr. 308.

In deze brieven staan de doelstellingen van het MIT centraal: het blootleggen en duurzaam verstoren van criminele structuren, bedrijfsprocessen en verdienmodellen, die verweven zijn met of misbruik maken van legale structuren en de legale economie. Daarnaast staan in deze brieven de wijze waarop dit dient te gebeuren: multidisciplinair, data gedreven, systemisch en innovatief.

Dit besluit stelt het MIT in als samenwerkingsverband zonder een onderliggende specifieke wettelijke regeling. Dit betekent dat de samenwerking wordt begrensd door de bestaande wettelijke kaders inzake taken en bevoegdheden. Door het kabinet wordt onderzocht of nieuwe wetgeving wenselijk en noodzakelijk is om de beoogde doelstellingen te realiseren.

Het MIT realiseert zijn doelstellingen enerzijds in a) een samenwerkingsverband op het gebied van gezamenlijke gegevensverwerking op grond van een daartoe te sluiten convenant en anderzijds b) in een operationeel samenwerkingsverband.

In bovengenoemde brieven aan de Tweede Kamer wordt in het algemeen gesproken over zes deelnemende organisaties; de politie, de Douane, de Belastingdienst, de Fiscale inlichtingen- en opsporingsdienst, het Ministerie van Defensie en het openbaar ministerie. Het samenwerkingsverband gericht op de gezamenlijke gegevensverwerking bestaat uit deze zes organisaties. Het operationeel samenwerkingsverband bestaat uit de vijf operationele diensten te weten de politie, de Douane, de Belastingdienst, de Fiscale inlichtingen- en opsporingsdienst en de operationele onderdelen van het Ministerie ven Defensie. Het openbaar ministerie maakt niet als zodanig onderdeel uit van die samenwerking maar de betrokken diensten staan, voor zover het de strafrechtelijke handhaving van de rechtsorde betreft, wel onder het gezag van de officier van justitie. Dat gaat dan om de politie, de Fiscale inlichtingen- en opsporingsdienst en de Koninklijke marechaussee.

Daarnaast is er een gezamenlijke beheersverantwoordelijkheid voor de inrichting en instandhouding van de organisatie en voorzieningen die noodzakelijk zijn ten behoeve van de gegevensverwerking en operationele activiteiten die in het kader van het samenwerkingsverband worden uitgevoerd.

Sturing en gezag MIT

Het MIT wordt ingesteld door drie ministers, te weten de Minister van Justitie en Veiligheid, de Minister van Financiën en de Minister van Defensie, het College van procureurs-generaal en de korpschef van politie. Zij zijn ieder afzonderlijk (politiek) verantwoordelijk voor het beheer van de desbetreffende samenwerkende diensten. Er is op dit moment geen specifieke wettelijke regeling voor het MIT. Daarom wordt het MIT ingesteld als samenwerkingsverband zonder rechtspersoonlijkheid en beheersmatig en organisatorisch ondersteund door en vanuit de politie.

Namens de drie ministers, het College van procureurs-generaal en de korpschef zal een stuurgroep overleggen over de wijze waarop de samenwerkende organisaties invulling geven aan de samenwerking in het kader van het MIT. Deze stuurgroep, onder voorzitterschap van de Directeur-generaal Ondermijning (DgO) van het Ministerie van Justitie en Veiligheid, overlegt over financiële besteding van de toegekende middelen en de inrichting van het samenwerkingsverband. De stuurgroep heeft geen beslissingsbevoegdheid over de inzet en het optreden van personeel, dat is aan het bij of krachtens de wet geregelde gezag. De stuurgroep wijst de directeur MIT aan die belast is met het zorgdragen van de uitvoering van de besluiten van de gezagen door het ter beschikking gesteld personeel en wijst ook de overige leden van het programmateam (hierna: PGT) van het MIT, die de directeur MIT daarbij ondersteunen. Op basis van de rapportages van de directeur MIT informeert de stuurgroep de Minister van Justitie en Veiligheid als coördinerend minister voor het MIT over de uitvoering van het jaarplan van het MIT.

