ARTIKEL I
De Algemene uitvoeringsregeling stimulering duurzame energieproductie en klimaattransitie
wordt als volgt gewijzigd:
A
Artikel 1 wordt als volgt gewijzigd:
1. De begripsbepaling ‘richtlijn hernieuwbare energie’ komt te luiden:
- – richtlijn (EU) 2018/2001:
-
richtlijn (EU) 2018/2001 van het Europees Parlement en de Raad van 11 december 2018
ter bevordering van het gebruik van energie uit hernieuwbare bronnen (PbEU 2018, L
328);
2. In de alfabetische volgorde worden twee onderdelen ingevoegd, luidende:
- – biomassaproducent:
-
biomassaproducent als bedoeld in bijlage A van de Regeling conformiteitsbeoordeling
vaste biomassa voor energietoepassingen;
- – oorsprongsgebied:
-
oorsprongsgebied als bedoeld in bijlage A van de Regeling conformiteitsbeoordeling
vaste biomassa voor energietoepassingen;
B
Na artikel 1 wordt een artikel ingevoegd, luidende:
Artikel 1a
Deze regeling berust mede op artikel 63a, tweede lid, van het besluit.
C
Onder het vervallen van het opschrift van paragraaf 3.2 wordt na artikel 5 het volgende
opschrift ingevoegd:
§ 3.2. Verplichtingen gebruik biomassa
D
Artikel 6 komt te luiden:
Artikel 6
-
1. Dit artikel is van toepassing op een subsidieontvanger die een productie-installatie
bedrijft waarvoor subsidie wordt verstrekt onder de voorwaarde dat de subsidieontvanger
aantoont dat de gebruikte biomassa voldoet aan de duurzaamheidscriteria en broeikasgasemissiereductiecriteria,
bedoeld in artikel 29, eerste lid, van richtlijn (EU) 2018/2001.
-
2. Een subsidieontvanger maakt gebruik van biomassa die per levering vergezeld gaat
van de benodigde conformiteitsbeoordelingsverklaringen, afgegeven op grond van een
certificatieschema waarvan de Europese Commissie op grond van artikel 30, vierde lid,
van richtlijn (EU) 2018/2001 heeft besloten dat deze accurate gegevens verschaft met
het oog op de toepassing van artikel 29 van richtlijn (EU) 2018/2001 of op grond van
een nationaal systeem, waarvan de Europese Commissie op grond van artikel 30, zesde
lid, van de richtlijn (EU) 2018/2001 heeft besloten dat dit voldoet aan de in die
richtlijn bepaalde voorwaarden, afhankelijk van de van toepassing zijnde criteria,
bedoeld in het eerste lid.
-
3. In afwijking van het tweede lid kan een subsidieontvanger voor biomassa als bedoeld
in de nummers 170 tot en met 179, 300 tot en met 329 en 410 van NTA 8003:2017 gebruik
maken van biomassa die per levering vergezeld gaat van de benodigde conformiteitsbeoordelingsverklaringen,
met gebruikmaking van een middel dat door de minister beschikbaar wordt gesteld.
-
4. De subsidieontvanger zendt binnen vier maanden na afloop van ieder kalenderjaar waarover
een voorschot wordt verstrekt aan de minister een conformiteitsbeoordelingsverklaring
waaruit blijkt dat de gebruikte biomassa aan de criteria voldoet, met gebruikmaking
van een middel dat door de minister beschikbaar wordt gesteld.
E
Artikel 7 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het tweede lid wordt na ‘erkende conformiteitsbeoordelingsinstantie’ ingevoegd
‘als bedoeld in artikel 1 van het Besluit conformiteitsbeoordeling vaste biomassa
voor energietoepassingen’.
2. Het derde lid komt te luiden:
-
3. Van de totale massa houtige biomassa uit bosbeheereenheden die in een kalenderjaar
voor subsidie in aanmerking komt, hoeft ten hoogste 30% te voldoen aan de duurzaamheidscriteria
en broeikasgasemissiereductiecriteria, bedoeld in artikel 29, eerste lid, van richtlijn
(EU) 2018/2001.
3. Er worden drie leden toegevoegd, luidende:
-
4. In afwijking van het derde lid geldt voor een subsidieontvanger die een productie-installatie
bedrijft met een totaal nominaal thermisch ingangsvermogen kleiner dan 20 MW dat van
de totale massa houtige biomassa uit bosbeheereenheden die in een kalenderjaar voor
subsidie in aanmerking komt, ten hoogste 30% hoeft te voldoen aan de eisen 1.1a, 1.1b,
eerste en vierde volzin, 3.1, 3.2, 3.3, 4.1, 4.2, 4.3, 5.1, 7.1 en 7.3 van bijlage
B van de Regeling conformiteitsbeoordeling vaste biomassa voor energietoepassingen.
-
5. Voor de biomassa, bedoeld in het vierde lid, is de biomassaproducent de eerste schakel
van de handelsketen en is de bron de bosbeheereenheid of het oorsprongsgebied.
-
6. In afwijking van het tweede lid geldt voor een subsidieontvanger die een productie-installatie
bedrijft met een totaal nominaal thermisch ingangsvermogen kleiner dan 20 MW, het
bepaalde in eis 1.1b, tweede en derde volzin, van bijlage B van de Regeling conformiteitsbeoordeling
vaste biomassa voor energietoepassingen, niet.
G
Artikel 7b, eerste lid, komt te luiden:
-
1. De subsidie-ontvanger die een productie-installatie bedrijft, bedoeld in artikel
7, eerste lid, zendt binnen vier maanden na afloop van ieder kalenderjaar waarover
een voorschot wordt verstrekt aan de minister een verklaring waaruit blijkt dat de
gebruikte biomassa aan artikel 7 voldoet, met gebruikmaking van een middel dat door
de minister beschikbaar wordt gesteld.
H
Na artikel 14f wordt een artikel ingevoegd, luidende:
Artikel 14g
-
1. Artikel 7, vierde en zesde lid, is tevens van toepassing op een subsidieontvanger
aan wie subsidie is verstrekt voor de inzet van vaste biomassa in een productie-installatie
als bedoeld in artikel 7, eerste lid, op grond van de Regeling aanwijzing categorieën
duurzame energieproductie 2015, de Regeling aanwijzing categorieën duurzame energieproductie
voorjaar 2016, de Regeling aanwijzing categorieën duurzame energieproductie najaar
2016, de Regeling aanwijzing categorieën duurzame energieproductie voorjaar 2017,
de Regeling aanwijzing categorieën duurzame energieproductie najaar 2017, de Regeling
aanwijzing categorieën duurzame energieproductie voorjaar 2018, de Regeling aanwijzing
categorieën duurzame energieproductie najaar 2018, met een thermisch ingangsvermogen
gelijk aan of groter dan 20 MW.
-
2. In de artikelen 21 en 44 van de Regeling aanwijzing categorieën duurzame energieproductie
2011, de artikelen 76, 101, 106 en 116 van de Regeling aanwijzing categorieën duurzame
energieproductie 2012, de artikelen 60, 68, 70, 72 en 76 van de Regeling aanwijzing
categorieën duurzame energieproductie 2013, de artikelen 60, 68, 70, 72 en 76 van
de Regeling aanwijzing categorieën duurzame energieproductie 2014, de artikelen 30,
34, 40, 42, 44 en 50 van de Regeling aanwijzing categorieën duurzame energieproductie
2015, de artikelen 28, 32, 38, 40 en 46 van de Regeling aanwijzing categorieën duurzame
energieproductie voorjaar 2016, de artikelen 28, 32, 38, 40 en 46 van de Regeling
aanwijzing categorieën duurzame energieproductie najaar 2016, de artikelen 28, 32,
36, 38 en 44 van de Regeling aanwijzing categorieën duurzame energieproductie voorjaar
2017, de artikelen 28, 34, 36 en 42 van de Regeling aanwijzing categorieën duurzame
energieproductie najaar 2017, de artikelen 30, 32 en 34 van de Regeling aanwijzing
categorieën duurzame energieproductie voorjaar 2018 en de artikelen 30, 32 en 34 van
de Regeling aanwijzing categorieën duurzame energieproductie najaar 2018 wordt ‘de
duurzaamheidscriteria, bedoeld in artikel 17, eerste lid, van de richtlijn hernieuwbare
energie’, telkens vervangen door ‘de duurzaamheids- en broeikasgasemissiereductiecriteria,
bedoeld in artikel 29, eerste lid, van de richtlijn (EU) 2018/2001'.
ARTIKEL II
De Regeling conformiteitsbeoordeling vaste biomassa voor energietoepassingen wordt
als volgt gewijzigd:
A
Bijlage A wordt als volgt gewijzigd:
1. Aan het slot voor de punt van de begripsomschrijving van ‘bosbeheereenheid’ wordt
toegevoegd ‘overeenkomstig een plan voor bosbeheer als bedoeld in eis 10.2 van bijlage
B’.
2. Het begrip ‘groep- of regioverband’ wordt vervangen door ‘groep’.
3. In de alfabetische volgorde worden ingevoegd:
- oorsprongsgebied:
-
het geografisch omschreven gebied waar de grondstof voor bosbiomassa vandaan komt,
waarvan betrouwbare en onafhankelijke informatie beschikbaar is en waar de omstandigheden
voldoende homogeen zijn voor het beoordelen van het risico inzake de duurzaamheids-
en rechtmatigheidskenmerken van de bosbiomassa.
- richtlijn (EU) 2018/2001:
-
Richtlijn (EU) 2018/2001 van het Europees Parlement en de Raad van 11 december 2018
ter bevordering van het gebruik van energie uit hernieuwbare bronnen (PbEU 2018, L
328).
B
Bijlage B wordt als volgt gewijzigd:
1. Eis 1.1 komt te luiden:
1.1a
|
De berekende reductie van CO2eq uitstoot is gemiddeld over een jaar minimaal 70% ten opzichte van de EU-referentiewaarde.
De gemiddelde uitstoot van CO2eq bedraagt maximaal 56 g CO2eq/MJ voor elektriciteit en 24 g CO2eq/MJ voor warmte. De berekende maximale CO2eq-uitstoot is gebaseerd op de methodologie en de referentiewaarden voor fossiele
brandstoffen uit bijlage VI.B bij richtlijn (EU) 2018/2001.
|
1.1b
|
Geen enkele levering van biomassa leidt tot een uitstoot boven de waarde van 74 g
CO2eq/MJ voor elektriciteit en 32 g CO2eq/MJ voor warmte. Voor installaties die op of na 1 januari 2021 operationeel zijn
geworden of uiterlijk met ingang van 31 december 2025 operationeel worden, is de bedoelde
reductie per levering minimaal 70%. Voor installaties die operationeel worden vanaf
1 januari 2026 is bedoelde reductie minimaal 80%. De berekende maximale CO2eq-uitstoot is gebaseerd op de methodologie en de referentiewaarden voor fossiele
brandstoffen uit bijlage VI.B bij richtlijn (EU) 2018/2001.
|
2. In eis 7.1 wordt ‘representatieve gebieden van bostypen’ vervangen door ‘representatieve
gebieden van inheemse ecosystemen’.
3. In P11 wordt ‘groep- of regioverband’ vervangen door ‘een groep’.
4. In eis 11.1 vervallen ‘of regioverband’ en ‘zelfstandige’.
5. In eis 11.2 vervalt telkens ‘of regioverband’.
6. Eis 12.2 komt te luiden:
Iedere schakel in het handelsketensysteem beschikt over de voor haar organisatie relevante
broeikasgasuitstootgegevens die verkregen zijn met gebruikmaking van de methodologie
en de referentiewaarden voor fossiele brandstoffen in bijlage VI.B bij richtlijn (EU)
2018/2001.
7. Aan eis 12.4 wordt toegevoegd ‘Uit het verificatieprotocol volgt welke duurzaamheidsinformatie
is vereist.’.
9. In eis 13.2 wordt ’12.1 tot en met 12.6’ vervangen door ‘12.1 tot en met 12.5’.
C
Bijlage C wordt als volgt gewijzigd:
1. In punt 2 wordt na ‘De totstandkoming’ ingevoegd ‘en het beheer’ en wordt na ‘deelname
aan de totstandkoming’ ingevoegd ‘en de verdere ontwikkeling’.
2. In punt 3 wordt na ‘vastgelegd’ ingevoegd ‘en openbaar toegankelijk’.
D
Bijlage D wordt als volgt gewijzigd:
1. In tabel 1, zesde kolom, wordt ‘12.1–12.6’ telkens vervangen door ‘12.1–12.5’.
2. In tabel 2, tweede kolom, wordt ‘gedefinieerd aanvoergebied’ telkens vervangen door
‘oorsprongsgebied’.
ARTIKEL III
De Regeling aanwijzing categorieën duurzame energieproductie voorjaar 2019 wordt als
volgt gewijzigd:
A
In artikel 1 komt de begripsbepaling ‘richtlijn hernieuwbare energie’ te luiden:
- – richtlijn (EU) 2018/2001:
-
Richtlijn (EU) 2018/2001 van het Europees Parlement en de Raad van 11 december 2018
ter bevordering van het gebruik van energie uit hernieuwbare bronnen (PbEU 2018, L
328);
B
Artikel 16 wordt als volgt gewijzigd:
1. Voor de tekst wordt de aanduiding ‘1.’ geplaatst.
2. Er wordt een lid toegevoegd, luidende:
-
2. Een producent aan wie subsidie is verstrekt op grond van het eerste lid draagt er
zorg voor dat wordt aangetoond dat de in een installatie met een totaal nominaal thermisch
uitgangsvermogen van de groengasinstallatie gelijk aan of groter dan 20 MW gebruikte
biomassa voldoet aan de duurzaamheids- en broeikasgasemissiereductiecriteria, bedoeld
in artikel 29, eerste lid, van de richtlijn (EU) 2018/2001.
