Regeling van de Minister van Economische Zaken van 24 februari 2016, nr. WJZ/16001395, tot wijziging van de Algemene uitvoeringsregeling stimulering duurzame energieproductie in verband met de aanpassing van de duurzaamheidseisen vaste biomassa

De Minister van Economische Zaken,

Gelet op artikel 31, negende lid, onderdeel d, van de Elektriciteitswet 1998 en de artikelen 15, tweede en derde lid, 23, tweede en derde lid, 32, derde lid, 40, derde lid, 48, derde lid, 55, derde lid, 56, derde lid, 62, vierde lid, en 63, tweede lid, van het Besluit stimulering duurzame energieproductie;

Besluit:

ARTIKEL I

De Algemene uitvoeringsregeling stimulering duurzame energieproductie wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 1 komt te luiden:

Artikel 1

besluit:

Besluit stimulering duurzame energieproductie;

cumulatietoets:

toets aan de steunruimte zoals die is gemaximeerd in de Communautaire richtsnoeren inzake staatssteun voor milieubescherming (PbEG 2008 C 82);

bosbeheereenheid:

een of meer bospercelen die als één geheel worden beheerd;

ean-code:

uniek 18-cijferig nummer dat dient om een productie-installatie voor de productie van hernieuwbare elektriciteit, hernieuwbare warmte of hernieuwbaar gas of een aansluiting van een productie-installatie of een productie-eenheid op het net te identificeren;

garantiebeheerinstantie:

garantiebeheerinstantie als bedoeld in artikel 75 van de Elektriciteitswet 1998;

gasnetbeheerder:

netbeheerder als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel e, van de Gaswet;

groen gas hub:

verzameling van productie-installaties voor de productie van hernieuwbaar gas waarvoor voor de invoeding van het hernieuwbaar gas op een gasnet gezamenlijk een of meerdere aansluitingen worden gebruikt, waarmee gezamenlijk hernieuwbare warmte wordt geproduceerd die nuttig wordt gebruikt of waarmee gezamenlijk hernieuwbare elektriciteit wordt geproduceerd die op een elektriciteitsnet of installatie, met uitzondering van de productie-installatie, wordt ingevoed;

levering:

hoeveelheid biomassa die is ingezet voor energieproductie en waarvoor de fysieke en duurzaamheidseigenschappen voor de gehele levering gelijk zijn;

meetrapport:

rapport dat alle meetgegevens van de desbetreffende kalendermaand bevat;

minister:

Minister van Economische Zaken;

NTA 8003:2008:

Nederlandse Technische Afspraak 8003, Classificatie van biomassa voor energietoepassing, uitgegeven door het Nederlands Normalisatie-instituut, zoals deze luidde op 31 december 2008;

nuttig gebruik van hernieuwbare warmte:

nuttig aangewende warmte als bedoeld in artikel 1 van de Regeling garanties van oorsprong voor energie uit hernieuwbare energiebronnen en HR-WKK-elektriciteit;

P50-waarde voor de netto elektriciteitsproductie:

netto elektriciteitsproductie waarbij de verwachte jaarlijkse energieproductie voor een gegeven combinatie van locatie en windturbine dient te zijn bepaald met een waarschijnlijkheid van 50%;

productie-eenheid:

deel van een productie-installatie dat zelfstandig kan worden ingezet voor het opwekken van hernieuwbare elektriciteit, hernieuwbare warmte of de productie van hernieuwbaar gas;

richtlijn hernieuwbare energie:

richtlijn nr. 2009/28/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 april 2009 ter bevordering van het gebruik van energie uit hernieuwbare bronnen en houdende wijziging en intrekking van Richtlijn 2001/77/EG en Richtlijn 2003/30/EG (PbEU 2009, L 140);

systeemgrens van de productie-installatie:

fictieve gesloten omhulling van één of meer productie-eenheden die dezelfde wijze van opwekking van warmte gebruiken.

B

Artikel 2, tweede lid, wordt als volgt gewijzigd:

1. In onderdeel e wordt ‘door middel van windenergie’ vervangen door: door middel van windenergie op zee.

2. Onder vervanging van de punt aan het slot van onderdeel f door een puntkomma, wordt een onderdeel toegevoegd, luidende:

  • g. indien de aanvraag wordt ingediend voor een productie-installatie voor de productie van hernieuwbare elektriciteit door middel van windenergie in de categorieën wind op land, wind op primaire waterkering en wind in meer, een windenergie-opbrengstberekening die is opgesteld door een organisatie met expertise op het gebied van windenergie-opbrengstberekeningen, waarbij gebruik wordt gemaakt van gerenommeerde rekenmodellen, omgevingsmodellen, windmodellen en windkaarten en dat tenminste bevat:

    • 1°. de locatiegegevens van het windpark;

    • 2°. de technische specificaties van de beoogde windturbines;

    • 3°. de lokale windgegevens voor het windpark, en

    • 4°. een berekening van de P50-waarde voor de netto elektriciteitsproductie op jaarbasis van het windpark, waarbij voor de windopbrengst per windturbinelocatie op de beoogde ashoogte ten hoogste een gemiddelde windsnelheid wordt gehanteerd volgens een middel dat door de minister ter beschikking wordt gesteld, aangeeft en waarin de beschikbaarheid, zogeffecten, elektriciteitsverliezen, eigen consumptie, omgevingseffecten op de windturbine, turbinerendement en terugregelverliezen zijn opgenomen.

C

Artikel 6 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het eerste lid komt te luiden:

  • 1. Indien aan een subsidieontvanger die een productie-installatie bedrijft waarin door middel van thermische conversie vloeibare biomassa wordt omgezet in hernieuwbare elektriciteit of hernieuwbare warmte uitsluitend subsidie wordt verstrekt voor zover de subsidieontvanger per levering aantoont dat de gebruikte vloeibare biomassa voldoet aan de duurzaamheidscriteria, bedoeld in artikel 17, eerste lid, van de richtlijn hernieuwbare energie, toont de subsidieontvanger dit aan met gebruikmaking van een middel dat door de minister beschikbaar wordt gesteld.

2. Het tweede en het vierde tot en met zesde lid vervallen.

3. Het derde lid wordt vernummerd tot tweede lid.

D

Artikel 7 komt te luiden:

Artikel 7

Een subsidieontvanger die een productie-installatie bedrijft voor de productie van stoom door middel van verbranding van houtpellets in een ketel met een vermogen groter dan of gelijk aan 10 MW, of die een productie-installatie bedrijft waarin vaste of gasvormige biomassa wordt omgezet in hernieuwbare elektriciteit, of hernieuwbare elektriciteit en hernieuwbare warmte geproduceerd door een productie-installatie voor de productie van elektriciteit door middel van kolen waarin biomassa wordt meegestookt, maakt gebruik van biomassa die aantoonbaar per levering voldoet aan de duurzaamheidseisen, bedoeld in bijlage 4.

E

Artikel 7a vervalt.

F

In artikel 7b, eerste lid, wordt na ‘door een productie-installatie voor de productie van elektriciteit door middel van kolen waarin biomassa wordt meegestookt’ ingevoegd: of een productie-installatie bedrijft waarin vaste biomassa wordt omgezet in hernieuwbare warmte door middel van verbranding van houtpellets geproduceerd uit vaste biomassa in een ketel met een vermogen groter dan of gelijk aan 10 MW.

G

De artikelen 7g tot en met 7k vervallen.

