Staatscourant van het Koninkrijk der Nederlanden
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek |
---|---|---|---|
Ministerie van Infrastructuur en Milieu | Staatscourant 2016, 38846 | Adviezen Raad van State |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek |
---|---|---|---|
Ministerie van Infrastructuur en Milieu | Staatscourant 2016, 38846 | Adviezen Raad van State |
8 juli 2016
IenM/BSK-2016/102562
Hoofddirectie Bestuurlijke en Juridische Zaken
Ministerie van Infrastructuur en Milieu
Aan de Koning
Nader rapport inzake het ontwerp van een algemene maatregel van bestuur elfde tranche Besluit uitvoering Crisis- en herstelwet en van bijlage II bij de Crisis- en herstelwet (elfde tranche)
Blijkens de mededeling van de Directeur van Uw kabinet van 15 oktober 2015, nr. 2015001811, machtigde Uwe Majesteit de Afdeling advisering van de Raad van State haar advies inzake het bovenvermelde ontwerp van een algemene maatregel van bestuur rechtstreeks aan mij en in afschrift aan de Minister voor Wonen en Rijksdienst te doen toekomen. Dit advies, gedateerd 22 januari 2016, nr. W14.15.0358/IV, bied ik U hierbij aan.
De Afdeling geeft U in overweging het besluit niet vast te stellen dan nadat met haar opmerkingen rekening is gehouden en adviseert het voorstel aan te passen.
Op de opmerkingen van de Afdeling ga ik mede namens de Minister voor Wonen en Rijksdienst in het navolgende in.
Allereerst wordt opgemerkt dat, in navolging van het aan haar toegezonden ontwerpbesluit, de Afdeling wisselend spreekt over een tijdelijke bestemming en een voorlopige bestemming. Beoogd is met het ontwerpbesluit een experiment mogelijk te maken met een voorlopige bestemming. Het ontwerpbesluit en de toelichting daarop zijn aangepast, zodat thans consistent gesproken wordt over een voorlopige bestemming.
Naar aanleiding van het advies van de Afdeling is artikel I, onderdeel G (thans: F) aangepast zodat uit dit artikel volgt dat de verplichting tot actualisering van het ruimtelijke plan niet vervalt, maar dat deze actualiseringsplicht wordt verlengd naar 35 jaar. Verder is in het artikel opgenomen dat deze verlengde planperiode van 35 jaar, evenals de voorlopige bestemming tussen de 25 en 30 jaar, alleen geldt voor de exacte locaties van de windturbines. Dit heeft tot gevolg dat de verlengde planperiode slechts geldt voor relatief kleine oppervlakten en dat de raad, in geval van een inpassingsplan, slechts voor die gronden niet bevoegd is gedurende de verlengde planperiode een bestemmingsplan vast te stellen. Deze inperking van de beleidsvrijheid van de planwetgever en de inperking van het aantal momenten waarop een zienswijze kan worden ingediend dan wel beroep kan worden ingesteld door de verlengde planperiode acht ik aanvaardbaar. Het gaat hier om een experiment waarbij veelal de rijkscoördinatieregeling wordt toegepast en de aard van dit instrument brengt met zich mee dat dit vrijwel uitsluitend wordt gedaan voor ontwikkelingen die naar hun aard een lange werkingsduur hebben, zoals infrastructurele werken en, in dit geval, de plaatsing van windturbines. Door het beperken van de oppervlakte van de gronden waarvoor dit experiment geldt, blijft voor een groot deel van het grondgebied binnen een gemeente de raad bevoegd om een bestemmingsplan vast te stellen.
Bij dit onderdeel van het advies van de Afdeling is nog van belang om op te merken dat reeds eerder in het Besluit uitvoering Crisis- en herstelwet mogelijkheden zijn opgenomen om af te wijken van de in artikel 3.1, tweede lid, van de Wro opgenomen planperiode van tien jaar en van de in artikel 3.2 van de Wro opgenomen voorlopige bestemming van vijf jaar. Dit betreft de bepalingen in artikel 7a, derde en vierde lid, artikel 7b, artikel 7c, tweede en derde lid, artikel 7i, eerste en tweede lid, en artikel 7j, vierde en vijfde lid, van het Besluit uitvoering Crisis- en hertelwet. Deze bepalingen zien op bestemmingen met een looptijd van vijftien of twintig jaar en voorlopige bestemmingen met een looptijd van tien of vijftien jaar. Daarmee is – zoals de Afdeling het verwoordt – sprake van een systeembreuk ten opzichte van de huidige Wet ruimtelijke ordening. De Crisis- en herstelwet maakt als experimentenwet een dergelijke wijziging ten opzichte van de bestaande systematiek van de Wet ruimtelijke ordening uitdrukkelijk mogelijk. Die mogelijkheid is al bij de zesde tranche voor een eerste keer beproefd en blijft overigens binnen de kaders van de Crisis- en herstelwet beperkt tot specifiek aangewezen projecten. Er is dus geen sprake van een generieke systeembreuk. Een dergelijke, meer ingrijpende wijziging ten opzichte van het huidige systeem van de Wet ruimtelijke ordening vindt plaats in de op handen zijnde Omgevingswet: daarin wordt de actualiseringsplicht voor de nieuwe planfiguur (het omgevingsplan) geheel losgelaten. In die zin wordt met deze experimenten op beperkte schaal al op de Omgevingswet geanticipeerd.
Naar aanleiding van het advies van de Afdeling is de toelichting bij artikel I, onderdeel G (thans: F), aangevuld en is voor dit experiment nader gemotiveerd dat aan de drie, cumulatieve criteria van artikel 2.4, tweede lid, van de Crisis- en herstelwet wordt voldaan.
In haar advies betwijfelt de Afdeling de meerwaarde van het voorgestelde artikel 7o omdat niet duidelijk is in welke zin een recht zou kunnen ontstaan om ‘steeds weer een nieuwe turbine te plaatsen’. Naar aanleiding hiervan is in de toelichting verduidelijkt dat een ‘normale’ bestemming ertoe kan leiden dat te zijner tijd een nieuwe vergunning voor een windturbine kan worden aangevraagd die dan, gelet op de geldende bestemming, niet kan worden geweigerd. Een voorlopige bestemming geeft wel de mogelijkheid om een gevraagde vergunning te weigeren of daaraan voorwaarden te verbinden.
Voorts stelt de Afdeling dat het tijdelijke karakter van de bestemming op zichzelf niet automatisch tot gevolg heeft dat planschade voorzienbaar is en daarom niet vergoed hoeft te worden. Naar aanleiding hiervan is de toelichting bij artikel I, onderdeel G (thans: F) aangevuld. Toegelicht is dat met het toekennen van een voorlopige bestemming niet is bedoeld de indirecte planschade (schade die omwonenden menen te lijden door het plaatsen van de windturbines) te voorkomen. Beoogd is alleen de directe planschade te voorkomen, dat wil zeggen de schade die de eigenaren van windturbines kunnen lijden als deze windturbines niet meer als zodanig worden bestemd. Door het toekennen van een voorlopige bestemming van tussen de 25 en 30 jaar is voor de eigenaren van de windturbines duidelijk dat deze turbines gedurende de in het plan vastgelegde periode aanwezig en in gebruik mogen zijn. Hiermee wordt voorzienbaarheid als bedoeld in artikel 6.3 van de Wet ruimtelijke ordening gecreëerd en wordt het recht op vergoeding van directe planschade op deze wijze in ieder geval beperkt danwel vervalt dit recht geheel.
Gelet op het bovenstaande wordt het advies van de Afdeling om artikel 7o te schrappen, niet gevolgd. Wel zijn het ontwerpbesluit en de toelichting aangepast.
Daarbij hecht ik eraan om op te merken dat ten opzichte van het ontwerpbesluit dat aan de Afdeling is voorgelegd dit experiment in overleg met de aanvragers is beperkt tot drie concentratiegebieden in Groningen en de windparken Fryslân en De Drentse Monden en Oostermoer en tot de concrete mastposities van de windturbines. Met al deze wijzigingen acht ik het experiment verantwoord en juridisch juist vormgegeven. Zoals ook door de Afdeling is erkend is voldoende zekerheid in bestemmingsplannen op lange termijn van groot belang voor investeringen in windenergie.
Naar aanleiding van het advies van de Afdeling is artikel I, onderdeel G (thans: F) aangepast. In het artikel is thans bepaald dat de voorlopige bestemming wordt toegekend voor een termijn van tussen de 25 en 30 jaar en dat ook een definitieve bestemming aan de gronden moet worden toegekend. De planperiode is verlengd naar 35 jaar. De toelichting is conform deze wijzigingen aangepast.
Naar aanleiding van het advies van de Afdeling is artikel I, onderdeel A, aangepast in die zin dat aan het experiment ook dienstverrichters als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de architectentitel kunnen deelnemen. In de toelichting is daarop ingegaan. Tevens is de toelichting bij dit artikel aangevuld met een motivering waarom de in dat artikel gestelde eisen niet in strijd komen met het recht van de Europese Unie.
Naar aanleiding van het advies van de Afdeling is artikel I, onderdeel A, aangepast in die zin dat de raad en niet het college van burgemeester en wethouders bevoegd is om eisen te stellen aan de architect of dienstverrichter om deel te kunnen nemen aan het experiment. Tevens is de toelichting bij dit artikel hierop aangepast.
Van de gelegenheid is gebruik gemaakt onderdeel D te laten vervallen, omdat dit onderdeel na inwerkingtreding van de tiende tranche van het Besluit uitvoering Crisis- en herstelwet niet meer nodig is. Hierdoor zijn de overige onderdelen vernummerd. Verder is het ontwerpbesluit aangepast aan de onlangs in werking getreden dertiende tranche van het Besluit uitvoering Crisis- en herstelwet. Dit houdt in dat voor de nieuwe experimenten de ten hoogste toegestane termijn voor afwijking is opgenomen. Tenslotte is de redactionele kanttekening van de Afdeling overgenomen en is nog een aantal andere redactionele verbeteringen aangebracht.
Ik moge U hierbij, in overeenstemming met mijn ambtgenoot voor Wonen en Rijksdienst, het gewijzigde ontwerpbesluit en de gewijzigde nota van toelichting doen toekomen en U verzoeken overeenkomstig dit ontwerp te besluiten.
De Minister van Infrastructuur en Milieu, M.H. Schultz van Haegen-Maas Geesteranus.
No. W14.15.0358/IV
’s-Gravenhage, 22 januari 2016
Aan de Koning
Bij Kabinetsmissive van 15 oktober 2015, no.2015001811, heeft Uwe Majesteit, op voordracht van de Minister van Infrastructuur en Milieu, in overeenstemming met de Minister voor Wonen en Rijksdienst, bij de Afdeling advisering van de Raad van State ter overweging aanhangig gemaakt het ontwerpbesluit tot wijziging en aanvulling van het Besluit uitvoering Crisis- en herstelwet en van bijlage II bij de Crisis- en herstelwet (elfde tranche), met nota van toelichting.
Het ontwerpbesluit, dat de zogenoemde elfde tranche vormt van het Besluit uitvoering Crisis- en herstelwet, voorziet in een drietal nieuwe innovatieve projecten als bedoeld in hoofdstuk 2 (Bijzondere voorzieningen), afdeling 2 (Innovatie), van de Crisis- en herstelwet (Chw). Voorts worden elf nieuwe deelnemers toegevoegd aan het experiment met de bestemmingsplannen met verbrede reikwijdte, twee nieuwe deelnemers toegevoegd aan het experiment met het opstellen van één bestemmingsplan met verbrede reikwijdte voor het gehele grondgebied van een gemeente en vindt verlenging plaats van de termijn waarbinnen een flexibel bestemmingsplan moet worden vastgesteld. Ook worden twee projecten toegevoegd aan categorie Aa ‘overige ruimtelijke projecten’ van bijlage II van de Chw.
De Afdeling advisering van de Raad van State heeft opmerkingen over een deel van het ontwerpbesluit die van dien aard zijn dat zij adviseert het besluit niet vast te stellen dan nadat daarmee rekening is gehouden. Deze betreffen onder meer het experiment ten behoeve van windturbineparken, waarbij een tijdelijke bestemming van 30 jaar wordt geïntroduceerd. Daarnaast wijst de Afdeling ten aanzien van het experiment met private kwaliteitsborging bij bouwprojecten op mogelijke strijdigheid met het vrij verkeer van diensten.
