Regeling van de Staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat en de Minister van Economische Zaken en Klimaat van 20 december 2017, nr. IENM/BSK-2017/180307, houdende regels voor de conformiteitsbeoordeling van vaste biomassa voor energietoepassingen (Regeling conformiteitsbeoordeling vaste biomassa voor energietoepassingen)

De Staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat en de Minister van Economische Zaken en Klimaat,

Gelet op de artikelen 13, 16, eerste en derde lid, 19 en 20, eerste lid, van het Besluit conformiteitsbeoordeling vaste biomassa voor energietoepassingen;

Besluiten:

Artikel 1 Begripsbepalingen

  • 1. In deze regeling wordt onder ‘besluit’ verstaan: Besluit conformiteitsbeoordeling vaste biomassa voor energietoepassingen.

  • 2. Bijlage A bevat begripsomschrijvingen van begrippen in de bijlagen B, C en D.

Artikel 2 Duurzaamheidseisen

De duurzaamheidseisen voor de categorieën vaste biomassa, bedoeld in artikel 16, eerste lid, van het besluit zijn opgenomen in bijlage D in samenhang met bijlage B.

Artikel 3 Beheerseisen

De beheerseisen, bedoeld in artikel 16, derde lid, van het besluit zijn opgenomen in bijlage C.

Artikel 4 Verificatieprotocol

  • 1. Het verificatieprotocol, bedoeld in artikel 13 van het besluit, is het Verificatieprotocol duurzaamheid vaste biomassa voor energietoepassingen.

  • 2. Indien een nieuwe versie van het verificatieprotocol beschikbaar is, wordt die door de Minister van Economische Zaken en Klimaat op de website van Rijksdienst voor Ondernemend Nederland geplaatst.

Artikel 5 Inspecteurs

De inspecteurs van de Nederlandse emissieautoriteit worden aangewezen als ambtenaren, belast met het toezicht op de naleving, bedoeld in artikel 19 van het besluit.

Artikel 6 Redelijke termijn

De redelijke termijn, bedoeld in artikel 20, eerste en tweede lid, van het besluit, bedraagt zes maanden.

Artikel 7 Inwerkingtreding

Deze regeling treedt in werking op het tijdstip waarop het Besluit van 1 november 2017, houdende regels inzake de conformiteitsbeoordeling van vaste biomassa voor energietoepassingen door erkende conformiteitsbeoordelingsinstanties (Besluit conformiteitsbeoordeling vaste biomassa voor energietoepassingen) (Stb. 2017, 427) in werking treedt. Indien de Staatscourant waarin deze regeling wordt geplaatst, wordt uitgegeven op of na de datum van inwerkingtreding van dat besluit, treedt deze regeling in werking op de dag na de datum van uitgifte van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst en werkt terug tot en met het tijdstip waarop het genoemde besluit in werking is getreden.

Artikel 8 Citeertitel

Deze regeling wordt aangehaald als: Regeling conformiteitsbeoordeling vaste biomassa voor energietoepassingen.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

De Staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat, S. van Veldhoven-van der Meer

De Minister van Economische Zaken en Klimaat, E.D. Wiebes

BIJLAGE A BEGRIPPEN

andere bosproducten:

alle producten uit het bos die geen hout zijn, inclusief materialen die van bomen verkregen worden.

bedreigde planten- en diersoorten:

planten- en diersoorten die minimaal als ‘bedreigd’ geclassificeerd zijn in de mondiale rode lijst van de International Union for the Conservation of Nature (IUCN) en de richtlijnen van de IUCN voor de regionale toepassing van de rode lijst van de IUCN.

biodiversiteit:

variabiliteit van levende organismen van alle oorsprongen, waarbij de diversiteit binnen soorten, tussen soorten en van ecosystemen is inbegrepen.

biomassaproducent:

rechtspersoon die biogene grondstoffen verzamelt en verwerkt tot vaste biomassa voor de toepassing bij een energieproducent.

bos:

terrein groter dan 0,5 hectare, bezet met bomen groter dan 5 meter en een kroonbedekking van meer dan 10% of met bomen die deze grenswaarden kunnen bereiken, niet zijnde een gebied dat overwegend stedelijk of agrarisch in gebruik is.

bosbeheer:

plannen en uitvoeren van activiteiten gericht op het beheer en gebruik van bossen en andere beboste gebieden ter verwezenlijking van bepaalde doelstellingen op economisch, sociaal, cultureel of milieugebied.

bosbeheerder:

eigenaar, concessiehouder of persoon die in een andere hoedanigheid verantwoordelijk is voor het beheer en de exploitatie van een bosbeheereenheid.

bosbeheereenheid:

één of meer bospercelen die als één geheel worden beheerd.

chemicaliën:

stoffen die potentieel gevaarlijk zijn voor de gezondheid of het milieu of die materiële schade kunnen aanrichten.

duurzaam bosbeheer:

beheer en gebruik van bossen en beboste gebieden op een manier en met een intensiteit waarmee hun productiviteit, biologische diversiteit, regeneratiecapaciteit en vitaliteit behouden blijft, evenals het vermogen om nu en in de toekomst de relevante economische, ecologische en sociale functies op lokaal, nationaal en mondiaal niveau te vervullen, waarbij koolstofvoorraden op lange termijn behouden of vergroot worden en geen schade aan andere ecosystemen wordt toegebracht.

dunningen:

selectief of systematisch verwijderen van bomen uit een min of meer gelijkjarig bos met het doel de groei, waaronder de diktegroei, en de gezondheid van de resterende bomen te bevorderen.

ecologische cycli:

natuurlijke processen waarbij elementen in verschillende vormen voortdurend worden uitgewisseld tussen de verschillende compartimenten van het ecosysteem, inclusief nutriënten-, koolstof- en waterkringlopen.

ecologische functies:

functies die het bos vervult die samenhangen met ecologie, waaronder klimaatregulering, controle van erosie, bodemvorming, waterretentie, koolstofopslag, waterzuivering, bestuiving, instandhouding en ontwikkeling van biodiversiteit.

energieteeltsystemen:

teeltsystemen die specifiek zijn gericht op de productie van biomassa voor energiedoeleinden, waarbij zeer snel groeiende boomsoorten in hoge dichtheid zijn aangeplant en na een korte rotatieperiode worden geoogst.

groep- of regioverband:

juridische entiteit waarin verschillende bosbouwondernemingen in een bepaald gebied samenwerken dan wel bedrijven die samen actief zijn in een bepaald segment van het handelsketensysteem.

habitat:

de plaats of het soort gebied waar een organisme of populatie van nature voorkomt.

handelsketensysteem:

samenstel van regels, procedures en documenten op bedrijfsniveau, waarmee een koppeling gemaakt wordt tussen de bron van het materiaal en het punt in de keten waar een claim wordt gedaan over het materiaal.

houtplantage:

bos bestaande uit gelijkjarige bomen van één of enkele soorten, exoten of inheemse soorten, aangelegd in een gelijkmatig verband door planten of zaaien met houtproductie als doel.

jaarlijks toelaatbare kap:

het volume hout dat gemiddeld binnen een omschreven gebied gekapt mag worden, uitgedrukt in kubieke meters hout per jaar.

juridisch gebruiksrecht:

door een overheidsinstantie of wettelijk bevoegde instantie of persoon verleend recht om in een bepaald gebied bosbouwactiviteiten uit te voeren.

levering:

hoeveelheid biomassa die is ingezet voor energieproductie en waarvan de fysieke en duurzaamheidseigenschappen voor de gehele levering gelijk zijn.

massabalans:

handelsketensysteem op grond waarvan de duurzaamheidseigenschappen in boekhoudkundige zin toegewezen blijven aan de levering van biomassa, terwijl het fysiek mengen van biomassa met verschillende duurzaamheidseigenschappen is toegestaan.

natuurlijk bos:

bos dat van nature is ontstaan en zich langs natuurlijke weg heeft ontwikkeld en dat veel van de oorspronkelijke karakteristieken en kernelementen van inheemse ecosystemen bevat.

natuurlijk kapitaal:

voorraad van alle hernieuwbare en niet-hernieuwbare natuurlijke hulpbronnen, zoals lucht, mineralen en plant- en diersoorten, die samen in een toevoer van diensten voorzien die de welvaart en het welzijn van mensen ondersteunen.

reduced impact logging:

oogsttechnieken en -methodes die ontwikkeld zijn om onnodige schade aan bos, milieu en te oogsten hout te voorkomen en tegelijkertijd veilige werkomstandigheden te bevorderen.

rondhout:

onbewerkt hout van de stam van een boom.

rotatietijd:

periode tussen aanleg en oogst of daaropvolgende eindkap van een bosopstand, met inachtneming van optimale lopende aanwas.

stronk:

gedeelte van een boom dat aan de wortel blijft vastzitten nadat de stam is geveld.

veengebied:

gebied met een bodem waarbij binnen de zone tot 80 cm diepte moerig materiaal voorkomt over een aaneengesloten dikte van minstens 40 cm.

wetlands:

land dat permanent of gedurende een groot gedeelte van het jaar onder water staat of verzadigd is met water.

