Voorpublicatie Besluit houdende technische wijzigingen van enkele algemene maatregelen van bestuur op het terrein van milieu, vervoer en water

De Minister van Infrastructuur en Waterstaat maakt bekend dat eenieder tot 6 februari 2018 zijn of haar zienswijze naar voren kan brengen over onderstaand ontwerp van een algemene maatregel van bestuur. U kunt uw zienswijze schriftelijk indienen. U kunt uw zienswijze sturen naar:

Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat

Hoofddirectie Bestuurlijke en Juridische Zaken

Postbus 20901

2500 EX Den Haag

Besluit houdende technische wijzigingen van enkele algemene maatregelen van bestuur op het terrein van milieu, vervoer en water

Op de voordracht van Onze Minister van Infrastructuur en Waterstaat van, nr. IenM/BSK-2018/..., Hoofddirectie Bestuurlijke en Juridische Zaken;

Gelet op artikel 5:12, tweede lid, van de Arbeidstijdenwet, de artikelen 21, derde lid, en 38, aanhef en onderdeel e, van de Drinkwaterwet, de artikelen 34 en 67 van de Kernenergiewet, artikel 4, eerste lid, onderdeel e, van de Scheepvaartverkeerswet, de artikelen 3.1, eerste lid, 6.6, eerste lid, 6.7, 6.16, eerste lid, van de Waterwet, de artikelen 13, eerste lid, en 73, tweede lid, onderdelen a en b, van de Wegenverkeerswet 1994, de artikelen 14, eerste lid, en 38, eerste lid, van de Wet aansprakelijkheidsverzekering motorrijtuigen, artikel 5.3, vierde lid, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, de artikelen 5.5, eerste en tweede lid, en 5.11, eerste lid, van de Wet luchtvaart, de artikelen 7.2, eerste lid, onderdeel b, 8.40, 8.41 en 8.42 van de Wet milieubeheer, artikel 2, vijfde lid, van de Wet personenvervoer 2000 en de artikelen 7, eerste lid, 8, tweede lid, 8a en 38 van de Wet voorkoming verontreiniging door schepen;

De Afdeling advisering van de Raad van State gehoord (advies van ..., nr. ...);

Gezien het nader rapport van Onze Minister van Infrastructuur en Waterstaat van, nr. IenM/BSK-2018/..., Hoofddirectie Bestuurlijke en Juridische Zaken;

Hebben goedgevonden en verstaan:

ARTIKEL I

Het Arbeidstijdenbesluit vervoer wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 2.7:4 komt te luiden:

Artikel 2.7:4

  • 1. De werkgever kan een jeugdige werknemer als bijrijder arbeid doen verrichten indien wordt voldaan aan de eisen, genoemd in artikel 5, tweede lid, van verordening (EG) nr. 561/2006.

  • 2. Een jeugdige werknemer voldoet aan artikel 5, tweede lid, onderdeel b, van verordening (EG) nr. 561/2006 indien hij een opleiding volgt als bedoeld in artikel 156q, derde lid, van het Reglement rijbewijzen.

  • 3. De werkgever ziet toe op het bezit van de in artikel 156q, derde lid, van het Reglement rijbewijzen bedoelde verklaring en het in dat lid bedoelde bewijs van inschrijving.

B

In artikel 8:1, eerste lid, wordt ‘2.7:4, eerste lid, onderdeel b, en tweede lid’ vervangen door: 2.7:4, eerste en derde lid.

ARTIKEL II

In artikel 8.15, onderdeel e, van het Besluit basisveiligheidsnormen stralingsbescherming wordt ‘Onze Minister’ vervangen door: Onze Minister voor Medische Zorg.

ARTIKEL III

In artikel 3.9 van het Besluit lozen buiten inrichtingen wordt ‘artikel 1, eerste lid, onderdeel a, van de Wet pleziervaartuigen’ vervangen door: artikel 1 van de Wet pleziervaartuigen 2016.

ARTIKEL IV

Het Besluit luchtverkeer 2014 wordt als volgt gewijzigd:

A

In artikel 1 wordt de begripsbepaling van zeilvliegtuig tussen de begripsbepaling van vlieghoogte en de begripsbepaling van zichtweersomstandigheden geplaatst.

B

Na artikel 4 wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 4a. Overige bijzondere vluchten

Bij regeling van Onze Minister kunnen regels worden gesteld ten aanzien van de deelname aan het luchtverkeer van luchtvaartuigen die niet onder het toepassingsgebied van verordening (EU) nr. 923/2012 vallen.

C

Artikel 8 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het opschrift komt te luiden:

Artikel 8. Radio Mandatory Zone, Transponder Mandatory Zone, aerodrome traffic zone, helicopter protection zone of helicopter traffic zone

2. Er worden twee leden toegevoegd, luidende:

  • 3. Bij regeling van Onze Minister kunnen delen van het luchtruim rondom een luchthaven met vastgestelde afmetingen worden aangewezen als aerodrome traffic zones ter bescherming van het luchthavenluchtverkeer.

  • 4. Bij regeling van Onze Minister kunnen delen van het luchtruim rondom boor- of productieplatforms met vastgestelde afmetingen worden aangewezen als helicopter protection zones of helicopter traffic zones ter bescherming van helikopters die manoeuvres uitvoeren.

D

Artikel 10, tweede lid, wordt als volgt gewijzigd:

1. In onderdeel c vervalt de laatste komma.

2. In onderdeel e wordt ‘militaire luchtverkeer’ vervangen voor: militair luchtverkeer.

E

Artikel 19 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het eerste lid wordt als volgt gewijzigd:

a. In onderdeel b vervalt de laatste komma.

b. In onderdeel e wordt ‘aangesloten bebouwing’ vervangen door: aaneengesloten bebouwing.