In de stuurgroep worden de ministers en de korpschef vertegenwoordigd door daartoe aangewezen onder hen ressorterende functionarissen. Ook het daartoe aangewezen lid van het College van procureurs-generaal maakt deel uit van de stuurgroep. Dit besluit omvat niet de verlening van het daarvoor benodigde mandaat. De betrokken ministers, de korpschef en het College van procureurs-generaal zijn afzonderlijk verantwoordelijk voor de verlening van dat mandaat. Het samenwerkingsverband doet niet af aan de verantwoordelijkheid van iedere minister en de korpschef voor de door hem in het samenwerkingsverband uit te voeren taken, uiteraard onverminderd de verantwoordelijkheid van het (bij of krachtens de wet geregelde) gezag.

Overleg in de stuurgroep vindt plaats op basis van ieders eigen verantwoordelijkheid.

Gezag

Het MIT is een operationeel samenwerkingsverband van de politie, de Douane, de Belastingdienst, de Fiscale inlichtingen- en opsporingsdienst, de Koninklijke marechaussee en andere operationele onderdelen van het Ministerie van Defensie. Het MIT zelf is derhalve geen opsporingsdienst maar een multidisciplinair samenwerkingsverband. Daarvoor voorziet dit besluit in een apart multidisciplinair sturingsmodel. Benadrukt wordt dat dit sturingsmodel ziet op de samenwerking en geen afbreuk doet aan de verantwoordelijkheid van enerzijds de afzonderlijke minister, het College van procureurs-generaal, de korpschef voor het functioneren van de samenwerkende organisaties en anderzijds het gezag over de taakuitvoering van deze organisaties. Het te bereiken effect en de inzet van de deelnemende organisaties in het kader van de samenwerking van het MIT op een aan te pakken fenomeen wordt door de gezagen bepaald na overleg hierover in een strategisch overleg met de landelijke leiding van de deelnemende organisaties.

De teams van het MIT bestaan uit ambtenaren van de deelnemende operationele organisaties die de aan hen toekomende wettelijke taken en bevoegdheden uitoefenen onder het bestaande gezag zoals dat wettelijk geregeld is. Dit betekent dat de desbetreffende ambtenaren die werkzaam zijn in het MIT voor de strafrechtelijke handhaving van de rechtsorde onder het gezag staan van de officier van justitie1 (artikel 12 van de Politiewet 2012) en de desbetreffende ambtenaren die belast zijn met de toezicht- en de handhavingstaak van fiscale regelgeving onder gezag van de Minister van Financiën. De Belastingdienst staat onder het gezag van de Minister van Financiën (artikel 2, tweede lid, van de Uitvoeringsregeling Belastingdienst 2003). Dit gezag ziet op de ministeriële verantwoordelijkheid en heeft geen invloed op de bevoegdheid van de inspecteur. De inspecteur staat in principe niet onder gezag omdat aan de inspecteur specifieke wettelijke bevoegdheden zijn toegekend (attributie). Niettemin kan de Staatssecretaris van Financiën (als uitvoerder) in individuele gevallen of in het algemeen instructies geven ter zake van de uitoefening van de bevoegdheid van de inspecteur (artikel 10:22 van de Algemene wet bestuursrecht).

Daarnaast voorziet dit besluit in een (afstemmings-)overleg waarin de gezagen, de deelnemende operationele organisaties en het PGT hun (lopende) onderzoeken in MIT-verband en de lopende operaties van deelnemende organisaties afstemmen om enerzijds (meer) synergie te bereiken en anderzijds overlap en interferentie te voorkomen. Ook voor de functionarissen die deelnemers zijn aan dit overleg geldt dat zij het (taak-)bereik van de gehele organisatie of het gezag vertegenwoordigen.