C
Aan artikel 18 wordt een lid toegevoegd, luidende:
-
4. Een producent aan wie subsidie is verstrekt op grond van het eerste lid draagt er
zorg voor dat wordt aangetoond dat de in een installatie met een totaal nominaal thermisch
uitgangsvermogen van de groengasinstallatie gelijk aan of groter dan 20 MW gebruikte
biomassa voldoet aan het broeikasgasemissiereductiecriterium, bedoeld in artikel 29,
eerste lid, van de richtlijn (EU) 2018/2001.
D
Artikel 20 wordt als volgt gewijzigd:
1. Voor de tekst wordt de aanduiding ‘1.’ geplaatst.
2. Er wordt een lid toegevoegd, luidende:
-
2. Een producent aan wie subsidie is verstrekt op grond van het eerste lid draagt er
zorg voor dat wordt aangetoond dat de in een installatie met een totaal nominaal thermisch
uitgangsvermogen van de groengasinstallatie gelijk aan of groter dan 20 MW gebruikte
biomassa voldoet aan het broeikasgasemissiereductiecriterium, bedoeld in artikel 29,
eerste lid, van de richtlijn (EU) 2018/2001.
E
Aan artikel 22 wordt een lid toegevoegd, luidende:
-
3. Een producent aan wie subsidie is verstrekt op grond van het eerste lid draagt er
zorg voor dat wordt aangetoond dat de in een installatie met een totaal nominaal thermisch
uitgangsvermogen van de groengasinstallatie gelijk aan of groter dan 20 MW gebruikte
biomassa voldoet aan de duurzaamheids- en broeikasgasemissiereductiecriteria, bedoeld
in artikel 29, eerste lid, van de richtlijn (EU) 2018/2001.
F
Artikel 28 wordt als volgt gewijzigd:
1. Voor de tekst wordt de aanduiding ‘1.’ geplaatst.
2. Er wordt een lid toegevoegd, luidende:
-
2. Een producent aan wie subsidie is verstrekt op grond van het eerste lid draagt er
zorg voor dat wordt aangetoond dat de in een installatie met een totaal nominaal thermisch
ingangsvermogen gelijk aan of groter dan 2 MW gebruikte biomassa voldoet aan de duurzaamheids-
en broeikasgasemissiereductiecriteria, bedoeld in artikel 29, eerste lid, van de richtlijn
(EU) 2018/2001.
G
Aan artikel 30 wordt een lid toegevoegd, luidende:
-
4. Een producent aan wie subsidie is verstrekt op grond van het eerste lid draagt er
zorg voor dat wordt aangetoond dat de in een installatie met een totaal nominaal thermisch
ingangsvermogen gelijk aan of groter dan 2 MW gebruikte biomassa voldoet aan het broeikasgasemissiereductiecriterium,
bedoeld in artikel 29, eerste lid, van de richtlijn (EU) 2018/2001.
H
In artikelen 32, tweede lid, en 34, derde lid, wordt telkens ‘de duurzaamheidscriteria,
bedoeld in artikel 17, eerste lid, van de richtlijn hernieuwbare energie’ vervangen
door ‘de duurzaamheids- en broeikasgasemissiereductiecriteria, bedoeld in artikel
29, eerste lid, van de richtlijn (EU) 2018/2001’.
I
Artikel 36, derde lid, komt te luiden:
-
3. Een producent aan wie subsidie is verstrekt op grond van het eerste lid draagt er
zorg voor dat wordt aangetoond dat de gebruikte vloeibare biomassa, dan wel de in
een installatie met een totaal nominaal thermisch ingangsvermogen gelijk aan of groter
dan 20 MW gebruikte vaste biomassa, voldoet aan de duurzaamheids- en broeikasgasemissiereductiecriteria,
bedoeld in artikel 29, eerste lid, van de richtlijn (EU) 2018/2001.
J
Aan artikel 38 wordt een lid toegevoegd, luidende:
-
3. Een producent aan wie subsidie is verstrekt op grond van het eerste lid draagt er
zorg voor dat wordt aangetoond dat de in een installatie met een totaal nominaal thermisch
ingangsvermogen gelijk aan of groter dan 20 MW gebruikte biomassa voldoet aan het
broeikasgasemissiereductiecriterium, bedoeld in artikel 29, eerste lid, van de richtlijn
(EU) 2018/2001.
ARTIKEL IV
De Regeling aanwijzing categorieën duurzame energieproductie najaar 2019 wordt als
volgt gewijzigd:
A
In artikel 1 komt de begripsbepaling ‘richtlijn hernieuwbare energie’ te luiden:
- – richtlijn (EU) 2018/2001:
-
Richtlijn (EU) 2018/2001 van het Europees Parlement en de Raad van 11 december 2018
ter bevordering van het gebruik van energie uit hernieuwbare bronnen (PbEU 2018, L
328);
B
Artikel 16 wordt als volgt gewijzigd:
1. Voor de tekst wordt de aanduiding ‘1.’ geplaatst.
2. Er wordt een lid toegevoegd, luidende:
-
2. Een producent aan wie subsidie is verstrekt op grond van het eerste lid draagt er
zorg voor dat wordt aangetoond dat de in een installatie met een totaal nominaal thermisch
uitgangsvermogen van de groengasinstallatie gelijk aan of groter dan 20 MW gebruikte
biomassa voldoet aan de duurzaamheids- en broeikasgasemissiereductiecriteria, bedoeld
in artikel 29, eerste lid, van de richtlijn (EU) 2018/2001.
C
Aan artikel 18 wordt een lid toegevoegd, luidende:
-
4. Een producent aan wie subsidie is verstrekt op grond van het eerste lid draagt er
zorg voor dat wordt aangetoond dat de in een installatie met een totaal nominaal thermisch
uitgangsvermogen van de groengasinstallatie gelijk aan of groter dan 20 MW gebruikte
biomassa voldoet aan het broeikasgasemissiereductiecriterium, bedoeld in artikel 29,
eerste lid, van de richtlijn (EU) 2018/2001.
D
Artikel 20 wordt als volgt gewijzigd:
1. Voor de tekst wordt de aanduiding ‘1.’ geplaatst.
2. Er wordt een lid toegevoegd, luidende:
-
2. Een producent aan wie subsidie is verstrekt op grond van het eerste lid draagt er
zorg voor dat wordt aangetoond dat de in een installatie met een totaal nominaal thermisch
uitgangsvermogen van de groengasinstallatie gelijk aan of groter dan 20 MW gebruikte
biomassa voldoet aan het broeikasgasemissiereductiecriterium, bedoeld in artikel 29,
eerste lid, van de richtlijn (EU) 2018/2001.
E
Aan artikel 22 wordt een lid toegevoegd, luidende:
-
3. Een producent aan wie subsidie is verstrekt op grond van het eerste lid draagt er
zorg voor dat wordt aangetoond dat de in een installatie met een totaal nominaal thermisch
uitgangsvermogen van de groengasinstallatie gelijk aan of groter dan 20 MW gebruikte
biomassa voldoet aan de duurzaamheids- en broeikasgasemissiereductiecriteria, bedoeld
in artikel 29, eerste lid, van de richtlijn (EU) 2018/2001.
F
Artikel 28 wordt als volgt gewijzigd:
1. Voor de tekst wordt de aanduiding ‘1.’ geplaatst.
2. Er wordt een lid toegevoegd, luidende:
-
2. Een producent aan wie subsidie is verstrekt op grond van het eerste lid draagt er
zorg voor dat wordt aangetoond dat de in een installatie met een totaal nominaal thermisch
ingangsvermogen gelijk aan of groter dan 2 MW gebruikte biomassa voldoet aan de duurzaamheids-
en broeikasgasemissiereductiecriteria, bedoeld in artikel 29, eerste lid, van de richtlijn
(EU) 2018/2001.
G
Aan artikel 30 wordt een lid toegevoegd, luidende:
-
4. Een producent aan wie subsidie is verstrekt op grond van het eerste lid draagt er
zorg voor dat wordt aangetoond dat de in een installatie met een totaal nominaal thermisch
ingangsvermogen gelijk aan of groter dan 2 MW gebruikte biomassa voldoet aan het broeikasgasemissiereductiecriterium,
bedoeld in artikel 29, eerste lid, van de richtlijn (EU) 2018/2001.
H
In artikelen 32, tweede lid, en 34, derde lid, wordt telkens ‘de duurzaamheidscriteria,
bedoeld in artikel 17, eerste lid, van de richtlijn hernieuwbare energie’ vervangen
door ‘de duurzaamheids- en broeikasgasemissiereductiecriteria, bedoeld in artikel
29, eerste lid, van de richtlijn (EU) 2018/2001’.
I
Artikel 36, derde lid, komt te luiden:
-
3. Een producent aan wie subsidie is verstrekt op grond van het eerste lid draagt er
zorg voor dat wordt aangetoond dat de gebruikte vloeibare biomassa, dan wel de in
een installatie met een totaal nominaal thermisch ingangsvermogen gelijk aan of groter
dan 20 MW gebruikte vaste biomassa, voldoet aan de duurzaamheids- en broeikasgasemissiereductiecriteria,
bedoeld in artikel 29, eerste lid, van de richtlijn (EU) 2018/2001.
J
Aan artikel 38 wordt een lid toegevoegd, luidende:
-
3. Een producent aan wie subsidie is verstrekt op grond van het eerste lid draagt er
zorg voor dat wordt aangetoond dat de in een installatie met een totaal nominaal thermisch
ingangsvermogen gelijk aan of groter dan 20 MW gebruikte biomassa voldoet aan het
broeikasgasemissiereductiecriterium, bedoeld in artikel 29, eerste lid, van de richtlijn
(EU) 2018/2001.
ARTIKEL V
De Regeling aanwijzing categorieën duurzame energieproductie voorjaar 2020 wordt als
volgt gewijzigd:
A
In artikel 1 komt de begripsbepaling ‘richtlijn hernieuwbare energie’ te luiden:
- – richtlijn (EU) 2018/2001:
-
Richtlijn (EU) 2018/2001 van het Europees Parlement en de Raad van 11 december 2018
ter bevordering van het gebruik van energie uit hernieuwbare bronnen (PbEU 2018, L
328);
B
Artikel 16 wordt als volgt gewijzigd:
1. Voor de tekst wordt de aanduiding ‘1.’ geplaatst.
2. Er wordt een lid toegevoegd, luidende:
-
2. Een producent aan wie subsidie is verstrekt op grond van het eerste lid draagt er
zorg voor dat wordt aangetoond dat de in een installatie met een totaal nominaal thermisch
uitgangsvermogen van de groengasinstallatie gelijk aan of groter dan 20 MW gebruikte
biomassa voldoet aan de duurzaamheids- en broeikasgasemissiereductiecriteria, bedoeld
in artikel 29, eerste lid, van de richtlijn (EU) 2018/2001.
C
Aan artikel 18 wordt een lid toegevoegd, luidende:
-
4. Een producent aan wie subsidie is verstrekt op grond van het eerste lid draagt er
zorg voor dat wordt aangetoond dat de in een installatie met een totaal nominaal thermisch
uitgangsvermogen van de groengasinstallatie gelijk aan of groter dan 20 MW gebruikte
biomassa voldoet aan het broeikasgasemissiereductiecriterium, bedoeld in artikel 29,
eerste lid, van de richtlijn (EU) 2018/2001.
D
Artikel 20 wordt als volgt gewijzigd:
1. Voor de tekst wordt de aanduiding ‘1.’ geplaatst.
2. Er wordt een lid toegevoegd, luidende:
-
2. Een producent aan wie subsidie is verstrekt op grond van het eerste lid draagt er
zorg voor dat wordt aangetoond dat de in een installatie met een totaal nominaal thermisch
uitgangsvermogen van de groengasinstallatie gelijk aan of groter dan 20 MW gebruikte
biomassa voldoet aan het broeikasgasemissiereductiecriterium, bedoeld in artikel 29,
eerste lid, van de richtlijn (EU) 2018/2001.
E
Aan artikel 22 wordt een lid toegevoegd, luidende:
-
3. Een producent aan wie subsidie is verstrekt op grond van het eerste lid draagt er
zorg voor dat wordt aangetoond dat de in een installatie met een totaal nominaal thermisch
uitgangsvermogen van de groengasinstallatie gelijk aan of groter dan 20 MW gebruikte
biomassa voldoet aan de duurzaamheids- en broeikasgasemissiereductiecriteria, bedoeld
in artikel 29, eerste lid, van de richtlijn (EU) 2018/2001.
F
Artikel 28 wordt als volgt gewijzigd:
1. Voor de tekst wordt de aanduiding ‘1.’ geplaatst.
2. Er wordt een lid toegevoegd, luidende:
-
2. Een producent aan wie subsidie is verstrekt op grond van het eerste lid draagt er
zorg voor dat wordt aangetoond dat de in een installatie met een totaal nominaal thermisch
ingangsvermogen gelijk aan of groter dan 2 MW gebruikte biomassa voldoet aan de duurzaamheids-
en broeikasgasemissiereductiecriteria, bedoeld in artikel 29, eerste lid, van de richtlijn
(EU) 2018/2001.
G
Aan artikel 30 wordt een lid toegevoegd, luidende:
-
4. Een producent aan wie subsidie is verstrekt op grond van het eerste lid draagt er
zorg voor dat wordt aangetoond dat de in een installatie met een totaal nominaal thermisch
ingangsvermogen gelijk aan of groter dan 2 MW gebruikte biomassa voldoet aan het broeikasgasemissiereductiecriterium,
bedoeld in artikel 29, eerste lid, van de richtlijn (EU) 2018/2001.
H
In artikelen 32, tweede lid, en 34, derde lid, wordt telkens ‘de duurzaamheidscriteria,
bedoeld in artikel 17, eerste lid, van de richtlijn hernieuwbare energie’ vervangen
door ‘de duurzaamheids- en broeikasgasemissiereductiecriteria, bedoeld in artikel
29, eerste lid, van de richtlijn (EU) 2018/2001’.
