Staatscourant van het Koninkrijk der Nederlanden
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek |
---|---|---|---|
Ministerie van Infrastructuur en Milieu | Staatscourant 2015, 31131 | Adviezen Raad van State |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek |
---|---|---|---|
Ministerie van Infrastructuur en Milieu | Staatscourant 2015, 31131 | Adviezen Raad van State |
14 juli 2015
IenM/BSK-2015/81877
Ministerie van Infrastructuur en Milieu,
Hoofddirectie Bestuurlijke en Juridische Zaken
Aan de Koning
Blijkens de mededeling van de Directeur van Uw kabinet van 9 maart 2015, nr. 2015000387, machtigde Uwe Majesteit de Afdeling advisering van de Raad van State haar advies inzake het bovenvermelde ontwerp van een algemene maatregel van bestuur rechtstreeks aan mij en in afschrift aan de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties te doen toekomen. Dit advies, gedateerd 10 april 2015, nr. W14.15.0059/IV, bied ik U hierbij aan.
De Afdeling geeft U in overweging het besluit niet vast te stellen dan nadat met haar opmerkingen rekening is gehouden en adviseert het voorstel aan te passen. Op de opmerkingen van de Afdeling ga ik mede namens de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties in het navolgende in.
Naar aanleiding van het advies van de Afdeling is de toelichting bij artikel I, onderdeel C, aangevuld en is voor de betrokken gebieden gemotiveerd dat met een bestemmingsplan-met-verbrede-reikwijdte aan de (drie, cumulatieve) criteria van artikel 2.4, tweede lid, van de Crisis- en herstelwet wordt voldaan.
Naar aanleiding van het advies van de Afdeling is de toelichting bij artikel I, onderdeel E, voor wat betreft het project stedelijke ontwikkeling Cadzand-Bad (artikel 7m), aangevuld met een nadere motivering voor de aspecten duurzaamheid en innovatie.
Op grond van artikel 2.4 van de Crisis- en herstelwet gelden voor de aanwijzing van experimenten drie criteria: experimenten moeten bijdragen aan innovatieve ontwikkelingen en het moet voldoende aannemelijk zijn dat de uitvoering ervan bijdraagt aan de bestrijding van de economische crisis en aan duurzaamheid. Het is bestendig beleid dat bij de selectie van aangemelde experimenten wordt beoordeeld of deze voldoen aan deze drie criteria. Bij elke tranche wordt gestreefd naar een adequate toelichting van de aangewezen experimenten. Met het oog op de beoordeling van de experimenten en de motivering van de aanwijzing zijn in het aanvraagformulier voor de aanmelding van nieuwe experimenten uitdrukkelijk de volgende vragen opgenomen: Hoe draagt het project bij aan innovatieve of maatschappelijke ontwikkelingen? Hoe draagt het project bij aan het bestrijden van de economische crisis? Hoe draagt het project bij aan duurzaamheid?
Zoals de Afdeling aangeeft, heeft zij in haar advisering over de achtereenvolgende tranches meermaals aandacht gevraagd voor de motivering van experimenten in het licht van de genoemde criteria. Voor zover een in een ontwerpbesluit opgenomen experiment naar het oordeel van de Afdeling onvoldoende was gemotiveerd, is in de desbetreffende nader rapporten telkens aangegeven dat de toelichting is aangevuld en verbeterd. Ook bij onderhavige tranche is daarvan sprake (zie de vorenstaande onderdelen a en b).
In de memorie van toelichting bij artikel 2.4 is aangegeven dat de experimenten een breed scala aan onderwerpen kunnen betreffen en zeer verstrekkend kunnen zijn: ‘Binnen de kaders die in het artikel zijn neergelegd, is niets uitgesloten’ (Kamerstukken II 2009–10, 32 127, nr. 3, blz. 57). Vanouds is de toelating voor experimenten dus zeer ruim, mede gelet op de doelstelling van de Crisis- en herstelwet.
De meer recente tranches van de Crisis- en herstelwet worden in toenemende mate benut om te experimenteren met het nieuwe instrumentarium dat wordt aangereikt in het wetsvoorstel Omgevingswet (Kamerstukken II 2013–14, 33 962). Dergelijke experimenten zijn in lijn met de voorlichting van de Afdeling van 25 januari 2012 over de herziening van het omgevingsrecht waarin zij adviseerde om te experimenteren met nieuwe concepten en benaderingen (nr. W14.11.0341/ IV, bijlage bij Kamerstukken II 2011/12, 33 118, nr. 3). De Crisis- en herstelwet staat niet aan deze experimenten in de weg zolang wordt voldaan aan de criteria van artikel 2.4.
Om bij de voorbereiding van de bij het wetsvoorstel Omgevingswet behorende uitvoeringsregelgeving baat te kunnen hebben bij dergelijke experimenten, is voor dit type experimenten de ‘toelating’ zeer ruim. Als meerdere gemeenten met varianten van het bestemmingsplan vooruitlopend op het omgevingsplan kunnen experimenteren, is de kans op nuttige leereffecten groter dan wanneer slechts een zeer beperkt aantal gemeenten hiermee aan de slag kan gaan. Hetzelfde geldt voor experimenten met bouwregelgeving en private borging. In het kader van ‘Nu al eenvoudig beter’ worden de ervaringen van de diverse gemeenten met deze experimenten met mijn ministerie en onderling gedeeld.
Naar aanleiding van het advies van de Afdeling zullen aanvragen binnen het geschetste ruimhartige ‘toelatingsbeleid’ nog nauwgezetter dan voorheen worden getoetst aan de criteria van artikel 2.4, tweede lid, van de Crisis- en herstelwet.
Gelet op het voorgaande ben ik van oordeel dat de criteria van artikel 2.4, tweede lid, van de Crisis- en herstelwet in voldoende mate tegemoetkomen aan de experimenteerbehoefte. Ik zie daarom geen aanleiding voor een wijziging van de Crisis- en herstelwet.
De Afdeling adviseert om de in de artikelen I en II van het ontwerpbesluit opgenomen tiende tranche (een aanvulling van het Besluit uitvoering Crisis- en herstelwet en van de bijlagen I en II van de Crisis- en herstelwet) en de in artikel III van het ontwerpbesluit opgenomen wijzigingen van het Besluit omgevingsrecht niet in één besluit onder te brengen.
Dit advies is niet overgenomen. Uit oogpunt van doelmatigheid is een beperkt aantal wijzigingen van het Besluit omgevingsrecht in een afzonderlijk artikel meegenomen in dit ontwerpbesluit. Dit aanvullende artikel maakt, zoals de Afdeling ook zelf aangeeft, geen deel uit van de tiende tranche van het Besluit uitvoering Crisis- en herstelwet. Het voorliggende ontwerpbesluit heeft dus het karakter van een (in omvang en aantal onderwerpen overigens zeer beperkt) verzamelbesluit. Hoewel dit reeds duidelijk uit de opzet van en uit de nota van toelichting bij dit ontwerpbesluit bleek, is dit verzamelkarakter in het opschrift van het ontwerpbesluit verduidelijkt door de aanduiding ‘(tiende tranche)’ te verplaatsen.
Ten overvloede zij opgemerkt dat ik niet voornemens ben om met enige regelmaat bij de achtereenvolgende tranches van het Besluit uitvoering Crisis- en herstelwet wijzigingen van andere algemene maatregelen van bestuur mee te nemen. Bij de beoordeling of een dergelijke wijziging kan worden meegenomen in een tranche acht ik de in een notitie van 20 juli 2011 van de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie genoemde aspecten van samenhang, omvang en omstredenheid van belang (Kamerstukken I 2010–11, 32 500 VI, M), alsmede het aspect spoedeisendheid.
Evenals de regering onderkent de Afdeling de noodzaak om op korte termijn de opvangcapaciteit voor asielzoekers te kunnen vergroten. De Afdeling raadt echter af de twee voorgestelde wijzigingen van het Besluit omgevingsrecht door te voeren, omdat hiertoe de grondslag in de Wabo zou ontbreken. Concreet noemt de Afdeling als bezwaren dat:
– er geen sprake is van een nationaal of ruimtelijk belang dat uitoefening van de betrokken bevoegdheid door de minister of gedeputeerde staten zou rechtvaardigen;
– het hier niet gaat om een planologisch kruimelgeval dat rechtvaardigt dat van de reguliere voorbereidingsprocedure van de Awb gebruik wordt gemaakt.
Beide bezwaren worden achtereenvolgens besproken, maar omwille van de opbouw en overzichtelijkheid van de argumentatie in de omgekeerde volgorde ten opzichte van het advies en voorzien van een aantal opschriften.
Een van de bezwaren van de Afdeling is dat artikel 4 van bijlage II bij het Besluit omgevingsrecht gereserveerd is voor planologisch ondergeschikte gevallen, de zogenaamde ‘kruimelgevallen’. Naar de bedoeling van de wetgever is dat echter noch voor de Wabo noch voor het Besluit omgevingsrecht een maatstaf om krachtens artikel 2.12, eerste lid, van de Wabo categorieën van gevallen aan te wijzen. Dit blijkt ook uit vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (o.a. ABRvS 26 oktober 2011, nr. 201103159). Met de op 1 november 2014 in werking getreden wijziging van bijlage II bij het Besluit omgevingsrecht (Stb. 2014, 333) zijn aan artikel 4 van die bijlage opnieuw categorieën van gevallen toegevoegd die planologisch niet per se ‘van beperkte betekenis’ zijn, zoals destijds bedoeld in artikel 18a van de Wet op de Ruimtelijke Ordening. Voorbeelden hiervan zijn: het transformeren van leegstaande gebouwen tot studentenhuisvesting of als opvanglocatie voor asielzoekers, extra bouwlagen op een bedrijfscomplex, het vergroten van een stationsgebouw of winkelcentrum of het uitbreiden van een vestiging van een meubelgigant.