H

Artikel 14a wordt als volgt gewijzigd:

1. Voor de tekst wordt de aanduiding ‘1.’ geplaatst.

2. Er wordt een lid toegevoegd, luidende:

  • 2. Bij de toepassing van de artikelen 15, derde lid, 23, derde lid, 32, derde lid, 40, derde lid, 48, derde lid, 55, derde lid, van het besluit bedraagt het aantal kWh dat het desbetreffende jaar voor subsidie in aanmerking komt, indien de subsidieperiode start op een andere datum dan 1 januari voor het eerste jaar waarover subsidie wordt verstrekt, een evenredig deel van het aantal maanden of van het jaar waarover subsidie wordt verstrekt.

I

In artikel 14c wordt ‘artikel 15, tweede lid, en artikel 23, tweede lid,’ vervangen door: artikel 15, eerste lid, en artikel 23, eerste lid,.

J

Bijlagen 2 en 3 vervallen.

K

Bijlage 4 wordt vervangen door de bijlage bij deze regeling.

ARTIKEL II

Deze regeling treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

's-Gravenhage, 24 februari 2016

De Minister van Economische Zaken, H.G.J. Kamp

BIJLAGE BIJ ARTIKEL I, ONDERDEEL K

Bijlage 4, behorende bij artikel 7 van de Algemene uitvoeringsregeling stimulering duurzame energieproductie

De duurzaamheidseisen behorende bij de categorieën bestaande capaciteit voor bij- en meestook, nieuwe capaciteit voor meestook en ketel industriële stoom uit houtpellets bestaan uit principes die zijn uitgewerkt in onderliggende criteria. Waar nodig worden principes of criteria verduidelijkt met een toelichting. De duurzaamheidseisen zijn van toepassing op de eindgebruiker en categorieën biomassa die worden onderscheiden. De duurzaamheidseisen kennen de volgende opbouw.

  • 1 1 Eisen aan de eindgebruiker

    P1 – Reductie uitstoot broeikasgassen

  • 2 Onderscheiden categorieën biomassa

  • 3 Eisen voor reststromen uit natuur- en landschapsbeheer en agrarische reststromen

    P2 – Bodemkwaliteit bij gebruik reststromen uit natuur- en landschapsbeheer en agrarische reststromen

  • 4 Eisen voor koolstof en verandering in landgebruik

    P3 – Instandhouding koolstofreservoirs

    P4 – Koolstofschuld

    P5 – Indirecte verandering in landgebruik (ILUC)

  • 5 Eisen voor duurzaam bosbeheer

    P6 – Wet- en regelgeving

    P7 – Biodiversiteit

    P8 – Reguleringsfuncties

    P9 – Productiefunctie

    P10 – Bijdrage aan lokale economie

    P11 – Beheersysteem

    P12 – Groep of regioverband

  • 6 Eisen voor de chain of custody

    P13 – Chain of custody systeem

    P14 – Chain of custody groepscertificering

    P15 – Logo’s en labels

  • 7 Definities

1 Eisen aan de eindgebruiker

Uitsluitend biomassa categorieën die onderscheiden worden in tabel 1 en die voldoen aan de daarin gestelde eisen worden toegepast. De eindgebruiker voldoet aan de relevante eisen voor de chain of custody in hoofdstuk 6. Voor de eindgebruiker geldt de volgende eis ten aanzien van de broeikasgasbalans:

P1 Het gebruik van biomassa moet leiden tot een substantiële reductie van de uitstoot van broeikasgassen, berekend over de gehele keten, in vergelijking met het gebruik van fossiele brandstof.

C1.1 De berekende reductie van CO2eq uitstoot is gemiddeld over een jaar minimaal 70% ten opzichte van de EU referentiewaarde. De gemiddelde uitstoot van CO2eq bedraagt maximaal 56 g CO2eq/MJ voor elektriciteit en 24 g CO2eq/MJ voor warmte. Geen enkele levering van biomassa heeft een uitstoot boven de waarde van 74 g CO2eq/MJ voor elektriciteit en 32 g CO2eq/MJ warmte.

Toelichting:

De berekende maximale CO2eq-uitstoot dient gebaseerd te zijn op de meest recente publicatie van de Europese Commissie betreffende duurzaamheidscriteria voor vaste biomassa en verstrekte referentiewaarden voor fossiele brandstoffen. Het Staff Working Document: State of play on the sustainability of solid and gaseous biomass used for electricity, heating and cooling in the EU (SWD (2014) 259) vermeldt de volgende referentiewaarden voor fossiele brandstoffen: 186 gCO2eq/MJ voor elektriciteit en 80 gCO2eq /MJ voor warmte.

2 Onderscheiden categorieën biomassa

Er worden 5 categorieën biomassa onderscheiden.

  • 1. Houtige biomassa uit grote bosbeheereenheden groter dan of gelijk aan 500 hectare

    Takken, tophout, bomen en primaire residuen direct uit bos groter dan of gelijk aan 500 ha. Niet gebruikt hout dat van samenstelling niet is veranderd ten opzichte van hout dat in het bos groeit en waar geen vermenging, verontreiniging of vervuiling met productvreemde stoffen heeft plaatsgevonden.

  • 2. Houtige biomassa uit kleine bosbeheereenheden kleiner dan 500 hectare

    Takken, tophout, bomen en primaire residuen direct uit bos kleiner dan 500 ha. Niet gebruikt hout dat van samenstelling niet is veranderd ten opzichte van hout dat in het bos groeit en waar geen vermenging, verontreiniging of vervuiling met productvreemde stoffen heeft plaatsgevonden.

  • 3. Reststromen uit natuur- en landschapsbeheer

    Biomassarestproducten (takken, tophout, bomen) die vrijkomen bij beheer van stedelijk groen, landschap of natuur anders dan bos gericht op het behoud, herstel of de versterking van specifieke natuurlijke, recreatieve of landschappelijke functies. Tevens vallen hieronder biomassarestproducten die vrijkomen bij het reguliere onderhoud van openbare groengebieden en parken.

  • 4. Agrarische reststromen

    Reststromen rechtstreeks uit de landbouw. Korte rotatieteelten op akkers valt hier niet onder tenzij het om de reststromen hiervan gaat

  • 5. Biogene rest- en afvalstromen

    Reststromen uit de agro-food en houtindustrie (secundaire residuen) en tertiaire residuen zoals houtafval.

Aan elk van de categorieën worden eisen gesteld betreffende duurzaamheid en de handelsketen (Chain of Custody) in de vorm van principes en/of criteria waaraan voldaan moet worden. De duurzaamheidsprincipes en criteria hebben betrekking op koolstof, verandering in landgebruik, naleving van de wetgeving en duurzaam beheer. In tabel 1 staat weergegeven welke principes van toepassing zijn op de onderscheiden categorieën biomassa.

Tabel 1 Biomassa categorieën en bijbehorende principes (n.v.t. betekent dat de principes niet relevant zijn of de risico’s laag)

Principes

Koolstof en verandering landgebruik

Duurzaam beheercriteria

Chain of Custody (CoC)

Categorie

1. Houtige biomassa uit grote bosbeheereenheden groter dan of gelijk aan 500 ha

P 3-5

P6-12

P13-15

2. Houtige biomassa uit kleine bosbeheereenheden kleiner dan 500 ha

P3-4

P6-12

P13-15

3. Reststromen uit natuur- en landschapsbeheer

n.v.t

P2

P13-15

4. Agrarische reststromen

n.v.t

P13-15

5. Biogene rest- en afvalstromen

n.v.t

n.v.t

P13-15

Tijdelijke uitzondering definiëring eerste schakel CoC voor categorie 2

De principes P6-12 zijn van toepassing op houtige biomassa uit bossen, ongeacht de grootte van de beheereenheid. Bij biomassa uit kleine bosbeheereenheden (< 500 ha, categorie 2) kan de duurzaamheid tijdelijk worden aangetoond op het niveau van een grotere samenhangende regio waarin het bos met een kleine beheereenheid ligt. In dat geval is het de eerste schakel in de keten – het eerste inzamelpunt – die gecertificeerd wordt. Meestal is dit de pellet mill. Aan de pellet mill worden eisen gesteld zoals het informeren van de beheerders in het aanvoergebied over de duurzaamheidseisen en het verifiëren van de naleving daarvan. Voor de te volgen procedure wordt verwezen naar het verificatieprotocol dat apart beschikbaar wordt gesteld.