I
Artikel 36, derde lid, komt te luiden:
-
3. Een producent aan wie subsidie is verstrekt op grond van het eerste lid draagt er
zorg voor dat wordt aangetoond dat de gebruikte vloeibare biomassa, dan wel de in
een installatie met een totaal nominaal thermisch ingangsvermogen gelijk aan of groter
dan 20 MW gebruikte vaste biomassa, voldoet aan de duurzaamheids- en broeikasgasemissiereductiecriteria,
bedoeld in artikel 29, eerste lid, van de richtlijn (EU) 2018/2001.
J
Aan artikel 38 wordt een lid toegevoegd, luidende:
-
3. Een producent aan wie subsidie is verstrekt op grond van het eerste lid draagt er
zorg voor dat wordt aangetoond dat de in een installatie met een totaal nominaal thermisch
ingangsvermogen gelijk aan of groter dan 20 MW gebruikte biomassa voldoet aan het
broeikasgasemissiereductiecriterium, bedoeld in artikel 29, eerste lid, van de richtlijn
(EU) 2018/2001.
ARTIKEL VI
De Regeling aanwijzing categorieën duurzame energieproductie en klimaattransitie 2020
wordt als volgt gewijzigd:
A
In artikel 1 wordt ‘richtlijn hernieuwbare energie’ vervangen door ‘richtlijn (EU)
2018/2001’.
B
De artikelen 18 en 20 worden telkens als volgt gewijzigd:
1. Voor de tekst wordt de aanduiding ‘1.’ geplaatst.
2. Er wordt een lid toegevoegd, luidende:
-
2. Een producent aan wie subsidie is verstrekt op grond van het eerste lid draagt er
zorg voor dat wordt aangetoond dat de in een installatie met een totaal nominaal thermisch
uitgangsvermogen van de groengasinstallatie gelijk aan of groter dan 20 MW gebruikte
biomassa voldoet aan de duurzaamheids- en broeikasgasemissiereductiecriteria, bedoeld
in artikel 29, eerste lid, van de richtlijn (EU) 2018/2001.
C
Aan artikel 22 wordt een lid toegevoegd, luidende:
-
4. Een producent aan wie subsidie is verstrekt op grond van het eerste lid draagt er
zorg voor dat wordt aangetoond dat de in een installatie met een totaal nominaal thermisch
uitgangsvermogen van de groengasinstallatie gelijk aan of groter dan 20 MW gebruikte
biomassa voldoet aan het broeikasgasemissiereductiecriterium, bedoeld in artikel 29,
eerste lid, van de richtlijn (EU) 2018/2001.
D
Artikel 24 wordt als volgt gewijzigd:
1. Voor de tekst wordt de aanduiding ‘1.’ geplaatst.
2. Er wordt een lid toegevoegd, luidende:
-
2. Een producent aan wie subsidie is verstrekt op grond van het eerste lid draagt er
zorg voor dat wordt aangetoond dat de in een installatie met een totaal nominaal thermisch
uitgangsvermogen van de groengasinstallatie gelijk aan of groter dan 20 MW gebruikte
biomassa voldoet aan het broeikasgasemissiereductiecriterium, bedoeld in artikel 29,
eerste lid, van de richtlijn (EU) 2018/2001.
E
Aan artikel 26 wordt een lid toegevoegd, luidende:
-
3. Een producent aan wie subsidie is verstrekt op grond van het eerste lid draagt er
zorg voor dat wordt aangetoond dat de in een installatie met een totaal nominaal thermisch
uitgangsvermogen van de groengasinstallatie gelijk aan of groter dan 20 MW gebruikte
biomassa voldoet aan de duurzaamheids- en broeikasgasemissiereductiecriteria, bedoeld
in artikel 29, eerste lid, van de richtlijn (EU) 2018/2001.
F
Artikel 34 wordt als volgt gewijzigd:
1. Voor de tekst wordt de aanduiding ‘1.’ geplaatst.
2. Er wordt een lid toegevoegd, luidende:
-
2. Een producent aan wie subsidie is verstrekt op grond van het eerste lid draagt er
zorg voor dat wordt aangetoond dat de in een installatie met een totaal nominaal thermisch
ingangsvermogen gelijk aan of groter dan 2 MW gebruikte biomassa voldoet aan de duurzaamheids-
en broeikasgasemissiereductiecriteria, bedoeld in artikel 29, eerste lid, van de richtlijn
(EU) 2018/2001.
G
Aan artikel 36 wordt een lid toegevoegd, luidende:
-
4. Een producent aan wie subsidie is verstrekt op grond van het eerste lid draagt er
zorg voor dat wordt aangetoond dat de in een installatie met een totaal nominaal thermisch
ingangsvermogen gelijk aan of groter dan 2 MW gebruikte biomassa voldoet aan het broeikasgasemissiereductiecriterium,
bedoeld in artikel 29, eerste lid, van de richtlijn (EU) 2018/2001.
H
In artikel 38, tweede lid, wordt ‘de duurzaamheidscriteria, bedoeld in artikel 29
van de richtlijn hernieuwbare energie’ vervangen door ‘de duurzaamheids- en broeikasgasemissiereductiecriteria,
bedoeld in artikel 29, eerste lid, van de richtlijn (EU) 2018/2001’.
I
In de artikelen 40 en 50 komt het derde lid telkens te luiden:
-
3. Een producent aan wie subsidie is verstrekt op grond van het eerste lid draagt er
zorg voor dat wordt aangetoond dat de gebruikte vloeibare biomassa, dan wel de in
een installatie met een totaal nominaal thermisch ingangsvermogen gelijk aan of groter
dan 20 MW gebruikte vaste biomassa, voldoet aan de duurzaamheids- en broeikasgasemissiereductiecriteria,
bedoeld in artikel 29, eerste lid, van de richtlijn (EU) 2018/2001.
J
Aan artikel 42 wordt een lid toegevoegd, luidende:
-
3. Een producent aan wie subsidie is verstrekt op grond van het eerste lid draagt er
zorg voor dat wordt aangetoond dat de in een installatie met een totaal nominaal thermisch
ingangsvermogen gelijk aan of groter dan 20 MW gebruikte biomassa voldoet aan de duurzaamheids-
en broeikasgasemissiereductiecriteria, bedoeld in artikel 29, eerste lid, van de richtlijn
(EU) 2018/2001.
ARTIKEL VII
In de artikelen 40, vierde lid, en 42, vijfde lid, van de Regeling aanwijzing categorieën
duurzame energieproductie en klimaattransitie 2021 wordt ‘richtlijn (EU) 2018/200’
telkens vervangen door ‘richtlijn (EU) 2018/2001’.
ARTIKEL VIII
Deze regeling treedt in werking met ingang van 1 januari 2022.
TOELICHTING
I. ALGEMEEN
1. Aanleiding en doel
Deze wijzigingsregeling strekt tot implementatie van de artikelen 29 en 30 van Richtlijn
(EU) 2018/2001 van het Europees Parlement en de Raad van 11 december 2018 ter bevordering
van het gebruik van energie uit hernieuwbare bronnen (PbEU 2018, L 328) (hierna: de
richtlijn).
Deze wijzigingsregeling gaat vooraf aan het doorvoeren van het duurzaamheidskader
biogrondstoffen waarin het kabinet voor alle biogrondstoffenstromen en -toepassingen,
voor zover deze gestimuleerd of gereguleerd worden, de criteria uit deze richtlijn
wil aanvullen met onder andere sociaal-economische criteria. De Tweede Kamer is daarover
bij brieven van 16 oktober 2020 en 9 juni 2021 geïnformeerd1. Zie verder in paragraaf 2.1.
Deze wijzigingsregeling wijzigt de Algemene uitvoeringsregeling stimulering duurzame
energieproductie en klimaattransitie (hierna: uitvoeringsregeling), de Regeling conformiteitsbeoordeling
vaste biomassa voor energietoepassingen (hierna: regeling conformiteitsbeoordeling)
en enkele ministeriële regelingen waarbij productie-installaties zijn aangewezen die
voor SDE+(+) subsidie in aanmerking komen (hierna: aanwijzingsregelingen). Tevens
zijn naar aanleiding van de ervaringen met toetsingen van certificatieschema’s voor
vaste biomassa een aantal verduidelijkingen aangebracht in de bijlagen bij de regeling
conformiteitsbeoordeling. Deel III van deze toelichting bevat een transponeringstabel
met betrekking tot de implementatie van de artikelen 29 en 30 van de richtlijn. De
richtlijn heeft als implementatiedeadline 30 juni 2021.
2. Duurzaamheidseisen aan biomassa in Nederland
Ter implementatie van de voorloper van de richtlijn, richtlijn 2009/28/EG2, zijn duurzaamheidseisen gesteld aan de inzet van biobrandstoffen in transport in
het Besluit energie vervoer en voor de subsidiëring van vloeibare biomassa in het
Besluit stimulering duurzame energieproductie (thans: Besluit stimulering duurzame
energieproductie en klimaattransitie; hierna besluit SDEK) door verwijzing naar de
duurzaamheidscriteria in die richtlijn. Voor de inzet van vaste biomassa en gasvormige
biomassa buiten transport bevatte die richtlijn nog geen verplichting om duurzaamheidseisen
te stellen.
In het Energieakkoord3 is afgesproken dat aan de subsidiëring van de inzet van vaste biomassa voor energietoepassingen
via het instrument SDE+ (Stimulering Duurzame Energieproductie, thans: SDE++) duurzaamheidseisen
zouden worden gesteld. Dat heeft geleid tot een nationaal systeem voor vaste biomassa,
neergelegd in het Besluit conformiteitsbeoordeling vaste biomassa voor energietoepassingen
(hierna: besluit conformiteitsbeoordeling) en de regeling conformiteitsbeoordeling.
Het besluit conformiteitsbeoordeling bevat bepalingen over het goedkeuren van certificatieschema’s
die voldoen aan de duurzaamheidseisen en het erkennen van conformiteitsbeoordelingsinstanties
die beoordelen of aan de duurzaamheidseisen wordt voldaan. De regeling conformiteitsbeoordeling
bevat de duurzaamheidseisen voor vaste biomassa. Het besluit conformiteitsbeoordeling
en de regeling conformiteitsbeoordeling bevatten zelf geen verplichtingen voor subsidieontvangers.
In de aanwijzingsregelingen (die één of meerdere keren per jaar worden vastgesteld)
worden die duurzaamheidseisen opgelegd aan de in de aanwijzingsregeling omschreven
gesubsidieerde toepassingen van vaste biomassa voor energieproductie door verwijzing
naar artikel 7 van de uitvoeringsregeling. Het betreft tot nu toe toepassingen van
biomassa in de vorm van houtpellets en de bij- en meestook van biomassa in kolencentrales
(hierna als verzameling genoemd: houtpellets). De uitvoeringsregeling verwijst in
artikel 7 op zijn beurt naar de duurzaamheidseisen in de regeling conformiteitsbeoordeling
en in artikel 7b naar het besluit conformiteitsbeoordeling.
2.1 Toekomstige ontwikkelingen
Het kabinet hecht eraan dat alle biomassa die in Nederland wordt ingezet duurzaam
is, hetgeen onder meer is verwoord in het Duurzaamheidskader biogrondstoffen4. Het borgen hiervan is een gezamenlijke verantwoordelijkheid van de Staatssecretaris
van Economische Zaken en Klimaat en de Staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat.
In dit Duurzaamheidskader heeft het kabinet aangegeven dat het voor alle biogrondstoffenstromen
en -toepassingen, voor zover deze gestimuleerd of gereguleerd worden, de criteria
uit de richtlijn wil toepassen en deze wil aanvullen met onder andere sociaaleconomische
criteria. Deze wijzigingsregeling sluit aan bij genoemd Duurzaamheidskader in de zin
dat de implementatie van de richtlijn ertoe leidt dat voor meer biomassa duurzaamheidscriteria
gaan gelden. Deze wijzigingsregeling implementeert echter geen onderdelen van het
Duurzaamheidskader die verder gaan dan de richtlijn.
De implementatie van de richtlijn voorziet in een deel van de duurzaamheidsthema’s
uit het duurzaamheidskader. Hoe er invulling wordt gegeven aan de onderdelen van het
duurzaamheidskader die bij deze wijzigingsregeling niet zijn meegenomen, wordt nog
uitgewerkt.
3. Implementatie van de richtlijn
3.1 Voorwaarden uit de richtlijn aan de inzet van biomassa
De richtlijn is erop gericht het aandeel hernieuwbare energie in het energieverbruik
te vergroten. Voor de Europese Unie als geheel bevat de richtlijn een bindend algemeen
streefcijfer voor het aandeel hernieuwbare energie in 2030. Lidstaten dienen de zelf
vastgestelde nationale bijdrage aan dit streefcijfer te behalen of te overtreffen.
Daarnaast bevat de richtlijn onder meer een na te streven jaarlijks groeipercentage
voor het aandeel hernieuwbare energie in verwarming en koeling. Lidstaten kunnen hiertoe
onder meer steunregelingen zoals subsidies inzetten.
Voor energie uit biomassa geldt dat deze alleen mag worden meegeteld als hernieuwbare
energie en mag worden gesubsidieerd als de biomassa voldoet aan de criteria inzake
duurzaamheid en broeikasgasemissiereductie en, specifiek voor de productie van elektriciteit,
als de productie-installatie voldoet aan de efficiëntie-eisen. Deze criteria staan
in artikel 29 van de richtlijn. De criteria uit de richtlijn gelden echter niet voor
alle ingezette biomassa en alle installaties waarop subsidieregelingen van toepassing
zijn. Afhankelijk van de soort biomassa (van landbouw afkomstige afvalstoffen en residuen,
agrarische biomassa of bosbiomassa) geldt namelijk slechts een deel van de duurzaamheidscriteria
in artikel 29, tweede tot en met zevende lid, van de richtlijn. De broeikasgasemissiereductiecriteria
in artikel 29, tiende lid, van de richtlijn gelden afhankelijk van de vorm en de toepassing:
voor vloeibare en gasvormige biobrandstoffen voor vervoer en vloeibare biomassa ingezet
buiten vervoer gelden andere criteria dan voor vaste en gasvormige biomassa ingezet
voor verwarming/koeling of elektriciteit. Beide soorten criteria gelden bovendien
voor vaste en gasvormige biomassa alleen voor installaties boven een minimumvermogen
(artikel 29, eerste lid, van de richtlijn). Voor biomassa in de vorm van niet van
landbouw, aquacultuur, visserij of bosbouw afkomstige afvalstoffen en residuen gelden
alleen broeikasgasemissiereductiecriteria en geen duurzaamheidscriteria, voor biomassa
in vast stedelijk afval gelden geen van beide typen criteria. De eisen aan de efficiëntie
van de installatie waarmee elektriciteit wordt opgewekt (artikel 29, elfde lid, van
de richtlijn) gelden alleen voor nieuwe installaties en alleen voor steunregelingen
die na 25 december 2021 worden goedgekeurd, en horen daarom thuis in aanwijzingsregelingen
waarmee na genoemde datum een categorie voor de opwek van elektriciteit uit biomassa
wordt opengesteld. In paragraaf 3.2 wordt uitgebreid ingegaan op de criteria.