In het ontwerpbesluit wordt een experiment aan het Besluit uitvoering Crisis- en herstelwet toegevoegd ten behoeve van het ‘voorlopig bestemmen van windturbineparken’.1 Het voorgestelde artikel 7o maakt het voor gemeenten in Groningen in een bestemmingsplan2 en provincies en Rijk in een inpassingsplan3 mogelijk gronden aan te wijzen ten behoeve van het bouwen en in werking hebben van een windturbine voor een termijn van ten hoogste 30 jaar.4 In de toelichting wordt gerefereerd aan het Energieakkoord voor duurzame groei waarmee Nederland inzet op een energievoorziening die in 2050 volledig klimaatneutraal is. Daartoe moet het aandeel duurzame energie worden verhoogd en moet er in 2020 6000 MW aan opgesteld vermogen voor wind op land in Nederland staan.5
Door middel van het bieden van duidelijkheid in bestemmingsplannen wordt enerzijds beoogd het aandeel duurzame energie in de vorm van windenergie te verhogen terwijl anderzijds door het tijdelijke karakter beoogd wordt te voorkomen dat er een recht ontstaat om na afloop van de termijn opnieuw een windturbine te plaatsen. De Afdeling is zich ervan bewust dat voldoende zekerheid in bestemmingsplannen op lange termijn van groot belang is voor investeringen in windenergie, maar maakt de volgende opmerkingen.
Artikel 2.4 van de Chw geeft de grondslag om bij wege van experiment af te wijken van het bij de wet, waaronder de Wet ruimtelijke ordening (hierna: Wro), bepaalde. Voorgesteld wordt voor windenergie een tijdelijke bestemming te introduceren van 30 jaar. Ziet de Afdeling het goed, dan wordt met dit experiment, zonder dat de toelichting hieraan aandacht besteedt, voor de eerste keer op basis van artikel 2.4 van de Chw fundamenteel afgeweken van de systematiek van de Wro, die is gebaseerd op een periodieke verplichting tot actualisering (planhorizon). Uit de geschiedenis van de Chw blijkt niet dat ook dergelijke systeeminbreuken zijn beoogd. Daar komt bij dat met deze tijdelijke bestemming van 30 jaar de beleidsvrijheid van de planwetgever op dit punt wordt ingeperkt, alsmede het aantal momenten waarop bezwaar- en beroep kan worden ingesteld.
De Afdeling acht een dergelijke systeembreuk op grond van de Chw ontoelaatbaar.
Volgens artikel 2.4 van de Chw kan bij wege van experiment van wettelijke bepalingen worden afgeweken, en wel uitsluitend indien het experiment bijdraagt aan innovatieve ontwikkelingen en het voldoende aannemelijk is dat uitvoering ervan bijdraagt aan het bestrijden van de economische crisis en aan de bevordering van duurzaamheid. Deze criteria zijn cumulatief.
In het nader rapport naar aanleiding van de advisering over de tiende tranche van het Besluit uitvoering Crisis- en herstelwet werd gesteld dat ‘aanvragen binnen het geschetste ruimhartige ‘toelatingsbeleid’ nog nauwgezetter dan voorheen worden getoetst aan de criteria van artikel 2.4, tweede lid, van de Chw’.6 De Afdeling merkt op dat hiervan in de toelichting en het voorgestelde artikel 7o onvoldoende blijkt.
Volgens de toelichting is het toepassen van een voorlopige (tijdelijke) bestemming die een relatie heeft met de levensduur van een windturbine ‘een innovatieve ontwikkeling waarmee de ruimtelijke aspecten van de realisatie van een windturbinepark in het bestemmingsplan worden vastgelegd, zonder dat met het vastleggen van die bestemming in de toekomst een recht ontstaat om steeds weer een nieuwe turbine te plaatsen. Hiermee kan na het verstrijken van de termijn een nieuwe afweging worden gemaakt tussen de bestaande ruimtelijke mogelijkheden van windenergie en de op dat moment nieuwe inzichten voor de ruimtelijke inpassing van windenergie of nieuwe beschikbare technieken voor een duurzame energievoorziening.’7
Het experimentele karakter ligt volgens de toelichting in de behoefte aan een tijdelijke bestemming die een relatie heeft met de levensduur van een windturbine. Naar het oordeel van de Afdeling kan het tegemoet komen aan deze behoefte op zichzelf niet gekenmerkt worden als een bijdrage aan een innovatieve ontwikkeling in de zin van artikel 2.4 van de Chw. Voorts acht Afdeling niet voldoende aannemelijk gemaakt dat de uitvoering van het experiment kan bijdragen aan het bestrijden van de economische crisis.
In afwijking van de aanpak in de bestaande artikelen 7a, derde lid, 7b, 7c, tweede lid, 7i, eerste lid en 7j, vierde lid, van het Besluit uitvoering Crisis- en herstelwet, wordt in artikel 7o van het ontwerp niet volstaan met een aanpassing van de planhorizon, maar wordt gekozen voor introductie van een nieuw instrument in de vorm van een tijdelijke bestemming. De Afdeling leidt uit de toelichting af dat de reden hiervoor is de wens om aan de ene kant duidelijkheid te verschaffen over de bestemming windenergie voor bepaalde tijd en aan de andere kant te voorkomen dat er een recht ontstaat na afloop van de periode opnieuw een windturbine te plaatsen. Na afloop van de tijdelijke bestemming moeten nut en noodzaak, locatiekeuze en exacte turbineposities integraal heroverwogen kunnen worden.
De Afdeling merkt op dat aan de gemeenteraad in de reguliere systematiek een ruime mate van beleidsvrijheid toekomt bij de vaststelling van een bestemmingsplan. Zonder nadere toelichting is dan ook niet begrijpelijk in welke zin een recht zou kunnen zijn ontstaan om ‘steeds weer een nieuwe turbine te plaatsen’8. In lijn daarmee is eveneens niet helder in welk opzicht de bepalingen van het ontwerp het beweerdelijke ontstaan van dat recht verhinderen. Daarmee is niet duidelijk wat de meerwaarde is van het voorgestelde artikel 7o.
Voor zover bedoeld wordt dat een besluit om de bestemming ‘windenergie’ niet voort te zetten normaal gesproken resulteert in planschade, merkt de Afdeling op dat er een recht bestaat op vergoeding van planschade, als sprake is van onvoorzienbare schade die een rechtstreeks en onmiddellijk gevolg is van één van de in artikel 6.1, tweede lid, Wro genoemde oorzaken, waaronder een bestemmingsplanwijziging.9 De Afdeling merkt op dat het tijdelijke karakter van de bestemming op zichzelf niet automatisch tot gevolg heeft dat planschade voorzienbaar is en daarom niet vergoed hoeft te worden. Dit geldt a fortiori voor bestemmingen die formeel tijdelijk zijn, maar waarvan wel beoogd wordt deze tientallen jaren te laten gelden.
De Afdeling adviseert in het licht van het voorgaande het voorgestelde artikel 7o te schrappen.
Onverminderd het voorgaande, merkt de Afdeling het volgende op.
Het experiment houdt in concreto in dat het mogelijk wordt om in de provincie Groningen in een bestemmingsplan en in provincie en Rijk in een inpassingsplan voor een termijn van ten hoogste 30 jaar ‘windenergie’ als ‘bestemming’, respectievelijk als ‘voorlopige bestemming’ op te nemen.
Ingevolge artikel 3.2 van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) in samenhang met artikel 3.1.5 van het Besluit ruimtelijke ordening10 is het toekennen van een voorlopige bestemming in een bestemmingsplan voor een termijn van maximaal vijf jaar uitsluitend mogelijk in combinatie met een definitieve bestemming.11 Een voorlopige bestemming kan zijn bedoeld als een overgangsregeling om, naast de voorziening van bestaand planologisch gebruik overeenkomstig het reguliere planologische overgangsrecht, nog intensivering of wijziging van het bestaande planologische gebruik toe te staan. Ook kan een voorlopige bestemming zijn bedoeld om andere tijdelijke planologische gebruiksmogelijkheden toe te staan. Een voorlopige bestemming geldt zodoende voordat de nieuwe bestemming definitief wordt en hieraan uitvoering kan worden gegeven.12
Blijkens de toelichting bij artikel 7o wordt voor windturbines beoogd na afloop van de termijn een nieuwe afweging te maken en dus de bestemming opnieuw vast te stellen.13 Van een definitieve bestemming is tijdens de periode van de voorlopige bestemming ‘windenergie’ dan geen sprake.
De Afdeling adviseert in het licht van het vorenstaande af te zien van de mogelijkheid de bestemming aan te merken als ‘voorlopige bestemming’.
De Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) schrijft voor dat het verboden is een bouwwerk te bouwen zonder omgevingsvergunning.14 Het ontwerpbesluit regelt dat dit verbod bij wijze van experiment gedurende vijf jaar vervalt voor een aantal aangewezen bouwactiviteiten.15 Het betreft bouwactiviteiten in door burgemeester en wethouders van de gemeente Rotterdam aangewezen gebieden. De bouwactiviteiten waarom het gaat zijn – deels vanuit stedenbouwkundig en deels vanuit bouwkundig oogpunt – op de schaal van Rotterdam slechts van geringe invloed op de gebouwde omgeving. Daarbij geldt de eis dat de bouwactiviteiten worden uitgevoerd onder verantwoordelijkheid van een architect. In het kader van het experiment neemt de architect de verantwoordelijkheid voor de toetsing aan het Bouwbesluit, aan welstand, aan het bestemmingsplan en de bouwverordening over van de gemeente.16 De Afdeling merkt hierover het volgende op.
Aan het experiment kan alleen worden deelgenomen door architecten die voldoende gekwalificeerd zijn. Op grond van voorgesteld artikel 6j, derde lid, betekent dit dat de architect moet zijn ingeschreven in het architectenregister en dat de architect moet voldoen aan door burgemeester en wethouders nader gestelde eisen met betrekking tot beroepservaring, vakkennis, vaardigheden en inzicht op het gebied van toetsing aan en toezicht houden op de uitvoering van de bouwregelgeving.
De toelichting gaat niet in op de Europeesrechtelijke aspecten van de voorgestelde eisen die aan de architect worden gesteld. Op grond van de Wet op de architectentitel ter implementatie van de richtlijn betreffende de erkenning van beroepskwalificaties (hierna: de richtlijn)17 kunnen dienstverrichters18 zonder enige voorafgaande administratieve handeling in Nederland diensten verrichten op het gebied van architectuur.19 Het is voor hen niet verplicht om zich in te schrijven in het architectenregister. Om aan te sluiten bij het uitgangspunt van de richtlijn om migrerende beroepsbeoefenaren die in Nederland tijdelijk en incidenteel een dienst willen verrichten geen onnodige belemmeringen in de weg te leggen, zijn zij tevens uitgezonderd van de verplichting tot bij- en nascholingsactiviteiten.20
Met het oog op het bovenstaande kunnen de voorgestelde eisen van artikel 6j, derde lid, voor zover deze gesteld worden aan beroepswerkzaamheden die gewoonlijk onder de beroepstitel van architect worden uitgeoefend,21 naar het oordeel van de Afdeling niet gesteld worden aan architecten die voldoen aan de omschrijving van dienstverrichter. De Wet op de architectentitel en de richtlijn laten dit niet toe.
De voorgestelde eisen die gesteld worden aan beroepswerkzaamheden die gewoonlijk niet onder de beroepstitel van architect worden uitgeoefend22 en daardoor buiten het toepassingsbereik van de richtlijn erkenning beroepskwalificaties zouden blijven, leveren op grond van artikel 16, eerste en derde lid, van de Dienstenrichtlijn een ongeoorloofde belemmering van het vrij verkeer van diensten op. Dit is slechts anders indien uit de toelichting blijkt dat de eisen gerechtvaardigd zijn in het belang van ‘openbare orde’, ‘openbare veiligheid’, ‘volksgezondheid’, of ‘bescherming van het milieu’ en proportioneel.23
De Afdeling adviseert de toelichting in het licht van bovenstaande aan te vullen en het ontwerpbesluit aan te passen.