3 Eisen voor reststromen uit natuur- en landschapsbeheer en agrarische reststromen

P2 De kwaliteit van de bodem moet in stand worden gehouden en waar mogelijk versterkt.

C2.1 Best practices worden toegepast voor de instandhouding of verbetering van de bodem en de bodemkwaliteit met het oog op de productie of de beheerdoelstellingen zoals deze zijn vastgelegd in een beheerplan.

4 Eisen voor koolstof en verandering in landgebruik

P3 Productie van ruwe biomassa mag niet leiden tot de vernietiging van koolstofreservoirs.

C3.1 Biomassa is niet afkomstig van structureel gedraineerd land dat op 1 januari 2008 veengebied was, tenzij kan worden aangetoond dat de teelt en het oogsten van deze grondstoffen geen ontwatering van een voorheen niet-ontwaterde bodem met zich meebrengt.

C3.2 Biomassa is niet afkomstig van land dat na 1 januari 2008 is geconverteerd van wetlands naar andere (drogere) ecosystemen.

C3.3 Biomassa is niet afkomstig van productiebossen inclusief houtplantages, die na 31 december 1997 zijn aangelegd door middel van conversie van (semi) natuurlijke bossen.

P4 Gebruik van biomassa mag niet leiden tot het ontstaan van een langlopende koolstofschuld.

C4.1 De bosbeheereenheid waaruit het hout afkomstig is, wordt beheerd met het oog op het op (middel)lange termijn behouden of vergroten van koolstofvoorraden.

Toelichting:

Bewijs kan geleverd worden in de vorm van een plan voor het bosbeheer of een vergelijkbaar bewijsstuk. Dit plan beschrijft de huidige koolstofvoorraden in de bovengrondse vegetatie van de bosbeheereenheid, alsmede de gewenste ontwikkeling van de koolstofvoorraden. Dit kan ook uitgedrukt worden in termen van houtopstand of andere proxies voor koolstofvoorraden. Het plan besteedt specifiek aandacht aan de beoogde oogstvolumes biomassa, en de invloed van deze oogst en van hergroei op de koolstofvoorraden op de (middel)lange termijn. De lengte van de (middel)lange termijn hangt onder meer af van het type bos, de groeisnelheid en het type bosbeheer.

C4.2 Biomassa is niet afkomstig van boomstronken tenzij de stronken al om een andere reden dan de hout- of biomassaproductie moesten worden verwijderd.

Toelichting:

Een andere reden om stronken te verwijderen kan bijvoorbeeld zijn aanleg van wegen.

Bewijs moet geleverd worden waaruit blijkt dat het risico op de verwerking van ruwe biomassa uit boomstronken laag is. Dit is de verantwoordelijkheid van de biomassaproducent (pellet mill).

C4.3 Gemiddeld minder dan de helft van het volume van de jaarlijkse rondhoutproductie uit bossen wordt gebruikt als biomassa voor energie opwekking.

Toelichting:

Voor de berekening wordt het volume rondhout dat is aangeleverd bij een pelletmill gedeeld door het totale volume rondhout dat in het betreffende kalenderjaar is geoogst.

Rondhout uit dunningen wordt niet meegenomen in de berekening.

Rondhout afkomstig uit productiebossen met een rotatietijd van 40 jaar of minder is vrijgesteld van deze eis.

P5 Biomassaproductie mag niet leiden tot indirecte verandering van landgebruik (ILUC).

C5.1 Bij biomassa die afkomstig is van nieuwe energieteeltsystemen die na 1 januari 2008 zijn aangelegd is aangetoond dat sprake is van een laag risico op ILUC.

Toelichting:

Kleine bosbeheereenheden uit categorie 2 zijn vrijgesteld van deze eis.

ILUC-risico's moeten worden vastgesteld aan de hand van de methodologie en eisen van de LIIB-methodologie (LIIB = Low Indirect Impact Biofuels) of een gelijkwaardige methode. De methodologie wordt, indien daar aanleiding voor is, om de drie jaar geëvalueerd en aangepast als er een verbeterde methodologie beschikbaar komt.

5 Eisen voor duurzaam bosbeheer

P6 Relevante internationale, nationale en regionale/lokale wet- en regelgeving dient te worden nageleefd.

C6.1 De bosbeheerder heeft het juridische gebruiksrecht op het bos.

C6.2 De bosbeheerder voldoet aan alle verplichtingen tot het betalen van belastingen en royalty’s.

Toelichting: De betalingsverplichtingen betreffen niet alleen de houtkap maar ook andere betalingsverplichtingen verband houdend met het bosbeheer.

C6.3 Anticorruptie wetgeving, waar deze bestaat, wordt nageleefd. Bij gebrek aan anticorruptie wetgeving dient de (bos)beheerder andere anticorruptie maatregelen te treffen die in verhouding staan tot de schaal en intensiteit van de beheeractiviteiten en het risico op corruptie.

P7 Biodiversiteit moet in stand worden gehouden en waar mogelijk versterkt.

C7.1 Terreinen met een hoge beschermingswaarde en representatieve gebieden van bostypen die binnen de bosbeheereenheid voorkomen, zijn in kaart gebracht, geïnventariseerd, en worden beschermd en zo mogelijk versterkt.

Toelichting: Terreinen met hoge beschermingswaarde zijn bijvoorbeeld terreinen met een bijzondere ecologische, archeologische of culturele waarde.

C7.2. Er zijn maatregelen getroffen voor de bescherming van beschermde en bedreigde planten- en diersoorten en indien van toepassing versterking van de populatie en hun habitat.

Toelichting:

Plantensoorten omvatten tevens boomsoorten.

Bij versterking van een habitat kan bijvoorbeeld gedacht worden aan nest gelegenheden in dode bomen.

Beschermde en bedreigde planten- en diersoorten worden niet voor commerciële doeleinden geëxploiteerd.

C7.3 Conversie van bossen binnen de bosbeheereenheid naar andere vormen van grondgebruik, met inbegrip van houtplantages, is niet toegestaan tenzij deze:

  • Betrekking heeft op een geringe oppervlakte, hetgeen het geval is indien de totaal door de jaren heen geconverteerde oppervlakte niet groter is dan 5% van de oppervlakte die de bosbeheereenheid had op de peildatum 1 januari 2008, en

  • Leidt tot duidelijke lange termijn voordelen voor natuurbehoud, en

  • Geen schade toebrengt aan of bedreiging vormt voor terreinen met een hoge beschermingswaarde.

C7.4 In het geval van houtplantages bestaat een voorkeur voor inheemse soorten, en een relevant gedeelte van het areaal van de houtplantage moet zich opnieuw kunnen ontwikkelen tot natuurlijk bos.

Toelichting: 5% van het totale areaal wordt als een relevant gedeelte beschouwd.

C7.5. De exploitatie van andere bosproducten dan hout, inclusief de producten van jacht en visserij, wordt gereguleerd, gemonitord en gecontroleerd onder andere om de instandhouding van de biodiversiteit binnen de bossen te waarborgen.

P8 De reguleringsfunctie en de kwaliteit, gezondheid en vitaliteit van het bos moeten in stand worden gehouden en waar mogelijk versterkt worden.

C8.1 De bodemkwaliteit van de bosbeheereenheid wordt in stand gehouden en zo nodig verbeterd, waarbij bijzondere aandacht uitgaat naar kusten, rivieroevers, erosiegevoelige gedeelten en hellingen.