Het voldoen aan de voorwaarden uit artikel 29 van de richtlijn moet worden aangetoond
door de marktdeelnemers. Artikel 30 van de richtlijn stelt daar voorschriften voor.
Zo moet een onafhankelijke audit van de informatie over het voldoen plaatsvinden.
Per levering en per criterium kan dit worden ingevuld door een certificaat op grond
van een door de Europese Commissie goedgekeurd (privaat) certificatieschema. Lidstaten
kunnen ook eigen systemen opzetten. Naast voorschriften over het aantonen geeft artikel
30 van de richtlijn ook bepalingen die er aan moeten bijdragen dat de informatie waarmee
het aantonen gebeurt betrouwbaar is. Zo stelt artikel 30, negende lid, van de richtlijn
dat lidstaten moeten zorgen voor toezicht op de certificeringsorganen die werken op
grond van een door de Europese Commissie erkend privaat schema en dat die organen
daartoe desgevraagd alle relevante informatie moeten overdragen. In paragraaf 3.3
wordt uitgebreid ingegaan op het aantonen van het voldoen aan de criteria.
De wijzigingen gelden, behalve voor vloeibare biomassa, voor alle productie-installaties
(vanaf het in de richtlijn genoemde minimumvermogen van 2 MW of 20 MW) waarvoor subsidie
is aangevraagd na de publicatiedatum van de richtlijn. Voor de marktpartijen die sinds
dat moment subsidie aanvroegen was kenbaar dat de voorschriften zouden worden geïmplementeerd
in de nationale regelgeving.
Voor vloeibare biomassa golden sinds 2011 reeds vrijwel gelijksoortige criteria in
richtlijn 2009/28/EG. Voor die categorie is er daarom voor gekozen de wijzigingen
te laten gelden voor productie-installaties waarvoor subsidie is aangevraagd na de
publicatiedatum van die richtlijn (5 juni 2009).
De huidige houders van een subsidiebeschikking en andere betrokkenen hebben de gelegenheid
zich voor te bereiden op de wijzigingen en tevens is voorkomen dat zij over het jaar
2021 met twee verschillende regimes te maken krijgen. Daartoe is de voorgenomen wijze
van implementatie (welke criteria gaan gelden en op welke wijze moet het voldoen daaraan
worden aangetoond) al vóór de vaststelling van deze wijzigingsregeling schriftelijk
aan hen gecommuniceerd door de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland en is ervoor
gekozen de inwerkingtredingsdatum van deze wijzigingsregeling vast te stellen op 1 januari
2022.
3.2 Duurzaamheids- en broeikasgasemissiereductiecriteria
Op grond van artikel 62, vierde lid, van het besluit SDEK kunnen bij ministeriële
regeling nadere verplichtingen worden opgelegd aan de subsidieontvangers. Dat artikellid
vormt daarmee de grondslag voor het bij ministeriële regeling opleggen van de duurzaamheids-
en broeikasgasemissiereductiecriteria (hierna: de criteria) uit artikel 29 van de
richtlijn aan subsidieontvangers die een productie-installatie exploiteren waarin
biomassa wordt gebruikt voor het produceren van energie. De criteria kunnen volgens
dat artikellid verschillen per categorie van productie-installaties, zodat in de aanwijzingsregelingen
en de uitvoeringsregeling onderscheid kan worden gemaakt in vorm, soort en toepassing
van de biomassa zoals beschreven in paragraaf 3.1 van deze toelichting. Artikel 29,
eerste lid, van de richtlijn bepaalt dat voor een deel van de toepassingen van biomassa
de criteria gelden vanaf een bepaald installatievermogen.
Voor de productie van hernieuwbare elektriciteit en/of warmte en/of koude uit vaste
biomassa gelden de criteria voor productie-installaties met een totaal nominaal thermisch
ingangsvermogen gelijk aan of groter dan 20 MW. Voor installaties waarin biomassa
wordt ingezet voor de productie van hernieuwbaar gas betreft het een totaal nominaal
thermisch uitgangsvermogen van de groengasinstallatie gelijk aan of groter dan 20
MW. Voor installaties die hernieuwbare elektriciteit en/of warmte en/of koude produceren
uit biogas betreft het een totaal nominaal thermisch ingangsvermogen gelijk aan of
groter dan 2 MW. Artikel 29, eerste lid, van de richtlijn biedt de mogelijkheid om
lagere vermogensgrenzen te hanteren. Voor biomassa in de vorm van houtpellets is dit
reeds ingevuld door de verplichting om te voldoen aan de duurzaamheidseisen uit de
regeling conformiteitsbeoordeling op te leggen vanaf de in de aanwijzingsregelingen
gehanteerde vermogensgrenzen voor de betreffende subsidiecategorieën. Artikel 29,
veertiende lid, van de richtlijn biedt de mogelijkheid om nationaal aanvullende criteria
te stellen voor vaste en gasvormige biomassa voor energietoepassingen. Voor biomassa
in de vorm van houtpellets is dit eveneens reeds ingevuld door de verplichting tot
het voldoen aan de duurzaamheidseisen uit de regeling conformiteitsbeoordeling.
3.2.1 Duurzaamheidseisen aan houtpellets
De duurzaamheidseisen aan vaste biomassa zoals die zijn opgenomen in bijlage B bij
de regeling conformiteitsbeoordeling zijn op twee punten aangepast, teneinde te voldoen
aan de Europese criteria voor vaste biomassa in artikel 29 van de richtlijn.
De wijziging van de eerste duurzaamheidseis (1.1) betreft het aanscherpen van de vereiste
broeikasgasemissiereductie. Overeenkomstig artikel 29, tiende lid, onderdeel d, van
de richtlijn is in de duurzaamheidseis een minimale broeikasgasreductie ten opzichte
van de fossiele referentie opgenomen van 70% respectievelijk 80% per levering biomassa
(artikel II, onderdeel B, onder 1: bijlage B, eis 1.1b, regeling conformiteitsbeoordeling).
Deze aangescherpte eis geldt alleen voor installaties met een vermogen van 20 MW of
meer die operationeel zijn geworden sinds 1 januari 2021 en in de periode tot en met
2025 operationeel worden (70%), respectievelijk vanaf 2026 (80%). In de uitvoeringsregeling
zijn installaties die kleiner zijn dan 20 MW uitgezonderd van deze aanscherping (artikel
I, onderdeel E, onder 3: artikel 7, zesde lid, uitvoeringsregeling).
De wijziging van de tweede duurzaamheidseis (12.6) betreft het laten vervallen van
de nationale duurzaamheidseisen voor zogeheten gecontroleerde biomassa5 voor de subsidiebeschikkingen waarop de criteria van de richtlijn van toepassing
zijn. In navolging van private standaarden is indertijd bepaald dat een deel van de
biomassa aan minder eisen hoefde te voldoen. Dit deel van de biomassa werd gecontroleerde
biomassa genoemd. In duurzaamheidseis 12.6 werd opgesomd aan welke van de overige
duurzaamheidseisen uit bijlage B bij de Regeling deze gecontroleerde biomassa moest
voldoen. In artikel 7, derde lid, van de uitvoeringsregeling was bepaald dat ten hoogste
30% mag worden aangemerkt als gecontroleerde biomassa. De set van duurzaamheidseisen
die was opgesomd in duurzaamheidseis 12.6 dekte onvoldoende de duurzaamheidscriteria
uit artikel 29 van de richtlijn. Vanwege het verschillende karakter van de duurzaamheidscriteria
uit de richtlijn ten opzichte van de duurzaamheidseisen uit de regeling conformiteitsbeoordeling
is besloten dat het niet wenselijk was te volstaan met het toevoegen van de ontbrekende
duurzaamheidscriteria uit de richtlijn aan de regeling conformiteitsbeoordeling.
Daarom worden er twee regimes gehanteerd. Gelet op de systematiek van de regeling
conformiteitsbeoordeling, waarin niet is bepaald voor welke subsidiebeschikkingen
de duurzaamheidseisen gelden, is de oude duurzaamheidseis vervallen (artikel II, onderdeel
B, onder 8: bijlage B, eis 12.6, regeling conformiteitsbeoordeling) en is het onderscheid
tussen beide regimes opgenomen in de uitvoeringsregeling:
-
1. Voor subsidiebeschikkingen waarvoor de richtlijn geldt, mag maximaal 30% van de biomassa
afkomstig uit bos die voldoet aan de duurzaamheidscriteria uit artikel 29, zesde en
zevende lid, en het broeikasgasemissiereductiecriterium uit artikel 29, tiende lid,
onder d, van de richtlijn worden ingezet (artikel I, onderdeel E, onder 2: artikel
7, derde lid, uitvoeringsregeling).
-
2. Voor de overige subsidiebeschikkingen waarvoor de regeling conformiteitsbeoordeling
geldt, mag maximaal 30% van de biomassa afkomstig uit bos worden ingezet die voldoet
aan de duurzaamheidseisen zoals die golden voor gecontroleerde biomassa voorafgaand
aan deze wijzigingsregeling (artikel I, onderdeel E, onder 3: artikel 7, vierde lid,
uitvoeringsregeling).
De overige duurzaamheidseisen in bijlage B bij de regeling conformiteitsbeoordeling
voldoen aan artikel 29 van de richtlijn. Deze overige duurzaamheidseisen bevatten
elementen (waaronder meer detailniveau en het van toepassing zijn op een individuele
bosbeheereenheid in plaats van op het niveau van een land of het oorsprongsgebied
van het bos) die verder gaan dan de criteria in artikel 29 van de richtlijn. Dat is
conform de bevoegdheid van de lidstaten om aanvullende duurzaamheidscriteria vast
te stellen op grond van artikel 29, veertiende lid, van de richtlijn.
3.2.2 Criteria voor de overige biomassa
Voor de inzet van andere biomassa dan in de vorm van houtpellets gelden, boven de
minimumvermogensgrenzen, de criteria uit artikel 29 van de richtlijn. Er wordt naar
deze criteria reeds verwezen in de Regeling aanwijzing categorieën duurzame energieproductie
en klimaattransitie 2021. Voor de marktpartijen die reeds een subsidiebeschikking
hebben ontvangen en die aan de voorschriften uit de richtlijn moeten gaan voldoen
(zie paragraaf 3.1), is (ingevolge deze wijzigingsregeling) de verwijzing naar de
criteria van de richtlijn opgenomen in de aanwijzingsregelingen uit 2019 en 2020 (artikelen
III–VI) en voor oudere beschikkingen voor vloeibare biomassa in de uitvoeringsregeling
(artikel I, onderdeel H: artikel 14g, tweede lid, uitvoeringsregeling).
De criteria verschillen afhankelijk van de herkomst van de biomassa. De tabel biedt
een beknopt overzicht in trefwoorden. De verwijzing 29.x verwijst naar het betreffende
lid van artikel 29 van de richtlijn waarin de criteria zijn opgenomen.
Herkomst biomassa
|
Criteria
|
Vast stedelijk afval (zoals snoeiafval)
|
Geen [29.1 vermeldt dit expliciet]
|
Overig niet afkomstig van landbouw, aquacultuur, visserij of bosbouw
|
29.10 broeikasgasemissiereductie
|
Reststromen uit landbouw, aquacultuur, visserij of bosbouw
|
29.2 bodemkwaliteit
29.10 broeikasgasemissiereductie
|
Agrarische biomassa
|
29.3 biodiversiteit
29.4 bodemkoolstofvoorraad
29.5 veengebied
29.10 broeikasgasemissiereductie
|
Bosbiomassa
|
29.6 bosbeheer
29.7 koolstofvoorraad
29.10 broeikasgasemissiereductie
|
Producten van aquacultuur en visserij
|
Geen [richtlijn vermeldt dat niet expliciet]
|
3.3 Het aantonen van het voldoen aan de criteria
Artikel 63a van het besluit SDEK vormt de grondslag voor het bij ministeriële regeling
opleggen van de verplichting aan subsidieontvangers om aan te tonen dat wordt voldaan
aan de criteria op een wijze die invulling geeft aan artikel 30 van de richtlijn.
De richtlijn vereist van lidstaten dat ze bij het verstrekken van subsidie voor de
inzet van biomassa voor energie de subsidie-ontvangende marktdeelnemers ertoe verplichten
om betrouwbare informatie over de naleving van de criteria in te dienen. Om de betrouwbaarheid
te waarborgen moeten lidstaten marktdeelnemers verplichten gebruik te maken van onafhankelijke
controle op de informatie die ze verstrekken. De marktdeelnemers moeten aantonen dat
zulke controles zijn uitgevoerd.
In de richtlijn is bepaald dat de Europese Commissie vrijwillige certificatieschema’s
en nationale systemen kan goedkeuren. Met deze wijzigingsregeling worden subsidieontvangers
in beginsel verplicht om het voldoen aan de criteria uit de richtlijn aan te tonen
met conformiteitsbeoordelingsverklaringen per levering op grond van deze door de Europese
Commissie goedgekeurde schema’s of systemen (artikel I, onderdeel D: artikel 6, tweede
lid, uitvoeringsregeling).
