Besluit van de Minister van Infrastructuur en Waterstaat, van 16 april 2018, nr. RWS-2018/13729, houdende vaststelling van een beleidsregel voor de instelling van een veiligheidszone voor windparken op zee (Beleidsregel instelling veiligheidszone windparken op zee)

De Minister van Infrastructuur en Waterstaat,

Gelet op artikel 4:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht en artikel 6.10 van de Waterwet;

BESLUIT:

Artikel 1. Toepassingsbereik

Deze beleidsregel is van toepassing op het op grond van artikel 6.10 van de Waterwet instellen van veiligheidszones rondom windparken in de Nederlandse territoriale zee en de Nederlandse exclusieve economische zone.

Artikel 2. Algemeen verbod varen in windpark

  • 1. In een besluit tot het instellen van een veiligheidszone wordt bepaald dat het verboden is zich in de veiligheidszone te bevinden of in de veiligheidszone enig voorwerp te hebben of te doen hebben.

  • 2. In een besluit tot het instellen van een veiligheidszone wordt bepaald dat het verbod, bedoeld in het eerste lid, niet geldt voor het zich met een vaartuig in de veiligheidszone bevinden:

    • a. in verband met de aanleg, de inspectie, het testen, de reparatie, het onderhoud, de verandering, vernieuwing of verwijdering van onderzeese kabels, meetmasten, transformatorstations en andere objecten van de exploitant;

    • b. om diensten te verlenen voor exploitatie van het windpark of vervoer van personen of goederen van en naar het windpark ten behoeve van exploitatie van het windpark;

    • c. in het kader van toezicht op de naleving en de handhaving van wettelijke voorschriften;

    • d. in het kader van onderzoek in opdracht van de rijksoverheid; of

    • e. met toestemming van de exploitant van het windpark.

  • 3. In een besluit tot het instellen van een veiligheidszone wordt bepaald dat het verbod, bedoeld in het eerste lid, niet geldt voor het zich in de veiligheidszone bevinden, dan wel het daarin hebben of doen hebben van een voorwerp, in het kader van:

    • a. activiteiten als bedoeld in het tweede lid, onderdelen a tot met d, of

    • b. activiteiten waarvoor op grond van artikel 6.13 van het Waterbesluit een vergunning is verleend.

Artikel 3. Voorwaarden uitzondering vaarverbod in windpark

  • 1. In een besluit tot het instellen van een veiligheidszone wordt bepaald dat het verbod, bedoeld in artikel 2, eerste lid, niet geldt tussen zonsopkomst en zonsondergang voor het zich in de veiligheidszone bevinden met een vaartuig dat:

    • a. een maximale lengte over alles van vierentwintig meter heeft;

    • b. een Automatic Identification System in werking heeft;

    • c. een marifooninstallatie aan boord heeft, waarbij gecommuniceerd wordt op kanaal 16;

    • d. een afstand van ten minste 50 meter van de windturbines in acht neemt inclusief enig voorwerp vanaf het vaartuig;

    • e. een afstand van 500 meter van een transformatorstation in acht neemt; en

    • f. geen verbinding met de bodem maakt.

  • 2. In een besluit tot het instellen van een veiligheidszone wordt bepaald dat bij de in het eerste lid bedoelde uitzondering geen andere vorm van visserij wordt uitgeoefend dan met een hengel als bedoeld in artikel 1, vijfde lid, van de Visserijwet 1963.

Artikel 4. Het uitvoeren van experimenten passieve visserij

  • 1. In een besluit tot het instellen van een veiligheidszone kan worden bepaald dat onder daaraan te stellen voorwaarden het verbod, bedoeld in artikel 2, eerste lid, niet geldt voor degenen die zich in de veiligheidszone bevinden dan wel voorwerpen hebben of doen hebben ten behoeve van experimenten met passieve visserij als vorm van medegebruik binnen de veiligheidszone.

  • 2. Aan een uitzondering als bedoeld in het eerste lid, worden in ieder geval de in artikel 3, eerste lid, aanhef en onderdelen a tot en met e, bedoelde voorwaarden gesteld.

Artikel 5. Voorkomen gevaarlijk en hinderlijk gedrag

In een besluit tot het instellen van een veiligheidszone wordt bepaald dat de uitzonderingen, bedoeld in artikelen 2, tweede en derde lid, 3 en 4, slechts van toepassing zijn voor zover daarbij gevaarlijk of hinderlijk gedrag voor het scheepvaartverkeer of de exploitatie van windenergie wordt vermeden.