Gegevensverwerking

Het MIT zal op grond van een separaat convenant ook functioneren als samenwerkingsverband op het gebied van gezamenlijke gegevensverwerking, zoals ook andere samenwerkingsverbanden op basis van een convenant.

Parlementaire betrokkenheid

Bij motie Michon-Derkzen is het kabinet verzocht het concept-instellingsbesluit van het MIT vooraf met de Tweede Kamer te delen en daarbij expliciet aan te geven hoe het MIT zich gaat verhouden tot bestaande diensten, zodat de Kamer zich hierover uit kan spreken.2 Bij brief van 15 september 2021 is uitvoering gegeven aan deze motie.3

De vaste commissie voor Justitie en Veiligheid heeft een aantal vragen en opmerkingen voorgelegd aan de Minister van Justitie en Veiligheid over de brief van 15 september 2021 over de reactie op de motie van het lid Michon-Derkzen over aangeven hoe het Multidisciplinair Interventie Team zich verhoudt tot bestaande diensten (Kamerstuk 2021/22 29 911, nr. 327). Bij brief van 19 november 2021 heeft de Minister van Justitie en Veiligheid deze vragen en gemaakte opmerking beantwoord.4 Deze brief is betrokken bij de plenaire behandeling van de begroting Justitie en Veiligheid op 24 en 25 november 2021.

Artikelsgewijs

Artikel 1

Bij ‘deelnemende operationele organisaties’ gaat het om de politie, de Douane, de Belastingdienst, de Fiscale inlichtingen- en opsporingsdienst, de Koninklijke marechaussee en andere operationele onderdelen van het Ministerie van Defensie. Het openbaar ministerie maakt daar geen onderdeel van uit. Dit laat onverlet dat bij de strafrechtelijke handhaving van de rechtsorde door de ambtenaren van deze deelnemende organisaties de officier van justitie het gezag is en hij deze ambtenaren de nodige aanwijzingen kan geven voor de vervulling van die taak. Voor zover door anderen dan de politie en de Koninklijke marechaussee politietaken worden uitgevoerd, zal dit dienen te geschieden binnen de regels omtrent bijstand, neergelegd in de Politiewet 2012.

Het College van procureurs-generaal is als verwerkingsverantwoordelijke van strafvorderlijke gegevens wel betrokken bij het convenant inzake de gezamenlijke gegevensverwerking door het MIT op grond van artikel 3 van dit besluit. Om die reden wordt het openbaar ministerie genoemd bij ‘samenwerkende organisaties’.

Artikel 2

Nu er geen specifieke wettelijke regeling is voor het MIT vindt de samenwerking in het MIT plaats binnen de bestaande wettelijke kaders inzake de publiekrechtelijke organisaties, taken en bevoegdheden. Dat betekent derhalve dat het MIT – als samenwerkingsverband – geen eigen bevoegdheden heeft en geen verandering brengt in de bestaande (politieke) ministeriele verantwoordelijkheden en gezagslijnen.

Artikel 3

Dit artikel regelt niet een basis voor het MIT als samenwerkingsverband met het oog op gezamenlijke gegevensverweking; die grondslag ligt in het nog vast te stellen convenant. Het legt wel vast dat de deelnemende operationele organisaties en het College van procureurs-generaal niet alleen in operationele zin samenwerken maar ook op dit terrein.

De verantwoordelijkheid van de politie voor de facilitaire dienstverlening, huisvesting, inrichting, onderhoud en ontwikkeling van gemeenschappelijke ICT-voorzieningen ten behoeve van het MIT, vastgelegd in artikel 9 van dit besluit, omvat ook de facilitaire ondersteuning van de gezamenlijke gegevensverwerking.

Artikel 4

Het onderhavige besluit omvat niet tevens de mandaatverlening door de betrokken ministers en de korpschef aan de desbetreffende leden van de stuurgroep die ressorteren onder die ministers onderscheidenlijk de korpschef, met het oog op de deelname aan het overleg in de stuurgroep over de aangelegenheden beschreven in het tweede lid.