BIJLAGE B DUURZAAMHEIDSEISEN VASTE BIOMASSA

 

Eis voor broeikasgasemissie

P1

Het gebruik van biomassa leidt tot een substantiële reductie van de uitstoot van broeikasgassen, berekend over de gehele keten, in vergelijking met het gebruik van fossiele brandstoffen

1.1

De berekende reductie van CO2eq uitstoot is gemiddeld over een jaar minimaal 70% ten opzichte van de EU-referentiewaarde. De gemiddelde uitstoot van CO2eq bedraagt maximaal 56 g CO2eq/MJ voor elektriciteit en 24 g CO2eq/MJ voor warmte. Geen enkele levering van biomassa leidt tot een uitstoot boven de waarde van 74 g CO2eq/MJ voor elektriciteit en 32 g CO2eq/MJ voor warmte. De berekende maximale CO2eq-uitstoot is gebaseerd op de meest recente publicatie van de Europese Commissie betreffende duurzaamheidscriteria voor biomassa en verstrekte referentiewaarden voor fossiele brandstoffen.

 

Eis voor bodembeheer bij reststromen uit natuur- en landschapsbeheer en agrarische reststromen

P2

De kwaliteit van de bodem wordt in stand gehouden en waar mogelijk versterkt

2.1

De beste werkwijzen worden toegepast voor de instandhouding of verbetering van de bodem en de bodemkwaliteit met het oog op de productie of de beheerdoelstellingen zoals deze zijn vastgelegd in een beheerplan.

 

Eisen voor koolstof en verandering in landgebruik

P3

Productie van ruwe biomassa leidt niet tot de vernietiging van koolstofreservoirs

3.1

Biomassa is niet afkomstig van structureel gedraineerd land dat op 1 januari 2008 veengebied was, tenzij kan worden aangetoond dat de teelt en het oogsten van deze grondstoffen geen ontwatering van een voorheen niet-ontwaterde bodem met zich meebrengen.

3.2

Biomassa is niet afkomstig van land dat na 1 januari 2008 is geconverteerd van wetlands naar andere of drogere ecosystemen.

3.3

Biomassa is niet afkomstig van houtplantages die na 31 december 1997 zijn aangelegd door middel van conversie van natuurlijke bossen, tenzij de bosbeheerder niet direct of indirect verantwoordelijk is voor de conversie. Biomassa afkomstig van houtplantages die na 1997 zijn aangelegd door middel van conversie van gedegradeerde natuurlijke bossen, of op gedegradeerde gronden is vrijgesteld van deze eis indien dit ecologisch en economisch verantwoord is en indien de bosbeheerder niet direct of indirect verantwoordelijk is voor de degradatie.

P4

Gebruik van biomassa leidt niet tot het ontstaan van een langlopende koolstofschuld

4.1

De bosbeheereenheid waaruit het hout afkomstig is, wordt beheerd met het oog op het op lange termijn of middellange termijn behouden of vergroten van koolstofvoorraden.

4.2

Biomassa is niet afkomstig van boomstronken tenzij de stronken al om een andere reden dan de hout- of biomassaproductie zijn verwijderd.

4.3

Gemiddeld minder dan de helft van het volume van de jaarlijkse rondhoutproductie uit bossen wordt gebruikt als biomassa voor energieopwekking. Rondhout afkomstig uit dunningen of uit productiebossen met een rotatietijd van 40 jaar of minder is vrijgesteld van deze eis.

P5

Biomassaproductie leidt niet tot indirecte verandering van landgebruik (Indirect Land Use Change (ILUC))

5.1

Bij biomassa die afkomstig is van energieteeltsystemen die na 1 januari 2008 zijn aangelegd, is aangetoond dat er sprake is van een laag risico van indirecte verandering van landgebruik. Biomassa uit bosbeheereenheden kleiner dan 500 hectare is vrijgesteld van deze eis.

 

Eisen voor duurzaam bosbeheer

P6

Relevante internationale, nationale, regionale en lokale wet- en regelgeving wordt nageleefd

6.1

De bosbeheerder heeft het juridisch gebruiksrecht van het bos.

6.2

De bosbeheerder voldoet aan alle verplichtingen tot het betalen van belastingen en royalty’s.

6.3

Anticorruptiewetgeving wordt nageleefd. Bij gebrek aan anticorruptie wetgeving treft de bosbeheerder andere anticorruptiemaatregelen die in verhouding staan tot de schaal en intensiteit van de beheeractiviteiten en het risico op corruptie.

P7

Biodiversiteit wordt in stand gehouden en waar mogelijk versterkt

7.1

Terreinen met een hoge beschermingswaarde en representatieve gebieden van bostypen die binnen de bosbeheereenheid voorkomen, zijn in kaart gebracht, geïnventariseerd, worden beschermd en zo mogelijk versterkt. De terreinen kunnen één of meer van de volgende waarden omvatten: diversiteit aan soorten, ecosystemen en habitats, ecosysteemdiensten, ecosystemen op landschapsniveau en culturele waarden.

7.2

Er zijn maatregelen getroffen voor de bescherming van beschermde en bedreigde planten- en diersoorten en indien van toepassing voor de versterking van de populatie en hun habitat.

7.3

Conversie van bossen binnen de bosbeheereenheid naar andere vormen van grondgebruik, met inbegrip van houtplantages, is niet toegestaan, tenzij deze:

- betrekking heeft op een geringe oppervlakte niet groter dan 5% van de oppervlakte van die bosbeheereenheid op de peildatum 1 januari 2008, en

- leidt tot duidelijke langetermijnvoordelen voor natuurbehoud, en

- geen schade toebrengt aan of bedreiging vormt voor terreinen met een hoge beschermingswaarde.

7.4

In het geval van houtplantages bestaat een voorkeur voor inheemse soorten. Een relevant gedeelte van het areaal van de houtplantage moet zich opnieuw kunnen ontwikkelen tot natuurlijk bos.

7.5

De exploitatie van andere bosproducten dan hout, inclusief de producten van jacht en visserij, wordt gereguleerd, gemonitord en gecontroleerd, om de instandhouding van de biodiversiteit binnen de bossen te waarborgen.

P8

De reguleringsfunctie en de kwaliteit, gezondheid en vitaliteit van het bos worden in stand gehouden en waar mogelijk versterkt

8.1

De bodemkwaliteit van de bosbeheereenheid wordt in stand gehouden en zo nodig verbeterd, waarbij bijzondere aandacht uitgaat naar kusten, rivieroevers, erosiegevoelige gedeelten en hellingen.

8.2

De waterbalans en -kwaliteit van zowel grondwater als oppervlaktewater in de bosbeheereenheid, alsook benedenstrooms buiten de bosbeheereenheid, wordt minimaal behouden en waar nodig verbeterd.

8.3

Belangrijke ecologische cycli, inclusief koolstof- en nutriëntenkringlopen, die in de bosbeheereenheid voorkomen, blijven behouden.

8.4

Onnodige schade aan het ecosysteem wordt voorkomen door toepassing van reduced impact logging en voor de omstandigheden meest geschikte methoden en technieken voor wegenbouw.

8.5

Indien branden worden gebruikt voor het bereiken van beheerdoelstellingen, zoals regeneratie van specifieke boomsoorten, zijn er adequate veiligheidsmaatregelen getroffen.

8.6

Het bosbeheer is gericht op het voorkomen en beheersen van ziekten en plagen voor zover deze een bedreiging vormen voor het natuurlijk kapitaal.

8.7

Het gebruik van chemicaliën is slechts toegestaan indien maximaal gebruik van ecologische processen en duurzame alternatieven ontoereikend blijkt. Het gebruik van pesticiden die door de Wereldgezondheidsorganisatie geclassificeerd zijn als type 1A en 1B en van gechloreerde koolwaterstoffen is niet toegestaan.

8.8

Het ontstaan van anorganisch afval en zwerfvuil wordt voorkomen dan wel verzameld, op de aangegeven plaatsen opgeslagen en op een milieuverantwoorde wijze afgevoerd.

P9

De productiecapaciteit van hout en relevante andere bosproducten dan hout wordt in stand gehouden om de toekomst van de bossen te waarborgen

9.1

De productiecapaciteit van ieder bostype binnen de bosbeheereenheid wordt in stand gehouden.

