31 079
Wijziging van de Wet op de architectentitel (uitvoering van de richtlijn nr. 2005/36/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 7 september 2005 betreffende erkenning van beroepskwalificaties (PbEU L 255) voor architecten, stedenbouwkundigen, tuin- en landschapsarchitecten en interieurarchitecten alsmede enige andere wijzigingen)

nr. 3
MEMORIE VAN TOELICHTING

Inhoudsopgave blz.

IALGEMEEN2
   
Hoofdstuk 1 Inleiding2
1.1Richtlijn erkenning beroepskwalificaties en voorgeschiedenis2
1.2Implementatie4
1.3 Wijzigingen in de Wet op de architectentitel4
   
Hoofdstuk 2 Erkenning opleidingstitels7
2.1 Automatische erkenning van opleidingstitels op het gebied van architectuur7
2.2Algemeen stelsel van erkenning van opleidingstitels op het gebied van architectuur, stedenbouw, tuin- en landschapsarchitectuur en interieurarchitectuur9
2.3 Automatische erkenning van bevestigende verklaring door lidstaten aan hun onderdanen, inhoudende erkenning van in een derde land afgegeven opleidingstitel en verklaring dat betrokkene drie jaar beroepservaring op hun grondgebied heeft opgedaan10
   
Hoofdstuk 3 Bij- en nascholing11
   
Hoofdstuk 4 Dienstverrichting op het gebied van architectuur, stedenbouw, tuin- en landschapsarchitectuur en interieurarchitectuur13
   
Hoofdstuk 5 Bedrijfseffecten14
   
Hoofdstuk 6 Handhaving17
   
IIARTIKELSGEWIJS17

I ALGEMEEN

HOOFDSTUK 1 INLEIDING

1.1. Richtlijn erkenning beroepskwalificaties en voorgeschiedenis

De richtlijn nr. 2005/36/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 7 september 2005 betreffende de erkenning van beroepskwalificaties (PbEU L 255) (in het vervolg van deze memorie van toelichting genoemd: de richtlijn) biedt personen die hun beroepskwalificaties in een lidstaat hebben behaald de garantie dat zij toegang hebben tot hetzelfde beroep in een andere lidstaat en dit kunnen uitoefenen met dezelfde rechten als de onderdanen in die andere lidstaat. De richtlijn heeft betrekking op de zogenoemde gereglementeerde beroepen. Dat zijn beroepen waaromtrent een lidstaat regels heeft gesteld, die de toegang tot of de uitoefening van het beroep op zijn grondgebied afhankelijk stellen van het bezit van bepaalde beroepskwalificaties. Een beroep dat in een lidstaat niet gereglementeerd is, is vrij toegankelijk voor een ieder die rechtmatig verblijft in een lidstaat, een andere staat die partij is bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte of Zwitserland.

In deze memorie van toelichting wordt overeenkomstig het wetsvoorstel gesproken over betrokken staat en derde land. Onder betrokken staat wordt verstaan een lidstaat van de Europese Unie, een staat die partij is bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte en Zwitserland. Onder een derde land wordt verstaan elke andere staat dan een betrokken staat. In deze memorie van toelichting wordt een andere betrokken staat waar een beroepsbeoefenaar zich wenst te vestigen dan de betrokken staat waar hij voordien het beroep uitoefende aangeduid als de ontvangende staat en de betrokken staat, waar hij voordien gevestigd was, als de staat van oorsprong. Voorts wordt in het wetsvoorstel en in deze memorie van toelichting in navolging van het wetsvoorstel Algemene wet erkenning EG-beroepskwalificaties gesproken over migrerende beroepsbeoefenaar. Onder het begrip migrerende beroepsbeoefenaar wordt verstaan: onderdaan van een betrokken staat, onderdaan van een derde land die houder is van een door een betrokken staat afgegeven EG-verblijfsvergunning voor langdurig ingezetenen als bedoeld in artikel 8 van richtlijn nr. 2003/109/EG van de Raad van de Europese Unie van 25 november 2003 betreffende de status van langdurig ingezeten onderdanen van derde landen (PbEU L 016) en een familielid van een onderdaan van een betrokken staat, dat onderdaan is van een derde land en dat uit hoofde van richtlijn nr. 2004/38/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 29 april 2004 betreffende het recht van vrij verkeer en verblijf op het grondgebied van de lidstaten voor de burgers van de Unie en hun familieleden (PbEU L 158 en L 229), gerechtigd is een betrokken staat binnen te komen en er te verblijven.

De Wet op de architectentitel heeft betrekking op de titelbescherming van architecten, stedenbouwkundigen, tuin- en landschapsarchitecten en interieurarchitecten door middel van inschrijving in het architectenregister. De Wet op de architectentitel geeft geen beroepsbescherming. Personen die niet in het architectenregister staan ingeschreven kunnen derhalve zonder enig wettelijk beletsel werkzaamheden verrichten op het gebied van architectuur, stedenbouw, tuin- en landschapsarchitectuur en interieurarchitectuur. Het is die personen alleen niet toegestaan dat te doen met gebruikmaking van de beroepstitel.

De richtlijn vervangt 15 richtlijnen met betrekking tot gereglementeerde beroepen. Al die richtlijnen strekten ertoe de belemmeringen tussen de lidstaten voor het vrije verkeer van diensten door beoefenaren van gereglementeerde beroepen en het vrije recht van vestiging van die beroepsbeoefenaren weg te nemen.

Voor artsen, verpleegkundigen, tandartsen, dierenartsen, verloskundigen, apothekers en architecten waren specifieke zogenoemde sectorale richtlijnen vastgesteld, die inhoud en duur van de opleidingen voor die beroepsgroepen grotendeels harmoniseerden waardoor de diploma’s die tot de specifieke beroepsgroepen toegang geven automatisch konden worden erkend. Uitzondering daarop vormde de aanpak in de Richtlijn van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 10 juni 1985 inzake de onderlinge erkenning van de diploma’s, certificaten en andere titels op het gebied van de architectuur, tevens houdende maatregelen tot vergemakkelijking van de daadwerkelijke uitoefening van het recht van vestiging en het vrij verrichten van diensten (PbEG 1985, L223/15) – in het vervolg van deze memorie van toelichting genoemd de Architectenrichtlijn. In die richtlijn werden de studieprogramma’s niet geharmoniseerd, maar werden minimumeisen voor de studiecurricula vastgelegd, waarop vervolgens een erkenningsregeling was gebaseerd.

Voor de andere gereglementeerde beroepen, waaronder de beroepen van stedenbouwkundigen, tuin- en landschapsarchitecten en interieurarchitecten, heeft de Europese wetgever, gelet op de tijdrovendheid van de harmonisatie van opleidingen voor die beroepen, een andere aanpak gekozen, namelijk onderlinge erkenning van diploma’s zonder voorafgaande harmonisatie van studieprogramma’s. Op grond van dat uitgangspunt zijn drie richtlijnen vastgesteld, die eveneens worden vervangen door de richtlijn. De Eerste richtlijn Algemeen Stelsel had onder meer betrekking op stedenbouwkundigen, tuin- en landschapsarchitecten en interieurarchitecten (Richtlijn nr. 89/48/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 21 december 1988, betreffende een algemeen stelsel van erkenning van hoger-onderwijsdiploma’s waarmee beroepsopleidingen van ten minste drie jaar worden afgesloten (PbEG 1989, L 19).

De Architectenrichtlijn is geïmplementeerd in de Wet op de architectentitel. De Eerste richtlijn Algemeen Stelsel is geïmplementeerd in de Algemene wet erkenning EG-hoger-onderwijsdiploma’s.

De richtlijn regelt, zoals gezegd, thans beide stelsels. Het sectorale stelsel wordt geregeld in titel III, hoofdstuk III van de richtlijn. Afdeling 1 van dat hoofdstuk bevat algemene bepalingen voor de zeven beroepsgroepen, waarvoor voorheen sectorale richtlijnen van toepassing waren (artikelen 21 tot en met 23). De afdelingen 2 tot en met 8 hebben telkens betrekking op één beroepsgroep. Afdeling 8 (artikelen 46 tot en met 49) heeft betrekking op architecten. Het algemene stelsel van erkenning van opleidingstitels wordt geregeld in titel III, hoofdstuk I van de richtlijn (artikelen 10 tot en met 15). Overigens is dat algemene stelsel van erkenning ook van toepassing op architecten die in het bezit zijn van een andere opleidingstitel dan genoemd in de richtlijn, bijlage V, punt 5.7, of, wanneer zij niet voldoen aan de eisen inzake daadwerkelijke en wettige beroepsuitoefening, bedoeld in artikel 49 van de richtlijn.

Behalve de vrije vestiging van personen die rechtens een gereglementeerd beroep uitoefenen in een andere betrokken staat, hetzij als zelfstandige, hetzij als werknemer, regelt de richtlijn ook de vrije dienstverrichting door beoefenaren van gereglementeerde beroepen in een andere betrokken staat (Titel II van de richtlijn, artikelen 5 tot en met 9). Die artikelen blijven van toepassing, gelet op de artikelen 3 en 17 van de richtlijn nr. 2006/123/EU van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 12 december 2006 betreffende diensten op de interne markt. Overigens is de richtlijn betreffende diensten op de interne markt – die voor 28 december 2009 moet zijn geïmplementeerd – voor wat betreft onderwerpen die niet zijn geregeld in de richtlijn erkenning beroepskwalificaties wel van toepassing op diensten op het gebied van architectuur, stedenbouw, tuin- en landschapsarchitectuur en interieurarchitectuur. Die onderwerpen hebben betrekking op bijvoorbeeld de afwikkeling van procedures en formaliteiten via één loket, het recht op bepaalde informatie en de afwikkeling van procedures en formaliteiten betreffende toegang tot en de uitoefening van een dienstenactiviteit via elektronische middelen. In het onderhavige wetsvoorstel wordt de richtlijn betreffende diensten op de interne markt niet geïmplementeerd.

1.2 Implementatie

De richtlijn dient op 20 oktober 2007 door de lidstaten geïmplementeerd te zijn. De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap is coördinerend minister voor de implementatie van de richtlijn in de Nederlandse regelgeving. De richtlijn wordt hoofdzakelijk geïmplementeerd door het wetsvoorstel Algemene wet erkenning EG-beroepskwalificaties. Dat wetsvoorstel biedt uitdrukkelijk de mogelijkheid dat de richtlijn mede door middel van andere wetgeving wordt geïmplementeerd. Zoals minister dr. P. Winsemius in zijn brief van 31 oktober 2006 aan de Tweede Kamer heeft meegedeeld, lag het aanvankelijk in zijn voornemen om de richtlijn voor de beroepen van architect, stedenbouwkundige, tuin- en landschapsarchitect en interieurarchitect te implementeren in een wetsvoorstel tot algehele herziening van de Wet op de architectentitel. Door dat wetsvoorstel zou de Wet op de architectentitel tot een krachtiger kwaliteitsinstrument worden uitgebouwd en zou de privaatrechtelijke grondslag van de Stichting Bureau Architectenregister worden vervangen door een publiekrechtelijke grondslag van dat zelfstandig bestuursorgaan. De uitbouw van de Wet op de architectentitel tot een krachtiger kwaliteitsinstrument is reeds aangekondigd in het Actieprogramma Ruimte en Cultuur, architectuur- en cultuurbeleid 2005–2008 en in de brief van 23 maart 2004 van minister S.M. Dekker aan de Tweede Kamer. Gelet op het krappe tijdsbestek voor implementatie heeft minister Winsemius besloten om voorafgaand aan die algehele herziening het onderhavige wetsvoorstel tot wijziging van de Wet op de architectentitel in procedure te brengen. Het onderhavige wetsvoorstel beperkt zich derhalve tot wijzigingen die verband houden met de implementatie van de richtlijn voor de beroepen van architect, stedenbouwkundige, tuin- en landschapsarchitect en interieurarchitect. Dit wetsvoorstel kan daardoor nagenoeg gelijktijdig met het wetsvoorstel Algemene wet erkenning EG-beroepskwalificaties in procedure worden gebracht.