Architecten die willen deelnemen aan het experiment, moeten zoals gezegd, voldoen aan de door burgemeester en wethouders van de gemeente Rotterdam gestelde eisen met betrekking tot beroepservaring, vakkennis, vaardigheden en inzicht op het gebied van toetsing aan en toezicht houden op de uitvoering van bouwregelgeving. Dit houdt in dat aan burgemeester en wethouders wordt opgedragen naar buiten werkende, betrokkenen bindende voorschriften vast te stellen. De Afdeling advisering wijst in dit verband op de in de memorie van toelichting bij de Wet dualisering gemeentelijke medebewindsbevoegdheden24 geformuleerde uitgangspunten om te kunnen bepalen of bevoegdheden aan de gemeenteraad dan wel aan het college van burgemeester en wethouders dienen te worden toegekend. Een van de uitgangspunten luidt dat als het om het vaststellen van een algemeen verbindend voorschrift gaat, de gemeenteraad bevoegd is.
De uitgangspunten hebben de functie om tot een eerste gedachtebepaling te komen en dat voor het maken van definitieve keuzes in voorkomende gevallen een nadere argumentatie nodig is.25 Voor afwijking van het uitgangspunt dat de raad algemeen verbindende voorschriften vaststelt, is daarom een dragende motivering vereist.
Gelet op het voorgaande adviseert de Afdeling de keuze om het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam op te dragen de eisen vast te stellen waaraan architecten in het kader van het experiment moeten voldoen dragend te motiveren en indien dat niet mogelijk is, het ontwerpbesluit aan te passen.
De Afdeling advisering van de Raad van State geeft U in overweging in dezen geen besluit te nemen dan nadat met het vorenstaande rekening zal zijn gehouden.
De vice-president van de Raad van State, J.P.H. Donner.
– In artikel I, onderdeel C, artikel 7c, dertiende lid (nieuw), als volgt herformuleren (het begrip ‘fysieke leefomgeving’ omvat ‘ruimtelijke ordening’):
13. In afwijking van artikel 2.8, eerste lid, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht juncto artikel 3.2, aanhef en onderdeel b, van de Regeling omgevingsrecht verstrekt de aanvrager in of bij de aanvraag om een vergunning voor het gebruiken van gronden of bouwwerken, bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, van die wet, gegevens en bescheiden over de gevolgen van het beoogde gebruik voor de fysieke leefomgeving.
Wij Willem-Alexander, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.
Op de voordracht van Onze Minister van Infrastructuur en Milieu van 12 oktober 2015, nr. IenM/BSK-2015/197457, Hoofddirectie Bestuurlijke en Juridische Zaken, in overeenstemming met Onze Minister voor Wonen en Rijksdienst;
Gelet op de artikelen 1.2 en 2.4, eerste lid, van de Crisis- en herstelwet;
De Afdeling advisering van de Raad van State gehoord (advies van, nr. );
Gezien het nader rapport van Onze Minister van Infrastructuur en Milieu van, nr. IenM/BSK-, Hoofddirectie Bestuurlijke en Juridische Zaken;
Hebben goedgevonden en verstaan:
Het Besluit uitvoering Crisis- en herstelwet wordt als volgt gewijzigd:
A
Na artikel 6i wordt een artikel ingevoegd, luidende:
1. Het verbod uit artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht geldt voor de duur van vijf jaar niet voor een bouwactiviteit als bedoeld in het tweede lid die wordt uitgevoerd onder verantwoordelijkheid van een architect die voldoet aan de in het derde lid genoemde eisen.
2. De bouwactiviteit bestaat uit de realisatie van:
a. een of twee eengezinswoningen;
b. een op de grond staand bijbehorend bouwwerk als bedoeld in artikel 1, eerste lid, van bijlage II bij het Besluit omgevingsrecht, mits niet hoger dan tien meter;
c. een dakopbouw waarbij geen extra woningen worden gerealiseerd;
d. een dakterras;
e. een dakkapel, of
f. de splitsing of samenvoeging van woningen, mits geen verandering van de bouwconstructie plaatsvindt.
3. Eisen als bedoeld in het eerste lid houden in dat de architect staat ingeschreven in het architectenregister, bedoeld in artikel 2 van de Wet op de architectentitel, en voldoet aan de door burgemeester en wethouders gestelde eisen met betrekking tot:
a. de benodigde beroepservaring, vakkennis, vaardigheden en inzicht op het gebied van toetsing van en toezicht houden op de uitvoering van de bouwregelgeving, en
b. de wijze waarop de toetsing en het toezicht op de bouwactiviteiten plaatsvindt.
4. Onder het uitvoeren van een bouwactiviteit onder verantwoordelijkheid van een architect als bedoeld in het eerste lid worden tenminste de volgende verplichtingen voor die architect begrepen:
a. de architect heeft vanaf de opdrachtverlening tot en met de oplevering van het bouwwerk opdracht voor het ontwerp en het toezicht op het bouwwerk en draagt er zorg voor dat de werkzaamheden in het kader van kwaliteitsborging zo worden uitgevoerd zodat het gerechtvaardigd vertrouwen ontstaat dat het eindresultaat van de bouwwerkzaamheden voldoet aan de daarvoor geldende regelgeving;
b. de architect meldt binnen drie weken voor de start van de uitvoering van de bouwactiviteit aan burgemeester en wethouders dat voor die activiteit toepassing wordt gegeven aan dit artikel en de daarvoor door burgemeester en wethouders gestelde eisen;
c. binnen drie weken na de oplevering van de bouwactiviteiten door de bouwer overlegt de architect een opleverdossier aan burgemeester en wethouders dat voldoet aan de daaraan door burgemeester en wethouders gestelde eisen.
5. Dit artikel is van toepassing op de door burgemeester en wethouders van de gemeente Rotterdam aangewezen locaties binnen het grondgebied van de gemeente Rotterdam.
B
In artikel 7a, vijfde lid, aanhef, wordt «vóór 1 juli 2016» vervangen door: vóór 1 juli 2018.
C
Artikel 7c wordt als volgt gewijzigd:
1. Het dertiende lid wordt vernummerd tot vijftiende lid.
2. Na het twaalfde lid worden twee leden ingevoegd, luidende:
13. In afwijking van artikel 2.8, eerste lid, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht juncto artikel 3.2, aanhef en onderdeel b, van de Regeling omgevingsrecht kunnen burgemeester en wethouders van de aanvrager verlangen dat de door de aanvrager te verstrekken gegevens en bescheiden in of bij de aanvraag om een omgevingsvergunning voor het gebruiken van gronden of bouwwerken, bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder c, van die wet, worden aangevuld met gegevens en bescheiden over de gevolgen van het beoogde gebruik voor de fysieke leefomgeving.
14. In afwijking van artikel 2.12, eerste lid, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht kan een omgevingsvergunning die betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, van die wet worden verleend als de activiteit niet in strijd is met de regels, bedoeld in het eerste lid.
3. Aan het vijftiende lid worden, onder vervanging van de punt aan het slot van onderdeel s door een puntkomma, elf onderdelen toegevoegd, luidende:
t. Binnenstad Apeldoorn, gemeente Apeldoorn, zoals aangegeven op de kaart in bijlage 66;
u. Buitengebied Boekel, gemeente Boekel, zoals aangegeven op de kaart in bijlage 67;
v. Brandevoort-Noord, gemeente Helmond, zoals aangegeven op de kaart in bijlage 68;
w. Buitengebied Rijssen-Holten, gemeente Rijssen-Holten, zoals aangegeven op de kaart in bijlage 69;
x. Buitengebied Steenwijkerland, gemeente Steenwijkerland, zoals aangegeven op de kaart in bijlage 70;
y. Locatieontwikkeling De Bulders, gemeente Heeze-Leende, zoals aangegeven op de kaart in bijlage 71;
z. Centrum Sneek, gemeente Súdwest-Fryslận, zoals aangegeven op de kaart in bijlage 72;
aa. Buitengebied Borsele, gemeente Borsele, zoals aangegeven op de kaart in bijlage 73;
bb. Business Centre Treeport, gemeente Zundert, zoals aangegeven op de kaart in bijlage 74;
cc. Binnenstad Oudewater, gemeente Oudewater, zoals aangegeven op de kaart in bijlage 75;
dd. Landschapspark Bergse Heide, gemeente Bergen op Zoom, zoals aangegeven op de kaart in bijlage 76.
D
In artikel 7d, aanhef, wordt «twaalfde lid» vervangen door: vijftiende lid.
E
In artikel 7g, vierde lid, wordt na «Soest» ingevoegd: , Stadskanaal, Veere.
F
Artikel 7l, tweede lid, komt te luiden:
2. Hiertoe kunnen behoren regels waarbij in afwijking van de artikelen 2 en 6 van de Wet geurhinder en veehouderij voorschriften worden gesteld over de cumulatieve geurhinder veroorzaakt door veehouderijen.
G
In paragraaf 3 worden na artikel 7n twee artikelen ingevoegd, luidende:
1. Binnen door provinciale staten van de provincie Groningen aangewezen concentratiegebieden voor de realisering van windturbineparken kan een raad in een bestemmingsplan gronden aanwijzen met als bestemming respectievelijk als voorlopige bestemming het bouwen en in werking hebben van een windturbine voor een termijn van ten hoogste dertig jaar. Artikel 3.1, tweede tot en met vijfde lid, respectievelijk artikel 3.2, tweede volzin, van de Wet ruimtelijke ordening zijn niet van toepassing op de gronden die in het bestemmingsplan zijn aangewezen met als bestemming respectievelijk als voorlopige bestemming het bouwen en in werking hebben van een windturbine voor een termijn van ten hoogste dertig jaar.
2. In afwijking van artikel 3.26 juncto artikel 3.2 van de Wet ruimtelijke ordening in verbinding met artikel 9e van de Elektriciteitswet 1998 respectievelijk in afwijking van artikel 3.28 juncto artikel 3.2 van de Wet ruimtelijke ordening in verbinding met artikel 9b van de Elektriciteitswet 1998 kunnen in een inpassingsplan als bedoeld in artikel 3.26 respectievelijk artikel 3.28 van de Wet ruimtelijke ordening gronden worden aangewezen met als voorlopige bestemming het bouwen en in werking hebben van een windturbine voor een termijn van ten hoogste dertig jaar. Artikel 3.1, tweede tot en met vijfde lid, van de Wet ruimtelijke ordening is niet van toepassing op de gronden die in het inpassingsplan zijn aangewezen met als bestemming respectievelijk voorlopige bestemming het bouwen en in werking hebben van een windturbine voor een termijn van ten hoogste dertig jaar.
3. In afwijking van artikel 3.26, vijfde lid, van de Wet ruimtelijke ordening en artikel 9e van de Elektriciteitswet 1998 respectievelijk 3.28, vijfde lid, van de Wet ruimtelijke ordening en artikel 9b van de Elektriciteitswet 1998 is de raad voor de duur van de in het tweede lid bedoelde termijn niet bevoegd de voor die gronden in een inpassingsplan opgenomen bestemming te wijzigen. In afwijking van artikel 3.1, tweede lid, wordt de bestemming van deze gronden binnen een periode van dertig jaar, gerekend vanaf de datum van vaststelling van het bestemmingsplan opnieuw vastgesteld.
4. In afwijking van het bepaalde in het eerste lid kan de raad van Delfzijl in het bestemmingsplan voor het bedrijventerrein Oosterhorn gronden aanwijzen met als bestemming respectievelijk als voorlopige bestemming het bouwen en het in werking hebben van een windturbine voor een termijn van ten hoogste tweeëndertig jaar.
1. In afwijking van artikel 2.7, eerste lid, eerste volzin, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht en onverminderd artikel 2.5 van die wet kunnen, als een project dat bestaat uit het bouwen van een bouwwerk tevens is aan te merken als een project dat bestaat uit het oprichten van een inrichting, de aanvragen voor een omgevingsvergunning voor een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a, van die wet en voor een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder e, van die wet, los van elkaar worden ingediend.
2. Dit artikel is:
a. van toepassing in de gemeente Bergen op Zoom;
b. in die gemeente van overeenkomstige toepassing op aanvragen om wijziging van de voorschriften van een omgevingsvergunning.
