Voorpublicatie wijziging van het Bouwbesluit 2012, het Besluit omgevingsrecht en het Besluit uitvoering Crisis- en herstelwet in verband met de invoering van een nieuw stelsel van kwaliteitsborging voor het bouwen (Besluit kwaliteitsborging voor het bouwen)

De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties maakt ingevolge artikel 5.2a van de Crisis- en herstelwet bekend dat een ieder gedurende vier weken na de dagtekening van deze Staatscourant schriftelijk zijn zienswijze naar voren kan brengen over de wijziging van het Besluit uitvoering Crisis- en herstelwel in artikel III van onderstaand ontwerp van een algemene maatregel van bestuur.

Adres: Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, Programmadirectie Bouwen en Energie, Postbus 20011, 2500 EA DEN HAAG.

Besluit van [......] houdende wijziging van het Bouwbesluit 2012, het Besluit omgevingsrecht en het Besluit uitvoering Crisis- en herstelwet in verband met de invoering van een nieuw stelsel van kwaliteitsborging voor het bouwen (Besluit kwaliteitsborging voor het bouwen)

Wij Willem-Alexander, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, enz., enz., enz.

Op de voordracht van Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties van xx-xx-xxxx, nr. xxx, Directie Constitutionele Zaken en Wetgeving;

Gelet op de artikelen 7ab, eerste, tweede en vierde lid, 7ac, derde lid, 7ad, eerste lid, 7ah, derde lid, 7ai, tweede lid, 7aj, vierde lid, 7an, tweede lid, 7ak, derde lid, van de Woningwet, artikel 2.10, derde lid, onder b, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht en artikel 2.4 van de Crisis- en herstelwet;

De Afdeling advisering van de Raad van State gehoord (advies van xxxx, nr. xxx);

Gezien het nader rapport van Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties van xx-xx-xxxx, nr. xxx, Directie Constitutionele Zaken en Wetgeving;

HEBBEN GOEDGEVONDEN EN VERSTAAN:

ARTIKEL I

Het Bouwbesluit 2012 wordt als volgt gewijzigd:

A

Na artikel 1.33 wordt een paragraaf toegevoegd, luidende:

§ 1.8 Kwaliteitsborging voor het bouwen

§ 1.8.1 Bouwwerken die onder het stelsel van kwaliteitsborging voor het bouwen vallen
Artikel 1.34 Aanwijzing bouwwerken

Categorieën bouwwerken als bedoeld in artikel 7ab, eerste lid, van de wet zijn bouwwerken:

  • a. die vallen onder gevolgklasse 1 als bedoeld in artikel 1.35;

  • b. ten aanzien waarvan een vergunning voor het bouwen is vereist; en

  • c. die niet vallen onder een categorie bouwwerken als bedoeld in artikel 2.10, derde lid, onder b, van de Wabo.

Artikel 1.35 Gevolgklasse 1
  • 1. Een te bouwen bouwwerk valt onder gevolgklasse 1, indien:

    • a. het bouwwerk geen rijksmonument is als bedoeld in artikel 1.1. van de Erfgoedwet of geen monument of archeologisch monument is waarop artikel 9.1, eerste lid, onder b, van de Erfgoedwet van toepassing is, dan wel geen krachtens een provinciale of gemeentelijke verordening aangewezen monument of archeologisch monument is of een monument of archeologisch monument is waarop, voordat het is aangewezen, een zodanige verordening van overeenkomstige toepassing is;

    • b. het bouwwerk uitsluitend ten dienste staat van een gebruiksfunctie als bedoeld in het tweede lid;

    • c. voor het in gebruik nemen of gebruiken van het bouwwerk geen gebruiksmelding als bedoeld in artikel 1.18, eerste lid, of een vergunning voor brandveilig gebruik is vereist;

    • d. voor het bouwwerk geen toepassing wordt gegeven aan artikel 1.3 in verband met een in hoofdstuk 2 uit het oogpunt van constructieve veiligheid of bouwveiligheid gegeven voorschrift; en

    • e. voor het in werking hebben van de inrichting of het mijnbouwwerk waartoe het bouwwerk behoort geen vergunning is vereist als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder e, van de Wabo.

  • 2. De gebruiksfunctie, bedoeld in het eerste lid, onder b, is:

    • a. een niet in een woongebouw gelegen grondgebonden woonfunctie, niet zijnde een woonfunctie voor zorg of een woonfunctie voor kamergewijze verhuur, en nevenfuncties daarvan;

    • b. een woonfunctie en nevenfuncties daarvan, voor zover het bouwwerk een drijvend bouwwerk betreft;

    • c. een niet in een logiesgebouw gelegen grondgebonden logiesfunctie;

    • d. een industriefunctie en nevenfuncties daarvan, voor zover het bouwwerk uit niet meer dan twee bouwlagen bestaat; of

    • e. een bovengronds gelegen bouwwerk geen gebouw zijnde dat niet hoger is dan 20 meter en dat, voor zover het een bouwwerk ten behoeve van een infrastructurele voorziening betreft, bestemd is voor langzaam verkeer.

  • 3. Het eerste lid is van overeenkomstige toepassing op een geheel of gedeeltelijk te vernieuwen of te veranderen of een te vergroten bouwwerk.

§ 1.8.2 Regels instrumenten voor kwaliteitsborging
Artikel 1.36 Risicobeoordeling
  • 1. Een instrument voor kwaliteitsborging schrijft voor dat de kwaliteitsborger voor aanvang van de bouwwerkzaamheden van een bouwproject een borgingsplan vaststelt dat is gebaseerd op een beoordeling van de bouwtechnische risico’s van de bouwwerkzaamheden en in verband daarmee te treffen beheersmaatregelen.

  • 2. In het borgingsplan wordt de kwaliteitsborging vastgelegd ten aanzien van de beoordeling of het ontwerp van het bouwplan en of de uitvoering van de bouwwerkzaamheden voldoen aan de voorschriften, bedoeld in de hoofdstukken 2 tot en met 6, alsmede de momenten waarop de kwaliteitsborging wordt uitgevoerd. Het borgingsplan beschrijft ten minste:

    • a. de totstandkoming ervan;

    • b. de aard en omvang van de uit te voeren kwaliteitsborging;

    • c. de voor de kwaliteitsborging eindverantwoordelijke personen;

    • d. de wijze waarop de verschillende onderdelen van het bouwplan in samenhang worden beoordeeld;

    • e. de wijze waarop integraal wordt beoordeeld of de bouwwerkzaamheden voldoen aan de voorschriften, bedoeld in de hoofdstukken 2 tot en met 6;

    • f. of en welke onderdelen van het bouwplan nog niet voldoen aan voorschriften als bedoeld in de hoofdstukken 2 tot en met 6 en zouden moeten worden aangepast, voordat met de bouwwerkzaamheden kan worden aangevangen;

    • g. in welke gevallen en op welke momenten het borgingsplan dient te worden geactualiseerd;

    • h. welke normen of kwaliteitsverklaringen als bedoeld in artikel 1, eerste lid, van de Woningwet, dan wel gelijkwaardige oplossingen als bedoeld in artikel 1.3 bij de bouwwerkzaamheden worden toegepast;

    • i. op welke bouwwerkzaamheden de beoordeling ten minste is gericht en ten aanzien van welke bouwwerkzaamheden rekening wordt gehouden met andere kwaliteitsborgingssystemen.

  • 3. Bij ministeriële regeling kunnen nadere regels worden gesteld over het in het eerste lid bepaalde.

Artikel 1.37 Geen toestemming kwaliteitsborger
  • 1. Een instrument voor kwaliteitsborging beschrijft dat de instrumentaanbieder geen toestemming verleent het instrument toe te passen, indien de aanvrager failliet is of in surseance van betaling verkeert.

  • 2. Een instrument voor kwaliteitsborging beschrijft dat een verleende toestemming het instrument toe te passen:

    • a. wordt geschorst indien de kwaliteitsborger in surseance van betaling verkeert;

    • b. wordt ingetrokken indien de kwaliteitsborger failliet wordt verklaard.

  • 3. Een instrument voor kwaliteitsborging beschrijft dat een toestemming om het instrument voor kwaliteitsborging toe te passen niet overdraagbaar is.

Artikel 1.38 Onafhankelijkheid kwaliteitsborger
  • 1. Een instrument voor kwaliteitsborging schrijft voor dat de kwaliteitsborging uitsluitend uitgevoerd wordt door een kwaliteitsborger die niet organisatorisch, financieel of juridisch betrokken is bij het betreffende bouwproject, tenzij deze betrokkenheid uitsluitend voortvloeit uit de overeenkomst tot het uitvoeren van de kwaliteitsborging.

  • 2. Bij ministeriële regeling kunnen nadere regels worden gesteld over het in het eerste lid bepaalde.

Artikel 1.39 Opleiding, kennis en ervaring kwaliteitsborger
  • 1. Een instrument voor kwaliteitsborging schrijft voor dat de personen die de kwaliteitsborging uitvoeren, voldoen aan de in het instrument gestelde eisen aan het benodigde kennis- en opleidingsniveau en de genoten ervaring met betrekking tot:

    • a. het opstellen van risicobeoordelingen op het terrein van de voorschriften, bedoeld in de hoofdstukken 2 tot en met 6;

    • b. de algemene coördinatie ten aanzien van de kwaliteitsborging;

    • c. constructieve veiligheid;

    • d. brandveiligheid;

    • e. bouwfysica;

    • f. installaties, en

    • g. toezicht op de bouw.

  • 2. Het instrument voor kwaliteitsborging schrijft voor dat het kennis- en opleidingsniveau van degene die de kwaliteitsborging uitvoert, actueel gehouden wordt.

  • 3. Bij ministeriële regeling worden nadere regels gesteld over het in het eerste en tweede lid bepaalde.

Artikel 1.40 Administratieve organisatie kwaliteitsborger
  • 1. Een instrument voor kwaliteitsborging schrijft voor op welke wijze een kwaliteitsborger de eisen voor de toepassing ervan in zijn administratieve organisatie opneemt en ziet ten minste op:

    • a. het vastleggen van de gegevens van de rechtspersoon of natuurlijk persoon die eindverantwoordelijk is voor de kwaliteitsborging;

    • b. het vastleggen van de gegevens van de personen die de kwaliteitsborging feitelijk uitvoeren en de wijze waarop gewaarborgd wordt dat zij aan de krachtens artikel 1.39 gestelde kennis-, opleidings- en ervaringseisen voldoen;

    • c. het vastleggen van de wijze waarop informatie over de kwaliteitsborging en de vermelding van de daarvoor verantwoordelijke personen actueel gehouden wordt;

    • d. het bijhouden van een ordentelijke administratie van de gegevens en bescheiden met betrekking tot de kwaliteitsborging;

  • 2. Bij ministeriële regeling kunnen nadere regels worden gesteld over het in het eerste lid bepaalde.

Artikel 1.41 Informatieverstrekking kwaliteitsborger aan instrumentaanbieder
  • 1. Een instrument voor kwaliteitsborging schrijft voor dat de kwaliteitsborger ten minste de volgende gegevens verstrekt aan de instrumentaanbieder:

    • a. bedrijfsnaam en plaats van vestiging en het nummer waaronder de kwaliteitsborger geregistreerd is bij de Kamer van Koophandel;

    • b. gegevens waaruit blijkt dat de kwaliteitsborger voldoet aan de eisen, bedoeld in de artikelen 1.36 tot en met 1.40;

    • c. gegevens met betrekking tot de bouwprojecten waarvoor de kwaliteitsborger het instrument toepast;

    • d. gegevens met betrekking tot de afronding van de kwaliteitsborging.

  • 2. Het instrument voor kwaliteitsborging beschrijft op welke momenten de in het eerste lid bedoelde gegevens dienen te worden verstrekt.

  • 3. Bij ministeriële regeling worden nadere regels gesteld met betrekking tot het bepaalde in het eerste lid.

Artikel 1.42 Informatieverstrekking kwaliteitsborger aan bouwpartijen en bevoegd gezag
  • 1. Een instrument voor kwaliteitsborging schrijft voor dat de kwaliteitsborger zijn opdrachtgever en de andere bij de bouwwerkzaamheden betrokken partijen, alsmede het bevoegd gezag, voor zover van toepassing, informeert over bij de kwaliteitsborging geconstateerde afwijkingen van voorschriften als bedoeld in de hoofdstukken 2 tot en met 6.

  • 2. Een instrument voor kwaliteitsborging schrijft voor dat de kwaliteitsborger na de afronding van de bouwwerkzaamheden aan zijn opdrachtgever een verklaring afgeeft, waarin hij, voor zover van toepassing, verklaart dat:

    • a. hij toestemming heeft van de instrumentaanbieder het instrument toe te passen;

    • b. hij de kwaliteitsborging heeft uitgevoerd overeenkomstig de in het instrument gestelde eisen;

    • c. er naar zijn oordeel een gerechtvaardigd vertrouwen is dat het bouwwerk voldoet aan de voorschriften, bedoeld in de hoofdstukken 2 tot en met 6.

  • 3. Een instrument voor kwaliteitsborging schrijft voor dat een kopie van de verklaring, bedoeld in het tweede lid, wordt verstrekt aan de andere bij de bouwwerkzaamheden betrokken partijen en het bevoegd gezag.

  • 4. Voor de verklaring, bedoeld in het tweede lid, wordt bij ministeriële regeling een formulier vastgesteld.

Artikel 1.43 Maatregelen instrumentaanbieder
  • 1. Een instrument voor kwaliteitsborging beschrijft de werkwijze van de instrumentaanbieder met betrekking tot:

    • a. periodieke onderzoeken naar de toepassing van het instrument overeenkomstig de in het instrument gestelde eisen;

    • b. de wijze waarop geschillen tussen de instrumentaanbieder en de kwaliteitsborger en tussen de kwaliteitsborger en zijn opdrachtgever worden behandeld;

    • c. de behandeling van klachten over de toepassing van het instrument en het oplossen van fouten bij de toepassing ervan.

  • 2. Het instrument voor kwaliteitsborging beschrijft in welke gevallen de kwaliteitsborger een waarschuwing wordt gegeven, de toestemming het instrument toe te passen wordt geschorst of ingetrokken, indien uit de in het eerste lid bedoelde onderzoeken blijkt dat bij de kwaliteitsborging in strijd met de in het instrument gestelde eisen is gehandeld.

  • 3. Bij ministeriële regeling kunnen nadere regels worden gesteld over het in het eerste en tweede lid bepaalde.

§ 1.8.3 Toelatingsprocedure en gegevensverstrekking
Artikel 1.44 Aanvraag toelating
  • 1. Een aanvraag om toelating van een instrument voor kwaliteitsborging tot het stelsel van kwaliteitsborging voor het bouwen kan in afwijking van artikel 2:15, eerste en tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht langs elektronische weg worden ingediend op een bij ministeriële regeling voorgeschreven wijze.

  • 2. Indien een aanvraag niet langs elektronische weg wordt ingediend, wordt gebruik gemaakt van een bij ministeriele regeling vastgesteld formulier. De toelatingsorganisatie stelt op verzoek van de aanvrager het formulier aan hem ter beschikking.

  • 3. Indien een aanvraag langs elektronische weg wordt ingediend, worden de daarbij te verstrekken gegevens en bescheiden eveneens langs elektronische weg verstrekt. De aanvrager kan de gegevens en bescheiden op schriftelijke wijze verstrekken, voor zover de toelatingsorganisatie daarvoor toestemming heeft gegeven.

Artikel 1.45 Indieningsvereisten
  • 1. Onverminderd artikel 4:2, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht verstrekt de aanvrager bij de aanvraag om toelating van een instrument voor kwaliteitsborging tot het stelsel van kwaliteitsborging voor het bouwen de bij ministeriële regeling aangewezen gegevens en bescheiden, voor zover dat naar het oordeel van de toelatingsorganisatie nodig is voor het nemen van de beslissing op de aanvraag.

  • 2. De in het eerste lid bedoelde gegevens en bescheiden hoeven niet te worden verstrekt voor zover de toelatingsorganisatie reeds over die gegevens of bescheiden beschikt.

Artikel 1.46 Beslistermijn
  • 1. De toelatingsorganisatie beslist binnen acht weken na de datum van ontvangst van de aanvraag om toelating van een instrument voor kwaliteitsborging.

  • 2. Met toepassing van artikel 28, eerste lid, laatste zinsnede, van de Dienstenwet is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht niet van toepassing op de beslissing op de aanvraag.

Artikel 1.47 Wijziging toelating

Op aanvraag van de instrumentaanbieder kan de toelating van een instrument voor kwaliteitsborging worden gewijzigd. De artikelen 1.44 tot en met 1.46 zijn van overeenkomstige toepassing op de aanvraag tot wijziging van de toelating.

Artikel 1.48 Registratie instrumentaanbieders

De toelatingsorganisatie neemt binnen twee werkdagen na de datum waarop een beschikking als bedoeld in artikel 7ad, 7ae, 7af of 7ag van de wet is genomen in het register, bedoeld in artikel 7ai, eerste lid, van de wet op:

  • a. de datum van de beschikking tot toelating van het instrument, de bedrijfsnaam en de plaats van vestiging van de instrumentaanbieder, en het nummer waaronder hij geregistreerd is bij de Kamer van Koophandel;

  • b. de datum van de aan de instrumentaanbieder gegeven waarschuwing, de datum en de termijn van de schorsing of intrekking van de toelating van een instrument met vermelding van de reden voor de waarschuwing, schorsing of intrekking.

Artikel 1.49 Registratie kwaliteitsborgers
  • 1. De toelatingsorganisatie neemt binnen twee werkdagen na ontvangst daarvan de gegevens, bedoeld in artikel 7ah, eerste lid, van de wet op in het register.

  • 2. Bij het verstrekken van de gegevens, bedoeld in het eerste lid, aan de toelatingsorganisatie vermeldt de instrumentaanbieder:

    • a. de bedrijfsnaam en de plaats van vestiging van de kwaliteitsborger en het nummer waaronder hij geregistreerd is bij de Kamer van Koophandel;

    • b. voor zover van toepassing:

      • 1°. de reden voor de waarschuwing en de datum waarop de waarschuwing is gegeven;

      • 2°. de reden voor de schorsing, alsmede de datum en de termijn van de schorsing;

      • 3°. de reden voor de intrekking en de datum van de intrekking;

    • c. de gegevens, bedoeld in artikel 1.41, eerste lid, onder c, met betrekking tot de bouwprojecten waarvoor de kwaliteitsborger het instrument toepast.

Artikel 1.50 Vergoeding behandeling aanvraag en register
  • 1. De toelatingsorganisatie stelt jaarlijks tarieven vast, alsmede de wijze van betaling daarvan, voor de vergoeding van de kosten die samenhangen met het behandelen van een aanvraag om toelating van een instrument voor kwaliteitsborging tot het stelsel van kwaliteitsborging voor het bouwen en het bijhouden van de gegevens in het register, bedoeld in artikel 7ai, eerste lid, onder a tot en met c, van de wet.

  • 2. De tarieven worden zodanig vastgesteld dat de verschuldigde kosten de werkelijke kosten niet overstijgen.

§ 1.8.4 Overige bepalingen
Artikel 1.51 Verdeelsleutel en doorberekenen toezichtkosten
  • 1. De instrumentaanbieders dragen gezamenlijk voor een vierde deel bij aan de kosten van de toelatingsorganisatie, bedoeld in artikel 7an, tweede lid, van de wet.

  • 2. De toelatingsorganisatie stelt de individuele bijdrage van een instrumentaanbieder jaarlijks achteraf vast op basis van een vast bedrag per jaar en een bijdrage per bouwproject waarvoor het instrument voor kwaliteitsborging is toegepast.

  • 3. Bij ministeriële regeling wordt een rekenmethodiek vastgesteld voor het bepalen van de individuele bijdrage, bedoeld in het tweede lid.

Artikel 1.52 Ingebruikname bouwwerk
  • 1. Onverminderd de artikelen 1.18 en 1.25, tweede lid, wordt een voornemen tot het in gebruik nemen van een bouwwerk als bedoeld in artikel 1.34 ten minste 10 werkdagen voor het feitelijk in gebruik nemen van het bouwwerk gemeld bij het bevoegd gezag.

  • 2. Een melding langs elektronische weg wordt gedaan met gebruikmaking van het elektronische formulier dat op de datum van de melding beschikbaar is via de landelijke voorziening, bedoeld in artikel 7.6 van de Wabo. Op die melding is artikel 4.3, eerste en tweede lid, van het Besluit omgevingsrecht van overeenkomstige toepassing. Een melding anders dan langs elektronische weg wordt gedaan met gebruikmaking van het formulier, bedoeld in artikel 4.2, eerste lid, van het Besluit omgevingsrecht.

  • 3. Bij de melding worden, voor zover van toepassing, overgelegd:

    • a. de verklaring van de kwaliteitsborger, bedoeld in artikel 1.42, tweede lid;

    • b. gegevens en bescheiden de aanduiding van de gebruiksfuncties, verblijfsgebieden, verblijfsruimten en de afmetingen en de bezetting van alle ruimten, inclusief totaaloppervlakten per gebruiksfunctie;

    • c. gegevens en bescheiden over het gerealiseerde bouwwerk met betrekking tot:

      • 1°. belastingen en belastingcombinaties van deconstructieve delen van het bouwwerk, alsmede van het bouwwerk als geheel;

      • 2°. 2°. de uiterste grenstoestand van de bouwconstructie en onderdelen van de bouwconstructie.

    • d. gegevens en bescheiden over de brandcompartimentering. Deze opgave bevat tevens gegevens betreffende deuren en daglichtopeningen in uitwendige scheidingsconstructies. Voor zover van belang voor het vluchten bij brand, worden tevens de deuren en daglichtopeningen in inwendige scheidingsconstructies opgegeven;

    • e. gegevens en bescheiden over de vluchtroutes en de daarbij behorende mate van bescherming en vluchtrouteaanduiding, alsmede de aard en plaats van brandveiligheidsvoorzieningen en brandveiligheidsinstallaties;

    • f. gegevens en bescheiden over de noodstroomvoorziening en -verlichting;

    • g. een tekening van de inrichting van het bij het bouwwerk behorende terrein met daarop aangegeven de voorzieningen voor de bereikbaarheid en de plaats van bluswatervoorzieningen en opstelplaatsen van brandweervoertuigen;

    • h. gegevens en bescheiden over toegepaste gelijkwaardige oplossingen als bedoeld in artikel 1.3.

  • 4. Het bevoegd gezag kan binnen de in het eerste lid genoemde termijn besluiten dat het bouwwerk niet in gebruik mag worden genomen, indien bij de melding, bedoeld in dat lid, gegevens als bedoeld in het tweede lid ontbreken.