9.2

De bosbeheereenheid wordt adequaat beschermd tegen illegale exploitatie van hout en niet-houtige bosproducten, inclusief de producten van jacht en visserij, illegale vestiging van nederzettingen, illegaal landgebruik, illegaal gestichte branden en overige illegale activiteiten.

P10

Duurzaam bosbeheer wordt gerealiseerd op basis van een beheersysteem

10.1

Het bosbeheer is gericht op realisatie van de doelstellingen die in een plan voor het bosbeheer zijn vastgelegd en omvat de cyclus van inventarisatie en analyse, planning, uitvoering, monitoring, evaluatie en bijstelling.

10.2

Er is een plan voor bosbeheer dat minimaal bestaat uit:

– een beschrijving van de huidige staat van de bosbeheereenheid;

– langetermijndoelstellingen gericht op de ecologische functies van de bosbeheereenheid;

– de jaarlijks toelaatbare kap per bostype en, indien van toepassing, de jaarlijks toelaatbare exploitatie van andere bosproducten dan hout, berekend op basis van betrouwbare en actuele gegevens;

– een begroting voor de uitvoering van het plan voor bosbeheer.

10.3

Essentiële elementen voor het bosbeheer zijn op kaarten aangegeven.

10.4

De uitvoering van het plan voor het bosbeheer wordt periodiek gemonitord en de ecologische effecten van het bosbeheer worden geëvalueerd.

10.5

Het bosbeheer wordt uitgevoerd door vakbekwame medewerkers en boswerkers. De vakbekwaamheid en kennis worden op peil gehouden door middel van adequate periodieke scholing.

P11

Beheer in groep- of regioverband biedt voldoende waarborgen voor duurzaam bosbeheer

11.1

Een groep of regioverband staat onder leiding en toezicht van een zelfstandige juridische entiteit.

11.2

Een groep of regioverband voldoet aan de eisen voor duurzaam bosbeheer. Bovendien voldoet het bosbeheer van ieder lid van een groep of regioverband aan deze eisen voor zover deze van toepassing zijn op het beheer van dat bos.

 

Eisen voor het handelsketensysteem

P12

Er is een handelsketensysteem voor de biomassa van de eerste schakel in de keten tot aan de energieproducent dat voorziet in een koppeling tussen de bron en het materiaal in het product of de productlijn, en waarvan de broeikasgasuitstootgegevens van iedere afzonderlijke schakel bekend zijn

12.1

Iedere schakel in het handelsketensysteem is eindverantwoordelijk en beschikt over een kwaliteitsmanagementsysteem dat waarborgt dat aan de eisen van het handelsketensysteem wordt voldaan.

12.2

Iedere schakel in het handelsketensysteem beschikt over de voor haar organisatie relevante broeikasgasuitstootgegevens die verkregen zijn volgens een methodiek, gebaseerd op de meest recente publicatie van de Europese Commissie betreffende duurzaamheidseisen voor biomassa en verstrekte referentiewaarden voor fossiele brandstoffen.

12.3

Iedere schakel in het handelsketensysteem bewaart gedurende minimaal vijf jaar alle documentatie die nodig is om aan te tonen dat aan de toepasselijke duurzaamheidseisen is voldaan.

12.4

Iedere schakel in het handelsketensysteem registreert per inkomende en uitgaande levering biomassa de hoeveelheden en de op grond van deze regeling vereiste duurzaamheidsinformatie.

12.5

Bij het mengen en splitsen van leveringen met verschillende duurzaamheidseigenschappen in het handelsketensysteem maakt een schakel gebruik van een massabalans.

Bij het mengen geldt:

– de methode wordt ten minste op het niveau van een locatie toegepast;

– de organisatie definieert de periode met een maximum van een jaar, waarover de ingaande en uitgaande leveringen worden gemeten en maakt deze kenbaar;

– alle duurzaamheidseigenschappen van een uitgaand mengsel kunnen naar aard en hoeveelheid herleid worden tot die van de ingaande leveringen, rekening houdend met de van toepassing zijnde conversiefactoren.

12.6

Leveringen uit de categorieën 1 en 2 die louter voldoen aan de eisen 1.1, 3.1, 3.2, 3.3, 4.1, 4.2, 4.3, 5.1, 7.1, en 7.3 worden bij het mengen met andere leveringen op de massabalans als gecontroleerde biomassa onderscheiden. Voor gecontroleerde biomassa is de biomassaproducent de eerste schakel van de handelsketen en is de bron de bosbeheereenheid of een gedefinieerd aanvoergebied.

P13

Bij een groepsmanagementsysteem voor het handelsketensysteem voldoet de groep als geheel aan dezelfde eisen als de eisen die aan afzonderlijke bedrijven gesteld worden

13.1

Een groep staat onder leiding van een juridische entiteit die verantwoordelijk is voor de groep als geheel. De entiteit beschikt over een managementsysteem alsmede over technische en menselijke hulpmiddelen waarmee het aantal deelnemende locaties binnen de reikwijdte van het systeem wordt aangestuurd. De entiteit voert jaarlijks een audit uit bij een deel van de aangesloten groepsleden.

13.2

De groep werkt conform de eisen 12.1 tot en met 12.6. Daarnaast voldoet ieder groepslid aan deze eisen voor zover deze op de werkzaamheden van dat lid van toepassing zijn.

13.3

De groepsleiding beschikt over een registratiesysteem waarin worden opgenomen:

– namen en adressen van de groepsleden;

– een verklaring van ieder lid waarin het lid verklaart te voldoen aan de eisen van het handelsketensysteem;

– de inkomende en uitgaande leveringen van elk van de afzonderlijke groepsleden.

BIJLAGE C BEHEERSEISEN

  • 1. Er is een breed gedragen behoefte aan het schema en aan een conformiteitsbeoordeling die op grond van het schema wordt verricht.

  • 2. De totstandkoming van het schema is transparant en de deelname aan de totstandkoming van het schema staat open voor eenieder.

  • 3. De werkwijzen in verband met de totstandkoming van het schema zijn vastgelegd en betreffen ten minste de aan de totstandkoming deelnemende partijen en de wijze waarop besluiten over de totstandkoming worden genomen.

  • 4. Bij de totstandkoming en het beheer van het schema wordt aantoonbaar deskundigheid ingebracht ten aanzien van de duurzaamheidseisen waarop het schema betrekking heeft.

  • 5. Het schema is openbaar of is onder eerlijke, redelijke en niet-discriminerende voorwaarden toegankelijk.

  • 6. De schemabeheerder behoudt het gebruik van het schema voor aan de conformiteitsbeoordelingsinstantie waarmee een overeenkomst is afgesloten, tenzij de schemabeheerder de enige conformiteitsbeoordelaar is.

  • 7. De schemabeheerder heeft effectieve procedures geïmplementeerd voor de behandeling van klachten en beroepen. Beroepen worden behandeld door personen die niet direct betrokken zijn bij het ontwikkelen en het beheren van het document.

  • 8. De schemabeheerder beschikt over een systeem van versiebeheer van het schema.

BIJLAGE D CATEGORIEËN VASTE BIOMASSA MET BIJBEHORENDE DUURZAAMHEIDSEISEN ALSMEDE BRON EN EERSTE SCHAKEL IN DE HANDELSKETEN

Tabel 1. Duurzaamheidseisen van bijlage B per categorie vaste biomassa

Duurzaamheidseisen

Categorie vaste biomassa

Broeikasgas-emissie

Bodem-beheer

Koolstof en verandering landgebruik

Duurzaam bosbeheer

Handelsketen-systeem

1. Houtige biomassa uit bosbeheereenheden

1.1

 

3.1–3.3, 4.1–4.3, 5.1

6.1–6.3, 7.1–7.5, 8.1–8.8, 9.1–9.2, 10.1–10.5, 11.1–11.2

12.1–12.6, 13.1–13.3

2. Houtige biomassa uit bosbeheereenheden kleiner dan 500 ha

1.1

 

3.1–3.3, 4.1–4.3

6.1–6.3, 7.1–7.5, 8.1–8.8, 9.1–9.2, 10.1–10.5, 11.1–11.2

12.1–12.6, 13.1–13.3

3. Reststromen uit natuur- en landschapsbeheer

1.1

2.1

   

12.1–12.6, 13.1–13.3

4. Agrarische reststromen

1.1

2.1

   

12.1–12.6, 13.1–13.3

5. Biogene rest- en afvalstromen

1.1

     

12.1–12.6, 13.1–13.3

Tabel 2. Onderscheid tussen bron en eerste schakel in de handelsketen per categorie vaste biomassa

Categorie vaste biomassa

Bron

Eerste schakel handelsketensysteem

1. Houtige biomassa uit bosbeheereenheden

Bosbeheereenheid

Bosbeheerder

2. Houtige biomassa uit bosbeheereenheden kleiner dan 500 ha

Bosbeheereenheid of gedefinieerd aanvoergebied, waar de bosbeheereenheid deel van uitmaakt

Bosbeheerder of biomassaproducent

3. Reststromen uit natuur- en landschapsbeheer

Gedefinieerd aanvoergebied

Eerste inzamelpunt

4. Agrarische reststromen

Gedefinieerd aanvoergebied

Eerste inzamelpunt

5. Biogene rest- en afvalstromen

Bedrijf dat het restproduct genereert

Eerste inzamelpunt

TOELICHTING

1. Inleiding

De Regeling Conformiteitsbeoordeling vaste biomassa voor energietoepassingen (hierna: regeling) is gebaseerd op het Besluit conformiteitsbeoordeling vaste biomassa voor energietoepassingen (hierna: besluit)1.