H
Er worden elf bijlagen toegevoegd zoals opgenomen in de bijlage bij dit besluit:
a. bijlage 66 (Binnenstad Apeldoorn);
b. bijlage 67 (Buitengebied Boekel);
c. bijlage 68 (Brandevoort-Noord Helmond);
d. bijlage 69 (Buitengebied Rijssen-Holten);
e. bijlage 70 (Buitengebied Steenwijkerland);
f. bijlage 71 (Locatieontwikkeling De Bulders Heeze Leende);
g. bijlage 72 (Centrum Sneek Súdwest-Fryslận);
h. bijlage 73 (Buitengebied Borsele);
i. bijlage 74 (Business Centre Treeport Zundert);
j. bijlage 75 (Binnenstad Oudewater);
k. bijlage 76 (Landschapspark Bergse Heide Bergen op Zoom).
In bijlage II bij de Crisis- en herstelwet worden aan categorie Aa. Overige ruimtelijke projecten de volgende twee projecten toegevoegd:
38 |
Flevoport Urk |
130.000 m2 buitendijks terrein met 1.200 m kader ten zuiden van Urk |
Buitendijkse maritieme servicehaven voor op- en afbouw en onderhoud van schepen |
39 |
Harnaschpolder |
50 ha netto uitgeefbaar bedrijventerrein in Den Hoorn aan de A4 |
Integrale gebiedsontwikkeling naar bedrijventerrein voor de vestiging van een mix van standaard- en hoogwaardige bedrijven. Voorzien zijn zowel werk- als woon/werkkavels (bedrijfspand met woonhuis). |
Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.
De Minister van Infrastructuur en Milieu,
Kaart Apeldoorn, Binnenstad Apeldoorn
Kaart Boekel, Buitengebied Boekel
Kaart Helmond, Brandevoort-Noord
Kaart Rijssen-Holten, Buitengebied Rijssen-Holten
Kaart Steenwijkerland, Buitengebied Steenwijkerland
Kaart Heeze-Leende, Locatieontwikkeling de Bulders
Kaart Súdwest-Fryslận, Centrum Sneek
Kaart Borsele, Buitengebied Borsele
Kaart Zundert, Business Centre Treeport
Kaart Oudewater, Binnenstad Oudewater
Kaart Bergen op Zoom, Landschapspark Bergse Heide
Dit besluit bevat de zogenaamde elfde tranche van het Besluit uitvoering Crisis- en herstelwet.
Krachtens artikel I wordt het Besluit uitvoering Crisis- en herstelwet gewijzigd en aangevuld.
Op verzoek van de deelnemende gemeenten aan het experiment met flexibele bestemmingsplannen, dat door Platform 31 wordt begeleid, wordt de termijn waarbinnen het experimentele bestemmingsplan moet worden vastgesteld verlengd met twee jaar tot 1 juli 2018 (artikel 7a, onderdeel B).
Voorts worden elf nieuwe deelnemers toegevoegd aan het experiment met de bestemmingsplannen met verbrede reikwijdte (artikel 7c, onderdeel C) en twee nieuwe deelnemers aan het experiment met het opstellen van één bestemmingsplan met verbrede reikwijdte voor het gehele grondgebied (artikel 7g, onderdeel E). Artikel 7c wordt tevens uitgebreid met een tweetal leden, waarmee wordt geborgd dat op (de beoordeling van) vergunningaanvragen voor zogenaamde ‘afwijkactiviteiten’ de verbrede reikwijdte van toepassing is. De vernummering van leden in artikel 7c noopt tot een redactionele wijziging van artikel 7d (onderdeel D).
Met deze genoemde experimenten (artikelen 7a, 7c en 7g) wordt vooruitgelopen op het omgevingsplan uit het wetsvoorstel voor de Omgevingswet (Kamerstukken II 2013/14, 33 962).
Daarnaast vindt aanwijzing plaats van een drietal nieuwe innovatieve projecten:
– een experiment met private kwaliteitsborging door een architect bij bouwprojecten met een laag bouwtechnisch en ruimtelijk risicoprofiel in de gemeente Rotterdam (onderdeel A, nieuw artikel 6j);
– een experiment waarbij ten behoeve van het oprichten van windturbines voorlopige bestemmingen met een looptijd van (maximaal) dertig dan wel tweeëndertig jaar mogen worden gehanteerd (onderdeel G, nieuw artikel 7o);
– een experiment waarbij in afwijking van artikel 2.7 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht ‘onlosmakelijke activiteiten’ (de bouw- en milieuvergunning) apart van elkaar kunnen worden aangevraagd (onderdeel G, nieuw artikel 7p).
Ten slotte wordt artikel 7l redactioneel gewijzigd (onderdeel F).
Krachtens artikel II worden twee projecten toegevoegd aan Bijlage II bij de Chw aan categorie Aa. Overige ruimtelijke projecten.
Op grond van artikel 5.2a van de Chw is het ontwerpbesluit door de Minister van Infrastructuur en Milieu bij brief van 24 juni 2015 (IenM/BSK-2015/66394) voorgelegd aan beide Kamers der Staten-Generaal (Kamerstuk 32 127, nr. 212). Tegelijkertijd is het ontwerpbesluit voorgepubliceerd in de Staatscourant.
Naar aanleiding van de voorpublicatie zijn drie zienswijzen ontvangen die tot wijziging van de concept-amvb hebben geleid.
Twee zienswijzen hebben betrekking op het experiment waarbij ten behoeve van het oprichten van windmolens bestemmingsplannen met een looptijd van (maximaal) dertig jaar mogen worden gehanteerd. Voor het project windpark Delfzijl Midden op het bedrijventerrein Oosterhorn mag, naar aanleiding van de zienswijzen in afwijking daarvan, een looptijd van maximaal tweeëndertig jaar worden gehanteerd. De reden hiervoor is gelegen in reeds gemaakte afspraken tussen de gemeente Delfzijl, de provincie Groningen en de ontwikkelaars over een exploitatietermijn van dertig jaar en dat nog twee jaar ‘regeltijd’ nodig is om na de vaststelling van het bestemmingsplan tot exploitatie van de windmolens te komen. Verder zijn in het artikel enkele redactionele aanpassingen verwerkt.
De derde zienswijze heeft betrekking op het experiment met private kwaliteitsborging door een architect bij bouwprojecten met een laag bouwtechnisch en ruimtelijk risicoprofiel in de gemeente Rotterdam. Dit artikel zal worden gewijzigd in die zin dat de verantwoordelijkheden van de architect worden verduidelijkt. Hiermee wordt aangesloten bij de tekst van het wetsvoorstel voor de Wet op de kwaliteitsborging en de bijbehorende concept-amvb.
De verbodsbepaling in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht om zonder omgevingsvergunning een bouwwerk te bouwen vervalt voor een aantal in artikel 6j, tweede lid, van het Besluit uitvoering Crisis- en herstelwet aangewezen bouwactiviteiten. Het gaat om bouwactiviteiten in door burgemeester en wethouders van de gemeente Rotterdam aangewezen gebieden. Daarbij geldt de eis dat deze bouwactiviteiten worden uitgevoerd onder verantwoordelijkheid van een gekwalificeerd architect. Het experiment kent een looptijd van vijf jaar.
Het experiment sluit aan op de vernieuwing van de kwaliteitsborging waarvoor bij het ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (BZK) een wetsvoorstel wordt voorbereid.1 In het conceptwetsvoorstel Kwaliteitsborging voor het bouwen wordt voorgesteld de toetsing door het bevoegde gezag aan de bouwtechnische voorschriften van het Bouwbesluit te laten vervallen. Bij de beoordeling van de aanvraag om een omgevingsvergunning voor het bouwen toetst het bevoegde gezag daar niet meer zelf aan. In plaats daarvan toetst het of het gekozen toegelaten instrument voor kwaliteitsborging past bij het bouwwerk en of de vergunninghouder werkt met een kwaliteitsborger die het instrument mag toepassen.
Bij dit experiment neemt de architect de verantwoordelijkheid voor de toetsing voor een aantal onderwerpen over van de gemeente. Het gaat hierbij om de toetsing aan het Bouwbesluit, aan welstand, aan het bestemmingsplan en de bouwverordening. De architect moet daarvoor voldoende gekwalificeerd zijn. Dit wordt bereikt door de eis dat hij moet zijn ingeschreven in het architectenregister. Daarnaast moet de architect op basis van het derde lid van artikel 6j voldoen aan de door burgemeester en wethouders van de gemeente Rotterdam gestelde eisen met betrekking tot beroepservaring, vakkennis, vaardigheden en inzicht op het gebied van toetsing aan en toezicht houden op de uitvoering van de bouwregelgeving.
Op grond van het vierde lid meldt de architect drie weken voor de start van de bouwactiviteiten aan burgemeester en wethouders dat toepassing wordt gegeven aan deze regeling. Na oplevering van het project levert de architect binnen drie weken een opleverdossier in. Dat moet voldoen aan de daaraan door burgemeester en wethouders gestelde nadere eisen. De verantwoordelijkheden van de gemeente voor toezicht en handhaving blijven in stand.
De architecten, die participeren in dit experiment, moeten hun verantwoordelijkheid voor de toetsing aan de bouwregelgeving naar het oordeel van burgemeester en wethouders in voldoende mate in acht nemen. Als een architect hierin naar het oordeel van burgemeester en wethouders te kort schiet, ontvangt de desbetreffende architect wegens het niet voldoen aan de door burgemeester en wethouders gestelde eisen, een waarschuwing en kan die architect zo nodig worden uitgesloten van verdere deelname aan dit experiment.
Naast de gemeentelijke preventieve toets aan de bouwtechnische voorschriften van het Bouwbesluit vervalt bij dit experiment voor het bevoegd gezag ook de preventieve toets aan het bestemmingsplan, het welstandsbeleid en de bouwverordening. Deze toets wordt uitgevoerd door een gekwalificeerd architect. Hierdoor kan de vergunningplicht voor bouwen geheel komen te vervallen. De reikwijdte van het experiment wordt ingeperkt door de (in het tweede lid opgenomen) limitatieve lijst van projecten met een laag bouwtechnisch en ruimtelijk risico.
Degene die stelt dat hij als gevolg van de uitvoering van de kwaliteitsborging, door een architect, schade heeft geleden, kan een civielrechtelijke vordering instellen tot herstel dan wel vergoeding van die schade. Het is denkbaar dat de eigenaar of gebruiker van een bouwwerk die achteraf door het bevoegd gezag erop wordt aangesproken dat het bouwwerk in strijd is met de bouwtechnische voorschriften, verhaal haalt bij de kwaliteitsborgende architect. Indien komt vast te staan dat dit is toe te rekenen aan de wijze waarop de overeengekomen werkzaamheden door de architect zijn uitgevoerd, dient hij de kosten te vergoeden, die de eigenaar of gebruiker als gevolg daarvan heeft moeten maken. Het is echter geenszins de bedoeling dat de architect hiermee de aannemer vrijwaart. De aannemer is en blijft verantwoordelijk voor de oplevering van het bouwwerk volgens de overeengekomen voorwaarden en hij kan daar ook door de opdrachtgever op worden aangesproken als er na de oplevering gebreken aan het licht komen die toe te rekenen zijn aan de aannemer.
In de achtste tranche van het Besluit uitvoering Crisis- en herstelwet is mede voor de gemeente Rotterdam al een experiment opgenomen dat is gericht op het vervallen van de preventieve toetsing van bouwplannen aan de bouwtechnische voorschriften. Artikel 6i van het Besluit uitvoering Crisis- en herstelwet bepaalt dat geen preventieve toetsing aan het Bouwbesluit 2012 plaatsvindt in de gemeenten Delft, Den Haag, Eindhoven, Rotterdam en Sint Anthonis. Voorwaarde is dat de aanvraag betrekking heeft op een grondgebonden woning met een waarborgcertificaat op basis van het keurmerk van de Stichting Garantiewoning.
Dit nieuwe experiment ligt in het verlengde van artikel 6i van het Besluit uitvoering Crisis- en herstelwet en bouwt daarop voort door voor een beperkte categorie aan bouwactiviteiten de andere preventieve toetsingen uit de omgevingsvergunning voor bouwen door een gekwalificeerd architect te laten uitvoeren en de omgevingsvergunning voor bouwen te laten vervallen. Ten opzichte van artikel 6i ligt het innovatieve karakter van dit nieuwe experiment in de verdere deregulering van de toetsing van bouwplannen.