Artikel 6. Intrekken beleidsregels

1. De Beleidsregels intrekken watervergunningen windturbineparken in de exclusieve economische zone (Stcrt. 2013, 21981) worden ingetrokken.

2. De Beleidsregels inzake de toepassing van de Wet beheer rijkswaterstaatswerken op installaties in de exclusieve economische zone (Stcrt. 2009, 19704) worden ingetrokken.

Artikel 7. Inwerkingtreding

Dit besluit treedt in werking met ingang van 1 mei 2018.

Artikel 8. Citeertitel

Dit besluit wordt aangehaald als: Beleidsregel instelling veiligheidszone windparken op zee.

Deze besluit zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

De Minister van Infrastructuur en Waterstaat, namens deze, de directeur-generaal Rijkswaterstaat, M.C.A. Blom

TOELICHTING

I. Algemeen

1. Inleiding

Windenergie op zee is een belangrijke vorm van duurzame energie om te voldoen aan de doelstellingen van de rijksoverheid. Naast ruimte voor windenergie op zee zijn o.a. scheepvaart, recreatie en visserij belangrijke gebruiksvormen op zee. Meervoudig gebruik in windparken op zee wordt sinds 2009 onderzocht. In de Beleidsnota Noordzee 2016–2021 is aangekondigd dat meervoudig gebruik in windparken op zee onder voorwaarden mogelijk is.1 Niet alleen het beleid dat medegebruik reguleert moet aangepast worden om meervoudig gebruik mogelijk te maken, maar ook de bestaande besluiten houdende instelling van een veiligheidszone rondom een windpark op zee.

2. Gevolgen aanpassen beleid

In artikel 60, vierde lid, van het op 10 december 1982 te Montego-Bay tot stand gekomen Verdrag van de Verenigde Naties inzake het recht van de zee is bepaald dat binnen de veiligheidszone passende maatregelen genomen kunnen worden ter verzekering van de veiligheid van zowel de scheepvaart als van de installatie.2 Deze veiligheidszone is maximaal 500 meter vanaf de buitenste rand van de installatie. De mogelijkheid die het internationale recht biedt om een veiligheidszone op zee rondom een windpark in te stellen, is opgenomen in artikel 6.10, tweede lid, van de Waterwet.

Met een besluit van algemene strekking stelt het bevoegd gezag de geografische afbakening vast van de veiligheidszone en kan zij inhoudelijke randvoorwaarden stellen. In verband met de bescherming van windparken en de scheepvaartveiligheid was in artikel 8 van de Beleidsregels inzake de toepassing van de Wet beheer Rijkswaterstaatswerken op installaties in de exclusieve economische zone het beleid opgenomen dat doorvaart van vaartuigen niet is toegestaan.3 Alleen onderhoudsvaartuigen en vaartuigen in opdracht van de windparkexploitant of van de overheid mochten tot nu toe in de veiligheidszone varen.

Efficiënt en meervoudig ruimtegebruik is al vanaf de Nota Ruimte een belangrijke doelstelling van het beleid voor de Noordzee.4 In de Beleidsnota Noordzee 2009 – 2015 is een heroverweging van het verbod op doorvaart en medegebruik van windparken aangekondigd5, waarna in de Beleidsnota Noordzee 2016–2021 een besluit over het toestaan van doorvaart en medegebruik in windparken is vastgelegd. Volgens deze beleidsnota wordt toegang tot de veiligheidszone mogelijk voor:

  • kleine vaartuigen met een maximum lengte mits search and rescue (SAR) mogelijk is;

  • recreatie en ander activiteiten zonder bodemberoering, alsmede aquacultuur (zoals zeewierkweek) en andere vormen van duurzame energieopwekking.

3. Medegebruik en visserij

Tussen de windturbines lopen elektriciteitskabels die door stroming en/of bodemdynamiek minder diep komen te liggen. Ter bescherming van deze zogenoemde infield elektriciteitskabels zijn bodemberoerende activiteiten niet toegestaan.