Het besluit en de regeling dienen ter uitvoering van het Energieakkoord voor duurzame groei2 (hierna: Energieakkoord). In het Energieakkoord is afgesproken dat duurzaamheideisen worden gekoppeld aan de stimulering van het bij- en meestoken van vaste biomassa in kolencentrales. Hiertoe zijn door de bij dit onderdeel van het Energieakkoord betrokken milieuorganisaties, energiebedrijven en de rijksoverheid duurzaamheidseisen overeengekomen. De betrokkenheid van de milieuorganisaties en energiebedrijven heeft ertoe geleid dat de duurzaamheidseisen zodanig zijn geformuleerd dat het belang van het milieu en de uitvoerbaarheid van de duurzaamheidseisen zoveel mogelijk gewaarborgd zijn.

Energie die wordt opgewekt door de toepassing van vaste biomassa wordt door de Europese Commissie beschouwd als hernieuwbare energie in de zin van de EU-richtlijn over hernieuwbare energie (hierna: richtlijn 2009/28/EG)3. Dit betekent niet dat deze energie ook duurzaam is. Om te stimuleren dat alleen duurzame vaste biomassa wordt toegepast, verleent de Minister van Economische Zaken en Klimaat alleen subsidie aan vaste biomassa in bepaalde energiecentrales die aan de duurzaamheidseisen voldoet. In de regelgeving inzake de stimulering van duurzame energieproductie wordt vastgelegd welke energiecentrales dat zijn. De toepassing van duurzame vaste biomassa in energiecentrales heeft per saldo geen negatieve gevolgen voor het milieu en leidt tot een vermindering van de uitstoot van broeikasgassen. Opgemerkt wordt dat deze regeling geen verplichting oplegt om uitsluitend duurzame vaste biomassa toe te passen. Ook niet duurzame vaste biomassa mag worden toegepast, maar komt niet in aanmerking voor subsidie.

Het besluit beoogt te waarborgen dat de vaste biomassa die wordt toegepast in bepaalde energiecentrales duurzaam is. Daarvoor is in het besluit een publiekrechtelijk systeem opgenomen in aanvulling op het privaatrechtelijk stelsel van geaccrediteerde certificerings- en verificatie-instanties. Indien deze instanties conformiteitsbeoordelingsverklaringen voor duurzame vaste biomassa willen afgeven, dienen zij erkend te zijn door de Minister van Economische Zaken en Klimaat en gebruik te maken van door die Minister goedgekeurde certificatieschema’s dan wel van het door die Minister en de Minister van Infrastructuur en Waterstaat aangewezen verificatieprotocol. Alleen op grond van conformiteitsbeoordelingsverklaringen die zijn afgegeven door erkende conformiteitsbeoordelingsinstanties kan subsidie worden verleend. Het besluit voorziet verder in een basis om een aantal zaken bij regeling te regelen.

De regeling voorziet in:

  • Duurzaamheidseisen die de schemabeheerder in acht moet nemen bij het opstellen van een certificatieschema over vaste biomassa die kan worden toegepast voor energiedoeleinden. Deze duurzaamheidseisen zijn opgenomen in bijlage B. In bijlage D wordt per categorie vaste biomassa bepaald welke duurzaamheidseisen van toepassing zijn en wat de bron en de eerste schakel in de handelsketen zijn.

  • De beheerseisen die de schemabeheerder in acht moet nemen bij het opstellen van een certificatieschema om te borgen dat het op een deugdelijke wijze tot stand is gekomen en wordt onderhouden. Deze beheerseisen zijn opgenomen in bijlage C.

  • Het aanwijzen van het verificatieprotocol dat moet worden toegepast indien gebruik wordt gemaakt van verificatie om de duurzaamheid van de vaste biomassa aan te tonen.

  • Het aanwijzen van de inspecteurs van de Nederlandse emissieautoriteit die worden belast met het toezicht op de naleving van het besluit en de regeling.

Deze toelichting is als volgt ingedeeld. Paragraaf 2 gaat in op de duurzaamheidseisen, waaronder de eisen met betrekking tot het handelsketensysteem. Paragraaf 3 geeft een toelichting op de beheerseisen. Het verificatieprotocol wordt nader toegelicht in paragraaf 4. Paragraaf 5 gaat in op het publiekrechtelijk toezicht. Paragraaf 6 betreft het overgangsrecht, paragraaf 7 de effecten en consultatie en paragraaf 8 de inwerkingtreding van deze regeling.

2. Duurzaamheidseisen voor categorieën vaste biomassa

In deze paragraaf worden de herkomst van de duurzaamheidseisen, de categorieën vaste biomassa en de thema’s waaronder de duurzaamheidseisen zijn gegroepeerd, toegelicht. In bijlage B zijn deze thema’s onderverdeeld in verschillende principes (P). Principes zijn geen eisen maar zijn uitgewerkt in duurzaamheidseisen. Tot slot wordt in een tabel een toelichting gegeven op een aantal afzonderlijke duurzaamheidseisen.

2a. Herkomst duurzaamheidseisen

De duurzaamheidseisen zoals opgenomen in bijlage B waren voor de inwerkingtreding van deze regeling opgenomen in de Algemene uitvoeringsregeling stimulering duurzame energieproductie (hierna: SDE+regeling). Deze eisen zijn nu in deze regeling opgenomen omdat zij onderdeel zijn van het publiekrechtelijke systeem op grond van de Wet milieubeheer in aanvulling op het privaatrechtelijk stelsel van geaccrediteerde certificerings- en verificatie-instanties. De sociale en economische duurzaamheidseisen uit de SDE+-regeling vallen niet onder de reikwijdte van de Wet milieubeheer en zijn derhalve niet in deze regeling opgenomen.

Voor de duurzaamheidseisen zoals opgenomen in de SDE+-regeling vormden de duurzaamheidseisen van het inkoopbeleid voor duurzaam hout van de Rijksoverheid (Procurement Criteria for Timber, 2014) (hierna: TPAS) en de norm NTA 80804 het uitgangspunt. De duurzaamheidseisen zijn vervolgens in overleg met de partijen uit het Energieakkoord aangepast aan de specifieke risico’s die samenhangen met het toepassen van vaste biomassa in energiecentrales. In TPAS zijn tevens duurzaamheidseisen opgenomen die betrekking hebben op sociaal en economisch gebied. Deze zijn om eerdergenoemde reden niet in bijlage B overgenomen.

2b. Categorieën vaste biomassa

Op grond van artikel 16, tweede lid, van het besluit, worden in bijlage D vijf verschillende categorieën vaste biomassa onderscheiden. Aangezien deze categorieën verschillende risico’s ten aanzien van duurzaamheid kennen, zijn niet alle duurzaamheidseisen op alle categorieën van toepassing. Waar in de tabel geen eisen zijn opgenomen voor een bepaalde categorie, zijn de eisen niet relevant of de risico’s voor die categorie laag.

De vijf categorieën zijn:

  • 1. Houtige biomassa uit bosbeheereenheden

    Hieronder vallen takken, tophout, bomen en primaire residuen direct afkomstig uit bosbeheereenheden. Ook niet gebruikt hout dat van samenstelling niet is veranderd ten opzichte van hout dat in het bos groeit en waar geen vermenging, verontreiniging of vervuiling met productvreemde stoffen heeft plaatsgevonden, valt hieronder.

  • 2. Houtige biomassa uit bosbeheereenheden kleiner dan 500 hectare

    Hieronder vallen takken, tophout, bomen en primaire residuen direct uit bosbeheereenheden kleiner dan 500 hectare. Ook niet gebruikt hout dat van samenstelling niet is veranderd ten opzichte van hout dat in het bos groeit en waar geen vermenging, verontreiniging of vervuiling met productvreemde stoffen heeft plaatsgevonden, valt hieronder.