Voor mest en B-hout is sprake van nationale wetgeving die al zodanige waarborgen biedt
dat het verplichten van conformiteitsbeoordelingsverklaringen op grond van een door
de Europese Commissie goedgekeurd certificatieschema of nationaal systeem onevenredige
administratieve lasten zou kunnen opleveren. Daarom mag voor die biomassa per levering
ook worden volstaan met conformiteitsbeoordeling met gebruikmaking van een middel
dat door de minister beschikbaar wordt gesteld (artikel I, onderdeel D: artikel 6,
derde lid, uitvoeringsregeling). Hiertoe wordt een protocol uitgewerkt. Het voornemen
is om dat op grond van het besluit SDEK aan te wijzen, naar analogie van het bestaande
Verificatieprotocol duurzaamheid vaste biomassa voor energietoepassingen.
Voor de subsidieontvangers als bedoeld in artikel 7 van de uitvoeringsregeling, waarvoor
het bestaande Nederlandse nationale systeem voor vaste biomassa geldt, blijft dat
gelden, behoudens voor de zogeheten gecontroleerde biomassa zoals toegelicht in paragraaf
3.2.1. Voor de conformiteitsbeoordeling van het voldoen van de vaste biomassa aan
de duurzaamheidseisen wordt in artikel 4 van de regeling conformiteitsbeoordeling
verwezen naar het Verificatieprotocol vaste biomassa voor energietoepassingen. Dit
protocol zal tijdig worden aangepast in overeenstemming met de in deze wijzigingsregeling
doorgevoerde wijzigingen.
Het opstellen van de jaarlijkse conformiteitsbeoordelingsverklaring wordt normaliter
beschreven in een verificatieprotocol. Voor het nationale systeem voor vaste biomassa
voorziet bovengenoemd protocol hier reeds in, hetgeen is voorgeschreven in artikel
7b van de uitvoeringsregeling. Voor de overige biomassa wordt ook een protocol opgesteld.
Het voornemen is dat krachtens het besluit SDEK aan te wijzen. Vooralsnog wordt voor
dit onderdeel verwezen naar een middel dat door de minister beschikbaar wordt gesteld
(artikel I, onderdeel D: artikel 6, vierde lid, van de uitvoeringsregeling).
4. Verduidelijkingen in de Regeling conformiteitsbeoordeling vaste biomassa voor energietoepassingen
naar aanleiding van ervaringen met toetsingen van certificatieschema’s
Om aan te tonen dat biomassa voldoet aan de duurzaamheidseisen in de regeling conformiteitsbeoordeling
kan gebruik worden gemaakt van conformiteitsbeoordelingsverklaringen op basis van
certificatieschema’s die door de Minister van Economische Zaken en Klimaat zijn goedgekeurd.
Zoals aangekondigd in de toelichting bij het besluit conformiteitsbeoordeling laat
de Minister van Economische Zaken en Klimaat zich voor die beoordeling bijstaan door
een commissie. Hiertoe is de Adviescommissie Duurzaamheid Biomassa voor Energietoepassingen
(hierna: ADBE) ingesteld. Voor diens toetsingsprocedure is in overleg met de partijen
van het Energieakkoord een protocol6 opgesteld, dat door de ADBE is uitgewerkt. De ADBE heeft naar aanleiding van de ervaringen
met toetsingen een aantal verduidelijkingen voorgesteld, waardoor een betere aansluiting
ontstaat bij de praktijk en een betere borging dat de biomassa aan de duurzaamheidseisen
voldoet. Die voorstellen zijn opgenomen in de regeling conformiteitsbeoordeling door
middel van artikel II, onderdelen A en B, onder 2 tot en met 7 en 9, en onderdelen
C en D.
5. Regeldruk
5.1 Wijziging van de Algemene uitvoeringsregeling stimulering duurzame energieproductie
en klimaattransitie
De lasten als gevolg van de implementatie van de artikelen 29 en 30 van de richtlijn
komen terecht bij drie categorieën marktpartijen.
De eerste categorie marktpartijen betreft de beheerders van certificatieschema’s.
De duurzaamheids- en broeikasgasemissiereductiecriteria zijn in de richtlijn gewijzigd
ten opzichte van richtlijn 2009/28/EG en zijn van toepassing voor meer verschillende
beschikkingen. Dit leidt ertoe dat certificatieschema’s die voldeden aan de richtlijn
2009/28/EG opnieuw zullen moeten worden goedgekeurd en dat er mogelijk meer certificatieschema’s
zullen verzoeken om goedkeuring. Dit vindt plaats door de Europese Commissie op grond
van de procedure zoals aangekondigd in artikel 30, vierde lid, van de richtlijn en
de lasten voor deze categorie marktpartijen worden daarom niet gerekend als nationale
lasten. Dit geldt tevens voor de goedkeuring van conformiteitsbeoordelingsinstanties
door de beheerder van die certificatieschema’s, aangezien de vereisten hiertoe voortvloeien
uit de voorwaarden die worden gesteld aan de certificatieschema’s.
Voor de door de minister in het kader van het besluit conformiteitsbeoordeling goedgekeurde
certificatieschema’s geldt dat deze niet opnieuw hoeven te worden goedgekeurd. Dit
geldt tevens voor de erkenning van conformiteitsbeoordelingsinstanties voor werkzaamheden
op grond van deze certificatieschema’s. De duurzaamheidseisen zijn slechts op twee
punten aangepast aan de criteria uit de richtlijn (zie ook paragraaf 5.2). Op het
punt van de broeikasgasemissiereductie-eis waren geen certificatieschema’s goedgekeurd.
Op het punt van de gecontroleerde biomassa zijn de duurzaamheidseisen voor de betreffende
subsidieontvangers vervangen door de criteria uit de richtlijn en wordt daarom de
vereiste van een conformiteitsbeoordelingsverklaring op grond van een door de Europese
Commissie goedgekeurd certificatieschema of nationaal systeem van kracht.
De tweede categorie marktpartijen betreft de conformiteitsbeoordelingsinstanties die
voor herziene en nieuwe verificatieprotocollen zullen moeten worden erkend. Het voornemen
is de verplichting tot erkenning op te nemen in het besluit SDEK en de regeldruk die
hieruit voortvloeit zal daarom in de nota van toelichting bij de betreffende wijziging
van het besluit SDEK worden beschreven. Voor houtpellets geldt net als voor de werkzaamheden
op grond van certificatieschema’s dat de werkzaamheden op grond van het verificatieprotocol
hoegenaamd niet wijzigen, zodat de conformiteitsbeoordelingsinstanties hiervoor niet
opnieuw hoeven te worden erkend.
De derde categorie marktpartijen betreft de subsidieontvangers en hun toeleveranciers
in de keten. Alleen de regeldruk voor toeleveranciers in Nederland wordt hier meegenomen.
De regeldruk bestaat uit het leveren van informatie per levering per schakel in de
keten, het verkrijgen van een conformiteitsbeoordelingsverklaring daarover, het leveren
van de gebundelde informatie over alle leveringen en het verkrijgen van de jaarlijkse
conformiteitsbeoordelingsverklaring.
Opgemerkt wordt dat een deel van de kosten voor deze derde categorie zal bestaan uit
de doorbelaste kosten die ingehuurde conformiteitsbeoordelingsinstanties hebben voor
de erkenning zoals hiervoor beschreven. Omdat wordt uitgegaan van vaste uurtarieven
conform het Handboek meting regeldrukkosten zijn deze kosten niet zichtbaar in de
regeldruk voor deze derde categorie.
Berekening regeldrukkosten subsidieontvangers en ketenpartijen
Voor subsidiebeschikkingen waarvoor voor het eerst criteria gaan gelden en moet worden
gewerkt met certificering (allesvergisting, ketel vaste biomassa), worden voor de
berekening de volgende uitgangspunten gehanteerd:
-
• Er wordt verondersteld dat voor een gemiddelde subsidiebeschikking sprake is van twee
ketenpartijen in Nederland per levering voorafgaand aan de energieproducent. Dit kan
het bedrijf betreffen waar de biomassa beschikbaar komt, indien dat in Nederland is
(gewas, reststroom), het kan ook verzamelaars, verwerkers of transporteurs betreffen.
Tevens wordt verondersteld dat per beschikking sprake is van tien verschillende van
zulke ketens. In totaal dus twintig ketenpartijen plus de energieproducent.
-
• Initiële kosten van certificering per schakel in de keten worden geschat op gemiddeld
80 uur bedrijfsinzet om informatie te verzamelen en de audit te begeleiden en € 4.000
inzet van een conformiteitsbeoordelingsinstantie voor administratief onderzoek, een
locatiebezoek en rapportage. Ook de energieproducent zelf moet worden gecertificeerd.
In sommige situaties heeft een energieproducent meerdere certificaten om diverse ketens
te kunnen benutten, in andere gevallen heeft de energieproducent maar één certificaat;
er wordt hier uitgegaan van gemiddeld twee. In het geval dat gebruik gemaakt wordt
van verificatie (voor houtpellets onder het nationale systeem of voor stromen waar
mag worden afgezien van certificering) wordt verondersteld dat deze uren nodig zijn
voor het initieel inregelen van de procedures voor verificatie. Er wordt verondersteld
dat de schakels in de keten ook aan gemiddeld vier andere energieproducenten leveren
en hun kosten dus slechts voor eenvijfde voortvloeien uit één subsidiebeschikking.
-
• De kosten per levering verschillen enigszins, afhankelijk van de omvang en soort levering.
Ook varieert het aantal leveringen per jaar, van enkele per maand tot enkele per dag.
Daarom wordt uitgegaan van een gemiddelde van 100 leveringen en per levering een tijdsinzet
van een half uur door elke schakel in de keten om de relevante informatie te administreren
en door te geven. Dit kent een brede bandbreedte. Hiernaast is elke schakel in de
keten jaarlijks ongeveer € 2.000 kwijt voor het up to date houden van het certificaat.
-
• De kosten voor de jaarlijkse conformiteitsbeoordelingsverklaring achteraf verschillen
naar rato van het aantal leveringen. Er wordt uitgegaan van een gemiddelde tijdsinzet
van 50 uur door de energieproducent en kosten van € 2.500 voor het opstellen door
een conformiteitsbeoordelingsinstantie.
-
• Er wordt van uitgegaan dat alle uren worden gemaakt tegen het vaste tarief voor hoogopgeleide
medewerkers zoals bedoeld in het Handboek meting regeldrukkosten (€ 54,–).
-
• Hoewel de criteria ook gaan gelden voor bepaalde installaties die reeds in productie
zijn, wordt uitgegaan van de standaard looptijd van 12 jaar.
Met deze uitgangspunten worden de gemiddelde kosten per beschikking geschat op:
-
• Eenmalig energieproducent: 2 * 80 uur * € 54 + € 4.000 = € 16.640
-
• Eenmalig ketenschakels: 20 * 0,2 * (80 uur * € 54 + € 4.000) = € 33.280
-
• Jaarlijkse leveringen, uren: 100 leveringen * 3 schakels * 0,5 uur * € 54 = € 8.100
-
• Jaarlijks bijhouden certificeringen: (1 + 20 * 0,2) * € 2.000 = € 10.000
-
• Jaarverklaring: 50 uur * € 54 + € 2.500 = € 5.200
-
• Totaal: € 16.640 + € 33.280 + (12 jaar * (€ 8.100 + € 10.000 + € 5.200) = € 329.520
Voor subsidiebeschikkingen waarvoor alleen het broeikasgasreductiecriterium gaat gelden
en waarvoor nationale wetgeving al waarborgen biedt (RWZI, monomestvergisting, B-hout),
mag worden afgezien van certificering en zijn in dat geval de regeldrukkosten lager.
Ten opzichte van de vorige uitgangspunten, zijn de verschillen dan:
-
• De initiële en jaarlijkse kosten voor certificering vervallen.
-
• Per levering hoeft geen duurzaamheidsinformatie te worden doorgegeven. Er moet wel
worden geadministreerd dat het de betreffende stromen betreft, maar dit moet reeds
voor de subsidiebeschikking en vloeit dus niet voort uit deze wijzigingsregeling.
-
• Omdat wel een broeikasgasemissiereductiecriterium geldt, moet daar wel administratie
voor plaatsvinden. Dit verschilt per soort biomassa-installatie. Voor een RWZI moet
eenmaal worden berekend wat de waarde is, omdat de input over de looptijd in beginsel
vergelijkbaar zal zijn. Voor mest zijn standaardwaarden beschikbaar in de bijlagen
van de richtlijn; in bijzondere gevallen zal een aanvullende berekening nodig zijn,
die naar verwachting eveneens eenmalig zal zijn. Voor beide soorten installaties wordt
uitgegaan van gemiddeld twee uur. Voor B-hout betreft het vaak veel kleinschalige
herkomstlocaties en daarom veel ketens. Voor de berekening van de broeikasgasemissie
van deze biomassa aan de hand van de methode in bijlage VI, onderdeel B, van de richtlijn,
is informatie nodig over eventuele verwerking en over het transport. De informatie
over het transport zal in de regel reeds op transportbonnen beschikbaar zijn. Verondersteld
wordt daarom dat per levering gemiddeld een kwartier nodig is.
-
• De jaarlijkse conformiteitsbeoordelingsverklaring zal voor B-hout vanwege de diverse
informatie en het uitrekenen van de broeikasgasemissiereducties meer tijd kosten en
wordt geschat op gemiddeld € 3.500.
Met deze uitgangspunten worden de gemiddelde kosten per beschikking geschat op:
-
• Voor RWZI en mest: 2 uur * € 54 + 12 jaar * € 5.200 = € 62.508
-
• Voor B-hout: 12 jaar * (100 * 0,25u * € 54 + 50u * € 54 + € 3.500) = € 90.600
Voor subsidiebeschikkingen voor vloeibare biomassa moest reeds worden voldaan aan
de criteria uit richtlijn 2009/28/EG middels certificering en een jaarlijkse rapportage.