Toelichting: Drempelwaarden voor maximaal toelaatbare hoogte en helling zijn relevante indicatoren voor het voorkomen van bodemerosie.

C8.2 De waterbalans en -kwaliteit van zowel grondwater als oppervlaktewater in de bosbeheereenheid, alsook benedenstrooms (buiten de bosbeheereenheid), wordt minimaal behouden en waar nodig verbeterd.

Toelichting: De instandhouding en zo nodig verbetering van grond- en oppervlaktewater omvat de bescherming of het herstel van natuurlijke waterlopen, waterlichamen, oeverzones en de verbindingen daartussen.

C8.3 Belangrijke ecologische cycli, inclusief koolstof- en nutriëntenkringlopen, die in de bosbeheereenheid voorkomen, blijven behouden.

Toelichting: bijvoorbeeld geen verlaging van het grondwaterpeil op veengronden; voorkoming van vertroebeling van stromen; maatregelen ter voorkoming van grootschalig weglekken van voedingsstoffen na houtkap.

C8.4 Onnodige schade aan het ecosysteem wordt voorkomen door toepassing van voor de omstandigheden meest geschikte methoden en technieken voor houtkap (reduced impact logging) en wegenbouw.

C8.5 Indien branden worden gebruikt voor het bereiken van beheerdoelstellingen zoals regeneratie van specifieke boomsoorten zijn er adequate veiligheidsmaatregelen getroffen.

C8.6 Het bosbeheer is gericht op het voorkomen en beheersen van ziekten en plagen voor zover deze een bedreiging vormen voor het natuurlijk kapitaal.

C8.7 Het gebruik van chemicaliën is slechts toegestaan indien maximaal gebruik van ecologische processen en duurzame alternatieven ontoereikend blijkt. Het gebruik van pesticiden die door de Wereldgezondheidsorganisatie geclassificeerd zijn als type 1A en 1B en van gechloreerde koolwaterstoffen is niet toegestaan.

C8.8 Anorganisch afval en zwerfvuil wordt voorkomen, verzameld, op de aangegeven plaatsen opgeslagen en op een milieuverantwoorde wijze afgevoerd.

P9 De productiecapaciteit van hout en relevante andere bosproducten dan hout moet in stand worden gehouden om de toekomst van de bossen te waarborgen.

C9.1 De productiecapaciteit van ieder bostype binnen de bosbeheereenheid wordt in stand gehouden.

Toelichting: Overexploitatie van afzonderlijke commerciële boomsoorten dient voorkomen te worden.

C9.2 De bosbeheereenheid wordt adequaat beschermd tegen illegale exploitatie van hout en niet-hout bosproducten, inclusief de producten van jacht en visserij, illegale vestiging van nederzettingen, illegaal landgebruik, illegaal gestichte branden en overige illegale activiteiten.

P10 Het bosbeheer moet bijdragen aan de lokale economie en werkgelegenheid.

C10.1 Het bosbeheer biedt een redelijk perspectief op werkgelegenheid aan de plaatselijke bevolking, inclusief inheemse volken, evenals op het lokaal verwerken van hout en andere bosproducten dan hout.

Toelichting: De werkgelegenheid voor de plaatselijke bevolking, inclusief inheemse volken, kan gestimuleerd te worden, bijvoorbeeld door middel van opleidingsactiviteiten.

P11 Duurzaam bosbeheer moet worden gerealiseerd op basis van een beheersysteem.

C11.1 Het bosbeheer is gericht op realisatie van de doelstellingen die in een plan voor het bosbeheer zijn vastgelegd en omvat de cyclus van inventarisatie en analyse, planning, uitvoering, monitoring, evaluatie en bijstelling.

Toelichting: Met het toepassen van de management cyclus wordt een continue verbetering van het beheer beoogd teneinde de langdurige instandhouding van de bossen te waarborgen. Onderdeel van de planning is de uitvoering van een Environmental Impact Assessment (EIA).

C11.2 Er is een plan voor bosbeheer dat minimaal bestaat uit:

  • een beschrijving van de huidige staat van de bosbeheereenheid;

  • lange-termijn doelstellingen met inbegrip van de economische, sociale en ecologische functies

  • de gemiddelde jaarlijks toelaatbare kap per bostype en, indien van toepassing, de jaarlijks toelaatbare exploitatie van andere bosproducten dan hout, berekend op basis van betrouwbare en actuele gegevens;

  • begroting voor de uitvoering van het plan voor bosbeheer.

Toelichting:

Het bosbeheer plan dient duidelijke beschrijvingen (ecosystemen, soorten) en doelstellingen te bevatten, met in acht name van de economische, sociale en ecologische functies en aspecten. Dit betekent onder meer het in kaart brengen en adresseren van ecologisch waardevolle gebieden.

Een realistische begroting moet de uitvoering van het plan mogelijk maken.

C11.3 Essentiële elementen voor het bosbeheer zijn op kaarten aangegeven.

Toelichting:

Het gaat hier in ieder geval om terreinen met hoge beschermingswaarden en gebieden waar houtoogst plaatsvindt.

C11.4 De uitvoering van het plan voor het bosbeheer en de ecologische en economische effecten daarvan worden periodiek op basis van adequate gegevens gemonitord.

Toelichting:

Ecologische effecten zijn bijvoorbeeld verandering van flora en fauna, samenstelling van het bos; economische effecten betreffen bijvoorbeeld werkgelegenheid, producten en diensten uit het bos.

C11.5 Het bosbeheer wordt uitgevoerd door vakbekwame medewerkers en boswerkers. De vakbekwaamheid en kennis worden op peil gehouden door middel van adequate periodieke scholing.

P12 Beheer in groep- of regioverband moet voldoende waarborgen bieden voor duurzaam bosbeheer.

C12.1 Een groep of regioverband staat onder leiding en toezicht van een zelfstandige juridische entiteit,

Toelichting: de entiteit dient voor de vastlegging van de verantwoordelijkheid voor goed bosbeheer.

C12.2 Een groep of regioverband voldoet aan de eisen voor duurzaam bosbeheer. Bovendien voldoet het bosbeheer van ieder lid van een groep of regioverband aan deze eisen voor zover deze van toepassing zijn op het beheer van dat bos.

Toelichting: een beschrijving van de status van het bos in de betreffende regio dient te worden gegeven en te worden aangetoond dat op lange termijn de koolstofvoorraden in stand blijven of groeien.

6 Eisen voor de chain of custody

P13 Er dient een Chain of Custody (CoC) te bestaan voor de biomassa van de eerste schakel in de keten, tot aan de bio-energieproducent, die voorziet in een koppeling tussen de bron en het materiaal in het product of de productlijn, en waarvan de broeikasgasuitstootgegevens van iedere afzonderlijke schakel (operator) bekend zijn.

Toelichting:

Er worden 5 biomassa categorieën onderscheiden (zie SDE+ bijlage 4 tabel 1) Deze hebben elk hun eigen bron (zie tabel hier onder)

Tabel 2 Onderscheid tussen bron en eerste schakel in de CoC per biomassacategorie

Categorie

Bron

Eerste schakel

(potentiele eerste CoC certificaathouder)

1. Houtige biomassa uit grote bosbeheereenheden

Bosbeheereenheid > 500 ha

Bosbeheereenheid

2. Houtige biomassa uit kleine bosbeheereenheden

Bosbeheereenheid of gedefinieerd aanvoergebied, waar de bosbeheereenheid < 500 ha. deel van uitmaakt.1

Bosbeheereenheid of eerste inzamelpunt2 Biomassa producent (BP) (Pellet mill)

3. Reststromen uit natuur- en landschapsbeheer

Gedefinieerd aanvoergebied.