Met het wetvoorstel kwaliteitsborging van het ministerie van BZK wordt de toetsing aan de bouwtechnische voorschriften van het Bouwbesluit overgelaten aan de kwaliteitsborger. In het kader van de omgevingsvergunning blijven de toetsingsvoorwaarden op het gebied van ruimtelijke ordening en welstand bestaan. De inhoudelijke toetsing vindt dus plaats aan de gemeentelijke regels in het bestemmingsplan en de welstandsnota.
De gemeente Rotterdam wil met dit experiment ook deze toetsing overlaten aan de kwaliteitsborger. Door het verdwijnen van de procedure voor de omgevingsvergunning en bijkomende bouwleges kan de bouwsnelheid worden verhoogd en kunnen kosten worden gereduceerd. Hiervan mag een gunstig effect worden verwacht op de vraag naar nieuwe woningen en verbouwingen van bestaande woningen. Daardoor draagt het experiment bij aan het economisch functioneren van de bouwsector en daarmee aan het bestrijden van de gevolgen van de economische crisis. Daarnaast geeft deze manier van werken architecten de kans om van begin tot eind betrokken te zijn bij de bouwactiviteit. Hierdoor krijgen architecten de kans om actief te sturen op de realisatie van de duurzaamheids eisen die gesteld zijn bij het ontwerp. De ervaring leert namelijk dat deze duurzaamheids eisen in de praktijk vaak niet gehaald worden wegens het verwateren van de betrokkenheid van architecten bij de uiteindelijke realisatie.
De bouwactiviteiten die onder dit experiment zijn gebracht, zijn deels gekozen en begrensd vanuit stedenbouwkundige en deels vanuit bouwkundige redenen. Voor de bouw van een of twee eengezinswoningen, bijbehorende bouwwerken tot maximaal tien meter hoog, dakopbouwen en dakkapellen is gekozen omdat deze bouwactiviteiten op de schaal van Rotterdam slechts een geringe invloed hebben op de gebouwde omgeving. Bij de categorie dakopbouwen is daarbij bepaald dat geen sprake mag zijn van het realiseren van extra woningen omdat dit grote gevolgen voor de inrichting van vluchtmogelijkheden kan hebben en de beoordeling daarvan aan de gemeente voorbehouden dient te blijven. Aan bouwactiviteiten die nodig zijn voor het splitsen of samenvoegen van woningen is daarnaast de beperking gesteld van het niet aantasten van de bouwconstructie van het betreffende pand. Ook daar is een gemeentelijke toets noodzakelijk geacht om incidenten te voorkomen. Het experiment is derhalve niet van toepassing op constructies waarvan het bezwijken leidt tot het bezwijken van een andere bouwconstructie die niet in de directe nabijheid van die constructie ligt.
Het verlengen van de termijn in artikel 7a, vijfde lid, naar 1 juli 2018 gebeurt op verzoek van enkele deelnemende gemeenten in afstemming met Platform 31.2
Het opstellen van een flexibel bestemmingsplan met deelname en betrokkenheid van de omgeving is een proces dat tijd kost. Een zorgvuldig proces aan de voorkant vergroot de kans dat het plan daadwerkelijk vastgesteld en onherroepelijk wordt. Om de experimenterende gemeenten de ruimte te geven om hun planproces tot een goed einde te brengen wordt de termijn met twee jaar verlengd tot 1 juli 2018.
Aan het experiment met de bestemmingsplannen met verbrede reikwijdte in artikel 7c worden elf gemeenten toegevoegd. In het experiment worden projecten aangewezen waarvoor de betrokken gemeenten te kennen hebben gegeven dat de bestaande regelgeving op het gebied van ruimtelijke ordening beperkingen heeft voor het bereiken van de gewenste ontwikkelingen in het desbetreffende plangebied en dus in de weg staat aan realisering van de politiek-bestuurlijke opgave voor die gebieden. Binnen dit artikel 7c-experiment mag worden afgeweken van aangegeven onderdelen van een aantal wetten en besluiten, waaronder de Wet ruimtelijke ordening, de Wet algemene bepalingen omgevingsrechten en het Activiteitenbesluit milieubeheer. Onder de verbrede reikwijdte vallen overigens geen onderdelen die invloed hebben op het beschermingsniveau voor de omgeving. Zo blijven de toetsingskaders uit de Wet geluidhinder, het Besluit geluidhinder en het Activiteitenbesluit milieubeheer gelden. Het bieden van de mogelijkheden van verbreding van het bestemmingsplan ten behoeve van ruimtelijke ontwikkelingen (die zonder deze verbreding geen doorgang zouden kunnen vinden) maakt het voor de betrokken gemeenten mogelijk om in de besluitvorming van ruimtelijke plannen verder te kijken dan alleen het ruimtelijke beleidskader en te streven naar een integratie van andere beleidsstukken op het gebied van de fysieke leefomgeving. Zoals bij de invoering van artikel 7c in de zevende tranche is vastgesteld, draagt de uitvoering van experimenten met bestemmingsplannen met verbrede reikwijdte bij aan innovatieve ontwikkelingen en kunnen deze experimenten lokaal bijdragen aan het bestrijden van de economische crisis en aan de bevordering van duurzaamheid.
De in dit besluit toegevoegde gemeenten zijn: Apeldoorn, Boekel, Helmond, Rijssen‑Holten, Steenwijkerland, Heeze-Leende, Súdwest-Fryslận, Borsele, Zundert, Oudewater en Bergen op Zoom. Zij hebben gebieden aangemeld om te experimenteren met een verbrede reikwijdte van het bestemmingsplan. De elf aangewezen projecten bevinden zich in verschillende stadia van het planvormingsproces. In sommige gevallen weet de gemeente al precies welke ontwikkelingen zullen plaatsvinden, waar de regelgeving wringt en zijn er al concrete ideeën over de invulling van de verbrede reikwijdte van het bestemmingsplan. In andere gevallen weet de gemeente wel de ontwikkelingsrichting die ze mogelijk wil maken en is duidelijk dat het bestaande instrumentarium onvoldoende ruimte biedt om deze ontwikkeling te realiseren. Deze gemeenten weten echter nog niet precies wanneer de ontwikkelingen zullen plaatsvinden (organische gebiedsontwikkeling), of hebben nog geen duidelijkheid welke elementen van de verbrede reikwijdte toegepast zullen worden in het bestemmingsplan. Wel is duidelijk dat zonder de verbreding van het bestemmingsplan de gewenste ontwikkelingen niet kunnen plaatsvinden.
Door de verbrede reikwijdte van het bestemmingsplan worden lokaal nieuwe ontwikkelingen mogelijk gemaakt of, in het geval van organische ontwikkeling, in gang gezet. Deze ontwikkelingen leveren een bijdrage aan het economisch herstel in de betreffende regio’s. Daarmee is aannemelijk dat de mogelijk gemaakte ontwikkelingen bijdragen aan de bestrijding van de economische crisis.
In de aangewezen gebieden streven gemeenten naar duurzaamheid door bijvoorbeeld hergebruik van bestaande terreinen en gebouwen, het toepassen van duurzame energievoorzieningen, samenwerking tussen bedrijven of integratie van functies. Juist om deze duurzaamheids aspecten in het bestemmingsplan te verwerken is het toepassen van de mogelijkheden van de verbreding van het bestemmingsplan noodzakelijk.
In dit besluit worden ook enkele gemeentelijke buitengebieden aangewezen als gebieden waarvoor bestemmingsplannen met een verbrede reikwijdte kunnen worden vastgesteld. In vergelijking met stedelijke gebieden hebben buitengebieden heel eigen ruimtelijke opgaven zoals behoud en versterking van de kwaliteit van het landelijk gebied, en behoud en versterking van economische vitaliteit, waaronder de verantwoorde ontwikkeling van agrarische bedrijven, mede in relatie tot Natura 2000. De verbrede reikwijdte geeft de mogelijkheid om de gehele fysieke leefomgeving in de afweging te betrekken.
Voorts worden op voorstel van de gemeente Boekel een nieuw dertiende lid en veertiende lid ingevoegd in artikel 7c. Strekking van deze wijzigingen is dat burgemeester en wethouders een aanvraag om een omgevingsvergunning voor een afwijkactiviteit ten opzichte van een bestemmingsplan met een verbrede reikwijdte kunnen toetsen en verlenen volgens het verbrede beoordelingskader van het experimentele bestemmingsplan. Hiertoe krijgen burgemeester en wethouders op basis van het nieuwe dertiende lid de mogelijkheid om aan een aanvrager meer informatie te vragen dan alleen de ingevolge de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht en het Besluit omgevingsrecht vereiste informatie omtrent ‘de gevolgen voor de ruimtelijke ordening’. Daarnaast wordt in het nieuwe veertiende lid het beoordelingskader uit de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht – ‘een goede ruimtelijke ordening’ – vervangen door het verbrede kader uit het eerste lid van artikel 7c.
Voor een uitgebreidere toelichting op het experiment met bestemmingsplannen met een verbrede reikwijdte wordt verwezen naar de toelichting bij artikel 7c in de zevende tranche.3 De gebieden die aan dit experiment worden toegevoegd, worden hieronder beschreven.
De binnenstad van Apeldoorn bestaat uit verschillende gebieden met een grote diversiteit aan functies. Vooral in het binnenstedelijke gebied staan kantoren leeg. Ook de leegstand van winkels wordt steeds zichtbaarder, zowel in het kernwinkelgebied als in de zogenaamde ‘aanloopstraten’ daar naartoe. Daarnaast is in het gebied recent een aantal gebouwen gesloopt, waardoor terreinen braak liggen. In het als structuurvisie vastgestelde Regieplan Binnenstad wordt ingezet op drie ambities die samen richting geven aan het profiel van de binnenstad: 1°. de compacte en complete binnenstad, 2°. de bereikbare binnenstad en 3°. de eigen(zinnige) verankerde en groenblauwe binnenstad. Door in het bestemmingsplan Binnenstad een grotere mate van flexibiliteit aan gebruiks- en functiemogelijkheden toe te kennen kan op organische wijze, met maatwerk, meer ruimte worden gecreëerd voor hergebruik van onder andere leegstaande kantoren en winkels. Het experiment biedt de mogelijkheid om onderdelen zoals cultuurhistorie, beeldkwaliteit, welstand en stedenbouwkundige uitgangspunten integraal af te wegen, in samenhang te regelen en op te nemen in een bestemmingsplan. Zo wordt een versnipperde opname van deze onderdelen in diverse plannen en documenten voorkomen. Apeldoorn wil met het bestemmingsplan met verbrede reikwijdte ruimte bieden voor bouwmogelijkheden, inrichting van de openbare ruimte en de aanleg van groenvoorzieningen die beter aansluiten bij het veranderende klimaat.
Het grootste deel van het grondgebied van de gemeente Boekel bestaat uit het buitengebied met een grootte van ongeveer 3140 ha. De agrarische bedrijvigheid, de recreatie en het toerisme in het buitengebied zijn belangrijk voor de gemeentelijke economie. De gemeente Boekel zet in op het dereguleren en praktisch en oplossingsgericht werken. Wat burgers en ondernemers zelf goed kunnen, laat de gemeente aan hen over. De gemeente heeft ook ambities zoals het verbeteren van de ruimtelijke kwaliteit in het buitengebied en het rekening houden met de volksgezondheid. Dit betekent echter niet dat de uitwerking en realisatie hiervan in het gemeentehuis moeten plaatsvinden.
Een belangrijk onderwerp in het buitengebied is het versterken en verbeteren van de kwaliteit van het buitengebied. Daarnaast speelt de vraag hoe moet worden omgegaan met vrijgekomen agrarische bebouwing door schaalvergroting, transformaties en bedrijfsbeëindiging en het meer maatschappelijk verantwoord maken van de veehouderij. Gezien de omvang van de agrarische sector in de gemeente Boekel, heeft de gemeente een economisch belang bij een gezonde agrarische sector. Het maken van integrale afwegingen, waarbij naast de economische belangen ook de factoren milieuhinder en gezondheid een duidelijke positie krijgen, is naar de mening van de gemeente een goede methode om snel en verantwoord besluiten te nemen. Bij de ontwikkelingen in het buitengebied spelen diverse duurzaamheids aspecten een rol, zoals beperking van de milieubelasting, duurzame energiewinning, landschappelijke inpassing, natuurcompensatie en gezondheid.