2. In het derde lid wordt ‘Onze Ministervrijstelling’ vervangen door: Onze Minister vrijstelling.

F

Artikel 21 wordt als volgt gewijzigd:

1. Aan het einde van de aanhef wordt een dubbele punt geplaatst.

2. In onderdeel b wordt voor ‘tijdsverloop’ ingevoegd: het.

G

Artikel 33 komt te luiden:

Artikel 33. Strafbepalingen

Handelen in strijd met het bepaalde bij of krachtens de artikelen 3, tweede lid, 4, 4a, 7, tweede lid, 9, 10, eerste en vijfde lid, 11, eerste en vijfde lid, 12, 13, eerste lid, 14, 15, 16, 17, 18, eerste en derde lid, 19, eerste en vierde lid, 20, 21, 22 en 23, vierde lid, is een strafbaar feit.

ARTIKEL V

In artikel 9, eerste lid, onderdeel b, van het Besluit meldingsformaliteiten en gegevensverwerkingen scheepvaart wordt ‘of de bestrijding van schadelijke gevolgen van een ongeval, bedoeld in de Wet bestrijding ongevallen Noordzee’ vervangen door: of de bestrijding van schadelijke gevolgen van een maritiem ongeval als bedoeld in de Wet bestrijding maritieme ongevallen.

ARTIKEL VI

In kolom 1 van categorie 18.7 van onderdeel D van de bijlage bij het Besluit milieueffectrapportage wordt na ‘De’ ingevoegd: oprichting,.

ARTIKEL VII

In Bijlage IV bij het Besluit omgevingsrecht vervalt categorie 6, onderdeel j.

ARTIKEL VIII

In artikel 3 van het Besluit personenvervoer 2000 wordt ‘artikel 2, derde lid, van de wet’ vervangen door: artikel 2, vijfde lid, van de wet.

ARTIKEL IX

Het Besluit voorkoming verontreiniging door schepen wordt als volgt gewijzigd:

A

Aan artikel 1, eerste lid, wordt onder vervanging van de punt door een puntkomma aan het slot van onderdeel r, een onderdeel toegevoegd, luidende:

  • s. Scheepsrecyclingsverdrag: het op 15 mei 2009 te Hongkong tot stand gekomen Internationaal verdrag voor het veilig en milieuvriendelijk recyclen van schepen (Trb. 2010, 227 en 2017, 29).

B

In artikel 3 wordt ‘het AFS-Verdrag en het Ballastwaterverdrag’ vervangen door: het AFS-verdrag, het Ballastwaterverdrag en het Scheepsrecyclingsverdrag.

C

In artikel 14 wordt ‘de artikelen 12, 13 en 13a’ vervangen door: de artikelen 12, 13, 13a en 15, derde lid,.

D

Aan artikel 15 wordt een lid toegevoegd, luidende:

  • 3. Bij regeling van Onze Minister kan worden bepaald dat voor de afgifte van een certificaat of het plaatsen van aantekeningen hierop, onderscheidenlijk voor de afgifte van een document op grond van een verdrag of een besluit van een volkenrechtelijke organisatie, de inspectie onderscheidenlijk beoordeling op basis van een rechtstreeks in al zijn onderdelen verbindend besluit van één of meer van de instellingen van de Europese Unie alleen of gezamenlijk volstaat, indien:

    • a. die betrekking hebben op de voorkoming van verontreiniging door schepen, en

    • b. daarin gelijkluidende regels worden gesteld ten aanzien van de eisen aan het schip, het onderzoek en het certificaat.

E

In artikel 20, eerste lid, onderdeel a, wordt ‘artikel 15, eerste lid’ vervangen door: artikel 15, eerste of derde lid.

F

In artikel 26 wordt ‘het certificaat’ vervangen door: de certificaten.

ARTIKEL X

Het Besluit van 16 september 1965, houdende vaststelling van het bewijs van verzekering voor de niet-kentekenplichtige motorrijtuigen en enkele regelen met betrekking tot het bewijs van vrijstelling (Stb. 1965, 414) wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 1 wordt als volgt gewijzigd:

1. In onderdeel a vervalt: de.

2. In onderdeel d wordt ‘een invalide’ vervangen door: een gehandicapte.

3. Onderdeel e komt te luiden:

e. verzekeraar: verzekeraar als bedoeld in artikel 2, vijfde lid, van de wet.

B

Artikel 2 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid, onderdeel a, wordt ‘een geldige verzekeringsplaat’ vervangen door ‘een geldig bewijs van verzekering’ en wordt na ‘verzekering’ een komma ingevoegd.

2. In het tweede lid wordt ‘De verzekeringsplaat’ vervangen door: Het bewijs van verzekering.

C

In artikel 3 wordt ‘De verzekeringsplaat’ vervangen door ‘Het bewijs van verzekering’, wordt ‘de plaat’ vervangen door ‘het bewijs’, wordt ‘één verzekeringsplaat’ vervangen door ‘één bewijs van verzekering’ en wordt ‘de verzekeringsplaat’ vervangen door: het bewijs van verzekering.

D

Artikel 4 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid, aanhef, wordt ‘ten tenminste’ vervangen door: ten minste.

2. In het vierde lid wordt ‘Onze Minister van Justitie’ vervangen door: Onze Minister van Justitie en Veiligheid.

3. Het zesde lid, aanhef, komt te luiden:

Het document, bedoeld in het vijfde lid, is slechts geldig, indien:.

E

In artikel 5a, derde lid, eerste en laatste volzin, vervalt de komma na ‘bewijs’.

F

Artikel 5 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het tweede lid, aanhef, wordt ‘tenminste’ vervangen door: ten minste.

2. In het vierde lid wordt ‘Onze Minister van Justitie’ vervangen door: Onze Minister van Justitie en Veiligheid.

3. Het zesde lid, aanhef, komt te luiden:

Het document, bedoeld in het vijfde lid, is slechts geldig, indien:.

4. In het zevende lid wordt ‘een geldige verzekeringsplaat’ vervangen door ‘een geldig bewijs van verzekering’ en wordt na ‘de verzekering’ een komma ingevoegd.