ARTIKEL II

Het Besluit omgevingsrecht wordt als volgt gewijzigd:

A

Het opschrift van paragraaf 5.2.2a komt te luiden:

§ 5.2.2a. Regels met betrekking tot verlening of weigering

B

Na artikel 5.13b wordt in paragraaf 5.2.2a een artikel ingevoegd luidende:

Artikel 5.13c Categorieën bouwwerken waarvoor geen toetsing aan de bouwtechnische voorschriften is vereist

Als categorie bouwwerken als bedoeld in artikel 2.10, derde lid, onder b, van de wet wordt aangewezen, voor zover gebouwd op, aan of bij een bestaand bouwwerk:

  • a. een op de grond staand bijbehorend bouwwerk als bedoeld in artikel 1, eerste lid, van bijlage II bij het besluit, voor zover niet hoger dan 5 meter;

  • b. een dakkapel;

  • c. een dakraam, daklicht, lichtstraat of soortgelijke daglichtvoorziening in een dak;

  • d. een kozijn, kozijninvulling of gevelpaneel;

  • e. een zonwering, rolhek, luik of rolluik aan of in een gebouw;

  • f. een te onderhouden bouwwerk;

  • g. een andere te veranderen bouwwerk, mits geen verandering van de draagconstructie of van de brandcompartimentering of beschermde subbrandcompartimentering;

  • h. tuinmeubilair;

  • i. een collector voor warmteopwekking of een paneel voor elektriciteitsopwekking;

  • j. een sport- of speeltoestel voor uitsluitend particulier gebruik, mits uitsluitend functionerend met behulp van de zwaartekracht of de fysieke kracht van de mens;

  • k. een erf- of perceelafscheiding;

  • l. een vlaggenmast.

ARTIKEL III

Het Besluit uitvoering Crisis- en herstelwet wordt als volgt gewijzigd:

A

De artikelen 6g en 6i vervallen.

B

Artikel 6j, vierde lid, onder a, komt te luiden:

  • a. De architect heeft vanaf de opdrachtverlening tot en met de oplevering van het bouwwerk opdracht voor het ontwerp en ziet erop toe dat een tweede architect, die voldoet aan de in het derde lid gestelde eisen, de bouwactiviteit toetst aan de daarvoor geldende bouwregelgeving, zodat het gerechtvaardigde vertrouwen ontstaat dat het eindresultaat van de bouwactiviteit voldoet aan die regelgeving. De tweede architect is niet organisatorisch, financieel of juridisch betrokken bij het ontwerp of de bouwactiviteit, tenzij deze betrokkenheid uitsluitend voortvloeit uit de overeenkomst tot het uitvoeren van de toetsing.

C

Na artikel 14 wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 14a

  • 1. Op een aanvraag als bedoeld in artikel 6i, ingediend voor het tijdstip van inwerkingtreding van artikel III van het Besluit kwaliteitsborging voor het bouwen, alsmede op enig bezwaar of beroep tegen een beslissing op die aanvraag, blijft artikel 6i van toepassing zoals dit luidde op het tijdstip van de aanvraag.

  • 2. Op een bouwactiviteit als bedoeld in artikel 6j, aangevangen voor het tijdstip van inwerkingtreding van artikel III van het Besluit kwaliteitsborging voor het bouwen, alsmede op enig bezwaar of beroep tegen een beslissing met betrekking tot die activiteit, blijft artikel 6j, van toepassing zoals dit luidde op het tijdstip waarop die activiteit is aangevangen.

ARTIKEL IV INWERKINGTREDING

Dit besluit treedt in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip dat voor de verschillende artikelen of onderdelen daarvan verschillend kan worden vastgesteld.

ARTIKEL V CITEERTITEL

Dit besluit wordt aangehaald als: Besluit kwaliteitsborging voor het bouwen.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.

De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, R. H. A. Plasterk

NOTA VAN TOELICHTING

I. Algemeen

1. Inleiding

Het onderhavige besluit is een uitwerking van de Wet kwaliteitsborging voor het bouwen (hierna: de wet) in het Bouwbesluit 2012, het Besluit omgevingsrecht en het Besluit uitvoering Crisis- en herstelwet. De wet wijzigt de Woningwet, de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: Wabo) en het Burgerlijk Wetboek ter verbetering van de bouwkwaliteit door versterking van de positie van de particuliere en zakelijke bouwconsument en door de introductie van een nieuw stelsel van kwaliteitsborging voor bouwwerken. Net als de wet, brengt dit besluit geen wijzigingen met zich mee van de bouwtechnische voorschriften in het Bouwbesluit 2012, maar stelt het regels over de kwaliteitsborging in het bouwproces om te komen tot een bouwwerk dat voldoet aan die voorschriften. Uitgangspunt is dat het primair aan private partijen is om de wettelijke vereiste bouwkwaliteit en de nadere contractueel vastgelegde afspraken hierover te realiseren. Vanwege de specifieke publieke belangen die spelen bij de kwaliteit van bouwwerken zijn aanvullend wettelijke eisen van kracht. Beoogd wordt een evenwichtig stelsel van private en publieke verantwoordelijkheden tot stand te brengen, zodat de bouwconsument de bouwkwaliteit en de bouwprestaties krijgt waar hij recht op heeft en waar hij voor heeft betaald. Voor de overwegingen die aan de Wet kwaliteitsborging voor het bouwen ten grondslag hebben gelegen, wordt verwezen naar de memorie van toelichting bij het wetsvoorstel (kamerstukken II 2015/16, 34 453, nr. 3).

Het stelsel voor kwaliteitsborging voor het bouwen treedt gefaseerd in werking.

Dit besluit regelt door middel van een wijziging van het Bouwbesluit 2012 onder andere:

  • de aanwijzing van de categorieën bouwwerken en de eerste gevolgklasse, eenvoudige bouwwerken, die onder stelsel komen te vallen en waarmee het stelsel van start gaat;

  • aan welke minimumeisen een instrument voor kwaliteitsborging moet voldoen;

  • de procedure die de toelatingsorganisatie en instrumentaanbieders dienen te volgen bij de aanvraag om toelating van een instrument voor kwaliteitsborging;

  • welke gegevens een instrumentaanbieder overlegt aan de toelatingsorganisatie en welke in een openbaar register worden opgenomen;

  • op welke wijze de kosten van de toelatingsorganisatie worden doorberekend aan een instrumentaanbieder;

  • welke gegevens de vergunninghouder bij de gereedmelding van een bouwwerk overlegt aan het bevoegd gezag.

Verder zijn in dit besluit door middel van een wijziging van het Besluit omgevingsrecht (hierna: het Bor) bepaalde categorieën bouwwerken aangewezen die niet langer worden getoetst aan het Bouwbesluit 2012 en zijn enkele wijzigingen aangebracht in het Besluit Crisis- en herstelwet in verband met de gevolgen van het nieuwe stelsel voor lopende projecten.

2. Aanwijzing categorieën bouwwerken waarop het stelsel van toepassing is

2.1 Inleiding

Uit oogpunt van proportionaliteit worden de regels met betrekking tot de toelating van instrumenten voor kwaliteitsborging mede afhankelijk gesteld van de gevolgklasse. Hoe groter maatschappelijk gezien de gevolgen van het falen van een bouwwerk en van het gebruik ervan, hoe zwaarder de regels voor kwaliteitsborging.

Ook binnen die gevolgklassen is weer een nadere onderverdeling mogelijk. Dit gebeurt aan de hand van het type bouwwerk. Op basis hiervan zijn specifieker gedefinieerde typen bouwwerken te onderscheiden waarvoor meer op maat uitgewerkte instrumenten kunnen worden ontwikkeld en specialisatie door kwaliteitsborgers mogelijk wordt.

In dit besluit zijn de categorieën bouwwerken aangewezen die vallen onder gevolgklasse 1. Later kan het stelsel worden ingevoerd voor hogere gevolgklassen. Hiervoor dient dan het besluit te worden gewijzigd. Niet alleen zullen er dan nieuwe categorieën bouwwerken worden aangewezen, maar ook zal worden bezien in hoeverre de eisen aan de instrumenten voor kwaliteitsborging meer worden aangescherpt, omdat de kans op ongewenste maatschappelijke gevolgen wanneer niet aan de bouwtechnische voorschriften wordt voldaan, toeneemt. Op deze manier kan ervaring worden opgedaan met de uitvoering van het stelsel voor kwaliteitsborging voor het bouwen. De gefaseerde invoering biedt de betrokken partijen in het veld – bedrijven in de bouwsector, consumenten en professionele opdrachtgevers, bevoegd gezag – de gelegenheid om geleidelijk te wennen aan het stelsel voor kwaliteitsborging voor het bouwen. Dit geldt ook voor het Rijk en voor de opgerichte toelatingsorganisatie. Uiterlijk drie jaar na inwerkingtreding van de wet zal het functioneren van gevolgklasse 1 worden geëvalueerd.

De aanwijzing van de categorieën bouwwerken en de uitwerking van de gevolgklassen worden in de volgende paragrafen nader toegelicht.

2.2 Gevolgklasse 1

Gevolgklasse 1 omvat eenvoudige bouwwerken, zoals woningen, waaronder woonboten, recreatiewoningen, eenvoudige bedrijfsgebouwen en kleine infrastructurele werken. Bij deze gevolgklasse zijn de maatschappelijke gevolgen in geval van falen van een bouwwerk beperkt. Tijdens de behandeling van het wetsvoorstel in de Tweede Kamer hebben de Kamerleden De Vries en Ronnes moties ingediend, die verzoeken de rijksmonumenten voorlopig uit te zonderen van het stelsel voor kwaliteitsborging.1 Ter uitvoering van deze moties zijn in dit besluit vooralsnog alle beschermde monumenten buiten het stelsel gehouden. Het is voor een effectieve uitvoering van het erfgoedbeleid door de gemeenten noodzakelijk dat bij de beoordeling van vergunningaanvragen voor het bouwen voor de verschillende categorieën beschermde monumenten (gemeentelijke, provinciale en rijksmonumenten) sprake is van een en dezelfde wijze van toetsing.2 Ook onder het huidige stelsel gelden dezelfde indieningsvereisten bij een aanvraag om een omgevingsvergunning en worden de aanvragen inhoudelijk op dezelfde wijze behandeld door het bevoegd gezag, meestal de gemeenten. Een verschillende aanpak schept ook onduidelijkheid voor de aanvrager. Verder zal een onderscheid leiden tot onnodige administratieve lasten voor gemeenten. Met de Federatie Grote Monumentengemeenten zijn afspraken gemaakt om pilots te starten, waarmee geëxperimenteerd zal worden met het stelsel van kwaliteitsborging. De beschermde monumenten zullen naar verwachting gelijk met gevolgklasse 2 onder het nieuwe stelsel worden gebracht.

Welke gevolgklasse voor een bouwwerk van toepassing is, wordt bepaald op basis van de geplande bouwactiviteit. Is sprake van een combinatie van verschillende gebruiksfuncties in één bouwplan, dan zal de hoogste gevolgklasse bepalend zijn voor de vraag onder welke gevolgklasse het betreffende bouwwerk valt. Zo zal een combinatie van wonen en winkels niet in gevolgklasse 1 kunnen vallen, omdat winkels onder een hogere gevolgklasse vallen.

2.3 Onderverdeling naar type bouwwerk binnen een gevolgklasse

Onder een gevolgklasse valt een grote variëteit aan bouwwerken die zeer verschillend zijn van elkaar. Hierbij valt bijvoorbeeld te denken aan een opbouw op een woning versus de nieuwbouw van een bedrijfshal (gevolgklasse 1), woongebouw van vier woonlagen versus een onderwijsgebouw (gevolgklasse 2) en metrostation versus woongebouw hoger dan 70 meter (gevolgklasse 3).

Het voorgenomen stelsel voor kwaliteitsborging voor het bouwen biedt de mogelijkheid om binnen een gevolgklasse een instrument voor kwaliteitsborging op maat te maken voor een specifiek beschreven type bouwwerk. Dit gaat als volgt in zijn werk.

Een instrumentaanbieder geeft bij zijn aanvraag om toelating van het instrument voor kwaliteitsborging aan voor welke typen bouwwerken zijn instrument toepasbaar is en dus toegelaten moet worden. Op basis van deze omschrijving stelt de toelatingsorganisatie vast of dat instrument voldoet aan de wettelijke eisen en kan worden toegelaten tot het stelsel van kwaliteitsborging voor het bouwen voor dat type bouwwerk.

De indeling in typen bouwwerken wordt dus niet in de regelgeving voorgeschreven. Hierdoor hebben marktpartijen de vrijheid om uit te vinden voor welke typen bouwwerken een specifiek instrument voor kwaliteitsborging efficiënt is. Tegelijk leidt deze vrijheid tot de uitdaging voor een instrumentaanbieder om de typen bouwwerken voldoende nauwkeurig te omschrijven, zodat ondubbelzinnig is vast te stellen voor welke bouwwerken een instrument voor kwaliteitsborging kan worden gebruikt en voor welke bouwwerken niet. Als de typen bouwwerken waarvoor het instrument is ontwikkeld, niet duidelijk zijn omschreven, kan de toelatingsorganisatie de toetsing aan de wettelijke eisen niet goed uitvoeren en zal geen toelating plaats kunnen vinden.

Ter illustratie enkele voorbeelden:

  • voor op- of aanbouwen kan een minder omvattend instrument worden gemaakt: zo is bij in dergelijke gevallen geen energieprestatieberekening nodig; voor standaard bedrijfshallen kan een instrument worden gemaakt dat hierop is toegespitst;

  • voor kleine infrastructurele werken kan een speciaal instrument worden gemaakt: een groot deel van de bouwtechnische voorschriften is niet van toepassing op infrastructuur: gezondheid, energie, ventilatie en hoeft dus niet in het instrument te worden opgenomen.

3. Aanwijzing categorie bouwwerken zonder toets aan bouwtechnische voorschriften op grond van de Wabo

Met dit besluit wordt het Besluit omgevingsrecht gewijzigd. Naast de bouwwerken die zijn terug te vinden in bijlage II bij dat besluit, worden in het besluit zelf nu ter uitwerking van artikel 2.10, derde lid, onder b, van de Wabo een categorie bouwwerken aangewezen, ten aanzien waarvan bij het verlenen van de omgevingsvergunning voor het bouwen niet getoetst wordt aan het Bouwbesluit 2012. De beperkte gevolgen bij falen die samenhangen met deze bouwwerken rechtvaardigen geen preventieve toets aan het Bouwbesluit 2012 door het bevoegd gezag. Overigens wordt hiermee aangesloten bij hetgeen in ons omringende landen gebruikelijk is.

De in artikel 5.13c aangewezen bouwwerken zijn bouwwerken die, mits deze aan bepaalde maatvoerings- of situeringseisen voldoen, reeds vergunningvrij kunnen worden gebouwd op grond van artikel 2 of 3, van bijlage II, bij het Besluit omgevingsrecht. Voor zover deze bouwwerken niet aan die eisen voldoen, is daarvoor een omgevingsvergunning voor het bouwen vereist. Omdat de desbetreffende maatvoerings- en situeringseisen in artikel 2 of 3, van bijlage II, van het Besluit omgevingsrecht uitsluitend een ruimtelijk motief dan wel welstandsmotief hebben, is er, ten opzichte van de nu al vergunningvrije bouwwerken, geen aanleiding om bouwwerken die niet aan die eisen voldoen wel preventief te toetsen aan de bouwtechnische voorschriften. Waar dit noodzakelijk is, zijn in dit artikel enkele beperkende eisen opgenomen. Voorbeelden hiervan zijn de hoogtemaat bij bijbehorende bouwwerken (onderdeel a) en de voorwaarde dat bij andere veranderingen van het bouwwerk geen verandering van de draagconstructie, brandcompartimentering of (beschermde) subbrandcompartimentering gedaan wordt (onderdeel g).

Voorbeelden van bouwwerken die door deze wijziging niet langer door het bevoegd gezag aan de bouwtechnische voorschriften hoeven te worden getoetst zijn een dakkapel, een schuurtje of een aanbouw. Dergelijke bouwwerken zijn aan de achterzijde van bouwwerken al geheel vergunningvrij. In de praktijk kijken gemeenten al niet of nauwelijks naar deze bouwwerken, maar moeten daar nog wel veel gegevens voor worden ingediend. Dat is feitelijk een onnodige last voor burgers en bedrijven. Aan de voorzijde van bouwwerken vallen ze slechts onder de vergunningplicht omdat een toets op ruimtelijke kwaliteit gewenst is, voornamelijk vanwege ruimtelijke ordenings- en welstandsaspecten. De bouwwerken worden dus wel op die aspecten getoetst, en moeten daarnaast uiteraard voldoen aan het Bouwbesluit 2012.

Deze wijziging is in een aantal gemeenten al praktijk op basis van artikel 6g van het Besluit uitvoering Crisis- en herstelwet en staat los van het stelsel voor kwaliteitsborging.3 Met het schrappen van de preventieve toetsing aan het Bouwbesluit 2012 bij deze bouwwerken zijn goede ervaringen opgedaan. Het algemene beeld is dat gemeenten en gebouweigenaren erg tevreden zijn met die mogelijkheid. Inmiddels hebben meer gemeenten gevraagd of dit ingevoerd kan worden. Er is dan ook voor gekozen om deze mogelijkheid algemeen in te voeren.

4. Instrumenten voor kwaliteitsborging

4.1 algemeen

Uitgangspunt van het nieuwe stelsel is dat de markt zelf de verantwoordelijkheid draagt voor de kwaliteitsborging in de bouw. In de wet zijn hiervoor de kaders gesteld. Dit leidt ertoe dat het nieuwe stelsel een combinatie is van private en publieke elementen, zowel voor de regels die worden gesteld als voor het toezicht op die regels. Dit besluit stelt op hoofdlijnen de eisen vast waaraan een instrument voor kwaliteitsborging minimaal moet voldoen opdat een toegelaten instrument leidt tot bouwwerken die voldoen aan de bouwtechnische voorschriften. Het besluit richt zich daarmee niet inhoudelijk op de bouwtechnische voorschriften, maar stelt alleen eisen aan de wijze waarop deze voorschriften in het bouwproces worden geborgd. De eisen aan de instrumenten voor kwaliteitsborging gelden in principe voor alle bouwwerken die onder het stelsel van kwaliteitsborging vallen, ongeacht de gevolgklasse waaronder deze vallen. Bij het vaststellen van de gevolgklassen 2 en 3 zal worden bekeken of er aanleiding is om voor die gevolgklassen aanvullende eisen aan de instrumenten voor kwaliteitsborging te stellen.

In de memorie van toelichting bij het wetsvoorstel is in hoofdstuk 2 ingegaan op de uitgangspunten voor de uitwerking van de regels waaraan instrumenten voor kwaliteitsborging in het beoogde stelsel dienen te voldoen, opdat een gerechtvaardigd vertrouwen ontstaat dat een bouwwerk wordt gebouwd in overeenstemming met de bouwtechnische voorschriften. Daarbij is tevens ingegaan op de vraag hoe dit stelsel zich verhoudt tot het kabinetsstandpunt over het gebruik van certificatie en accreditatie.4 Om diversiteit en innovatie in instrumenten mogelijk te maken en daarmee een proportioneel en betaalbaar stelsel te creëren, is ervoor gekozen om dit kabinetsstandpunt niet volledig te volgen, maar wel aan te sluiten bij de daarbij gehanteerde uitgangspunten. Zoals in de memorie van toelichting is uiteengezet, is gekozen voor een systematiek waarbij marktpartijen, instrumentaanbieders, instrumenten voor kwaliteitsborging ontwikkelen en/of aanbieden die aansluiten bij hun gewenste werkwijze in het kader van de kwaliteitsborging in de praktijk, afgestemd op het soort project dat zij uitvoeren. Daarbij staan voorop de eigen verantwoordelijkheid van marktpartijen en de deskundigheid en professionaliteit van de bouwsector zelf om de kwaliteitseisen af te stemmen op de verschillende bouwwerken en situaties en om elkaar hierop zo nodig aan te spreken. In de Woningwet en verder uitgewerkt in dit besluit, zijn de randvoorwaarden opgenomen waaraan een instrument voor kwaliteitsborging en de toepassing daarvan door de kwaliteitsborger moeten voldoen. Die randvoorwaarden zien ook op de kwaliteitseisen waaraan een kwaliteitsborger dient te voldoen en de wijze waarop een instrumentaanbieder toeziet op het voldoen aan de gestelde eisen door een kwaliteitsborger.

Een instrument voor kwaliteitsborging dat voldoet aan de gestelde eisen kan op aanvraag van een instrumentaanbieder door de toelatingsorganisatie worden toegelaten tot het stelsel. De toelatingsorganisatie toetst of een instrument dat door een instrumentaanbieder ter toelating wordt voorgelegd, voldoet aan de gestelde minimumeisen. Een instrument voor kwaliteitsborging dat niet voldoet aan de gestelde eisen wordt niet toegelaten. Dit sluit niet uit dat een instrumentaanbieder aanvullende eisen in het instrument kan opnemen waaraan een kwaliteitsborger zich dient te houden. Hierbij kan worden gedacht aan toetsing hoe de (privaatrechtelijke) afspraken tussen de aannemer en de opdrachtgever worden geborgd. De kwaliteitsborger zal dan ook op deze eisen toezien. Aan een instrument voor kwaliteitsborging worden geen vormvereisten gesteld. Hierdoor kunnen bijvoorbeeld beoordelingsrichtlijnen, erkennings- of certificeringregelingen als instrument voor kwaliteitsborging worden toegelaten tot het stelsel van kwaliteitsborging voor het bouwen.

Indien een instrument een certificatie betreft, zou het om de verplichte toelatingsvariant uit het kabinetsstandpunt gaan. In afwijking van het kabinetsstandpunt is er niet voor gekozen een individuele kwaliteitsborger op basis van accreditatie door de minister aan te wijzen. De verantwoordelijkheid voor de beoordeling of de kwaliteitsborger voldoet aan de gestelde eisen, ligt daarmee bij de instrumentaanbieder. In dat kader zal een instrumentaanbieder, indien hij kiest voor certificatie, de beoordeling baseren op accreditatie van de kwaliteitsborger volgens de daarvoor geldende normen over bijvoorbeeld de deskundigheid en onafhankelijkheid en de krachtens dit besluit in het instrument voor kwaliteitsborging gestelde (aanvullende) eisen.