De Vinex-wijk Brandevoort is voor een deel gereed en omvat op dit moment naast zo’n 3.000 woningen ook winkels, basisscholen, een medisch centrum, een treinstation en een sportaccommodatie. Het project Brandevoort-Noord betreft het resterende deel van de Vinexwijk, 3.000 woningen, en een bedrijventerrein van 27 hectare (Businesspark Brandevoort). Bij de ontwikkeling van het bedrijventerrein wordt er naar gestreefd minimaal 12 arbeidsplaatsen per hectare te realiseren.
Voor Brandevoort-Noord geldt dat de uitvoering meer dan tien jaar en mogelijk zelfs meer dan vijftien jaar in beslag neemt. Dit heeft vooral te maken met het vraaggericht ontwikkelen van zowel het bedrijventerrein als de woningbouw.
In het plangebied wil de gemeente een kinderboerderij, een milieu-educatiecentrum en een bedrijventerrein voor inrichtingen categorie 3 realiseren. Daarnaast wil de gemeente onderzoeken of (een gedeelte) van de openbare wegen tevens gebruikt kunnen worden als testfaciliteit ten behoeve van de bedrijven in de automotive sector die zich op het bedrijventerrein of de naastgelegen ‘Automotive Campus’ zullen vestigen. In het bestemmingsplan met verbrede reikwijdte zullen de milieuhygiënische randvoorwaarden die voor deze activiteiten gelden zoveel mogelijk worden geïntegreerd.
De gemeente streeft naar nieuwbouw, waarbij het energieverbruik zoveel mogelijk wordt teruggedrongen bijvoorbeeld door toepassing van duurzame energie en duurzame materialen. Ook aan zaken als openbare verlichting en openbaar groen worden vanuit duurzaamheid eisen gesteld bij ontwerp en aanleg. Om te zorgen voor een goede fysieke leefomgeving wil de gemeente op het bedrijventerrein deelname aan een professionele organisatie voor parkmanagement verplichten. Het parkmanagement omvat onder meer zaken als parkeren, beveiliging en het beheer en onderhoud van de semiopenbare ruimte op het terrein. Deze verplichting wil de gemeente koppelen aan zowel de bouw- als gebruiksmogelijkheden van gebouwen.
Voor het gehele buitengebied van de gemeente Rijssen-Holten is op 24 april 2014 door de raad een nota van uitgangspunten vastgesteld. Onderdelen daarvan zijn onder andere het bieden van functieverbreding en -verandering aan agrariërs en de ontwikkeling van toerisme. Dit onder de voorwaarde van behoud van de kwaliteit van het landelijk gebied.
Het bieden van ontwikkelingsperspectieven aan (agrarische) bedrijven en op voormalige agrarische bedrijfspercelen zal de economische vitaliteit en de werkgelegenheid bevorderen.
De gemeente Rijssen-Holten streeft ernaar om te komen tot één integraal digitaal raadpleegbaar bestemmingsplan waarin naast gebruiks- en bouwregels ook andere relevante beleidsstukken en regels worden ontsloten. Voorbeelden hiervan zijn vrijkomende agrarische bebouwing, welstand, geur, natuur en landschap en water. Naast een beter toepasbaar bestemmingsplan leidt dit ook tot een betere dienstverlening aan burgers en bedrijven. Door in het bestemmingsplan met verbrede reikwijdte te werken met een gebiedsgerichte benadering kunnen de aspecten water, bodem, energie, natuur en landschap beter en met meer onderlinge samenhang worden gewaarborgd. Door deze verschillende aspecten op te nemen in één plan wordt de afstemming vergroot. Dit leidt tot een duidelijker en duurzamer juridische kader.
In het buitengebied van de gemeente Steenwijkerland zijn twee ontwikkelingen gaande: enerzijds het stoppen van agrarische bedrijven en anderzijds de (wensen voor) vernieuwing en uitbreiding van bestaande agrarische bedrijven. Door bij de herziening van het bestemmingsplan te anticiperen op de mogelijkheden die de Omgevingswet biedt voor het omgevingsplan wil de gemeente mogelijkheden bieden voor innovatie van agrarische bedrijven. Daarnaast wil zij een goede regeling treffen voor het toekennen van nieuwe functies aan vrijkomende agrarische bedrijfsgebouwen. Hiervoor wordt gedacht aan het opnemen van een delegatiebevoegdheid waarmee het college van burgemeester en wethouders nieuwe functies kan toekennen aan de betreffende locaties binnen door de raad aangegeven kaders.
Een eerste m.e.r.-verkenning heeft uitgewezen dat agrarische bedrijven nog groeimogelijkheden hebben binnen hun huidige vergunde stikstofrechten. Voor de bedrijfsmatige vernieuwing van agrarische bedrijven wil de gemeente een systeem van omgevingswaarden voor stikstofdepositie in het bestemmingsplan koppelen aan de mogelijkheden voor interne saldering. Hiermee kan een grondslag worden geboden voor uitbreidingen van agrarische bedrijven die passen binnen de kaders van de Programmatische Aanpak Stikstof (PAS) en Natura 2000 omdat zij binnen de huidige vergunde stikstofrechten blijven. Daarnaast moet de gemeente ook de welstandsnota herzien. De gemeente wil deze voor het buitengebied integreren in het bestemmingsplan met verbrede reikwijdte.
Het project bestaat uit de aanleg van een randweg ten zuiden van de woonkern Heeze en de ontwikkeling van een woonlocatie van circa 350 woningen inclusief openbare ruimte. De aanleg van de randweg dient als een oplossing voor de zeer zware verkeersbelasting van vooral vrachtverkeer op het bestaande en daarvoor niet ingerichte wegennetwerk binnen de kern Heeze. De woningbouwlocatie zal worden ontsloten naar de nieuwe randweg. De invloed van de crisis maakt duidelijk dat de woningbouwbehoefte niet is afgenomen, maar dat de te verwachten afzetperiode langer wordt. Op basis van nader onderzoek dient rekening te worden gehouden met een afzetperiode van circa vijftien jaar. Hierbij kunnen de mogelijkheden van het experiment met betrekking tot het exploitatieplan uitkomst bieden.
De gemeente wil in het bestemmingsplan voorwaarden opnemen met betrekking tot het toepassen van duurzame energievormen en eisen kunnen stellen aan de duurzaamheid van de te bouwen woningen, bijvoorbeeld door een koppeling te maken met de concepten van ‘slim bouwen’ en ‘active house’. Met toepassing van de mogelijkheden van het experiment krijgt de gemeente de gelegenheid om andere aspecten dan op het gebied van ruimtelijke ordening bij de besluitvorming te betrekken. En daarmee de mogelijkheden om in het bestemmingsplan extra aandacht te besteden aan duurzaamheidsaspecten.
Door de integrale ontwikkeling van het project De Bulders wordt de verkeersstructuur in en rondom de kern Heeze sterk verbeterd. Doorgaand vrachtverkeer hoeft niet langer met vertraging de kern te passeren, maar kan via de randweg snel de uitvalswegen bereiken naar de snelwegen A2 (Eindhoven-Maastricht-Utrecht) en A67 (Eindhoven-Venlo-Antwerpen). Dit komt de economische bedrijvigheid ten goede.
De randweg zorgt er verder voor dat de overbelasting van het bestaande wegennet binnen de kern Heeze sterk wordt verminderd. Daardoor neemt de verkeersoverlast, zoals geluid- en geurhinder en CO2-uitstoot in de kern af. Hierdoor ontstaat een verbetering van de woonkwaliteit in duurzame zin.
Het centrumgebied staat, zoals bij veel gemeenten, momenteel onder grote druk. Winkelpanden komen leeg te staan en het (her)ontwikkelen van locaties gaat moeilijk. De gemeente wil met het oog op de gewenste kwaliteit van het centrum van Sneek graag tot een andere aanpak komen. Hierbij wordt gedacht aan een gebiedsgerichte benadering. Voor het centrum of delen daarvan worden integrale regels in het bestemmingsplan met verbrede reikwijdte opgenomen. Die regels zijn gebaseerd op het vastleggen van een gebruiksruimte die wordt weergegeven in bijvoorbeeld normen, omgevingswaarden of aantallen. In het bestemmingsplan staat dus niet een perceel centraal, maar de kwaliteit en de gewenste ontwikkeling van een afgebakend gebied. Hierdoor wordt functiemenging beter mogelijk. De gemeente is al bezig met het opstellen van een actieplan voor het centrum van Sneek. De regels van het bestemmingsplan kunnen hierop aansluiten. Het plan wordt opgesteld in nauw overleg met alle betrokkenen in het centrum zoals winkeliers, bewoners en verenigingen.
Het bestemmingsplan heeft naast de doelstellingen van het ontwikkelen en behouden van kwaliteiten een duidelijke economische insteek. Door de gewenste functiemenging en gebiedsgerichte benadering kunnen passende initiatieven sneller en eerder worden toegestaan. De gebiedsgerichte benadering kan een bijdrage leveren aan duurzaamheid. De gebruiksruimte wordt in het bestemmingsplan ook gekoppeld aan duurzaamheid. In een bestemmingsplan met verbrede reikwijdte is het eenvoudiger om duurzaamheidsnormen op te nemen dan in een bestemmingsplan op basis van de Wet ruimtelijke ordening.
Het bestemmingsplangebied ‘Borsels Buiten’ omvat het gehele buitengebied van de gemeente Borsele en is, exclusief het buitendijkse water van de Westerschelde, ongeveer 12.000 ha groot. Het buitengebied beslaat het agrarische gebied met alle daarbinnen gelegen infrastructuur.
Het buitengebied levert een belangrijke bijdrage aan de inkomsten voor de gemeente in de vorm van agrarische bedrijvigheid en toerisme. De ontwikkelings- en gebruiksmogelijkheden van vrijkomende (agrarische) gebouwen hebben een belangrijke economische betekenis. Het tegengaan van onnodige belemmeringen in de economische ontwikkeling hiervan, met behoud van de kwaliteit van de leefomgeving, de ruimte en de recreatiefunctie, kan beter bereikt worden met een bestemmingsplan met verbrede reikwijdte.
De gemeente heeft op het onderwerp geluidhinder en landschappelijke beeldkwaliteit een uitgewerkt en gebiedsgericht beleid dat effectiever kan worden toegepast indien het wordt geïntegreerd in het bestemmingsplan. Nu is dit beleid nog teveel versnipperd, waardoor plan- en besluitvorming niet aan elkaar worden gekoppeld en kansen worden gemist. De gemeente zal in ieder geval haar geluidverordening buitengebied en haar beleid ten aanzien van cultuurhistorie, welstand en landschappelijke kwaliteit opnemen in het bestemmingsplan.
Het bestemmingsplan kan vanwege de verbrede reikwijdte aspecten als duurzame energiewinning, landschappelijke inpassing en natuurcompensatie beter ondersteunen.
Het Business Centre Treeport (BCT) is een nieuw aan te leggen thematisch bedrijventerrein dat volledig gelieerd is aan de boomteeltsector. Uit een marktverkenning blijkt dat hieraan behoefte is. Doordat diverse aan boomteelt gelieerde bedrijven geclusterd worden op één terrein ontstaat er kruisbestuiving. Dit leidt tot nieuwe ideeën, innovatieve concepten, samenwerking en schaalvoordelen. De boomteeltsector is belangrijk voor de werkgelegenheid en de economische ontwikkelingen binnen deze regio. Maar liefst 32% van de Zundertse beroepsbevolking is werkzaam in de boomkwekerijsector of bij een toeleverings- of ondersteunend bedrijf daarvan.
De vliegwielfunctie van de thematische benadering laat zich moeilijk voorspellen en zal pas na enkele jaren optreden. Daarom is een verlenging van de looptijd van het bestemmingsplan gewenst. Ook de te verhalen kosten zijn op voorhand lastig te definiëren door het globale karakter van het bestemmingsplan. De mogelijkheid om de exploitatieplanplicht door te schuiven biedt de gelegenheid tot flexibeler inspelen op de actualiteiten en het geven van een kans aan de uitnodigingsplanologie.