Buiten kijf staat dat zogenoemde actieve sleepnetvisserij de bodem beroert en niet is toegestaan in windparken. Naast actieve sleepnetvisserij wordt op zee ook passieve visserij toegepast. Bij deze vistechnieken wordt de bodem wel geraakt maar op grond van gebruikelijk visserijbeleid terminologie niet beroerd. Ook bij aanraking van de bodem is er een kans op beschadiging van infieldkabels. Om te onderzoeken of deze technieken (bijvoorbeeld manden, korven en staand want) in de toekomst veilig en op economische schaal mogelijk zijn in de veiligheidszone, kunnen experimenten worden geïnitieerd door het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit.

Nu ter bescherming van de infieldkabels voorlopig geen enkele vistechniek gebruikt mag worden die de bodem beroert of aanraakt (m.u.v. de hierboven genoemde experimenten) is alleen handlijnvisserij met hengels onder voorwaarden toegestaan.

4. Gevolgen voor bestaande windparken

De volgende besluiten tot het instellen van de veiligheidszone rondom de huidige windparken worden ingetrokken: Offshore Windpark Egmond aan Zee, Prinses Amaliapark en Offshore Windpark Luchterduinen (Q10).6 ,7 ,8 Ze worden vervangen door nieuwe besluiten. Doorvaart en medegebruik wordt mogelijk zodra de gewijzigde besluiten in werking treden. De besluiten voor het instellen van een veiligheidszone rondom de Geminiparken worden niet aangepast. Deze verder uit de kust gelegen windparken blijven vooralsnog gesloten vanwege de relatief hoge toezicht- en handhavingskosten. Bovendien is vanwege de grote afstand tot de kust minder noodzaak om deze parken open te stellen voor doorvaart en medegebruik.

Op basis van monitoring en evaluatie van de vanaf 2018 opengestelde parken kan in 2020 een eventuele aanpassing van de beleidsregels, alsmede van de besluiten tot de instelling van een veiligheidszone van nieuwe én bestaande parken, plaatsvinden.

II. Artikelen

Artikel 2, eerste lid

In een besluit tot instellen van een veiligheidszone wordt bepaald dat er een algemeen verbod geldt voor het zich bevinden in de veiligheidszone en het hebben of het doen hebben van enig voorwerp in de veiligheidszone.

Artikel 2, tweede lid

Er wordt een uitzondering gemaakt op het algemene verbod voor varen in een windpark voor de windparkexploitant, door de windparkexploitant ingeschakelde derden en de rijksoverheid. De exploitant van het windpark moet toegang hebben tot zijn windpark voor het uitvoeren van operationele werkzaamheden aan de windturbines en elektriciteitskabels. De rijksoverheid heeft niet alleen toegang nodig voor het uitvoeren van wettelijke taken zoals toezicht en handhaving maar ook uitvoering van beleidsmatige taken zoals het (laten) verrichten van (wetenschappelijk) onderzoek.

Artikel 2, derde lid

De uitzonderingen, bedoeld in het tweede lid, op het algemene verbod gelden alleen voor vaartuigen. Mensen en voorwerpen buiten het vaartuig vallen onder het algemene verbod. Met het derde lid vallen duikers die onderhoudswerkzaamheden verrichten en voorwerpen voor exploitatie van het windpark alsnog onder de uitzondering op het toegangsverbod. Sportduiken valt niet onder de uitzonderingen en is daarmee niet toegestaan in de veiligheidszone van het windpark.

De Minister van Infrastructuur en Waterstaat kan een watervergunning verlenen voor een installatie in de veiligheidszone. De belangenafwegingen met betrekking tot de risico’s als het gaat om mogelijke hinder en schade aan het windpark vindt dan plaats in het kader van de vergunningverlening. Om te voorkomen dat de vergunninghouder zijn installatie niet kan beheren, wordt ook de toegang ten behoeve van op grond van artikel 6.13 van het Waterbesluit vergunde activiteiten uitgezonderd van het algemeen verbod.

Artikel 3, eerste lid, aanhef

Doorvaart is alleen toegestaan tussen zonsopkomst en zonsondergang. Het verbod om ’s nachts te varen in een windpark, is gebaseerd op enerzijds de beperkte mogelijkheden om ’s nachts reddingsoperaties uit te voeren met helikopters en anderzijds de slechte zichtbaarheid van de binnenste turbinepalen van het windpark. Jaarlijks stelt het Koninklijk Nederlands Meteorologisch Instituut, onderdeel van het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat, een tabel vast, waarin de tijden zijn opgenomen, waarop de zon opkomt en ondergaat. Deze tijden zijn in dezen bepalend.