Voorts is de Afdeling van mening dat besluitvorming over de vestiging van een asielzoekerscentrum per definitie niet onder de reikwijdte van dat artikel kan worden gebracht, omdat er belangen van veel betrokkenen in het geding zijn.
Ik deel deze opvatting niet. Ook bij een omgevingsvergunning waarbij met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 2°, van de Wabo, van het bestemmingsplan of de beheersverordening wordt afgeweken, dient sprake te zijn van een deugdelijke motivering waarbij het bevoegd gezag alle betrokken belangen moet afwegen, waaronder de belangen van derdebelanghebbenden en van de betrokken gemeente(n).
De Afdeling acht voorts de keuze voor de reguliere voorbereidingsprocedure in de toelichting onvoldoende gemotiveerd. Naar aanleiding van deze opmerking is de nota van toelichting aangevuld. De reguliere procedure biedt naar mijn oordeel voldoende waarborgen voor het betrekken van zienswijzen en het horen van belanghebbenden.
Verder concludeert de Afdeling dat er geen sprake kan zijn van een nationaal, dan wel provinciaal ruimtelijk belang, omdat artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 2°, van de Wabo is beperkt tot ‘planologische kruimels’. Zoals hiervoor al is weergegeven, beperkt de mogelijkheid tot aanwijzing van gevallen krachtens artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 2°, van de Wabo zich niet tot gevallen die planologisch van beperkte betekenis zijn. Om die reden kunnen zich binnen die categorie derhalve wel gevallen van nationaal of provinciaal belang voordoen.
Overigens beschikken provinciale staten en de minister reeds op grond van artikel 4.1 onderscheidenlijk artikel 4.3 van de Wro de bevoegdheid om (instructie)regels vast te stellen die de toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 2° of 3° van de Wabo betreffen, omdat zich een nationaal of provinciaal belang kan voordoen.
Om misverstanden te voorkomen en uniformiteit in redactie met de Wro te bewerkstelligen, is in dit verband het woordje ‘ruimtelijk’ uit de artikelen 3.1, onder b, en 3.2, onder b, van het Besluit omgevingsrecht geschrapt. Materieel blijven echter dezelfde criteria van toepassing. Er moet sprake van zijn een provinciaal, dan wel nationaal belang, met een ruimtelijke dimensie. Concreet betekent dit dat een vraagstuk coördinatie op bovenlokaal niveau vraagt, bijvoorbeeld omdat de milieugevolgen van een ingreep gemeentegrens overstijgend zijn (bijvoorbeeld windmolens), of omdat sprake is van een NIMBY-vraagstuk.
Ik acht de voorgestelde wijziging een geëigend middel om asielzoekerscentra in bestaande gebouwen mogelijk te maken, waarvoor een wijziging van de Wabo of de Wro niet nodig is.
Wel geldt dat door gedeputeerde staten of de minister van de bevoegdheid om met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder 2°, van de Wabo een omgevingsvergunning te verlenen, slechts gebruik kan en zal worden gemaakt als daartoe een duidelijke noodzaak bestaat. Vandaar dat – na overleg met de VNG – de bevoegdheid (bij nader rapport) is beperkt tot de opvang van asielzoekers en andere categorieën vreemdelingen.
Als laatste punt wordt door de Afdeling gewezen op het mogelijke gebrek aan democratische legitimatie als besluitvorming rondom opvanglocaties voor asielzoekers op centraal niveau zou plaatsvinden.
Ten aanzien hiervan wordt vooropgesteld dat ingeval gedeputeerde staten bevoegd gezag zijn, een verklaring van geen bedenkingen van provinciale staten is vereist. Ingeval de Minister bevoegd gezag is, kan deze te allen tijde ter verantwoording worden geroepen door de Tweede Kamer.
Van de gelegenheid is gebruik gemaakt de tekst van artikel I, onderdeel C, te verbeteren en in artikel III de tekst van de bijlage bij het Besluit omgevingsrecht te verduidelijken naar aanleiding van een recente uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Tenslotte is de redactionele kanttekening van de Afdeling overgenomen.
Ik moge U hierbij, in overeenstemming met mijn ambtgenoot van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, het gewijzigde ontwerpbesluit en de gewijzigde nota van toelichting doen toekomen en U verzoeken overeenkomstig dit ontwerp te besluiten.
De Minister van Infrastructuur en Milieu, M.H. Schultz van Haegen-Maas Geesteranus.
No. W14.15.0059/IV
’s-Gravenhage, 10 april 2015
Aan de Koning
Bij Kabinetsmissive van 9 maart 2015, no.2015000387, heeft Uwe Majesteit, op voordracht van de Minister van Infrastructuur en Milieu, in overeenstemming met de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, bij de Afdeling advisering van de Raad van State ter overweging aanhangig gemaakt het ontwerpbesluit tot aanvulling van het Besluit uitvoering Crisis- en herstelwet en van de bijlagen I en II bij de Crisis- en herstelwet en tot wijziging van het Besluit omgevingsrecht (tiende tranche), met nota van toelichting.
Met het ontwerpbesluit, dat de zogenoemde tiende tranche bevat van het Besluit uitvoering Crisis- en herstelwet, wordt een aantal nieuwe ontwikkelingsgebieden aangewezen zoals bedoeld in hoofdstuk 2, afdeling 1, van de Crisis- en herstelwet (hierna: Chw). Tevens wordt een aantal nieuwe innovatieve projecten als bedoeld in hoofdstuk 2, afdeling 2, van de Chw benoemd. Daarnaast wijzigt het ontwerpbesluit de planologische procedure met betrekking tot de vestiging van de opvang van asielzoekers en andere vreemdelingen in bestaande bouwwerken buiten de bebouwde kom.
De Afdeling advisering van de Raad van State heeft opmerkingen over het ontwerpbesluit die van dien aard zijn dat zij adviseert het besluit niet vast te stellen dan nadat daarmee rekening is gehouden. Zij meent dat de voorgenomen wijziging van het Besluit omgevingsrecht (Bor) afgesplitst moet worden van het ontwerpbesluit en dat het Bor niet dient te worden gewijzigd zoals voorgesteld. Voorts constateert zij met betrekking tot de wijziging van het Besluit uitvoering Crisis- en herstelwet dat de aanwijzing van experimenten krachtens artikel 2.4 Chw in verschillende gevallen onvoldoende is gemotiveerd. Nu dit ook in eerdere tranches van het Besluit uitvoering Crisis- en herstelwet aan de orde was, adviseert zij na te gaan of de in artikel 2.4, tweede lid, Chw vastgestelde criteria in voldoende mate tegemoet komen aan de bestaande wensen tot experimenteren.
De projecten genoemd in paragraaf 3 van het Besluit uitvoering Crisis- en herstelwet betreffen experimenten gebaseerd op artikel 2.4 van de Crisis- en herstelwet. Dit artikel maakt het mogelijk bij wege van experiment af te wijken van een aantal wettelijke bepalingen, en wel uitsluitend indien het experiment bijdraagt aan innovatieve ontwikkelingen en voldoende aannemelijk is dat uitvoering ervan bijdraagt aan het bestrijden van de economische crisis en aan duurzaamheid.1 Het gaat om cumulatieve eisen. In dit kader merkt de Afdeling het volgende op.
Door het ontwerpbesluit worden negen gebieden toegevoegd aan artikel 7c Besluit uitvoering Crisis- en herstelwet, waardoor voor die gebieden kan worden geëxperimenteerd met een bredere reikwijdte van het bestemmingsplan.2 Voor ten minste vier gebieden (Rijnhaven-Oost – gemeente Alphen aan den Rijn, Binnensingelgebied – gemeente Enschede, buitengebied gemeente Leudal, CHV-terrein – gemeente Veghel) wordt onvoldoende gemotiveerd of aan de criteria van artikel 2.4, tweede lid, Chw wordt voldaan. Het gaat dan in het bijzonder om de vraag of deze experimenten bijdragen aan innovatieve ontwikkelingen en duurzaamheid.
Ingevolge het ontwerpbesluit wordt voorts in aanvulling op artikel 2.3.1, eerste lid, van het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening onder ‘stedelijk gebied’ mede verstaan de in de Ontwikkelingsvisie Cadzand-Bad 2006 en de Schilvisie Cadzand-Bad 2011 aangewezen ruimte voor stedebouwkundige ontwikkeling.3 Hierdoor wordt bouw in de primaire waterkering mogelijk. In de toelichting wordt niet gemotiveerd hoe dit project bijdraagt aan duurzaamheid. Voorts ontbreekt een motivering waarom het experiment een innovatief karakter heeft.
De Afdeling heeft reeds diverse keren geadviseerd om bij het toevoegen van innovatieve experimenten aan het Besluit uitvoering Crisis- en herstelwet de criteria van artikel 2.4, tweede lid, Chw in acht te nemen en dit in de toelichting te motiveren.4 Ook door het voorliggende ontwerpbesluit worden projecten aangewezen die op basis van de toelichting niet op voorhand blijken te voldoen aan de wettelijke criteria. Dit is onjuist. Daar komt bij dat, als experimenten niet aan de wettelijke criteria voldoen, het onmogelijk is om te evalueren of de experimenten succesvol zijn geweest. Daarom acht de Afdeling het nodig dat de regering een keuze maakt. Of zij respecteert de criteria van artikel 2.4, tweede lid, Crisis- en herstelwet en motiveert bij opname van nieuwe experimenten in het Besluit uitvoering Crisis- en herstelwet afdoende waarom de voorgenomen innovatieve experimenten aan deze criteria voldoen. Of zij bereidt een voorstel voor tot wijziging van artikel 2.4, tweede lid, Chw. Alsdan zullen de wettelijke criteria zodanig geformuleerd moeten worden dat het daardoor eenvoudiger wordt om zinvolle experimenten binnen de wettelijke kaders mogelijk te maken. Daarbij zou nader moeten worden gepreciseerd wat als experiment wordt beschouwd. Vervolgens is noodzakelijk dat de betreffende experimenten ook daadwerkelijk worden geëvalueerd.