De betrokken ministers, de korpschef en het College van procureurs-generaal dragen zorg voor de verlening en vastlegging van dit mandaat, indien en voor zover dat noodzakelijk is. De bevoegdheid tot het vaststellen van de jaarstukken van de politie is een bevoegdheid van de Minister van Justitie en Veiligheid, niet die van de korpschef. Op grond van de bestaande interne mandaatverlening binnen het Ministerie van Justitie en Veiligheid is (mede) om die reden de plaatsvervangend directeur-generaal Politie en Veiligheidsregio’s van het Ministerie van Justitie en Veiligheid lid van de stuurgroep.

Het artikel biedt de mogelijkheid van ondermandaat aan aangewezen functionarissen zodat bijvoorbeeld de directeur-generaal van de Belastingdienst zowel de algemeen directeur van de Fiscale inlichtingen- en opsporingsdienst als een daartoe aangewezen directeur van de Belastingdienst aan de stuurgroep kunnen deelnemen.

Omdat het MIT als samenwerkingsverband geen juridische entiteit is, zijn er ook geen jaarstukken van het samenwerkingsverband die formeel bindend zijn. Het overleg in de stuurgroep gaat onder andere over de ter beschikkingstelling van personeel en materieel aan het samenwerkingsverband door de samenwerkende organisaties. Het jaarplan van het MIT wordt derhalve – in juridische zin – niet vastgesteld, maar dient verwerkt te worden in de afzonderlijke begrotingen, jaarplannen en jaarverslagen van de betrokken ministeries en de politie. Na beoordeling van de jaarstukken door de stuurgroep worden deze stukken dan ook aangeboden aan de ministers en aan de korpschef.

Artikel 5

Er is een programmateam MIT, bestaande uit een directeur MIT en andere leden (waaronder een plaatsvervangend directeur MIT), die allen worden aangewezen door de stuurgroep. De directeur MIT heeft de facto de dagelijkse leiding over het samenwerkingsverband. Hij is daarnaast verantwoordelijk voor het opstellen van de jaarstukken van het samenwerkingsverband. Door het mandaat op grond van artikel 9 geeft hij invulling aan het facilitair beheer van het samenwerkingsverband ten aanzien van de dienstverlening, huisvesting, inrichting, onderhoud en ontwikkeling van gemeenschappelijke ICT-voorzieningen.

De directeur MIT vertegenwoordigt, net zoals de andere leden van het PGT, niet (de belangen van) de deelnemende operationele organisatie die hem ter beschikking stelt voor deze functie.

De door de stuurgroep aangewezen leden van het PGT zijn niet in dienst van het MIT; het MIT heeft immers geen rechtspersoonlijkheid. Zij blijven in dienst van de deelnemende organisatie die hen ter beschikking stelt voor deze functies in het MIT. Desalniettemin is het wenselijk dat het vervullen van de werkzaamheden van een lid besproken wordt in een gesprek zoals bij een detachering door of namens het bevoegd gezag plaatsvindt. Voor de duur van de ter beschikkingstelling is het functioneren van een lid van het PGT niet alleen voor het bevoegd gezag relevant (als onderdeel van de reguliere p-zorg) maar vooral voor de stuurgroep; die is immers verantwoordelijk voor de aanwijzing als lid van het PGT en, in voorkomend geval, de beëindiging daarvan.

Artikel 6

Het MIT is een samenwerkingsverband van zes verschillende organisaties. In dit artikel wordt met inachtneming van de bestaande verantwoordingsstructuren een planning en control-cyclus vastgelegd waarmee de totale activiteiten van het MIT kunnen worden gevolgd. Dit uit zich als volgt:

  • Het jaarplan en bestedingsplan zijn een voorstel van de directeur MIT en worden besproken in de stuurgroep MIT.