1.3 Wijzigingen in de Wet op de architectentitel

Indien de Stichting Bureau Architectenregister (SBA) krachtens de Wet op de architectentitel een architect met een diploma, behaald in een andere betrokken staat, op diens verzoek inschrijft in het architectenregister wordt ingevolge de Architectenrichtlijn geen voorafgaand besluit genomen door de Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer. In die gevallen is de inschrijving in het architectenregister door de SBA uitsluitend een administratieve handeling, die zich beperkt tot een controle op de volledigheid van alle benodigde stukken.

Een aan de inschrijving in het architectenregister voorafgaand besluit door de Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer was op grond van artikel 6 van de Architectenrichtlijn wel noodzakelijk indien de architect uit die andere betrokken staat zijn diploma heeft behaald in een derde land en dat diploma door die betrokken staat is erkend. Artikel 2, tweede lid, van de richtlijn eist in die situaties niet langer een onderzoek door de ontvangende staat. Elke betrokken staat kan volgens zijn eigen regels toestaan dat op zijn grondgebied een gereglementeerd beroep wordt uitgeoefend door een migrerende beroepsbeoefenaar die in het bezit is van een niet in een betrokken staat behaald diploma of verworven certificaat of andere titel. Wel heeft elke betrokken staat op grond van de richtlijn de plicht om bij de eerste erkenning van een in een derde land verworven opleidingstitel voor artsen, verpleegkundigen, tandartsen, dierenartsen, verloskundigen, apothekers en architecten de voor die beroepen door de richtlijn in titel III, hoofdstuk III, gestelde minimumopleidingseisen in acht te nemen. In het onderhavige wetsvoorstel wordt om die reden voorgesteld niet langer een nader onderzoek in te doen stellen indien een migrerende beroepsbeoefenaar zich in Nederland wil vestigen met een diploma op het gebied van architectuur behaald in een derde land, dat is erkend door een betrokken staat en die in het bezit is van een bevestigende verklaring van die staat dat hij nadien op zijn grondgebied een beroepservaring heeft opgedaan van drie jaar (het voorgestelde artikel 9, eerste lid, onderdeel n). Artikel 2, tweede lid, van de richtlijn biedt die ruimte ook voor de beroepen van stedenbouwkundige, tuin- en landschapsarchitect en interieurarchitect. In het onderhavige wetsvoorstel wordt daarom ook een dienovereenkomstig onderdeel voorgesteld in de artikelen 10, 11 en 12, eerste lid. Niet langer is derhalve noodzakelijk dat de betrokken minister een diploma, behaald in een derde land, in soortgelijke situaties voor erkenning aanwijst alvorens de migrerende beroepsbeoefenaar als stedenbouwkundige, tuin- en landschapsarchitect of interieurarchitect door de SBA kan worden ingeschreven in het architectenregister. In dit opzicht betekent dit wetsvoorstel een vereenvoudiging ten opzichte van de Wet op de architectentitel.

De richtlijn volgt wat betreft het algemene stelsel van erkenning van beroepskwalificaties de systematiek van de richtlijnen Algemeen Stelsel. De Algemene wet erkenning EG-hoger-onderwijsdiploma’s en de Algemene wet erkenning EG-beroepsopleidingen vereisen op grond van die richtlijnen een besluit omtrent erkenning van een in een andere betrokken staat behaald diploma. Inschrijving door de SBA van een migrerende beroepsbeoefenaar in het bezit van een opleidingstitel op het gebied van architectuur, stedenbouw, tuin- en landschapsarchitectuur of interieurarchitectuur, waarop dat algemene stelsel van toepassing is, is pas mogelijk na het besluit van erkenning door de minister die het aangaat, respectievelijk de Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer, de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit en de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap.

Gelet op de richtlijn, zou bij de implementatie daarvan in de Wet op de architectentitel die aanpak wederom gevolgd kunnen worden. In het onderhavige wetsvoorstel wordt een andere lijn voorgesteld, inhoudende dat in die situaties de beoordeling van een verzoek om inschrijving en het besluit van erkenning genomen worden in één besluit. Dat voorstel beantwoordt aan het uitgangspunt van de richtlijn om zo min mogelijk belemmeringen en administratieve handelingen in het leven te roepen op het gebied van de vrijheid van vestiging. Aangezien het verzoek om inschrijving in het architectenregister het sluitstuk is om migrerende beroepsbeoefenaren op het gebied van architectuur, stedenbouw, tuin- en landschapsarchitectuur of interieurarchitectuur, die in het bezit zijn van in een andere betrokken staat verworven beroepskwalificaties, de titelbescherming te bieden onder dezelfde condities als in Nederland gevestigde beroepsbeoefenaren met Nederlandse beroepskwalificaties ligt het in de rede dat ene besluit te laten nemen door de SBA. Overigens biedt de SBA onder de Wet op de architectentitel inhoudelijke ondersteuning ten behoeve van de besluitvorming door elk van de drie ministers inzake erkenning van in een andere betrokken staat verworven beroepskwalificaties. Tot dusverre ging het in 2006 met betrekking tot erkenning van een in een andere lidstaat behaald diploma op het gebied van stedenbouw, tuin- en landschapsarchitectuur en van interieurarchitectuur achtereenvolgens om geen advies (in 2005één), drie adviezen (in 2005 één) en één advies (in 2005 vier adviezen).De besluitvorming omtrent die erkenning is gebonden aan de stringente regels die de nieuwe richtlijn in navolging van de vervangen richtlijnen daaromtrent heeft gesteld, die uiteindelijk telkens door de belanghebbende in beroep ter toetsing kan worden voorgelegd aan het College van beroep voor het bedrijfsleven.

Die samenvoeging tot één besluit speelt ook indien een architect, stedenbouwkundige, tuin- en landschapsarchitect of interieurarchitect uit een derde land zich wenst in te schrijven in het architectenregister op grond van een diploma, certificaat of andere titel, die hij in dat land heeft behaald of verworven. Alvorens tot inschrijving over te kunnen gaan is op basis van de Wet op de architectentitel eerst een aanwijzing noodzakelijk van dat diploma, certificaat of die titel door de minister die het aangaat. Ook hier biedt de SBA reeds inhoudelijke ondersteuning. Het gaat in 2006 met betrekking tot aanwijzing van een in een derde land behaald diploma op achtereenvolgens het gebied van architectuur, stedenbouw, tuinen landschapsarchitectuur en interieurarchitectuur om het volgende aantal adviezen: zeventien (in 2005 zeventien), geen (ook in 2005 geen), geen (ook in 2005 geen) en eveneens geen (in 2005 één).

In verband met de implementatie van de richtlijn wordt de Wet op de architectentitel als volgt gewijzigd:

a. aanpassing van de eisen die worden gesteld aan de inschrijving in het architectenregister in de artikelen 9 tot en met 12;

b. overheveling van de beslissingsbevoegdheid naar de SBA van de Ministers van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer, van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit en van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap ter zake van erkenning van diploma’s, certificaten of andere titels op het gebied van architectuur, stedenbouw, tuin- en landschapsarchitectuur of interieurarchitectuur, voor zover niet vallend onder het sectorale stelsel of verkregen in een derde land en niet erkend door een andere betrokken staat;

c. aanpassing van artikel 13 van de Wet op de architectentitel;

d. het opnemen van enkele bepalingen op het gebied van bij- en nascholing voor architecten, en

e. het opnemen van enkele bepalingen omtrent het tijdelijk en incidenteel verrichten van diensten op het gebied van architectuur, stedenbouw, tuin- en landschapsarchitectuur en interieurarchitectuur.

In de bijlage bij deze memorie is een tabel opgenomen waarin per artikel van de richtlijn wordt aangegeven in welk artikel of voorgesteld artikel van de Wet op de architectentitel dat artikel van de richtlijn is geïmplementeerd. De voorstellen met betrekking tot onderwerpen, die zijn genoemd onder a, b, d en e, worden achtereenvolgens toegelicht in de hoofdstukken 2, 3 en 4 van deze memorie van toelichting. Aan de aanpassing van artikel 13 wordt aandacht geschonken in het artikelsgewijze deel van deze memorie van toelichting.

In de hoofdstukken 5 en 6 worden achtereenvolgens de bedrijfseffecten en de handhaving toegelicht.

HOOFDSTUK 2 ERKENNING OPLEIDINGSTITELS

2.1. Automatische erkenning van opleidingstitels op het gebied van architectuur

Implementatie artikel 21, 46 en 47 van de richtlijn in artikel 9, onderdeel i

De automatische erkenning van opleidingstitels voor architecten die zich in een andere betrokken staat wensen te vestigen dan waar zij voordien rechtens dat beroep uitoefenden is, zoals gezegd, geregeld in de artikelen 21 tot en met 23 en 46 tot en met 49 van de richtlijn. De artikelen 21 tot en met 23 bevatten de algemene bepalingen voor de zeven gereglementeerde beroepen die onder het sectorale stelsel vallen, waaronder het beroep van architect. De artikelen 46 tot en met 49 hebben uitsluitend betrekking op het beroep van architect.

In bijlage V, punt 5.7.1, van de richtlijn zijn de opleidingstitels op het gebied van architectuur genoemd, die door de betrokken staten krachtens artikel 21, eerste lid, van de richtlijn over en weer dienen te worden erkend. Die opleidingstitels worden blijkens artikel 21 van de richtlijn geacht te voldoen aan de minimumeisen, genoemd in artikel 46 van de richtlijn, waaraan de opleidingen op het gebied van architectuur in de betrokken staten moeten voldoen om voor automatische erkenning van de opleidingstitels in aanmerking te komen.

Een migrerende beroepsbeoefenaar, die in het bezit is van een opleidingstitel genoemd in bijlage 5.7.1 en die in Nederland zijn beroep wenst uit te oefenen, dient daartoe zonder meer in de gelegenheid te worden gesteld. Aan die opleidingstitel dient wat betreft de toegang tot en uitoefening van de betrokken beroepswerkzaamheden op het gebied van architectuur hetzelfde rechtsgevolg te worden toegekend als de opleidingstitels die in Nederland zijn afgegeven. Dat houdt dus in dat die migrerende beroepsbeoefenaar zich in het architectenregister kan inschrijven indien hij gebruik wenst te maken van de beroepstitel van architect. Het bureau toetst bij de aanvraag uitsluitend op de volledigheid van de voor de beoordeling benodigde stukken en op de betaling van het inschrijfgeld.

De richtlijn bepaalt voorts dat in afwijking van de minimumopleidingseisen, genoemd in artikel 46, ook voor automatische erkenning in aanmerking komen:

– het diploma van de driejarige opleiding aan de «Fachhochschule» van de Bondsrepubliek Duitsland die op 5 augustus 1985 bestaat en in Duitsland toegang geeft tot de werkzaamheden van architect, mits vergezeld van een certificaat, afgegeven door de beroepsorde waarvan betrokkene lid is, en inhoudende dat de betrokkene die opleiding heeft aangevuld met een periode van vier jaar beroepservaring in de Bondsrepubliek Duitsland;

– een met goed gevolg afgelegd examen in de architectuur van een in het kader van de sociale verheffing of van deeltijdse universitaire studies erkende opleiding, mits vaststaat dat de betrokkene is toegelaten tot het afleggen van het examen nadat hij zeven jaar of langer op het gebied van de architectuur werkzaam was onder toezicht van een architect of architectenbureau.

Het vorenstaande is geïmplementeerd in het voorgestelde artikel 9, eerste lid, onderdeel i, van de Wet op de architectentitel. In de Wet op de architectentitel was de automatische erkenning van opleidingstitels, behaald in andere betrokken staten, op grond van de Architectenrichtlijn geïmplementeerd in artikel 9, eerste lid, onderdeel i, subonderdeel 1°.