Vanwege het maatschappelijk belang van een goede bouwkwaliteit dient het stelsel voldoende prikkels te bevatten om ervoor te zorgen dat daadwerkelijk volgens de gestelde eisen wordt gebouwd en moet het voor de toelatingsorganisatie en het bevoegd gezag mogelijk zijn om in het kader van het toezicht op de naleving van de bouwtechnische voorschriften op te treden, indien daartoe aanleiding is. In de Woningwet is geregeld dat de toelatingsorganisatie toezicht houdt op de manier waarop een instrumentaanbieder zijn verantwoordelijkheid voor de goede werking van het instrument voor kwaliteitsborging borgt.5 Daarbij kan de toelatingsorganisatie naast een papieren controle ook steekproeven uitvoeren op de bouwplaats om te controleren of instrumenten in de praktijk leiden tot bouwwerken die voldoen aan de bouwtechnische voorschriften. De toelatingsorganisatie beschikt daarbij over een sanctie-instrumentarium. Zij kan zo nodig een waarschuwing aan een instrumentaanbieder geven of de toelating schorsen of intrekken. Daarnaast kan het bevoegd gezag in het kader van de verlening van de omgevingsvergunning voor het bouwen na intrekking van de toelating handhavend optreden en zo nodig besluiten de bouw stil te leggen, omdat niet langer wordt voldaan aan de voorwaarden voor de verlening van de vergunning. Zie hierover hoofdstuk 5 van de memorie van toelichting bij het wetsvoorstel. De toelatingsorganisatie en het bevoegd gezag zullen over voldoende informatie moeten beschikken om deze taken uit te voeren. In dit besluit is daarom ook voorzien in een aantal informatieverplichtingen voor de instrumentaanbieder en de kwaliteitsborger, zoals de tussentijdse meldingen van geconstateerde afwijkingen tijdens de bouw door de kwaliteitsborger. Voor de goede orde wordt hierbij opgemerkt dat een kwaliteitsborger daarmee niet optreedt in het verlengde van de toezichthoudende of handhavingstaak van het bevoegd gezag. Gezien zijn rol bij het realiseren van bouwwerken die dienen te voldoen aan de bouwtechnische voorschriften en de informatie waarover hij in dat kader beschikt, is het echter van belang dat hij het bevoegd gezag informeert over gebreken die in het kader van de handhavingstaak van het bevoegd relevant kunnen zijn, op het moment dat hij ook bij de bouw betrokken partijen daarover informeert.

Een instrumentaanbieder ziet ook zelf toe op de toepassing van zijn instrument voor kwaliteitsborging en treft de nodige maatregelen, indien blijkt dat de kwaliteitsborger zich niet houdt aan de gestelde voorwaarden voor de toepassing van dat instrument. De toelatingsorganisatie heeft dus zelf geen eigen bevoegdheid op te treden jegens een kwaliteitsborger. Mocht de toelatingsorganisatie constateren dat een instrumentaanbieder onvoldoende actie onderneemt, dan kan zij de instrumentaanbieder hierop aanspreken en zo nodig een waarschuwing afgeven, de toelating van het instrument schorsen of intrekken.

In paragraaf 4.2 wordt nader ingegaan op de eisen waaraan een instrument voor kwaliteitsborging moet voldoen om te kunnen worden toegelaten tot het stelsel van kwaliteitsborging en welk minimumniveau van kwaliteitsborging daarmee in het stelsel is aangebracht.

4.2 Eisen aan instrumenten

Op grond van artikel 7ac, derde lid, van de Woningwet dienen de eisen aan een instrument voor kwaliteitsborging bij algemene maatregel van bestuur nader uitgewerkt te worden. Hieronder is aangegeven op welke wijze dit in dit besluit is gedaan.

Risicobeoordeling en borgingsplan

Basis voor de kwaliteitsborging is een risicobeoordeling die vastgelegd is in een borgingsplan, waarin is beschreven welke werkzaamheden op welke momenten moeten worden uitgevoerd en welke bouwwerkzaamheden in ieder geval worden gecontroleerd. Deze inspectiepunten en controlemomenten in het borgingsplan worden gebaseerd op de risico’s die met het ontwerp, het bouwplan en de uitvoering samenhangen, zoals het type bouwwerk, de gekozen bouwwijze, de lokale omstandigheden of de belendingen. Ook aan de beheermaatregelen die in de uitvoering worden getroffen, wordt in het borgingsplan aandacht besteed, zoals de kwaliteitscontroles door de uitvoerende partijen op hun eigen werk. Een essentieel onderdeel van de inspectiepunten is het beoordelen van het ontwerp alvorens met de uitvoering kan worden gestart. De kwaliteitsborger dient aan te geven welke punten uit die beoordeling van het ontwerp naar voren komen die voor de start van de bouw zouden moeten worden aangepast. Het is vervolgens aan de aannemer deze punten op te lossen. Waar nodig zal het borgingsplan periodiek moeten worden geactualiseerd op basis van wijzigingen in het ontwerp of de uitvoering. Het gaat hierbij ten minste om het niet voldoen aan de bouwtechnische voorschriften in de hoofdstukken 2 tot en met 6 van het Bouwbesluit 2012.

De risicobeoordeling zal bij de aanvraag om de omgevingsvergunning dienen te worden overgelegd.6 Dit is op basis van artikel 2.8, eerste lid, van de Wabo en artikel 4.4 van het Besluit omgevingsrecht in de Regeling omgevingsrecht voorgeschreven.

Integrale beoordeling

Belangrijke uitgangspunten van het stelsel voor kwaliteitsborging zijn dat toepassing van een instrument voor kwaliteitsborging leidt tot een integrale beoordeling van de kwaliteit van een bouwwerk en dat de verschillende onderdelen van het bouwwerk in samenhang worden beoordeeld. Een instrument voor kwaliteitsborging kan dus niet worden toegelaten als er maar een deel van de conformiteit aan de bouwvoorschriften van een bouwwerk mee kan worden getoetst. In dit besluit is in artikel 1.37, tweede lid, onder d, en e, expliciet geregeld dat het instrument voor kwaliteitsborging moet beschrijven hoe de kwaliteitsborger deze integraliteit en samenhang borgt. Het besluit laat wel vrij op welke manier een instrumentaanbieder dit uitwerkt. Dit geeft vrijheid aan instrumentaanbieders om hiervoor methoden en technieken te ontwikkelen. Deze vrijheid is tegelijk een uitdaging voor de toelatingsorganisatie om nieuwe methoden en technieken toe te laten zonder dat de kwaliteit van het stelsel en daarmee de kwaliteit van de bouwwerken hieronder lijdt.

Kwaliteitscontrole aannemer en gebruik van kwaliteitsverklaringen, gecertificeerde materialen, producten of bouwmethoden

Het stelsel bevat verder prikkels om de kwaliteitsborging zo efficiënt mogelijk uit te voeren.

Ten eerste kan een kwaliteitsborger gebruik maken van bijvoorbeeld kwaliteitsverklaringen of gecertificeerde materialen, producten of bouwmethoden waarnaar in het Bouwbesluit 2012 wordt verwezen. Een kwaliteitsborger hoeft deze materialen, producten of bouwmethoden dan niet nog een keer te controleren op kwaliteit maar kan vertrouwen op het certificaat of de kwaliteitsverklaring. Het is wel belangrijk dat een kwaliteitsborger controleert dat het gecertificeerde of erkende materiaal, product of bouwmethode op een goede manier in het bouwwerk is toegepast. Het is dus niet zo dat een bouwwerk met alleen certificaten of erkende kwaliteitsverklaringen kan worden gebouwd zonder kwaliteitsborging door een kwaliteitsborger zelf. Hiermee is invulling gegeven aan de motie De Vries en Van der Linde over het bevorderen van een systeem van ‘erkende kwaliteitsverklaringen en erkende technische toepassingen.7

Daarnaast hoeft een kwaliteitsborger niet alle kwaliteitsaspecten zelf op de bouwplaats te controleren. Dat zou kwaliteitsborging erg duur maken en bovendien kunnen leiden tot onnodig dubbel werk. Een kwaliteitsborger kan bij de intensiteit van zijn controles rekening houden met het feit dat een aannemer volgens goede eigen kwaliteitscontroles aantoonbaar bouwt conform eisen en overeengekomen afspraken. De aannemer is immers continu zelf op de bouwplaats aanwezig om de kwaliteit te controleren en het resultaat ervan vast te leggen. Het kan ook zo zijn dat een aannemer deze ‘eigen’ kwaliteitscontroles door een extern bureau laat uit voeren. In het kader van proportionaliteit en het stimuleren van efficiency en eigen verantwoordelijkheid van aannemers, is het daarom wenselijk en komt het nu reeds voor dat een aannemer zelf kwaliteitscontroles uitvoert. Als een kwaliteitsborger in zijn risicobeoordeling vaststelt dat de kwaliteitscontrole van een aannemer op onderdelen voldoende is, dan kan worden volstaan met het overleggen van bewijsstukken van de kwaliteitscontrole door de aannemer aan de kwaliteitsborger. De kwaliteitsborger kan bij de beoordeling van eigen kwaliteitscontroles ook gebruik maken van prestaties van een aannemer in het verleden. Het kwaliteitssysteem van een aannemer zal nooit de controle van een kwaliteitsborger geheel vervangen en uiteindelijk is het de kwaliteitsborger die verantwoordelijk blijft voor zijn eindoordeel en de verklaring dat het bouwwerk al dan niet naar zijn oordeel voldoet aan de bouwtechnische voorschriften.

Daarmee is het stelsel in combinatie met de verruiming van de aansprakelijkheid van de aannemer een prikkel voor aannemers om zelf verantwoordelijkheid te nemen voor hun eigen kwaliteitscontroles. Dit wordt wel begrensd; enerzijds stelt de wet en anderzijds stellen instrumentaanbieders minimumeisen aan de controles die een kwaliteitsborger zelf moet uitvoeren en dus niet over kan laten aan een aannemer. Bij ministeriële regeling is bepaald welke onderdelen van een bouwwerk in ieder geval door een kwaliteitsborger dienen te worden gecontroleerd. Het gaat om kritische onderdelen als de fundering, constructies, luchtdichtheid en ventilatie, en energiezuinigheid. Op deze manier wordt geborgd dat het streven naar beperking van de kosten niet leidt tot ondermaatse kwaliteitsborging. Als een instrumentaanbieder de goede werking van het toegelaten instrument voor kwaliteitsborging onvoldoende controleert, kan de toelatingsorganisatie sancties treffen. Daarbij gaat het stelsel ervan uit dat een kwaliteitsborger verantwoordelijk is voor zijn eindverklaring of een bouwwerk voldoet aan de bouwtechnische voorschriften. Door dit stelsel van eisen en controles wordt voorkomen dat een kwaliteitsborger teveel kwaliteitscontrole overlaat aan een aannemer. Hiermee wordt evenwicht beoogd tussen de kwaliteit van de kwaliteitsborging enerzijds en een prikkel voor efficiency anderzijds.

Onafhankelijkheid

Een kwaliteitsborger moet onafhankelijk zijn van de bouwwerkzaamheden waarvoor hij de kwaliteitsborging uitvoert. In het besluit is geregeld dat het instrument voor kwaliteitsborging moet voorschrijven dat hij geen enkel belang bij de uitvoering van de werkzaamheden mag hebben. Dit betekent dat de kwaliteitsborging niet mag worden uitgevoerd door een partij die betrokken is bij ontwerp, advisering, productie, levering, installatie, bouw of inkoop van (onderdelen van) het bouwproject waarop de kwaliteitsborging betrekking heeft. Een architect, adviseur, bouwer of een projectontwikkelaar kan geen kwaliteitsborger zijn in een project waar hij zelf direct of indirect ook bij het bouwproces is betrokken. Zoals hiervoor uiteengezet, kan een kwaliteitsborger bij bepaalde onderdelen van het bouwwerk rekening houden met de bedrijfsinterne kwaliteitscontroles van de aannemer. De kwaliteitsborger heeft dan minder werk, maar hij blijft zelf verantwoordelijk voor zijn eindoordeel dat het bouwwerk al dan niet voldoet aan de bouwtechnische voorschriften.

Opleiding

Een voor een kwaliteitsborger werkzame persoon die de kwaliteitsborging uitvoert, moet voldoende kennis en ervaring hebben om een bouwplan en de uitvoering daarvan te kunnen beoordelen op het voldoen aan bouwtechnische voorschriften. Ook moet hij een goede risicobeoordeling kunnen geven van bouwtechnische oplossingen en bouwmethoden. Daarom stelt dit besluit eisen aan de opleiding en ervaring van een kwaliteitsborger. De opleidingseisen worden gerelateerd aan de inhoud van de bouwtechnische voorschriften.8 Een instrumentaanbieder legt dit in het instrument voor kwaliteitsborging vast als onderdeel van de eisen waaraan een kwaliteitsborger dient te voldoen, opdat een instrumentaanbieder zijn toestemming kan geven om het instrument voor kwaliteitsborging te gebruiken. De eisen ten aanzien van de opleiding en ervaring dienen ten minste betrekking hebben op de volgende deelgebieden: ervaring met het opstellen van risicobeoordelingen, algemene coördinatie ten aanzien van de kwaliteitsborging, constructieve veiligheid, brandveiligheid, bouwfysica9, installaties en toezicht op de bouw. De kwaliteitsborger hoeft niet zelf aan alle opleidingseisen en benodigde ervaring te voldoen. Het gaat erom dat de personen die de feitelijke werkzaamheden verrichten voor een kwaliteitsborger, aan die eisen voldoen. Een kwaliteitsborger kan hiervoor personen inhuren. Wel zal een kwaliteitsborger inzichtelijk moeten maken in zijn administratie dat de betreffende personen voldoen aan de gestelde eisen. Zie hierover ook de toelichting bij artikel 1.40. Ook blijft hij eindverantwoordelijk en kan hij aangesproken worden voor de fouten van deze personen. Bij gevolgklasse 1 zal het zo zijn dat een kwaliteitsborger meestal zelf kan voldoen aan de eisen die gelden voor de meerdere deelgebieden. Een instrumentaanbieder kan de eisen aan de opleiding en ervaring in het instrument voor kwaliteitsborging vertalen naar concrete eisen door specifieke opleidingen en trainingen te benoemen.

Bij ministeriële regeling zijn voor de genoemde deelgebieden nadere eisen gesteld aan de opleiding en ervaring van bij de kwaliteitsborger werkzame personen. Dit geldt ook voor de wijze waarop het kennisniveau van kwaliteitsborger actueel wordt gehouden. Vooralsnog betreffen dit eisen voor gevolgklasse 1. Deze eisen zijn gebaseerd op de Kwaliteitscriteria 2.1 die in het kader van de Wet VTH zijn opgesteld. De eisen komen hiermee overeen met de eisen die op grond van de Modelverordening VTH10 – opgesteld door IPO en de VNG – worden gesteld aan het gemeentelijke bouw- en woningtoezicht bij de uitvoering van zijn taken. Bij inwerkingtreding van het stelsel voor hogere gevolgklassen zullen zo nodig extra eisen voor die hogere gevolgklassen worden gesteld.

Ook hier gaat het om minimumeisen. Het staat een instrumentaanbieder vrij om hogere eisen te stellen of om eisen te formuleren voor aanvullende specifieke deelgebieden. In het kader van de proportionaliteit worden aan instrumenten voor kwaliteitsborging die gericht zijn op specifieke bouwwerken, geen eisen gesteld die niet relevant zijn voor die bouwwerken. Bijvoorbeeld bij een instrument voor kwaliteitsborging gericht op fiets- en voetgangersbruggen zal logischerwijs geen kennis inzake de bouwfysica nodig zijn.

Administratieve organisatie

Kwaliteitsborging wordt uitgevoerd door een rechtspersoon of natuurlijk persoon. Daar waar een rechtspersoon toestemming heeft om met een instrument te werken is dit niet alleen gekoppeld aan de rechtspersoon zelf maar ook aan de met name genoemde natuurlijke personen die binnen die rechtspersoon gerechtigd zijn om met het instrument te werken. Instrumentaanbieders dienen ervoor te zorgen dat de gegevens van deze personen te allen tijde actueel zijn. Hij dient ook aan te geven hoe deze informatie actueel wordt gehouden en wie hiermee is belast. Hiermee wordt geborgd dat de werkzaamheden voor de kwaliteitsborging in het bouwwerk alleen worden uitgevoerd door personen die toestemming hebben gekregen en op die kwalificaties zijn beoordeeld. Indien de kwaliteitsborger andere personen wil inzetten op de specifieke taken binnen het instrument dan zal de kwaliteitsborger die personen moeten melden aan de instrumentaanbieder. De instrumentaanbieder zal hierbij steeds bekijken of nog voldaan wordt aan de gestelde eisen. Als blijkt dat hieraan niet langer wordt voldaan zal de instrumentaanbieder maatregelen moeten treffen en zo nodig zijn toestemming intrekken.

Gegevens en bescheiden

Het instrument voor kwaliteitsborging beschrijft welke gegevens de kwaliteitsborger beschikbaar stelt aan de instrumentaanbieder en de toelatingsorganisatie. Het gaat om de bedrijfsgegevens en het nummer waaronder de kwaliteitsborger bij de Kamer van Koophandel geregistreerd is. Tevens legt de kwaliteitsborger gegevens over van de personen die in het kader van de kwaliteitsborging werkzaamheden voor de kwaliteitsborger uitvoeren: naam, werkzaamheden binnen het instrument die hij gerechtigd is uit te voeren en relevante opleiding en ervaring.

Informatieverstrekking en verklaring kwaliteitsborger

De kwaliteitsborger legt in zijn verklaring vast dat hij toestemming heeft het instrument toe te passen, dat hij de kwaliteitsborging heeft uitgevoerd in overeenstemming met de in het toegelaten instrument voorgeschreven werkwijze, en dat het bouwwerk na afronding van de bouwwerkzaamheden naar zijn oordeel voldoet aan de bouwtechnische voorschriften. Tevens geeft hij aan in welke gevolgklasse het gerede bouwwerk valt, welk type bouwwerk het betreft, dat hij heeft gewerkt met een instrument dat is toegelaten voor de gevolgklasse en het type bouwwerk en dat hij toestemming heeft om met dit instrument te werken. De vergunninghouder overlegt deze verklaring tegelijk met de gereedmelding aan het bevoegd gezag. Als naar het oordeel van de kwaliteitsborger niet wordt voldaan aan de bouwtechnische voorschriften, zal hij geen verklaring afgeven. Zonder verklaring kan het bouwwerk niet gereed worden gemeld en kan het bevoegd gezag handhavend optreden tegen de ingebruikname van het bouwwerk. Naast het eindoordeel van de kwaliteitsborging, neergelegd in een verklaring die de vergunninghouder vervolgens aan het bevoegd gezag dient te verstrekken om het bouwwerk in gebruik te kunnen nemen, is het van belang dat de bij de bouw betrokken partijen goed geïnformeerd blijven over de bevindingen van de kwaliteitsborging tijdens de uitvoering van de bouwwerkzaamheden. Zij kunnen hierdoor tijdig de nodige maatregelen treffen. In het instrument voor kwaliteitsborging dient dit ook als eis te worden opgenomen.

Het is verder nodig dat het bevoegd gezag in het kader van het toezicht op de naleving van het Bouwbesluit 2012 beschikt over voldoende informatie. Daarom dient de kwaliteitsborger niet alleen zijn opdrachtgever en de andere bij de bouw betrokken partijen, maar ook het bevoegd gezag te informeren. Dit geldt ook voor de verklaring die de kwaliteitsborger afgeeft na afronding van de bouwwerkzaamheden. Hiermee is invulling gegeven aan de toezegging door de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties tijdens de plenaire behandeling van het wetsvoorstel in de Tweede Kamer.11

Maatregelen instrumentaanbieder

Bij het maken en beheren van een instrument voor kwaliteitsborging bepaalt een instrumentaanbieder hoe geschillen beslecht worden. Hij kan hiertoe een geschillencommissie aanwijzen.12 Partijen kunnen bij geschillen ten aanzien van het instrument nakoming van de overeengekomen afspraken vorderen. Het gaat hier om geschillen tussen de instrumentaanbieder en de kwaliteitsborger maar ook om geschillen tussen de kwaliteitsborger en de opdrachtgever.

Een instrumentaanbieder bepaalt wie zijn instrument voor kwaliteitsborging mag toepassen en houdt toezicht op de juiste toepassing daarvan. De instrumentaanbieder beschikt hiervoor over gegevens van de personen die voor de kwaliteitsborger werken. Dit is geregeld via het instrument voor kwaliteitsborging, dat aan de kwaliteitsborger oplegt in zijn bedrijfsvoering bij te houden wie voor de toepassing van het instrument verantwoordelijk is, op welke wijze de kwaliteitsborger informatie over de uitvoering actueel houdt, wie hiervoor verantwoordelijk is en welke personen verantwoordelijk zijn voor de overige werkzaamheden. Als blijkt dat kwaliteitsborger of de personen die namens de kwaliteitsborger werken, het instrument niet of niet goed toepassen, treedt de instrumentaanbieder op (artikel 7ac, tweede lid, van de Woningwet). Naast het controleren van de administratie van de kwaliteitsborger, dient een instrumentaanbieder ook op te letten dat de toepassing van zijn instrument voor kwaliteitsborging leidt tot bouwwerken die bij de afronding van de bouwwerkzaamheden voldoen aan de bouwtechnische voorschriften. Dit geldt ook voor bijvoorbeeld de onafhankelijkheid van een kwaliteitsborger ten opzichte van een bouwer. Een instrumentaanbieder grijpt in als de onafhankelijkheid van een borger in het geding komt. De instrumentaanbieder kan de kwaliteitsborger waarschuwen en schorsen of in het uiterste geval de toestemming intrekken om gebruik te maken van het instrument. In geval van surséance van betaling of faillissement van de kwaliteitsborger is de instrumentaanbieder verplicht de toestemming op te schorten om een instrument te mogen gebruiken, respectievelijk de toestemming in te trekken om een instrument te mogen gebruiken. Ook deze eis is opgenomen in het instrument. De instrumentaanbieder meldt de toelatingsorganisatie voor de registratie in het register wie zijn instrument mag toepassen, of een kwaliteitsborger is gewaarschuwd, geschorst, of dat de toestemming het instrument te gebruiken is ingetrokken. Bij de registratie van een schorsing wordt ook de duur van de schorsing vermeld. De vergunninghouder heeft om het bouwwerk gereed te kunnen melden wel een kwaliteitsborger nodig en het is de vraag of hij de duur van de schorsing kan afwachten. Hij kan in het openbaar register een andere kwaliteitsborger zoeken, maar het is ook denkbaar dat de instrumentaanbieder een andere kwaliteitsborger, die toestemming heeft zijn instrument te gebruiken, aan de vergunninghouder voorstelt.

Toestemming instrumentaanbieder aan kwaliteitsborger

In een instrument voor kwaliteitsborging moet beschreven worden dat de kwaliteitsborger geen toestemming krijgt het instrument voor kwaliteitsborging te gebruiken als hij bij de aanvraag in faillissement of surséance van betaling verkeert. Een verkregen toestemming om een instrument te gebruiken wordt opgeschort in geval van surséance van betaling en ingetrokken in geval van faillissement. Verder kan de kwaliteitsborger de toestemming om het instrument voor kwaliteitsborging te gebruiken niet aan iemand anders overdragen.

5. Aanvraagprocedure toelating instrument voor de toelating

5.1 Algemeen

De toelatingsprocedure voor de instrumenten voor kwaliteitsborging dient te worden beschouwd als een vergunningstelsel in de zin van artikel 1 van de Dienstenwet. Hoofdstuk 5 van de Dienstenwet stelt regels ten aanzien van onder meer behandeltermijnen en ontvangstbevestigingen wat betreft vergunningen die onder de reikwijdte van de Dienstenrichtlijn vallen. Daarbij wordt op verschillende aspecten afgeweken van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).