Omdat het bijhouden van de certificering reeds noodzakelijk was, wordt verondersteld
dat geen aanvullende kosten voortvloeien uit de, zeer beperkte, wijziging van het
certificatieschema als gevolg van de richtlijn. Wel nieuw is de verplichting jaarlijks
een conformiteitsbeoordelingsverklaring van een erkende conformiteitsbeoordelingsinstantie
in te leveren. Aangezien de gegevens door de energieproducent reeds moesten worden
verzameld voor de eigenverklaring, zijn alleen de kosten van de conformiteitsbeoordelingsverklaring
extra. Daarmee worden de aanvullende kosten als gevolg van deze regeling per beschikking
geschat op:
Voor subsidiebeschikkingen voor houtpellets wijzigt het broeikasgasreductiecriterium
licht. Dit leidt niet tot hogere regeldruk omdat de werkzaamheden om aan te tonen
dat aan dat criterium wordt voldaan niet wijzigen. De tweede wijziging is dat niet
langer 30% gecontroleerde biomassa kan worden ingezet, maar in plaats daarvan maximaal
30% biomassa mag worden ingezet die voldoet aan de criteria van de richtlijn. Omdat
in beide gevallen gebruik mag worden gemaakt van certificering, wijzigt de regeldruk
daarmee niet.
Op basis van de beschikkingen in de betreffende categorieën de afgelopen jaren, wordt
het aantal beschikkingen die de komende vijf jaar zullen gaan vallen onder het regime
van de uitvoeringsregeling en waarvoor bovengenoemde regeldruk zal optreden, als volgt
geschat. De periode van vijf jaar is gekozen omdat in het kader van de Europese Green
Deal voor medio 2021 een wijziging van de richtlijn is aangekondigd, inclusief het
voornemen om ook de duurzaamheidscriteria aan te passen en besluitvorming en implementatie
daarvan hooguit vijf jaar zal duren.
Voor het eerst criteria; certificering:
|
20# * € 329.520 = € 6.590.400
|
RWZI, mest:
|
10# * € 62.508 = € 625.080
|
B-hout:
|
5# * € 90.600 = € 435.000
|
Vloeibare biomassa:
|
15# * € 30.000 = € 450.000
|
Totale regeldruk als gevolg van deze wijzigingsregeling:
|
€ 8.118.480
|
5.2 Wijziging van de Regeling conformiteitsbeoordeling vaste biomassa voor energietoepassingen
De bedrijfseffecten en nalevingskosten voor het bedrijfsleven, de bestuurslasten en
de milieueffecten zijn beschreven in de nota van toelichting bij het besluit conformiteitsbeoordeling.
Deze wijzigingsregeling is ten aanzien van de regeling conformiteitsbeoordeling beperkt
tot het in lijn brengen met de richtlijn en het aanbrengen van enkele verduidelijkingen
naar aanleiding van ervaringen met toetsingen van certificatieschema’s voor vaste biomassa. Dit leidt niet tot aanvullende administratieve
lasten. De verandering leidt tot een betere borging van de duurzaamheid van de vaste
biomassa en is daarmee in het belang van de bescherming van het milieu.
5.3 Advisering Adviescollege Toetsing Regeldruk
Het Adviescollege toetsing regeldruk heeft het dossier niet geselecteerd voor een
formeel advies, omdat het geen omvangrijke gevolgen voor de regeldruk heeft.
6. Uitvoering, toezicht en handhaving
6.1 Wijziging van de Algemene uitvoeringsregeling stimulering duurzame energieproductie
en klimaattransitie
De wijziging is voorgelegd aan de Nederlandse Emissieautoriteit (NEa) voor een toets
op uitvoerbaarheid en handhaafbaarheid. De NEa heeft geen opmerkingen bij de wijzigingen
gemaakt.
6.2 Wijziging van de Regeling conformiteitsbeoordeling vaste biomassa voor energietoepassingen
De wijzigingen in de regeling conformiteitsbeoordeling leiden niet tot een aanpassing
in uitvoering, toezicht of handhaving.
De NEa heeft advies uitgebracht over de uitvoerbaarheid en handhaafbaarheid. Op advies
van de NEa is in artikel II, onderdeel A, onder 1, verduidelijkt dat het gaat om een
plan voor bosbeheer als bedoeld in eis 10.2 van bijlage B van de regeling. Op advies
van de NEa is tevens de verwijzing in de toelichting naar de nummering van de punten
onder artikel II, onderdeel B gecorrigeerd.
De NEa adviseerde tevens te verduidelijken wat het begrip gedefinieerd aanvoergebied
betekent. Hoewel dat begrip reeds in de regeling stond, is gemeend er goed aan te
doen het begrip te vervangen door het begrip oorsprongsgebied (artikel II, onderdeel A, onder 3, en onderdeel
D, onder 2), zoals ook gebruikt in de richtlijn. Dat begrip geeft eenduidiger aan
wat de bron van de biomassa is.
Ook merkte de NEa op dat in bijlage D de biomassaproducent kan worden gehanteerd als
eerste schakel in het handelsketensysteem, terwijl zich tussen de bosbeheerder en
de biomassaproducent nog andere partijen zouden kunnen bevinden. Dat is op zich correct,
maar er is voor gekozen de biomassaproducent aan te duiden als desgewenst te hanteren
eerste schakel, aangezien die een goed overzicht heeft over de diverse stromen biomassa
die vanuit diverse bosbeheereenheden worden aangeleverd. Op dit punt is de regeling
dan ook niet aangepast.
De NEa wees op een omissie in de toelichting op de oorspronkelijke regeling (Stcrt 2017, 70368). In tegenstelling tot hetgeen daar in paragraaf 5 is vermeld, heeft de NEa namelijk
wel degelijk de bevoegdheid om toezicht te houden op schakels in de handelsketen die
zich buiten het grondgebied van Nederland bevinden, voor zover het gebruik van deze
bevoegdheden noodzakelijk is voor het toezicht op de conformiteitsbeoordelingsinstanties.
Deze bevoegdheden zijn gebaseerd op artikel 18.1a, eerste lid, van de Wet milieubeheer
en opgenomen in de artikelen 5.16, 5.17 en 5.20 van de Algemene wet bestuursrecht
en betreffen het vorderen van inlichtingen en inzage in zakelijke bescheiden.
7. Inwerkingtreding en bijzondere bepalingen in verband met lopende subsidieverleningen
Inwerkingtreding is voorzien per 1 januari 2022. Hiermee wordt aangesloten bij het
kabinetsbeleid inzake vaste verandermomenten. Ook is dit praktisch, aangezien onderdeel
van de verplichtingen een jaarlijkse conformiteitsbeoordelingsverklaring behelst over
alle biomassa die in het voorgaande jaar is ingezet. Inwerkingtreding gedurende het
jaar zou voor subsidieontvangers die reeds biomassa inzetten die aan duurzaamheidseisen
moet voldoen, leiden tot extra administratieve lasten.
Zoals aangegeven in paragraaf 3.1 zijn de duurzaamheids- en broeikasgasemissiereductiecriteria
waaraan de verschillende soorten biomassa moeten voldoen, gewijzigd door inwerkingtreding
van de richtlijn. Voor vloeibare biomassa bestonden reeds criteria in richtlijn 2009/28/EG,
voor een deel van de vaste biomassa bestonden reeds nationale eisen en voor de overige
typen biomassa werden zowel Europees als nationaal nog geen eisen gesteld. De richtlijn
stelt, voor de verschillende soorten biomassa vanaf bepaalde vermogensgrenzen (voor
vaste biomassa vanaf 20 MW, voor de productie van hernieuwbaar gas vanaf 20 MW en
voor de productie van warmte uit biomassavergisting vanaf 2 MW), criteria. Onder die
vermogensgrenzen hoeft biomassa niet aan duurzaamheids- en broeikasgasemissiereductiecriteria van de richtlijn te voldoen. De criteria zijn, met uitzondering
van vloeibare biomassa, van toepassing op subsidieaanvragen ná publicatie van de richtlijn
(op 21 december 2018) omdat vanaf dat moment voorzienbaar was voor subsidieaanvragers
aan welke criteria zij moeten voldoen. Gelet hierop is voor lopende subsidieverleningen
een aantal bijzondere bepalingen en wijzigingen van eerdere aanwijzingsregelingen
nodig:
-
• Voor subsidieontvangers die houtpellets inzetten, was reeds geregeld dat zij moesten
voldoen aan nationale criteria doordat in de aanwijzingsregelingen steeds is gesteld
dat de biomassa moet voldoen aan de duurzaamheidseisen uit artikel 7 van de uitvoeringsregeling.
Door in artikel 7 van de uitvoeringsregeling de criteria uit de richtlijn op te nemen
is geregeld dat deze subsidieontvangers daaraan moeten voldoen (artikel I, onderdeel E). Voor subsidieontvangers met
een installatie onder de minimumvermogensgrens uit de richtlijn (20 MW) gelden de
aanscherpingen ter implementatie van de richtlijn niet (Artikel I, onderdeel E, onder
3: artikel 7, vierde en zesde lid, uitvoeringsregeling). De aanscherpingen gelden
evenmin voor subsidieontvangers met een installatie boven de vermogensgrens waarvoor
ze een subsidiebeschikking hebben gekregen op basis van een aanvraag voorafgaand aan
de publicatie van de richtlijn (Artikel I, onderdeel H: artikel 14g, eerste lid, uitvoeringsregeling).
-
• Voor de huidige subsidieontvangers voor biomassa waarvoor de richtlijn voor het eerst
criteria stelt en waarvoor ook nog geen nationale eisen golden (namelijk: subsidieontvangers
die een subsidie hebben aangevraagd vanaf de publicatiedatum van de richtlijn, voor
de inzet van vaste biomassa anders dan houtpellets of de inzet van biomassa voor de
productie van hernieuwbaar gas of warmte uit vergisting) wordt geregeld dat zij aan
deze criteria moeten voldoen. De richtlijn wordt op dit punt geïmplementeerd door
wijziging van de aanwijzingsregelingen op grond waarvan de subsidieschikkingen zijn
verleend (artikelen III tot en met VI), in samenhang met de gewijzigde bepalingen
ten aanzien van het aantonen dat de biomassa voldoet aan de duurzaamheids- en broeikasgasemissiereductiecriteria
(artikel I, onderdeel D: artikel 6, uitvoeringsregeling).
-
• Subsidieontvangers die vloeibare biomassa inzetten, moesten vanaf 2011 reeds voldoen
aan de duurzaamheidscriteria uit de richtlijn 2009/28/EG. Omdat de criteria uit de
richtlijn slechts beperkt verschillen en de gehanteerde certificatieschema’s de nieuwe
criteria uit de richtlijn zullen gaan hanteren, is er voor gekozen de richtlijn te
implementeren voor al deze subsidieontvangers (artikel I, onderdeel H: artikel 14g,
tweede lid, uitvoeringsregeling en de artikelen III tot en met VI).
8. Technische voorschriften
Deze regeling hoeft niet genotificeerd te worden. De duurzaamheids- en broeikasgasemissiereductiecriteria
(zie artikel 29, tweede tot en met zevende en tiende lid, van de richtlijn) en de
vermogensgrens van de installatie vanaf welke grens deze criteria gelden (zie artikel
29, eerste lid, van de richtlijn) volgen rechtstreeks uit de richtlijn. Voor verdergaande
en aanvullende nationale eisen – die reeds bestonden met betrekking tot vaste biomassa
en in stand worden gelaten – biedt de richtlijn expliciet ruimte (artikel 29, veertiende
lid, van de richtlijn). Bovendien zijn de verdergaande eisen reeds genotificeerd.
Aangezien het ofwel gaat om 1 op 1 implementatie ofwel om implementatie waar de richtlijn
expliciet ruimte voor geeft, hoeven deze eisen niet genotificeerd te worden.
II. Artikelsgewijs
Artikel I (aanpassingen van de uitvoeringsregeling)
Onderdeel A
De begripsbepaling van de richtlijn hernieuwbare energie is geactualiseerd.
Tevens is een tweetal begrippen 'biomassaproducent en oorsprongsgebied' toegevoegd
als gevolg van de verplaatsing van eis 12.6, tweede volzin, uit bijlage B van de regeling
conformiteitsbeoordeling (artikel II, onderdeel B, onder 8) naar artikel 7, vijfde
lid (nieuw), van de uitvoeringsregeling (artikel I, onderdeel E, onder 3, met betrekking
tot het vijfde lid).
Onderdeel B
Artikel 63a, tweede lid, van het besluit SDEK is – aanvullend op artikel 62, vierde
lid – als grondslag voor de uitvoeringsregeling opgenomen met name in verband met
het vereisen van conformiteitsbeoordelingsverklaringen per levering in artikel 7,
tweede lid, van de uitvoeringsregeling.
Onderdeel C
Ter verduidelijking dat artikel 6 van de uitvoeringsregeling ook over biomassa gaat,
is de paragraaftitel verplaatst en veralgemeniseerd.
Onderdeel D
Artikel 6 van de uitvoeringsregeling was alleen van toepassing op thermische conversie
van vloeibare biomassa in hernieuwbare elektriciteit of hernieuwbare warmte indien
wordt voldaan aan de duurzaamheidscriteria in artikel 17, eerste lid, van richtlijn
2009/28/EG. De richtlijn is nu breder van toepassing en daarom is ook de reikwijdte
van artikel 6 van de uitvoeringsregeling verbreed.
In artikel 6 (nieuw) van de uitvoeringsregeling is bepaald op welke wijze moet worden
aangetoond dat de ingezette biomassa voldoet aan de criteria uit de richtlijn, behalve
voor de biomassa waarvoor de nationale eisen uit de regeling conformiteitsbeoordeling
gelden. Als standaard wordt daartoe verlangd dat per levering sprake is van een conformiteitsbeoordelingsverklaring
op grond van een door de Europese Commissie goedgekeurd certificatieschema (tweede
lid), alsmede dat jaarlijks een conformiteitsbeoordelingsverklaring wordt ingediend
(vierde lid). Bij wijze van uitzondering kan voor mest en B-hout per levering worden
volstaan met een eenvoudiger conformiteitsbeoordelingsverklaring (derde lid). Zowel
voor deze laatste als voor de jaarlijkse conformiteitsbeoordelingsverklaringen zal
op grond van het besluit SDEK nog een verificatieprotocol worden aangewezen. Zie ook
paragraaf 3.3 van het algemene deel van de toelichting.