De uitzonderingop het toegangsverbod heeft alleen betrekking op vaartuigen.

Artikel 3, eerste lid, onderdeel a

Het onder voorwaarden toelaten van andere vaartuigen dan overheids- en onderhoudsschepen binnen windparken op de Noordzee wordt gebaseerd op de Beleidsnota Noordzee 2016-2021 en is verder uitgewerkt in het document Uitwerking besluit doorvaart en medegebruik van windparken op zee (december 2015).9 Hierin is aangegeven dat alleen vaartuigen kleiner dan of gelijk aan 24 meter toegelaten worden. Vaartuigen met een lengte over alles van 24 meter of kleiner vormen bij eventuele aanvaring een turbine veelal geen wezenlijke risicofactor voor de windturbine, en daarmee ook geen kostenverhoging van verzekering en financiering. De maatvoering van 24 meter sluit aan bij de internationale ondergrens waarin is voorzien in het op 5 april 1966 te Londen tot stand gekomen Internationaal Verdrag betreffende de uitwatering van schepen.10 Bovendien betreft het hier de maximummaat voor eurokotters. Deze veel gebruikte kotters mogen niet vissen in windparken maar kunnen onder voorwaarden wel doorvaren in windparken.

Artikel 3, eerste lid, onderdeel d

Het is niet toegestaan zich binnen een straal van 50 meter om iedere windturbine te bevinden. Windturbines worden aangelegd met behulp van verschillende soorten funderingstypen. Afhankelijk van de toegepaste type fundering wordt hierdoor onder water meer of minder ruimte in beslag genomen. Doordat de funderingen boven water niet zichtbaar zijn, kunnen deze een gevaar opleveren voor een vaartuig dat ermee in aanraking komt en bestaat er kans op schade aan zowel het vaartuig als de fundering. Bovendien komt in de directe nabijheid van de fundering de infieldkabel naar boven. Dit is de elektriciteitskabel die de door de windturbine opgewekte energie naar het transformatorstation transporteert. Afhankelijk van de plaats waar de kabel de windturbine binnen gaat en welke techniek hierbij wordt toegepast, is deze elektriciteitskabel kwetsbaar. De aanwezigheid van vaartuigen in de nabijheid levert een gevaar op voor deze kabels.

Het is evenmin toegestaan om met voorwerpen, zoals hengels, haken en dobbers, vanaf het vaartuig binnen een straal van 50 meter rondom de windturbine te komen, omdat dit gebruik, hinder of gevaar kan veroorzaken. Haken van hengels kunnen, ondanks dat ze de bodem niet raken, schade veroorzaken aan de kabels nabij de fundering en de onderhoudswerkzaamheden door duikers in opdracht van de windparkexploitant bemoeilijken.

Artikel 3, eerste lid, onderdeel e

Het is eveneens niet toegestaan zich te bevinden binnen een straal van 500 meter om het transformatorstation dat zich in of in de directe omgeving van het windpark bevindt. Bij het transformatorstation komen alle infieldkabels bij elkaar. Vanuit het transformatorstation loopt voorts de exportkabel, waarmee de door alle turbines tezamen opgewekte elektriciteit naar land wordt getransporteerd. Het is van groot belang de integriteit van het transformatorstation te beschermen, omdat bij schade de levering van elektriciteit aan het hoogspanningsnet gevaar loopt.

Artikel 3 eerste lid, onderdeel f

Het is niet toegestaan verbinding te maken met de bodem binnen de veiligheidszone, zoals het ankeren of het vissen met een bodemberoerend vistuig of vistuig dat de bodem aanraakt. Dit verbod dient ter bescherming van de zich op de zeebodem bevindende infieldkabels. Door deze kabels wordt de door de turbines opgewekte energie naar het transformatorstation (Offshore High Voltage Station) of een platform van TenneT getransporteerd. Als deze kabels worden beschadigd, heeft dit direct invloed op de levering van elektriciteit aan het hoogspanningsnet.