5.2 Indiening aanvraag

Het indienen van een aanvraag om toelating van een instrument voor kwaliteitsborging gebeurt bij de toelatingsorganisatie op een bij ministeriële regeling vastgesteld formulier of via elektronische weg. In het laatste geval worden in principe ook de benodigde gegevens en bescheiden langs elektronische weg gestuurd, tenzij de toelatingsorganisatie heeft aangegeven dat dat op schriftelijke wijze mag. Deze procedure geldt ook voor aanvragen tot wijziging van een verleende toelating.

De aanvraag bevat in ieder geval de gegevens die op grond van de Awb vereist zijn: naam en adres van de aanvrager, dagtekening en de aanduiding van de beschikking die wordt gevraagd (artikel 4:2 Awb). Daarnaast zal in de ministeriële regeling op grond van dit besluit worden geregeld dat gegevens en bescheiden worden gevraagd ten aanzien van de gevolgklasse en eventueel het type bouwwerk waarop de aanvraag betrekking heeft. Gegevens waarover de toelatingsorganisatie al beschikt, hoeven niet opnieuw te worden geleverd.

5.3 Procedure

Na ontvangst van de aanvraag om toelating van een instrument voor kwaliteitsborging tot het stelsel of een aanvraag tot wijziging van de toelating stuurt de toelatingsorganisatie zo snel mogelijk de verplichte ontvangstbevestiging (artikel 29 Dienstenwet). In de ontvangstbevestiging wordt de termijn vermeld waarbinnen de beschikking wordt gegeven en welke beschikbare rechtsmiddelen kunnen worden ingezet om tegen de beschikking op te komen.

Indien de verstrekte gegevens en bescheiden onvoldoende zijn voor de beoordeling van de aanvraag, kan de toelatingsorganisatie beslissen de aanvraag niet te behandelen. De toelatingsorganisatie kan ook besluiten de aanvraag niet in behandeling te nemen, indien de instrumentaanbieder de voor de behandeling van de aanvraag verschuldigde vergoeding niet betaalt. Voordat de toelatingsorganisatie hiertoe overgaat, stelt zij de aanvrager in de gelegenheid de aanvraag binnen een door haar gestelde termijn aan te vullen (artikel 4:5, eerste lid, Awb). In deze periode wordt de beschikkingstermijn opgeschort (artikel 4:15 Awb). Het besluit om de aanvraag niet te behandelen wordt aan de aanvrager bekendgemaakt binnen vier weken nadat de aanvraag is aangevuld, of nadat de daarvoor gestelde termijn ongebruikt is verstreken (4:5, vierde lid, Awb).

De toelatingsorganisatie wijst een verzoek om toelating af, indien het betreffende instrument niet voldoet aan de gestelde eisen.

De toelatingsorganisatie beslist uiterlijk binnen acht weken op een aanvraag om toelating van een instrument. Indien het de toelatingsorganisatie niet lukt binnen deze termijn te beslissen vanwege de ingewikkeldheid van het onderwerp, deelt zij dit aan de aanvrager mee en noemt zij een zo kort mogelijke termijn waarbinnen de beschikking tegemoet kan worden gezien (artikel 31 Dienstenwet in samenhang met artikel 4:14, eerste lid, Awb). De beslistermijn kan slechts eenmaal worden verlengd.

De beschikking om de toelating van een instrument wordt door de toelatingsorganisatie bekend gemaakt door toezending aan de aanvrager door middel van publicatie in het register. Het gaat om publicatie in het register van de volgende gegevens: de datum van toelating, de gevolgklasse en indien van toepassing het type bouwwerk waarvoor het instrument voor kwaliteitsborging is toegelaten, een uniek volgnummer en de gegevens van degene die het instrument aanbiedt (zie verder hoofdstuk 6).

Rechtsgevolgen overschrijding wettelijk termijn

Er ontstaat geen toelating van het instrument van rechtswege als de beslistermijn van acht weken wordt overschreden. Op grond van artikel 28 van de Dienstenwet is de zogenoemde lex silencio positivo, zoals neergelegd in paragraaf 4.1.3.3. van de Awb, van toepassing op een aanvraag om toelating, tenzij hiervan bij wettelijk voorschrift wordt afgeweken. In dat geval leidt overschrijding van de beslistermijn door een bestuursorgaan tot een positieve beschikking op de aanvraag en wordt niet beoordeeld of een instrument geschikt en voldoende betrouwbaar is om een bouwwerk te realiseren dat voldoet aan de bouwtechnische voorschriften. Het is daarom – zoals ook is aangegeven in de memorie van toelichting bij het wetsvoorstel – noodzakelijk hiervan af te wijken. In dit besluit is daarom afgeweken van artikel 28 van de Dienstenwet.

Als de toelatingsorganisatie de beslistermijn of de verlengde termijn overschrijdt en door de aanvrager schriftelijk in gebreke is gesteld, dient zij de aanvrager een dwangsom te betalen voor elke dag dat zij in gebreke is (4:17 Awb). Dit geldt voor ten hoogste tweeënveertig dagen met ingang van de dag waarop twee weken zijn verstreken na de dag waarop de termijn voor het geven van de beschikking is verstreken.

Tevens staat op het overschrijden van de termijn beroep op de bestuursrechter open zodra de toelatingsorganisatie in gebreke is een besluit op de aanvraag om toelating te nemen en twee weken zijn verstreken na de dag waarop de aanvrager de toelatingsorganisatie schriftelijk heeft meegedeeld dat zij in gebreke is.

Schorsen of intrekken

Het intrekken van een toegelaten instrument voor kwaliteitsborging kan op verzoek van de aanbieder om welke reden dan ook. Daarnaast kan ook de toelatingsorganisatie besluiten de toelating te schorsen of in te trekken. Dit laatste kan alleen op grond van de in wet gegeven gronden (zie artikel 7ae, tweede lid, van de wet), namelijk indien het toegelaten instrument niet meer voldoet aan de gestelde regels, de instrumentaanbieder handelt in strijd met een of meer andere uit de toelating voortvloeiende verplichtingen, de instrumentaanbieder van het instrument voor kwaliteitsborging failliet is verklaard, en de verstrekte gegevens voor de toelating onjuist of onvolledig blijken.

5.4 Rechtsbescherming

Tegen de beschikking van de toelatingsorganisatie een instrument toe te laten of af te wijzen, dan wel een maatregel te nemen zoals een waarschuwing, schorsing of intrekking van een toelating, kan de instrumentaanbieder bezwaar maken bij de toelatingsorganisatie. Het bezwaarschrift dient binnen zes weken na de dag waarop het besluit bekend is gemaakt, te zijn ingediend bij de toelatingsorganisatie (artikelen 6:7 en 6:8 Awb en hoofdstuk 7 Awb). De toelatingsorganisatie beslist in principe binnen zes weken op het bezwaarschrift. De laatstgenoemde termijn vangt aan de dag nadat de termijn om bezwaar te maken is verstreken (artikel 7:10 Awb). Vervolgens kan de aanvrager binnen zes weken na de beschikking bezwaar maken bij de toelatingsorganisatie en in beroep bij de rechtbank en vervolgens in hoger beroep gaan bij de afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

6. Openbaar register

6.1 Algemeen

De toelatingsorganisatie houdt een openbaar register bij met informatie over toegelaten instrumenten voor kwaliteitsborging en over de kwaliteitsborgers. Het register dient betrouwbare informatie te bevatten over welke instrumenten voor kwaliteitsborging voor welke typen bouwwerken welke gevolgklassen mogen worden gebruikt. Op deze wijze kan worden voorkomen dat pas bij de aanvraag om een omgevingsvergunning voor het bouwen blijkt dat het gekozen instrument voor kwaliteitsborging niet mag worden toegepast of dat iemand zich onterecht gedraagt alsof hij toestemming heeft het instrument toe te passen. Omdat eenieder een vergunningaanvrager kan zijn, is dit register digitaal en kosteloos voor iedereen toegankelijk.

6.2 Wat wordt er geregistreerd?

Ten aanzien van de instrumenten voor kwaliteitsborging registreert de toelatingsorganisatie de datum van toelating, de gevolgklasse en voor zover van toepassing het type bouwwerk waarvoor het instrument is toegelaten. De toelatingsorganisatie registreert ook wanneer het instrument is ingetrokken of geschorst of de instrumentaanbieder een waarschuwing heeft gekregen over de onjuiste toepassing van het instrument. Verder zijn in het register bedrijfsgegevens (bedrijfsnaam, vestigingsplaats en KvK nummer) opgenomen van de instrumentaanbieder. Ten aanzien van de waarschuwing, schorsing of intrekking, wordt tevens de reden daarvan in het register vermeld. Deze informatie wordt uiterlijk binnen twee werkdagen na het besluit van de toelatingsorganisatie in het register opgenomen. Zie paragraaf 4.2 onder maatregelen instrumentaanbieder voor de procedure in geval de kwaliteitsborger is geschorst.

De toelatingsorganisatie neemt in het register verder de gegevens op van de kwaliteitsborgers namelijk de bedrijfsnaam, de plaats van vestiging en het registratienummer bij de Kamer van Koophandel. Ook een eventuele waarschuwing, schorsing of intrekking van de kwaliteitsborger is in het register te vinden. De gegevens van de kwaliteitsborger en de aan hem opgelegde sancties dient de instrumentaanbieder aan de toelatingsorganisatie te verstrekken. De instrumentaanbieder houdt toezicht op de toepassing van zijn instrument en daarmee op de kwaliteitsborger. Deze registraties worden uiterlijk binnen twee werkdagen na ontvangst door de toelatingsorganisatie in het register opgenomen.

6.3 Wie maakt gebruik van het register?

Het bevoegd gezag, de opdrachtgever/vergunningaanvrager, de vergunninghouder en de toelatingsorganisatie hebben bijzonder belang bij het register: zij zullen deze gegevens moeten raadplegen. Het bevoegd gezag zal dit doen bij de aanvraag van de vergunning. Verder is dit van belang bij de gereedmelding ter verificatie dat is gebouwd met toepassing van een toegelaten instrument voor kwaliteitsborging, dat geschikt is voor de gevolgklasse en type bouwwerk en is toegepast door een kwaliteitsborger. De vergunningaanvrager raadpleegt het register om een geschikt toegelaten instrument voor kwaliteitsborging en een kwaliteitsborger te kunnen kiezen.

6.4 Privacy

De in het register opgenomen gegevens van de instrumentaanbieder respectievelijk de kwaliteitsborger, zijn beperkt tot de noodzakelijke zakelijke gegevens: de bedrijfsnaam, de plaats van vestiging en het registratienummer bij de Kamer van Koophandel, hiermee toepassing gevend aan het beginsel van gegevensminimalisatie bij bescherming van persoonsgegevens. 13 Vertrouwelijke bedrijfsgegevens of bijzondere persoonsgegevens zijn niet in het register opgenomen. Wel kan in het geval van de kwaliteitsborger sprake zijn van persoonsgegevens in de vorm van identificerende gegevens indien de persoonsgegevens direct aan de bedrijfsnaam kunnen worden ontleend. De NAW-gegevens (naam, adres en woonplaats) van de kwaliteitsborger zijn niet in het register opgenomen. De inperking van de persoonlijke levenssfeer blijft hiermee beperkt tot alleen die gegevens, die noodzakelijk zijn in het kader van de beschreven belangen. De gegevensverstrekking voldoet hiermee aan de beperkingen en voorwaarden die artikel 8 EVRM en de artikelen 7 en 8 van het Handvest daaraan stellen. Voor zover in het register persoonsgegevens worden opgenomen, dient de toelatingsorganisatie als verwerker persoonsgegevens als bedoeld in artikel 1, onderdeel a, van de Wet bescherming persoonsgegevens en als verantwoordelijke in de zin van artikel 1, onderdeel d, van de Wet bescherming persoonsgegevens te worden aangemerkt.

Er is een Privacy Impact Assessment uitgevoerd.14 Met behulp hiervan is de noodzaak van gegevensverwerking bekeken en zijn op gestructureerde wijze de implicaties van de maatregel(en)/het systeem op gegevensbescherming in kaart gebracht. Hierbij is in het bijzonder aandacht besteed aan de beginselen van gegevensminimalisatie en doelbinding, zoals hierboven uiteengezet.

6.5 Omgevingsloket

Hiervoor is aangegeven dat in het register gegevens kunnen worden geraadpleegd met betrekking tot het toegelaten instrumenten voor kwaliteitsborging en de kwaliteitsborgers. De vragen of voor een bouwwerk een instrument voor kwaliteitsborging van toepassing is, welk instrument voor welk type bouwwerk gebruikt mag worden en welke kwaliteitsborger het instrument mag toepassen zullen via een digitale applicatie worden ontsloten. Vanuit het Omgevingsloket online zal hiertoe een link worden gelegd naar het register. De uitkomst uit de applicatie (al dan niet bouwen met een instrument) en de informatie uit het register (toegelaten instrument en kwaliteitsborger) kan vervolgens worden overgenomen in het aanvraagformulier omgevingsvergunning van het Omgevingsloket online. De applicatie en de wijziging van het omgevingsloket zijn operationeel op het moment van inwerkingtreding van het stelsel voor kwaliteitsborging De digitale applicatie zal te zijner tijd worden geïntegreerd in het digitale systeem dat ten behoeve van de Omgevingswet wordt ontwikkeld.

7. Verdeelsleutel en doorberekening toezichtkosten

Wettelijk is vastgelegd dat de kosten voor de toelating van een instrument en voor opname van een instrument en een kwaliteitsborger in het register kostendekkend in rekening worden gebracht aan de instrumentaanbieder. De kosten voor sancties en voor de registratie ervan en de kosten voor voorlichting, monitoring en evaluatie worden gedragen door het Rijk.

De kosten voor het stelseltoezicht worden gedragen door het Rijk en de instrumentaanbieders samen. Dit is in lijn met de uitgangspunten dat het toezicht op de werking van het stelsel in beginsel uit de algemene middelen wordt gefinancierd en dat het toezicht niet afhankelijk mag zijn van de bijdragen van de marktpartijen in de kosten. Daarom is geregeld dat het Rijk het merendeel van de structurele kosten voor het toezicht draagt. Op basis van het profijtbeginsel is het echter redelijk dat de marktpartijen een deel van de toezichtkosten betalen. Hiervoor is de verdeling driekwart voor het Rijk en een kwart door de marktpartijen. Iedere instrumentaanbieder betaalt per instrument een vaste bijdrage per jaar. De kosten hiervan komen overeen met de gemiddelde kosten voor een bureau-audit bij een instrumentaanbieder. De rest van de kosten wordt berekend op basis van een bijdrage per bouwproject waarbij een instrument voor kwaliteitsborging wordt toegepast. Een instrumentaanbieder betaalt een hogere bijdrage naar mate zijn instrument vaker wordt toegepast. Bij ministeriële regeling zal hiertoe een berekeningsmethodiek worden vastgesteld. De bijdrage wordt achteraf berekend en in rekening gebracht op basis van de werkelijk gemaakte kosten. Dit heeft als nadeel voor de bouwer dat de bijdrage niet van tevoren bekend is. Het alternatief is dat de toelatingsorganisatie vooraf een voorschotnota stuurt op basis van de verwachte bijdrage en een definitieve rekening achteraf. Dit leidt tot extra administratieve lasten voor de instrumentaanbieders en extra kosten voor de toelatingsorganisatie. Daarnaast heeft de toelatingsorganisatie vooraf geen zicht op de projecten die met de instrumenten voor kwaliteitsborging worden geborgd, wat de kans op verrekeningen groot maakt. Om deze redenen is afgezien van een systematiek met voorschotnota en verrekening achteraf.

8. Dossier bevoegd gezag

8.1 Algemeen

Het bevoegd gezag draagt zorg voor de bestuursrechtelijke handhaving van onder andere het Bouwbesluit 2012 op basis van de Wabo en de Woningwet. Het bevoegd gezag ziet toe op de naleving van de regels bij bouwwerken die gereed zijn gekomen. Het gerede bouwwerk moet voldoen aan de eisen uit het Bouwbesluit 2012. Waar het gaat om bouwwerken die gebouwd moeten worden met toepassing van een instrument voor kwaliteitsborging, zal een mededeling moeten worden gedaan voor het beëindigen van de bouwwerkzaamheden. Het bouwwerk mag niet in gebruik worden genomen, indien er geen mededeling is gedaan dat de werkzaamheden zijn beëindigd. Het gaat daarbij om de voor het voldoen aan het Bouwbesluit 2012 relevante werkzaamheden. In dat kader dient informatie te worden verschaft aan het bevoegd gezag.

8.2 Informatie voor het dossier bevoegd gezag

De informatie die direct beschikbaar moet zijn voor het toezicht is een plattegrond van het bouwwerk, zoals het bouwwerk is gebouwd, met daarop aangeduid de gebruiksfuncties zoals die gerealiseerd zijn en gebruikt kunnen worden. Om te bepalen welke informatie aangeleverd zou moeten worden bij het bevoegd gezag is in opdracht van het ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties een onderzoek gedaan naar de informatiebehoefte van gemeenten.15 In het rapport wordt een onderscheid gemaakt tussen direct beschikbare informatie, opvraagbare informatie en vorderbare informatie. Besloten is om in het besluit dit onderscheid niet te maken, omdat dit met zich zou meebrengen dat op verschillende onderdelen van het dossier verschillende bewaarplichten voor de eigenaar zou moeten worden geïntroduceerd.

In overleg met marktpartijen is gekozen om naast de verklaring van de kwaliteitsborger extra informatie te vragen op punten, die met name van belang zijn bij het toezicht op de bestaande bouw en het gebruik van bouwwerken, bijvoorbeeld de aanduiding van gebruiksfuncties, verblijfsgebieden, verblijfsruimten en afmetingen en maximale bezetting van alle ruimten, en bij eventuele calamiteiten, zoals gegevens over de aard en plaats van brandveiligheidsinstallaties en de noodverlichting en gegevens over de constructie. Dit zijn gegevens en bescheiden die reeds nodig zijn bij de bouw van het bouwwerk en bij oplevering ook beschikbaar zijn. Ze hoeven niet apart opgesteld te worden. Het is dus een kwestie van (digitaal) leveren van informatie die op dat moment toch al aanwezig is.16

De informatie moet tegelijk met de verklaring van de kwaliteitsborger worden verstrekt aan het bevoegd gezag. Het bevoegd gezag heeft 10 werkdagen na ontvangst van de melding om te beoordelen of het dossier volledig is. Als het dossier onvolledig is kan het bevoegd gezag besluiten dat het bouwwerk niet in gebruik mag worden genomen.

Uitgangspunt bij het formuleren van de benodigde informatie is dat noodzakelijke informatie die niet te achterhalen valt, anders dan door destructief onderzoek (de niet zichtbare onderdelen) in beginsel moet worden geleverd. Uiteraard geldt hierbij, net zoals bij de indieningvereisten voor een omgevingsvergunning of andere melding, dat indien het onderdeel niet van toepassing is op het bouwwerk, de betreffende gegevens niet hoeven te worden overgelegd.

9. Verhouding tot andere wet- en regelgeving

9.1 Algemeen

De Wet kwaliteitsborging voor het bouwen is een wijziging van drie wetten: de Woningwet, Wabo en het Burgerlijk Wetboek (BW). In een nieuwe afdeling van de Woningwet is het stelsel voor kwaliteitsborging geregeld. In de Wabo, waar de vergunningplicht voor het bouwen is geregeld, is geregeld dat het bevoegd gezag bij de beoordeling van de aanvraag om een omgevingsvergunning voor het bouwen niet toetst aan de bouwtechnische voorschriften in geval van bouwwerken die onder het stelsel van kwaliteitsborging vallen. De verbetering van de positie jegens de bouwer van de bouwconsument is geregeld in het BW. In de volgende paragrafen komt de uitwerking van de Wet kwaliteitsborging voor het bouwen in de op deze wet gebaseerde besluiten aan de orde, namelijk het Bouwbesluit 2012 en het Besluit omgevingsrecht. Tevens wordt ingegaan op de relatie met het in voorbereiding zijnde Besluit bouwwerken leefomgeving waar de bouwtechnische voorschriften van het Bouwbesluit 2012 in op zullen gaan in verband met de invoering van de Omgevingswet, waarin de Wet kwaliteitsborging voor het bouwen zal worden opgenomen met invoeringswetgeving.

9.2 Bouwbesluit 2012

In het Bouwbesluit 2012 zijn technische en andere voorschriften opgenomen over het bouwen, slopen en gebruiken van bouwwerken, open erven en terreinen, en uitvoeren van bouw- en sloopwerkzaamheden en de handhaving daarvan op basis van de Woningwet.

Met de inwerkingtreding van de Wet kwaliteitsborging voor het bouwen zijn regels gesteld aan de wijze van toezicht en handhaving van de kwaliteitseisen. Deze regels zijn in het onderhavige besluit in het Bouwbesluit 2012 uitgewerkt. Het betreft regels voor het aanwijzen van categorieën bouwwerken ten aanzien waarvan het bouwen wordt onderworpen aan een instrument voor kwaliteitsborging, ten aanzien van instrumenten voor kwaliteitsborging, voor de aanvraag om toelating, de intrekking en schorsing van een instrument voor kwaliteitsborging, en verstrekking van gegevens. De inhoudelijke eisen van het Bouwbesluit 2012 blijven bij inwerkingtreding van de Wet kwaliteitsborging voor het bouwen gelijk.

9.3 Besluit omgevingsrecht

In het Besluit omgevingsrecht zijn met het onderhavige besluit categorieën bouwwerken opgenomen, ten aanzien waarvan bij de beoordeling van de aanvraag om een omgevingsvergunning voor het bouwen niet getoetst wordt aan het Bouwbesluit 2012. De categorieën bouwwerken die nu aangewezen zijn, zijn bouwwerken waarvan geoordeeld wordt dat het bevoegd gezag geen preventieve toets hoeft uit te voeren in verband met de zeer geringe maatschappelijke gevolgen van falen die samenhangen met het bouwen van die bouwwerken (zie hoofdstuk 2).

9.4 Besluit basisregistraties adressen en gebouwen (Besluit bag)

De basisregistraties adressen en gebouwen (bag) bevatten gegevens van alle adressen en gebouwen in Nederland, zoals bouwjaar, oppervlakte, gebruiksdoel en locatie op de kaart.

De bag zijn onderdeel van het overheidsstelsel van basisregistraties. Gemeenten zijn bronhouders van de bag. Zij zijn verantwoordelijk voor het opnemen van de gegevens in de bag en voor de kwaliteit ervan. Alle gemeenten stellen gegevens over adressen en gebouwen centraal beschikbaar via de landelijke voorziening bag. Het Kadaster beheert de landelijke voorziening bag en stelt de gegevens beschikbaar aan de diverse afnemers. Organisaties met een publieke taak, zoals ministeries, waterschappen, politiekorpsen en veiligheidsregio's zijn verplicht de authentieke gegevens uit de registraties te gebruiken.