Onderdeel E
In artikel 7, tweede lid, van de uitvoeringsregeling is verduidelijkt dat een erkende
conformiteitsbeoordelingsinstantie wordt bedoeld die is aangewezen op grond van het
besluit conformiteitsbeoordeling. Dit sluit aan bij de formulering in artikel 7b,
tweede lid, van de uitvoeringsregeling.
In artikel 7, derde lid, van de uitvoeringsregeling is bepaald dat de subsidieontvangers
(voor wie de richtlijn geldt), moeten voldoen aan de richtlijn. In artikel 7, vierde
tot en met zesde lid (nieuw) is geregeld dat de aanscherpingen als gevolg van de richtlijn
niet gelden voor de subsidieontvangers voor wie de richtlijn niet geldt (dit zijn
subsidieontvangers die een productie-installatie bedrijven met een totaal nominaal
thermisch ingangsvermogen kleiner dan 20 MW en subsidieontvangers die een subsidiebeschikking
hebben ontvangen op basis van een aanvraag voorafgaand aan de publicatiedatum van
de richtlijn). Daarmee blijven voor hen de duurzaamheidseisen gelden van het nationale
systeem voor vaste biomassa zoals die luidden voorafgaand aan deze wijzigingsregeling.
Zoals beschreven in paragraaf 3.2.1 van het algemene deel van de toelichting zijn
de duurzaamheidseisen op twee punten aangepast: de broeikasgasemissiereductie-eis
(duurzaamheidseis 1.1) en de maximaal 30% biomassa die niet aan alle duurzaamheidseisen
hoeft te voldoen (duurzaamheidseis 12.6).
Ingevolge het derde lid moet van alle ingezette bosbiomassa maximaal 30% voldoen aan
de criteria uit de richtlijn (in plaats van de nationale duurzaamheidseisen uit de
bijlage B van de regeling conformiteitsbeoordeling). De inperking tot bosbiomassa
komt overeen met de opname van de duurzaamheidseisen in de uitvoeringsregeling (Regeling
van de Minister van Economische Zaken van 24 februari 2016, nr. WJZ/16001395, tot
wijziging van de Algemene uitvoeringsregeling stimulering duurzame energieproductie
in verband met de aanpassing van de duurzaamheidseisen vaste biomassa (Stcrt. 2016, 10750), bijlage ten aanzien van Bijlage 4, onderdeel C13.6) en de werkwijze sindsdien,
zoals ook beschreven in het Verificatieprotocol vaste biomassa voor energietoepassingen.
In het vierde lid zijn subsidieontvangers met een productie-installatie kleiner dat
20 MW hiervan uitgezonderd; zij mogen maximaal 30% bosbiomassa blijven inzetten die
voldoet aan de beperkte set duurzaamheidseisen die voorheen was opgenomen in duurzaamheidseis
12.6 in bijlage B van de regeling conformiteitsbeoordeling (de zogeheten gecontroleerde
biomassa). Het vijfde lid bevat een bepaling zoals die voorheen in genoemde eis 12.6
was opgenomen (met technische wijziging van het begrip oorsprongsgebied, zie de toelichting
van artikel II, onderdeel D, onder 2) en die is komen te vervallen in bijlage B van
de regeling conformiteitsbeoordeling (artikel II, onder B, onder 8).
In de regeling conformiteitsbeoordeling is de broeikasgasemissiereductie-eis (duurzaamheidseis
1.1) aangescherpt naar het niveau van de richtlijn (artikel II, onderdeel B, onder
1, ten aanzien van eis 1.1b). Ingevolge artikel 7, zesde lid (nieuw), zijn subsidieontvangers
met een productie-installaties kleiner dan 20 MW hiervan uitgezonderd.
Onderdelen F en G
In de toelichting van de wijzigingsregeling waarmee artikelen 7a en 7b, tweede lid,
van de uitvoeringsregeling waren opgenomen (Stcrt. 2018, 38941) is aangegeven dat artikel 7b, tweede lid, was opgenomen in verband met de subsidieontvangers
waarvoor in de verleningsbeschikking niet was bepaald dat jaarlijks een conformiteitsbeoordelingsverklaring,
bedoeld in artikel 63a van het Besluit Stimulering Duurzame Energieproductie (thans
besluit SDEK) moet worden overgelegd. Aangezien beide voorschriften materieel dezelfde
verplichting bevatten kan artikel 7a vervallen (onderdeel F), aangezien artikel 7b
dezelfde reikwijdte heeft gekregen als artikel 7 (onderdeel G).
De wijzigingen in onderdelen F en G vereenvoudigen de regeling.
Onderdeel H
Artikel 14g van de uitvoeringsregeling bevat bijzondere bepalingen in verband met
reeds lopende subsidieverleningen. Zie voor nadere toelichting paragraaf 7 van het
algemeen deel van de toelichting.
Artikel II (aanpassingen van de regeling conformiteitsbeoordeling)
Onderdeel A, onder 1
De koppeling tussen het begrip ‘bosbeheereenheid’ in bijlage A en het verplichte bosbeheerplan
(zoals genoemd in de duurzaamheidseisen onder P10) blijkt voor conformiteitsbeoordelingsinstanties,
die moeten beoordelen of de biomassa aan de duurzaamheidseisen uit de regeling conformiteitsbeoordeling
voldoet, van cruciaal belang te zijn om goed onderscheid te kunnen maken tussen bossen
van de biomassacategorieën 1 en 2 van bijlage D. In het bosbeheerplan is namelijk
de omvang van de bosbeheereenheid/-eenheden beschreven. Die koppeling is in de begripsomschrijving
van ‘bosbeheereenheid’ expliciet gemaakt.
Onderdelen A, onder 2, en B, onder 3, 4 en 5
In de regeling conformiteitsbeoordeling werden de begrippen ‘groep’, ‘groep en regioverband’
en ‘groep- en regioverband’ naast elkaar gebruikt, waarbij alleen van de laatste een
begripsomschrijving was gegeven. Met de begrippen werd hetzelfde bedoeld. Voor de
eenduidigheid is dit gelijkgeschakeld en wordt alleen het begrip ‘groep’ nog gebruikt.
Bij duurzaamheidseis 11.1 in bijlage B is bovendien het woord ’zelfstandige’ verwijderd
(artikel II, onderdeel B, onder 4) omdat dit tot verwarring heeft geleid. Ook natuurlijke
personen en juridische entiteiten die onderdeel uitmaken van een groter geheel kunnen
leiding geven aan een groep. De formulering ‘zelfstandige juridische entiteit’ kon
te beperkt worden opgevat.
Onderdeel A, onder 3
Aan bijlage A zijn twee begrippen toegevoegd. Het begrip ‘oorsprongsgebied’ met bijbehorende
begripsomschrijving is toegevoegd ter verduidelijking van het gebruik van dat begrip
in bijlage D (zie artikel II, onderdeel D, onder 2). Het begrip ‘richtlijn (EU) 2018/2001’
met bijbehorende begripsomschrijving is toegevoegd, zodat dit begrip in duurzaamheidseis
1.1a en 1.1b (zie artikel II, onderdeel B, onder 1) kan worden gebruikt.
Onderdeel B, onder 1 en 6
Duurzaamheidseis 1.1 in bijlage B is aangevuld met bepalingen die de eis strenger
maken voor nieuwe installaties die moeten voldoen aan de richtlijn: voor die nieuwe
installaties moet de biomassa per levering minimaal 70% (installatie operationeel na 1 januari 2021) respectievelijk 80% (installatie
operationeel na 1 januari 2026) broeikasgasemissiereductie realiseren en volstaat
het niet dat dit reductiepercentage wordt gehaald als gemiddelde over alle leveringen
in een jaar. Tevens is de duurzaamheidseis opgesplitst in eis 1.1a en eis 1.1b, zodat
bij de bewijsvoering en bij de beoordeling van certificatieschema’s duidelijk onderscheid
kan worden gemaakt. Een levering biomassa kan worden gecertificeerd voor (onderdelen
van) eis 1.1b, omdat voor die levering eenduidig kan worden bepaald of eraan wordt
voldaan. Eis 1.1a betreft een gemiddelde waarde over alle leveringen in een jaar en
het voldoen daaraan kan daarom alleen worden bepaald bij het opstellen van de jaarrapportage.
De jaarrapportage is niet certificeerbaar en het voldoen aan eis 1.1a kan dus alleen
worden aangetoond met verificatie. Bij het beoordelen van een certificatieschema wordt
om die reden alleen aan eis 1.1b getoetst.
De bepaling in eis 1.1 en 12.2 die inhield dat de berekende maximale CO2eq-uitstoot is gebaseerd op de meest recente publicatie van de Europese Commissie
is vervangen door een verwijzing naar ‘bijlage VI.B bij richtlijn (EU) 2018/2001’,
waarin de methodologie en de referentiewaarden voor fossiele brandstoffen zijn opgenomen.
Dit is de meest recente publicatie zoals bedoeld in de oude bepaling. Bovendien bleek
het ongewenst de situatie te laten voortbestaan dat een eventuele nieuwe publicatie
meteen gebruikt moet worden, aangezien de rekentool Biograce-II die voor het berekenen
van de broeikasgasemissie beschikbaar is, niet op dezelfde datum aangepast kan zijn
en marktpartijen in de tussentijd eigenstandig de complexe berekeningen zouden moeten
uitvoeren.
Onderdeel B, onder 2
Als redactionele verduidelijking is in duurzaamheidseis 7.1 ‘representatieve gebieden
van bostypen’ in bijlage B vervangen door ‘representatieve gebieden van inheemse ecosystemen’.
De eerste term is moeilijk te beoordelen en heeft geen directe relatie met biodiversiteit.
Voor de beoordeling van certificatieschema’s is de term tot nu toe geïnterpreteerd
als een deel van het oorspronkelijke bos. Door wijziging van de term is eenduidiger
dat met dit deel van de eis wordt beoogd dat in een bosbeheereenheid een deel van
het oorspronkelijke bos in stand moet blijven of, als het niet meer oorspronkelijk
is, de kans moet krijgen om zich richting oorspronkelijk bos te ontwikkelen, om zo
biodiversiteit te behouden. Dit maakt de toetsing voorspelbaarder en transparanter.
Onderdeel B, onder 7
Aan duurzaamheidseis 12.4 in bijlage B is toegevoegd dat uit het verificatieprotocol,
dat is aangewezen in artikel 4 van de regeling conformiteitsbeoordeling, volgt welke
duurzaamheidsinformatie is vereist. Deze toevoeging is gedaan omdat in de praktijk
onduidelijk was wat wordt bedoeld met ’vereiste duurzaamheidsinformatie’.
Onderdeel B, onder 8
Duurzaamheidseis 12.6 in bijlage B gold voor gecontroleerde biomassa. Die duurzaamheidseis
bevatte een set aan eisen waarmee niet geheel kon worden voldaan aan de criteria in
artikel 29 van de richtlijn. Daarom is duurzaamheidseis 12.6 vervallen. Zie ook paragraaf
3.2.1 van het algemeen deel van de toelichting.
Onderdeel B, onder 9 en onderdeel D, onder 1
De verwijzingen naar de duurzaamheidseisen 12.1 tot en met 12.6 in duurzaamheidseis
13.2 en in bijlage D, laatste kolom, zijn aangepast vanwege het vervallen van duurzaamheidseis
12.6 (artikel II, onderdeel B, onder 8).
Onderdeel C
De beheerseisen 2 en 3 in bijlage C zijn aangevuld om de transparantie en de duurzaamheidsborging
van de certificatieschema’s beter te waarborgen.
In beheerseis 2 wordt vereist dat naast de totstandkoming ook het beheer van het schema
transparant is. Dit houdt in dat de samenstelling van fora zoals het bestuur, de adviesraad
of expertisegroepen openbaar dient te worden gemaakt en dat – indien belangenverstrengeling
mogelijk is – een openbare toelichting wordt gegeven op hoe dit vermeden wordt. Tevens
is deze beheerseis niet alleen van toepassing op de oorspronkelijke totstandkoming
van het schema, maar ook op latere aanpassingen van het schema die leiden tot nieuwe
versies van de schemadocumenten.
In beheerseis 3 wordt additioneel vereist dat de werkwijzen in verband met de totstandkoming
van het schema ook openbaar toegankelijk zijn.
Onderdeel D, onder 2
In tabel 2 van bijlage D is op advies van de NEa het begrip ‘gedefinieerd aanvoergebied’
verduidelijkt. Dit is gedaan door dit te vervangen door het eenduidiger begrip ‘oorsprongsgebied’
dat ook in de richtlijn is gebruikt en de definitie daarvan over te nemen in de regeling
(zie artikel II, onderdeel A, onder 3).
Artikelen III-VI (aanpassingen van de aanwijzingsregelingen uit 2019 en 2020)
Met deze wijzigingen van de aanwijzingsregelingen uit 2019 en 2020 wordt het voldoen
aan de duurzaamheids- en broeikasgasemissiereductiecriteria uit de richtlijn vanaf
1 januari 2022 verplicht voor de subsidieontvangers die reeds een subsidiebeschikking
hebben ontvangen op basis van een aanvraag na de publicatiedatum van de richtlijn
in de subsidiecategorieën waar biomassa wordt ingezet, niet zijnde houtpellets. Zie
ook de toelichting op dit onderdeel in paragraaf 7 van het algemeen deel van de toelichting.
De verplichting geldt voor vloeibare biomassa voor alle installaties, maar voor de
overige biomassa alleen indien sprake is van installaties met een vermogen vanaf de
minimumvermogensgrenzen uit de richtlijn, zoals genoemd in paragraaf 3.2 van het algemeen
deel van de toelichting. Voor de subsidiecategorie champost is geen verplichting opgenomen
aangezien er van wordt uitgegaan dat installaties nooit boven de vermogensdrempel
van 20 MW zullen uitkomen.