Implementatie artikel 48 van de richtlijn (het voorgestelde artikel 9, eerste lid, onderdeel l, van de Wet op de architectentitel)

Krachtens artikel 48 van de richtlijn dient ook automatisch te worden erkend het certificaat dat uit hoofde van een wet door de bevoegde autoriteit van een betrokken staat aan een onderdaan van die staat is verstrekt vanwege het feit dat hij zich door de kwaliteit van zijn prestaties op het gebied van architectuur in het bijzonder heeft onderscheiden. Artikel 48 is geïmplementeerd in het voorgestelde artikel 9, eerste lid, onderdeel l, van de Wet op de architectentitel.

Implementatie artikel 49 van de richtlijn in verband met verworven rechten (het voorgestelde artikel 9, eerste lid, onderdelen j en k, van de Wet op de architectentitel)

Artikel 49, eerste lid, eerste alinea, van de richtlijn garandeert voorts verworven rechten van architecten door middel van automatische erkenning van bepaalde opleidingstitels op het gebied van architectuur. De opleidingstitels die zijn genoemd in bijlage VI, punt 6.1, bij de richtlijn dienen door de betrokken staten automatisch te worden erkend ook al voldoen ze niet aan de in artikel 46 bedoelde minimumeisen, indien de betrokken architect de desbetreffende opleiding uiterlijk heeft aangevangen in het in die bijlage bij die opleiding genoemde referentie-academiejaar.

Automatisch erkend worden voorts de verklaringen van de bevoegde autoriteiten in de Bondsrepubliek Duitsland inzake de gelijkwaardigheid van de opleidingstitels op het gebied van architectuur die na 8 mei 1945 zijn afgegeven in de Duitse Democratische Republiek (artikel 49, eerste lid, tweede alinea, van de richtlijn).

Tenslotte komen voor automatische erkenning in aanmerking verklaringen die door lidstaten die op het in artikel 49, tweede lid, van de richtlijn genoemde tijdstip een regeling kenden voor de toegang tot en de uitoefening van de werkzaamheden van architect, aan hun onderdanen zijn afgegeven, inhoudende dat de betrokkene uiterlijk op dat tijdstip toestemming heeft gekregen om de beroepstitel van architect te voeren en dat hij de werkzaamheden van architect tijdens de vijf jaren voorafgaand aan de afgifte van die verklaring ten minste drie opeenvolgende jaren daadwerkelijk heeft uitgeoefend.

Het in artikel 49, tweede lid, van de richtlijn bedoelde tijdstip is voor België, Denemarken, Duitsland, Frankrijk, Griekenland, Groot-Brittannië, Ierland, Italië, Luxemburg, Nederland, Portugal en Spanje 5 augustus 1987, voor Finland, Oostenrijk en Zweden 1 januari 1995 en voor Cyprus, Estland, Hongarije, Letland, Litouwen, Malta, Polen, Tsjechië, Slovenië en Slowakije 1 mei 2004.

Het vorenstaande is geïmplementeerd in het voorgestelde artikel 9, eerste lid, onderdeel j, van de Wet op de architectentitel.

Ook de opleidingstitels van architect die door het voormalige Tsjecho-Slowakije zijn afgegeven of die het resultaat zijn van een opleiding die in de Tsjechische Republiek of in Slowakije voor 1 januari 1993 is aangevangen, de opleidingstitels die zijn afgegeven door de voormalige Sovjet-Unie of die het resultaat zijn van een opleiding die in Estland voor 20 augustus 1991, in Letland voor 21 augustus 1991 en in Litouwen voor 11 maart 1990 is aangevangen, en de opleidingstitels die door het voormalige Joegoslavië zijn afgegeven of die het resultaat zijn van een opleiding die in Slovenië voor 25 juni 1991 is aangevangen dienen door de andere betrokken staten te worden erkend voor wat betreft de toegang tot of de uitoefening van de werkzaamheden op het gebied van de architectuur (artikel 23, derde, vierde en vijfde lid, van de richtlijn), mits deze vergezeld gaan van een door de bevoegde autoriteiten van Tsjechië, Slowakije, Estland, Letland, Litouwen of Slovenië afgegeven verklaring waarin wordt bevestigd dat de desbetreffende opleidingstitel op hun grondgebied dezelfde waarde heeft als de opleidingstitels die in bijlage VI, punt 6, voor die lidstaat zijn opgenomen. Voorts dient die verklaring te bevestigen dat de houder ervan de beroepswerkzaamheden op het gebied van architectuur tijdens de vijf jaar die aan die afgifte van de verklaring voorafgaan gedurende ten minste drie opeenvolgende jaren daadwerkelijk en op wettige wijze op het grondgebied van die lidstaat heeft uitgeoefend (het voorgestelde artikel 9, eerste lid, onderdeel k, van de Wet op de architectentitel).

2.2. Algemeen stelsel van erkenning van opleidingstitels op het gebied van architectuur, stedenbouw, tuin- en landschapsarchitectuur en interieurarchitectuur

Op architecten uit een andere betrokken staat, die om een bijzondere en uitzonderlijke reden niet voldoen aan eisen inzake daadwerkelijke en wettige beroepsuitoefening, bedoeld in artikel 49 van de richtlijn, of die geen houder zijn van een diploma dat automatisch door de betrokken staten moet worden erkend, is het algemeen stelsel van erkenning van opleidingstitels van toepassing, zoals dat is neergelegd in titel III, hoofdstuk I, van de richtlijn. Ook op de erkenning van de opleidingstitels van een stedenbouwkundige, een tuin- en landschapsarchitect of een interieurarchitect is titel III, hoofdstuk I, van de richtlijn van toepassing.

In het kader van de toepassing van het algemeen stelsel van erkenning behoeft de ontvangende staat een opleidingstitel, die door de staat van oorsprong is afgegeven, niet automatisch te erkennen. De ontvangende staat kan alvorens die titel te erkennen de gevolgde opleiding aan nader onderzoek onderwerpen. Richtsnoer is daarbij de in artikel 11 van de richtlijn gemaakte indeling in kwalificatieniveaus van opleidingen. Voor architecten, stedenbouwkundigen, tuin- en landschapsarchitecten en interieurarchitecten zijn met name van belang de kwalificatieniveaus, die zijn omschreven in artikel 11, onderdelen d en e (artikel 9, onderdelen a en b, van het wetsvoorstel Algemene wet erkenning EG-beroepskwalificaties). De ontvangende staat dient een in een andere betrokken staat behaalde opleidingstitel ter afsluiting van een bepaalde opleiding te erkennen indien die opleiding hetzelfde kwalificatieniveau heeft als de dienovereenkomstige opleiding in de ontvangende staat of één niveau lager ligt.

Indien in de andere betrokken staat het beroep van architect, stedenbouwkundige, tuin- en landschapsarchitect of interieurarchitect niet gereglementeerd is, dient bovendien een beroepservaring van twee jaar voltijds te worden geëist tijdens de tien jaar voorafgaand aan de aanvraag om erkenning van het diploma. Aan het diploma wordt voorts de eis gesteld dat het moet aantonen dat de houder op de uitoefening van het betrokken beroep is voorbereid.

Het onderzoek door de ontvangende staat richt zich op de duur van de door de aanvrager gevolgde opleiding uit de staat van oorsprong, op eventuele wezenlijke verschillen tussen de vakken die zijn gegeven aan de door de aanvrager genoemde opleiding en de vakken van de vereiste opleiding in de ontvangende staat en op het eventueel ontbreken van bepaalde beroepswerkzaamheden in het beroep van architect, stedenbouwkundige, tuin- en landschapsarchitect of interieurarchitect in de staat van oorsprong ten opzichte van het betreffende beroep in de ontvangende staat.

Op grond van de uitkomsten van het onderzoek kan de ontvangende staat ter keuze van de aanvrager de aanvrager verplichten tot het doorlopen van een aanpassingsstage van ten hoogste drie jaar of tot het afleggen van een proeve van bekwaamheid. Overigens dient de ontvangende staat bij zijn toepassing wel het evenredigheidsbeginsel in acht te nemen, inhoudende dat hij nagaat of de betrokkene door zijn verworven kennis in het kader van zijn beroepservaring in een andere betrokken staat of in een derde land het wezenlijke verschil in vakken geheel of gedeeltelijk heeft overbrugd.

Het algemene stelsel van erkenning is telkens als een afzonderlijk onderdeel in het eerste lid van de artikelen 9, 10, 11 en 12 geïmplementeerd (onderdeel m in het voorgestelde artikel 9, eerste lid, onderdeel g in het voorgestelde artikel 10, eerste lid, en onderdeel i in het voorgestelde artikel 11, eerste lid, en onderdeel f in het voorgestelde artikel 12, eerste lid, van de Wet op de architectentitel). In die onderdelen wordt verwezen naar de desbetreffende artikelen van de Algemene wet erkenning EG-beroepskwalificaties.

Het feit dat het hier niet om een automatische erkenning gaat brengt mee dat de SBA een besluit dient te nemen omtrent de erkenning na een daartoe ingesteld onderzoek.

2.3. Automatische erkenning van bevestigende verklaring door lidstaten aan hun onderdanen, inhoudende erkenning van in een derde land afgegeven opleidingstitel en verklaring dat betrokkene drie jaar beroepservaring op hun grondgebied heeft opgedaan

De artikelen 2, tweede lid, en 3, derde lid, van de richtlijn stellen een in de betrokken staat behaalde opleidingstitel voor een gereglementeerd beroep gelijk aan een in een derde land afgegeven opleidingstitel, die door een betrokken staat is erkend door middel van een verklaring, waarin die erkenning wordt bevestigd, en waarin van de houder wordt verklaard dat hij in het betrokken beroep een beroepservaring heeft in die staat van ten minste drie jaar. In de voorgestelde artikelen 9, 10, 11 en 12 zijn die bepalingen van de richtlijn telkens in een afzonderlijk onderdeel geïmplementeerd (voorgestelde artikelen 9, eerste lid, onderdeel n, 10, eerste lid, onderdeel h, 11, eerste lid, onderdeel j, en 12, eerste lid, onderdeel g, van de Wet op de architectentitel).

In de Wet op de architectentitel was het overigens andersluidende artikel 6 van de Architectenrichtlijn geïmplementeerd in artikel 9, eerste lid, onderdeel i, subonderdeel 3°. Voor stedenbouwkundigen, tuin- en landschapsarchitecten en interieurarchitecten kende de Wet op de architectentitel een dergelijke bepaling niet. Houders van een in een derde land behaalde opleidingstitel op het gebied van die drie disciplines konden wel de betrokken minister om aanwijzing van hun diploma verzoeken teneinde ingeschreven te kunnen worden in het architectenregister (artikelen 10, eerste lid, onderdeel h, 11, eerste lid, onderdeel j, en 12, eerste lid, onderdeel g, van de Wet op de architectentitel). Ook migrerende beroepsbeoefenaren, die in het bezit waren van een in een derde land behaald diploma, ook al was dat diploma erkend door een andere betrokken staat, dienden die weg te bewandelen.

Artikel 9, eerste lid, onderdeel i, subonderdeel 3°, van de Wet op de architectentitel gaat er nog van uit dat de Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer een in een derde land afgegeven opleidingstitel kan onderwerpen aan een eigen oordeel. In paragraaf 1.3 van deze memorie van toelichting is reeds uiteengezet dat de artikelen 2, tweede lid, en 3, derde lid, van de richtlijn niet langer noodzaken tot een eigen oordeelsvorming door de ontvangende staat. Aldaar is ook opgemerkt dat die eigen oordeelsvorming door de ontvangende staat evenmin geboden is voor migrerende beroepsbeoefenaren die in het bezit zijn van een door een betrokken staat erkend diploma, behaald in een derde land, en van de bevestigende verklaring dat de houder van dat diploma ten minste drie jaar beroepservaring op het grondgebied van die staat heeft.