Op grond van artikel 8 van het Besluit bag wordt de schriftelijke melding of kennisgeving van de aanvang en het gereedkomen van bouw- of sloopwerkzaamheden met betrekking tot een pand of verblijfsobject beschouwd als brondocument.

9.5 Besluit bouwwerken leefomgeving

Bij de inwerkingtreding van de Omgevingswet treedt tevens de daarmee samenhangende uitvoeringsregelgeving in werking. Dit betreft 4 nieuwe amvb’s. Op het terrein van bouwen zijn nu nog het Bouwbesluit 2012 en het Besluit omgevingsrecht relevant. Die besluiten vervallen en gaan op in respectievelijk in het Besluit bouwwerken leefomgeving en het Omgevingsbesluit. In het Besluit bouwwerken leefomgeving komt de bouwregelgeving terecht, zoals de Bouwbesluitvoorschriften en de afbakening van de categorie bouwvergunningplichtig bouwen. In het Omgevingsbesluit komen de procedurebepalingen.

Bij de inwerkingtreding van het Besluit bouwwerken leefomgeving zullen sommige eisen uit het Bouwbesluit 2012 veranderen of vervallen. De belangrijkste verandering die het kabinet in dit verband heeft aangekondigd betreft het schrappen van de eisen over de bruikbaarheid van bouwwerken (met uitzondering van eisen over de fysieke toegankelijkheid van gebouwen voor gehandicapten). Het gaat daarbij om zaken zoals de minimum vereiste plafond- en deurhoogte. Deze eisen zullen in het Besluit bouwwerken leefomgeving voor woningen en woongebouwen blijven gelden. Hierbij wordt uitgegaan van hetzelfde niveau van eisen als nu is opgenomen in het Bouwbesluit 2012. De bruikbaarheidseisen worden voor de zogenoemde utiliteitsbouw met de inwerkingtreding van de Omgevingswet aan de marktpartijen zelf overgelaten.

Om wel de mogelijkheid te bieden aan lokale initiatieven voor nieuwe woonvormen zoals huizen met een klein oppervlak (tiny houses) wordt de mogelijkheid voor gemeenten opgenomen om door een maatwerkregel in het omgevingsplan ontheffing van één of meerdere van deze regels te verlenen voor een gebied of een categorie bouwwerken. Hierbij kan gedacht worden aan een wijk waar de gemeente de realisatie van tiny houses wil toestaan, of de categorie studentenwoningen.

Indien gebruik wordt gemaakt van deze bevoegdheid door de gemeente wordt de regel altijd opgenomen in het omgevingsplan.

Onder het stelsel van de Omgevingswet en het Besluit bouwwerken leefomgeving toetst de kwaliteitsborger het bouwwerk aan de inhoudelijke regels uit dat besluit en aan eventuele lokale regels in het omgevingsplan die gebaseerd zijn op de mogelijkheden tot maatwerkregels van dat besluit.

9.6 Dienstenwet en Dienstenrichtlijn

Dit besluit valt onder de reikwijdte van de richtlijn 2006/123/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 12 december 2006 betreffende de diensten op de interne markt (PbEU 2006, L 376) (hierna: de Dienstenrichtlijn), zoals in Nederland onder andere is geïmplementeerd door middel van de Dienstenwet. In de memorie van toelichting bij het wetsvoorstel is uitgebreid ingegaan op de vraag of de toelatingsprocedure voor de instrumenten voor kwaliteitsborging voldoet aan de criteria die uit de richtlijn voortvloeien (hoofdstuk 8.3).

De eisen die aan de toelating van instrumenten voor kwaliteitsborging worden gesteld, moeten non-discriminatoir zijn, doordat ze geen direct of indirect onderscheid maken naar nationaliteit of, voor vennootschappen, de plaats van hun statutaire zetel. Verder moeten de eisen noodzakelijk zijn vanwege de openbare orde, openbare veiligheid, volksgezondheid of de bescherming van het milieu. Ook moeten de criteria evenredig zijn, doordat ze geschikt zijn voor hun doel, niet verder gaan dan nodig is om dat doel te bereiken en dat doel niet met andere, minder beperkende maatregelen kan worden bereikt. Ten slotte dient te worden bekeken in hoeverre met deze criteria een inbreuk wordt gemaakt op de artikelen 9, 10 en 16 van de Dienstenrichtlijn. Het gevolg hiervan is dat paragraaf 5.1. (Vergunningen op aanvraag) van de Dienstenwet van toepassing is. Hoofdstuk 5 van de Dienstenwet stelt regels ten aanzien van onder meer behandeltermijnen en ontvangstbevestigingen wat betreft vergunningen die onder de reikwijdte van de Dienstenrichtlijn vallen. Daarbij wordt op verschillende aspecten afgeweken van de Awb. Op grond van artikel 28 van de Dienstenwet is de zogenoemde lex silencio positivo van toepassing op een aanvraag om erkenning, tenzij hiervan bij wettelijk voorschrift wordt afgeweken. In dat geval leidt overschrijding van de beslistermijn door een bestuursorgaan tot een positieve beschikking op de aanvraag. Daarnaast verplicht artikel 8 van de Dienstenwet het langs elektronische weg toegankelijk stellen van de eisen of vergunningstelsels.

De toelatingsprocedure voor instrumenten ter borging van de bouwkwaliteit wordt noodzakelijk geacht, omdat daarmee kan worden beoordeeld of een instrument voor kwaliteitsborging geschikt en voldoende betrouwbaar is om daarmee een bouwwerk te realiseren dat voldoet aan de bouwtechnische voorschriften. Voordat wordt gestart met het bouwen, kunnen betrokkenen, zowel opdrachtgever als aannemer, maar ook derdebelanghebbenden en het bevoegd gezag hieraan reeds een gerechtvaardigd vertrouwen ontlenen dat het bouwen zal plaatsvinden in overeenstemming met de bouwtechnische voorschriften. De eisen die in dit besluit aan de toelating worden gesteld, zijn noodzakelijk en gerechtvaardigd om een dwingende reden van algemeen belang. Met deze eisen wordt zoveel mogelijk gewaarborgd dat bouwwerken voldoen aan de bouwtechnische voorschriften, die betrekking hebben op de veiligheid, energiezuinigheid en gezondheid van gebruikers en omstanders van bouwwerken. Verder zijn de eisen proportioneel en betaalbaar. Het stelsel is zodanig ingericht dat een instrument voor kwaliteitsborging door één instantie en eenmalig wordt getoetst. Daarna kan dit in verschillende bouwprojecten voor de bouwwerken waarop het instrument is ingericht, worden ingezet. De eisen aan de instrumenten kunnen worden onderverdeeld in eisen aan systeem, product, proces en persoon en zijn toegesneden op de gevolgklasse van het type bouwwerk. Aangesloten wordt bij de eisen die ten aanzien van de kwaliteitsborging in de bouw reeds gebruikelijk zijn. In veel gevallen wordt reeds gebruik gemaakt van een kwaliteitsborgingsysteem en in die gevallen mag de kwaliteitsborging daarop worden afgestemd. Het staat marktpartijen daarmee vrij om zelf instrumenten voor kwaliteitsborging te ontwikkelen, die aansluiten bij de wijze waarop zij nu vaak al de bouwkwaliteit toetsen, afgestemd op het soort project dat zij uitvoeren, om bijvoorbeeld voor een waarborg- of garantieregeling in aanmerking te komen. Door een goede aansluiting van de instrumenten voor kwaliteitsborging op het bouwproces kunnen verder efficiencywinsten worden behaald ten opzichte van het bestaande stelsel in het voordeel van alle betrokken partijen.

De eisen zijn hiermee geschikt voor het beoogde doel, het waarborgen dat in overeenstemming met de bouwtechnische voorschriften wordt gebouwd, en gaan niet verder dan nodig is om dit doel te bereiken. Ook wordt geen onderscheid gemaakt naar nationaliteit of anderszins een discriminerende werking hebben, zodat instrumentaanbieders uit andere EU-lidstaten eenvoudig op de Nederlandse markt actief kunnen blijven of worden.

In dit besluit is verder een uitzondering opgenomen op de lex silencio positivo en is voorzien in een expliciet besluit binnen een termijn van 8 weken door de toelatingsorganisatie op aanvragen om toelating van instrumenten voor kwaliteitsborging. Gezien de publieke belangen die gemoeid zijn met de toelating van de instrumenten voor kwaliteitsborging, dient buiten twijfel te staan dat een instrument voor kwaliteitsborging voldoet aan de daaraan gestelde eisen. Hierbij is sprake van een dringende reden van algemeen belang die rechtvaardigt dat een uitzondering wordt gemaakt op de lex silencio positivo. Het beoogde stelsel voor kwaliteitsborging voor het bouwen wijkt in belangrijke mate af van het huidige stelsel. In de huidige situatie geeft het bevoegd gezag per geval een omgevingsvergunning voor het bouwen af, nadat hij inhoudelijk heeft beoordeeld dat het aannemelijk is dat het bouwen van het bouwwerk waarop de aanvraag betrekking heeft, voldoet aan de bouwtechnische voorschriften en houdt hij toezicht op de naleving van deze voorschriften. De bouwtechnische voorschriften zijn gesteld uit oogpunt van veiligheid, gezondheid, bruikbaarheid, energiezuinigheid en milieu. In het stelsel van kwaliteitsborging voor het bouwen, komt het bevoegd gezag geen inhoudelijke beoordeling toe bij de aanvraag om de omgevingsvergunning. Hij zal ervan dienen uit te gaan dat het voldoende aannemelijk is dat het bouwen van het bouwwerk zal voldoen aan de bouwtechnische voorschriften, indien uit de gegevens en bescheiden blijkt dat voor het bouwen een toegelaten instrument voor kwaliteitsborging wordt toegepast dat geschikt is voor de gevolgklasse waaronder het bouwwerk valt. Een instrument voor kwaliteitsborging wordt toegelaten, indien dit voldoet aan wettelijke criteria om te waarborgen dat het bouwwerk wordt gebouwd met inachtneming van de bouwtechnische voorschriften. Na toelating van deze instrumenten kunnen deze voor verschillende bouwprojecten worden ingezet. De toelatingsprocedure is daarmee een cruciaal onderdeel in het stelsel van kwaliteitsborging. Dit brengt met zich mee dat erop moet kunnen worden vertrouwd dat de beoordeling of met het toepassen van het instrument voor kwaliteitsborging kan worden gewaarborgd dat het bouwwerk wordt gebouwd met inachtneming van de bouwtechnische voorschriften, daadwerkelijk heeft plaatsgevonden. De toepassing van de lex silencio positivo zou veronderstellen dat deze beoordeling in sommige gevallen toch niet heeft plaatsgevonden, waardoor het vertrouwen in het stelsel van kwaliteitsborging voor het bouwen wordt geschaad. Verder zou daarmee het risico bestaan dat er onbedoeld een toelating van rechtswege wordt verleend, die nadelige effecten met zich brengt op de veiligheid, gezondheid, bruikbaarheid, energiezuinigheid en het milieu wat betreft de met die instrumenten gebouwde bouwwerken. Voorts rechtvaardigen de belangen van derden, zoals de opdrachtgevers voor het bouwen, de gebruikers van de bouwwerken en het bevoegd gezag, dat de toelatingsorganisatie een expliciet besluit neemt op de aanvraag om toelating van het instrument.

Het besluit op de aanvraag om toelating van een instrument voor kwaliteitsborging is een beschikking in de zin van de Awb waartegen bezwaar en vervolgens beroep bij de rechter openstaat (zie ook hoofdstuk 5). Voor het behandelen van de aanvragen geldt een termijn van 8 weken. Dit is een redelijke termijn.

Dit besluit dient te worden voorgelegd aan de Europese Commissie. Deze notificatie kent geen standstill periode.

10. Overgangsrecht

In dit besluit is geen bijzonder overgangsrecht opgenomen voor de wijzigingen van het Bouwbesluit 2012. Artikel 9.1, zesde lid, van het Bouwbesluit 2012 kent reeds een algemene overgangsbepaling die van toepassing is op de wijzigingen in artikel I van dit besluit. Op aanvragen om vergunning voor het bouwen die gedaan zijn voor het tijdstip waarop een wijziging van dit besluit in werking treedt, alsmede met betrekking tot enig bezwaar of beroep, ingesteld tegen een beslissing omtrent een dergelijke aanvraag of melding, blijven de voorschriften van dit besluit en de daarop berustende bepalingen van toepassing, die golden op het tijdstip waarop de aanvraag werd gedaan. Dit betekent dat de wijzigingen in het onderhavige besluit alleen van toepassing zijn op aanvragen die na het tijdstip van inwerkingtreding ervan zijn ingediend.

Voor de wijzigingen van het Besluit omgevingsrecht, het vervallen van artikel 6g van het Besluit uitvoering Crisis- en herstelwet is een overgangsbepaling niet nodig, aangezien de wijzigingen een begunstigende werking hebben. Voor het vervallen van artikel 6i en de wijziging van artikel 6j is wel voorzien in overgangsrecht, zodat lopende experimenten kunnen worden afgerond. Dit wordt nader toegelicht in de artikelsgewijze toelichting bij de artikelen II en III.

11. Gevolgen voor de regeldruk, bestuurlijke lasten, maatschappelijke kosten en baten en financiële gevolgen voor het Rijk

11.1 Gevolgen voor regeldruk

Sira Consulting heeft in opdracht van het ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties een regeldrukonderzoek naar aanleiding van het wetsvoorstel uitgevoerd.17 Het onderzoek ziet op de wijziging van het stelsel, het Bouwbesluittoetsvrij maken van een categorie eenvoudige bouwwerken en op de verbetering van de rechtspositie van de bouwconsument. Alleen de eerste twee onderdelen worden uitgewerkt in dit besluit.18

Zoals in de memorie van toelichting bij het wetsvoorstel is aangegeven, geven de onderzoeksresultaten een gevarieerd beeld van de structurele regeldrukeffecten. De verwachte effecten zijn niet eenduidig te berekenen. De reden hiervoor is dat in het nieuwe stelsel marktpartijen zelf de instrumenten voor kwaliteitsborging gaan ontwikkelen. In de wet en dit besluit zijn weliswaar minimumeisen opgenomen, maar de partijen hebben grote vrijheid om binnen die eisen instrumenten te ontwikkelen. Verschillende deskundigen denken verschillend over de gevolgen voor de ontwikkeling van de administratieve lasten en de nalevingskosten. Om die reden zijn de uitkomsten in het regeldrukonderzoek met een bandbreedte aangegeven.

Verder dient bij de onderzoeksresultaten te worden aangetekend dat de regeldrukeffecten van het stelsel van kwaliteitsborging complex zijn. Feitelijk is er sprake van een overgang van de kwaliteitsborging voor het bouwen van gemeenten naar private partijen. Tegelijk is sprake van verschuiving van de toetsing van bouwplannen naar de toetsing van het gerede bouwwerk. Dit zal een vermindering van de leges met zich meebrengen en een efficiencywinst op moeten leveren voor alle betrokken partijen. Deze vallen echter buiten de definities die worden gebruikt voor het onderzoek naar de regeldrukeffecten.

De invoering van de categorie Bouwbesluittoetsvrij geeft voor een deel van de omgevingsvergunningen voor het bouwen een verlichting van de administratieve lasten voor initiatiefnemers omdat de bouwtechnische gegevens niet meer hoeven worden aangeleverd. Daarnaast geeft dit ook een verlichting van de bestuurlijke lasten voor gemeenten omdat deze gegevens ook niet meer hoeven te worden beoordeeld. Omdat dit de meest eenvoudige bouwwerken betreft is de tijdswinst voor bedrijven, burgers en gemeenten relatief beperkt. Op basis van gegevens van het Omgevingsloket heeft Sira bepaald dat 60% van alle vergunningaanvragen voor bouwactiviteiten in deze categorie vallen. Dit zijn 29.000 van 48.300 vergunningaanvragen. Dit zijn in de meeste gevallen eenvoudige bouwactiviteiten aan woningen waarbij een burger initiatiefnemer is. Door deze grote aantallen is de regeldrukvermindering wel aanzienlijk, ondanks het feit dat het om relatief kleine bedragen per vergunning gaat.

Het Bouwbesluittoetsvrij maken van eenvoudige bouwwerken (tabel 12.1) en de inwerkingtreding van het stelsel voor gevolgklasse 1 (tabel 12.2) leiden tot een structurele regeldrukverlichting tussen 19 en 40 miljoen euro.

Tabel 12.1 Structurele regeldrukeffecten Bouwbesluittoetsvrij (in miljoen euro per jaar)

Type regeldruk

maximale reductie – minimale toename

minimale reductie – maximale toename

Burgers – AL

– € 14,0

– € 10,0

Bedrijven – AL

– € 6,3

– € 4,5

Bedrijven – NK

€ 0,0

€ 0,0

Totaal

– € 20,3

– € 14,5

AL = administratieve lasten, NK = nalevingskosten

Tabel 12.2 Structurele regeldrukeffecten gevolgklasse 1 (in miljoen euro per jaar)

Type regeldruk

maximale reductie – minimale toename

minimale reductie – maximale toename

Burgers – AL

– € 1,3

– € 1,3

Bedrijven – AL

– € 40,1

– € 40,1

Bedrijven – NK

€ 21,0

€ 36,8

Totaal

– € 20,4

– € 4,6

AL = administratieve lasten, NK = nalevingskosten

Deze regeldrukeffecten worden merkbaar op het moment van inwerkingtreding van de wet.

Het eenmalige regeldrukeffect voor de erkenning en certificering kwaliteitsborgers voor gevolgklasse 1 bedraagt 0,4 miljoen euro. De overige eenmalige regeldrukeffecten zijn niet uit te splitsen tussen gevolgklassen onderling en Bouwbesluittoetsvrij maar alleen berekend voor het totale wetsvoorstel. Deze zijn berekend op bijna 4,6 miljoen euro.

Bij de berekening van de regeldruk heeft Sira Consulting al gebruik kunnen maken van het besluit op hoofdlijnen. Het onderhavige besluit is een nadere uitwerking hiervan. In het besluit is het principe overeind gebleven om de marktpartijen zo groot mogelijke vrijheid te bieden voor de invulling van hun activiteiten. De belangrijkste uitwerkingen met gevolgen voor de regeldruk zijn een aangescherpte invulling aan het type bouwwerken in gevolgklasse 1, eisen aan de instrumenten, opleidings- en ervaringseisen voor de kwaliteitsborgers en uitwerking van administratieve procedures. Deze uitwerkingen zijn geen afwijking van de aannames die door Sira Consulting zijn gehanteerd bij het in beeld brengen van de regeldrukgevolgen van het wetsvoorstel. Om die reden is geen herberekening van de regeldruk nodig.

11.2 Bestuurlijke lasten

De bestuurlijke lasten zullen ook dalen door de invoering van de categorieën Bouwbesluittoetsvrij en gevolgklasse 1. De daling van de bestuurlijke lasten als gevolg van de invoering van Bouwbesluittoetsvrije bouwwerken ligt tussen de 10 en 17 miljoen euro. De daling als gevolg van de invoering van het stelsel voor gevolgklasse 1 is tussen de 5 en 8 miljoen euro.

11.3 Maatschappelijke kosten en baten

Naast de effecten op de regeldruk zijn ook de bredere maatschappelijke effecten berekend. Dit is gedaan door het Economisch Instituut voor de Bouw (EIB) in opdracht van het ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties.

Per saldo heeft het wetsvoorstel kwaliteitsborging een positief maatschappelijk effect van ruim 100 miljoen euro per jaar. De maatschappelijke kosten en baten zijn niet volledig per gevolgklasse te splitsen. Het EIB heeft alleen de gevolgen van de verschuiving van de toetsing van gemeente naar private kwaliteitsborger per gevolgklasse berekend.

Tabel 12.3 Maatschappelijke kosten en baten Bouwbesluittoetsvrij en gevolgklasse 1 (bedragen in miljoen euro per jaar)

Onderdeel wetsvoorstel

Maatschappelijk effect

gevolgklasse 1

– € 4,4

– minder werk gemeente

– meer werk privaat

– meer kwaliteit

€ 11,9

– € 34,4

€ 18,1

Bouwbesluittoetsvrij

€ 49,0

Totaal

€ 44,6

Uit tabel 12.3 blijkt dat de maatschappelijke baten bijna 45 miljoen euro per jaar bedragen. Die zijn volledig toe te schrijven aan de invoering van de categorie Bouwbesluittoetsvrije bouwwerken (49 miljoen euro per jaar). De verschuiving van de toetsing van gemeente naar private kwaliteitsborgers heeft maatschappelijke kosten tot gevolg. Als reden hiervoor noemt het EIB dat in de huidige situatie, met uitzondering van de grote bouwbedrijven in de nieuwbouwsector voor woningen, in mindere mate aan gestructureerde, gedocumenteerde en externe kwaliteitsborging wordt gedaan, terwijl het nieuwe stelsel dit wel gaat eisen. De toename van deze private kwaliteitsborgingkosten wordt maar ten dele terugverdiend door meer kwaliteit vanwege het dubbele werk dat deels verbonden is met de wijze van toetsing in de nieuwe situatie. Een deel van de extra inspanningen lijkt goed verdedigbaar door de extra kwaliteit die ontstaat, maar een te intensieve toepassing van het vierogenprincipe kan tot efficiencyverliezen leiden. Bij de uitwerking van het stelsel lijkt het zaak om op dit punt de goede balans te vinden. Volgens het EIB is proportionaliteit hier de sleutel tot succes.

12. Financiële gevolgen

Voor het Rijk heeft dit besluit financiële gevolgen ten aanzien van de kosten die de toelatingsorganisatie met zich meebrengt. Daarbij gaat het om eenmalige kosten voor de oprichting van de toelatingsorganisatie en structurele jaarlijkse kosten voor het functioneren van de toelatingsorganisatie.

Zoals in paragraaf 3.3 van de memorie van toelichting bij het wetsvoorstel is uiteengezet, wordt voor de bekostiging van de oprichting van de toelatingsorganisatie gekozen voor een eenmalige overheidsbijdrage uit de begroting van Wonen en Rijksdienst. De eenmalige kosten voor de toelatingsorganisatie bedragen circa 0,8 miljoen euro. Voor de jaarlijkse structurele kosten wordt gekozen voor een gedeelde bekostiging door de markt door middel van een tarievenstelsel en een structurele bijdrage van de rijksoverheid voor de kosten die niet uit de tarieven kunnen worden gefinancierd. De structurele kosten bedragen naar schatting 2 miljoen euro per jaar. Dit geldt voor de eerstkomende jaren als het stelsel alleen in werking is voor gevolgklasse 1. Deze uitgaven zullen deels rusten op de begroting van Wonen en Rijksdienst (1,5 miljoen euro per jaar) en deels door de markt worden betaald (0,5 miljoen euro per jaar).