Met de verwijzing naar de criteria bedoeld in artikel 29, eerste lid, van de richtlijn
is bewerkstelligd dat alleen de voor de betreffende soort biomassa bepaalde criteria
uit de richtlijn gelden, zoals opgesomd in paragraaf 3.2 van het algemeen deel van
de toelichting.
Met deze wijziging van de aanwijzingsregelingen gaan voor de betreffende subsidieontvangers
tevens de met artikel I, onderdeel D, gewijzigde bepalingen uit de uitvoeringsregeling
gelden ten aanzien van het aantonen dat aan de criteria wordt voldaan.
Artikel VII (aanpassing van de aanwijzingsregeling 2021)
Met deze wijziging wordt een typefout in de aanwijzingsregeling 2021 gecorrigeerd.
Artikel VIII (inwerkingtreding)
Voor een toelichting op de inwerkingtreding wordt verwezen naar paragraaf 7 van het
algemeen deel van de toelichting.
III. Transponeringstabel bij artikelen 29 en 30 van Richtlijn (EU) 2018/2001
Bepaling EU-regeling
|
Bepaling in implementatieregeling of in bestaande regelgeving; toelichting indien
niet geïmplementeerd of uit zijn aard geen implementatie behoeft
|
Omschrijving beleidsruimte
|
Toelichting van keuze(n)
|
Artikel 29 Richtlijn (EU) 2018/2001,
|
|
|
|
Lid 1, eerste alinea, onder a en b en derde alinea
|
Implementatie wordt vormgegeven door feitelijk handelen.
|
|
|
Lid 1, eerste alinea, onder c, en tweede en vijfde alinea
|
Deels reeds geïmplementeerd in de Regeling aanwijzing categorieën duurzame energieproductie
voorjaar 2019, respectievelijk najaar 2019, respectievelijk voorjaar 2020, de Regeling
aanwijzing categorieën duurzame energieproductie en klimaattransitie 2020, respectievelijk
2021, telkens diverse artikelen (hierna samen: aanwijzingsregelingen 2019-2021), deels
in samenhang met de Algemene uitvoeringsregeling stimulering duurzame energieproductie
en klimaattransitie (hierna: uitvoeringsregeling), artikel 7, derde lid en met de
Regeling conformiteitsbeoordeling vaste biomassa voor energietoepassingen (hierna:
regeling conformiteitsbeoordeling), bijlage B, alsmede in het Besluit energie vervoer
(hierna: Bev), artikelen 7 en 8. Deels implementatie in artikel I, onderdeel E, onder 2 en onderdeel H, artikel II, onderdeel B, onder 1 en
8, alsmede de artikelen III-VI. Tevens deels implementatie door wijziging van het Bev.
|
|
|
Lid 1, vierde alinea
|
Deels reeds geïmplementeerd in de aanwijzingsregelingen 2019-2021 in samenhang met
de uitvoeringsregeling, artikel 7, en met de regeling conformiteitsbeoordeling, bijlage
B. Deels implementatie in artikel I, onderdeel E, onder 2, artikel II, onderdeel B, onder 1 en 8, alsmede de
artikelen III-VI, onderdelen B-G en I-J.
|
De criteria kunnen van toepassing worden verklaard op installaties met een vermogen
onder de drempelwaarden van 20 MW/2MW.
|
Hier is nog niet voor gekozen. Dit wordt overwogen in de uitwerking van het duurzaamheidskader
biogrondstoffen als bedoeld in de brief van het kabinet over het duurzaamheidskader
biogrondstoffen, (Kamerstukken II 2020/21, 32 813, nr. 617).
|
Lid 2
|
Voor vaste biomassa die wordt ingezet in de vorm van houtpellets reeds geïmplementeerd
in aanwijzingsregelingen 2019-2021 in samenhang met de uitvoeringsregeling, artikel
7, en met de regeling conformiteitsbeoordeling, Bijlage D, tabel 1, onder 4 in samenhang
met Bijlage B, onder 2.1. Implementatie voor overige biomassa in artikel I, onderdeel H (ten aanzien van artikel 14g, tweede lid), alsmede de artikelen
III-V, onderdelen B, E, F, H en I, artikel VI, onderdelen B, E, F, I en J en in het Bev.
|
|
|
Lid 3-5, (met uitzondering van lid 3, laatste alinea)
|
Implementatie in artikel I, onderdeel H (ten aanzien van artikel 14g, tweede lid), alsmede de artikelen
III-V, onderdelen B, E, F, H en I, artikel VI, onderdelen B, E, F, I en J en in het Bev.
|
|
|
Lid 3, laatste alinea
|
Behoeft uit zijn aard geen implementatie; gericht tot de Europese Commissie.
|
|
|
Lid 6, onderdeel a, onder i en onderdeel b, onder i
|
Voor vaste biomassa die wordt ingezet in de vorm van houtpellets reeds deels geïmplementeerd
in aanwijzingsregelingen 2019-2021 in samenhang met de uitvoeringsregeling, artikel
7, en met de regeling conformiteitsbeoordeling, Bijlage D, tabel 1, onder 1 en 2 in
samenhang met Bijlage B, onder P6. Deels implementatie voor vaste biomassa die wordt
ingezet in de vorm van houtpellets in artikel II, onderdeel B, onder 8 in samenhang met artikel I, onderdeel E, onder 2.
Voor overige biomassa deels reeds geïmplementeerd in de aanwijzingsregeling 2021,
deels implementatie in artikel I, onderdeel H (ten aanzien van artikel 14g, tweede lid), alsmede de artikelen III-V, onderdelen B, E, F, H en I, artikel VI, onderdelen B,
E, F, I en J en in het Bev.
|
|
|
Lid 6, onderdeel a, onder ii en onderdeel b, onder ii
|
Voor vaste biomassa die wordt ingezet in de vorm van houtpellets reeds deels geïmplementeerd
in aanwijzingsregelingen 2019-2021 in samenhang met de uitvoeringsregeling, artikel
7, en met de regeling conformiteitsbeoordeling, Bijlage D, tabel 1, onder 1 en 2 in
samenhang met Bijlage B, onder P4. Deels implementatie voor vaste biomassa die wordt
ingezet in de vorm van houtpellets in artikel II, onderdeel B, onder 8 in samenhang met artikel I, onderdeel E, onder 2.
Voor overige biomassa deels reeds geïmplementeerd in de aanwijzingsregeling 2021,
deels implementatie in artikel I, onderdeel H (ten aanzien van artikel 14g, tweede lid), alsmede de artikelen III-V, onderdelen B, E, F, H en I, artikel VI, onderdelen B,
E, F, I en J en in het Bev.
|
|
|
Lid 6, onderdeel a, onder iii en onderdeel b, onder iii
|
Voor vaste biomassa die wordt ingezet in de vorm van houtpellets reeds deels geïmplementeerd
in aanwijzingsregelingen 2019-2021 in samenhang met de uitvoeringsregeling, artikel
7, en met de regeling conformiteitsbeoordeling, Bijlage D, tabel 1, onder 1 en 2 in
samenhang met Bijlage B, onder P3 en eisen 7.1-7.3. Deels implementatie voor vaste
biomassa die wordt ingezet in de vorm van houtpellets in artikel II, onderdeel B, onder 8 in samenhang met artikel I, onderdeel E, onder 2.
Voor overige biomassa deels reeds geïmplementeerd in de aanwijzingsregeling 2021,
deels implementatie in artikel I, onderdeel H (ten aanzien van artikel 14g, tweede lid), alsmede de artikelen III-V, onderdelen B, E, F, H en I, artikel VI, onderdelen B,
E, F, I en J en in het Bev.
|
|
|
Lid 6, onderdeel a, onder iv en onderdeel b, onder iv
|
Voor vaste biomassa die wordt ingezet in de vorm van houtpellets reeds deels geïmplementeerd
in aanwijzingsregelingen 2019-2021 in samenhang met de uitvoeringsregeling, artikel
7, en met de regeling conformiteitsbeoordeling, Bijlage D, tabel 1, onder 1 en 2 in
samenhang met Bijlage B, onder P7 en P8. Deels implementatie voor vaste biomassa die
wordt ingezet in de vorm van houtpellets in artikel II, onderdeel B, onder 8 in samenhang met artikel I, onderdeel E, onder
2.
Voor overige biomassa deels reeds geïmplementeerd in de aanwijzingsregeling 2021,
deels implementatie in artikel I, onderdeel H (ten aanzien van artikel 14g, tweede lid), alsmede de artikelen III-V, onderdelen B, E, F, H en I, artikel VI, onderdelen B,
E, F, I en J en in het Bev.
|
|
|
Lid 6, onderdeel a, onder v en onderdeel b, onder v
|
Voor vaste biomassa die wordt ingezet in de vorm van houtpellets reeds deels geïmplementeerd
in aanwijzingsregelingen 2019-2021 in samenhang met de uitvoeringsregeling, artikel
7, en met de regeling conformiteitsbeoordeling, Bijlage D, tabel 1, onder 1 en 2 in
samenhang met Bijlage B, onder P9. Deels implementatie voor vaste biomassa die wordt
ingezet in de vorm van houtpellets in in artikel II, onderdeel B, onder 8 in samenhang met artikel I, onderdeel E, onder
2.
Voor overige biomassa deels reeds geïmplementeerd in de aanwijzingsregeling 2021,
deels implementatie in artikel I, onderdeel H (ten aanzien van artikel 14g, tweede lid), alsmede de artikelen III-V, onderdelen B, E, F, H en I, artikel VI, onderdelen B,
E, F, I en J en in het Bev.
|
|
|
Lid 7
|
Voor vaste biomassa die wordt ingezet in de vorm van houtpellets reeds geïmplementeerd
in de regeling conformiteitsbeoordeling, bijlage D, tabel 1, categorieën 1 en 2, en
Bijlage B, onder P4 en eis 8.3.
Voor overige biomassa deels reeds geïmplementeerd in de aanwijzingsregeling 2021,
deels implementatie in artikel I, onderdeel H (ten aanzien van artikel 14g, tweede lid), alsmede de artikelen III-V, onderdelen B, E, F, H en I, artikel VI, onderdelen B,
E, F, I en J en in het Bev.
|
|
|
Lid 8-9
|
Behoeft uit zijn aard geen implementatie; gericht tot de Europese Commissie.
|
|
|
Lid 10
|
Deels reeds geïmplementeerd in de aanwijzingsregeling 2021 en in het Bev, artikelen
7 en 8. Implementatie deels in artikel II, onderdeel B, onder 1, in de artikelen III-VI en door wijziging van het Bev.
|
|
|
Lid 11
|
Implementatie door een volgende wijziging van de uitvoeringsregeling en in de Regeling
aanwijzing categorieën duurzame energieproductie en klimaattransitie 2022.
|
Lidstaten kunnen energie-efficiëntie-eisen toepassen op installaties met een lager
totaal nominaal thermisch ingangsvermogen.
|
Van deze optie wordt thans geen gebruik gemaakt.
|
Lid 12
|
Behoeft uit zijn aard geen implementatie; Nederland kent geen aanvullende weigeringsgronden
zoals bedoeld in dit lid.
|
|
|
Lid 13
|
Behoeft uit zijn aard geen implementatie; is niet van toepassing in Nederland.
|
Lidstaten kunnen tijdelijk afwijken van de criteria uit artikel 29 voor installaties
in ultraperifere gebieden en voor biomassabrandstoffen ingezet in die installaties.
|
Hier wordt geen gebruik van gemaakt omdat het niet op Nederland van toepassing is.
|
Lid 14, eerste alinea
|
Reeds geïmplementeerd in de regeling conformiteitsbeoordeling.
|
Lidstaten kunnen voor biomassabrandstoffen aanvullende duurzaamheidscriteria vaststellen.
|
Hiervoor is reeds gekozen met de regeling conformiteitsbeoordeling (in bijlage B,
alle eisen).
|
Lid 14, tweede alinea
|
Behoeft uit zijn aard geen implementatie; gericht tot de Europese Commissie.
|
|
|
Artikel 30 Richtlijn (EU) 2018/2001,
|
|
|
|
Lid 1-2
|
Deels reeds geïmplementeerd in Titel 9.7 Wet milieubeheer en het Bev, en de uitvoeringsregeling
in samenhang met de regeling conformiteitsbeoordeling. Deels implementatie met de
wijziging van de Wet milieubeheer ter implementatie van de richtlijn (EU) 2018/2001
(Stb. 2021, 334) en in de uitvoeringsregeling. Wordt verder geïmplementeerd door feitelijk handelen.
|
Geen
|
|
Lid 3, eerste alinea en tweede alinea, eerste volzin
|
Deels reeds geïmplementeerd in Titel 9.7 Wet milieubeheer en het Bev, en in de uitvoeringsregeling
in samenhang met het besluit conformiteitsbeoordeling en de regeling conformiteitsbeoordeling.
Deels implementatie in artikel I, onderdeel D en latere wijziging van de uitvoeringsregeling.
|
Geen
|
|
Lid 3, tweede alinea, tweede volzin en derde alinea
|
Deels reeds geïmplementeerd in Titel 9.7 Wet milieubeheer. Deels implementatie door
feitelijk handelen.
|
Geen
|
|
Lid 4-5, 7-8 en 10
|
Behoeft naar de aard van deze bepaling geen implementatie; gericht tot de Europese
Commissie.
|
Geen
|
|
Lid 6
|
Behoeft naar de aard van deze bepaling geen implementatie.
|
Lidstaten kunnen nationale systemen instellen voor de naleving.
|
Deze optie is reeds ingevuld met het nationale systeem voor vaste biomassa. Zie verder
paragraaf 3.2.1 van het algemeen deel van de toelichting.
|
Lid 9
|
Deels reeds geïmplementeerd in Titel 9.7 Wet milieubeheer. Deels implementatie in
het Besluit stimulering duurzame energieproductie en klimaattransitie.
|
Geen
|
|
De Staatssecretaris van Economische Zaken en Klimaat – Klimaat en Energie,
D. Yesilgöz-Zegerius
De Staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat,
S.P.R.A. van Weyenberg