  • 3. Reststromen uit natuur- en landschapsbeheer

    Dit zijn biomassarestproducten (takken, tophout, bomen) die vrijkomen bij beheer van stedelijk groen, landschap of natuur anders dan bos gericht op het behoud, herstel of de versterking van specifieke natuurlijke, recreatieve of landschappelijke functies, alsmede biomassarestproducten die vrijkomen bij het reguliere onderhoud van openbare groengebieden en parken.

  • 4. Agrarische reststromen

    Dit zijn reststromen rechtstreeks afkomstig uit de landbouw. Korte rotatieteelten op akkers vallen hier niet onder tenzij het om de reststromen van die teelten gaat.

  • 5. Biogene rest- en afvalstromen

    Dit zijn secundaire residuen uit de agro-food en houtindustrie en tertiaire residuen zoals houtafval.

Categorie 1 betreft houtige biomassa uit bosbeheereenheden. Op deze bosbeheereenheden zijn alle duurzaamheidseisen van toepassing, inclusief de eisen die van toepassing zijn op het handelsketensysteem.

Hetzelfde geldt voor categorie 2, houtige biomassa uit bosbeheereenheden kleiner dan 500 hectare, met uitzondering van de eis over de indirecte verandering van landgebruik (ILUC) (eis onder P5 van bijlage B). Het is namelijk onwaarschijnlijk dat een indirecte verandering van landgebruik zal plaatsvinden naar aanleiding van het kappen in bosbeheereenheden van deze omvang en tegelijkertijd is het problematisch om voor kleine bosbeheereenheden aan te tonen dat dit effect niet optreedt.

De categorieën 3 en 4 betreffen reststromen uit natuur- en landschapsbeheer en agrarische reststromen. Hierbij gaat het bijvoorbeeld om snoeihout. Deze reststromen worden niet primair geteeld en geoogst om te worden toegepast als energiebron. De eisen met betrekking tot de koolstofschuld en de verandering van landgebruik (eisen onder P3 tot en met P5 van bijlage B) zijn derhalve niet van toepassing op de categorieën 3 en 4. Tevens zijn deze reststromen niet afkomstig uit bossen. De eisen ten aanzien van duurzaam bosbeheer zijn daarom niet van toepassing (eisen onder P6 tot en met P11 van bijlage B) op deze reststromen. De toepassing van deze reststromen kan echter betekenen dat deze uit het gebied verwijderd worden waar deze wellicht zonder toepassing voor energie zouden worden opgenomen in de bodem. Toepassing van deze reststromen zou derhalve een negatieve invloed kunnen hebben op de bodemvruchtbaarheid en het organische stofgehalte van de bodem. Daarom is de eis die betrekking heeft op de kwaliteit van de bodem (eis onder P2 van bijlage 5) van toepassing op de reststromen uit natuur- en landschapsbeheer en agrarische reststromen.

Op categorie 5, biogene rest- en afvalstromen, zijn geen inhoudelijke duurzaamheidseisen van toepassing. Het gebruik van deze categorie vaste biomassa voor energietoepassingen kent geen duurzaamheidsrisico’s, aangezien het hier rest- en afvalstromen betreft die afkomstig zijn van overige producten. Een voorbeeld hiervan is zaagsel dat in een houtzagerij vrijkomt bij de productie van planken of gebruikt hout.

Op alle categorieën vaste biomassa zijn de eisen met betrekking tot broeikasgasemissies en het handelsketensysteem van toepassing (eisen onder P12 tot en met P13 van bijlage B). De duurzaamheid van de vaste biomassa moet worden aangetoond vanaf de eerste schakel van het handelsketensysteem. In tabel 2 van bijlage D staat vermeld welke instantie gezien wordt als de eerste schakel van het handelsketensysteem voor de verschillende categorieën vaste biomassa. De eerste schakel van het handelsketensysteem kan voor categorie 2 de bosbeheerder of de biomassaproducent zijn. In de SDE+regeling wordt bepaald in welke situatie het de bosbeheerder is en in welke situatie de biomassaproducent. Wanneer de bosbeheerder de eerste schakel is, is er geen onderscheid met het handelsketensysteem voor categorie 1 waarbij de bosbeheerder altijd de eerste schakel is.

2c. Duurzaamheidseisen

In artikel 16, eerste lid, van het besluit worden voor de duurzaamheidseisen de volgende thema’s onderscheiden:

  • Broeikasgasemissie

  • Bodembeheer bij reststromen uit natuur- en landschapsbeheer en agrarische reststromen

  • Koolstof en verandering in landgebruik

  • Duurzaam bosbeheer

  • Handelsketensysteem

Teneinde goedkeuring te verkrijgen van de Minister van Economische Zaken en Klimaat voor één of meerdere duurzaamheidseisen dienen de certificatieschema’s aan deze eisen te voldoen waarna ze kunnen worden toegepast door erkende conformiteitsbeoordelingsinstanties.

– Broeikasgasemissie

De CO2 die wordt uitgestoten bij het verbranden van vaste biomassa, is eerder opgenomen en vastgelegd door het bos. Gedurende de aangroeitijd van het bos wordt vervolgens weer een gelijke hoeveelheid CO2 vastgelegd. Bij de productie, verwerking en het transport van de vaste biomassa vinden echter emissies van broeikasgassen plaats. Ook een inefficiënte verbranding van vaste biomassa verhoogt de hoeveelheid broeikasgasemissies. De Europese Commissie heeft rekenregels (eis onder P1) uitgewerkt om te berekenen wat de reductie in broeikasgasemissies is bij de omzetting van vaste biomassa in elektriciteit of warmte ten opzichte van een fossiele referentie. Op basis van deze rekenregels moet de reductie in broeikasgasemissies bij gebruik van vaste biomassa ten opzichte van de fossiele referentie ten minste 70% bedragen.

– Bodembeheer bij reststromen uit natuur- en landschapsbeheer en agrarische reststromen

Reststromen van natuur- en landschapsbeheer en agrarische reststromen kunnen worden toegepast voor de opwekking van energie. Het is hierbij van belang dat de kwaliteit van de bodem van de gebieden waaruit de reststromen afkomstig zijn, in stand wordt gehouden en waar mogelijk wordt verbeterd. Hierdoor blijft bijvoorbeeld de bodemvruchtbaarheid en daarmee de productiecapaciteit van de bodem behouden. Een bodembeheersplan geeft inzicht in het te hanteren bodembeheer.

– Koolstof en verandering in landgebruik

Hoewel gedurende de groeitijd van het bos CO2 opnieuw wordt vastgelegd, vergt het een bepaalde periode voordat dit bos weer in de oude staat is aangegroeid en kan een zogenaamde koolstofschuld optreden. Het telen en kappen van vaste biomassa voor energietoepassingen leidt in dit geval tot een (tijdelijke) vermindering van de totale hoeveelheid vastgelegde koolstof. Dit betekent dat het gebruik van vaste biomassa kan leidden tot een netto uitstoot van CO2, hetgeen vanuit klimaatperspectief onwenselijk is. Daarom is ervoor gekozen om vast te leggen dat de aangroei en het behoud van het bos waaruit vaste biomassa wordt verkregen, groter is dan het verlies aan koolstof. Op die manier treedt geen netto schuld op maar heeft het toepassen van vaste biomassa voor energietoepassingen daadwerkelijk een vermindering van de CO2-uitstoot tot gevolg. Tevens is het onwenselijk dat het kappen van het bos leidt tot een wijziging in het landgebruik elders (ILUC). Hiertoe zijn eisen aan koolstof en verandering van landgebruik opgenomen en uitgewerkt in de eisen onder P3 tot en met P5 van bijlage B. De omzetting van veengrond en wetlands in overige landbouwgrond of bos resulteert in een uitstoot van broeikasgassen en is derhalve ongewenst. De datum van 1 januari 2008 waarna geen conversie van veengrond en wetlands mag hebben plaatsgevonden, is afkomstig uit richtlijn 2009/28/EG. De conversie van natuurlijke bossen naar houtplantages kan leiden tot een verlies aan koolstofvoorraden en biodiversiteit. Vaste biomassa mag daarom niet afkomstig zijn uit houtplantages die na 31 december 1997 geconverteerd zijn. Deze datum is ook opgenomen in TPAS.

De eisen onder P4 van bijlage B borgen een netto CO2-vastlegging.

De kans op indirecte verandering in landgebruik ten gevolge van houtkap in kleine bosbeheereenheden is zo gering en het aantonen van dit effect zo ingewikkeld, dat kleine bosbeheereenheden (categorie 2) hiervan zijn vrijgesteld. Onder houtkap wordt verstaan: het volume, gemeten met schors, van alle bomen, levend of dood, met een diameter van meer dan 10 centimeter op borsthoogte, dat jaarlijks in bossen of beboste gebieden gekapt wordt.