13. Consultatie en aanvullend onderzoek

13.1 Consultatie

Op 18 juli 2016 is het ontwerpbesluit voor consultatie op www.internetconsultatie.nl gepubliceerd waarbij een ieder de gelegenheid is geboden te reageren. Aan het Interprovinciaal Overleg (IPO) en de Vereniging Nederlandse Gemeenten (VNG), is het conceptbesluit voor advies toegezonden. Er zijn 32 reacties ontvangen, waarvan 24 via de internetconsultatie. Deze reacties zijn geanalyseerd en er is een rapport gemaakt, dat op www.internetconsultatie.nl is geplaatst.

Daarnaast is het ontwerpbesluit krachtens artikel 5.2a van de Crisis- en herstelwet op [......] bekendgemaakt in de Staatscourant en gelijktijdig voorgelegd aan de beide kamers der Staten-Generaal.

De adviezen en reacties uit de consultatie hebben op een aantal punten geleid tot aanpassing van het ontwerpbesluit en de nota van toelichting. Op de belangrijkste punten wordt hierna ingegaan.

Algemeen

Naar aanleiding van een aantal reacties is de definitie van gevolgklasse 1 nader bezien. De bouwwerken die onder gevolgklasse 1 vallen, zijn uitgebreid met drijvende bouwwerken en vakantiewoningen. De beperking van bouwwerken met een industriefunctie tot bouwwerken met een nevenfunctie tot 10 personen is geschrapt.

Verschillende partijen uit de bouwkolom hebben aangegeven mee te willen beslissen over de toepassing van de eisen voor instrumenten voor kwaliteitsborging door de toelatingsorganisatie. Er is gekozen voor een zelfstandig bestuursorgaan omdat de behoefte aan onafhankelijke oordeelsvorming op grond van specifieke deskundigheid en de participatie van maatschappelijke organisaties in verband met de aard van de betrokken bestuurstaak bijzonder aangewezen moet worden geacht. Een constructie waarbij bouwpartijen zouden meebeslissen, verhoudt zich hier niet mee.

Verder is het belang van een adviesrol voor de brandweer en veiligheidsregio’s bij gevolgklasse 2 en 3 benadrukt. Dit wordt onderschreven. Met deze partijen is afgesproken dat na politieke instemming over de aanwijzing van gevolgklasse 2 en 3 in het Bouwbesluit 2012, hun adviserende rol zal worden geborgd. Ook bij de evaluatie van de wet en het besluit zal specifieke aandacht zijn voor het aspect brandveiligheid en de adviserende rol van de brandweer en veiligheidsregio’s.

De brandweer en veiligheidsregio’s worden betrokken bij de vormgeving van de brandweeradviesfunctie en -expertise in de toelatingsorganisatie.

Voor de uitvoering van het nieuwe stelsel heeft de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties in samenwerking met marktpartijen een implementatieplan gemaakt om brancheverenigingen, consumentenorganisaties, bedrijven, organisaties en personen (zzp’ers en particulieren) die betrokken zijn bij of een belang hebben bij het stelsel van kwaliteitsborging voor het bouwen, te faciliteren bij de voorbereidingen op dit nieuwe stelsel.

Verder wordt in veel reacties ingegaan op onderwerpen die nog in de ministeriële regeling zullen worden uitgewerkt zoals de eisen die worden gesteld aan de opleiding, kennis en ervaring van de kwaliteitsborgers, maar ook de verdeling van de kosten voor het houden van toezicht door de toelatingsorganisatie, het minimum toets- en het minimum toezichtsniveau voor het toetsen van instrumenten voor kwaliteitsborging, en de door een instrumentaanbieder en de toelatingsorganisatie uit te voeren steekproeven in het kader van de goede werking van het stelsel. Deze zullen worden meegenomen bij de uitwerking van de betreffende regels op het niveau van de ministeriële regeling.

Verantwoordelijkheden gemeenten

Het ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties heeft in overleg met de VNG een onderzoek uit laten voeren naar de rol en verantwoordelijkheden van de gemeenten in het nieuwe stelsel.19 De conclusie van het onderzoek is dat de bestuursrechtelijke rol van de gemeente in het nieuwe stelsel duidelijk is. De verantwoordelijkheden van de gemeente ten aanzien van de vraag of een bouwwerk dat onder het voorgenomen stelsel van kwaliteitsborging voor het bouwen valt, aan de bouwtechnische voorschriften voldoet in het nieuwe stelsel, verschuiven maar verdwijnen niet. De verandering betreft vooral het toezicht tijdens het bouwproces dat van de gemeente naar de kwaliteitsborger verschuift. Het accent van het toezicht van de gemeenten ligt in het nieuwe stelsel na de gereedmelding. De onderzoekers concluderen verder dat de rol van de gemeente uit bestuurskundig oogpunt lastiger ligt, omdat de gemeente via haar handhavingsbevoegdheid een politieke verantwoordelijkheid houdt in de bouwfase. De beoogde verschuiving naar privaat toezicht kan daarmee volgens de onderzoekers op gespannen voet staan met de handhavingsbevoegdheid van de gemeente. De onderzoekers bevelen tegen die achtergrond aan om een goede informatievoorziening aan raden en colleges te bewerkstelligen over de veranderende rol en taakverdeling in het nieuwe stelsel. Daarnaast bevelen zij aan om de afbouw van de gemeentelijke inzet pas te starten als het stelsel is ingevoerd. Tevens stellen zij voor dat gemeenten intern afspraken maken over de capaciteitsinzet voor de beginperiode van het stelsel waarin intensieve afstemming met de nieuwe stelselpartners én het actief opvolgen van meldingen nodig is.

Mede naar aanleiding van het bovenstaande zijn tijdens de plenaire behandeling van het wetsvoorstel twee amendementen aangenomen die zien op de informatiepositie van de gemeente. Het eerste amendement regelt dat een risicobeoordeling wordt gevoegd bij een vergunningaanvraag voor het bouwen van een bouwwerk dat onder het stelsel van kwaliteitsborging wordt gebracht.20 Op basis van artikel 2.8, tweede lid, van de Wabo, en artikel 4.4. van het Besluit omgevingsrecht zullen de indieningsvereisten in de Regeling omgevingsrecht hierop worden aangevuld. In paragraaf 3.2 wordt hier verder op in gegaan.

Met het tweede amendement wordt een wettelijke dossierplicht geïntroduceerd.21 De aannemer dient voorafgaand aan de oplevering aan de opdrachtgever een dossier ter beschikking te stellen. Dit dossier bevat een consumentendeel met gegevens en bescheiden die volledig inzicht geven in de nakoming van de overeenkomst door de aannemer en de uitgevoerde werkzaamheden. Daarnaast dient de vergunninghouder een dossier aan het bevoegd gezag te overleggen bij de gereedmelding van het bouwwerk. Dit dossier dient inzicht te geven of het gerealiseerde bouwwerk voldoet aan de bouwtechnische voorschriften. Het bevoegd gezag heeft de bevoegdheid om binnen 10 werkdagen na ontvangst van de gereedmelding te beslissen of het dossier volledig is en het bouwwerk in gebruik mag worden genomen. Artikel 1.52 en paragraaf 8.2 van deze nota van toelichting zijn hiertoe aangepast.

Het bevoegd gezag dient de betreffende informatie te gebruiken in het kader van de handhavende taak en niet om het werk van de kwaliteitsborgers nog eens over te doen of om te controleren of de aannemer aan zijn afspraken met de opdrachtgever heeft voldaan. Dit houdt in dat het bevoegd gezag niet de inhoudelijke toetsing van het bouwwerk aan de bouwtechnische voorschriften over zal doen.

Naar aanleiding van enkele reacties wordt voor de goede orde opgemerkt dat het besluit niet voorziet in de mogelijkheid om gegevens, bijvoorbeeld de verklaring van de kwaliteitsborger, na de gereedmelding aan te leveren. Het is van belang dat er geen enkele onduidelijkheid kan ontstaan over de vraag of het bouwwerk naar het oordeel van de kwaliteitsborger voldoet aan de bouwtechnische voorschriften op het moment dat het bouwwerk in gebruik wordt genomen. De verklaring van de kwaliteitsborger betreft daarom een verklaring zonder opmerkingen. Het bevoegd gezag heeft immers geen inhoudelijke taak in deze en zal alleen dienen te controleren of het door de vergunninghouder overgelegde dossier compleet is. In de artikelsgewijze toelichting bij artikel 1.52 is hier nader op ingegaan.

Rol Kwaliteitsborger

Veel vragen zijn gesteld over rol van de kwaliteitsborger, met name is gewezen op het feit dat het onmogelijk zou zijn om alle aspecten van het bouwen in één persoon te vertegenwoordigen, maar ook zijn vragen gesteld over de eisen aan personen die voor de kwaliteitsborger werken. In paragraaf 4.2 en in de artikelsgewijze toelichting bij de artikelen 1.39 en 1.40, is dit nader toegelicht.

Ook zijn er verschillende vragen gesteld over de eis dat de kwaliteitsborger een borgingsplan dient op te stellen.22 In een instrument voor kwaliteitsborging dient te worden voorgeschreven dat de kwaliteitsborger voor aanvang van de bouwwerkzaamheden een borgingsplan maakt, gebaseerd op de beoordeling van de risico’s van de bouwwerkzaamheden en de daarvoor te nemen beheersmaatregelen. De specifieke inhoud van het borgingsplan wordt verder in het instrument voor kwaliteitsborging voorgeschreven. In dit besluit zijn minimumeisen gesteld, bedoeld zijn om een bodem te leggen in het niveau van kwaliteitsborging dat minimaal moet worden uitgevoerd. Tijdens de bouw kan het ontwerp verder worden uitgewerkt of gewijzigd. De aannemer moet dergelijke wijzigingen tijdig doorgeven aan de kwaliteitsborger die daarvoor het borgingsplan aanpast als dat nodig is. In paragraaf 4.2 is dit nader toegelicht.

Onafhankelijkheid

Veel partijen benadrukken het belang van de onafhankelijkheid van de kwaliteitsborger. Over de invulling van de onafhankelijkheid wordt echter verschillend gedacht. Veel partijen bepleiten een strikte onafhankelijkheid. Enkele partijen willen een uitzondering op de strikte onafhankelijk van de kwaliteitsborger voor de architect of voor kleine projecten waarbij een verklaring van de bouwer voldoende zou zijn. Ook vragen sommigen zich af wat strikte onafhankelijkheid is als de borger betaald wordt door zijn opdrachtgever. Gekozen is voor een strikte onafhankelijkheid van de kwaliteitsborger. Dit betekent dat de kwaliteitsborger zelf geen organisatorische, financiële of juridische binding mag hebben ten aanzien van het betreffende bouwproject, tenzij deze binding uitsluitend voortvloeit uit de overeenkomst tot het uitvoeren van de kwaliteitsborging. Een architect, adviseur, bouwer of een projectontwikkelaar kan geen kwaliteitsborger zijn in een project waar hij zelf direct of indirect ook bij het bouwproces is betrokken. Hiertoe zijn artikel 1.38 en paragraaf 4.2 aangepast.

Geschillenbeslechting

Twee partijen hebben vragen over hoe de geschillenbeslechting is geregeld tussen de kwaliteitsborger en zijn opdrachtgever en tussen kwaliteitsborger en instrumentaanbieder. Verwezen wordt naar paragraaf 5.5. van de memorie van toelichting bij het wetsvoorstel waarin hier uitgebreid op is ingegaan.23 In het instrument voor kwaliteitsborging dient te worden beschreven hoe de geschillenbeslechting tussen instrumentaanbieder en kwaliteitsborger en tussen kwaliteitsborger en opdrachtgever met betrekking tot de toepassing van het instrument en de uitvoering van de werkzaamheden in het kader van de kwaliteitsborging wordt geregeld. Dit kan een geschillenregeling zijn (een geschillencommissie of de Raad van Arbitrage) of een verwijzing naar de procedure bij burgerlijke rechter. Dit is in het kader van kwaliteitsborgingsystemen gebruikelijk en ziet op de wijze waarop de kwaliteitsborger kan worden aangesproken op de wijze waarop hij het instrument voor kwaliteitsborging toepast. Het is aan de instrumentaanbieder om erop toe te zien dat de kwaliteitsborger zich hierbij aan de gestelde regels houdt, omdat dit gevolgen kan hebben voor de toelating van het instrument voor kwaliteitsborging. Deze voorziening is voor de opdrachtgever voldoende in het geval van geschillen ten aanzien van de toepassing van het instrument voor kwaliteitsborging. Overigens zal, zoals toegezegd tijdens de behandeling van het wetsvoorstel in de Tweede Kamer, in overleg met de geschillencommissies worden bezien hoe geschillenbeslechting kan worden verbeterd en hoe de bouwkundige expertise bij geschillenbeslechting kan worden verbeterd.

Monumenten

Bij de VNG en een aantal gemeenten leven zorgen over de borging van de bouwtechnische kennis die nodig is bij de belangenafweging bij beschermde monumenten nu de afstemming tussen de bouw- en monumentenaspecten tijdens de bouw niet meer geïntegreerd plaatsvinden. Hoewel het hiervoor aangehaalde onderzoek naar de rol en verantwoordelijkheden van de gemeenten in het nieuwe stelsel, een genuanceerder beeld schetst24, zijn tijdens de behandeling van het wetsvoorstel in de Tweede Kamer de moties De Vries en Ronnes Linde aangenomen om rijksmonumenten voorlopig buiten het stelsel van kwaliteitsborging te houden.25 In overleg met de Federatie voor monumentengemeenten is gekozen om vooralsnog alle beschermde monumenten buiten het stelsel te houden. Deze monumenten zullen naar verwachting gelijk met gevolgklasse 2 onder het nieuwe stelsel kunnen worden gebracht. Zie hoofdstuk 2.2 en de uitwerking in artikel 1.35, eerste lid, onder a. Verder zijn de artikelen artikel 1.36, tweede lid, onder h, (voorheen artikel 1.37) en 1.52 aangepast, voor zover deze verwezen naar de monumentenvergunning.

Regeldruk

In de consultatiefase is gevraagd om het expliciet benoemen en kwantificeren van de regeldrukgevolgen in het besluit die afwijken van de uitgangspunten van het wetsvoorstel, een nadere toelichting op de regeldrukgevolgen voor Bouwbesluittoetsvrije bouwwerken en een verdeling van de eenmalige lasten over de gevolgklassen voor zover dit mogelijk is. Hoofdstuk 11 is hierop aangevuld.

In de memorie van toelichting bij het wetsvoorstel staat “dat de vermindering van regeldruk deels bereikt wordt omdat de bouwtechnische gegevens niet meer te hoeven worden aangeleverd bij het bevoegd gezag”. Gevraagd is om nader toe te toelichten hoe de vermindering van de regeldruk in zijn geheel is verdeeld over verschillende maatregelen binnen de aanwijzing van de categorie Bouwbesluittoetsvrije bouwwerken. De verlaging van de regeldruk komt deels door het niet meer hoeven leveren van gegevens aan het bevoegd gezag (vermindering administratieve lasten) en deels door het niet meer hoeven toetsen van een groot deel van de vergunningaanvragen door het bevoegd gezag (vermindering bestuurlijke lasten). Administratieve lasten en bestuurlijke lasten vormen voor dit punt samen de regeldruk.

Ten slotte is geadviseerd bij proefprojecten, experimenten en pilots aandacht te besteden aan de regeldrukeffecten en de vraag of uit de uitvoeringspraktijk mogelijkheden naar voren komen voor minder belastende alternatieven of regeldruk beperkende maatregelen. Dit advies zal worden overgenomen.

Financiële gevolgen

Eind 2015 heeft de regering onderzoek uit laten voeren naar de financiële gevolgen van het wetsvoorstel voor gemeenten.26 De VNG is van mening dat dit onderzoek onvoldoende ingaat op taken die met de invoering van het voorgenomen stelsel bij de gemeenten achter zouden blijven en onvoldoende recht deed aan de verschillen tussen gemeenten. Om hier duidelijkheid over te krijgen, heeft het ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties samen met de VNG nader onderzoek uit laten voeren naar taken die bij invoering van het wetsvoorstel bij de gemeenten achter zouden blijven en de financiële gevolgen daarvan voor de gemeenten. Dit onderzoek is in december 2016 aan de Tweede Kamer aangeboden.27 De algemene conclusie uit het onderzoek is dat er per saldo werkzaamheden bij gemeenten zullen verdwijnen en dat daardoor de kosten substantieel zullen dalen. Deze daling bedraagt naar verwachting tussen de 230 en 290 miljoen euro per jaar (bij alle gevolgklassen). Tegenover de daling van de kosten staat een niet nader te kwantificeren post aan nieuwe kosten vanwege onder andere veranderende werkprocessen. De verwachte inkomsten uit leges zullen eveneens dalen, met een bedrag tussen de 150 en 190 miljoen euro per jaar. De onderzoekers concluderen tevens dat gemeenten minder bouwleges ontvangen dan wettelijk toegestaan.

Het onderzoek noemt een aantal punten, waar bij de implementatie van het wetsvoorstel nadere aandacht aan kan worden besteed, zoals monumentenzorg, de inrichting van procedures en monitoring van de effecten na de invoering van het stelsel.

13.2 Ingewonnen adviezen

In de tweede helft van 2016 heeft de regering een aantal adviezen ingewonnen. Dit betreft een tussenevaluatie van lopende proefprojecten kwaliteitsborging, en de hiervoor genoemde onderzoeken naar de juridische en bestuurlijke gevolgen voor gemeenten en de financiële gevolgen van het wetsvoorstel voor gemeenten.

Tussenevaluatie proefprojecten kwaliteitsborging

Naar aanleiding van berichten in de media in het derde kwartaal van 2016 over ervaringen met proefprojecten kwaliteitsborging in de bouw in de gemeente Den Haag, heeft het ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties een tussenevaluatie uit te laten voeren van lopende proefprojecten waarbij het ministerie is betrokken. De rapportage is in december 2016 aan de Tweede Kamer aangeboden.28

Uit deze tussenevaluatie komt naar voren dat alle proefprojecten leiden tot leereffecten. Deze leereffecten gelden voor alle betrokken partijen: de bouwers, de instrumentaanbieders, de kwaliteitsborgers en de gemeenten. De incidenten in Den Haag zijn het gevolg van onvolkomenheden in de opzet en uitvoering van het proefproject zelf. Deze onvolkomenheden zijn aangepakt. De ervaringen worden ook gebruikt om nieuwe proefprojecten beter te laten verlopen. Het betreft voornamelijk betere communicatie tussen de deelnemers in de proefprojecten en een meer intensieve procesbegeleiding in de proefprojecten.

II. Artikelsgewijs

Artikel I

A

Paragraaf 1.8 bevat regels met betrekking tot het bouwen van bouwwerken die vallen onder het stelsel van kwaliteitsborging voor het bouwen.

§ 1.8.1 Bouwwerken die onder stelsel van kwaliteitsborging voor het bouwen vallen
Artikel 1.34

In dit artikel is het bepaalde in artikel 7ab, eerste lid, van de Woningwet uitgewerkt. Artikel 1.34 bepaalt welke categorieën bouwwerken onder het stelsel van kwaliteitsborging vallen. Vooralsnog gaat het alleen om typen bouwwerken die vallen onder gevolgklasse 1 als bedoeld in artikel 1.35 (zie hierover paragraaf 3.2. van het algemeen deel en de toelichting op artikel 1.35), en ten aanzien waarvan voor het bouwen een omgevingsvergunning voor het bouwen is vereist op grond van artikel 2.1, eerste lid, onder a, van de Wabo en die niet krachtens artikel 2.10, derde lid, onder b, van de Wabo zijn uitgezonderd van de Bouwbesluittoetsing door het bevoegd gezag (zie hierna de toelichting op artikel II, onderdeel B).

Artikel 1.35

In dit artikel is het bepaalde in artikel 7ab, tweede lid, van de Woningwet uitgewerkt. Artikel 1.35 somt limitatief op welke typen te bouwen bouwwerken onder gevolgklasse 1 vallen. Aan de hand van vijf criteria wordt bepaald of een te bouwen bouwwerk valt onder deze gevolgklasse. Deze zijn cumulatief.

  • 1. Geen beschermd monument

    Zoals in paragraaf 2.2 van het algemeen deel van deze nota van toelichting is uiteengezet, vallen beschermde en monumenten buiten het stelsel van kwaliteitsborging voor het bouwen. Het gaat hierbij niet alleen om de rijksmonumenten, maar ook om de krachtens of overeenkomstig een gemeentelijke of provinciale verordening aangewezen beschermde monumenten en archeologische monumenten en de monumenten en archeologische monumenten waarvoor de aanwijzingsprocedure nog niet is afgerond (voorbeschermde monumenten).

  • 2. Gebruiksfuncties

    Het bouwwerk dient in de tweede plaats uitsluitend een van de in het tweede lid aangewezen gebruiksfuncties te hebben. Daarbij dient te worden gekeken naar de gebruiksfunctie van het gehele bouwwerk. Een combinatie van gebruiksfuncties is daarbij niet mogelijk. Dergelijke bouwwerken zullen vallen onder een hogere (nog vast te stellen) gevolgklassen. Het bouwwerk dient te worden gebruikt voor een van de volgende functies:

    • a. bewoning en nevenfuncties daarvan. Daarbij dient de woning geen onderdeel te zijn van een appartementencomplex en op de grond gebouwd te zijn (grondgebonden). Dat betekent dat een woning in een flatgebouw, of op een kantoorgebouw, een parkeerdek of een winkelpand hier niet onder valt. Verder zijn zorgwoningen (woonfunctie voor zorg) en woningen waarvan meer dan vijf kamers (woonfunctie voor kamergewijze verhuur) worden verhuurd, uitgezonderd. Een nevenfunctie is volgens de definitie daarvan in artikel 1 van het Bouwbesluit 2012 een gebruiksfunctie die ten dienste staat van de woonfunctie. Gedacht kan worden aan een garage, schuur of kantoor aan huis.

    • b. het bewonen, en bijbehorende nevenfuncties, van een woonboot.

    • c. het verblijven in een recreatiewoning.

    • d. het bedrijfsmatig bewerken of opslaan van materialen en goederen, of voor agrarische doeleinden, en bijbehorende nevenfuncties. Het gebouw dient daarbij niet meer dan twee bouwlagen, begane grond en eerste verdieping, te hebben. Gedacht kan worden aan kassen, bedrijfshallen en werkplaatsen.

    • e. bouwwerk of gedeelte daarvan, voor zover dat geen gebouw of onderdeel daarvan is, dat niet hoger is dan 20 meter. Daarmee zijn bijvoorbeeld tv-masten of windmolens uitgezonderd. Bouwwerken die er wel onder vallen zijn bijvoorbeeld gemalen of sluizen. Voor zover het een bouwwerk betreft ten behoeve van een infrastructurele voorziening, dient dit uitsluitend bestemd te zijn voor langzaam verkeer. Gedacht kan worden aan bruggen voor voetgangers, fietsers, rolstoelgangers en bromfietsers.