De Afdeling adviseert, gelet op het bovenstaande, de toelichting aan te vullen en zo nodig het ontwerpbesluit aan te passen. Daarnaast adviseert zij, in het licht van wat hierboven onder c is opgemerkt, na te gaan of de in artikel 2.4, tweede lid, Chw vastgestelde criteria in voldoende mate tegemoet komen aan de bestaande wensen tot experimenteren, en zo nodig een voorstel tot wijziging van de Chw op dit punt bij de Tweede Kamer aanhangig te maken.
Artikel III wijzigt het Bor. Deze wijziging hangt samen met het feit dat het Centraal Orgaan opvang asielzoekers (COA) voldoende opvangcapaciteit nodig heeft. Om te kunnen realiseren dat het COA snel kan beschikken over voldoende opvangcapaciteit moet, aldus de toelichting, worden voorkomen dat planologische procedures belemmerend werken.5 Hierover merkt de Afdeling het volgende op.
De wijzigingen van artikel III worden in de tiende tranche van het Besluit uitvoering Crisis- en herstelwet meegenomen omdat ze, aldus de toelichting, qua aard en karakter bij de Chw passen en ze zo beperkt in aantal en omvang zijn dat het niet doelmatig is hiervoor een afzonderlijk wijzigingsbesluit in procedure te brengen. De Afdeling ziet echter niet in hoe de wens tot een meer voortvarende procedure voor verlening van een omgevingsvergunning om de opvang van asielzoekers of andere categorieën vreemdelingen sneller mogelijk te maken, verband houdt met de behoefte aan economische structuurversterking die aan de basis ligt van de Chw.
De Afdeling adviseert om de wijzigingen van het Bor en de tiende tranche van het Besluit uitvoering Crisis- en herstelwet niet in één besluit onder te brengen.
Om te realiseren dat het COA snel kan beschikken over voldoende opvangcapaciteit bevat het ontwerpbesluit twee onderling samenhangende wijzigingen.
De eerste wijziging heeft betrekking op de bevoegdheid om te beslissen op een aanvraag om een omgevingsvergunning.6 De minister dan wel gedeputeerde staten (hierna: GS) zijn met het oog op een nationaal of provinciaal ruimtelijk belang bevoegd te beslissen op een aanvraag om een omgevingsvergunning indien het project bestaat uit ‘planologisch strijdig gebruik’.7 Tot op heden is dit slechts mogelijk voor zover met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 3°, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: Wabo) van een bestemmingsplan of een beheersverordening wordt afgeweken (het vroegere projectbesluit).8 Ingevolge het ontwerpbesluit kunnen de minister en GS ook bevoegd zijn indien afwijking van het bestemmingsplan of de beheersverordening geschiedt met toepassing van de in het bestemmingsplan of de beheersverordening opgenomen regels inzake afwijking (zogenoemde ‘binnenplanse ontheffing’) of in bij algemene maatregel van bestuur aangewezen gevallen (de ‘planologische kruimellijst’).9
De tweede wijziging betreft een wijziging van artikel 4, onderdeel 9, van bijlage II bij het Bor (de ‘planologische kruimellijst’).10 Dit artikel wordt zodanig gewijzigd dat voor een vergunning voor ‘planologisch strijdig gebruik’11 in aanmerking komt: ‘het gebruiken van bouwwerken, eventueel in samenhang met bouwactiviteiten die de bebouwde oppervlakte of het bouwvolume niet vergroten, en van bij die bouwwerken aansluitend terrein, mits, voor zover gelegen buiten de bebouwde kom,’ het betreft ‘de opvang van asielzoekers of andere categorieën vreemdelingen’. Als gevolg van deze wijziging kan voor de opvang van asielzoekers of andere categorieën vreemdelingen in bestaande bouwwerken buiten de bebouwde kom worden afgeweken van het bestemmingsplan door middel van een besluit tot verlening van een omgevingsvergunning dat niet door toepassing van Afdeling 3.4 Awb, maar via de reguliere voorbereidingsprocedure van de Awb tot stand is gekomen.12
Als gevolg van beide wijzigingen kunnen de minister of GS voortaan beslissen en hoeft daarbij geen gebruik te worden gemaakt van de uniforme openbare voorbereidingsprocedure van Afdeling 3.4 Awb. Daarmee hoeft het ontwerpbesluit niet ter inzage te worden gelegd en kan de proceduretijd voor de beslissing op de vergunningaanvraag worden verkort van 26 tot 8 weken.13
De Afdeling vraagt aandacht voor het volgende.
De aanwezigheid van een nationaal of provinciaal belang bij een bepaalde ruimtelijke beslissing, in casu de wens om voor vestiging van een opvangcentrum een omgevingsvergunning verleend te krijgen, betekent nog niet dat er ook sprake is van een nationaal of provinciaal ruimtelijk belang dat uitoefening van die bevoegdheid door de minister of GS zou rechtvaardigen. Het ontwerpbesluit beoogt dat de bevoegdheden van de artikelen 3.1 en 3.2 Bor worden gebruikt voor een doel, waarvoor deze bevoegdheden niet zijn toegekend.
Onverminderd het voorgaande zou de toelichting aandacht moeten besteden aan de gevolgen van het feit dat de minister of GS, en niet burgemeester en wethouders, op de betreffende aanvraag om een omgevingsvergunning beslissen. Op deze manier wordt de gemeenteraad de mogelijkheid ontnomen om het bevoegd gezag aan te spreken op de wijze waarop deze bevoegdheid is uitgeoefend. Besluitvorming op een centraler niveau kan daarbij in deze situaties afbreuk doen aan het draagvlak voor het te nemen besluit onder de plaatselijke bevolking.
Vervolgens breidt het ontwerpbesluit de bevoegdheid van de minister en GS om te beslissen op een aanvraag voor een omgevingsvergunning uit tot planologisch strijdig gebruik dat betrekking heeft op de zogenoemd ‘binnenplanse ontheffing’ en de ‘planologische kruimellijst’. Deze categorieën besluiten gaan normaliter echter niet gepaard met een nationaal of provinciaal ruimtelijk belang dat uitoefening van die bevoegdheid door de minister of GS rechtvaardigt. Het is dan ook allerminst vanzelfsprekend om een dergelijke generieke uitbreiding van de bevoegdheid van de minister en GS te realiseren.
Voorts wordt het gebruiken van bouwwerken waar het gaat om de opvang van asielzoekers of andere categorieën vreemdelingen buiten de bebouwde kom aan de planologische kruimellijst toegevoegd. Deze categorie betreft echter geen planologisch ‘kruimelgeval’. Het gaat immers om een besluit waarbij belangen van veel betrokkenen in het geding kunnen zijn. De Afdeling merkt in dit verband op dat Afdeling 3.4 Awb op basis van art. 3.10 Wabo onder meer van toepassing is verklaard op activiteiten met belangrijke gevolgen voor de leefomgeving of waarbij belangen van een groot aantal derdebelanghebbenden een rol kunnen spelen. Daarom valt de ‘planologische kruimellijst’ hier ook niet onder.
De toelichting motiveert tot slot onvoldoende waarom de regering in de onderhavige gevallen toepassing wil geven aan de reguliere voorbereidingsprocedure. Bij de keuze welke voorbereidingsprocedure zou moeten worden gevolgd dient immers niet enkel gewicht te worden toegekend aan de wens de besluitvorming te versnellen, maar dient aan de orde te komen welke voorbereidingsprocedure – gelet op de aard van de beslissing en de daarbij betrokken belangen – het meest aangewezen is.
De Afdeling onderkent het probleem van het COA dat op korte termijn in voldoende opvangruimte moet voorzien. De Afdeling meent niettemin dat dit probleem niet kan worden opgelost op de thans voorgenomen wijze. Er is hier geen sprake is van een nationaal of provinciaal ruimtelijk belang dat uitoefening van de betrokken bevoegdheid door de minister of GS zou rechtvaardigen. Voorts gaat het hier niet om een planologisch kruimelgeval dat rechtvaardigt dat van de reguliere voorbereidingsprocedure van de Awb gebruik wordt gemaakt. Dit betekent dat de onderhavige wijzigingen niet kunnen worden gebaseerd op die grondslagen van de Wabo14, waarop zij thans zijn gebaseerd. Wil de regering via wijziging van de planologische procedures aan de problemen van het COA tegemoet komen, dan dient zij een voorstel tot wijziging van de Wabo of de Wro bij de Tweede Kamer aanhangig te maken, dat aan het gevoelen van urgentie recht doet.
De Afdeling adviseert het voorstel aan te passen.
De Afdeling advisering van de Raad van State geeft U in overweging in dezen geen besluit te nemen dan nadat met het vorenstaande rekening zal zijn gehouden.
De vice-president van de Raad van State, J.P.H. Donner.
Wij Willem-Alexander, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.
Op de voordracht van Onze Minister van Infrastructuur en Milieu van, nr. IenM/BSK-2015/44461, Hoofddirectie Bestuurlijke en Juridische Zaken;
Gelet op de artikelen 1.2, 2.2 en 2.4 van de Crisis- en herstelwet en de artikelen 2.1, derde lid, 2.4, tweede en derde lid, 2.12, eerste lid, onder a, onder 2°, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht;
De Afdeling advisering van de Raad van State gehoord (advies van, nr. );
Gezien het nader rapport van Onze Minister van Infrastructuur en Milieu van, nr. IenM/BSK-, Hoofddirectie Bestuurlijke en Juridische Zaken;
Hebben goedgevonden en verstaan:
Het Besluit uitvoering Crisis- en herstelwet wordt als volgt gewijzigd:
A
Aan artikel 2, eerste lid, worden, onder vervanging van de punt aan het slot van onderdeel w door een puntkomma, zes onderdelen toegevoegd, luidende:
x. Zuidas Flanken Amsterdam, zoals aangegeven op de kaart in bijlage 53;
y. Havengebied Moerdijk, zoals aangegeven op de kaart in bijlage 54;
z. Rijnhaven-Costerweg Wageningen, zoals aangegeven op de kaart in bijlage 55;
aa. Kanaalzone Terneuzen, zoals aangegeven op de kaart in bijlage 56;
bb. Sloegebied Borsele-Vlissingen, zoals aangegeven op de kaart in bijlage 57;
cc. Havenstraatterrein Amsterdam, zoals aangegeven op de kaart in bijlage 58.