– Duurzaam bosbeheer

Louter vaste biomassa afkomstig van legaal hout mag worden toegepast voor de opwekking van duurzame energie. Dit wil zeggen dat het hout is gekapt overeenkomstig de wet- en regelgeving van het land van herkomst. De Europese houtverordening5 regelt het op de markt brengen van legaal hout. De Nederlandse Voedsel en Warenautoriteit (hierna: NVWA) is toezichthouder op de naleving van deze verordening.

In deze regeling zijn eisen opgenomen die toezien op de verantwoordelijkheid van de bosbeheerder voor het gebruik en beheer van het bos (eisen onder P6 van bijlage B).

Het telen en kappen van hout waaruit vaste biomassa voor de toepassing in energiecentrales voortkomt, mag de biodiversiteit in een gebied niet aantasten. Gebieden met een hoge biodiversiteit of beschermde en bedreigde planten- en diersoorten dienen beschermd te worden. Teneinde het bos in stand te houden en te voorkomen dat na het kappen van het bos het terrein wordt omgezet naar andere vormen van landgebruik is conversie slechts zeer beperkt toegestaan. De eisen onder P7 van bijlage B zijn opgenomen om te zorgen voor de instandhouding en waar mogelijk versterking van de biodiversiteit van het bos.

De eisen onder P8 zijn opgenomen om de reguleringsfunctie, kwaliteit, gezondheid en vitaliteit van het bos te borgen. Hierbij gaat het om de instandhouding van een goede bodem- en waterkwaliteit, het behouden van ecologische cycli en het voorkomen van onnodige schade aan het ecosysteem.

Om te waarborgen dat de productiecapaciteit van het bos in stand wordt gehouden en er geen overexploitatie van hout of overige bosproducten plaatsvindt, zijn de eisen onder P9 opgenomen.

Teneinde te garanderen dat het duurzaam bosbeheer ook daadwerkelijk wordt uitgevoerd, dient het duurzaam bosbeheer te worden uitgewerkt in een bosbeheerplan. Dit bosbeheerplan dient verschillende elementen te bevatten, die zijn opgenomen in de eisen onder P10. De eisen onder P11 zijn van toepassing indien het duurzaam bosbeheer plaatsvindt in groep- of regioverband.

– Handelsketensysteem

De duurzaamheidseisen 12.1 tot en met 13.3 hebben betrekking op de handelsketen. De eisen voor het handelsketensysteem waarborgen dat informatie over de vaste biomassa in de gehele toeleveringsketen te traceren is. Dit waarborgt dat de duurzaamheidseigenschappen verbonden blijven aan individuele leveringen vaste biomassa en dat de in elke schakel van de toeleveringsketen onttrokken hoeveelheid van de betreffende vaste biomassa niet groter is dan de geleverde hoeveelheid van de betreffende vaste biomassa.

Vaste biomassa uit de categorieën 1 en 2 die voldoet aan de duurzaamheidseis in 12.6 is gecontroleerde vaste biomassa. De gecontroleerde vaste biomassa moet voldoen aan de eisen voor broeikasgasemissiereductie, koolstofschuld en ILUC en aan de eisen die borgen dat gebieden met een hoge beschermingswaarde beschermd worden en geen conversie van bos optreedt. De SDE+regeling staat een beperkte menging van vaste biomassa uit de categorieën 1 en 2 met gecontroleerde vaste biomassa toe. De reden hiervoor is dat het niet altijd mogelijk is om gecertificeerde vaste biomassa te scheiden van niet-gecertificeerde vaste biomassa. Door eisen te stellen aan de vaste biomassa die wordt bijgemengd wordt geborgd dat het toepassen van deze vaste biomassa in energiecentrales leidt tot broeikasgasemissiereductie en wordt voorkomen dat ongewenste effecten op het bos optreden.

De verschillende categorieën vaste biomassa en gecontroleerde vaste biomassa hebben elk hun eigen bron van herkomst die per levering vaste biomassa bekend moet zijn. De conformiteitsbeoordeling door een conformiteitsbeoordelingsinstantie begint bij de eerste schakel van het handelsketensysteem. In tabel 2 van bijlage D is per categorie vaste biomassa aangegeven wat de bron van het materiaal is en wat de eerste schakel in de handelsketen is. De eerste schakel van de handelsketen kan voor categorie 2 de bosbeheerder of de biomassaproducent zijn. Voor de categorieën 3, 4 en 5 is de eerste schakel het eerste inzamelpunt. Dit is de eerste juridische eigenaar van het materiaal, na het bedrijf waar de reststroom vaste biomassa is ontstaan.

Bij het mengen van leveringen vaste biomassa met verschillende duurzaamheidseigenschappen maken bedrijven in de keten gebruik van een massabalans. Voor vaste biomassa uit de categorieën 1 en 2 wordt gecontroleerde vaste biomassa op de massabalans als een aparte levering onderscheiden.

Toelichting op een aantal individuele duurzaamheidseisen vaste biomassa van bijlage B

Eis

toelichting

1.1

De meest recente versie van de publicatie van de Europese Commissie is: State of play on the sustainability of solid and gaseous biomass used for electricity, heating and cooling in the EU (SWD (2014) 259). Dit document vermeldt de volgende referentiewaarden voor fossiele brandstoffen: 186 gCO2eq/MJ voor elektriciteit en 80 gCO2eq /MJ voor warmte.

2.1

Met deze eis wordt beoogd dat de teelt en oogst van biomassa niet ten koste gaat van de kwaliteit van de bodem, waaronder de bodemvruchtbaarheid. Het opstellen en uitvoeren van een beheerplan waarin de beste werkwijzen zijn opgenomen, ziet op de instandhouding of verbetering van de bodemkwaliteit.

4.1

Bewijs kan worden geleverd in de vorm van een plan voor het bosbeheer of een vergelijkbaar bewijsstuk. Dit plan beschrijft de huidige koolstofvoorraden in de bovengrondse vegetatie van de bosbeheereenheid, alsmede de gewenste ontwikkeling van de koolstofvoorraden. Dit kan ook uitgedrukt worden in termen van houtopstand of andere indicatoren om de koolstofvoorraad in te schatten (proxies). Het plan besteedt specifiek aandacht aan de beoogde oogstvolumes biomassa en de invloed van deze oogst en van hergroei op de koolstofvoorraden op de (middel)lange termijn. De lengte van de (middel)lange termijn hangt onder meer af van het type bos, de groeisnelheid en het type bosbeheer.

4.2

Een andere reden om stronken te verwijderen kan bijvoorbeeld zijn de aanleg van wegen. Om te voldoen aan deze eis kan bewijs geleverd worden waaruit blijkt dat het risico op de verwerking van ruwe biomassa uit boomstronken laag is. Dit bewijs kan ook de biomassaproducent (pellet mill) aanleveren.

4.3

Het volume rondhout dat is aangeleverd bij een biomassaproducent kan worden gedeeld door het totale volume rondhout dat in het betreffende kalenderjaar is geoogst.

5.1

ILUC-risico's kunnen worden vastgesteld aan de hand van de methodologie en eisen van de LIIB-methodologie (LIIB = Low Indirect Impact Biofuels) of een gelijkwaardige methode. De methodologie wordt, indien daar aanleiding voor is, om de drie jaar geëvalueerd en aangepast als er een verbeterde methodologie beschikbaar komt. De teeltsystemen betreffen bijvoorbeeld boomsoorten zoals wilg, populier, eucalyptus, acacia, korte omlooptijd hakhout, waarbij het nieuwe hout zich ontwikkelt uit de stomp of ‘stoel’ die na de oogst resteert, met een typische periode tussen oogsten van 2 tot 10 jaar of systemen van korte omloop bosbouw met boomsoorten die gekapt worden na minder dan 20 jaar.

6.2

De betalingsverplichtingen betreffen niet alleen de houtkap, maar ook andere betalingsverplichtingen verband houdend met het bosbeheer.

7.1

Het proces voor het identificeren, beschermen en monitoren van terreinen met een hoge beschermingswaarde kan de volgende elementen bevatten:

A. Identificeren van terreinen met een hoge beschermingswaarde: Locaties van terreinen met een hoge beschermingswaarde worden vastgesteld. Daarbij wordt gebruik gemaakt van regionaal relevante wetenschappelijke informatie, (internationaal) erkende databases, milieueffectrapportages en informatie afkomstig van geïnteresseerde en getroffen belanghebbenden. Betrokkenheid van de plaatselijke bevolking of inheemse volken is voorwaardelijk bij het vaststellen van culturele waarden.

B. Ontwikkelen en implementeren van maatregelen om terreinen met een hoge beschermingswaarde te beschermen: Potentiële bedreigingen van de geïdentificeerde terreinen met een hoge beschermingswaarde worden vastgesteld. Er worden effectieve maatregelen ontwikkeld en geïmplementeerd om de terreinen met een hoge beschermingswaarde te beschermen en/of te versterken. Bij het ontwikkelen van de maatregelen worden getroffen belanghebbenden proactief betrokken en geïnteresseerde belanghebbenden op verzoek.