  • 3. Geen gebruiksmelding of vergunning voor brandveilig gebruik

    In de derde plaats gaat het om bouwwerken waarvoor geen gebruiksmelding als bedoeld in artikel 1.18 of een vergunning voor brandveilig gebruik als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder d, van de Wabo is vereist. Een gebruiksmelding is op grond van artikel 1.18 vereist voor het in gebruik nemen of het gebruiken van een bouwwerk waarin meer dan 50 mensen tegelijk aanwezig zullen zijn, met uitzondering van een woning of een wegtunnel, waarvoor een gelijkwaardige oplossing is toegepast als bedoeld in artikel 1.3 ten aanzien van voorschriften in hoofdstuk 6 of 7 (voorschriften inzake het gebruik van bouwwerken, open erven en terreinen) met het oog op brandveiligheid, of dat bestemd is voor kamergewijze verhuur. In die gevallen valt het bouwwerk dus niet onder gevolgklasse 1. Voor de goede orde wordt opgemerkt dat onder de gebruiksmeldingsplicht ook kunnen vallen bouwwerken die geen gebouw zijn, zoals tribunes, tenten en andere bouwwerken, die in het kader van bijvoorbeeld evenementen worden geplaatst. Voor zover deze bouwwerken onder de reikwijdte van de Woningwet vallen, vallen deze alleen onder gevolgklasse 1, indien deze bedoeld zijn voor minder dan 50 personen.

    In artikel 2.2 van het Besluit omgevingsrecht is geregeld in welke gevallen een vergunning voor brandveilig gebruik is vereist: het in gebruik nemen of gebruiken van een bouwwerk waarin bedrijfsmatig of in het kader van verzorging nachtverblijf zal worden verschaft aan meer dan 10 personen, dan wel het in afwijking daarvan bij de bouwverordening bepaalde aantal personen, en het in gebruik nemen of gebruiken van een bouwwerk waarin dagverblijf zal worden verschaft aan meer dan 10 personen jonger dan 12 jaar, of meer dan 10 lichamelijk of verstandelijk gehandicapte personen. Indien aan deze voorwaarden is voldaan, valt het betreffende bouwwerk dus niet onder gevolgklasse 1.

  • 4. Geen toepassing gelijkwaardige oplossing brand- en constructieve veiligheid

    Verder is in het vierde criterium geregeld dat bouwwerken ten aanzien waarvan voor het bouwen of verbouwen een gelijkwaardige oplossing wordt toegepast als bedoeld in artikel 1.3 met betrekking tot de voorschriften ten aanzien van brand- en constructieve veiligheid als bedoeld de hoofdstukken 2 (technische bouwvoorschriften uit het oogpunt van veiligheid) en 6 (voorschriften inzake installaties), ook niet onder gevolgklasse 1 vallen. Daarmee werkt in het kader van de vaststelling van de gevolgklasse de uitzondering die in artikel 1.18 van het besluit voor gelijkwaardige oplossingen wordt gesteld voor de gebruiksmelding, niet door ten aanzien van de voorschriften met betrekking tot brand- en constructieve veiligheid.

  • 5. Geen omgevingsvergunning nodig uit oogpunt van bescherming van het milieu

    Het vijfde criterium is dat voor de inrichting of het mijnbouwwerk waartoe het bouwwerk behoort, geen omgevingsvergunning voor het in werking hebben van de inrichting is vereist op grond van artikel 2.1, eerste lid, onder e, van de Wabo. Deze vergunning is vereist uit oogpunt van de bescherming van het milieu. Bouwwerken die onderdeel zijn van dergelijke inrichtingen worden volgens de Eurocodes in de hoogste gevolgklasse (CC3) geplaatst als het gaat om constructieve veiligheid. Om deze reden worden deze bouwwerken niet onder gevolgklasse 1 ondergebracht.

Verbouw

In het derde lid is bepaald dat ook te verbouwen bouwwerken die voldoen aan de criteria in het eerste lid, onder gevolgklasse 1 vallen. Gaat het om een verbouwing van een bouwwerk dat hier niet aan voldoet, dan valt het te verbouwen bouwwerk onder een hogere (nog vast te stellen) gevolgklasse. Deze bouwwerken vallen vooralsnog niet onder het stelsel van kwaliteitsborging voor het bouwen. Het bevoegd gezag blijft de aanvragen om een omgevingsvergunning voor deze bouwwerken inhoudelijk toetsen aan de bouwtechnische voorschriften. Voor de volledigheid wordt erop gewezen dat een groot deel van de verbouwingen, ook als het gaat om bouwwerken die onder een hogere gevolgklasse zouden vallen, op grond van artikel 3, achtste lid, van bijlage II, van het Besluit omgevingsrecht vergunningvrij is. Het gaat daarbij om het veranderen van een bouwwerk waarbij geen sprake is van een verandering van de draagconstructie, een verandering van de brandcompartimentering of beschermde subbrandcompartimentering, een uitbreiding van de bebouwde oppervlakte, of een uitbreiding van het bouwvolume. Die verbouwingen vallen niet onder het stelsel van kwaliteitsborging voor het bouwen. Het derde lid is dus van belang voor verbouwingen van bouwwerken die volgens het eerste lid onder gevolgklasse 1 vallen, waarbij niet aan een of meer van deze voorwaarden voor vergunningvrij verbouwen wordt voldaan en voor de verbouwing een omgevingsvergunning dient te worden aangevraagd.

§ 1.8.2 Regels instrumenten voor kwaliteitsborging
Artikel 1.36

In dit artikel is het bepaalde in artikel 7ac, derde lid, onder a en b, van de Woningwet uitgewerkt. Geregeld is wat minimaal in een instrument voor kwaliteitsborging dient te worden voorgeschreven om te waarborgen dat het instrument gericht is op de integrale beoordeling van het bouwen van een bouwwerk aan de bouwtechnische voorschriften. Verder is geregeld op welke wijze de kwaliteitsborger dient te waarborgen dat de werkzaamheden in het kader van kwaliteitsborging reproduceerbaar en transparant zijn. Daartoe dient voor elk bouwproject een borgingsplan te worden opgesteld dat gebaseerd is op de beoordeling van de bouwtechnische risico’s van dat bouwproject en de maatregelen die nodig zijn om die risico’s te beheersen. Dat betekent dat het borgingsplan voor aanvang van de bouwwerkzaamheden gereed moet zijn (eerste lid). Het ligt overigens voor de hand dat al eerder in het (ontwerp)proces een risicobeoordeling wordt uitgevoerd en een borgingsplan wordt opgesteld, zodat eventuele ontwerpfouten vroegtijdig worden ontdekt. De specifieke uitwerking hiervan is aan de instrumentaanbieders.

Het borgingsplan heeft betrekking op een specifiek bouwproject en beschrijft concreet welke werkzaamheden in het kader van de kwaliteitsborging op welke momenten moeten worden uitgevoerd (tweede lid) op basis van de verrichte risicobeoordeling. Daartoe is het ook nodig dat inzicht wordt gegeven in de gevolgde procedure voor de totstandkoming van het borgingsplan, de aard en omvang van de kwaliteitsborging en de daarvoor eindverantwoordelijke personen. Hiermee wordt inzichtelijk gemaakt of alle benodigde processtappen zijn doorlopen (controle van het ontwerp), op welke wijze daarbij rekening is gehouden met de risico’s van het specifieke bouwproject en wie zo nodig kan worden aangesproken op de uitvoering van de kwaliteitsborging (tweede lid, onder a tot en met c). Een borgingsplan is geen statisch document. Indien een bouwplan wijzigt kan dit gevolgen hebben voor de risico’s die met het bouwen samenhangen. Dit zal logischerwijs zijn weerslag moeten vinden in het borgingsplan.

Het borgingsplan dient concreet in te gaan op de wijze waarop de kwaliteitsborger de samenhang van de verschillende onderdelen van het bouwplan heeft beoordeeld en integraal beoordeelt of bij het bouwen wordt voldaan aan de bouwtechnische voorschriften (tweede lid, onder d en e).

De kwaliteitsborging begint al bij de beoordeling van het ontwerp van het bouwplan. De kwaliteitsborger beoordeelt daarbij aan de hand van het bouwplan of het geplande bouwwerk zal voldoen aan de bouwtechnische voorschriften. Indien de kwaliteitsborger daarbij constateert dat het bouwplan op onderdelen niet voldoet, dient in het borgingsplan tevens te worden ingegaan op de onderdelen van het bouwplan die moeten worden aangepast om te voldoen aan de bouwtechnische voorschriften (tweede lid, onder f). Dit moet zo nodig worden aangepast voordat met het bouwen kan worden gestart. Daarmee kan de kwaliteitsborger aangeven welke eventuele onvolkomenheden moeten worden opgelost, voordat er gestart wordt met bouwen. Dit is met name van belang voor de constructie en onderdelen die niet tijdens de bouw kunnen worden aangepast, zoals onduidelijkheden of fouten in berekeningen met betrekking tot de fundering.

De actualiseringsplicht brengt met zich mee dat eventuele aanpassingen die zich tijdens het bouwen kunnen voordoen en die gevolgen hebben voor de kwaliteitsborging, in het borgingsplan worden verwerkt (tweede lid, onder g). Op basis van de situatie die tijdens de uitvoering van de werkzaamheden wordt aangetroffen, kunnen immers nog nadere afwegingen en keuzes worden gemaakt die ertoe leiden dat bepaalde onderdelen dienen te worden aangepast. Het borgingsplan dient hiermee rekening te houden.

In het borgingsplan dient te worden beschreven welke normen of kwaliteitsverklaringen bij het bouwen worden toegepast en welke gelijkwaardige oplossingen in het plan zijn voorzien (tweede lid, onder h). Het gaat hierbij om normen en kwaliteitsverklaringen zoals gedefinieerd in artikel 1, eerste lid, van de Woningwet en gelijkwaardige oplossingen als bedoeld in artikel 1.3 van het Bouwbesluit 2012. In die gevallen is er voldoende bewijs dat het betreffende bouwproduct of bouwproces voldoet aan de gestelde eisen. Een gelijkwaardige oplossing kan door middel van een kwaliteitsverklaring of CE-markering dan wel ander bewijsstuk, zoals een wetenschappelijk onderzoek, worden onderbouwd. Voor de volledigheid wordt opgemerkt dat gelijkwaardige oplossingen met betrekking tot de constructieve veiligheid of brandveiligheid van het bouwwerk niet zijn toegestaan voor bouwwerken die onder gevolgklasse vallen (zie artikel 1.35, eerste lid, onder c).

In bepaalde situaties wordt bij het bouwen door de bouwer of de opdrachtgever gebruikgemaakt van bijvoorbeeld een gecertificeerde bouwwijze of een andere wijze van kwaliteitsborging door de uitvoerende en ontwerpende partijen zelf. De kwaliteitsborger kan daarmee rekening houden bij de intensiteit waarop hij de uitvoering van de bouwwerkzaamheden beoordeelt. In het borgingsplan wordt beschreven welke werkzaamheden de kwaliteitsborger in ieder geval zelf beoordeelt en bij welke werkzaamheden hij uitgaat van de resultaten van de kwaliteitsborging door de bij bouw betrokken partijen (tweede lid, onder i). Oplossingen die al elders zijn beproefd en goedgekeurd hoeft een kwaliteitsborger niet nogmaals te keuren. Op deze wijze kan de kwaliteitsborger rekening houden met de al dan niet toegepaste kwaliteitsborgingsystemen van een aannemer of de opdrachtgever en dit meewegen bij de wijze waarop hij de kwaliteitsborging inricht.

In het derde lid is een grondslag opgenomen om bij ministeriële regeling nadere regels te stellen over de inhoud van het borgingsplan. Daarbij wordt in ieder geval gedacht aan de bouwwerkzaamheden die de kwaliteitsborger zelf moet controleren waarbij hij niet kan afgaan op beoordelingen door anderen, zoals de fundering, constructies en luchtdichtheid.

Artikel 1.37

In dit artikel is het bepaalde in artikel 7ac, derde lid, onder c, van de Woningwet uitgewerkt en geregeld in welke gevallen geen toestemming kan worden verleend het instrument voor kwaliteitsborging toe te passen dan wel in welke gevallen een verleende toestemming dient te worden opgeschort of ingetrokken.

Verder is het niet toegestaan een verleende toestemming over te dragen. Bij het verlenen van de toestemming wordt immers beoordeeld of de kwaliteitsborger en de personen die de feitelijke werkzaamheden met betrekking tot de kwaliteitsborging uitvoeren, voldoende gekwalificeerd en onafhankelijk zijn. Indien de toestemming vervolgens wordt overgedragen aan een derde, is dat niet meer gewaarborgd. Uiteraard kunnen partijen in een dergelijke situatie ervoor kiezen de instrumentaanbieder te vragen om die derde toestemming te geven het instrument voor kwaliteitsborging als kwaliteitsborger toe te passen.

Artikel 1.38

In dit artikel is het bepaalde in artikel 7ac, derde lid, onder d, van de Woningwet uitgewerkt en geregeld dat in het instrument voor kwaliteitsborging dient te worden voorgeschreven op welke wijze de onafhankelijke uitvoering van de kwaliteitsborging dient te worden gewaarborgd. Om volledige onafhankelijkheid te waarborgen bij de uitvoering van de kwaliteitsborging is het van belang dat de kwaliteitsborger geen eigen belang heeft bij het bouwproject heeft. Daarom is in dit artikel geregeld dat de kwaliteitsborging uitsluitend mag worden uitgevoerd door een kwaliteitsborger die geen organisatorische, financiële of juridische binding heeft ten aanzien van het bouwproject waarvoor hij de kwaliteitsborging uitvoert. Hiermee kan worden gewaarborgd dat de kwaliteitsborging zonder druk van de bij het bouwproject belanghebbende partijen wordt uitgevoerd. Zie hierover paragraaf 5.2 van het algemeen deel van deze nota van toelichting.

In het tweede lid is de mogelijkheid opgenomen om nadere regels te stellen bij ministeriële regeling.

Artikel 1.39

Ter uitwerking van het bepaalde in artikel 7ac, derde lid, onder e, zijn in dit artikel regels gesteld over het vereiste opleidings- en kennisniveau en genoten ervaring van de kwaliteitsborger. Het gaat hierbij om de deskundigheid die aanwezig moet zijn bij het bedrijf dat de kwaliteitsborging organiseert. Dit betekent dat de kwaliteitsborger meerdere personen kan inzetten om de kwaliteitsborging voor een bepaald project uit te voeren en dat die personen gezamenlijk beschikken over de deskundigheid met betrekking tot de uitvoering van de kwaliteitsborging voor het betreffende bouwproject. Bij ministeriële regeling zal concreet worden geregeld welk opleidings- en kennisniveaus en ervaring minimaal zijn vereist. Zie hierover paragraaf 5.2 van het algemeen deel van deze nota van toelichting.

Artikel 1.40

In dit artikel is bepaald dat de kwaliteitsborging inzichtelijk maakt op welke wijze de eisen die aan de toepassing van het instrument voor kwaliteitsborging worden gesteld, in zijn administratieve organisatie zijn geïmplementeerd. Daarmee kan worden beoordeeld of de kwaliteitsborger voldoende waarborgen biedt dat aan die eisen wordt voldaan. Dit is ter uitwerking van artikel 7ac, derde lid, onder f, van de Woningwet. In dat verband is het in ieder geval van belang dat inzichtelijk is wie eindverantwoordelijk is voor de kwaliteitsborging, dat degenen die de kwaliteitsborging uitvoeren aan de eisen met betrekking tot het kennis- en opleidingsniveau en de genoten ervaring voldoen. Ook is van belang dat deze informatie actueel wordt gehouden en dat er een administratie wordt bijgehouden van de uitgevoerde kwaliteitsborging. Voor het bijhouden van deze gegevens wordt over het algemeen een kwaliteitshandboek gebruikt. Het op orde hebben van de administratieve organisatie van de kwaliteitsborger is nodig in het kader van de wettelijke verplichting van de instrumentaanbieder om erop toe te zien dat de kwaliteitsborging volgens de gestelde eisen wordt uitgevoerd. De instrumentaanbieder moet hierover op zijn beurt informatie verstrekken aan de toelatingsorganisatie in het kader van het toezicht op de naleving van de regels met betrekking tot de goede werking van het betreffende instrument voor kwaliteitsborging.

In het tweede lid is bepaald dat bij ministeriële regeling nadere regels kunnen worden gesteld. Gedacht kan worden aan het voorschrijven van een bewaartermijn van de administratie van de kwaliteitsborger, zodat ook controle mogelijk is op afgeronde bouwprojecten.

Artikel 1.41

Ter uitwerking van artikel 7ac, derde lid, onder g, van de Woningwet is in dit artikel bepaald welke gegevens de kwaliteitsborger minimaal aan de instrumentaanbieder dient te verstrekken. Naast de adresgegevens en het nummer waaronder de kwaliteitsborger bij de Kamer van Koophandel is geregistreerd, dient de kwaliteitsborger de instrumentaanbieder ook de gegevens te verstrekken waaruit onder meer blijkt dat hij voldoet aan de eisen met betrekking tot het borgingsplan, onafhankelijkheid, deskundigheid en de administratieve organisatie. Gezien de in artikel 1.40 gestelde regel dat de eisen voor de toepassing van het instrument voor kwaliteitsborging door de kwaliteitsborger dienen te worden geïmplementeerd in zijn administratieve organisatie, zal in veel gevallen voor de beoordeling door de instrumentaanbieder een kwaliteitshandboek of een vergelijkbare beschrijving van de werkwijze aangeleverd moeten worden. Het is aan de instrumentaanbieder hierover eisen te stellen in het instrument voor kwaliteitsborging.

Voor het toezicht op de toepassing van het instrument voor kwaliteitsborging, dient de kwaliteitsborger tevens aan de instrumentaanbieder gegevens te verstrekken met betrekking tot de concrete bouwprojecten waar hij het instrument voor kwaliteitsborging toepast. De instrumentaanbieder heeft deze gegevens nodig in het kader van zijn verplichting die voortvloeit uit artikel 7ac, tweede lid, van de Woningwet om erop toe te zien dat de toepassing van het instrument voor kwaliteitsborging plaatsvindt overeenkomstig de gestelde eisen en om zo nodig maatregelen te treffen om de onjuiste toepassing van het instrument tegen te gaan. Daarnaast kan de toelatingsorganisatie deze gegevens in het kader van het toezicht op de naleving van de betreffende regels, zoals geregeld in artikel 92 van de Woningwet, opvragen bij de instrumentaanbieder. In dat verband is het ook wenselijk dat in het instrument voor kwaliteitsborging tevens wordt voorgeschreven op welke momenten de betreffende gegevens dienen te worden verstrekt (tweede lid).

Het is verder nodig dat de kwaliteitsborger na de afronding van zijn werkzaamheden de instrumentaanbieder de gegevens verstrekt op basis waarvan kan worden vastgesteld dat de kwaliteitsborging correct is uitgevoerd. Hierbij valt in ieder geval te denken aan de verklaring die de kwaliteitsborger aan de opdrachtgever verstrekt en het door de kwaliteitsborger bijgehouden borgingsplan. Deze gegevens zal de instrumentaanbieder vervolgens desgevraagd verstrekken aan de toelatingsorganisatie in verband met het toezicht op de goede werking van de betreffende instrumenten en de toepassing daarvan (zie hierover de toelichting op artikel 1.44).

In het derde lid is bepaald dat bij ministeriële regeling nadere regels worden gesteld met betrekking tot de gegevens die de kwaliteitsborger aan de instrumentaanbieder dient te verstrekken met betrekking tot het voldoen aan de gestelde eisen en de betreffende bouwprojecten. Naast de hiervoor genoemde verklaring kan gedacht worden aan specifieke gegevens met betrekking tot de locatie waar de kwaliteitsborging wordt uitgevoerd, de datum waarop de kwaliteitsborging is aangevangen en afgerond, en het type bouwwerk.

Artikel 1.42

Dit artikel regelt in welke gevallen de kwaliteitsborger de bij de bouw betrokken partijen en het bevoegd gezag dient te informeren over zijn bevindingen tijdens de uitvoering van de kwaliteitsborging (lid 1). Het gaat hier in ieder geval om de opdrachtgever voor het bouwproject en de aannemer, en indien bekend de beoogde eindgebruiker van het bouwwerk. Dit biedt partijen bijtijds de gelegenheid om eventuele verbetermaatregelen te treffen. Het informeren van alle partijen – en dus ook het bevoegd gezag – ook relevant daar waar voor de oplevering van een bouwwerk (nog) geen verklaring kan worden afgegeven. Hierbij kan bijvoorbeeld worden gedacht aan gefaseerde oplevering van woningbouwprojecten waarbij de verklaring volgt na oplevering van de laatste woning. Ook in geval een kwaliteitsborger geen verklaring zal afgeven is het van belang dat partijen hiervan op de hoogte zijn op het moment van oplevering (of bij ingebruikname in het geval van het bevoegd gezag). Het bevoegd gezag kan de informatie, indien daartoe aanleiding is, gebruiken in het kader van haar handhavende rol. Het ligt niet in de rede dat het bevoegd gezag zelf het werk van de kwaliteitsborger over gaat doen.

Daarnaast dient de kwaliteitsborger bij de afronding van de bouwwerkzaamheden voor elk bouwwerk een verklaring af te geven aan zijn opdrachtgever. Ook dient hij daarvan een kopie te verstrekken aan de andere bij de bouw betrokken partijen. Dat betekent dat de aannemer, de opdrachtgever voor het bouwen en de beoogde eindgebruiker, indien hij tijdens de bouw al in beeld is, de verklaring van de kwaliteitsborger ontvangen. Een van deze partijen zal tevens als vergunninghouder, veelal ook de opdrachtgever van de kwaliteitsborger, deze verklaring nodig hebben om het bouwwerk gereed te kunnen melden bij het bevoegd gezag, voordat hij het bouwwerk in gebruik kan nemen (zie artikel 1.52).

De kwaliteitsborger geeft deze verklaring af, indien hij kan verklaren dat hij gerechtigd is het instrument voor kwaliteitsborging toe te passen, het instrument op de voorgeschreven wijze is toegepast en het gerede bouwwerk naar zijn oordeel voldoet aan de bouwtechnische voorschriften. Dit dient op een bij ministeriële regeling vastgesteld formulier te worden verklaard. De kwaliteitsborger geeft deze verklaring niet af, indien niet voldaan wordt aan de gestelde eisen en voorschriften.

Artikel 1.43

Dit artikel regelt dat in het instrument voor kwaliteitsborging wordt beschreven op welke wijze de instrumentaanbieder erop toeziet dat het instrument voor kwaliteitsborging op de voorgeschreven wijze wordt toegepast en welke maatregelen hij treft bij een onjuiste toepassing daarvan. Hiermee is artikel 7ac, derde lid, onder i, van de Woningwet uitgewerkt.

Zie hierover paragraaf 5.2 van het algemeen deel van deze nota van toelichting.