Eerste inzamelpunt

4. Agrarische reststromen

Gedefinieerd aanvoergebied.

Eerste inzamelpunt

5. Biogene rest- en afvalstromen.

Bedrijf dat het restproduct genereert

Eerste inzamelpunt

X Noot
1

Voor kleine bosbeheereenheden geldt een tijdelijke uitzondering voor de bron en de eerste schakel. Zie voor een toelichting hoofdstuk 2 met overzicht eisen aan de onderscheiden categorieën biomassa.

X Noot
2

Eerste inzamelpunt is de eerste juridische eigenaar van het materiaal, na het bedrijf waarvan de biomassastroom wordt afgevoerd.

C13.1 Iedere afzonderlijke organisatie in de Chain of Custody beschikt over een Chain-of-Custody-systeem dat voldoet aan de eisen van deze standaard.

C13.2 Iedere afzonderlijke organisatie in de Chain of Custody beschikt over de voor haar organisatie relevante broeikasgasuitstootgegevens die verkregen zijn volgens een methodiek, gebaseerd op de meest recente publicatie van de Europese Commissie betreffende duurzaamheidscriteria voor vaste biomassa en verstrekte referentiewaarden voor fossiele brandstoffen.

Toelichting: Op dit moment is dat het Staff Working Document, SWD (2014) 259. (Zie voor een nadere toelichting P1)

C13.3 Het managementsysteem van iedere organisatie in de CoC waarborgt dat aan de eisen van deze CoC-standaard wordt voldaan.

Toelichting: Indien een organisatie het certificaat ook op uitbesteding van toepassing wil laten zijn, dient de organisatie erop toe te zien dat de (onder)aannemer labels van het systeem uitsluitend gebruikt voor producten die onder de uitbestedingsovereenkomst vallen.

C13.4 Iedere afzonderlijke organisatie in de Chain of Custody registreert de hoeveelheden en de namen en certificaatnummers van de organisaties waarvan zij biomassa koopt en waaraan zij biomassa verkoopt.

C13.5 Ondernemers bewaren alle bewijsstukken gedurende minimaal 5 jaar.

C13.6 Vermenging van materiaal met verschillende duurzaamheidseigenschappen afkomstig uit de categorieën 1 en 2 is toegestaan wanneer bij de eindgebruiker minimaal 70% van het mengsel aan alle relevante principes uit tabel 1 en de daaronder liggende criteria voldoet en het overige materiaal voldoet aan de volgende eisen:

  • voldoet aan P3, P4 en P5; en

  • is niet afkomstig uit bossen die ontstaan zijn uit conversie overeenkomstig C7.3;

  • is niet afkomstig uit bossen waar hoge beschermingswaarden bedreigd worden overeenkomstig C7.1

C13.7 Indien materialen met verschillende (duurzaamheids)kenmerken in de keten gemengd worden, wordt één of meer van de volgende benaderingen gevolgd:

Volume-credit methode:

De geregistreerde kenmerken en hoeveelheid van een onderscheiden outputstroom zijn gelijk aan de kenmerken en de hoeveelheid van de betreffende input stroom met in acht name van de conversie factor.

Percentage-based methode:

Het percentage materiaal in een product of productlijn dat aan de relevante principes uit tabel 1 en de daaronder liggende criteria voldoet wordt vermeld.

Voor beide methoden geldt:

  • methode mag tot op het niveau van een locatie worden toegepast; en

  • de organisatie definieert zijn claim periode waarover de input stromen worden gemeten en maakt deze kenbaar.

  • de duurzaamheidskenmerken van een outputmengsel moeten naar aard en hoeveelheid terug herleid kunnen worden tot die van de afzonderlijke inputstromen, rekening houdend met de van toepassing zijnde conversiefactoren.

Toelichting:

De duurzaamheidskenmerken hebben niet alleen betrekking op het duurzaam beheer van de bron maar ook op relevante broeikasuitstootgegevens die verkregen zijn volgens een methodiek gebaseerd op de meest recente publicatie van de Europese Commissie betreffende duurzaamheidseisen voor vaste biomassa en verstrekte referentiewaarden voor fossiele brandstoffen.

De percentage-based methode mag uitsluitend worden gebruikt voor uit de bossen afkomstige biomassa.

P14 Bij een groepsmanagementsysteem voor de chain of custody moet de groep als geheel aan dezelfde eisen voldoen als aan afzonderlijke bedrijven gesteld worden. In dit kader stelt het systeem de volgende eisen.

C14.1 Een groep staat onder leiding van een juridische entiteit die verantwoordelijk is voor de groep als geheel. De entiteit beschikt over een management systeem waarmee effectief het aantal deelnemende locaties binnen de scope van het certificaat wordt aangestuurd.

Toelichting:

De entiteit beschikt over een effectief managementsysteem, alsmede over technische en menselijke hulpmiddelen.

De entiteit voert jaarlijks een audit uit bij een deel van de aangesloten groepsleden (op basis van een vastgestelde steekproefmethode).

C14.2 De groep werkt volgens P13 en de daartoe behorende criteria; daarnaast voldoet ieder groepslid aan deze eisen voor zover deze op de werkzaamheden van dat lid van toepassing zijn.

C14.3 De groepsleiding beschikt over een registratiesysteem waarin worden opgenomen:

  • namen en adressen van de groepsleden;

  • een verklaring van ieder lid waarin het lid verklaart te voldoen aan de certificeringsvereisten van de CoC;

  • de inkomende en uitgaande biomassastromen van elk van de afzonderlijke groepsleden.

P15 Logo’s en labels die behoren tot een certificeringssysteem en voorkomen op producten en documenten moeten een ondubbelzinnige betekenis hebben en moeten toegepast worden in overeenstemming met de regels die vastgesteld zijn door het certificeringssysteem. In dit kader gelden de volgende eisen voor het certificatie systeem.

C15.1 De systeemmanager hanteert regels voor het gebruik van logo’s en labels en voor het toezien op de naleving ervan. De regels omvatten tenminste:

omschrijving van logo's en labels;

  • ondubbelzinnige beschrijving van de claim die de logo’s en labels vertegenwoordigen, inclusief de eis van vermelding van de feitelijke percentages of minimumpercentages van gecertificeerd en na verbruik gerecycled materiaal dat in het product of de productlijn is opgenomen;

  • rechten om logo's en labels te gebruiken;

  • instructies met betrekking tot het gebruik van logo’s en labels en de informatieve tekst die ze weergeven.

C15.2 Het logo is auteursrechtelijk beschermd en als handelsmerk geregistreerd.

C15.3 Er is een duidelijk beschreven mechanisme voor de controle van alle claims die gedaan worden over het gecertificeerde kenmerk van producten, dat ervoor zorgt dat claims duidelijk en accuraat zijn en dat actie ondernomen wordt om onjuiste of misleidende claims te voorkomen.

7 Definities

Andere bosproducten dan hout

Alle producten uit het bos die geen hout zijn, inclusief materialen die van bomen verkregen worden, zoals hars en loof, en alle andere plantaardige, dierlijke of plantaardige/dierlijke producten. (TPAS)

Bedreigde soorten

Planten- en diersoorten die minimaal als "bedreigd" geclassificeerd zijn in de mondiale rode lijst van de IUCN en de richtlijnen van de IUCN voor de regionale toepassing van de rode lijst van de IUCN. (TPAS)

Biodiversiteit

De variabiliteit van levende organismen van alle oorsprongen, inclusief, onder andere, terrestrische, mariene en andere aquatische ecosystemen en de ecologische complexen waarvan zij deel uitmaken; hierin is ook begrepen de diversiteit binnen soorten, tussen soorten en van ecosystemen. (TPAS)

Bos

Terrein groter dan 0,5 hectare, bezet met bomen groter dan 5 meter en een kroonbedekking van meer dan 10%, of met bomen die deze grenswaarden kunnen bereiken. Het betreft geen gebied dat overwegend stedelijk of in agrarisch gebruik is. (FAO) – als referentie voor koolstofschuldcriterium.