C. Monitoring en terugkoppeling: Er is binnen het kader van het bosbeheerplan een effectief programma om de status van de terreinen met een hoge beschermingswaarde en de effectiviteit van de genomen maatregelen te monitoren. Indien nodig worden de beschermingsmaatregelen aangepast. Onderdeel van de monitoring is het proactief betrekken van getroffen belanghebbenden en het betrekken van geïnteresseerde belanghebbenden op verzoek.

Onder de vijf genoemde hoge beschermingswaarden kan het volgende worden verstaan:

– Diversiteit aan soorten: Concentraties van biologische diversiteit waaronder inheemse soorten en zeldzame of bedreigde diersoorten die belangrijk zijn op mondiaal, regionaal of nationaal niveau.

– Ecosystemen en habitats: Zeldzame of bedreigde ecosystemen, habitats of refugia.

– Ecosysteemdiensten: Basale ecosysteemdiensten in kritische situaties zoals bescherming van belangrijke waterbronnen en het beheersen van erosie van kwetsbare bodems en hellingen.

– Ecosystemen op landschapsniveau: Intacte boslandschappen of andere grote intacte ecosystemen, of mozaïeken van ecosystemen, op landschapsniveau die belangrijk zijn op mondiaal, regionaal of nationaal niveau omdat ze levensvatbare populaties van de grote meerderheid van de van nature voorkomende soorten bevatten in natuurlijke patronen van verspreiding en aantallen.

–Culturele waarden: Terreinen of middelen van bestaan die van wereldwijde of nationale culturele, archeologische of historische betekenis zijn en/of die van fundamenteel belang zijn voor de traditionele cultuur of het geloof van de lokale bevolking of inheemse volken.

7.2

Plantensoorten omvatten tevens boomsoorten. Bij versterking van een habitat kan gedacht worden aan nestgelegenheden in dode bomen. Beschermde en bedreigde planten- en diersoorten zijn soorten die niet voor commerciële doeleinden worden geëxploiteerd.

7.3

‘Duidelijke lange termijn voordelen voor natuurbehoud’ betekent dat de conversie moet passen in het lange termijn bosbeheerplan en de daarbij behorende uitwerking in concrete bosbeheermaatregelen.

7.4

5% van het areaal wordt als een relevant gedeelte beschouwd.

8.1

Drempelwaarden voor maximaal toelaatbare hoogte en helling zijn relevante indicatoren voor het voorkomen van bodemerosie.

8.2

De instandhouding en zo nodig verbetering van grond- en oppervlaktewater omvat de bescherming of het herstel van natuurlijke waterlopen, waterlichamen, oeverzones en de verbindingen daartussen.

8.3

Deze eis beoogt het voorkomen van verlaging van het grondwaterpeil op veengronden, het voorkomen van vertroebeling van stromen en maatregelen ter voorkoming van grootschalig weglekken van voedingsstoffen na houtkap.

9.1

Deze eis beoogt overexploitatie van afzonderlijke commerciële boomsoorten te voorkomen.

9.2

Adequate bescherming tegen illegale activiteiten wordt bereikt met maatregelen die bescherming bieden tegen alle vormen van illegale activiteiten en die illegale activiteiten tegengaan. Als er geen illegale activiteiten zijn, kunnen maatregelen achterwege blijven. Daar waar de bescherming de verantwoordelijkheid is van publieke organisaties of instanties kan adequate bescherming het beste worden bereikt door samenwerking met die organisaties of instanties teneinde illegale activiteiten te identificeren, rapporteren, controleren en ontmoedigen.

10.1

Met het toepassen van de managementcyclus wordt een voortdurende verbetering van het beheer beoogd ter waarborging van de langdurige instandhouding van de bossen. Bij de planning kan een milieueffectrapportage worden gebruikt om:

- De potentiële impact op het milieu van voorgestelde projecten te evalueren,

- alternatieve benaderingen te evalueren, en

- passende maatregelen voor preventie, verzachting, management en monitoring te ontwikkelen en op te nemen.

10.2

Het bosbeheerplan kan duidelijke beschrijvingen (ecosystemen, soorten) en doelstellingen bevatten, met inachtneming van de ecologische functies en aspecten. Dit betekent onder meer het in kaart brengen en adresseren van ecologisch waardevolle gebieden. Beoogd wordt dat een realistische begroting de uitvoering van het plan mogelijk maakt.

10.3

Het gaat hier in ieder geval om terreinen met hoge beschermingswaarden, gebieden waar houtoogst plaatsvindt en de grenzen van de bosbeheereenheid.

10.4

Bij monitoring kan rekening worden gehouden met de schaal, intensiteit en het risico van de beheersactiviteiten. De monitoring vindt plaats om de impact op het milieu en de veranderingen in de staat van het milieu te identificeren en te beschrijven. Ecologische effecten betreffen onder meer de verandering van flora en fauna en de samenstelling van het bos.

11.1

De entiteit is verantwoordelijk voor goed bosbeheer.

11.2

Een groep kan kiezen voor een beschrijving van de status van het bos in de betreffende regio en voor de instandhouding en de groei voor de lange termijn van de koolstofvoorraden.

12.1

Iedere schakel in de handelsketen is eindverantwoordelijk. Dat wil zeggen dat bij gebruik van onderaannemers voor werkzaamheden die betrekking hebben op de biomassa, de schakel erop toeziet dat deze onderaannemers voldoen aan alle toepasselijke eisen.

12.2

De meest recente publicatie is het Staff Working Document, SWD (2014) 259.

12.5

Deze eis betekent dat ook leveringen biomassa uit categorie 2 waarvan de biomassaproducent de eerste schakel is van de handelsketen, bij mengen met leveringen waarvan de bosbeheereenheid de eerste schakel is, op de massabalans als aparte leveringen onderscheiden worden.

De duurzaamheidseigenschappen kunnen niet alleen betrekking hebben op het duurzaam beheer van de bron maar ook op relevante gegevens over de uitstoot van broeikasgassen die verkregen zijn volgens een methodiek gebaseerd op de meest recente publicatie van de Europese Commissie betreffende duurzaamheidseisen voor biomassa en verstrekte referentiewaarden voor fossiele brandstoffen.

3. Beheerseisen

Certificatieschema's kunnen worden aangemerkt als samenwerkingsovereenkomsten. Samenwerkingsovereenkomsten tussen ondernemingen kunnen de mededinging beperken en op grond daarvan verboden zijn.

De Europese Commissie heeft in de Richtsnoeren inzake de toepasselijkheid van artikel 101 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie op horizontale samenwerkingsovereenkomsten (PbEU 14.1.2011, C 11) aangegeven onder welke voorwaarden samenwerkingsovereenkomsten de Europese Commissie aanneemt dat samenwerkingsovereenkomsten deze mededinging niet beperken. In de beheerseisen zijn de eisen opgenomen die moeten beletten dat de certificatieschema's de mededinging beperken.

Certificatieschema’s zijn samenwerkingsovereenkomsten die zijn toegestaan indien:

  • deelname aan het standaardiseringsproces onbeperkt is. Alle concurrenten en/of belanghebbenden op de markt waarvoor een norm gevolgen heeft, kunnen deelnemen aan het kiezen en uitwerken van de standaard;

  • de vaststelling van de standaarden transparant gebeurt. Er dient te zijn voorzien in procedures aan de hand waarvan belanghebbenden zich tijdig en gedurende elke fase kunnen informeren over het schema;

  • de naleving van dit schema niet verplicht is. Deelnemers mogen ook alternatieve standaarden opstellen indien deze tot hetzelfde effect leiden;

  • de toegang tot het schema op een eerlijke en redelijke wijze en onder niet-discriminerende voorwaarden wordt verleend 6.

De bovenstaande door de Europese Commissie omschreven criteria zijn in acht genomen bij de op grond van artikel 3 in bijlage C opgenomen beheerseisen. Het stellen van deze eisen ondersteunt het milieubelang dat door de Wet milieubeheer wordt gewaarborgd. In deze regeling betekent dit een waarborg dat de vaste biomassa die op grond van een goedgekeurd certificatieschema wordt gecertificeerd, duurzaam is. De schemabeheerder dient onder andere aan te tonen dat er draagvlak bestaat voor het certificatieschema bij direct belanghebbenden, zoals bedrijven en milieuorganisaties. Draagvlak wordt vervolgens aanwezig geacht indien meerdere van deze partijen in de gelegenheid zijn gesteld daadwerkelijk een bijdrage leveren aan de totstandkoming en het onderhoud van een certificatieschema. Certificatieschema’s die niet voldoen aan de beheerseisen zijn waarschijnlijk certificatieschema’s die in strijd zijn met het verbod op beperking van de mededinging tussen marktpartijen.