B
Artikel 7a, vijfde lid, wordt als volgt gewijzigd:
1. Onderdeel b vervalt.
2. De onderdelen c tot en met f worden geletterd b tot en met e.
C
Aan artikel 7c, dertiende lid, worden, onder vervanging van de punt aan het slot van onderdeel j door een puntkomma, negen onderdelen toegevoegd, luidende:
k. De Scheg, gemeente Amstelveen, zoals aangegeven op de kaart in bijlage 59;
l. Bedrijventerrein Rijnhaven-Oost, gemeente Alphen aan den Rijn, zoals aangegeven op de kaart in bijlage 60;
m. het gebied Laan 1945, gemeente Beuningen, zoals aangegeven op de kaart in bijlage 29;
n. Binnensingelgebied, gemeente Enschede, zoals aangegeven op de kaart in bijlage 61;
o. Brainport Park, gemeente Eindhoven, zoals aangegeven op de kaart in bijlage 62;
p. Automotive Campus, gemeente Helmond, zoals aangegeven op de kaart in bijlage 63;
q. Buitengebied Leudal, gemeente Leudal, zoals aangegeven op de kaart in bijlage 64;
r. CHV-terrein, gemeente Veghel, zoals aangegeven op de kaart in bijlage 19;
s. Bergwijkpark, gemeente Diemen, zoals aangegeven op de kaart in bijlage 65.
D
Artikel 7d wordt als volgt gewijzigd:
1. De aanhef komt te luiden:
Bij het vaststellen van een bestemmingsplan kan de raad besluiten tot afwijking gedurende een periode van maximaal tien jaar van:.
2. Voor de tekst wordt de aanduiding ‘1.’ geplaatst.
3. Er wordt een lid toegevoegd, luidende:
2. Dit artikel is van toepassing op de volgende plangebieden:
a. Binckhorst in de gemeente Den Haag, zoals aangegeven op de kaart in bijlage 41;
b. Hembrugterrein in de gemeente Zaanstad, zoals aangegeven op de kaart in bijlage 44;
c. Bergwijkpark in de gemeente Diemen, zoals aangegeven op de kaart in bijlage 65.
E
Aan het slot van paragraaf 3 wordt twee artikelen ingevoegd, luidende:
Voor het project stedelijke ontwikkelingen Cadzandbad in de gemeente Sluis wordt in aanvulling op artikel 2.3.1, eerste lid, van het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening onder ‘stedelijk gebied’ mede verstaan de in de Ontwikkelingsvisie Cadzand-Bad 2006 en de Schilvisie Cadzand-Bad 2011 aangewezen ruimte voor stedenbouwkundige ontwikkelingen.
1. Bij het ten behoeve van het experiment Solarpark Eerbeek wijzigen van de omgevingsvergunning voor de stortplaats Doonweg te Eerbeek kan het bevoegd gezag in afwijking van artikel 4, vierde lid, van het Stortbesluit bodembescherming de einddatum van de termijn, waarop de in dat artikel bedoelde bovenafdichting moet worden aangebracht of de in dat artikel bedoeld maatregelen moeten worden getroffen, vaststellen op 31 december 2040.
2. Het bevoegd gezag brengt uiterlijk vijf jaar na inwerkingtreding van dit besluit het betreffende vergunningsvoorschrift weer in overeenstemming met artikel 4, vierde lid, van het Stortbesluit bodembescherming als uit een onderzoek naar de doeltreffendheid en effecten van dit experiment blijkt dat de grondwaterkwaliteit verslechtert doordat de bovenafdichting met zonnefolie onvoldoende tegengaat dat water in de gestorte afvalstoffen infiltreert.
F
Er worden 13 bijlagen toegevoegd zoals opgenomen in de bijlage bij dit besluit:
a. bijlage 53 (Zuidas Flanken Amsterdam);
b. bijlage 54 (Havengebied Moerdijk);
c. bijlage 55 (Rijnhaven-Costerweg Wageningen);
d. bijlage 56 (Kanaalzone Terneuzen);
e. bijlage 57 (Sloegebied Borsele-Vlissingen);
f. bijlage 58 (Havenstraatterrein Amsterdam);
g. bijlage 59 (De Scheg Amstelveen);
h. bijlage 60 (Bedrijventerrein Rijnhaven-Oost Alphen aan den Rijn);
i. bijlage 61 (Binnensingelgebied Enschede);
j. bijlage 62 (Brainport Park Eindhoven);
k. bijlage 63 (Automotive Campus Helmond);
l. bijlage 64 (Buitengebied Leudal);
m. bijlage 65 (Bergwijkpark Diemen).
De Crisis- en herstelwet wordt als volgt gewijzigd:
1. In bijlage I wordt aan categorie 7. natuur, water en waterstaatswerken, een onderdeel toegevoegd, luidende: 7.6. flexibel peilbeheer IJsselmeer
2. In bijlage II wordt aan categorie C. Waterstaatswerken een project toegevoegd, luidende:
2 |
Dijkversterking Eemshaven Delfzijl en meekoppelkansen |
Het versterken en aardbevingbestendig maken van de primaire waterkering tussen de Eemshaven en Delfzijl, dijkvak 49 tot en met 57, dijkring 6, in combinatie met gebiedsgerichte initiatieven op het terrein van natuur, toerisme en recreatie en duurzame energie |
Het Besluit omgevingsrecht wordt als volgt gewijzigd:
A
In de artikelen 3.1, onderdeel b, en 3.2, onderdeel b, vervalt: , met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 3°, van de wet,.
B
Bijlage II wordt als volgt gewijzigd:
1. Artikel 4 wordt als volgt gewijzigd:
a. Onderdeel 4 komt als volgt te luiden:
4. een dakkapel, dakopbouw of gelijksoortige uitbreiding van een gebouw, de uitbreiding van een bouwwerk met een bouwdeel van ondergeschikte aard dan wel voorzieningen gericht op het isoleren van een gebouw;.
b. In onderdeel 9 wordt na ‘werknemers’ ingevoegd: of de opvang van asielzoekers of andere categorieën vreemdelingen.
2. In artikel 5, derde lid, aanhef, wordt ‘onderdeel 3’ vervangen door: onderdelen 3 en 22.
Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.
De Minister van Infrastructuur en Milieu,
Dit besluit bevat de zogenaamde tiende tranche van het Besluit uitvoering Crisis- en herstelwet.
In artikel I wordt het Besluit uitvoering Crisis- en herstelwet aangevuld:
In onderdeel A worden zes nieuwe ontwikkelingsgebieden als bedoeld in artikel 2.2 van de Crisis- en herstelwet (hierna: Chw) toegevoegd. Het gaat om de projecten Zuidas Flanken (gemeente Amsterdam), Havenstraatterrein (gemeente Amsterdam), Havengebied Moerdijk (gemeente Moerdijk), Rijnhaven-Costerweg (gemeente Wageningen), Kanaalzone (gemeente Terneuzen) en Sloegebied (gemeenten Borsele en Vlissingen).
In onderdeel C worden negen projecten toegevoegd aan het experiment met de bestemmingsplannen met een bredere reikwijdte (artikel 7c). Voor deze gebieden kan na deze aanwijzing een bestemmingsplan met bredere reikwijdte worden opgesteld. Met zo’n bestemmingsplan wordt vooruitgelopen op de totstandkoming van de Omgevingswet en het daarin opgenomen omgevingsplan. Het gaat om de projecten De Scheg (gemeente Amstelveen), Rijnhaven-Oost (gemeente Alphen aan den Rijn), Bergwijkpark (gemeente Diemen), Binnensingelgebied (gemeente Enschede), Brainpark (gemeente Eindhoven), Automotive Campus (gemeente Helmond), Buitengebied Leudal (gemeente Leudal) en CHV-terrein (gemeente Veghel).
Ook het project ‘gebied Laan 1945’ in de gemeente Beuningen wordt toegevoegd aan het experiment met de bestemmingsplannen met een bredere reikwijdte en dus overgeheveld van artikel 7a naar artikel 7c (onderdeel B).
Bergwijkpark (gemeente Diemen) wordt voorts toegevoegd aan artikel 7d (onderdeel D).
Daarnaast worden twee nieuwe innovatieve projecten als bedoeld in artikel 2.4 van de Chw toegevoegd (onderdeel E):
– een experiment met bouwmogelijkheden in het kustfundament in Cadzand-Bad (gemeente Sluis);
– een experiment waarbij de voormalige stortplaats Doonweg in Eerbeek wordt afgedekt met een nieuw soort folie die zonlicht omzet in elektriciteit. Ten behoeve van dit experiment mag in de omgevingsvergunning voor die stortplaats worden afgeweken van het Stortbesluit bodembescherming.
In artikel II wordt aan Bijlage I, categorie 7, van de Chw een nieuwe subcategorie toegevoegd inzake het flexibel peilbeheer IJsselmeer. Het vaste streefpeil van het IJsselmeer en het Markermeer-IJmeer en de Zuidelijke Randmeren wordt vervangen door een bandbreedte waarbinnen het waterpeil mag fluctueren, zodat met het peilbeheer kan worden ingespeeld op de meteorologische omstandigheden en de behoefte aan zoetwater.