§ 1.8.3 Toelatingsprocedure en gegevensverstrekking
Artikelen 1.44 tot en met 1.47

Deze artikelen regelen de procedure met betrekking tot de indiening van de aanvraag om toelating van een instrument voor kwaliteitsborging of een aanvraag om wijziging van de toelating, de daarbij te verstrekken gegevens en de termijn waarbinnen op de aanvraag dient te worden beslist. Voor de aanvraag om toelating en de aanvraag om wijziging geldt dezelfde procedure. Bij een wijzigingsaanvraag hoeven echter niet (weer) dezelfde gegevens te worden verstrekt, maar alleen die gegevens die betrekking hebben op de wijziging van het instrument voor kwaliteitsborging. In het kader van de bij ministeriële regeling aan te wijzen gegevens en bescheiden die bij de aanvraag dienen te worden verstrekt, zal dit worden bekeken. Daarnaast zal daarbij in ieder geval worden geregeld dat bij de aanvraag wordt vermeld voor welke gevolgklasse en welke type bouwwerken beoogd wordt het instrument in te zetten.

Zie verder de hoofdstukken 5 en 11 van het algemeen deel van de toelichting.

Artikel 1.48

In dit artikel is nader geregeld welke gegevens dienen te worden opgenomen in het door de toelatingsorganisatie bij te houden openbaar register van toegelaten instrumenten voor kwaliteitsborging en kwaliteitsborgers op grond van artikel 7ai, eerste lid, van de Woningwet. Op grond van dat artikel worden in het register opgenomen de gegevens:

  • met betrekking tot toegelaten instrumenten voor kwaliteitsborging, met vermelding van de gevolgklassen en de typen bouwwerken waarop de instrumenten zijn gericht,

  • ten aanzien van de instrumentaanbieders van de toegelaten instrumenten voor kwaliteitsborging,

  • ten aan van de instrumentaanbieders krachtens artikel 7ag gegeven waarschuwingen, schorsingen en intrekkingen van de toelating, en

  • met betrekking tot de kwaliteitsborgers. In dit artikel is geregeld dat de gegevens in het register worden opgenomen binnen twee dagen na de betreffende beschikking dan wel de ontvangst van de gegevens met betrekking tot de kwaliteitsborgers van de instrumentaanbieder. Tevens dienen de datum van de beschikking, de NAW-gegevens van de instrumentaanbieder, en de redenen voor een eventuele waarschuwing, schorsing of intrekking van de toelating, te worden vermeld in het register. Ten aanzien van de gegevens met betrekking tot de kwaliteitsborgers is in artikel 1.44 nader geregeld welke gegevens daarbij worden verstrekt. Ook deze gegevens worden opgenomen in het register.

Artikel 1.49

In artikel 7ah, eerste lid, van de Woningwet is bepaald dat de instrumentaanbieder de toelatingsorganisatie gegevens verstrekt met betrekking tot de kwaliteitsborgers die toestemming hebben het instrument voor kwaliteitsborging toe te passen, die in dat kader eventueel een waarschuwing hebben gekregen in verband met een onjuiste toepassing van het instrument dan wel ten aanzien van wie de toestemming is geschorst of ingetrokken. In dit artikel wordt nader geregeld welke specifieke informatie daarbij dient te worden verstrekt. Deze informatie heeft de toelatingsorganisatie nodig voor het bijhouden van het openbaar register (zie ook artikel 1.48) en voor het toezicht op de naleving van de gestelde regels. Het is daarbij van belang dat de instrumentaanbieder de toelatingsorganisatie de gegevens verstrekt, die hij van de kwaliteitsborger ontvangt met betrekking tot de bouwprojecten waarvoor de kwaliteitsborger het instrument voor kwaliteitsborging toepast (zie hierover de toelichting op artikel 1.41). De toelatingsorganisatie heeft deze gegevens nodig voor het uitvoeren van steekproefsgewijze controles op de correcte toepassing van het instrument voor kwaliteitsborging.

Artikel 1.50

Voor de behandeling van de aanvraag om toelating van het instrument voor kwaliteitsborging en het bijhouden van het register is de instrumentaanbieder een vergoeding verschuldigd aan de toelatingsorganisatie. De toelatingsorganisatie stelt daartoe de tarieven en de wijze van betaling vast (artikel 7aj, eerste lid, van de wet). In dit artikel zijn hieraan nadere regels gesteld. De toelatingsorganisatie dient jaarlijks de tarieven vast te stellen op basis van de werkelijke kosten. Daarbij mag de vergoeding de werkelijke kosten niet overstijgen. Op grond van artikel 17 van de Kaderwet zelfstandige bestuursorganen dient dit ter goedkeuring te worden voorgelegd aan de voor het zelfstandig bestuursorgaan verantwoordelijke minister. Op grond van artikel 4:5 van de Algemene wet bestuursrecht kan de aanvraag buiten behandeling worden gesteld, indien de vergoeding niet tijdig wordt betaald en de aanvrager in de gelegenheid is gesteld dit alsnog te doen.

De toelatingsorganisatie kan bij het vaststellen van de betaalwijze voorschrijven dat de vergoeding voor het bijhouden van het register tegelijk met de vergoeding voor de behandeling van de aanvraag dient te worden overgemaakt. Gezien het belang van de registratie van de toegelaten instrumenten voor kwaliteitsborging, zou deze vergoeding eerst dienen te worden overgemaakt, voordat een beschikking op de aanvraag wordt genomen. Voor het goed functioneren van het stelsel van kwaliteitsborging voor het bouwen is het immers van belang dat deze gegevens kunnen worden geraadpleegd door het bevoegd gezag en de opdrachtgever om te kunnen beoordelen of een aangeboden instrument is toegelaten tot het stelsel van kwaliteitsborging. Als het betreffende instrument eenmaal is toegelaten tot het stelsel, mag de registratie ervan niet meer afhankelijk zijn van het wel of niet voldoen van de verschuldigde vergoeding.

Zie ook hoofdstuk 6 van het algemeen deel van deze nota van toelichting.

§ 1.8.3 Overige bepalingen
Artikel 1.51

De instrumentaanbieder is een bijdrage verschuldigd in de kosten die verband houden met het toezicht door de toelatingsorganisatie op de goede werking van de instrumenten voor kwaliteitsborging en de toepassing daarvan (artikel 7aj, tweede lid). De toelatingsorganisatie stelt daartoe de tarieven, alsmede de betaalwijze, vast. De instrumentaanbieder betaalt een deel van deze kosten, het andere deel komt voor rekening van het Rijk (artikel 7an, tweede lid). In het eerste lid van dit artikel is bepaald dat een kwart van de toezichtkosten voor rekening komen van de instrumentaanbieders. Daarmee komt driekwart voor rekening van de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties. In de memorie van toelichting bij de wetswijziging is dit uitgebreid toegelicht (hoofdstuk 3).

In het tweede lid is de verdeling van de kosten tussen de individuele instrumentaanbieders geregeld. De individuele bijdrage van een instrumentaanbieder wordt door de toelatingsorganisatie jaarlijks achteraf vastgesteld. Een deel van de kosten wordt door middel van een vast bedrag per instrument per jaar in rekening gebracht. De rest van de kosten wordt berekend op basis van een bijdrage per bouwproject waarbij een instrument voor kwaliteitsborging wordt toegepast. Een instrumentaanbieder betaalt een hogere bijdrage naarmate zijn instrument voor kwaliteitsborging vaker wordt toegepast. Bij ministeriële regeling zal hiertoe een berekeningsmethodiek worden vastgesteld.

Indien de instrumentaanbieder de bijdrage niet betaalt, kan de toelatingsorganisatie de toelating intrekken. Immers, in dat geval voldoet de instrumentaanbieder niet aan een van de verplichtingen die voortvloeien uit de toelating van het betreffende instrument (artikel 7ae, tweede lid, onder c, van de wet). De toelatingsorganisatie zal de instrumentaanbieder eerst in de gelegenheid dienen te stellen de bijdrage alsnog te betalen (waarschuwing). Het ligt ook voor de hand dat de toelatingsorganisatie daarna eerst de toelating schorst en de instrumentaanbieder de gelegenheid geeft binnen een bepaalde termijn de betaling over te maken. Daarna komt intrekking van de toelating in beeld.

Artikel 1.52

Bij de mededeling van het beëindigen van de bouwwerkzaamheden dient de informatie genoemd in het tweede lid, bij het bevoegd gezag aangeleverd te worden. De aan te leveren gegevens en bescheiden zijn noodzakelijk bij de bouw van het bouwwerk en bij oplevering dus al beschikbaar. Ze hoeven niet apart opgesteld te worden. De beschikbare informatie wordt (digitaal) aan het bevoegd gezag aangeleverd. Het is daardoor niet noodzakelijk een bewaarplicht voor de eigenaar te introduceren.

De aanduiding van gebruiksfuncties, verblijfsgebieden, verblijfsruimten en afmetingen en maximale bezetting van alle ruimten inclusief het totaal oppervlak per gebruiksfunctie heeft een tweeledig doel. Ten eerste wordt onomstotelijk vastgelegd wat de gebruiksfunctie van (delen van) het gebouw is, zodat de van toepassing zijn de voorschriften kunnen worden vastgesteld. Ten tweede dient de informatie om bij het gebruik van het bouwwerk te kunnen beoordelen of er voldaan wordt aan de eisen met betrekking tot de ventilatiecapaciteit, vluchtroutes en andere aan personen gerelateerde eisen in dit besluit, alsmede de controle op hoeveel personen er in het bouwwerk aanwezig mogen zijn.

Met betrekking tot de constructie dienen bij oplevering de (detail) tekeningen en berekeningen overlegd te worden waaruit blijkt hoe de constructie is uitgevoerd, om in de toekomst bijvoorbeeld bij eventuele calamiteiten te kunnen beoordelen of sprake is van instortingsgevaar. Het spreekt voor zich dat het bij verbouw gaat om de gegevens met betrekking tot de constructie die zien op de verbouwing en niet op de delen die niet worden verbouwd. Wel dient uit de aangeleverde gegevens en bescheiden duidelijk te zijn op welke wijze krachtsafdracht naar de bestaande constructie plaatsvindt.

Bij gegevens over de aard en plaats van brandveiligheidsinstallaties en de noodverlichting kan gedacht worden aan bijvoorbeeld een blokschema of plattegrond dat de onderlinge samenhang laat zien van de componenten binnen en tussen brandveiligheidsinstallaties of een programma van eisen van de brandveiligheidsinstallaties. Zo is te controleren of er in de bestaande gebouwen (al dan niet vergunningvrije) wijzigingen zijn aangebracht en of die in overeenstemming zijn met de eisen die hieraan gesteld zijn in dit besluit.

Ook de gegevens rond brandcompartimentering en vluchtroutes dienen te worden aangeleverd.

Omdat een gelijkwaardige oplossing tijdens het gebruik in stand gehouden dient te worden, dient ook te worden opgegeven welke gelijkwaardige oplossing is gebruikt. Hierbij hoeft niet de gehele onderbouwing aangegeven te worden, maar alleen welke oplossing is toegepast en waarvoor die is toegepast, zodat bezien kan worden of die oplossing tijdens het gebruik nog aanwezig is en overeenkomstig het oorspronkelijke ontwerp functioneert.

Indien de gegevens bij de mededeling van de gereedmelding ontbreken, kan het bevoegd gezag besluiten dat het bouwwerk niet in gebruik mag worden genomen. Dit is dus geen inhoudelijke toetsing of het bouwwerk voldoet aan de bouwtechnische voorschriften. Dit werkt aanvullend op het bepaalde in artikel 1.25 van het Bouwbesluit 2012. Op grond van het derde lid van dat artikel mag een bouwwerk waarvoor een omgevingsvergunning voor het bouwen is verleend, niet in gebruik worden gegeven of genomen indien het bouwwerk niet bij het bevoegd gezag gereed is gemeld. Doel van dit voorschrift is te voorkomen dat onveilige situaties ontstaan als gevolg van het in gebruik nemen van onvoltooide bouwwerken. In aanvulling daarop dienen dus thans de gegevens te worden verstrekt, die inzicht bieden of het gerealiseerde bouwwerk voldoet aan de bouwtechnische voorschriften. Het bevoegd gezag heeft deze gegevens nodig in het kader van het toezicht op de naleving van deze voorschriften nadat het bouwwerk in gebruik is genomen. Het bevoegd gezag heeft hiermee een dossier ter beschikking dat vooral bij toezicht op de naleving van de (gebruiks)voorschriften bij bestaande bouw en in geval van calamiteiten gebruikt kan worden.

Indien (een deel van) de gegevens ontbreken, kan het bevoegd gezag binnen 10 dagen besluiten om de ingebruikname te verbieden. Indien deze termijn verstrijkt zonder dat er een besluit van het bevoegd gezag ligt, kan de vergunninghouder ervan uitgaan dat het dossier volledig is en kan hij het bouwwerk in gebruik nemen.

Artikel II

A

De wijziging van het opschrift van paragraaf 5.2.2a. van het Besluit omgevingsrecht betreft een technische wijziging.

B

In dit artikel zijn categorieën bouwwerken als bedoeld artikel 2.10, derde lid, onder b, van de Wabo aangewezen, ten aanzien waarvan bij de beoordeling van een aanvraag om een omgevingsvergunning voor het bouwen niet worden getoetst wordt aan de bouwtechnische voorschriften. Het gaat om bouwwerken die op basis van het experiment in artikel 6g van het Besluit uitvoering Crisis- en herstelwet al Bouwbesluittoetsvrij zijn. Een aanvulling daarop zijn de onderdelen f en g. Het gaat hier om gewoon onderhoud van een bouwwerk (onderdeel f) of een andere verandering van een bouwwerk, mits geen verandering van de draagconstructie of van de brandcompartimentering of (beschermde) subbrandcompartimentering (onderdeel g). Gewoon onderhoud en veranderingen aan een bouwwerk zijn vergunningvrij onder artikelen 2 en 3, van bijlage II, van het Besluit omgevingsrecht. Daar zijn echter verschillende ruimtelijke voorwaarden aan verbonden, namelijk dat bij gewoon onderhoud de detaillering, profilering en vormgeving van het bouwwerk niet mag wijzigen, en dat bij andere veranderingen er geen uitbreiding van de bebouwde oppervlakte en/of het bouwvolume mag plaatsvinden. Indien niet voldaan wordt aan één van deze ruimtelijke voorwaarden is de aanvrager verplicht een omgevingsvergunning voor het bouwen aan te vragen waarbij de gemeente niet alleen de ruimtelijke aspecten toetst, maar ook een toets aan het Bouwbesluit 2012 moet uitvoeren. Door onderdelen f en g hier op te nemen wordt geregeld dat in zulke gevallen nog wel een vergunning moet worden aangevraagd, maar dat daarbij niet aan het Bouwbesluit 2012 wordt getoetst. Een voorbeeld hiervan is het aanbrengen van (dak)isolatie; als onder de pannen of het dakleer 10 cm extra isolatie aangebracht wordt, is er feitelijk bezien sprake van een uitbreiding van het bouwvolume. Een dergelijke aanpassing valt daarmee niet onder de vergunningvrije bouwwerken in artikel 3, onderdeel 8, Bijlage II van het Besluit omgevingsrecht, maar wel onder artikel 5.13c, van het Besluit omgevingsrecht waardoor geen toetsing aan bouwtechnische voorschriften hoeft plaats te vinden.

Artikel III

In artikel 6g, van het Besluit uitvoering Crisis- en herstelwet was voor specifieke en locatiegebonden experimenten tijdelijk een uitzondering opgenomen op de toepassing van artikel 2.10, eerste lid, onder a, van de Wabo voor bepaalde categorieën bouwwerken. In de gevallen werd bij de beoordeling door het bevoegd gezag van aanvragen om een omgevingsvergunning voor het bouwen niet getoetst aan het Bouwbesluit 2012 (Bouwbesluittoetsvrije bouwwerken). Met de inwerkingtreding van artikel 5.13c van het Besluit omgevingsrecht (zie artikel II, onderdeel B, van dit besluit) zijn die locatiegebonden uitzonderingen niet langer nodig, omdat hierin thans een generieke uitzondering is opgenomen voor die categorieën bouwwerken.

In artikel 6i van het Besluit uitvoering Crisis- en herstelwet was ook een uitzondering opgenomen op de Bouwbesluittoetsing door het bevoegd gezag tot 20 september 2019. De uitzondering gold in vijf gemeenten voor nieuw te bouwen grondgebonden woningen waarvoor een waarborgcertificaat op basis van het keurmerk van de Stichting Garantiewoning is verstrekt. Voor zover het gaat om bouwwerken die thans onder het stelsel van kwaliteitsborging vallen, komt deze uitzondering te vervallen. Dat betekent dat voor die bouwwerken een toegelaten instrument voor kwaliteitsborging dient te worden toegepast door een daartoe gerechtigde kwaliteitsborger. Voor lopende projecten waarbij de bouwwerken niet Bouwbesluittoetsvrij worden, is voorzien in overgangsrecht.

Artikel 6j bepaalt dat de vergunningplicht tot 15 juli 2021 niet geldt voor bepaalde bouwactiviteiten die worden uitgevoerd onder verantwoordelijkheid van een architect of een dienstverrichter als bedoeld in de Wet op de architectentitel die voldoen aan in dat artikel gestelde eisen. Dat betekent dat de architect die verantwoordelijk is voor de uitvoering van de bouwactiviteit en het ontwerp, niet zelf de kwaliteitsborging mag uitvoeren. Hij zal erop dienen toe te zien dat de kwaliteitsborging door een andere architect wordt uitgevoerd. Net als dat voor de kwaliteitsborger op grond van artikel 1.38 van het Bouwbesluit 2012 in een instrument voor kwaliteitsborging moet worden voorgeschreven, mag de tweede architect geen enkele betrokkenheid hebben bij het bouwproject, anders dan de betrokkenheid die voortvloeit uit de overeenkomst om de kwaliteitsborging uit te voeren. Voor projecten die op het moment van inwerkingtreding van deze wijziging al van start zijn gegaan, is voorzien in overgangsrecht.

Artikel IV

Dit artikel regelt de inwerkingtreding van dit besluit. Uit oogpunt van flexibiliteit is gekozen voor de mogelijkheid de verschillende onderdelen van het besluit op verschillende momenten in werking te laten treden.

Artikel V

Dit artikel bevat de citeertitel van dit besluit.

De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, R. H. A. Plasterk


X Noot
1

Kamerstukken II 2016/17, 34 453, nrs. 20 en 23.

X Noot
2

Het is zelfs mogelijk dat een monument, bijvoorbeeld een landgoed of een industrieel complex, bestaat uit onderdelen die rijksmonument zijn en andere onderdelen die gemeentelijk monument zijn.

X Noot
3

De pilots vinden sinds 6 maart 2013 plaats in de gemeenten Almere, Delft, Eindhoven, Haarlem, Haarlemmermeer, Hoogeveen, Schijndel en Zoetermeer.

X Noot
4

Kamerstukken II 2015/16, 34 453, nr. 3, blz. 15 e.v.

X Noot
5

De toelatingsorganisatie wijst hiertoe toezichtambtenaren aan (artikel 92, derde lid, Woningwet en titel 5.2 van de Algemene wet bestuursrecht).

X Noot
6

Kamerstukken II 2016/17, 34 453, nr. 16, amendement van De Vries hiermee is artikel 2.8, tweede lid van de Wabo aanpast.

X Noot
7

Kamerstukken II 2016/17, 34 453, nr. 19.

X Noot
8

Zo worden er geen eisen op het gebied van waterveiligheid gesteld tenzij deze eisen betrekking hebben op de constructie in relatie tot grondwater en waterdichtheid.

X Noot
9

Onder bouwfysica vallen ook installaties voor verwarming en ventilatie. Dit betekent dat de kwaliteitsborger over kennis op die gebieden dient te beschikken, zodat hij kan beoordelen of het complete bouwwerk voldoet aan de bouwtechnische voorschriften. Ook voor brandveiligheid geldt eenzelfde benadering: eventuele benodigde installaties worden onder het betreffende deelgebied meegenomen.

X Noot
10

Wet van 9 december 2015 tot wijziging van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (verbetering vergunningverlening, toezicht en handhaving) (Stb. 2015, 521).

X Noot
11

Handelingen TK 2016/17, nr. 41.

X Noot
12

Men kan zich dan bijvoorbeeld wenden tot een geschillencommissie of tot de Raad van Arbitrage. Indien het toegelaten instrument voor kwaliteitsborging daarin niet voorziet kunnen partijen zich wenden tot de burgerlijke rechter.

X Noot
13

Het is mogelijk dat een instrument door verschillende aanbieders wordt aangeboden. Elke aanbieder wordt dan apart geregistreerd met de kwaliteitsborger(s) die hij toestemming heeft gegeven het instrument te gebruiken.

X Noot
14

Zie ook Kamerstukken I 2010/11, 31 051, nr. D; motie-Franken.

X Noot
15

Ligthart Advies. Informatiebehoefte bestaande bouwwerken, augustus 2014.

X Noot
16

Hiervoor kunnen ook BIM (Bouw Informatie Modellen) worden gebruikt als dit met het bevoegd gezag is afgesproken. Het bevoegd gezag moet nl. voor raadpleging van deze bestanden zelf programmatuur hebben.

X Noot
17

SIRA Consulting. Onderzoek naar de regeldrukgevolgen van het wetsvoorstel kwaliteitsborging, december 2015.

X Noot
18

Het laatste onderzoeksdeel ziet alleen op wijzigingen in het Burgerlijk Wetboek, die niet verder worden uitgewerkt in lagere regelgeving.

X Noot
19

De rol van de gemeente binnen het stelsel van private kwaliteitsborging, Kamerstukken II 2016-2017, 34 453, nr. 8.

X Noot
20

Kamerstukken II 2016-2017, 34 453, nr. 16.

X Noot
21

Kamerstukken II 2016-2017, 34 453, nr. 17.

X Noot
22

In het besluit zoals dit ter consultatie is voorgelegd, wordt dit borgingsplan nog inspectieplan genoemd.

X Noot
23

Kamerstukken II 2016-2017, 34 453, nr. 3, blz. 48 e.v..

X Noot
24

Het onderzoek geeft aan dat ten aanzien van de aanvraag voor een monumentenvergunning niets zou wijzigen en deze voor gaat op de bouwtechnische voorschriften uit het Bouwbesluit 2012 indien en voor zover deze strijdig zijn.

X Noot
25

Kamerstukken II 2016-2017, 34 453, nrs. 20 en 23.

X Noot
26

SIRA Consulting. Wet kwaliteitsborging voor het bouwen: financiële gevolgen voor gemeenten, oktober 2015, Kamerstukken II 2015/16, 32 757, nr. 119.

X Noot
27

De financiële gevolgen van het wetsvoorstel kwaliteitsborging, Kamerstukken II 2016-2017, 34 453, nr. 8.

X Noot
28

Wet kwaliteitsborging voor het bouwen, Tussentijdse evaluatie proefprojecten, Kamerstukken II 2016/17, 34 453, nr. 8.

Naar boven