5. In het achtste en negende lid wordt ‘De verzekeringsplaat’ vervangen door: Het bewijs van verzekering.

G

Artikel 8 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste en tweede lid wordt ‘een vrijstellingsplaat’ vervangen door ‘een bewijs van vrijstelling’, wordt ‘deze plaat’ vervangen door ‘dat bewijs’ en wordt ‘de verzekeringsplaten’ vervangen door: de bewijzen van verzekering.

2. In het derde lid wordt ‘De vrijstellingsplaat’ vervangen door ‘Het bewijs van vrijstelling’ en wordt ‘de plaat’ vervangen door: het bewijs.

H

In artikel 9, eerste lid, eerste zin, tweede lid, derde lid, eerste zin, en vierde lid, wordt ‘een verzekeringsplaat’ vervangen door ‘een bewijs van verzekering’, wordt ‘een geldige verzekeringsplaat’ vervangen door ‘een geldig bewijs van verzekering’ en wordt ‘de verzekeringsplaat’ vervangen door: het bewijs van verzekering.

I

In artikel 10, eerste lid, eerste zin, tweede lid, derde lid, eerste zin, en vierde lid, wordt ‘een vrijstellingsplaat’ vervangen door ‘een bewijs van vrijstelling’, wordt ‘een geldige vrijstellingsplaat’ vervangen door ‘een geldig bewijs van vrijstelling’ en wordt ‘de vrijstellingsplaat’ vervangen door: het bewijs van vrijstelling.

J

Na artikel 12 wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 13

Dit besluit wordt aangehaald als: Besluit bewijs van verzekering niet-kentekenplichtige motorrijtuigen.

ARTIKEL XI

Artikel I, onderdeel FFFFFFF, van het Besluit van 18 september 2015 tot wijziging van het Activiteitenbesluit milieubeheer, het Besluit omgevingsrecht en enkele andere besluiten (nieuwe activiteiten) (Stb. 2015, 337) vervalt.

ARTIKEL XII

Artikel 26 van het Besluit voertuigen komt te luiden:

Artikel 26

Na de inwerkingtreding van dit besluit berust de Regeling transitokentekenbewijzen mede op artikel 10 van dit besluit.

ARTIKEL XIII

Het Drinkwaterbesluit wordt als volgt gewijzigd:

A

In het opschrift en het eerste lid van artikel 25 wordt ‘tabel III’ vervangen door: tabel IIIa, IIIb, IIIc of IV.

B

Artikel 53, vierde lid, wordt als volgt gewijzigd:

1. De zinsnede ‘het rampenplan, bedoeld in artikel 5 van de Wet rampen en zware ongevallen’ wordt vervangen door: het crisisplan, bedoeld in artikel 16 van de Wet veiligheidsregio’s.

2. De zinsnede ‘het calamiteitenplan, bedoeld in artikel 69 van de Waterstaatswet 1900’ wordt vervangen door: het calamiteitenplan, bedoeld in artikel 5.29, eerste lid, van de Waterwet.

ARTIKEL XIV

Bijlage 1 bij het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 wordt als volgt gewijzigd:

1. In de omschrijving van verkeersbord F11 wordt ‘passeerstrook (rijstrook om ingehaald te kunnen worden)’ vervangen door: passeerbaan of passeerstrook (rijbaan of -strook om ingehaald te kunnen worden).

2. In de omschrijving van verkeersbord F12 wordt ‘passeerstrook’ vervangen door: passeerbaan of passeerstrook.

ARTIKEL XV

Het Waterbesluit wordt als volgt gewijzigd:

A

In artikel 1.1 wordt in de begripsomschrijving van Protocol ‘(Trb. 2000, 27)’ vervangen door: (Trb. 1998, 34).

B

Artikel 6.8 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het tweede lid komt te luiden:

  • 2. Van de vergunningplicht, bedoeld in artikel 6.3, eerste lid, onderdelen a tot en met c, en tweede en derde lid, van de wet, zijn vrijgesteld handelingen die noodzakelijk zijn voor de veiligheid van mensenlevens of voor de veiligheid van vaartuigen, luchtvaartuigen of op de zeebodem opgerichte werken in geval van overmacht ten gevolge van noodweer of in alle andere gevallen waarin mensenlevens in gevaar zijn of een ernstige bedreiging bestaat voor vaartuigen, luchtvaartuigen of op de zeebodem opgerichte werken, mits:

    • a. het ernaar uitziet dat de handeling de enige oplossing is om de dreiging af te wenden;

    • b. door de handeling naar alle waarschijnlijkheid de minste schade wordt veroorzaakt; en

    • c. de handeling zodanig geschiedt dat de gevaren voor het menselijk leven en voor de in zee voorkomende flora en fauna tot een minimum beperkt blijven.

2. In het derde lid wordt ‘de gevallen, waarin door overmacht het in artikel 6.3, eerste lid, onderdeel a, van de wet omschreven verbod wordt overtreden’ vervangen door: de gevallen, bedoeld in het tweede lid.

3. Er wordt een lid toegevoegd, luidende:

  • 4. Het derde lid, tweede volzin, is van overeenkomstige toepassing op de gebruiker van een op de zeebodem opgericht werk.

C

Artikel 6.9 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het eerste lid vervalt onder vernummering van het tweede en derde lid tot eerste en tweede lid.

2. In het eerste lid (nieuw) wordt ‘afvalstoffen, verontreinigende of schadelijke stoffen’ vervangen door: stoffen.

3. In het tweede lid (nieuw) vervalt: in overeenstemming met Onze Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer.

D

In bijlage III, onderdeel 1, wordt na ‘– Roggebotsluis’ een onderdeel ingevoegd, luidende:

  • Reevedam en Reevesluiscomplex;.

ARTIKEL XVI

  • 1. Dit besluit treedt in werking met ingang van 1 juli 2018, met uitzondering van artikel XV, onderdeel B.