Bosbeheer

Het plannen en uitvoeren van activiteiten gericht op het beheer en gebruik van bossen en andere beboste gebieden ter verwezenlijking van bepaalde doelstellingen op economisch, sociaal en/of cultureel gebied en/of op milieugebied. (TPAS)

Bosbeheerder

De eigenaar, concessiehouder of persoon die in een andere hoedanigheid verantwoordelijk is voor het beheer en de exploitatie van een bosbeheereenheid. (TPAS)

Bosbeheereenheid

Eén of meer bospercelen – hetzij natuurlijk bos, aangeplant bos of een ander soort bos – die als één geheel wordt beheerd.

Chemicaliën

Stoffen die potentieel gevaarlijk zijn voor de gezondheid of het milieu of die materiële schade kunnen aanrichten (NTA8080)

CoC-systeem (Chain of Custody)

Een samenstel van regels, procedures en documenten op bedrijfsniveau, waarmee een koppeling gemaakt wordt tussen de bron van het materiaal en het punt in de keten waar een claim gemaakt wordt over het materiaal. (ISO 13065:2015, 3.7)

Conversie (van natuurlijk bos)

Menselijke activiteit waardoor een natuurlijk bos wordt omgezet in een andere vorm van grondgebruik (TPAS)

Duurzaam bosbeheer

Het beheer en gebruik van bossen en beboste gebieden op een manier (en met een intensiteit) die hun productiviteit, biologische diversiteit, regeneratiecapaciteit en vitaliteit behouden, evenals het vermogen om nu en in de toekomst de relevante economische, ecologische en sociale functies op lokaal, nationaal en mondiaal niveau te vervullen, waarbij koolstofvoorraden op lange termijn behouden of vergroot worden en geen schade aan andere ecosystemen wordt toegebracht. (TPAS)

Dunningen

Het selectief of systematisch verwijderen van bomen uit een min of meer gelijkjarig bos met het doel de (dikte)groei en gezondheid van de resterende bomen te bevorderen.

Dunningshout

Hout dat afkomstig is van de bomen die bij de uitvoering van een dunning zijn geveld.

Ecologische functies

De functies die het bos vervult die samenhangen met ecologie, waaronder klimaatregulering, controle van erosie, bodemvorming, waterretentie, koolstofopslag, waterzuivering, bestuiving, instandhouding en ontwikkeling biodiversiteit.

Ecologische kringlopen

Natuurlijke processen waarbij elementen in verschillende vormen voortdurend worden uitgewisseld tussen de verschillende compartimenten van het ecosysteem, inclusief nutriënten-, koolstof- en waterkringlopen. (TPAS)

Groep (of regioverband)

Juridische entiteit waarin verschillende bosbouwondernemingen in een bepaald gebied samenwerken; of bedrijven die samen actief zijn in een bepaald segment van de Chain of Custody. (TPAS)

Habitat

De plaats of het soort gebied waar een organisme of populatie van nature voorkomt.

Houtkap

Het volume (gemeten met schors) van alle bomen, levend of dood, met een diameter van meer dan 10 cm op borsthoogte, dat jaarlijks in bossen of beboste gebieden gekapt wordt. Hierbij gaat het om het volume van alle gekapte bomen, ongeacht of deze wel of niet verwijderd worden. (JRC) – als referentie voor koolstofschuldcriterium.

Houtplantage

Bos bestaande uit gelijkjarige bomen van één of enkele soorten, meestal exoten, aangelegd in een gelijkmatig verband door planten of zaaien met houtproductie als doel.

Jaarlijks toegestane kap (annual allowable cut, AAC)

Het volume hout dat jaarlijks binnen een omschreven gebied gekapt mag worden, gewoonlijk uitgedrukt in kubieke meters hout per jaar. Bij de berekening van de AAC moet rekening gehouden worden met landschap, bossoorten, ecologische beschermingsgebieden en infrastructuur, en de AAC mag de jaarlijkse netto aanwas op de lange termijn niet overschrijden. (TPAS)

Juridisch gebruiksrecht (van de bosbeheerder)

Het door de daartoe bevoegde overheidsinstantie verleende recht om in een bepaald gebied bosbouwactiviteiten uit te voeren. (TPAS)

Levering

Een hoeveelheid biomassa die is ingezet voor energieproductie en waarvoor de fysieke en duurzaamheidseigenschappen voor de gehele levering gelijk zijn. (Een levering is hiermee niet hetzelfde als een fysieke levering. Het is mogelijk dat een levering uit meerdere ladingen van vrachtwagens of schepen bestaat als de genoemde eigenschappen maar gelijk zijn. Ook kan één fysieke lading uit meerdere leveringen bestaan, aangezien de massabalanseisen mengen van gelijke materialen niet verbiedt. Een schip met hout uit Canada en VS kan dus bestaan uit 1 lading met daarbij papieren voor 2 leveringen.)

Natuurlijk bos

Bos dat van nature is ontstaan en zich langs natuurlijke weg heeft ontwikkeld.

Nieuwe energieteeltsystemen

Een teeltsysteem dat specifiek gericht is op de productie van biomassa voor energiedoeleinden, waarbij zeer snel groeiende boomsoorten (zoals wilg, populier, eucalyptus, of acacia) in hoge dichtheid zijn aangeplant en na een korte rotatieperiode worden geoogst. Onder deze systemen is ook inbegrepen: (i) korte omlooptijd hakhout (Engels: Short Rotation Coppicing), waarbij het nieuwe hout zich ontwikkelt uit de stomp of ‘stoel’ die na de oogst resteert, met een typische periode tussen oogsten van 2 tot 10 jaar en (ii) systemen van korte omloop bosbouw met boomsoorten die gekapt worden na minder dan 20 jaar.

Productiebos

Bosgebied dat primair bestemd is voor de productie van hout, vezels, bio-energie en/of andere bosproducten dan hout

Reduced Impact Logging (RIL)

Oogsttechnieken en -methodes die ontwikkeld zijn om onnodige schade aan het bos, milieu en te oogsten hout te voorkomen en tegelijkertijd veilige werkomstandigheden te bevorderen.

Residuen (primair, secundair of tertiair)

Primair wil zeggen de verwerking van biomassa direct bij de productiebron tot een eerste product (bv. logs en chips of pellets, gewasresten). Secundair wil zeggen de verwerking in de industrie tot (tussen)producten. Tertiair wil zeggen, postconsumer producten.

Rondhout

Onbewerkt hout van de stam van een boom; niet van de takken, stronk of wortel – als referentie voor koolstofschuldcriterium.

Rotatieperiode

In geval van vlaktegewijze kap de periode tussen aanleg en eindkap. In geval van een uitkapbos, de periode tussen twee oogsten. De periode tussen twee oogsten in het uitkapbos wordt ook wel kapcyclus genoemd. (Deze is bijvoorbeeld in de tropen gemiddeld 30 jaar).

Semi natuurlijk bos

Bos waarbij de natuurlijke processen een belangrijke invloed hebben op de ontwikkeling. (Het bos kan oorspronkelijk zijn aangelegd)

Stronk

Het gedeelte van een plant en met name een boom dat aan de wortel blijft vastzitten nadat de stam is geveld. (JRC) – als referentie voor koolstofschuldcriterium.

Systeemmanager

Persoon die optreedt als (wettelijk) vertegenwoordiger van het certificeringssysteem. (TPAS)

Tak

Een uitspruitsel uit een stam of stengel of een secundaire stam of stengel die uit de hoofdstam of -stengel van een plant voortkomt. (JRC) – als referentie voor koolstofschuldcriterium.