Daarnaast wordt in Bijlage II van de Chw een project toegevoegd aan de categorie met waterstaatswerken. Het gaat daarbij om het project Dijkversterking Eemshaven-Delfzijl en de daarbij behorende meekoppelkansen.
In artikel III wordt het Besluit omgevingsrecht op een aantal onderdelen aangepast. Dit betreft een enkele permanente wijziging op basis van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht en dus geen (tijdelijk) experiment onder het regime van de Chw. Deze wijzigingen worden in deze tranche meegenomen, omdat ze qua aard en karakter bij de Chw passen en zo beperkt in aantal en omvang zijn dat het niet doelmatig is hiervoor een afzonderlijk wijzigingsbesluit in procedure te brengen.
Zo wordt geregeld dat Rijk en provincie het bevoegd gezag (kunnen) worden voor het verlenen van de omgevingsvergunning voor de aanpassing en het gebruik van gebouwen ten behoeve van de opvang van asielzoekers of andere categorieën vreemdelingen. Tevens wordt het eenvoudiger om een omgevingsvergunning te verlenen om in bestaande bebouwing de opvang van asielzoekers of andere categorieën vreemdelingen mogelijk te maken.
Ook wordt in dit artikel ten behoeve van het project ‘Stroomversnelling’, waarbij zogeheten ‘Nul-op-de-meter-renovaties’ (na-isolatie van bestaande gebouwen) worden uitgevoerd, geregeld dat aanvragen om omgevingsvergunning tot afwijking van het bestemmingsplan voor het aanbrengen van een isolatieschil rond dak, vloer en geval van bestaande gebouwen via de reguliere procedure verlopen, in plaats van via de uitgebreide procedure, zoals nu nog het geval is.
Tenslotte vindt een kleine reparatie plaats van het besluit van 4 september 2014 tot wijziging van het Besluit omgevingsrecht en diverse andere algemene maatregelen van bestuur in verband met het permanent maken van de Crisis- en herstelwet en het aanbrengen van enkele verbeteringen op het terrein van het omgevingsrecht (Stb. 2014, 333; hierna: amvb pChw).
Op grond van artikel 5.2a van de Chw is het ontwerpbesluit op 1 december 2014 in de Staatscourant gepubliceerd (Stcrt nr. 33551). Naar aanleiding van de voorpublicatie van het ontwerpbesluit zijn geen zienswijzen ingediend.
Op grond van artikel 5.2a van de Chw is het ontwerpbesluit door de Minister van Infrastructuur en Milieu bij brief van 1 december 2014 (IenM/BSK-2014/252709 resp. 252684) voorgelegd aan beide Kamers der Staten-Generaal (Kamerstuk 32 127, nr. 204). Het verslag van een schriftelijk overleg is vastgesteld op 10 februari 2015 (Kamerstuk 32 127, nr. 210).
De gemeente Amsterdam ontwikkelt op de Zuidas het nieuwe internationale kennis- en zakencentrum van Amsterdam met (inter)nationaal toonaangevende bedrijven, de RAI en de Vrije Universiteit, inclusief universitair medisch centrum. Het gebied ligt tussen het centrum van Amsterdam en Schiphol en kent tal van vormen van vervoer. Een belangrijke ingreep op dat vlak is het project Zuidasdok: het deels ondergronds brengen van de A10, het aanbrengen van geluidschermen en ZOAB en de uitbreiding van de OV-terminal station Zuid. Het tracébesluit Zuidasdok (over de A10) staat gepland voor 2016 en de werkzaamheden moeten in 2024 klaar zijn. Door de uitvoering van Zuidasdok wordt de Zuidas minder doorsneden, waardoor de kwaliteit van de leefomgeving sterk verbetert(afname van geluidbelasting A10). Dat komt ten goede aan de ambitie Zuidas niet alleen zakelijk te ontwikkelen, maar – met de bouw van een groot aantal woningen – ook te laten uitgroeien tot een stadswijk met een levendig en hoogwaardig karakter. In de huidige situatie stelt de geluidbelasting van de A10 beperkingen aan de beoogde woningbouw. Na uitvoering van Zuidasdok ontstaat een aanmerkelijk betere omgevingskwaliteit, die veel meer mogelijkheden biedt voor hoogwaardige woningbouw. Om Zuidas voortvarend en evenwichtig te kunnen ontwikkelen wil de gemeente Amsterdam met de woningbouw niet wachten tot de A10 ondergronds is gebracht en de geluidmaatregelen zijn gerealiseerd. Met de aanwijzing tot ontwikkelingsgebied conform artikel 2.2 van de Chw krijgt de gemeente de mogelijkheid nu al in te spelen op de situatie die ontstaat na de realisatie van Zuidasdok, door in een bestemmingsplan-plus de stedenbouwkundige opzet, de woningenplattegronden en de inrichting van de buitenruimte af te stemmen op de beoogde woonkwaliteiten en op de omgevingskwaliteit, zoals die aanwezig zal zijn na uitvoering van Zuidasdok.
Het haven- en industriegebied Moerdijk omvat ruim 2.300 ha, grenst aan de Natura 2000-gebieden Hollandsch Diep en Biesbosch en is omringd door de woonkernen Moerdijk, Zevenbergen en Klundert. Moerdijk is in de Structuurvisie infrastructuur en ruimte aangemerkt als haven- en industriegebied van nationaal belang. De gemeente Moerdijk, de provincie Noord-Brabant en het Havenschap Moerdijk hanteren de balans tussen economie, duurzaamheid en een veilige en leefbare omgeving als uitgangspunt in hun Havenstrategie 2030. De strategie voorziet in economische ontwikkeling en een toename van bedrijfsactiviteiten en werkgelegenheid en formuleert de ambitie dat het haven- en industriegebied Moerdijk uitgroeit tot het meest duurzame havenbedrijf van Europa. In deze ambitie past de Green Deal Moerdijk (2013) waarin de groei van de bedrijvigheid is gekoppeld aan investeringen in natuur en omgevingskwaliteit.
De beoogde toename van de bedrijfsactiviteiten moet plaatsvinden binnen de bestaande geluidcontour van het haven- en industriegebied, zodat het woon- en leefklimaat in de omringende kernen intact blijft. Ook moet de belasting op de Natura2000-gebieden met stikstof binnen de vastgestelde grenzen blijven.
De gemeente Moerdijk en de provincie Noord-Brabant beschikken niet over voldoende instrumenten om de bedrijfsontwikkeling zo te sturen dat een efficiënte verdeling van de milieugebruiksruimte ontstaat. Zo is een geluidzonebeheerplan juridisch niet bindend. Tegen deze achtergrond vragen gemeente en provincie om aanwijzing van het haven- en industriegebied Moerdijk tot ontwikkelingsgebied. Dit biedt hen ondermeer de mogelijkheid om wel een juridische koppeling aan te brengen tussen een geluidzonebeheerplan en het ruimtelijk plan. De geluidbelasting wordt dan een toetsingsgrond voor vergunningverlening en de gemeente krijgt het instrument om te sturen op het zorgvuldig en efficiënt gebruik van het haven- en industriegebied.
In het bestemmingsplan-plus kunnen verder voorwaarden, voorschriften en beperkingen worden opgenomen waaronder een vergunning op grond van de Natuurbeschermingswet 1998 kan worden verleend. Dan moet een passende beoordeling bij het ruimtelijk plan wel aantonen dat projecten die aan deze voorwaarden, voorschriften en beperkingen voldoen de natuurlijke kenmerken van Natura2000 gebieden niet (kunnen) aantasten. Hiermee ontstaat een belangrijk procedureel voordeel voor initiatieven van ondernemers. De ondernemers krijgen in het bestemmingsplan-plus vooraf duidelijkheid over de condities voor vergunningverlening en ook de procedure wordt voor hen eenvoudiger.
De gemeente Wageningen wil tot herontwikkeling van de Wageningse haven komen. De haven is één van de grotere binnenhavens van Nederland met overslag van bulkgoederen en met een belangrijke functie voor de veevoedervoorziening van de regio Food Valley, een regionaal samenwerkingsverband van acht gemeenten, waaronder Wageningen, Barneveld en Veenendaal. Aan de noordzijde van de Rijnhaven grenst het bedrijventerrein Nudeparken (inclusief Costerweg) en aan de zuidzijde liggen de uitwaarden van de Nederrijn, die zijn aangewezen tot Natura2000-gebied.
De economische functie van de haven is versterkt door de realisatie van afmeervoorzieningen en kademuren. De beoogde herontwikkeling van de Rijnhaven is opgenomen in de Structuurvisie Wageningen (2013) en diverse andere beleidsnota’s. Een belangrijk onderdeel van de herontwikkeling is de verplaatsing van een betonmortelcentrale en een opslagbedrijf voor zand en grind van de zuidzijde naar de noordzijde van de Rijnhaven. Het vrijkomende bedrijventerrein wordt omgezet in natuur- en recreatiegebied. De verplaatsing zorgt voor een afname van de milieuhinder (geluid, licht, luchtvervuiling) op de uiterwaarden. Dit betekent een versterking van de natuurlijke omstandigheden en de omgevingskwaliteit.
Aan de noordzijde van het terrein vindt een intensivering van de bedrijvigheid plaats. Die intensivering brengt met zich mee dat de geluidcontour in noordelijke richting groter wordt en dat een toename zal plaatsvinden van de stikstofdepositie op de Natura2000- gebieden langs de Nederrijn. De aanwijzing tot ontwikkelingsgebied moet de gemeente meer speelruimte bieden om een oplossing te vinden voor deze negatieve gevolgen van de versterking van de ruimtelijk-economische structuur. De instrumenten waar de gemeente Wageningen met name gebruik van denkt te maken zijn de mogelijkheid om de geluidruimte optimaler te verdelen en juridisch te borgen in het bestemmingplan-plus en de mogelijkheid om tijdelijk af te wijken van milieunormen.