  • 2. Indien het bij koninklijke boodschap van 14 juni 2017 ingediende voorstel van wet tot wijziging van de Waterwet en van de Wet maritiem beheer BES in verband met de uitvoering van de wijziging van het Protocol van 1996 bij het Verdrag inzake de voorkoming van verontreiniging van de zee ten gevolge van het storten van afval en andere stoffen van 1972 (mariene geo-engineering) (Kamerstukken 34 743) tot wet is of wordt verheven en artikel I van die wet in werking treedt, treedt artikel XV, onderdeel B, van dit besluit op hetzelfde tijdstip in werking.

  • 3. Artikel V van dit besluit werkt terug tot en met 1 januari 2016.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.

De Minister van Infrastructuur en Waterstaat, C. van Nieuwenhuizen Wijbenga

NOTA VAN TOELICHTING

Algemeen deel

Inleiding

Dit verzamelbesluit omvat een aantal wijzigingen in een aantal algemene maatregelen van bestuur. De volgende besluiten zijn met het onderhavige besluit gewijzigd:

  • het Arbeidstijdenbesluit vervoer,

  • het Besluit basisveiligheidsnormen stralingsbescherming,

  • het Besluit lozen buiten inrichtingen,

  • het Besluit luchtverkeer 2014,

  • het Besluit meldingsformaliteiten en gegevensverwerkingen scheepvaart,

  • het Besluit milieueffectrapportage,

  • het Besluit omgevingsrecht,

  • het Besluit personenvervoer 2000,

  • het Besluit voorkoming verontreiniging door schepen,

  • het Besluit van 16 september 1965, houdende vaststelling van het bewijs van verzekering voor de niet-kentekenplichtige motorrijtuigen en enkele regelen met betrekking tot het bewijs van vrijstelling (Stb. 1965, 414),

  • het Besluit van 18 september 2015 tot wijziging van het activiteitenbesluit milieubeheer, het Besluit omgevingsrecht en enkele andere besluiten (Stb. 2015, 337),

  • het Besluit voertuigen,

  • het Drinkwaterbesluit,

  • het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990,

  • het Waterbesluit.

Het betreft uitsluitend technische en redactionele aanpassingen. Deze wijzigingen dienen ter verduidelijking en nadere invulling van eerder gemaakte beleidskeuzes en het herstellen van omissies.

Financiële gevolgen en uitvoering

De onderhavige wijzigingen hebben geen noemenswaardige consequenties voor de rechten en plichten van bedrijven of burgers en ook niet voor de administratieve en bestuurlijke lasten.

Advies en consultatie

Conform de in artikel 1, zevende lid, van de Drinkwaterwet, artikel 76, eerste lid, van de Kernenergiewet, artikel 2b van de Wegenverkeerswet 1994, artikel 7.4 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht en artikel 21.6, vierde lid, van de Wet milieubeheer voorgeschreven procedure, is het ontwerp van dit besluit overgelegd aan de beide Kamers der Staten-Generaal. In overeenstemming met de genoemde artikelen uit de Kernenergiewet en de Wet milieubeheer is het ontwerpbesluit daarnaast in de Staatscourant (Stcrt. ..., ...) bekendgemaakt. Daarmee is eenieder de gelegenheid geboden om opmerkingen over het ontwerp ter kennis van de minister te brengen. Internetconsultatie heeft daarom niet afzonderlijk plaatsgevonden, in lijn met het kabinetsstandpunt inzake internetconsultatie.1 Bovendien heeft dit besluit geen noemenswaardige consequenties, zoals hiervoor is opgemerkt.

Artikelsgewijs deel

ARTIKEL I

Met dit artikel wordt de reeds lang bestaande mogelijkheid om vanaf 16 jaar als bijrijder ervaring op te doen als chauffeur goederenvervoer, gecontinueerd. De voorwaarden waaronder een 16- of 17-jarige bijrijder ervaring kan opdoen, worden genoemd in artikel 5, tweede lid, van verordening (EG) nr. 561/20062, waarnaar in het eerste lid wordt verwezen. In het verlengde hiervan dient te worden gewaarborgd dat de bijrijder de arbeid verricht met het oog op de opleiding tot chauffeur goederenvervoer. Daarbij is aansluiting gezocht bij de regeling in het Reglement rijbewijzen.

ARTIKEL II

In artikel 8.15, onderdeel e, van het Besluit basisveiligheidsnormen stralingsbescherming (Stb 2017, 404) is abusievelijk de delegatiegrondslag voor het stellen van eisen met betrekking tot medische apparatuur gelegd bij ‘Onze Minister’, dat wil zeggen de Minister van Infrastructuur en Waterstaat. Dit moet zijn: Onze Minister voor Medische Zorg. De betreffende eisen waren reeds opgenomen in de artikelen 68 en 69 van het Besluit stralingsbescherming en worden bij ministeriële regeling gesteld ter implementatie van artikel 60, tweede lid, van Richtlijn 2013/59/EURATOM.3

ARTIKEL III

De Wet pleziervaartuigen is per 18 januari 2016 ingetrokken en vervangen door de Wet pleziervaartuigen 2016. Met deze wijziging is de verwijzing in het Besluit lozen buiten inrichtingen geactualiseerd.

ARTIKEL IV

Onderdelen A, D, E en F

In de artikelen 1, 10, 19 en 21 van het Besluit luchtverkeer 2014 worden enkel aanpassingen gedaan van redactionele aard.

Onderdeel B

Artikel 4 van het Besluit luchtverkeer 2014 bevat de grondslag om regels te stellen ten aanzien van de deelname aan het luchtverkeer van luchtvaartuigen die naar hun aard niet kunnen voldoen aan de bepalingen van verordening (EU) nr. 923/20124 (hierna: SERA-verordening). Ten tijde van de vaststelling van het Besluit luchtverkeer 2014 was de reikwijdte van de SERA-verordening al het algemene luchtverkeer. Met de Uitvoeringsverordening (EU) 2016/11855 is het toepassingsgebied van de SERA-verordening ingeperkt waardoor de SERA-verordening niet meer van toepassing is op modelluchtvaartuigen. Voor modelluchtvaartuigen blijft gelden dat zij naar hun aard niet kunnen voldoen aan de SERA-verordening. Desondanks wordt ter verduidelijking voor het stellen van regels ten aanzien van vluchten met luchtvaartuigen die niet onder het toepassingsgebied van de SERA-verordening vallen en mogelijk in de toekomst niet meer onder het toepassingsbereik van de SERA-verordening zullen vallen, met artikel 4a een aparte grondslag gecreëerd.