Uitkapbos

Ongelijkjarig meestal meer soortig bos waaruit periodiek bomen worden geoogst terwijl het bos tot in lengte van jaren in stand blijft. Hier vindt dus geen vlaktegewijze eindkap plaats.

Veengebieden

Gebieden met bodems waarbij binnen de zone tot 80 cm diepte moerig materiaal voorkomt over een aaneengesloten dikte van minstens 40 cm.

Wetlands

Land dat permanent of gedurende een groot gedeelte van het jaar onder water staat of verzadigd is met water. (EU-RED) – als referentie voor koolstofschuldcriterium.

TOELICHTING

I. ALGEMEEN

1. Doel en aanleiding

Met deze regeling wordt de Algemene uitvoeringsregeling stimulering duurzame energieproductie (hierna: Algemene uitvoeringsregeling) gewijzigd.

Naast een aantal technische wijzigingen, die nodig zijn vanwege de wijziging van de Regeling garanties van oorsprong voor energie uit hernieuwbare energiebronnen en HR-WKK-elektriciteit, worden wijzigingen doorgevoerd vanwege verdere ontwikkeling van duurzaamheidcriteria voor vaste biomassa en een aanscherping van de eisen die gesteld worden aan windenergie-opbrengstberekeningen voor de categorieën wind op land, wind op primaire waterkeringen en wind in meer. Tenslotte zijn nog een aantal kleine aanpassingen doorgevoerd om de uitvoering van de Algemene uitvoeringsregeling te verbeteren.

2. Aanpassingen vanwege wijziging Regeling garanties van oorsprong

Op 1 januari 2015 is de Regeling garanties van oorsprong voor energie uit hernieuwbare energiebronnen en HR-WKK-elektriciteit (GVO-regeling) in werking getreden. Naast hernieuwbare elektriciteit ziet deze regeling thans ook op hernieuwbare warmte en hernieuwbaar gas. Met de wijziging van de GVO-regeling zijn een aantal artikelen en bijlagen overbodig geworden. Deze bepalingen komen te vervallen.

3. Duurzaamheidscriteria vaste biomassa

Aanvragers voor subsidie in de categorieën ‘Bestaande capaciteit voor bij- en meestook’, ‘Nieuwe capaciteit voor meestook’ en ‘Ketel industriële stoom uit houtpellets’ dienen aan duurzaamheidseisen te voldoen. Deze duurzaamheidseisen zijn van toepassing op verschillende soorten biomassa, zoals houtige biomassa en residuen uit de agrarische sector. De eisen zijn gericht op de bescherming van onder meer de biodiversiteit en de bodemkwaliteit. Specifiek voor de energietoepassingen zijn aanvullende eisen opgenomen, zoals met betrekking tot de koolstofschuld.

Om het toezicht op de duurzaamheid van de biomassa door certificatie en verificatie mogelijk te maken, wordt momenteel een sluitend systeem van toetsing, accreditatie en toezicht gebouwd. De duurzaamheidseisen worden daartoe wettelijk verankerd. De verwachting is dat dit traject in 2017 kan worden afgerond, nog voordat de meeste subsidieaanvragen voor bij- en meestookprojecten worden ingediend. Tot die tijd wordt handhaving gebaseerd op een rapportageverplichting. Bij de handhaving van de duurzaamheidseisen en de rapportage over de duurzaamheid van de biomassa wordt rekening gehouden met de aanwezigheid van certificaten of verificatiedocumenten voor de criteria duurzaam bosbeheer en broeikasgasreductie.

4. Windviewer SDE

Sinds 2015 dient bij een aanvraag voor SDE-subsidie voor windenergie een windrapport bijgevoegd te worden. Onderdeel van het windrapport is een windenergie-opbrengstberekening op basis van de gemiddelde windsnelheid. Voor het opstellen van de windenergie-opbrengstberekening is door de minister een middel ontwikkeld dat bij de aanvraag dient te worden gebruikt. Deze Windviewer is bereikbaar op de website van RVO.nl. De Windviewer geeft voor elke locatie in Nederland op elke hoogte vanaf 20 tot en met 160 meter de gemiddelde windsnelheid weer. Deze gemiddelde windsnelheid is gebaseerd op de winddata van het KNMI over de periode 2004-2013. Met de introductie van de Windviewer vervalt de eis dat de organisatie die de windrapporten opstelt onafhankelijk moet zijn.

5. Regeldruk

In de toelichting op de Algemene uitvoeringsregeling van 2015 is aangegeven dat absolute bedragen met betrekking tot de regeldruk in deze regeling niet worden genoemd. De absolute lasten kunnen worden bepaald met behulp van de in onderhavige uitvoeringsregeling vastgestelde regeldrukpercentages. Bij de bepaling van de hoogte van de percentages regeldruk in deze regeling is onderscheid gemaakt tussen zon-pv, de categorieën waarbij duurzaamheidseisen voor vaste en gasvormige biomassa aan de orde zijn en alle andere categorieën.

Zon-pv

De wijzigingen in deze regeling hebben geen effect op de regeldruk voor de zon-pv projecten groter dan of gelijk aan 500 kWp. Voor de zon-pv projecten kleiner dan 500 kWp waarbij een aanvrager meer dan één projecten aanvraagt, neemt de regeldruk – omdat het maximale subsidiebedrag voor zon-pv projecten is afgenomen – in verhouding tot het subsidiebudget toe. Dit wordt hieronder nader uitgelegd.

In 2015 zijn weinig subsidieaanvragen ingediend voor zon-pv projecten, doordat het subsidiebudget reeds was toegekend aan goedkopere projecten, voordat de fase werd opengesteld met het basisbedrag van zon-pv. Daarom wordt voor de berekening van de regeldrukpercentages voor zon-pv uitgegaan van de gemiddelde projectgrootte van zon-pv waarvoor subsidie is aangevraagd in 2014. De daarbij behorende lastenpercentages voor zon-pv bedroegen voor 2014 voor projecten < 500 kWp 0,32% en voor projecten ≥ 500 kWp 0,72% (dit percentage is hoger vanwege de verplichte haalbaarheidsstudie).

Ten opzichte van 2014 neemt voor zon-pv het maximale subsidiebedrag per kWh (verschil basisbedrag en basisenergieprijs) in 2016 af van met ongeveer 10%.

Voor zon-pv projecten ≥ 500 kWp is de informatieverplichting gelijk gebleven. Voor deze projecten stijgt het percentage administratieve lasten ten opzichte van het subsidiebudget van zon-pv naar 0,79%. Voor zon-pv projecten < 500 kWp piek stijgt het percentage van 0,32% naar 0,35%, tenzij een aanvrager een aantal zon-pv aanvragen indient met een gezamenlijk vermogen ≥ 500 kWp. Vanaf 2016 geldt dat de aanvrager dan ook een haalbaarheidsstudie moet meesturen waardoor eveneens het regeldrukpercentage van 0,79% van toepassing is.

Bij- en meestook in kolencentrales en ketel industriële stoom uit houtpellets

De wijzigingen in deze regeling hebben geen effect op de regeldruk voor deze categorie. De informatieverplichting is slechts op enkele details na ongewijzigd. De regeldruk blijft ongewijzigd ten opzichte van 2015 op 0,31% in het geval dat het duurzaam bosbeheer kan worden aangetoond met behulp van certificaten en dat er dus certificaten van voldoende kwaliteit beschikbaar zijn waarmee dit kan. Indien dit niet het geval is en het aantonen van duurzaam bosbeheer dient te geschieden met behulp van verificatie, zal de regeldruk substantieel hoger uitvallen op 0,92% van het subsidiebudget.