Daarnaast betekent de aanwijzing tot ontwikkelingsgebied dat de gemeente Wageningen al in het bestemmingsplan-plus de voorwaarden, voorschriften en beperkingen kan opnemen waaronder een vergunning op grond van de Natuurbeschermingswet 1998 kan worden verleend. Dan moet een passende beoordeling bij het bestemmingsplan-plus wel aantonen dat projecten die aan deze voorwaarden, voorschriften en beperkingen voldoen de natuurlijke kenmerken van Natura2000-gebieden niet (kunnen) aantasten.
De gemeente Terneuzen wil meer samenhang aanbrengen in de planologische regels voor de industrie in de Kanaalzone. Dat wil de gemeente doen door een bestemmingsplan ‘industrieterreinen Kanaalzone Zeeuws Vlaanderen’ tot stand te brengen, waarin drie gebieden met alleen een beheersverordening en een drietal gebieden met een recent bestemmingsplan opgaan. Deze bundeling biedt helderheid en uniformiteit aan de bedrijven en draagt daarmee bij aan een gunstig vestigingsklimaat. Dat is nodig in de concurrentie met het dichtbij gelegen buitenland. Tegelijkertijd streeft de gemeente een goed woon- en leefklimaat voor haar inwoners na. Tegen die achtergrond heeft de gemeente Terneuzen verzocht het industrieterrein Kanaalzone aan te wijzen tot ontwikkelingsgebied, zodat het extra instrumentarium van het bestemmingsplan-plus ter beschikking komt. Met dit extra instrumentarium heeft de gemeente meer grip op optimalisering van de milieugebruiksruimte en op de versterking van de economische functie in combinatie met het tot stand brengen van een goed woon- en leefklimaat. Binnen het bestemmingsplan-plus wil de gemeente de ordening van de bedrijven beter kunnen sturen naar zwaarte en milieubelasting. De ordening verhoogt het efficiënt gebruik van de beschikbare bedrijventerreinen, schept duidelijkheid aan bedrijven die zich willen vestigen of verder ontwikkelen en beschermt de inwoners tegen overlast in woongebieden. De gemeente is in principe niet van plan om tijdelijke afwijking van milieunormen toe te staan. Wel wil de gemeente in het bestemmingsplan-plus de beschikbare milieugebruiksruimte optimaler verdelen en juridisch borgen.
De provincie Zeeland en de gemeenten Borsele en Vlissingen willen in samenwerking met het havenschap Zeeland Seaports (ZSP) het gebruik van het Sloegebied als haven- en industriegebied versterken. Het Sloegebied, gelegen aan de oever van de Westerschelde, vormt samen met de Kanaalzone (Terneuzen) een zeehaven van nationaal belang. De versterking van de ruimtelijke economische ontwikkeling vindt op een duurzame wijze plaats door concentratie van de economische activiteiten in het havenindustriegebied: zuinig en intensief ruimtegebruik met het juiste bedrijf op de juiste plek. De economische versterking gaat samen met de beperking van de milieubelasting buiten het havenindustriegebied voor met name de geluidbelasting en de stikstofdepositie.
Om deze doelstelling van een duurzame ruimtelijke en economische ontwikkeling te kunnen bereiken, moeten de genoemde partijen over de instrumenten beschikken om de milieugebruiksruimte te kunnen optimaliseren. Deze partijen willen gebruik maken van het bestemmingsplan-plus zoals bedoeld in artikel 2.3 van de Chw. Met de aanwijzing tot ontwikkelingsgebied volgens artikel 2.2 van de Chw krijgen de gemeenten Borsele en Vlissingen ondermeer de mogelijkheid om een zonebeheersysteem voor geluid juridisch te borgen in de op te stellen bestemmingsplannen-plus voor het Sloegebied. Het bestemmingsplan geeft dan juridisch houvast voor de verdeling van de beschikbare geluidruimte: een optimale verdeling over de bedrijven binnen het havenindustriegebied, zonder dat de belasting van de omgeving toeneemt.
Het Havenstraatterrein is een binnenstedelijk bedrijventerrein binnen de Ringweg A10, bij het centrum van Amsterdam, het Amsterdamse Bos en de Zuidas. Dit gebied gaat de gemeente Amsterdam, grotendeels op eigen grond, ontwikkelen tot gemengd woon-werkgebied met circa 500 woningen, bedrijvigheid en stedelijke voorzieningen (horeca, detailhandel, mogelijk een basisschool). Drie bedrijven in de directe nabijheid van het gebied en enkele 50 km-wegen bepalen de geluidbelasting in het gebied. De drie bedrijven hebben een belangrijke verzorgende functie in de stad. Uitkoop is om die reden niet wenselijk en is ook financieel niet haalbaar. De gemeente Amsterdam wil beschikken over het instrumentarium van het ontwikkelingsgebied om in dit gemengde woon-werkgebied een aanvaardbaar woon- en leefklimaat tot stand te kunnen brengen. De aanpak verschilt per bedrijf. Zo denkt de gemeente aan afscherming van de tramremise met bouwblokken, aan technische maatregelen ten aanzien van de ambulancepost en is vervanging van de transformateren van Liander voorzien.
De gemeente Amsterdam verzoekt het Havenstraatterrein aan te wijzen tot ontwikkelingsgebied om daarmee de woningbouw op deze binnenstedelijke locatie tot stand te kunnen brengen. In een ontwikkelingsgebied heeft de gemeente met het bestemmingsplan-plus extra instrumentarium om maatregelen af te dwingen, milieuvergunningen aan te passen, tijdelijk af te wijken van wettelijke bepalingen en in de fasering noodzakelijke maatregelen af te stemmen op de bouwvoortgang.
Het gebied Laan 1945 in de gemeente Beuningen is in de zesde tranche van het Besluit uitvoering Chw aangewezen als experiment voor flexibele bestemmingsplannen in artikel 7a. Inmiddels is de gemeente met alle partijen in het gebied in overleg over de gewenste ontwikkelmogelijkheden. Hierbij is geconstateerd dat niet alleen de verplichting om bestemmingen aan te wijzen een belemmering vormt, maar ook het vereiste dat een goede ruimtelijke ordening moet worden geborgd met ruimtelijk relevante regels. De gemeente ziet meer kansen voor een succesvolle transformatie als in het bestemmingsplan ook andere aspecten op het gebied van milieu en welstand integraal kunnen worden geregeld en in het bestemmingsplan ook aspecten kunnen worden opgenomen die nu nog in de APV worden geregeld. Deze mogelijkheden zijn onderdeel van het experiment van een bestemmingsplan met een verbrede reikwijdte. Om die reden heeft de gemeente gevraagd om het project te verplaatsen van artikel 7a naar artikel 7c.
Negen gemeenten (Amstelveen, Alphen aan den Rijn, Beuningen, Diemen, Enschede, Eindhoven, Helmond, Leudal en Veghel) hebben gebieden aangemeld om te experimenteren met een bredere reikwijdte van het bestemmingsplan. Met dit experiment wordt vooruitgelopen op de in de toekomstige Omgevingswet beoogde verbreding van het bestemmingsplan tot een omgevingsplan. Het innovatieve karakter van de experimenten zit onder andere in de organische manier van herontwikkeling, een verlenging van de uitvoeringstermijn en in een breder planologisch-juridisch kader, inclusief de daarbij horende mogelijkheden wat betreft het instrumentarium voor kostenverhaal. Met artikel 7c wordt een wettelijke grondslag gegeven aan deze experimentele bestemmingsplannen.
In het kader van dit experiment mag worden afgeweken van de aangegeven onderdelen van de Wet ruimtelijke ordening (Wro), het Besluit ruimtelijke ordening (Bro), de Wet geluidhinder (Wgh), het Besluit geluidhinder (Bgh), de Wet milieubeheer (Wm) en het Activiteitenbesluit milieubeheer. De gebieden die worden toegevoegd, worden hieronder beschreven.
De Scheg ligt ten zuiden van de Amstelveense wijk Westwijk en is het laatste uitleggebied van Amstelveen. Het gebied is bruto ongeveer 50 hectare groot. De gemeente voert geen actief grondbeleid en heeft zelf slechts één perceel van 1,5 hectare in bezit. Het gebied is van oudsher een tuinbouwgebied en de doelstelling van de gemeente is om het gebied op een organische manier om te vormen tot een woonwijk.
Amstelveen is een gewild woongebied. Met een woonwijk van 800 woningen kan een redelijke en continue bouwstroom worden bereikt.
De Scheg wordt gezien als voorbeeldproject voor energiezuinig bouwen in de Metropoolregio Amsterdam. Er is inmiddels gekozen om te werken met het relatief nieuwe instrument ‘GPR-Stedenbouw’. Dit instrument kijkt verder dan alleen energie, maar kent ook andere pijlers waarop gescoord kan worden, waaronder ruimtelijke inrichting, gezondheid, gebruikswaarde en toekomstwaarde. In de Scheg wordt gefocust op de pijlers gebruikswaarde en toekomstwaarde, terwijl de pijler ‘energie’ extra aandacht krijgt.
De haven van het bedrijventerrein Rijnhaven wordt nog nauwelijks gebruikt. Een deel van de bedrijfslocaties is aan verpaupering onderhevig. De gemeente wil dit gebied omvormen tot een gemengd stedelijk gebied waar de functies wonen en werken samenkomen en dat voor bestaande en nieuwe gebruikers aantrekkelijk is. De herstructurering vergt een lange doorlooptijd omdat de meeste gronden in bezit zijn van een groot aantal, private eigenaren. De gemeente wil met een flexibel ruimtelijk plan de grondeigenaren bewegen om tot herontwikkeling van de gronden te komen. Het ruimtelijk plan moet daarvoor kaders bieden.