Onderdeel C

Aerodrome traffic zones (ATZ), helicopter protection zones (HPZ) en helicopter traffic zones (HTZ) waren voor de komst van de SERA-verordening aangewezen als bijzondere luchtverkeersgebieden waar speciale regels golden. Deze gebieden zijn ook na de inwerkingtreding van de SERA-verordening en het Besluit luchtverkeer 2014 blijven bestaan, maar hebben de status van ‘awareness areas’ gekregen. Er gelden geen afwijkende regels binnen deze gebieden en de toegang tot deze gebieden is niet verboden. Echter, luchtverkeer dat geen reden heeft om zich binnen deze gebieden te bevinden wordt ten zeerste aangeraden de gebieden te mijden. Dit zal in de luchtvaartgids worden opgenomen en is in overeenstemming met de wijze waarop de Internationale Burgerluchtvaartorganisatie met deze gebieden omgaat. Aangezien op een gezagvoerder te allen tijde de plicht rust om zorg te dragen voor een veilige vluchtuitvoering, hebben het instellen van een awareness area en het advies om deze gebieden te mijden een semidwingend karakter.

Doordat er geen afwijkende regels gelden in de gebieden en de toegang tot de gebieden niet verboden is, kunnen deze gebieden onverminderd de SERA-verordening worden ingesteld. Abusievelijk is echter verzuimd een duidelijke grondslag te creëren voor het instellen van deze awareness areas en zijn de gebieden onterecht omgehangen onder artikel 5, eerste lid, onderdeel a, van het Besluit luchtverkeer 2014. In artikel 8 wordt nu een duidelijkere grondslag gecreëerd voor het instellen van de verschillende awareness areas.

Onderdeel G

Naast enkele aanpassingen van redactionele aard, wordt het nieuwe artikel 4a aan de strafbepalingen toegevoegd. Tevens is het abusievelijk opgenomen artikel 18, tweede lid, aangepast naar artikel 18, derde lid. De verbodsbepaling ten aanzien van het in strijd handelen met de voorschriften aan een vrijstelling of ontheffing zoals bedoeld in het tweede lid van artikel 18 is immers opgenomen in het derde lid.

ARTIKEL V

Met ingang van 1 januari 2016 is de Wet bestrijding ongevallen Noordzee ingetrokken en vervangen door de Wet bestrijding maritieme ongevallen. Verzuimd is bij de introductie van de Wet bestrijding maritieme ongevallen de tekst van het Besluit meldingsformaliteiten en gegevensverwerkingen scheepvaart daaraan aan te passen. Met de onderhavige wijziging is daarin voorzien. Ook wordt voorzien in terugwerkende kracht tot en met het tijdstip waarop de Wet bestrijding ongevallen Noordzee is vervangen door de Wet bestrijding maritieme ongevallen.

ARTIKEL VI

In categorie 18.4 van onderdeel C van de bijlage bij het Besluit milieueffectrapportage (hierna: Besluit mer), is in kolom 1 de oprichting, wijziging of uitbreiding van een installatie bestemd voor de verbranding of de chemische behandeling van niet-gevaarlijke afvalstoffen, in gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op een capaciteit van meer dan 100 ton per dag, aangewezen als mer-plichtige activiteit. Kolom 1 van categorie 18.7 van onderdeel D van de bijlage bij het Besluit mer omvatte wel de wijziging en uitbreiding, maar niet de oprichting van een installatie bestemd voor de verbranding of de chemische behandeling van niet-gevaarlijke afvalstoffen. Hieruit leek te kunnen worden afgeleid dat de oprichting van een dergelijke installatie in gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op een capaciteit van 100 ton per dag of minder, niet mer-beoordelingsplichtig was. Dat was niet juist, omdat die situatie viel onder (verzamel)categorie 18.1 van onderdeel D van de bijlage bij het Besluit mer. Het is echter duidelijker en consistent met de opbouw van het Besluit mer om de oprichting van deze installaties toe te voegen aan categorie 18.7 van onderdeel D van de bijlage bij het Besluit mer. Deze wijziging voorziet daarin.

ARTIKEL VII

De activiteit in bijlage IV, categorie 6, onderdeel j, bij het Besluit omgevingsrecht is per abuis opgenomen in categorie 6 van bijlage IV bij het Besluit omgevingsrecht. Het Rijk, het IPO en de VNG hebben in 2009 afspraken gemaakt (de package deal) over de modernisering van het stelsel van vergunningverlening, toezicht en handhaving (VTH). Dit heeft geleid tot het basistakenpakket; het minimale pakket aan taken dat het bevoegd gezag (GS en B&W) verplicht moet laten uitvoeren door de omgevingsdiensten. De package deal is verder toegelicht en uitgewerkt in de nadere kabinetsreactie van 19 juni 2009 en nadien gemaakte bestuurlijke afspraken (Kamerstukken II 2008/09, 29 383, nr. 130). Met ingang van 1 juli 2017 zijn op grond van artikel 5.3, vierde lid, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht in artikel 7.1 in samenhang met bijlage IV bij het Besluit omgevingsrecht de basistaken aangewezen. De activiteit in bijlage IV, categorie 6, onderdeel j, komt niet voor in package deal en had ook niet moeten zijn aangewezen in bijlage IV, categorie 6, van het Besluit omgevingsrecht. Onderdeel j kan daarom vervallen.

ARTIKEL VIII

In artikel 3 van het Besluit personenvervoer 2000 werd abusievelijk verwezen naar een verkeerd artikellid in de Wet personenvervoer 2000. Met de wijziging in artikel VIII van het onderhavige besluit is dat hersteld.