HOOFDSTUK 3 BIJ- EN NASCHOLING

Artikel 22 van de richtlijn verplicht betrokken staten te waarborgen dat personen die opleidingstitels hebben behaald die toegang geven tot de beroepswerkzaamheden van arts met een basisopleiding of medisch specialist, verantwoordelijk algemeen ziekenverplegers, beoefenaren der tandheelkunde specialisten in de tandheelkunde, dierenartsen, apothekers en architecten, door permanente vorming en opleiding en bij- en nascholing op de hoogte kunnen blijven van de vooruitgang op hun vakgebied om hun beroep op een veilige en efficiënte manier te kunnen blijven uitoefenen. Voor architecten ontbreekt nog een wettelijke basis.

De Bond van Nederlandse Architecten (BNA) kent overigens een bij- en nascholingsregeling voor zijn leden. De lage organisatiegraad onder architecten is er debet aan dat het overgrote deel van de in het architectenregister ingeschreven architecten niet gehouden is aan de BNA-regeling op dit punt, waardoor Nederland niet formeel voldoet aan artikel 22 van de richtlijn. Om die reden wordt in dit wetsvoorstel een bij- en nascholingsregeling voor architecten voorgesteld. Het voorstel heeft de instemming van de BNA.

Aangezien het wetsvoorstel strekt tot implementatie van de richtlijn is de voorgestelde bij- en nascholingsregeling in navolging van de richtlijn beperkt tot de architecten. In het wetsvoorstel tot algehele herziening zal aandacht worden geschonken aan de wijze waarop kan worden voorzien in een bijen nascholingsregeling voor stedenbouwkundigen, tuin- en landschapsarchitecten en interieurarchitecten indien die regeling noodzakelijk of wenselijk wordt geacht.

Kern van de voorgestelde bij- en nascholingsregeling is dat ieder die als architect in het architectenregister is ingeschreven verplicht is jaarlijks een bepaald aantal uren te besteden aan bij- en nascholingsactiviteiten. Uitgezonderd zijn evenwel degenen die zich uitdrukkelijk op grond van het voorgestelde artikel 27c van de Wet op de architectentitel als tijdelijke en incidentele dienstverrichter hebben ingeschreven. Die uitzondering sluit aan bij het uitgangspunt van de richtlijn om migrerende beroepsbeoefenaren die in Nederland tijdelijk en incidenteel een dienst willen verrichten geen onnodige belemmeringen in de weg te leggen.

In het wetsvoorstel wordt een summiere regeling gegeven van de bij- en nascholing. Een bij- en nascholingsregeling functioneert niet indien er geen breed draagvlak is bij het beroepsveld. Indien aan het beroepsveld wordt overgelaten om invulling te geven aan de bij- en nascholingsregeling kan een breed draagvlak worden gecreëerd. Om die reden wordt de SBA verplicht om de BNA te horen alvorens die regels vast te stellen. Het vaststellen van regels wordt aan de SBA overgelaten omdat de SBA in de afgelopen jaren er in is geslaagd om in goed samenspel met de BNA uit te groeien tot een bindend element voor alle architecten, aangesloten of niet bij de BNA, waardoor er een ontwikkeling in gang is gezet naar een zekere zelfwerkzaamheid binnen het beroepsveld. Die ontwikkeling wordt in de kiem gesmoord indien de regels met betrekking tot bij- en nascholing worden vastgesteld door de Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer. De door de SBA vast te stellen regels regels zijn onderworpen aan de goedkeuring van de Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer.

In het voorgestelde artikel 27a, tweede lid, van de Wet op de architectentitel worden enkele onderwerpen genoemd die in ieder geval bij de uitwerking betrokken dienen te worden. Tot die onderwerpen behoren: de vaststelling van het juiste aantal uren binnen de voorgestelde bandbreedte van zestien tot veertig uur op jaarbasis, de jaarlijkse opgave aan de SBA door een in het architectenregister ingeschreven architect van het door hem bestede aantal uren aan bij- en nascholing en wijze waarop de SBA de naleving controleert.

Gelet op het feit dat op 20 oktober 2007 de bij- en nascholing geïmplementeerd dient te zijn, dienen de nodige praktische zaken geregeld te worden. De SBA zal daarvoor de nodige inspanningen leveren zodat de bij- en nascholingsregeling ook daadwerkelijk kan worden uitgevoerd.

De voorgestelde regeling impliceert niet dat de SBA de verantwoordelijkheid op zich neemt voor het aanbod aan bij- en nascholingsactiviteiten. Iedere instelling of rechtspersoon kan een bij- en nascholingsactiviteit aanbieden. Te denken valt aan onderwijsinstellingen die een opleiding verzorgen voor architecten, instellingen die op allerlei terrein reeds postacademiaal onderwijs aanbieden, de BNA of architectenbureaus.

Zoals gezegd, dient een ieder die als architect is ingeschreven in het architectenregister zich te houden aan de voorgestelde regeling op het gebied van bij- en nascholing. Daarop is één uitzondering. Architecten die ingeschreven wensen te blijven in het architectenregister ook indien zij niet langer beroepsmatig werkzaam zijn kunnen de SBA melden dat zij niet meer actief zijn. Die personen zijn na de melding ontheven van de verplichting tot bij- en nascholing. Een gevolg daarvan is dat na inwerkingtreding van de wet in het register een onderscheid zal worden gemaakt tussen actieve beroepsbeoefenaren en beroepsbeoefenaren die niet meer actief werkzaam zijn.

In navolging van de BNA regeling zal de nadere regeling aan ingeschreven architecten de verplichting opleggen tot melding aan de SBA van het door hen bestede aantal uren aan bij- en nascholing. De wijze waarop de naleving van de bij- en nascholingsverplichting wordt gecontroleerd wordt geregeld in de door de SBA op te stellen nadere regels. Gelet op de praktijk bij de BNA zal de controle naar verwachting steekproefsgewijs plaatsvinden.

Het verzoek om inschrijving in het architectenregister door een architect uit een andere betrokken staat wordt niet getoetst op de inspanningen die die persoon zich heeft getroost op het gebied van bij- en nascholing. Een dergelijke toets zou zich niet verdragen met het uitgangspunt van de richtlijn om zo min mogelijk administratieve beletsels op te werpen aan de vestiging van migrerende beroepsbeoefenaren. Eenmaal ingeschreven in het architectenregister geldt evenwel de verplichte bij- en nascholing ook voor die personen.

HOOFDSTUK 4 DIENSTVERRICHTING OP HET GEBIED VAN ARCHITECTUUR, STEDENBOUW, TUIN- EN LANDSCHAPSARCHITECTUUR EN INTERIEURARCHITECTUUR

De richtlijn bevat, zoals gezegd in hoofdstuk 1 van deze memorie van toelichting, ook bepalingen inzake het tijdelijk en incidenteel verrichten van diensten op het gebied van architectuur, stedenbouw, tuin- en landschapsarchitectuur en interieurarchitectuur.

Voor zover op grond van de richtlijn bepalingen noodzakelijk of wenselijk zijn met betrekking tot die dienstverrichting zijn die opgenomen in het voorgestelde hoofdstuk VIIA van de Wet op de architectentitel.

Uitgangspunt van de richtlijn is dat het een persoon die op wettige wijze in een betrokken staat is gevestigd of verblijft en aldaar rechtens zijn beroep uitoefent vrij staat om tijdelijk en incidenteel diensten op zijn beroepsgebied te verrichten in een andere betrokken staat. Door de omschrijving van het begrip dienstverrichter in het voorgestelde artikel 1 van de Wet op de architectentitel wordt inhoudelijk bereikt dat die personen die op grond van het Europese recht het recht hebben in een andere betrokken staat diensten te verrichten dat ook daadwerkelijk kunnen doen.

De ontvangende staat kan krachtens artikel 7 van de richtlijn verlangen dat de dienstverrichter, die is gevestigd in een andere betrokken staat en die zich voor het eerst naar zijn grondgebied begeeft om er tijdelijk en incidenteel diensten te verrichten, de bevoegde autoriteit vooraf in kennis stelt van de op hem toepasselijke vorm van bescherming inzake beroepsaansprakelijkheid. De bevoegde autoriteit van de ontvangende staat kan dan tevens de dienstverrichter in spe verplichten om naast die verklaring ook documenten over te leggen betreffende zijn nationaliteit, een bewijs van beroepskwalificaties, en een attest dat de houder ervan rechtmatig in een lidstaat is gevestigd om zijn beroepswerkzaamheden uit te oefenen. In het onderhavige wetsvoorstel wordt die bevoegdheid niet geregeld. Dat sluit aan bij het feit dat de Wet op de architectentitel uitsluitend de titel van architect, stedenbouwkundige, tuin- en landschapsarchitect en interieurarchitect beschermt en geen beroepsbescherming biedt. Een persoon die voldoet aan de omschrijving van dienstverrichter kan derhalve zonder enige voorafgaande administratieve handeling diensten verrichten op het gebied van architectuur, stedenbouw, tuin- en landschapsarchitectuur of interieurarchitectuur. Om die reden ontbreekt eveneens de noodzaak om aan de SBA de bevoegdheid te verlenen, bedoeld in artikel 8, eerste lid, van de richtlijn, om bij bevoegde autoriteiten van de staat van vestiging informatie te verzoeken over de rechtmatigheid van de vestiging en het goede gedrag van een migrerende beroepsbeoefenaar die voornemens is in Nederland tijdelijk en incidenteel diensten te verrichten op het gebied van architectuur, stedenbouw, tuin- en landschapsarchitectuur of interieurarchitectuur.

De dienstverrichter verricht de dienst in de ontvangende staat onder de beroepstitel van de staat van vestiging. De beroepstitel wordt vermeld in de officiële taal of in een van de officiële talen van de staat van vestiging. Indien die beroepstitel niet bestaat wordt de titel die behoort bij zijn opleiding in een officiële taal of in een van de officiële talen van de staat van vestiging vermeld. Dat uitgangspunt van artikel 7, derde lid, van de richtlijn is neergelegd in het voorgestelde artikel 27c, eerste lid. Voorts is artikel 54 van de richtlijn die betrekking heeft op het voeren van academische titels die onderdanen van een andere betrokken staat hebben behaald in die staat voor wat betreft dienstverrichters geïmplementeerd in het voorgestelde tweede lid van artikel 27c.

Indien een dienstverrichter er prijs op stelt om zich als dienstverrichter in te schrijven in het register kan hij daartoe krachtens het voorgestelde artikel 27c, derde lid, een aanvraag indienen. Op die aanvraag wordt binnen vier weken beslist in plaats van de in artikel 4:13 van de Algemene wet bestuursrecht bedoelde redelijke termijn van acht weken bij de beslissing op verzoeken om een inschrijving in het architectenregister, die geen inhoudelijke beoordeling vergen van het kwalificatieniveau van de verzoeker (het voorgestelde vijfde lid). Anders dan bij een gewone inschrijving worden van de aanvrager geen afschriften gevraagd van zijn opleidingstitel. Betrokkene wordt overigens pas daadwerkelijk ingeschreven na ontvangst van het inschrijfgeld (het voorgestelde zesde lid).

De inschrijving in het register als dienstverrichter brengt mee dat betrokkene gebruik kan maken van de Nederlandse beroepstitel van architect, stedenbouwkundige, tuin- en landschapsarchitect of interieurarchitect. De ingeschreven dienstverrichter is niet onderworpen aan de verplichting tot bij- en nascholing. Het niet opleggen van die verplichting sluit aan bij het tijdelijk en incidenteel karakter van de dienstverrichting. Bovendien mag worden aangenomen dat de dienstverrichter zich overeenkomstig de in zijn staat van vestiging geldende regelgeving zal bij- en nascholen.