De ambities voor het BCT zijn hoog, zowel op het gebied van duurzaamheid als op het gebied van de uitstraling van gebouwen en de openbare ruimte. De Omgevingswet biedt in de toekomst meer handvatten om andere niet ruimtelijke relevante zaken op te nemen in een omgevingsplan. De gemeente Zundert wil hier met het bestemmingsplan Treeport op anticiperen door onder andere beeldkwaliteitseisen en duurzaamheidsambities op te nemen in het bestemmingsplan met verbrede reikwijdte. Dit wordt mogelijk uitgewerkt in nader op te stellen beleidsregels.
Oudewater is een relatief kleine stad waar het voorzieningenniveau onder druk staat. De binnenstad van Oudewater heeft een grote cultuurhistorische waarde die veel toeristen trekt. Dit gebied is aangewezen als beschermd stadsgezicht met veel panden die een rijks- of gemeentelijk monument zijn. De binnenstad is één van de economische dragers van Oudewater. Er is sprake van een transformatie. Voorzieningen zijn niet meer primair bedoeld voor eigen inwoners, maar ook voor toeristen. De gemeente wil via een flexibel planologisch kader adequaat en daadkrachtig inspelen op innovatieve ideeën van ondernemers. Ondernemers moeten kunnen anticiperen op veranderende wensen van de toeristen. Op die wijze wordt de lokale economie behouden en versterkt.
In het bestemmingsplan wil de gemeente de nadruk leggen op de beeldkwaliteit en het historische karakter van de binnenstad. Daarbij gaat het om duurzaam behoud van het aanwezige erfgoed zowel op pandniveau als op gebiedsniveau. Men beoogt de binnenstad aantrekkelijk en vitaal te houden en waar mogelijk te versterken. Een levendige binnenstad om in te wonen, te recreëren en te ondernemen. Dit door functies en gebouwen toe te staan die binnen de cultuurhistorische kaders en de beoogde beeldkwaliteit passen. Voor de bovengenoemde werkwijze wil de gemeente gebruik maken van de mogelijkheden van het experiment, zoals de uitgestelde uitvoerbaarheidstoets, het opnemen van meldingsplicht voor bepaalde activiteiten en de verruiming van het gebruik van beleidsregels (in dit geval het beeldkwaliteitsplan). De gemeente gaat via dit experiment ook de erfgoedverordening opnemen in het bestemmingsplan met verbrede reikwijdte. Hierdoor wordt, naast het Aanwijzingsbesluit beschermd stadsgezicht en de monumentenaanwijzingen, het bestemmingsplan met verbrede reikwijdte het integrale toetsingskader voor nieuwe ontwikkelingen.
Landschapspark Bergse Heide is een gebied van ongeveer 500 ha ten oosten van Bergen Op Zoom. Onderdelen hiervan worden gerealiseerd binnen het project ‘De Zoom’ dat cofinanciering heeft gekregen vanuit het subsidieprogramma Landschappen van Allure van de Provincie Noord-Brabant.
Voor de ontwikkeling van Bergse Heide is een Green Deal gesloten. Deze moet ertoe bijdragen dat er een energielandschap ontstaat en het landschapspark een pilot wordt op het gebied van biobased producten zoals grondstoffen, halffabricaten en eindproducten. Dat past binnen het streven van West-Brabant om zich te profileren als de ‘Delta van de biobased economy’.
Het doel van de Green Deal is om door samenwerking tussen partijen en in de context van de Brabantse Wal meerwaarde toe te voegen aan het gebied Bergse Heide. Dit moet gebeuren door in coöperatieve verbanden met elkaar investeringen en gedeeltelijke exploitaties aan te gaan die samen leiden tot een innovatief en openbaar toegankelijk Landschapspark Bergse Heide.
Nevendoel is een voorbeeld te zijn voor samenwerking tussen publieke en private partijen en voor duurzaamheid. Landschapspark Bergse Heide wil een ‘living lab’ zijn waar overheden, bedrijfsleven en kennisinstituten de activiteiten en hun effecten kunnen gebruiken voor monitoring en kennisontwikkeling. Deze ontwikkeling vraagt tijd om tot bloei te komen. Een looptijd van tien jaar voor het op te stellen bestemmingsplan is niet voldoende om de gewenste transitie vorm te geven. Met name voor het energielandschap zou dit tot problemen leiden.
Daarnaast wil men in het bestemmingsplan meer handvatten opnemen om te sturen op het gewenste kwaliteitsbeeld en het behalen van de duurzaamheidsambities. Dit is wenselijk vanwege de voorgestane organische ontwikkeling die geïnitieerd wordt vanuit private partijen en bestaande eigenaren in het gebied.
Het geldende artikel 7g van het Besluit uitvoering Crisis- en herstelwet maakt het mogelijk dat gemeenten experimenteren met een bestemmingsplan met een verbrede reikwijdte voor het gehele grondgebied van de gemeente. Net als bij artikel 7c geldt voor artikel 7g dat het bijdraagt aan innovatie ontwikkelingen en dat de uitvoering ervan kan bijdragen aan het bestrijden van de economische crisis en aan de duurzaamheid.
De gemeenten Veere en Stadskanaal hebben zich aangemeld aan om deel te nemen aan dit bestaande experiment. Met de inwerkingtreding van dit besluit gaan alle geldende bestemmingsplannen van de gemeenten Veere en Stadskanaal als één bestemmingsplan voor het gehele grondgebied gelden.
De gemeenten kunnen er dan voor kiezen om dit bestemmingsplan voor het gehele grondgebied geheel of partieel te herzien. Dit kunnen zij doen door bijvoorbeeld de verschillende begripsbepalingen te synchroniseren, er milieuregels aan toe te voegen of gebruik te maken van één van de andere mogelijkheden die dit experiment biedt.
Gemeente Stadskanaal wil haar bestemmingsplannen herzien op een wijze die ook na 2018 nog actueel is. Het is daarom de wens om een bestemmingsplan met verbrede reikwijdte op te stellen. Inhoudelijk worden nieuwe en bestaande beleidskeuzes voor de fysieke leefomgeving na een integrale afweging vastgelegd. De gemeente wil welstand, monumentenbeleid en milieu opnemen in het plan. De bevolkingsomvang krimpt in Stadskanaal. Dit zorgt ervoor dat de gemeente op een duurzame manier met haar ruimte wil omgaan. Door de functionaliteiten die geboden worden in het experiment bestemmingsplan met verbrede reikwijdte wordt op een nieuwe manier ingespeeld op de bevolkingsafname en de afname van detailhandel. Door meer bestuurlijke afwegingsruimte toe te kennen kan sneller en flexibeler worden ingespeeld op innovatieve ontwikkelingen. In het plan worden randvoorwaarden ten behoeve van duurzaamheid opgenomen als toetsingskader voor nieuwe ontwikkelingen. Door te dereguleren, onder andere via verordeningen in het bestemmingsplan, wil de gemeente procedures inkorten. Hierdoor worden nieuwe economische ontwikkelingen gestimuleerd.
De gemeente Veere wil één bestemmingsplan met verbrede reikwijdte voor dertien kernen maken en gaat de regels voor de fysieke leefomgeving op elkaar afstemmen. Op het gebied van de fysieke leefomgeving zijn er naast een vijfentwintigtal bestemmingsplannen ruim twintig verordeningen actief. Het maken van één bestemmingsplan met verbrede reikwijdte biedt de mogelijkheid om in één keer de verschillende regelingen te integreren en op elkaar af te stemmen. De gemeente heeft als doel om middels deze innovatie alle relevante regelgeving op één plaats en in één document digitaal aan te bieden. Via een alternatieve browser krijgt de burger in één keer inzicht in de regels die gelden op een bepaald perceel. Door flexibiliteit in het plan wil de gemeente duurzame initiatieven stimuleren.
Artikel 7l, tweede lid, onder a, wordt na overleg met de provincie Noord‑Brabant geschrapt. Deze bepaling is in de negende tranche van het Besluit uitvoering Crisis- en herstelwet opgenomen zodat de provincie Noord-Brabant in haar verordening strengere eisen aan de grenswaarden voor zwevende deeltjes (PM10) had kunnen stellen dan mogelijk is op grond van bijlage 2 bij de Wet milieubeheer. Bij nader inzien blijkt dat deze bepaling in strijd is met artikel 2.4, eerste lid, onder j, van de Crisis- en herstelwet, waarin is bepaald dat van titel 5.2 van de Wet milieubeheer bij wege van experiment niet mag worden afgeweken. In eerste instantie was deze bepaling zo geïnterpreteerd dat alleen niet in soepeler zin mag worden afgeweken; bij nader inzien lijkt ook afwijking in stringentere zin niet beoogd.
Op verzoek van de Minister van Economische zaken (in afstemming met het IPO) en op verzoek van de provincie Groningen wordt een experiment toegevoegd ten behoeve van het voorlopig bestemmen van windturbineparken. Met het Energieakkoord voor duurzame groei zet Nederland in op een energievoorziening die in 2050 volledig klimaatneutraal is. Onderdeel hiervan is de doelstelling om het aandeel duurzame energie te verhogen naar 14% in 2020 en 16% in 2023. In 2020 moet er 6.000 MW aan opgesteld vermogen op land in Nederland staan voor wind. Deze doelstelling legt een groot beslag op de fysieke ruimte in Nederland. Dit vraagt om een efficiënte inpassing, zowel in tijd als in ruimte. Enerzijds wil men de mogelijkheden van windenergie vastleggen in bestemmingsplannen zodat voor iedereen zichtbaar is voor welke doeleinden gronden gebruikt mogen worden. Aan de andere kant wil men voorkomen dat er een recht ontstaat om na afloop van de planperiode opnieuw een windturbine te plaatsen.
Bij de ruimtelijke inpassing van een windturbinepark wordt meestal in het bestemmingsplan de locatie van elke individuele windturbine vastgelegd. Zo houdt men greep op omvang en uiterlijk van het park en biedt men de omgeving zekerheid. De windbestemming wordt vastgelegd voor onbepaalde tijd. Deze onbepaalde tijd verhoudt zich echter slecht tot de technologische ontwikkeling die windenergie doormaakt. Wanneer de windturbines van een windpark zijn afgeschreven, is realisatie van een nieuw windpark met andere mastposities dan die uit het bestemmingsplan in de praktijk lastig. Met dit artikel wordt de mogelijkheid gecreëerd de locatie van de individuele windturbines tijdelijk te bestemmen. Na afloop van de tijdelijke termijn kan windenergie voor het gebied opnieuw integraal worden afgewogen. Dat geldt voor de nut en noodzaak, de locatiekeuze en de exacte turbineposities. Deze afweging kan er enerzijds toe leiden dat na afloop van de tijdelijke bestemming windenergie weer uit het gebied verdwijnt. Anderzijds kan worden besloten windenergie voort te zetten met andere typen turbines op andere posities.
Het eerste lid bepaalt dat gemeenten in de provincie Groningen binnen de door de provincie aangewezen concentratiegebieden voor de realisering van windturbineparken in bestemmingsplannen waarin de locatie van de individuele windturbines wordt vastgelegd een voorlopige bestemming ‘windenergie’ kunnen opnemen. Op deze voorlopige bestemming is de termijn van vijf jaar die wordt genoemd in artikel 3.2 van de wet ruimtelijke ordening (Wro) niet van toepassing. De gemeente kan de termijn van de voorlopige bestemming bepalen op basis van de informatie van de initiatiefnemer van het windturbinepark en de lokale omgevingsfactoren. Omdat de termijn van de voorlopige bestemming afhankelijk is van de gegevens van de initiatiefnemer en de lokale omgevingsfactoren kunnen ook de termijngebonden bepalingen van artikel 3.1, tweede tot en met vijfde lid van de Wro niet van toepassing blijven.
Het tweede lid voorziet in de mogelijkheid voor provincie en rijk om in inpassingsplannen een voorlopige bestemming ‘windturbine’ op te nemen voor een termijn die langer is dan de in artikel 3.2 Wro opgenomen termijn van vijf jaar.
Het derde lid biedt de benodigde uitbreiding van de termijn waarvoor het gemeentebestuur geen bestemmingsplan kan vast stellen voor de gronden waarop het inpassingsplan met de voorlopige bestemming ‘windenergie’ betrekking heeft.