Artikel 3, tweede lid

Met vaartuigen die doorvaren in het windpark onder de voorwaarden genoemd in artikel 3, eerste lid, mag niet gevist worden. Een uitzondering wordt gemaakt voor visserij met een hengel als bedoeld in artikel 1, vijfde lid, van de Visserijwet 1963. Hierbij mag de hengel echter niet binnen een straal van 50 meter van de windturbine komen. De op dat moment niet actief vissende vaartuigen mogen wel doorvaren, onder de voorwaarden genoemd in het eerste lid. In praktijk houdt dit in dat de aanwezige vistuigen, zoals sleepnetten, korven en fuiken, met uitzondering van hengels, zichtbaar aan dek worden geplaatst.

Handlijnvisserij waarbij de lijnen worden verzwaard waardoor de lijnen of haken de bodem raken of op de bodem worden geplaatst, is niet toegestaan, gelet op onderdeel f van het eerste lid.

Artikel 4

Experimenten om te bezien of passieve visserij in de veiligheidszone in de toekomst mogelijk is als vorm van medegebruik, kunnen onder voorwaarden worden toegestaan. Omdat de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit beleidsverantwoordelijk is voor visserij, zal deze onderzoeken welke experimenten met passieve visserij wenselijk zijn en veilig uitgevoerd kunnen worden binnen het windpark. In overleg met de windparkexploitant, Kustwacht en Rijkswaterstaat Zee & Delta worden de randvoorwaarden van een experiment bepaald. De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit legt de voorwaarden schriftelijk vast, waarna de Minister van Infrastructuur en Waterstaat het besluit tot instellen van een veiligheidszone kan wijzigen. Om te borgen dat de uitvoering van dergelijke experimenten veilig gebeurt, zal de Minister van Infrastructuur en Waterstaat in het wijzigingsbesluit aanvullende voorwaarden opnemen inzake (scheepvaart)veiligheid voor uitvoering van een experiment in de veiligheidszone. Eveneens zullen, overeenkomstig artikel 4, tweede lid, voor een experiment de voorwaarden gelden zoals gesteld in artikel 3, eerste lid, aanhef en onderdelen a tot en met e. Op naleving van deze (veiligheids)voorwaarden zal door het bevoegd gezag toezicht gehouden worden en, indien nodig, gehandhaafd worden. Het wijzigingsbesluit staat open voor bezwaar en beroep.

Artikel 5

Gebruikers mogen in het windpark aanwezig zijn onder de voorwaarde dat zij geen onwenselijke handelingen en activiteiten binnen de veiligheidszone verrichten en daardoor hinder of gevaar veroorzaken. Als voorbeeld van gevaarlijk en hinderlijk gedrag kunnen in ieder geval kitesurfen en roekeloos vaargedrag genoemd worden.

Het vissen met een hengel mag geen hinder of gevaar veroorzaken. Het gebruik van lange lijnen kan snel tot hinder leiden. Ook het overboord gooien van gevangen vis of restafval van schoongemaakte vis kan tot hinder leiden doordat deze vogels aantrekken.

Artikel 6

De Beleidsregels inzake de toepassing van de Wet beheer rijkswaterstaatswerken op installaties in de exclusieve economische zone kan hiermee in zijn geheel worden ingetrokken en vervangen door deze beleidsregels. Met de inwerkingtreding van de Waterwet en een nieuw systeem voor het realiseren van windparken (Wet windenergie op zee en aanpassing Waterbesluit) waren de meeste regels niet meer van toepassing. Met het gewijzigd beleid in de Beleidsnota Noordzee 2016–2021 komt ook het verbod op doorvaart en medegebruik te vervallen.

De Beleidsregels intrekken watervergunningen windturbineparken in de exclusieve economische zone kunnen eveneens worden ingetrokken. De vergunningen waarop deze beleidsregels betrekking hadden, zijn met de inwerkingtreding van de Wet windenergie op zee vervallen.

De Minister van Infrastructuur en Waterstaat, namens deze, de directeur-generaal Rijkswaterstaat, M.C.A. Blom


X Noot
1

Kamerstukken II 2015/16, 31 710, nr. 45.

X Noot
2

Trb. 1983, 83.

X Noot
4

Kamerstukken II 2003/04, 29 435, nr. 2.

X Noot
5

Kamerstukken II 2009/10, 31 710, nr. 12.

X Noot
6

Stcrt. 2007, 20.

X Noot
7

Stcrt. 2007, 204.

X Noot
10

Trb. 1966, 275.

Naar boven