De dienstverrichter kan overeenkomstig de richtlijn zijn inschrijving als dienstverrichter ook na verloop van een jaar continueren, indien hij voornemens is in dat volgende jaar incidenteel en tijdelijk diensten te verrichten (het voorgestelde artikel 27c, vierde lid). De aanvraag om continuering wordt niet als zodanig geregeld. Door geen gebruik te maken van de doorhaling op verzoek wordt de inschrijving als dienstverrichter gecontinueerd door middel van betaling van de jaarlijkse bijdrage op inschrijving in het register (het voorgestelde artikel 27c, zesde lid).

Naast de reeds genoemde artikelen 7 en 8, eerste lid, van de richtlijn, zijn voorts de artikelen 5, derde lid, 6 en 9 van de richtlijn niet in dit wetsvoorstel geïmplementeerd. Die artikelen zijn niet opportuun omdat in Nederland personen die werkzaamheden verrichten op het gebied van architectuur, stedenbouw, tuin- en landschapsarchitectuur of interieurarchitectuur geen vergunning, inschrijving of aansluiting bij een beroepsorganisatie behoeven. Evenmin gelden voor hen professionele, wettelijke of administratieve beroepsregels die rechtstreeks verband houden met beroepskwalificaties of tuchtrechtelijke bepalingen. Voorts houdt de beroepsuitoefening op die vier genoemde gebieden geen verband met de volksgezondheid of de openbare veiligheid. Tenslotte beoogt de Wet op de architectentitel juist om de onderwerpen die worden genoemd in artikel 9 van de richtlijn niet te regelen.

De omstandigheid dat de Wet op de architectentitel slechts betrekking heeft op de titelbescherming van vier disciplines en in beginsel de uitoefening van die werkzaamheden, mits niet onder gebruik van de titel van architect, stedenbouwkundige, tuin- en landschapsarchitect of interieurarchitect, niet reguleert, brengt mee dat de implementatie van de bepalingen van de richtlijn met betrekking tot de tijdelijke en incidentele dienstverlening aanzienlijk beperkter is dan het geval is bij het wetsvoorstel Algemene wet erkenning EG-beroepskwalificaties.

HOOFDSTUK 5 BEDRIJFSEFFECTEN

Artikel 22 van de richtlijn verplicht, zoals reeds in deze memorie van toelichting is opgemerkt, betrokken staten ertoe om te waarborgen dat een persoon die een diploma heeft behaald van een opleiding op het gebied van architectuur, die voldoet aan de in de richtlijn gestelde minimumopleidingseisen, door permanente vorming en opleiding en bij- en nascholing voldoende op de hoogte blijft van de ontwikkelingen op het betreffende vakgebied. Een soortgelijke bepaling ontbrak in de Architectenrichtlijn. In de Wet op de architectentitel ontbreekt een regeling op het gebied van bij- en nascholing. Wel kent de BNA in de gedragscode voor zijn leden (circa 3000 op de circa 9000 ingeschreven architecten) een verplichting tot bij- en nascholing van dertig uur op jaarbasis, die steekproefsgewijs wordt gecontroleerd. Naar verwachting zullen circa 750 ingeschreven architecten gebruik maken van de mogelijkheid om aan de SBA te melden dat zij niet actief het beroep van architect uitoefenen.

De voorgestelde bij- en nascholingsregeling verplicht architecten die in het architectenregister zijn ingeschreven tot een bij- en nascholing van zestien tot ten hoogste veertig uur op jaarbasis. De SBA stelt binnen die bandbreedte, gehoord het beroepsveld, en gelet op de draagkracht van een klein architectenbureau (nul tot negen werknemers) en het aantal vastgestelde uren in de omringende landen, het aantal uren vast. Er zijn nog geen gegevens voorhanden met betrekking tot het aantal bij- en nascholingsuren dat door de omringende lidstaten in de nationale wetgeving krachtens de richtlijn zal worden voorgeschreven. Op dit moment kent Noordrijnland Westfalen een wettelijke bij- en nascholingsregeling van acht uur op jaarbasis voor architecten, stedenbouwkundigen, tuin- en landschapsarchitecten en interieurarchitecten. Gelet op de zojuist genoemde criteria en gelet op de omvang van de bij- en nascholingsregeling in Noordrijnland Westfalen zal de SBA het aantal uren voor bij- en nascholing ten opzichte van de BNA vermoedelijk benedenwaarts bijstellen.Vooralsnog wordt gedacht aan circa zestien uur op jaarbasis. Dat zou zo’n veertien uur minder zijn dan de BNA nascholingsregeling. Indien die uren worden verdeeld over bijvoorbeeld vier bij- en nascholingsactiviteiten van elk een dagdeel, ten bedrage van circa € 200, brengt de bij- en nascholingsregeling voor een ingeschreven architect met inbegrip van de reiskosten een lastenverzwaring mee van circa € 900 op jaarbasis. Overigens zij opgemerkt dat het bedrag van € 200 per dagdeel dat aan een bij- en nascholingsactiviteit wordt toegerekend een gemiddelde is van het scala aan mogelijke bijen nascholingsactiviteiten, variërend van een cursus door een onderwijsinstelling tot een lezing voor het beroepsveld georganiseerd door de BNA of een groot architectenbureau. In totaal bedragen de nalevingskosten voor de 8250 in het architectenregister ingeschreven architecten, op wie de voorgestelde bij- en nascholingsregeling van toepassing is, circa € 7 425 000. Die nalevingskosten dienen nog te worden verhoogd met de kosten die zijn gemoeid met de derving van productie-uren. Rekening houdend met de omstandigheid dat bij- en nascholingsactiviteiten vaak laat in de middag aanvangen en een deel van de avond in beslag nemen wordt bij de berekening van het totaal aan gederfde honoraria uitgegaan van een verlies van acht productie-uren ten bedrage van € 75 bruto. Die berekening levert een verhoging van de nalevingskosten op van € 4 950 000, zodat zij in totaal neerkomen op € 12 375 000.

De BNA staat positief tegenover de bij- en nascholing. Dit geldt ook voor de nieuwe informatieverplichtingen, die verband houden met de bij- en nascholing. Die verplichtingen hebben betrekking op:

a. de melding aan de SBA door betrokkene dat hij niet langer beroepsmatig actief is, waardoor de verplichting van bij- en nascholing niet op hem van toepassing is (voorgestelde artikel 27a, derde lid, van de Wet op de architectentitel);

b. de melding aan de SBA door betrokkene dat hij zijn bij- en nascholingsverplichtingen van het lopende jaar wenst na te komen in het daaropvolgende jaar krachtens het voorgestelde artikel 27a, tweede lid, van de Wet op de architectentitel;

c. de bijhouding van de gevolgde bij- en nascholingsactiviteiten en het verstrekken van informatie daarover aan de SBA in het kader van de controle, die eveneens steekproefsgewijs zal zijn.

De meldingen, bedoeld onder a en b, zijn weliswaar informatieverplichtingen, maar zijn uitsluitend een gevolg van flexibele regelgeving, die zoveel mogelijk rekening houdt met de praktijk.

De derde informatieverplichting hangt ten nauwste samen met de handhaafbaarheid van de verplichting van bij- en nascholing.

Overigens worden in het wetsvoorstel geen gevolgen verbonden aan de beoordeling van een verzoek om inschrijving in het architectenregister door een migrerende beroepsbeoefenaar op het gebied van architectuur, die zich in de staat van oorsprong niet gehouden heeft aan de verplichte bij- en nascholing. Het nakomen van die verplichting wordt met het oog op de inschrijving niet getoetst. Is die onderdaan eenmaal ingeschreven, dan gelden voor hem overigens wel de bij- en nascholingsverplichtingen die voor een ieder gelden die is ingeschreven in het architectenregister, voor zover de inschrijver zich althans niet als dienstverrichter heeft ingeschreven.

In de huidige situatie bedragen de administratieve lasten van de Wet op de architectentitel € 31 500. Met de voorgestelde wijzigingen zullen de administratieve lasten toenemen tot € 86 900. Die toename wordt veroorzaakt door de met de bij- en nascholingsverplichting samenhangende informatieverplichtingen (bewaren gegevens nascholing en meewerken aan steekproefsgewijze controle door de SBA. Het wetsvoorstel houdt een lastenverlichting in voor stedenbouwkundigen, tuin- en landschapsarchitecten en interieurarchitecten die hun opleidingstitel hebben behaald in een andere betrokken staat en zich in het architectenregister willen inschrijven. Immers, de besluitvorming over erkenning en inschrijving is thans aan één bestuursorgaan opgedragen, namelijk de SBA.

Hetzelfde geldt voor architecten die een niet op de lijst van erkende opleidingstitels behaalde opleidingstitel bezitten of die hun diploma in een derde land hebben behaald en wier diploma reeds door een andere betrokken staat is erkend. Globaal gaat het hier om zo’n dertig tot veertig gevallen op jaarbasis. De besparing aan administratieve lasten en nalevingskosten bedraagt per besluit omtrent erkenning en inschrijving berekend volgens het gangbare theoretische model voor beide € 300. Het gaat dan op jaarbasis om een vermindering van € 9 000 tot € 12 000 aan administratieve lasten en € 9 000 tot € 12 000 aan nalevingskosten.

De bij- en nascholing betekent een bepaalde toename van taken van de SBA. Er is de verplichting tot het stellen van nadere regels, de controle en de daaruit voortvloeiende administratieve taken, zoals het opleggen van waarschuwingen, het doorhalen van een ingeschrevene na twee waarschuwingen. Die taken die de SBA verricht op het gebied van bij- en nascholing zullen door het Ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer worden vergoed aan de SBA.Vooralsnog wordt gedacht aan een bedrag van circa € 50 000 op jaarbasis.

Daargelaten de bij- en nascholing, brengt het wetsvoorstel geen andere lasten voor architecten, stedenbouwkundigen, tuin- en landschapsarchitecten en interieurarchitecten mee. In dit verband kan nog worden opgemerkt dat het wetsvoorstel op het punt van incidentele en tijdelijke dienstverrichting op het gebied van architectuur, stedenbouw, tuin- en landschapsarchitectuur en interieurarchituur uiterst terughoudend is. Zo is in hoofdstuk 4 van deze memorie van toelichting reeds toegelicht dat het niet noodzakelijk wordt geacht om op grond van artikel 7, eerste lid, van de richtlijn architecten, stedenbouwkundigen, tuin- en landschapsarchitecten of interieurarchitecten, die vanuit een andere betrokken staat voor het eerst tijdelijk en incidenteel op hun beroepsgebied in Nederland een dienst gaan verrichten, krachtens de wet op de architectentitel te verplichten om de SBA van dat voornemen in kennis te stellen door middel van een schriftelijke verklaring, met daarin gegevens betreffende verzekeringsdekking of soortgelijke individuele of collectieve vormen van bescherming inzake beroepsaansprakelijkheid. Het wetsvoorstel biedt personen die in een andere betrokken staat rechtmatig het beroep van architect, stedenbouwkundige, tuin- en landschapsarchitect of interieurarchitect uitoefenen en die in Nederland tijdelijk en incidenteel op hun beroepsgebied een dienst wensen te verrichten onder gebruikmaking van de Nederlandse beroepstitel de mogelijkheid om zich in het architectenregister in te schrijven als dienstverrichter. Die bepaling is een verdergaande versoepeling van incidentele en tijdelijke dienstverrichting in Nederland door personen die in een andere betrokken staat het beroep van architect, stedenbouwkundige, tuin- en landschapsarchitect en interieurarchitect uitoefenen. Overigens zal naar verwachting slechts in beperkte mate gebruik worden gemaakt van die mogelijkheid. Om die reden wordt aan die bepalingen geen waarde toegekend bij de berekening van de administratieve lasten en nalevingskosten voor de vier beroepsgroepen.