ARTIKEL IX

Artikel IX van het onderhavige besluit wijzigt het Besluit voorkoming verontreiniging door schepen. De aanleiding van deze wijziging wordt gevormd door het op 15 mei 2009 tot stand gekomen Internationaal verdrag voor het veilig en milieuvriendelijk recyclen van schepen (Trb. 2010, 227 en 2017, 29).6 Dit verdrag stelt eisen aan schepen en verplicht scheepseigenaren te beschikken over een internationaal certificaat betreffende de inventarisatie van gevaarlijke materialen en, alvorens kan worden overgegaan tot recycling van het schip, over een internationaal certificaat inzake de gereedheid voor recycling.7 Het verdrag zal naar verwachting niet eerder dan in 2021 in werking treden.

Ter bespoediging van de inwerkingtreding van dit verdrag heeft de Europese Unie in 2013 de Europese verordening inzake scheepsrecycling8 vastgesteld. In deze verordening worden dezelfde eisen gesteld aan schepen en worden op grond daarvan gelijkluidende certificaten afgegeven. Aan deze verordening is reeds uitvoering gegeven in de artikelen 12c en 16d van de Regeling voorkoming verontreiniging door schepen.9

Dit heeft tot gevolg gehad dat circa 1.700 zeeschepen dienen te voldoen aan (uitvoeringsregelgeving van) zowel de verordening als het verdrag. Om een dubbel regime te voorkomen, wordt met de wijziging van artikel 15 van het Besluit voorkoming verontreiniging door schepen de mogelijkheid gecreëerd om bij ministeriële regeling regels te stellen over de afgifte van een certificaat of document op basis van een verdrag of besluit van een volkenrechtelijke organisaties, of het plaatsen van een aantekening op het certificaat. Voor het toepassen van deze mogelijkheid bestaan twee voorwaarden: er dienen gelijkluidende regels te worden gesteld ten aanzien van het schip, het onderzoek en het certificaat in het verdrag (of besluit van volkenrechtelijke organisatie) en de verordening, en beiden moeten betrekking te hebben op de voorkoming van verontreiniging door schepen.

Daarom zal op het moment dat een schip met goed gevolg wordt geïnspecteerd en een internationaal certificaat betreffende de inventarisatie van gevaarlijke materialen als bedoeld in die verordening verkrijgt, de scheepseigenaar tevens kan verzoeken om het gelijkluidende certificaat op grond van het verdrag. Hetzelfde geldt voor het internationale certificaat betreffende de gereedheid voor recycling. Hiermee wordt een verhoging van de kosten voor reders voorkomen. Ten gevolge van de aanpassing van artikel 15 van het Besluit voorkoming verontreiniging door schepen, zijn ook de artikelen 1, 3, 14, 20 en 26 van het Besluit voorkoming verontreiniging door schepen aangepast, waarmee onder meer wordt bewerkstelligd dat bij ministeriële regeling regels kunnen worden gesteld ten aanzien van het onderzoek en de geldigheidsduur van het certificaat dat is afgegeven op grond van artikel 15, derde lid.

ARTIKEL X

Het Besluit van 16 september 1965, houdende vaststelling van het bewijs van verzekering voor de niet-kentekenplichtige motorrijtuigen en enkele regelen met betrekking tot het bewijs van vrijstelling (Stb. 1965, 414) schrijft het gebruik van een plaat voor om duidelijk te maken dat met betrekking tot een gehandicaptenvoertuig een verzekering overeenkomstig de Wet aansprakelijkheidsverzekering motorrijtuigen van kracht is. De verzekeraars hebben inmiddels een verzekeringsplaat ontwikkeld in de vorm van een sticker. Het gebruik van een sticker levert ten opzichte van de verzekeringsplaat een besparing op in de productie (minder materiaal) en verzending (lager gewicht). De sticker voldoet aan de gestelde eisen van duurzaamheid – hij is een kalenderjaar lang leesbaar – en vormgeving. Er zijn geen inhoudelijke redenen om het gebruik van een sticker in plaats van een plaat af te wijzen. Dit artikel voorziet in wijziging van het genoemde besluit, opdat de verzekeraars een sticker kunnen uitreiken als bewijs van verzekering. Omwille van de eenduidigheid is dezelfde wijziging toegepast voor de vrijstellingsplaat. Naast voorgaande wijziging voorziet dit artikel tevens in redactionele aanpassingen en wordt het besluit voorzien van een citeertitel: het Besluit bewijs van verzekering of vrijstelling voor niet-kentekenplichtige motorrijtuigen.

ARTIKEL XI

Deze wijziging betreft het herstellen van een wetstechnische fout. Ingevolge artikel I, onderdeel FFFFFFF, van het Besluit van 18 september 2015 tot wijziging van het Activiteitenbesluit milieubeheer, het Besluit omgevingsrecht en enkele andere besluiten (nieuwe activiteiten) (Stb. 2015, 337), zouden de artikelen 3.10q en 5.44, vijfde en zesde lid, van het Activiteitenbesluit milieubeheer met ingang van 1 januari 2019 komen te vervallen. De reden hiervoor is dat deze artikelen overgangsbepalingen bevatten, waarvan de werking zou komen te vervallen met ingang van 1 januari 2019 en vanaf die datum dus overbodig zijn. Echter, met het Besluit van 19 augustus 2017 tot wijziging van het Activiteitenbesluit milieubeheer ten behoeve van de implementatie van Richtlijn (EU) 2015/2193 inzake de beperking van de emissies van bepaalde verontreinigende stoffen in de lucht door middelgrote stookinstallaties (Pb EU 2015, L 313) (Stb. 2017, 330), zijn – onder andere – de artikelen 3.10q en 5.44, vijfde en zesde lid, van het Activiteitenbesluit milieubeheer inhoudelijk gewijzigd met ingang van 19 december 2017. Met de wijziging bij het voornoemde Besluit van 19 augustus 2017 werd – abusievelijk – verondersteld dat de artikelen 3.10q en 5.44, vijfde en zesde lid, van het Activiteitenbesluit milieubeheer ook ná 1 januari 2019 nog in werking zouden zijn. Aangezien de wijziging bij het Besluit van 19 augustus 2017 ook ná 1 januari 2019 nog moet blijven voortbestaan, wordt met onderhavig artikel geregeld dat artikel I, onderdeel FFFFFFF, van het Besluit van 18 september 2015 komt te vervallen. Op een later moment, naar verwachting in het kader van de stelstelherziening Omgevingswet, worden de artikelen 3.10q en 5.44, vijfde en zesde lid, van het Activiteitenbesluit milieubeheer, dan alsnog aangepast.