4. Verificatieprotocol

Certificatie van vaste biomassa vergt de nodige administratieve handelingen. Dat kan voor biomassaproducenten met kleine hoeveelheden te belastend zijn omdat die biomassaproducenten bijvoorbeeld maar eenmaal in de 25 jaar bos kappen. Deze producenten kunnen ervoor kiezen de duurzaamheid van de vaste biomassa aan te tonen door middel van verificatie. Deze verificatie dient plaats te vinden aan de hand van het in artikel 4, eerste lid, aangewezen verificatieprotocol. Dit verificatieprotocol is door de Ministers aangewezen en door de Minister van Economische Zaken en Klimaat gepubliceerd op (https://www.rvo.nl/ duurzaamheidseisen). In artikel 4, eerste lid, is een dynamische verwijzing opgenomen om te voorkomen dat elke nieuwe versie leidt tot aanpassing van dat artikel. In artikel 4, tweede lid, is bepaald dat latere versies van het verificatieprotocol eveneens op die website worden geplaatst.

Het ontwerp van het verificatieprotocol was via internet ter consultatie aangeboden. De reacties die zijn ingediend naar aanleiding van deze consultatie betroffen vooral het detailniveau waarop de eisen waren uitgewerkt en de geringe flexibiliteit als gevolg hiervan. De verschillende stappen van het verificatieproces en de aard en inhoud van de af te geven verklaringen bleken niet helemaal duidelijk te zijn. Naar aanleiding van die reacties zijn de structuur en opzet van het verificatieprotocol aangepast. Het verificatieprotocol is vervolgens getoetst in de verschillende landen en gebieden waar vaste biomassa voor energie wordt geteeld om de uitvoerbaarheid van het protocol te onderzoeken. Naar aanleiding van deze praktijktoetsen is het verificatieprotocol wederom bijgesteld. Het vastgestelde verificatieprotocol biedt nu meer mogelijkheden voor maatwerk in diverse situaties in verschillende aanvoergebieden.

5. Publiekrechtelijk toezicht

Alleen het toepassen van duurzame vaste biomassa in bepaalde energiecentrales komt in aanmerking voor subsidie. In aanvulling op het private systeem van certificatie en verificatie (in combinatie met accreditatie door de Raad van Accreditatie) is in het besluit een publiekrechtelijk systeem van erkenning van conformiteitsbeoordelingsinstanties en goedkeuring van certificatieschema’s door de Minister van Economische Zaken en Klimaat opgenomen. Op de naleving van dit publiekrechtelijk systeem moet publiek toezicht worden gehouden.

De financiële belangen die gemoeid zijn met de verstrekking van subsidie op aantoonbaar duurzaam geproduceerde vaste biomassa voor toepassing in energiecentrales zijn groot. Op grond van artikel 19 van het besluit worden in artikel 5 de inspecteurs van de Nederlandse Emissieautoriteit (hierna: NEa) aangewezen als toezichthoudende ambtenaren.

Het toezicht richt zich in de eerste plaats op de conformiteitsbeoordelingsinstanties. Hierbij controleert de NEa of de conformiteitsbeoordelingsinstanties die conformiteitsbeoordelingsverklaringen over duurzame vaste biomassa hebben afgegeven beschikken over een erkenning van de Minister van Economische Zaken en Klimaat en of deze verklaringen zijn afgegeven conform door de Minister van Economische Zaken en Klimaat goedgekeurde certificatieschema’s. De NEa maakt, indien nodig, met de Raad voor Accreditatie afspraken over de uitvoering van het toezicht en eventuele informatie-uitwisseling. Het toezicht van de NEa is in belangrijke mate administratief van aard.

Om zijn taken te vervullen, staan aan de toezichthouder de bevoegdheden die zijn opgenomen in de Algemene wet bestuursrecht ter beschikking. Deze bevoegdheden beperken zich tot het grondgebied van Nederland en hebben derhalve geen betrekking op de bosbeheerder en de handelsketen voor zover zij zich buiten Nederland bevinden.

De NEa houdt geen toezicht op de rechtmatigheid van de subsidieverstrekking voor duurzame vaste biomassa op grond van de SDE+-regeling. Op basis van het Besluit houdende aanwijzing toezichthouders Kaderwet EZ-subsidies 20147 kunnen ambtenaren van de NVWA, de Auditdienst Rijk en de coördinator handhaving en inspecteurs van het Expertisecentrum Uitvoering en Handhaving bij de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland toezicht uitoefenen op de naleving van de regels die toezien op de juiste verstrekking van de SDE+-subsidie voor duurzame vaste biomassa.

6. Overgangsregime

Op grond van artikel 20, eerste en tweede lid, van het besluit wordt de redelijke termijn voor het indienen van een aanvraag om erkenning onderscheidenlijk om goedkeuring vastgesteld op zes maanden na inwerkingtreding van het besluit. Indien de conformiteitsbeoordelingsinstantie binnen zes maanden een aanvraag indient, wordt die als tijdelijk erkende conformiteitsbeoordelingsinstantie aangemerkt, totdat onherroepelijk op de aanvraag is beslist. Hetzelfde geldt voor een schemabeheerder die binnen zes maanden na inwerkingtreding van het besluit een aanvraag om goedkeuring van een certificatieschema indient. Het certificatieschema wordt als tijdelijk goedgekeurd certificatieschema aangemerkt totdat op de aanvraag om goedkeuring is beslist. Het is de bedoeling dat het overgangsrecht zo kort mogelijk van toepassing is en dat het systeem van het besluit zo snel mogelijk in werking treedt.

7. Effecten en consultatie

De bedrijfseffecten en nalevingskosten voor het bedrijfsleven, de bestuurslasten en de milieueffecten zijn beschreven in de nota van toelichting bij het besluit onder 8. Effecten van het publiekrechtelijk deel van het systeem. Daarin zijn de effecten van deze regeling meegenomen.

Deze regeling is in ontwerp niet ten behoeve van consultatie gepubliceerd op internet omdat die consultatie niet in betekenende mate zou hebben geleid tot aanpassing van het voorstel. Zoals in de inleiding is opgemerkt zijn deze eisen het resultaat van afspraken van de bij het Energieakkoord betrokken partijen; milieuorganisaties, energiebedrijven en de rijksoverheid. Aanpassing van de eisen zou hebben geleid tot strijd met de gemaakte afspraken en zou daarom onwenselijk zijn.

8. Inwerkingtreding

Inwerkingtreding is voorzien met ingang van 1 januari 2018 of zo snel mogelijk daarna. Van de voorgeschreven invoeringstermijn van twee maanden wordt afgeweken en mogelijk ook van het vaste verandermoment. Hiervoor wordt een beroep gedaan op de uitzonderingsgrond dat hiermee aanmerkelijke ongewenste publieke nadelen worden voorkomen. De overheid heeft belang bij spoedige inwerkingtreding van de duurzaamheidseisen voor vaste biomassa, vanwege het borgen van de duurzaamheid van vaste biomassa die wordt toegepast door energieproducenten.

De Staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat, S. van Veldhoven-van der Meer

De Minister van Economische Zaken en Klimaat, E.D. Wiebes


X Noot
1

Besluit van 1 november 2017, houdende regels inzake de conformiteitsbeoordeling van vaste biomassa voor energietoepassingen door erkende conformiteitsbeoordelingsinstanties (Besluit conformiteitsbeoordeling vaste biomassa voor energietoepassingen) (Stb. 2017, 427).

X Noot
2

Het Energieakkoord voor duurzame groei is door de Minister van Economische Zaken aan de voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal aangeboden bij brief van 6 september 2013 (Kamerstukken II 2013/14, 30 196, nr. 202).

X Noot
3

Richtlijn 2009/28/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 april 2009 ter bevordering van het gebruik van energie uit hernieuwbare bronnen en houdende wijziging en intrekking van Richtlijn 2001/77/EG en Richtlijn 2003/30/EG (PbEU, L 140).

X Noot
4

NTA 8080 Sustainable produced biomassa for bioenergy and bio-based products, NEN.

X Noot
5

Verordening (EU) nr. 995/2010 van het Europees Parlement en de Raad van 20 oktober 2010 tot vaststelling van de verplichtingen van marktdeelnemers die hout en houtproducten op de markt brengen (PbEU, L 295).

X Noot
6

Zie punt 293 e.v. van de Richtsnoeren inzake de toepasselijkheid van artikel 101 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie op horizontale samenwerkingsovereenkomsten (PbEU 14.1.2011, C 11).

Naar boven