Gezien het voorgaande heeft het Adviescollege voor de toetsing van administratieve lasten (Actal) besloten om, gegeven de selectiecriteria van Actal, het wetsvoorstel niet te selecteren voor een toets.

HOOFDSTUK 6 HANDHAVING

De verplichting tot bij- en nascholing door architecten wordt gehandhaafd door naar verwachting steekproefsgewijze controles. Die controle zal naar verwachting aansluiten bij wat nu gangbaar is bij architecten die zijn aangesloten bij de BNA. Een architect die zijn verplichting tot bij- en nascholing niet nakomt krijgt de verplichting opgelegd om het geconstateerde tekort aan gemaakte bij- en nascholingsuren alsnog in het lopende jaar in te halen. Een persoon die zijn verplichting tot bij- en nascholing niet nakomt wordt twee keer gewaarschuwd. Na twee waarschuwingen volgt een doorhaling uit het register. De betrokkene kan de SBA verzoeken die doorhaling ongedaan te maken. Voorwaarde is wel dat betrokkene kan aantonen dat hij in de periode voorafgaand aan dat verzoek voldoende heeft gedaan aan bij- en nascholing.

II ARTIKELSGEWIJS

Artikel I (Wijzigingen van de Wet op de architectentitel)

Onderdeel A (artikel 1)

In het voorgestelde artikel 1 zijn omschrijvingen opgenomen van begrippen, die alle te maken hebben met de implementatie van de richtlijn en die enkele keren in de tekst van het wetsvoorstel voorkomen. Genoemd kunnen worden de begrippen «betrokken staat», «lidstaat», «derde land», «bevoegde autoriteit», «dienstverrichter», «migrerende beroepsbeoefenaar», «opleidingstitel» en «richtlijn». De meeste van die omschrijvingen spreken voor zich.

Begrippen, die niet als zodanig voorkomen in het wetsvoorstel, maar die door het van overeenkomstige toepassing verklaren van de artikelen 5 tot en met 13 van de Algemene wet erkenning EG-beroepskwalificaties in de voorgestelde laatste twee onderdelen van het eerste lid van de artikelen 9 tot en met 12 van de Wet op de architectentitel wel bij de toepassing van die onderdelen een rol spelen, zijn niet opgenomen in het voorgestelde artikel 1 van de Wet op de architectentitel. De van overeenkomstige toepassingverklaring sluit in dat artikel 1 van de Algemene wet erkenning EG-beroepskwalificaties van overeenkomstige toepassing is voor zover het gaat om uitleg van begrippen die wel voorkomen in de artikelen 5 tot en met 13 van de Algemene wet erkenning EG-beroepskwalificaties, maar niet zijn opgenomen in het voorgestelde artikel 1 van de Wet op de architectentitel.

In de omschrijving van het begrip dienstverrichter staan centraal enkele kernelementen van artikel 5 van de richtlijn. In dat artikel wordt het uitgangspunt van het vrij verrichten van diensten uitgewerkt. In de begripsomschrijving «dienstverrichter» zijn de kernelementen uit dat artikel, zoals «op wettige wijze is gevestigd om het beroep uit te oefenen» en «het tijdelijk en incidenteel verrichten van die beroepswerkzaamheden bij wijze van dienstverrichting» opgenomen.

Bij de omschrijving van de begrippen «bevoegde autoriteit», en «opleidingstitel» is aansluiting gezocht bij de inhoud die die begrippen hebben in de richtlijn.

Onderdeel C (artikel 3)

In artikel 3, tweede lid, van de Wet op de architectentitel wordt nog verwezen naar reeds opgeheven commissies voor de toelating in het kader van de overgangsregeling van de Wet op de architectentitel. Die verwijzing komt alsnog te vervallen.

In het voorgestelde derde lid van artikel 3 van de Wet op de architectentitel is in verband met de implementatie van artikel 56 uitdrukkelijk bepaald dat het bureau bij de uitvoering van de Wet op de architectentitel optreedt als bevoegde autoriteit.

De taken die in artikel 56 van de richtlijn worden opgedragen aan de bevoegde autoriteit worden in de drie onderdelen van het nieuwe derde lid verwoord. Bij de formulering is zoveel mogelijk aangesloten bij de tekst van de richtlijn. In onderdeel a is met opzet de toevoeging «specifieke» bij andere ernstige feiten weggelaten. Het verstrekken en opvragen van gegevens inzake andere ernstige feiten dan tuchtrechtelijke maatregelen of strafrechtelijke sancties wordt immers ingekaderd door de eis dat die gegevens noodzakelijk dienen te zijn voor de beoordeling van de rechtmatigheid van de toegang tot of de uitoefening van werkzaamheden op het betreffende beroepsgebied van of door een in het architectenregister ingeschreven persoon.

Het nagaan van de juistheid van de door de bevoegde autoriteit van een andere betrokken staat verstrekte informatie brengt mee dat het bureau andere bestuursorganen kan verzoeken mee te werken aan de verificatie van de verstrekte informatie. In de regel zal ook een ander bestuursorgaan dan de SBA bevoegd zijn om te besluiten over de eventueel te verbinden gevolgen aan de uitkomsten van een onderzoek naar de juistheid van de verstrekte informatie. Het bureau draagt uitsluitend zorg voor de informatieverstrekking aan die lidstaat inzake het door een ander bestuursorgaan genomen besluit omtrent de te verbinden gevolgen aan de uitkomsten van het onderzoek.

In het huidige artikel 3, derde lid, van de Wet op de architectentitel wordt aan de SBA de taak opgedragen om informatie te verstrekken omtrent de bij of krachtens die wet gegeven voorschriften. Op grond van artikel 57 van de richtlijn zijn betrokken staten verplicht een contactpunt aan te wijzen voor het verstrekken van informatie over de erkenning van beroepskwalificaties en over de uitoefening van beroepen en beroepsregels en voor ondersteuning van burgers bij de uitoefening van de rechten die zij krachtens de richtlijn hebben. Gelet op artikel 57 van de richtlijn en overweging 33 van de considerans van de richtlijn kan een betrokken staat slechts één contactpunt aanwijzen. In de memorie van toelichting bij het wetsvoorstel Algemene wet erkenning EG-beroepskwalificaties wordt door de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap het voornemen geuit dat de Nederlandse organisatie voor samenwerking in het hoger onderwijs (Nuffic) als het centrale contactpunt fungeert. Aldaar wordt tevens gesteld dat de instanties die zich voor de richtlijn al bezighielden met soortgelijke informatieverstrekking als bedoeld in artikel 57 van de richtlijn dat gewoon blijven doen. In het voorgestelde artikel 3, vierde lid, van de Wet op de architectentitel wordt de in artikel 3, derde lid, van de Wet op de architectentitel aan de SBA opgedragen taak gecontinueerd. In het voorgestelde vijfde lid van artikel 3 van de Wet op de architectentitel wordt aan de SBA opgedragen in Nederland gevestigde beroepsbeoefenaren op het gebied van architectuur, stedenbouw, tuin- en landschapsarchitectuur en interieurarchitectuur met Nederlandse beroepskwalificaties te ondersteunen bij de uitoefening van hun rechten om overeenkomstig de richtlijn hun vak beroepsmatig of bij wijze van tijdelijke en incidentele dienstverrichting in een andere betrokken staat te verrichten en onderdanen die hun beroepskwalificaties in een andere betrokken staat hebben verworven te ondersteunen die op een van die vier gebieden in Nederland wensen te werken. In het voorgestelde zesde lid tenslotte wordt de SBA verplicht periodiek informatie te verstrekken aan het door de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap aangewezen centrale contactpunt over de informatie die het heeft verstrekt en de ondersteuning die het heeft geboden op grond van het vierde respectievelijk vijfde lid van artikel 3. De SBA dient ook informatie te verstrekken over het resultaat van die ondersteuning.Gelet op de rol die het centrale contactpunt op grond van de richtlijn heeft, dient dat contactpunt op de hoogte te zijn van die werkzaamheden van de SBA en het resultaat van de geboden ondersteuning.

Onderdeel D (artikel 7)

De wijziging van artikel 7 van de Wet op de architectentitel beperkt zich tot het opnemen van een verschuldigde vergoeding voor inschrijving van dienstverrichters, indien die zich wensen in te schrijven in het architectenregister.

In de Wet op de architectentitel is de bekostiging van de SBA slechts gedeeltelijk geregeld, namelijk voor zover die bekostiging plaatsvindt door middel van tarieven voor bepaalde in artikel 7 genoemde diensten door de SBA, zoals het inschrijfgeld ten behoeve van de inschrijving in het architectenregister en de jaarlijkse bijdrage ten behoeve van de instandhouding van die inschrijving. Daarnaast ontvangt de SBA een vergoeding van de ministeries van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer, van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit en van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap voor ondersteunende activiteiten, zoals advisering over erkenning van beroepskwalificaties. De stroomlijning van de procedure van erkenning van beroepskwalificaties brengt niet mee dat die kosten ten laste komen van de beroepsgroepen. Op dezelfde wijze als voorheen zullen de betrokken ministeries die kosten voor hun rekening nemen. Daarnaast zal de Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer de kosten voor zijn rekening nemen die verband houden met de implementatie van de richtlijn voor wat betreft de bij- en nascholing voor architecten.

Onderdeel J (artikel 13)

Artikel 51 van de richtlijn verplicht de betrokken staten om bij de regeling van de procedure voor de erkenning van beroepskwalificaties in de nationale wetgeving enkele procedurele voorschriften op te nemen. Die voorschriften hebben betrekking op: de bevestiging van de ontvangst van een aanvraag binnen een maand, in voorkomend geval de aanduiding in de ontvangstbevestiging van de ontbrekende documenten, een beslistermijn van drie maanden na indiening van het volledig dossier door de aanvrager, en een verlengingstermijn van ten hoogste één maand. Op de verlengingstermijn na, zijn die voorschriften geïmplementeerd in het voorgestelde tweede en vierde lid van artikel 13 van de Wet op de architectentitel. De verlengingstermijn ontbreekt omdat de besluitvorming over een aanvraag om erkenning van een door een andere betrokken staat afgegeven opleidingstitel op het gebied van architectuur, stedenbouw, tuin- en landschapsarchitectuur of interieurarchitectuur binnen drie maanden na indiening van een volledig ingediend dossier altijd afgerond kan zijn.

Zoals in paragraaf 1.3 van deze memorie van toelichting reeds is opgemerkt, wordt in de gevallen waarin ruimte is voor een inhoudelijke beoordeling van een aanvraag om erkenning van een door een andere betrokken staat afgegeven opleidingstitel op het gebied van architectuur, stedenbouw, tuin- en landschapsarchitectuur of interieurarchitectuur één besluit genomen omtrent het verzoek om inschrijving in het architectenregister en de aanvraag om erkenning. Dat ene besluitvormingstraject is ook van toepassing in de gevallen, waarin de aanvrager om erkenning in het bezit is van een door een derde land afgegeven diploma, certificaat of andere titel op één van die vier gebieden, voor zover dat diploma, certificaat of die titel niet door een andere betrokken staat is erkend.

Het voorgestelde tweede en derde lid van artikel 13 van de Wet op de architectentitel strekken er toe om die gelijktijdige besluitvorming te verzekeren. Zo wordt de aanvrager om erkenning van een opleidingstitel op één van de vier gebieden, waarbij een inhoudelijke beoordeling door de SBA aan de orde is, in de ontvangsbevestiging door de SBA geattendeerd op de mogelijkheid dat het besluit omtrent erkenning tegelijkertijd uitsluitsel geeft over de inschrijving in het architectenregister. Indien de aanvrager dat wenst dient hij alsnog een verzoek om inschrijving in het architectenregister kenbaar te maken. Uiteraard brengt betrokkene die gelijktijdige samenhangende besluitvorming in gevaar indien hij pas tegen het eind van de drie maanden een dergelijk verzoek indient of geruime tijd talmt met het betalen van het inschrijfgeld. Onder alle omstandigheden dient de SBA op grond van het voorgestelde vierde lid van artikel 13 van de Wet op de architectentitel binnen drie maanden op de aanvraag om erkenning van een door een andere betrokken staat afgegeven opleidingstitel te beslissen. De gelijktijdige besluitvorming over aanvraag om erkenning en verzoek om inschrijving in het architectenregister dient bij dreigende overschrijding van het vierde lid achterwege te blijven.