ARTIKEL XII

Met deze wijziging is artikel 26 van het Besluit voertuigen geactualiseerd door de verwijzing naar de Regeling uitzondering keuringsplicht te laten vervallen. De genoemde regeling is inmiddels vervallen.

ARTIKEL XIII

Onderdeel A

Bij het Besluit van 27 augustus 2015, houdende wijziging van het Drinkwaterbesluit ter implementatie van Richtlijn 2013/51/EURATOM van de Raad van 22 oktober 2013 tot vaststelling van voorschriften voor de bescherming van de volksgezondheid tegen radio-actieve stoffen in voor menselijke consumptie bestemd water (PbEU 2013, L 296) (Stb. 2015, 330) is een nieuwe tabel IV in bijlage A bij het Drinkwaterbesluit ingevoegd. Deze tabel bevat parameterwaarden voor radon, tritium en indicatieve dosis voor drinkwater en verving de eerder in tabel IIIa opgenomen vergelijkbare waarden voor radio-actieve stoffen. Abusievelijk is tabel IV bij de wijziging niet genoemd in artikel 25 van het Drinkwaterbesluit, waar deze waarden eerder wel onder de werking van dat artikel vielen. Met de wijziging wordt dit gecorrigeerd. Daarnaast wordt de vereenvoudigde verwijzing naar tabel III vervangen door een verwijzing naar de afzonderlijke tabellen IIIa, IIIb, en IIIc.

Onderdeel B

Artikel 53 van het Drinkwaterbesluit regelt dat de leveringsplannen van drinkwaterbedrijven in overeenstemming moeten zijn met de operationele plannen voor crisisbestrijding. Het gaat onder meer om hoe een drinkwaterbedrijf handelt bij (grote) verstoringen van de drinkwatervoorziening. Met dit onderdeel worden de verwijzingen naar het rampenplan (nu: crisisplan) en het calamiteitenplan geactualiseerd, zonder inhoudelijke gevolgen voor de leveringsplannen.

ARTIKEL XIV

In de omschrijving van borden F11 en F12 (geïntroduceerd door het Besluit van 24 april 2017 tot wijziging van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 (enkele technische aanpassingen), Stb. 2017, nr. 181) was alleen het verplichte gebruik van de passeerstrook opgenomen. De passeerbaan was er abusievelijk niet in opgenomen. Met deze wijziging wordt deze omissie hersteld.

ARTIKEL XV

Onderdelen A en C

Deze onderdelen betreffen redactionele wijzigingen in het Waterbesluit, naar aanleiding van het bij koninklijke boodschap van 14 juni 2017 ingediende voorstel van wet tot wijziging van de Waterwet en van de Wet maritiem beheer BES in verband met de uitvoering van de wijziging van het Protocol van 1996 bij het Verdrag inzake de voorkoming van verontreiniging van de zee ten gevolge van het storten van afval en andere stoffen van 1972 (mariene geo-engineering)10. In dat wetsvoorstel wordt de verwijzing naar het Tractatenblad gebruikt zoals die ook is gewijzigd in het onderhavige besluit (onderdeel A). De verwijzingen naar de Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer konden vervallen, aangezien deze niet meer bestaat. De woorden ‘afvalstoffen, verontreinigde of schadelijke stoffen’ zijn vervangen door enkel het woord ‘stoffen’, in overeenstemming met artikel 6.1 van de Waterwet. Omdat deze wijzigingen onafhankelijk zijn van het eerdergenoemde wetsvoorstel, hoeft inwerkingtreding niet te wachten op totstandkoming van de wet.

Onderdeel B

Artikel 6.8 van het Waterbesluit is eveneens gewijzigd naar aanleiding van het eerdergenoemde wetsvoorstel, maar kan daar niet los van worden gezien. Vandaar dat de inwerkingtreding van dit onderdeel gekoppeld is aan de inwerkingtreding van de wijziging van de Waterwet door het eerdergenoemde wetsvoorstel (zie artikel XVI). De vrijstellingen die genoemd waren in de onderdelen a en b van het tweede lid van artikel 6.8 van het Waterbesluit stonden daar systematisch gezien onjuist. Op basis van het op 7 november 1996 te Londen tot stand gekomen Protocol bij het Verdrag inzake de voorkoming van verontreiniging van de zee ten gevolge van het storten van afval en andere stoffen van 1972 (Trb. 1998, 134) (hierna: het Protocol) is er bij de genoemde gedragingen geen sprake van storten in de zin van het Protocol en is er dus ook verboden handeling, waarvoor de vergunningplicht zou kunnen gelden en waarvoor een vrijstelling zou kunnen worden verleend. De genoemde gedragingen zijn daarom in het wetsvoorstel opgenomen als handelingen waarvoor het verbod en de vergunningplicht niet gelden. In plaats daarvan is in artikel 6.8, tweede lid, van het Waterbesluit de situatie van overmacht uit artikel 8, eerste lid, van het Protocol uitgewerkt. In een dergelijk geval is op basis van het Protocol een uitzondering op het verbod op het storten van afval of andere stoffen in zee. In lijn hiermee is ook de verwijzing naar de gevallen van overmacht in de bepaling over verslagleggingsplicht in het derde lid van artikel 6.8 van het Waterbesluit aangepast. Tot slot is de meldingsplicht van een dergelijk geval ook van toepassing verklaard op de gebruiker van een op de zeebodem opgericht werk, zodat de minister kan voldoen aan de meldingsplicht aan de Internationale Maritieme Organisatie, lijn met artikel 8, eerste lid, laatste zin, van het Protocol.