Het herontwikkelen van bedrijvigheid op bestaande locaties is duurzaam. Deze gebiedsontwikkeling wordt lokaal vorm gegeven door toepassing van het Alphens Duurzaamheids Profiel. Het behoud en de uitbreiding van bedrijvigheid binnen de gemeentegrenzen stimuleert de economie.
Het kantorengebied Bergwijkpark Noord ligt noordoostelijk van de Gooiseweg, tussen de Daalwijkdreef en de trein- en metrolijn. Het gebied is ongeveer 45 ha groot. De kantoren dateren uit de jaren ’70 en ’80 van de vorige eeuw en kennen inmiddels een leegstand van meer dan 75%. Het is, mede gezien het overaanbod op de kantorenmarkt, niet de verwachting dat in deze situatie veel verandering zal komen. Het doel is daarom om het gebied stapsgewijs te herontwikkelen tot een gemengd woon-werkgebied met bijbehorende voorzieningen. Hiermee wordt de leefbaarheid van het gebied verbeterd. Met de beoogde nieuwbouw van appartementen in met name de categorieën goedkope koop- en middeldure huur wordt voorzien in de behoefte aan passende woonruimte. Door de economische crisis is het aantal woningzoekenden voor de Stadsregio Amsterdam sterk gegroeid. De realisatie van de nieuwbouw draagt vanzelfsprekend bij aan de bouwproductie in Nederland, waarmee de bouwsector die het zo zwaar te verduren heeft, geholpen is.
Het innovatieve karakter van de gebiedstransformatie van Bergwijkpark zit onder andere in de organische manier van herontwikkeling, in een gewenst planologisch-juridisch kader waarmee vooruitlopend op de inwerkingtreding van de Omgevingswet kan worden geëxperimenteerd met het werken met het bestemmingsplan met verbrede reikwijdte en de daarbij horende mogelijkheden wat betreft het instrumentarium voor kostenverhaal. Het in 2012 opgestelde Strategische Masterplan voor het gebied is een schoolvoorbeeld van uitnodigingsplanologie. Insteek hierbij is dat de gebiedstransformatie voor de gemeente kostenneutraal verloopt en dat het kostenverhaal voor de infrastructurele werken wordt losgekoppeld van de integrale gebiedsexploitatie door dit te koppelen aan een concreet deelgebied.
Voorts wordt voor het aspect geluid gezocht naar innovatieve maatwerkvoorschriften die zoveel mogelijk parallel aan de realisatie van het project zullen worden uitgevoerd en waarbij – ten behoeve van de leefomgevingskwaliteit – gestreefd wordt naar het wegnemen van de geluidbelasting voor het moment van ingebruikname van de woningen. Met het oog hierop wordt Bergwijkpark toegevoegd aan artikel 7d van het Besluit uitvoering Crisis- en herstelwet (onderdeel D).
Bij de herontwikkeling van Bergwijkpark wordt er ook naar gestreefd om aan te sluiten op duurzame energiebronnen. Hiertoe wordt onderzoek gedaan naar wat voor Bergwijkpark het beste energiesysteem is: aantakken op het bestaande warmtenet van Nuon, dat wordt gevoed vanuit de Diemercentrale of aansluiting op te realiseren WKO-bronnen of het (verplicht) aanbrengen van zonnecollectoren. Met het aantakken op het bestaande warmtenet wordt dit warmtenet efficiënter gebruikt. Hiermee wordt een aanzienlijke CO2-reductie bereikt.
Het Binnensingelgebied ligt in het centrum van de gemeente Enschede en wordt gekenmerkt door een groot aandeel braakliggende terreinen en leegstaande gebouwen. Dit heeft negatieve gevolgen voor de aantrekkelijkheid en leefbaarheid van de stad. Enschede heeft geen opgave voor grootschalige toevoegingen en uitbreidingen. De problemen van het Binnensingelgebied moeten worden opgelost in een krimpsituatie. Dit vergt andere keuzes en een andere rol voor de gemeente: meer gericht op nieuwe vormen van samenwerking met partners in de stad en de bewaking van kwaliteit. De opgave in het Binnensingelgebied bestaat uit een transformatie tot een gebied met een mix van functies: horeca, wonen, groen, pleinen, kantoren, cultuur en winkels. In de krimpsituatie kan de transformatie niet vooraf worden vormgegeven. Het is een proces van lange adem waarbij het gebied stapsgewijs wordt getransformeerd naar functies waar vraag naar is. De gemeente Enschede constateert dat de flexibiliteit in ruimtelijke ontwikkelingen mede wordt beperkt door de veelheid aan regels in gemeentelijke beleidsnota’s en uitspraken. Een van de doelen binnen het project Binnensingelgebied is het volgen van een ‘ontslakkingskuur’ voor het sectoraal beleid en het centraal stellen van een integrale benadering. Daarnaast wil de gemeente het accent leggen op zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik via hergebruik en inpassing van bestaand vastgoed, de energievoorziening verduurzamen, aandacht houden voor sociale veiligheid en bescherming bieden aan gebiedsspecifieke omgevingswaarden. De gemeente wil de mogelijkheden van het toekomstige omgevingsplan gebruiken om de gewenste ontwikkeling van het gebied te realiseren.
In de Brainportregio Eindhoven zijn al verschillende initiatieven in ontwikkeling ten behoeve van de hightech-industrie: de Hightech Campus, TU/Science Park, Automotive Campus NL en het creatieve cluster Strijp-S. Aanvullend op deze ontwikkelingen moet de Brainport Park Industries Campus een plek worden waar hightech toeleveranciers samenkomen en samenwerken. De te vestigen bedrijven worden gestimuleerd tot het benutten van mogelijkheden van co-creatie, het delen van technische voorzieningen en een flexibel gebruik van bedrijfsruimten. Door de gewenste omvang van het terrein en het ambitieniveau zijn er geen bestaande terreinen beschikbaar waar de ontwikkeling van de campus kan worden gerealiseerd. Op de nu gekozen locatie wil de gemeente een goede, flexibele inrichting van het terrein mogelijk maken. Tegelijkertijd streeft de gemeente naar het benutten van de ecologische en landschappelijke kwaliteiten van het gebied en het bereiken van een goede omgevingskwaliteit door in te zetten op duurzame vormen van mobiliteit en energie en het stimuleren van gezamenlijke systemen voor waterbeheer, opslag van gevaarlijke stoffen en afvalmanagement.
De Automotive Campus in Helmond is een reeds bestaand bedrijventerrein waar innovatiebedrijven en onderwijs- en onderzoeksinstellingen zijn gevestigd. Het terrein is deels gelegen op een voormalige stortlocatie. In de directe nabijheid van de campus ligt het Coovels bos, onderdeel van de EHS en over het terrein loopt de ecologische verbindingszone ‘De Schootenseloop’. De aanwezigheid van de voormalige stortplaats zorgt voor beperkingen in het gebruik van het terrein en een verplichting tot monitoring. De aanwezige natuur biedt mogelijkheden om natuur en economie op het campusterrein te integreren. Verder wil de gemeente een nieuw collectief parkeersysteem introduceren en verdergaande toepassingen van duurzame energie stimuleren. Hiertoe zijn regels nodig die verder reiken dan ‘een goede ruimtelijke ordening’. De gemeente wil de mogelijkheden die het toekomstige omgevingsplan biedt om ook andere aspecten van de fysieke leefomgeving te reguleren nu al toepassen in het bestemmingsplan voor het campusterrein.
De gemeente Leudal beslaat 16 kernen en een omvangrijk buitengebied. In het buitengebied vindt een transitie plaats van overwegend agrarische bedrijven naar met het agrarische bedrijf gecombineerde functies en niet-agrarische functies die in de plaats komen van agrarische bedrijven. Daarnaast vindt er een schaalvergroting plaats van agrarische bedrijven door overname van stoppende bedrijven. De gemeente wil met een bestemmingsplan met verbrede reikwijdte experimenteren met de mogelijkheden van het omgevingsplan om de transitie te stimuleren en te structureren. Het is de bedoeling dat de gemeenteraad in het bestemmingsplan de kaders voor toekomstige ruimtelijke ontwikkelingen zal geven en dat het college van burgemeester en wethouders binnen die kaders via delegatie de mogelijkheid krijgt om onderdelen van het bestemmingsplan te wijzigen.
Langs de insteekhaven van de Zuid-Willemsvaart, op loopafstand van het centrum van Veghel, is een gedeelte van een gezoneerd industrieterrein vrijgekomen. Dit industrieterrein (6 ha) omvat een industrieel complex met cultuurhistorisch waardevolle gebouwen die bouwkundig in goede staat verkeren. Bij de bestemming wordt gezocht naar een bedrijfsmatige, educatieve en recreatieve invulling waarbij het aanwezige cultuurhistorisch waardevol industrieel erfgoed wordt gerespecteerd en in de nieuwe invulling wordt geïntegreerd.
De afgelopen jaren zijn belangrijke stappen gezet in de herontwikkeling van het CHV-terrein en het behoud en herbestemming van het industriële erfgoed. Zo is het kunst- en cultuurcluster in juli 2014 officieel geopend. In de volgende fase wordt een nieuw gebouw ten behoeve van een theater- annex congresfunctie gerealiseerd. Daarnaast wordt invulling gegeven aan het foodconcept (onder andere bestaand uit opleidingsfaciliteiten, horeca, detailhanden en informatievoorziening). Grote landelijke foodbedrijven spelen hierin een rol.
De duurzaamheid van gebouwen, energie en materialen staat centraal bij de herontwikkeling van het CHV-terrein. Door behoud en herbestemming van industrieel erfgoed krijgen de robuuste gebouwen een tweede leven. Daarbij worden de gebouwen gebruiksklaar gemaakt voor de nieuwe functie door hergebruik van (bouw)materialen. Door een combinatie van maatschappelijke en commerciële functies, opgezet in de vorm van een coöperatie, ontstaat er een haalbare business case. Binnen het coöperatief model creëren gebruikers meerwaarde voor elkaar door de gedeelde inzet van mensen en gezamenlijke inkoop. Een deel van het terrein wordt in de toekomst verwarmd door de inzet van restwarmte van de naastgelegen melkfabriek.