  • Het jaarplan beschrijft het beleid van de samenwerkende organisaties ten aanzien van de ter beschikkingstelling van personeel en materieel, zowel kwalitatief als kwantitatief, ten behoeve van de taakuitvoering in het MIT, voor zover dat personeel en materieel worden bekostigd met middelen of bijdragen die door de Minister van Justitie en Veiligheid ter beschikking zijn of worden gesteld.

  • Het bestedingsplan dient zodanig ingericht te zijn dat inzichtelijk is welke kostensoorten, dan wel delen daarvan ten laste van de Ministeries van Justitie en Veiligheid, Defensie, Financiën en de politie komen, voor zover zij niet reeds deel uitmaken van de geraamde uitgaven die direct samenhangen met het zorgdragen voor de facilitaire dienstverlening, huisvesting, inrichting, onderhoud en ontwikkeling van gemeenschappelijke ICT-voorzieningen ten behoeve van het MIT door de politie.

  • Over de besteding van de ‘MIT-middelen’ rapporteert iedere in het MIT samenwerkende organisatie (naast de eigen/interne verantwoording) aan de directeur MIT, zodat hij over het totaal van de gelden kan rapporteren aan de stuurgroep.

  • Bestaande formele verantwoordelijkheden en structuren blijven in tact, maar de deelnemende organisaties stellen de directeur MIT in staat om integraal te kunnen sturen en verantwoorden richting de stuurgroep.

  • Op tertaal basis (4, 8 en 12 maands) legt de directeur MIT aan de stuurgroep (integraal) verantwoording af over de besteding van de totale middelen. Deze verantwoordingsystematiek was reeds door de Minister van Justitie en Veiligheid, als coördinerend minister, vastgelegd bij de initiële middelen in de bevestigingsbrieven aan de Ministers van Financiën en Defensie en de korpschef, waarbij deze verantwoordingssystematiek is opgenomen.

  • De politie draagt zorg voor de facilitaire dienstverlening, huisvesting, inrichting, onderhoud en ontwikkeling van gemeenschappelijke ICT-voorzieningen ten behoeve van het MIT. De verantwoording hierover loopt mee in het jaarverslag.

Artikelen 7 en 8

Het SKO is het overleg waarin de prioriteiten van de aan te pakken fenomenen door het MIT worden besproken en de beoogde effecten daarvan. Aan dit overleg nemen alle betrokken gezagen deel alsmede leidinggevende functionarissen van strategisch niveau van de deelnemende organisaties en het PGT. Voor wat betreft het PGT zal dit in ieder geval zijn het lid van het PGT dat operatiën in zijn portefeuille heeft. Voor het optreden van de politie en de Koninklijke marechaussee ter strafrechtelijke handhaving van de rechtsorde is dit gezag in principe de officier van justitie. Indien en voor zover het overleg mede betrekking heeft op de uitvoering van politietaken die onder verantwoordelijkheid van de Minister van Justitie en Veiligheid worden uitgevoerd, neemt een door deze minister aangewezen functionaris aan het overleg tevens deel.

Met het SKO wordt zowel de integrale aanpak (toezicht, handhaving en opsporing) als ook de selectie van fenomenen toegesneden op de in artikel 2 beschreven doelstelling van het MIT geborgd. Dat laatste is van belang gezien het grote belang dat wordt gehecht aan de aanvullende en innovatieve multidisciplinaire aard van de activiteiten in het kader van de samenwerking in het MIT.

Het MIO is een aanvulling hierop, vooral van belang in de fase dat onderzoeken en projecten van het MIT worden uitgevoerd. Niet alleen om overlap en interferenties te voorkomen maar ook om – in onderling overleg – te bepalen welke interventies door de deelnemende organisaties het meest bijdragen aan het realiseren van het door het SKO beoogd effect. Dit mede op basis van de inzichten en gegevens die voortkomen uit de gezamenlijke gegevensverwerking door het MIT.