Onderdeel D

In bijlage III bij het Waterbesluit wordt een onderdeel ingevoegd. Er wordt een nieuwe primaire waterkering toegevoegd aan de lijst van primaire waterkeringen in beheer bij het Rijk: de Reevedam en het Reevesluiscomplex. De Reevedam met daarin het Reevesluiscomplex is aangelegd als onderdeel van de Ruimte voor de Rivier-maatregel IJsseldelta-Zuid. Deze maatregel voorziet in de aanleg van een bypass van de IJssel bij hoogwater. De bypass staat bekend als het Reevediep. Bij hoogwater in de IJssel kan dit water voor een deel via het Reevediep, Drontermeer en Ketelmeer omgeleid worden naar het IJsselmeer. Zo ontstaat meer ruimte voor de rivier en worden risico’s op overstromingen benedenstrooms op de IJssel verkleind. Wanneer de huidige waterkering tussen het Reevediep en het Drontermeer medio 2018 doorgestoken wordt, ontstaat een open verbinding tussen beide oppervlaktewateren. De Reevedam en het Reevesluiscomplex functioneren dan als primaire waterkering. De Reevedam heeft een lengte van circa 830 meter en verbindt de Drontermeerdijk met de nieuwe dijken aan de zuidkant van het Reevediep. Tot circa medio 2022 schermt deze kering bij hoogwaterafvoeren de randmeren af van de invloed van het Reevediep en de IJssel. Het Reevesluiscomplex wordt daartoe uitgevoerd met twee keersluizen. Deze keersluizen worden bij inzet van de hoogwaterafvoergeul gesloten. Onder normale, dagelijkse omstandigheden zijn de keersluizen open. Vanaf medio 2022 nemen de Reevedam en het Reevesluiscomplex tevens de functie van de Roggebotsluis over en beschermen zij het achterliggende gebied tegen water vanuit het Ketelmeer en het IJsselmeer. Het Reevesluiscomplex zal dan aangepast zijn. De twee keersluizen worden omgebouwd tot één spuisluis en één schutsluis.

ARTIKEL XVI

Voor de invoering van dit besluit is grotendeels gebruikgemaakt van het vaste verandermoment van 1 juli 2018. Artikel XV, onderdeel B, treedt in werking op het tijdstip waarop de Wet tot wijziging van de Waterwet en van de Wet maritiem beheer BES in verband met de uitvoering van de wijziging van het Protocol van 1996 bij het Verdrag inzake de voorkoming van verontreiniging van de zee ten gevolge van het storten van afval en andere stoffen van 1972 (mariene geo-engineering) in werking zal treden, aangezien de betreffende wijziging van artikel 6.8 van het Waterbesluit daarmee samenhangt. Artikel V werkt terug tot en met 1 januari 2016. De terugwerkende kracht van artikel V is hiervoor reeds toegelicht. Deze terugwerkende kracht is niet bezwaarlijk.

De Minister van Infrastructuur en Waterstaat, C. van Nieuwenhuizen Wijbenga


X Noot
1

Kamerstukken II 2009/10, 29 279, nr. 114 en Kamerstukken II 2012/13, 29 362, nr. 224.

X Noot
2

Verordening (EG) nr. 561/2006 van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 15 maart 2006 tot harmonisatie van bepaalde voorschriften van sociale aard voor het wegvervoer, tot wijziging van Verordeningen (EEG) nr. 3821/85 en (EG) nr. 2135/98 van de Raad en tot intrekking van Verordening (EEG) nr. 3820/85 van de Raad (PbEU L 102).

X Noot
3

Richtlijn 2013/59/EURATOM van de Raad van 5 december 2013 tot vaststelling van de basisnormen voor de bescherming tegen de gevaren verbonden aan de blootstelling aan ioniserende straling, en houdende intrekking van de Richtlijnen 89/618/Euratom, 90/641/Euratom, 96/29/Euratom, 97/43/Euratom en 2003/122/Euratom (PbEU 2014 L 13).

X Noot
4

Uitvoeringsverordening (EU) nr. 923/2012 van de Commissie van 26 september 2012 tot vaststelling van gemeenschappelijke luchtverkeersregels en operationele bepalingen betreffende luchtvaartnavigatiediensten en -procedures en tot wijziging van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 1035/2011 en Verordeningen (EG) nr. 1265/2007, (EG) nr. 1794/2006, (EG) nr. 730/2006, (EG) nr. 1033/2006 en (EU) nr. 255/2010 (PbEU 2012 L 281).

X Noot
5

Uitvoeringsverordening (EU) 2016/1185 van de Commissie van 20 juli 2016 tot wijziging van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 923/2012 wat betreft de actualisering en voltooiing van de gemeenschappelijke luchtverkeersregels en operationele bepalingen betreffende luchtvaartnavigatiediensten en -procedures (SERA deel C) en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 730/2006 (PbEU 2016, L 196).

X Noot
6

Er wordt in het besluit naar zowel de authentieke Engelse tekst, als de Nederlandse vertaling (in verband met de handhaving) verwezen, omdat deze teksten niet gelijktijdig zijn gepubliceerd.

X Noot
7

In de toelichtende nota bij de goedkeuring van het verdrag (Kst. ...) wordt nader ingegaan op de inhoud van het verdrag.

X Noot
8

Verordening (EU) nr. 1257/2013 van het Europees Parlement en de Raad, van 20 november 2013, inzake scheepsrecycling en tot wijziging van verordening (EG) nr. 1013/ 2006 en van Richtlijn 2009/16/EG (PbEU 2013 L 330).

X Noot
9

De verordening is 10 december 2013 van kracht geworden en wordt van toepassing zes maanden nadat de Europese Commissie heeft bekendgemaakt dat een vereist minimumaantal te recyclen schepen is bereikt, maar niet eerder dan 31 december 2015 en uiterlijk op 31 december 2018.

X Noot
10

Kamerstukken II 2016/17, 34 743, nr. 2.

Naar boven