Door het voorgestelde derde lid van artikel 13 wordt verzekerd dat een verzoek om te worden ingeschreven in het architectenregister dat is ingediend door een persoon die in het bezit is van een door een andere betrokken staat afgegeven opleidingstitel op het gebied van architectuur, stedenbouw, tuin- en landschapsarchitectuur of interieurarchitectuur ten aanzien waarvan hij nog geen erkenning bij de SBA heeft aangevraagd tevens wordt aangemerkt als zo’n aanvraag. Datzelfde geldt voorts voor een verzoek dat is ingediend door een persoon die in het bezit is van een door een derde land afgegeven diploma, certificaat of andere titel op één van de vier gebieden, indien dat diploma of certificaat of die titel niet door een andere betrokken staat is erkend. Aldus wordt voorkomen dat dergelijke verzoeken als voorbarig worden afgewezen. Ook bij een door de SBA als een aanvraag om erkenning aangemerkt verzoek dat is ingediend door een persoon die in het bezit is van een door een andere betrokken staat afgegeven opleidingstitel op het gebied van architectuur, stedenbouw, tuin- en landschapsarchitectuur of interieurarchitectuur dient de SBA op grond van het voorgestelde vierde lid van artikel 13 van de Wet op de architectentitel binnen drie maanden op de aanvraag om erkenning van een door een andere betrokken staat afgegeven opleidingstitel te beslissen.

De dwingende beslistermijn van drie maanden geldt niet voor de beoordeling van de in het voorgestelde tweede of derde lid van artikel 13 van de Wet op de architectentitel bedoelde aanvragen om erkenning van een door een derde land afgegeven diploma, certificaat of andere titel op het gebied van architectuur, stedenbouw, tuin- en landschapsarchitectuur of interieurarchitectuur. De reden daarvoor is gelegen in het feit dat in die gevallen een daartoe in te stellen onderzoek aanzienlijk complexer kan zijn, waardoor de besluitvorming soms niet binnen de termijn van drie maanden kan worden afgerond. In het voorgestelde artikel 13 van de Wet op de architectentitel wordt geen termijn genoemd waarbinnen op dergelijke aanvragen om erkenning door de SBA dient te worden beslist. Dat betekent dat die termijn wordt geregeld in de Algemene wet bestuursrecht. De SBA zal in die gevallen wel binnen acht weken na ontvangst van een aanvraag om erkenning of een verzoek om inschrijving in het architectenregister de aanvrager of verzoeker in kennis moeten stellen dat niet binnen de termijn van acht weken een beschikking kan worden gegeven en een termijn moeten aangeven waarbinnen dan wel die beschikking wordt gegeven.

Ook in alle andere gevallen waarin de SBA beslist op een verzoek om inschrijving in het architectenregister geldt de termijn van de Algemene wet bestuursrecht. In die gevallen zal de beslissing op een volledig ingediend verzoek in de regel ruimschoots binnen de acht weken kunnen worden genomen.

In het voorgestelde artikel 13 van de Wet op de architectentitel ontbreekt de bepaling die is opgenomen in het huidige artikel 13, tweede lid, van de Wet op de architectentitel, inhoudende dat de SBA personen hoort die zij dienstig acht. Indien de SBA daartoe aanleiding ziet, belet haar niets anderen te horen over een aanvraag. Voorts wordt door artikel 4:7 van de Algemene wet bestuursrecht in ieder geval verzekerd dat de SBA de aanvrager in de gelegenheid stelt zijn zienswijze naar voren te brengen indien de afwijzing zou steunen op gegevens over feiten die de aanvrager betreffen of de van derden verkregen gegevens afwijken van gegevens die de aanvrager heeft verstrekt.

Het voorgestelde vijfde lid strekt ertoe dat de besluitvorming omtrent erkenning van een door een andere betrokken staat afgegeven opleidingstitel in de gevallen waarin ruimte is voor een inhoudelijke beoordeling op dezelfde wijze plaatsvindt als onder het regime van de Algemene wet erkenning EG-beroepskwalificaties. Dat betekent dat, in de gevallen waarin de SBA op grond van de inhoudelijke beoordeling van de opleidingstitel van de aanvrager van mening is dat een aanpassingsstage of het afleggen van een proeve van bekwaamheid op zijn plaats is overeenkomstig artikel 11 van die wet, de SBA de beslissing op de aanvraag om erkenning aanhoudt overeenkomstig artikel 19, derde lid, van die wet.

Onderdeel K (artikel 17)

In verband met de handhaving van de verplichting tot bij- en nascholing wordt voorzien in een controle door de SBA. Na twee waarschuwingen is de ultieme sanctie op het stelselmatig niet naleven van de verplichting tot bij- en nascholing doorhaling van de inschrijving van de betrokken persoon. Om die reden wordt aan artikel 17 van de Wet op de architectentitel een extra grond toegevoegd. Gelet op de ernst van de sanctie wordt in het nieuwe vierde lid van artikel 17 van de Wet op de architectentitel bepaald dat de betrokkene vooraf in de gelegenheid wordt gesteld om zijn zienswijze naar voren te brengen. Overigens treedt gelet op het feit dat aan de doorhaling twee waarschuwingen zijn voorafgegaan die doorhaling direct in werking en niet, zoals in het geval van een doorhaling wegens het niet betalen van de jaarlijkse bijdrage, eerst vier weken na die bekendmaking.

Onderdelen L en M (artikelen 18 en 19)

Indien een inschrijving van een architect in het architectenregister is doorgehaald op de grond dat na twee waarschuwingen de bij- en nascholingsverplichting voor een derde keer niet is nageleefd, kan de architect in kwestie na verloop van tijd de SBA verzoeken om die doorhaling ongedaan te maken. Voorts wordt in een nieuw tweede lid van artikel 18 de architect die een verzoek doet om de doorhaling van zijn inschrijving in het architectenregister ongedaan te maken de verplichting opgelegd om in de periode voorafgaand aan het verzoek om doorhaling zorg te dragen voor de nodige bij- en nascholing. Gelet op die verplichting wordt tevens een wijziging van artikel 19, eerste lid, van de Wet op de architectentitel voorgesteld teneinde te verzekeren dat een verzoek om doorhaling geweigerd kan worden aan een architect in verband met het tekortschieten in de verplichting om in de periode voorafgaand aan het verzoek om doorhaling aan de nodige bij- en nascholing te doen.

Onderdeel P (artikel 24)

Migrerende beroepsbeoefenaren, die in Nederland op het gebied van architectuur, stedenbouw, tuin- en landschapsarchitectuur of interieurarchitectuur beroepsmatig of bij wijze van tijdelijke en incidentele dienstverrichting werkzaam zijn, hebben krachtens artikel 54 van de richtlijn het recht om gebruik te maken van de academische titels die hun verleend zijn in een andere betrokken staat, en eventueel van de afkorting daarvan in de taal van de staat van herkomst. De wijziging van artikel 24 van de Wet op de architectentitel strekt ertoe om dat artikel te doen aansluiten bij de tekst van artikel 54 van de richtlijn.

Onderdeel R (artikel 27a)

In artikel 22 van de richtlijn wordt gesproken van permanente vorming en opleiding en bij- en nascholing. In de voorgestelde artikelen 27a en 27b wordt kortheidshalve gesproken over bijen nascholing. De bij- en nascholing strekt ertoe om kennis en vaardigheden ten aanzien van het vakgebied of beroepsuitoefening op peil te houden, te ontwikkelen en te vergroten.

De verplichte jaarlijkse bij- en nascholing zal flexibel worden geregeld. Mits betrokkene daarvan vooraf melding aan de SBA heeft gedaan, zal hij het aantal verplichte uren aan bij- en nascholing, dat hij niet voornemens is te besteden, kunnen compenseren door in het daaropvolgende jaar het wettelijk verplichte aantal uren te vermeerderen met het aantal niet bestede uren in het voorafgaande jaar. Deze methodiek komt in de plaats van verzoeken om vrijstelling of ontheffing.

In het voorgestelde artikel 27a, tweede lid, onderdeel a, van de Wet op de architectentitel wordt de bandbreedte aangegeven aan bij- en nascholingsuren op jaarbasis waarbinnen de SBA het aantal uren aan bij- en nascholing vaststelt. In hoofdstuk 5 van deze memorie van toelichting zijn de omstandigheden genoemd waarmee de SBA rekening zal houden bij de uiteindelijke vaststelling van het aantal uren.

Onderdeel R (artikel 27b)

Het voorgestelde artikel 27b van de Wet op de architectentitel heeft betrekking op de handhaving van de nakoming van de verplichting tot bij- en nascholing.

In gevallen waarin betrokkene zich willens en wetens bij voortduring onttrekt aan bij- en nascholing kan de SBA besluiten betrokkene bij wijze van sanctie uit te schrijven (het voorgestelde artikel 17, eerste lid, onderdeel c, van de Wet op de architectentitel). Betrokkene kan volgens het voorgestelde artikel 18 van de Wet op de architectentitel daarna een verzoek doen om weer te worden ingeschreven.

Onderdeel R (artikel 27c)

In hoofdstuk 4 van deze memorie is aandacht geschonken aan de mogelijkheid dat een (tijdelijk en incidenteel) dienstverrichter, die in een andere betrokken staat rechtens het beroep uitoefent van architect, stedenbouwkundige, tuin- en landschapsarchitect of interieurarchitect, zich op aanvraag kan laten inschrijven in het architectenregister in de hoedanigheid van dienstverrichter. Om die reden is het noodzakelijk om in het voorgestelde artikel 27c van de Wet op de architectentitel, dat onder meer betrekking heeft op het verzoek om als dienstverrichter te worden ingeschreven in het architectenregister, bepalingen op te nemen omtrent de behandeling van het verzoek en de effectuering van de inschrijving. Het voorgestelde vijfde lid stelt aan de behandeling van de aanvraag een aanzienlijk kortere termijn dan bij de behandeling van gewone aanvragen. Dat kan omdat de taak van de SBA zich beperkt tot het controleren van de stukken die krachtens het voorgestelde artikel 27c, derde lid, van de Wet op de architectentitel bij de aanvraag dient te worden gevoegd. Het voorgestelde zesde lid stelt in navolging van de gebruikelijke aanvragen om te worden ingeschreven in het architectenregister, de effectuering van de inschrijving afhankelijk van de betaling van het inschrijfgeld.

Onderdeel R (artikel 27d)

In het voorgestelde artikel 27d van de Wet op de architectentitel is artikel 8, tweede lid, van de richtlijn geïmplementeerd. Op grond van dat tweede lid dienen de bevoegde autoriteiten zorg te dragen voor de uitwisseling van de nodige informatie voor een correcte afhandeling van een klacht van een afnemer van een dienst tegen een dienstverrichter. De bevoegde autoriteit dient dat vervolgens weer door te spelen aan instanties die de klacht in behandeling hebben. In het voorgestelde artikel 27d, eerste lid, van de Wet op de architectentitel wordt om die reden aan de SBA de bevoegdheid gegeven gegevens op te vragen en te verstrekken aan andere bestuursorganen voor zover noodzakelijk voor de afhandeling van een dergelijke klacht. Met het oog op afhandeling van dergelijke klachten in Nederland is aan de SBA de bevoegdheid verleend om bij de bevoegde autoriteiten van andere betrokken staten informatie op te vragen voor zover noodzakelijk om dergelijke klachten af te handelen. Tenslotte is voorzien dat de SBA dergelijke informatie ook kan verstrekken aan bevoegde autoriteiten van andere betrokken staten.