Het vierde lid biedt een uitbreiding van de termijn gesteld in het eerste lid voor het project windpark Delfzijl Midden op het bedrijventerrein Oosterhorn. In afwijking van de looptijd van dertig jaar mag de gemeente Delfzijl een looptijd van maximaal tweeëndertig jaar hanteren. De gemeente Delfzijl, de provincie en de ontwikkelaars van het windpark hebben reeds afspraken gemaakt over de exploitatietermijn. Deze is gesteld op dertig jaar. Na vaststelling van het bestemmingsplan is er nog 2 jaar nodig om tot exploitatie te komen, daarom is het wenselijk om voor dit project de in het eerste lid genoemde termijn met twee jaar uit te breiden.
Het toepassen van een voorlopige bestemming die een relatie heeft met de levensduur van een windturbine is een innovatieve ontwikkeling waarmee de ruimtelijke aspecten van de realisatie van een windturbinepark in het bestemmingsplan worden vastgelegd, zonder dat met het vastleggen van die bestemming in de toekomst een recht ontstaat om steeds weer een nieuwe turbine te plaatsen. Hiermee kan na het verstrijken van de termijn een nieuwe afweging worden gemaakt tussen de bestaande ruimtelijke mogelijkheden van windenergie en de op dat moment nieuwe inzichten voor de ruimtelijke inpassing van windenergie of nieuwe beschikbare technieken voor een duurzame energievoorziening.
De ontwikkeling van nieuwe windmolens levert een bijdrage aan de transitie naar een duurzame economie en een economie die crisis bestendiger is. Door aan te sturen op een duurzame energievoorziening wordt Nederland minder afhankelijk van fossiele brandstoffen. Daarnaast kunnen grondeigenaren door plaatsing van windmolens meer rendement uit hun land halen, dan met verpachten of verbouwen alleen. Dit maakt agrariërs en grondeigenaren minder gevoelig voor crisis in de landbouwsector. Daarnaast levert de bouw en het onderhoud van windmolens werkgelegenheid op.
De gemeente Bergen op Zoom wil experimenteren met het loslaten van de onlosmakelijke samenhang tussen een bouwactiviteit en een milieuactiviteit bij de aanvraag van een omgevingsvergunning op basis van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo).
Artikel 2.7 Wabo bepaalt dat een aanvrager verplicht is om in een aanvraag van een vergunning alle onlosmakelijke activiteiten binnen een project op te nemen. Veel voorkomende vormen van onlosmakelijkheid zijn de combinatie bouwen en afwijken van het bestemmingsplan of bouwen in combinatie met een milieuactiviteit. Artikel 2.7 kent een uitzondering als één van de onlosmakelijke activiteiten het afwijken van het bestemmingsplan betreft. Hiervoor kan voorafgaand aan een aanvraag voor de andere activiteiten een aparte aanvraag worden ingediend.
De gemeente Bergen op Zoom ziet echter dat ook de onlosmakelijkheid tussen bouwen en de milieuactiviteit tot beperkingen kan leiden. De gemeente wil daarom, vooruitlopend op de Omgevingswet, experimenteren met het loslaten van de onlosmakelijkheid. Daardoor ontstaat de mogelijkheid dat in overleg met de gemeente een aanvraag voor een milieuactiviteit voorafgaand aan de aanvraag voor de bouwactiviteit kan worden ingediend en in werking kan treden en andersom. Door de beide aanvragen los in te dienen, kan de inrichtinghouder, op eigen risico, beginnen met de bouwwerkzaamheden in de periode dat de vergunningprocedure voor de milieuactiviteit wordt doorlopen. Na het verkrijgen van de vergunning voor de milieuactiviteit kan dan in het gerealiseerde bouwwerk direct de inrichting worden opgericht. Kiest hij ervoor om de vergunning voor de milieuactiviteit eerst aan te vragen, dan kunnen eventuele eisen die in die vergunning worden gesteld aan de kwaliteit van het bouwwerk nog worden meegenomen in de aanvraag voor de vergunning van de bouwactiviteit. Door de flexibiliteit kan de periode tussen het nemen van het initiatief tot het oprichten van een inrichting en de daadwerkelijke ingebruikname van die inrichting worden verkort.
Doordat de vaste relatie tussen de aanvragen voor de milieuactiviteit en de bouwactiviteit wordt losgelaten, kunnen duurzaamheidsaspecten met betrekking tot de eerste aangevraagde vergunning nog worden verwerkt in de aanvraag van de vergunning voor de tweede activiteit.
De gemeente Bergen op Zoom wil dit experiment onder andere inzetten om bedrijven, die een rol vervullen in de biobased economy waaronder bedrijven gelegen in het landschapspark Bergse Heide (zie onderdeel C) en de Green Chemistry Campus (waarvoor zich al zestien innovatieve bedrijven gemeld hebben), te ondersteunen bij ontwikkelingen waarvan een snelle totstandkoming gewenst is. Duurzame innovatie staat centraal bij de ontwikkeling van beide bedrijfsterreinen.
De gemeente geeft hiermee tevens invulling aan de ambities die geformuleerd zijn in het Actieplan Economische Structuurversterking van de Deltaregio. Dit actieplan is in samenwerking met alle stakeholders tot stand gekomen naar aanleiding van de beëindiging van de sigarettenproductie in Bergen op Zoom door Philip Morris, waardoor 1.170 banen verloren zijn gegaan. Het actieplan is gebaseerd op de beleidsagenda voor een transitie van de huidige regionale economie naar een circulaire en duurzame economie. Het doel is uiteindelijk om tot een economie te komen waarbinnen industriële sectoren zich met elkaar verbinden en cross-overs ontstaan en waar door creativiteit en innovaties nieuw ondernemerschap en nieuwe werkgelegenheid ontstaan.
Aan bijlage II van de Chw zijn aan categorie Aa (overige ruimtelijke projecten) toegevoegd Flevoport Urk en Harnaschpolder.
Het project Flevoport Urk betreft de ontwikkeling van een maritieme servicehaven bij Urk. Het haventerrein zal primair worden gebruikt voor opbouw, afbouw en onderhoud van schepen. Het project is voor noordelijk Flevoland van groot belang. Het levert een directe en aantoonbare bijdrage aan het verbeteren van het bedrijfsvestigingsklimaat en de arbeidsmarkt in noordelijk Flevoland.
In de Harnaschpolder in de gemeente Midden-Delfland ontwikkelt het Bedrijvenschap HarnaschPolder een bedrijventerrein met ongeveer 50 hectare netto-uitgeefbaar gebied. Het Bedrijvenschap is een samenwerkingsverband tussen de gemeenten Den Haag en Midden-Delfland. De focus van het Bedrijvenschap ligt op het bevorderen van de werkgelegenheid in de Haagse regio waarbij er vooral aandacht is voor stimulering en verduurzaming van de arbeidsmarkt. Veel bedrijven met oog voor maatschappelijke ontwikkelingen willen met hun beoogde plannen op eigen initiatief invulling geven aan duurzaamheid door onder meer duurzame bedrijfsgebouwen.
Gelet op de publieke belangen die gemoeid zijn met dit besluit is geen toepassing gegeven aan de regeling inzake vaste verandermomenten en een invoeringstermijn van drie maanden. De overheidsinstanties die het betreft, hebben verzocht om deze wijzigingen en de door hen aangemelde projecten en experimenten profiteren van de kortere invoeringstermijn.
De Minister van Infrastructuur en Milieu,
Artikel 7o schrijft tegelijkertijd voor dat de artikelen 3.1, tweede tot en met vijfde lid, Wro (over het opnieuw vaststellen, verlengen en verlopen van de termijn voor bestemmingen binnen tien jaar), respectievelijk artikel 3.2, tweede volzin, Wro (schrijft voor dat een voorlopige bestemming maximaal vijf jaar geldt), op dergelijke gronden niet van toepassing zijn.
Toelichting artikel I, onderdeel G (nieuwe artikelen 7o en 7p), artikel 7o (voorlopige bestemming windturbineparken).
Toelichting artikel I, onderdeel G (nieuwe artikelen 7o en 7p), artikel 7o (voorlopige bestemming windturbineparken).
Toelichting artikel I, onderdeel G (nieuwe artikelen 7o en 7p), artikel 7o (voorlopige bestemming windturbineparken).
Artikel 3.1.5 van het Besluit ruimtelijke ordening luidt: ‘Voorlopige bestemmingen en voorlopige regels als bedoeld in artikel 3.2 van de wet kunnen slechts in samenhang met bestemmingen en gebruiksregels als bedoeld in de artikelen 3.1 en 3.6 van de wet worden aangewezen onderscheidenlijk gegeven.’
Vgl. ABRvS 20 augustus 2008, 200706688/1 (LJN BE8848). In de praktijk wordt weinig gebruik gemaakt van de mogelijkheid die artikel 3.2 van de Wro biedt, om bij een bestemmingsplan ‘voorlopige bestemmingen’ aan te wijzen.
Zie Stb. 2014, 333, blz. 22, respectievelijk Kamerstukken II 2002/03 28 916, nr. 3, blz. 95, waarin als voorbeeld van een voorlopige bestemming wordt genoemd het ‘voorlopig handhaven of verwezenlijken van een buurtwinkel in een te bouwen nieuwbouwwijk op een plaats waar als definitieve bestemming een sociaal-medisch zorgcentrum is geprojecteerd. Tijdens de opbouwfase van die wijk is wel al direct een buurtwinkeltje in levensmiddelen nodig, maar nog niet in een omvang als na voltooiing van (een deel van) het plan op een elders gesitueerde locatie vereist zal zijn, terwijl de behoefte aan een dergelijk zorgcentrum pas reëel wordt als de wijk enigszins bevolkt raakt.’
Toelichting artikel I, onderdeel G (nieuwe artikelen 7o en 7p), artikel 7o (voorlopige bestemming windturbineparken): ‘Na afloop van de tijdelijke termijn kan windenergie voor het gebied opnieuw integraal worden afgewogen. Dat geldt voor de nut en noodzaak, de locatiekeuze en de exacte turbineposities. Deze afweging kan er enerzijds toe leiden dat na afloop van de tijdelijke bestemming windenergie weer uit het gebied verdwijnt. Anderzijds kan worden besloten windenergie voort te zetten met andere typen turbines op andere posities.’
Het experiment sluit aan op de vernieuwing van de kwaliteitsborging, waarvoor bij het ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties een wetsvoorstel wordt voorbereid (zie ook Kamerstukken II 2014/15, 32 757, nr. 107).
Richtlijn 2005/36/EG van het Europees Parlement en de Raad van 7 september zoals laatstelijk gewijzigd bij richtlijn 2013/55/EU betreffende de erkenning van beroepskwalificaties, PbEU L 354/132.
Dienstverrichters zijn op grond van artikel 1 van de Wet op de architectentitel ‘personen die op wettige wijze gevestigd zijn in een andere betrokken staat en aldaar op wettige wijze het beroep van architect, stedenbouwkundige, tuin- en landschapsarchitect of interieurarchitect uitoefenen (...) en die zich vanuit die staat naar Nederland begeven om er tijdelijk en incidenteel datzelfde beroep uit te oefenen’.
Op grond van artikel 48, eerste lid, van de richtlijn vallen alleen de beroepswerkzaamheden van architecten welke gewoonlijk onder de beroepstitel van architect worden uitgeoefend onder het toepassingsbereik van de richtlijn.
Hierbij kan bijvoorbeeld gedacht worden aan de eisen die gesteld worden met betrekking tot inzicht op het gebied van toetsing aan en toezicht houden op de uitvoering van de bouwregelgeving.
Artikel 16, eerste en derde lid, Richtlijn 2006/123/EG van het Europees Parlement en de Raad van 12 december 2006 betreffende diensten op de interne markt, PbEU L 376/36.
Zie voor dit wetsvoorstel in voorbereiding de brief van 9 maart 2015 van de minister voor Wonen en Rijksdienst (kenmerk 2015-0000140139, Kamerstukken II 2014–15, 32 757, nr. 107) alsmede de volgende websites:
http://www.internetconsultatie.nl/wetkwaliteitsborgingvoorhetbouwen.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/stcrt-2016-38846.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.