Overige categorieën productie-installaties

De wijzigingen in deze regeling hebben geen effect op de regeldruk voor deze categorieën. Omdat de gemiddelde projectgrootte is toegenomen neemt in verhouding tot het subsidiebudget de regeldruk wel af. Voor alle opties behalve zon-pv en de categorieën waarbij duurzaamheidseisen voor vaste en gasvormige biomassa aan de orde zijn was in 2014 het regeldrukpercentage 0,11%. De gemiddelde projectgrootte is in 2015 ruim verdubbeld ten opzichte van de projectgrootte in 2014. Bij een gelijkblijvende informatieverplichting en een ruime verdubbeling van de projectgrootte neemt het lastenpercentage af naar 0,05%.

6. Vaste verandermomenten

Bij de inwerkingtreding van deze regeling wordt afgeweken van het kabinetsstandpunt inzake de vaste verandermomenten. De regeling treedt niet in werking op een vast verandermoment (1 januari, 1 april, 1 juli of 1 oktober) en is niet de vereiste twee maanden van tevoren gepubliceerd. Afwijking is in dit geval gerechtvaardigd omdat met de regeling condities worden vastgelegd waaronder subsidies kunnen worden verkregen. De inwerkingtreding van de openstellingsregeling van deze subsidie (SDE) in het voorjaar van 2016 vindt plaats in een zelfde tijdsbestek. Potentiële subsidieaanvragers zijn door middel van correspondentie van de Minister van Economische Zaken met de Tweede Kamer en door voorlichting door RVO.nl in eerdere stadia reeds op de hoogte gesteld van de meest relevante kenmerken van de regeling voor 2016. Daarnaast wordt voldoende tijd gelaten tussen het moment van publicatie van deze regeling en het eerste moment waarop subsidie kan worden aangevraagd, zodat potentiële subsidieaanvragers gelegenheid hebben om de aanvraag voor te bereiden.

7. Technische voorschriften

Deze regeling is gemeld aan de Commissie van de Europese Gemeenschappen (nr. 2015/0133/NL) ter voldoening aan artikel 8, eerste lid, van richtlijn nr. 98/34/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 22 juni 1998 desbetreffende een informatieprocedure op het gebied van normen en technische voorschriften en regels desbetreffende diensten van de informatiemaatschappij (PbEG L 204) zoals gewijzigd bij richtlijn nr. 98/48/EG van 20 juli 1998 (PbEG L 217). Het gaat hier om technische specificaties of andere eisen die verbonden zijn met fiscale of financiële maatregelen als bedoeld in artikel 1, negende lid, tweede alinea, derde streepje van richtlijn nr. 98/34/EG. Hiervoor geldt op grond van artikel 10, vierde lid, van de richtlijn geen standstill-termijn.

II ARTIKELEN

Artikel 1, onderdeel A (artikel 1)

Onderhavig onderdeel vervangt artikel 1 van de Algemene uitvoeringsregeling. De begrippen zijn in het nieuwe artikel op alfabetische volgorde gezet. Een aantal begrippen zijn in het nieuwe artikel 1 niet terug gekomen omdat deze met de inwerkingtreding van de Regeling garanties van oorsprong voor energie uit hernieuwbare energiebronnen en HR-WKK-elektriciteit overbodig zijn geworden. Voor het begrip ‘nuttig gebruik van hernieuwbare warmte’ is geen volledige omschrijving meer opgenomen, maar wordt volstaan met een verwijzing naar de definitie in de Regeling garanties van oorsprong voor energie uit hernieuwbare energiebronnen en HR-WKK-elektriciteit.

Artikel 1, onderdeel B (artikel 2)

In artikel 2 zijn de eisen aan de windenergie-opbrengstberekening voor de categorieën wind op land, op primaire waterkeringen en wind in meer, verder aangescherpt door de invoeging van een nieuwe onderdeel f in het tweede lid. Tevens wordt in dit onderdeel geregeld dat bij de bepaling van de maximale gemiddelde windsnelheid gebruik wordt gemaakt van het middel dat door de minister beschikbaar wordt gesteld (de Windviewer op de website van RVO.nl). Zie hierover paragraaf 4.

Artikel 1, onderdelen C, G en J (artikelen 6, 7g, tot en met 7k en bijlagen 2 en 3)

Op 1 januari 2015 is de Regeling garanties van oorsprong voor energie uit hernieuwbare energiebronnen en HR-WKK-elektriciteit in werking getreden. Naast hernieuwbare elektriciteit ziet deze regeling, sinds 1 januari 2015 ook op hernieuwbare warmte en hernieuwbaar gas. De bepalingen over de rapportage aan RVO over de ingezette biomassa die hierdoor overbodig zijn geworden, komen daardoor te vervallen.

Artikel 1, onderdelen C (artikel 6)

Op grond van de RED moet na afloop van een productiejaar een verklaring worden ingestuurd over de duurzaamheid van vloeibare biomassa. De artikelen die zagen op de rapportage over de in het afgelopen jaar ingezette biomassa zijn nu specifiek gemaakt voor de duurzaamheid van vloeibare biomassa. De controle naar de duurzaamheid bij de inzet van vloeibare biomassa maakt geen onderdeel uit van de regeling garanties van oorsprong en daarom blijft deze taak bij RVO liggen.

Artikel 1, onderdelen D, E en F (artikelen 7, 7a en 7b)

Met deze wijzigingen is het ingroeipad voor het percentage biomassa dat op areaal niveau moet worden gecertificeerd voor de categorie ‘ketel industriële stoom uit houtpellets’ en het ingroeipad voor de categorie ‘meestook van biomassa in kolencentrales’ geharmoniseerd.

Artikel 1, onderdeel H (artikel 14a)

De meeste productie-installaties starten niet op 1 januari van een jaar. In de Algemene uitvoeringsregeling is daarom geregeld dat voorschotten worden berekend naar rato van het aantal maanden van het eerste en laatste gebroken jaar van de subsidieperiode (artikel 9, derde lid). Met de wijzigingen in artikel 14a wordt de systematiek voor het bijstellen van banking van een productietekort (meenemen van subsidierechten naar een volgend jaar) over het eerste gebroken jaar van de subsidieperiode in lijn gebracht met de systematiek voor bevoorschotting.

Artikel 1, onderdeel I (artikel 14c)

In artikel 14c wordt bepaald dat de hoogte van de subsidie wordt gecorrigeerd indien de elektriciteitsprijs gedurende een bepaalde periode negatief is. In artikel 14c was abusievelijk verwezen naar het tweede lid in plaats van het eerste lid van de artikelen 15 en 23 van het besluit. De omissie wordt met deze wijziging gecorrigeerd.

Artikel 1, onderdeel M (Bijlage 4)

Bijlage 4 bij artikel 7 van de Algemene uitvoeringsregeling wordt vervangen. In 2015 is een traject gestart om de duurzaamheidscriteria in de milieuwetgeving te verankeren. Ten behoeve hiervan zijn de duurzaamheidscriteria op een aantal punten aangepast, zodat de criteria passen binnen de wettelijke kaders van de Wet Milieubeheer. Hierbij is ook gelet op de consistentie met de Regeling garanties van oorsprong voor energie uit hernieuwbare energiebronnen en HR-WKK-elektriciteit en relevante Europese en internationale regelgeving voor duurzaam bosbeheer en hernieuwbare energie. Tenslotte zijn de verantwoordelijkheden in de keten (de chain of custody) gedefinieerd en geherstructureerd, zijn enkele begrippen verduidelijkt en is de uitvoerbaarheid en handhaafbaarheid van de duurzaamheidscriteria verbeterd.

De Minister van Economische Zaken, H.G.J. Kamp

Naar boven