Artikel III

In de aanloop naar de inwerkingtreding van dit wetsvoorstel, nadat het tot wet is verheven, zal reeds de nodige aandacht worden geschonken aan de inspanningen die nodig zijn op het gebied van bij- en nascholing. Het zal afhangen van het resultaat van die inspanningen en van de resterende duur van een kalenderjaar na de inwerkingtreding van de wet die de ingeschrevenen hebben om aan bij- en nascholing te voldoen of de bepalingen over bij- en nascholing direct met de andere onderdelen van dit wetsvoorstel in werking kunnen treden. Om die reden is erin voorzien dat het wetsvoorstel op het punt van bij- en nascholing later in werking kan treden. In ieder geval zal indien slechts een half jaar of korter resteert om aan bijen nascholing te doen de SBA geen steekproefsgewijze controle over die periode houden.

De minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer,

J. M. Cramer

BIJLAGE

Bijlage bij de memorie van toelichting

TRANSPONERINGSTABEL bij concept-wetsvoorstel tot wijziging van de Wet op de architectentitel NB. De richtlijn wordt uitsluitend geïmplementeerd voor de gereglementeerde beroepen van architect, stedenbouwkundige, tuin- en landschapsarchitect en interieurarchitect

In de kolom Wetsvoorstel tot wijziging van de Wet op de architectentitel worden eerst de voorgestelde artikelen van de Wet op de architectentitel genoemd. Tussen haken wordt het artikel van het wijzigingsvoorstel genoemd.

Richtlijn 2005/36/EGWetsvoorstel tot wijziging van de Wet op de architectentitel
TITEL I Algemene bepalingen 
Artikel 1 DoelConsiderans
Artikel 2 Toepassingsgebied 
Artikel 2, eerste lid Artikelen 9, eerste lid, onderdelen i tot en met n, 10, eerste lid, onderdelen g en h, 11, eerste lid, onderdelen i en j, en 12, eerste lid, onderdelen f en g (artikel I, onderdelen E, G, H en I)
Artikel 2, eerste lid, eerste zin Artikel 9, eerste lid, onderdeel n, 10, eerste lid, onderdeel h, 11, eerste lid, onderdeel j, en 12, eerste lid, onderdeel g (artikel I, onderdelen E, G, H en I)
Artikel 2, tweede lid, eerste en tweede zin Artikelen 9, eerste lid, onderdeel o, 10, eerste lid, onderdeel i, 11, eerste lid, onderdeel k, en 12, eerste lid, onderdeel h (artikel I, onderdelen E, G, H en I)
Artikel 2, derde lid Bepaling leent zich niet voor implementatie.
Artikel 3 Definities 
Artikel 3, eerste lid, onder a Niet expliciet gedefinieerd
Artikel 3, eerste lid, onder b Niet expliciet gedefinieerd
Artikel 3, eerste lid, onder c Niet expliciet gedefinieerd
Artikel 3, eerste lid, onder d Artikel 1 (artikel I, onderdeel A)
Artikel 3, eerste lid, onder e, Niet expliciet gedefinieerd
Artikel 3, eerste lid, onder f Niet expliciet gedefinieerd
Artikel 3, eerste lid, onder g, eerste alinea Niet expliciet gedefinieerd
Artikel 3, eerste lid, onder g, tweede alinea Behoeft geen implementatie
Artikel 3, eerste lid, onder h Niet expliciet gedefinieerd
Artikel 3, eerste lid, onder i Behoeft geen implementatie
Artikel 3, tweede lid Behoeft geen implementatie
Artikel 3, derde lid Artikelen 9, eerste lid, onderdeel n, 10, eerste lid, onderdeel h, 11, eerste lid, onderdeel j, en 12, eerste lid, onderdeel g (artikel I, onderdelen E, G, H en I)
Artikel 4 Gevolgen van de erkenning 
Artikel 4, eerste lidArtikelen 9, eerste lid, onderdelen i tot en met n, 10, eerste lid, onderdelen g en h, 11, eerste lid, onderdelen i en j, en 12, eerste lid, onderdelen f en g (artikel I, onderdelen E, G, H en I) en het reeds bestaande artikel 23 van de Wet op de architectentitel.
Artikel 4, tweede lid Niet expliciet gedefinieerd
Titel II Vrije Dienstverrichting 
Artikel 5 Beginsel van het vrij verrichten van diensten 
Artikel 5, eerste en tweede lidDe Nederlandse wetgeving kent geen regels die artikel 5 van de richtlijn op enigerlei wijze een strobreed in de weg leggen. Behoeft derhalve geen implementatie.
Artikel 5, derde lid Volgt uit Nederlandse regelgeving. Behoeft derhalve geen implementatie.
Artikel 6 Vrijstellingen 
Artikel 6, onder a en b Er worden geen eisen gesteld. Behoeft geen implementatie
Artikel 7 Vooraf af te leggen verklaring 
Artikel 7, eerste lid Die verklaring wordt niet gevraagd. Behoeft geen implementatie
Artikel 7, tweede lidBehoeft geen implementatie
Artikel 7, derde lid Artikel 27c , eerste lid (artikel I, onderdeel R)
Artikel 7, vierde lidBehoeft geen implementatie
Artikel 7, eerste lid, tweede zin, tweede lid, onderdelen a, b en c,vierde lid, tweede en vijfde alineaEen dienstverrichter kan zich als dienstverrichter inschrijven in het architectenregister Artikel 27c, derde tot en met zesde lid (artikel I, onderdeel R)
Artikel 8 Administratieve samenwerking 
Artikel 8, eerste lid Behoeft geen implementatie
Artikel 8, tweede lidArtikel 27d (artikel I, onderdeel R)
Artikel 9 Informatie t.b.v. afnemers van de dienstHet bureau architectenregister vraagt deze informatie niet. Behoeft uit dien hoofde geen implementatie.
Titel III Vrijheid van vestiging Hoofdstuk I Algemeen stelsel van erkenning van opleidingstitels 
Artikel 10 Toepassingsgebied 
Artikel 10, aanhef en onder a Behoeft geen implementatie
Artikel 10, onder b t/m d Artikel 9, eerste lid, onderdeel m (artikel I, onderdeel E)
Artikel 10, onder gArtikelen 9, eerste lid, onderdeel n, 10, eerste lid, onderdeel h, 11, eerste lid, onderdeel j, en 12, eerste lid, onderdeel g (artikel I, onderdelen E, G, H en I)
Artikel 11 Kwalificatieniveaus 
Artikel 11, onder a, b en c Behoeft geen implementatie
Artikel 11, onder d Artikel 12, onderdeel f (artikel I, onderdeel I)
Artikel 11, onder e Artikelen 9, eerste lid, onderdeel m, 10, eerste lid, onderdeel g, en 11, eerste lid, onderdeel i (artikel I, onderdelen E, G en H)
Artikel 12 Gelijke behandeling van kwalificatiesArtikelen 9, eerste lid, onderdeel m, 10, eerste lid, onderdeel g, 11, eerste lid, onderdeel i, en 12, onderdeel f (artikel I, onderdelen E, G, H en I)
Artikel 13 Voorwaarden inzake erkenningArtikelen 9, eerste lid, onderdeel m, 10, eerste lid, onderdeel g, 11, eerste lid, onderdeel i, en 12, onderdeel f (artikel I, onderdelen E, G, H en I)
Artikel 14 Compenserende maatregelenArtikelen 9, eerste lid, onderdeel m, 10, eerste lid, onderdeel g, 11, eerste lid, onderdeel i, en 12, onderdeel f (artikel I, onderdelen E, G, H en I)
Artikel 15 Vrijstelling van compenserende maatregelen 
Artikel 15, eerste tot en met derde lidArtikelen 9, eerste lid, onderdeel m, 10, eerste lid, onderdeel g, 11, eerste lid, onderdeel i, en 12, onderdeel f (artikel I, onderdelen E, G, H en I)
Artikel 15, vierde tot en met zesde lid Behoeft geen implementatie
Titel III, Hoofdstuk II Erkenning van beroepservaring 
Artikelen 16 t/m 20 Behoeven geen implementatie
Titel III, Hoofdstuk III Erkenning o.b.v. de coordinatie van de minimumopleidingseisen 
Artikelen 21, eerste en vijfde lid, 23, derde, vierde en vijfde lid, 46 tot en met 48Artikel 9, eerste lid, onderdelen i, k en l (artikel I, onderdeel E)
Artikel 22, onderdeel a Behoeft geen implementatie. Ligt besloten in de huidige artikelen 9, eerste lid, onderdeel c, 10, eerste lid, onderdeel c, 11, eerste lid, onderdeel c, en 12, eerste lid, onderdeel c, van de Wet op de architectentitel
Artikel 22, onderdeel bArtikelen 27a en 27 b (artikel I, onderdeel R); artikel 17, eerste lid, onderdeel c (artikel I, onderdeel K) en artikel 18, eerste en tweede lid (artikel I, onderdeel L)
Artikel 23, eerste, tweede en zesde lid Behoeft geen implementatie
Artikel 23, derde, vierde en vijfde lidArtikel 9, eerste lid, onderdeel k (artikel I, onderdeel E)
Artikel 46Artikel 9, eerste lid, onderdeel i (artikel I, onderdeel E)
Artikel 47Artikel 9, eerste lid, onderdeel i (artikel I, onderdeel E)
Artikel 48, eerste lidBehoeft geen implementatie
Artikel 48, tweede lidArtikel 9, eerste lid, onderdeel l (artikel I, onderdeel E)
Artikel 49Artikel 9, eerste lid, onderdeel j (artikel I, onderdeel E)
Artikel 50 Documenten en formaliteiten 
Artikel 50, eerste lid, eerste en tweede alinea, en tweede en derde lidDe huidige artikelen 13, eerste lid ,en 15 van de Wet op de architectentitel en de artikelen 4:1 tot en met 4:15 Awb
Artikel 50, eerste lid, derde alineaArtikel 2:5 Awb
Artikel 50, vierde lidBehoeft geen implementatie
Artikel 51 Procedure voor de onderlinge erkenning van beroepskwalificatiesHet huidige artikel 15 van de Wet op de architectentitel en hoofdstuk 4 van de Awb
Artikel 52 Voeren beroepstitel 
Artikel 52, eerste lid Het huidige artikel 23 van de Wet op de architectentitel
Artikel 52, tweede lid Behoeft geen implementatie
Titel IV Wijze van uitoefening van het beroep 
Artikel 53 TalenkennisBehoeft geen implementatie
Artikel 54 Voeren van de academische titelsBehoeft geen implementatie
Artikel 55 Overeenkomsten op het gebied van de ziektekostenverzekeringBehoeft geen implementatie
Titel V Administratieve samenwerking en uitvoeringsbevoegdheden 
Artikel 56 Bevoegde autoriteitenArtikel 3, derde lid (artikel I, onderdeel C, subonderdeel 2)
Artikel 57 ContactpuntenBehoeft geen implementatie. Artikel 3, vierde, vijfde en zesde lid (artikel I, onderdeel C, subonderdeel 2) houdt er overigens wel mee verband.
Artikel 58 Comité voor de erkenning van beroepskwalificatiesBehoeft geen implementatie
Artikel 59 RaadplegingBehoeft geen implementatie
Titel VI Overige bepalingen 
Artikel 60 Verslagen 
Artikel 60, eerste lid Behoeft geen implementatie
Artikel 60, tweede lid Behoeft geen implementatie
Artikel 61 AfwijkingsclausuleBehoeft geen implementatie
Artikel 62 IntrekkingBehoeft geen implementatie
Artikel 63 OmzettingBehoeft geen implementatie
Artikel 64 InwerkingtredingBehoeft geen implementatie
Artikel 65 AdressatenBehoeft geen implementatie
Naar boven