Artikel 9

De politie draagt zorg voor de facilitaire dienstverlening, huisvesting, inrichting, onderhoud en ontwikkeling van gemeenschappelijke ICT-voorzieningen ten behoeve van het MIT. De kosten die hiermee verband houden (zoals voor huisvesting, ICT, beveiliging en inhuur van externe dienstverlening) komen ten laste van de bijzondere bijdrage die de Minister van Justitie en Veiligheid jaarlijks ter beschikking stelt aan de politie. De korpschef verstrekt in een afzonderlijk besluit aan de directeur MIT mandaat, volmacht en machtiging ten aanzien van de besteding van die financiële middelen en het gebruik van de middelen. Ook wanneer de directeur MIT dit mandaat of deze volmacht doorgeeft aan een ander lid van het PGT, blijft hij daarbij verantwoordelijk jegens de korpschef.

Artikel 10

Door de deelnemende operationele organisaties worden ambtenaren ter beschikking gesteld, die hun wettelijke taken en bevoegdheden uitoefenen onder het gezag (zie algemeen deel onder ‘Gezag’). Daarnaast kan de directeur MIT ook beschikken over personeel dat door een samenwerkende organisatie al dan niet extern is aangetrokken.

De ter beschikking stelling van ambtenaren die hun wettelijke taken en bevoegdheden uitoefenen onder het gezag en ander personeel geschiedt op basis van operationele overeenkomsten die moeten passen binnen hetgeen in dit besluit is bepaald. Nagenoeg alle samenwerkende organisaties zijn hiermee bekend in het kader van de samenwerking binnen de Kustwacht Nederland. De bepalingen over operationele overeenkomsten en individuele instructie zijn niet van toepassing op het door de politie extern aangetrokken personeel.

In de operationele overeenkomst worden in ieder geval afspraken gemaakt over de kwantiteit en kwaliteit van het ter beschikking gestelde personeel en over de inzet van ander personeel.

De instructie, bedoeld in het derde lid, houdt in dat voor de duur van de ter beschikkingstelling de betrokken medewerker aanwijzingen kan krijgen van de directeur MIT (of het door hem aangewezen andere lid van het PGT) ter uitvoering van de opdrachten van de gezagen, ook al is hij niet de hiërarchisch leidinggevende van dit personeel. In de hierboven genoemde operationele overeenkomst worden afspraken gemaakt over de wijze waarop wordt omgegaan met de situatie waarin een individuele ambtenaar overwegende bezwaren heeft tegen een door (of namens) de directeur MIT gevraagde uitvoering van werkzaamheden in het MIT. De bedoeling van de samenwerkende organisaties is dat die ambtenaar zich kan wenden tot een functionaris van de desbetreffende samenwerkende organisatie. Indien deze functionaris meent dat sprake is van overwegende bezwaren, zal dit worden voorgelegd aan het gezag, verantwoordelijk voor de inzet.

De in het vierde lid genoemde aanvullende schriftelijke instructie komt van het bevoegde gezag; dat is het rechtspositionele gezag van de betrokken ambtenaar, vergelijkbaar met de aanduiding van bevoegd gezag in artikel 44a van de Politiewet 2012 of artikel 12bis van de Wet ambtenaren Defensie.

De Minister van Justitie en Veiligheid, F.B.J. Grapperhaus

De Minister van Financiën, W.B. Hoekstra

De Minister van Defensie, H.G.J. Kamp

Het College van procureurs-generaal, G.T. Hofstee

De korpschef van de politie, H.P. van Essen


X Noot
1

Met uitzondering van die onderdelen van de strafrechtelijke handhaving van de rechtsorde die onder verantwoordelijkheid van de Minister van Justitie en Veiligheid worden uitgevoerd.

X Noot
2

Kamerstukken II, 2020/21, 29 911 nr. 320.

X Noot
3

Kamerstukken II 2021/21, 29 911, nr. 331.

X Noot
4

Kamerstukken II 2020/21, 29 911, nr. 340.

Naar boven