Bergwijkpark Diemen wordt, zoals hiervoor reeds is aangegeven, toegevoegd aan artikel 7d. Dit artikel is toegelicht in de nota van toelichting bij de zevende tranche van het Besluit uitvoering Crisis- en herstelwet (Stb. 2014, 168). Volledigheidshalve wordt die toelichtende passage hieronder herhaald.
Voor de in artikel 7d genoemde bestemmingsplannen wordt aanvullend op artikel 7c de mogelijkheid geboden gedurende een termijn van tien jaren af te wijken van de volgende geluidregels. Beide artikelen (7c en 7d) hebben betrekking op zowel het integreren van de hogere waarden in het bestemmingsplan als het afstemmen van het detailniveau van het akoestisch onderzoek op het stadium waarin de besluitvorming zich bevindt.
Op grond van artikel 45 Wgh geldt een maximale ontheffingswaarde van 55 dB(A) voor woningen binnen de zone rond een gezoneerd industrieterrein. In veel gevallen legt een zone rond een industrieterrein daarmee een aanzienlijke ruimteclaim op een gebied dat met functiemenging kan worden doorontwikkeld. Het huidige artikel 51 Wgh biedt de ruimte tot een maximale ontheffingswaarde van 65 dB(A) in geval van een inbreidingslocatie. Deze is echter aan restricties onderhevig. Met name de beperking dat sprake moet zijn van een beperkte wijziging ten opzichte van de bestaande stedenbouwkundige structuur staat op gespannen voet met het beginsel van uitnodigingsplanologie. De gebiedsontwikkeling gestoeld op functiemenging brengt veelal een wijziging van de stedenbouwkundige structuur met zich mee. In het kader van dit experiment mag de in artikel 45, eerste lid, genoemde maximale ontheffingswaarde op 65 dB(A) worden gesteld, waarbij deze afwijking gedurende maximaal tien jaar is toegestaan.
In artikel 3.2 Bgh zijn beperkingen opgenomen voor de maximale ontheffingswaarde voor wegverkeerslawaai. De pilotgebieden liggen binnen zones langs verschillende wegen. Ook deze leggen een aanzienlijke ruimteclaim op de pilotgebieden. De bestaande in de Wgh opgenomen normen knellen onnodig als het gaat om uitnodigingsplanologie en organische gebiedsontwikkeling. Dit voorstel sluit aan op bestaande in de wet opgenomen ontheffingsbevoegdheden. Er wordt namelijk aangesloten bij de ontheffingsmogelijkheden zoals opgenomen in artikel 83, vijfde lid, Wgh, met dien verstande dat de daaraan gestelde beperkingen ten aanzien van de stedenbouwkundige structuur zijn komen te vervallen. Dit in verband met de strijdigheid van dit beginsel met de binnen de pilotgebieden beoogde functiemenging.
De gemeente Sluis wil het bestemmingsplan voor de badplaats Cadzand-Bad actualiseren en daarmee de planologische basis bieden voor enkele (verblijfs)recreatieve voorzieningen: doorontwikkeling van een drietal hotels en de bouw van appartementen, recreatiewoningen en een badpaviljoen. Deze voorzieningen moeten het vliegwiel vormen voor een duurzame economische ontwikkeling van Cadzand-Bad en bijdragen aan de versterking van de toeristisch-recreatieve sector in de regio West-Zeeuws-Vlaanderen.
De beoogde voorzieningen leiden tot bebouwing in de primaire waterkering en de daarbij behorende beschermingszone. Daarbij geldt als strikte voorwaarde dat deze bebouwing geen belemmering mag opleveren voor de instandhouding of versterking van het zandige deel van het kustfundament of voor het onderhoud, de veiligheid of de mogelijkheden voor versterking van de primaire waterkering. Uit overleg met het waterschap de Scheldestromen en Rijkswaterstaat is gebleken dat de voorgestelde recreatieve bebouwing en de kustverdediging goed samen kunnen gaan.
De vigerende regelgeving staat de ontwikkeling echter in de weg. Cadzand-Bad beschikt niet over een actueel bestemmingsplan met daarin een ‘toegelaten stedenbouwkundig samenstel van bebouwing’, conform de definitie van stedelijk gebied in artikel 2.3.1. van het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro). Daarmee valt het voorstel voor de uitbouw van Cadzand-Bad thans onder de regeling voor bouwen in het kustfundament buiten stedelijk gebied. Het hiervoor geldende ‘nee-tenzij-regime’ levert (te) grote beperkingen op en maakt de voorgestelde bouw van de recreatieve voorzieningen onmogelijk. Voor ontwikkelingen binnen het stedelijk gebied geldt in het Barro een ‘ja-mits’-regime, hetgeen inhoudt dat ontwikkelingen mogelijk zijn, op voorwaarde dat deze geen negatieve invloed hebben op de primaire waterkerende functie.
Dit probleem wordt opgelost door voor het project stedelijke ontwikkelingen Cadzandbad in de gemeente Sluis te regelen dat in aanvulling op artikel 2.3.1, eerste lid, van het Barro onder ‘stedelijk gebied’ mede wordt verstaan de in de Ontwikkelingsvisie Cadzand-Bad 2006 en de Schilvisie Cadzand-Bad 2011 aangewezen ruimte voor stedenbouwkundige ontwikkelingen. De voorwaarde dat door de bouw geen belemmeringen ontstaan voor de waterveiligheid, zoals opgenomen in artikel 2.3.4 van het Barro, blijft door deze regeling onverminderd van kracht.
Het experiment draagt bij aan het bestrijden van de economische crisis. Recreatie en toerisme vormt de voornaamste economische pijler in de krimpregio West-Zeeuws-Vlaanderen. Daarbinnen is Cadzand-Bad een belangrijke locatie. Het is nodig om de bestaande voorzieningen op te waarderen en uit te bouwen, zodat deze blijven aansluiten bij de eisen van de bezoekers. De voorzieningen dragen ertoe bij dat Cadzand-Bad een ‘jaarrond-bestemming’ wordt, hetgeen een positief effect zal hebben op het voorzieningenniveau in de hele streek en op de financiële mogelijkheden om de openbare ruimte te verbeteren. Dit alles leidt tot een toename van de bezoeken en overnachtingen met een positief effect op de werkgelegenheid. Ook de bouw van de voorzieningen biedt tijdelijk extra werkgelegenheid.
Het project is innovatief door de bouw in de primaire waterkering, zonder dat hiermee de waterveiligheid in het geding komt. Het project draagt bij aan een duurzame economische sector. De aantrekkelijkheid van het gebied voor de beoogde doelgroep hangt mede af van de natuurlijke en landschappelijke kwaliteiten van de omgeving. Het op te stellen bestemmingsplan speelt daar op in, door naast de recreatieve bouwmogelijkheden ook in te gaan op natuurontwikkeling. Dat geldt bijvoorbeeld voor migratieroutes van beschermde soorten en voor poelen in de Vlamingpolder, die onder meer door de beschermde boomkikker worden benut.
Stortplaatsen van afval moeten in de beheerfase worden voorzien van een bovenafdichting, die voldoet aan de eisen uit het Stortbesluit. Dit experiment voorziet in een afdichting met een nieuw soort folie die tevens zonlicht omzet in elektriciteit (zonnefolie). Het gaat om een nieuw lichtgewicht en flexibel soort folie waarmee elektriciteit kan worden opgewekt.
Het experiment zal worden uitgevoerd op de voormalige, nog niet gesloten stortplaats Doonweg te Eerbeek, die is gebruikt als stortplaats door papierfabrieken. De aanwijzing van het gebied als experiment onder de Chw is nodig omdat moet worden afgeweken van het Stortbesluit bodembescherming. Op basis van artikel 4, vierde lid, van het Stortbesluit moet op een stortplaats uiterlijk 30 jaar na het aanbrengen van de onderafdichting een bovenafdichting zijn aangebracht. Deze termijn verstrijkt in 2025. Alvorens de bovenafdichting kan worden aangebracht is een tijdelijke afdichting noodzakelijk om de stortplaats te ‘stabiliseren’ (dat wil zeggen: ontwateren en meer draagkracht te laten verkrijgen). De zonnefolie voldoet niet aan de criteria voor een (definitieve) bovenafdichting uit het Stortbesluit, maar is wel geschikt als tijdelijke afdichting. De folie zorgt ervoor dat het afval volledig is ingepakt en wordt afgesloten van de omgeving. Om het experiment met de folie rendabel te kunnen uitvoeren, moet de folie 25 jaar blijven liggen. Dit betekent dat de in artikel 4, vierde lid, van het Stortbesluit genoemde termijn wordt overschreden. In artikel 7n wordt hiervoor de ruimte geboden. Overigens zullen in de vergunning naast de reeds opgelegde controle- en beheersmaatregelen, waaronder monitoring van het grondwater, ook onderhouds-, inspectie- en andere monitoringsmaatregelen worden opgenomen.
Het experiment draagt bij aan het bestrijden van de economische crisis. Het experiment zal bij de producent van de folie tot circa 30 directe arbeidsplaatsen extra leiden. Het gaat om de eerste praktijktoepassing en fungeert daarmee als launching customer. Het potentieel is 10.000 ha vuilstortplaatsen in Europa. Toepassing van de zonnefolie op een deel van deze stortplaatsen zal leiden tot meer werkgelegenheid.
Het project is zeer innovatief. Het gaat om de eerste toepassing van een unieke technologie: de combinatie van flexibele zonnefolie met waterdichte afdichtingfolie. Het project is duurzaam door het gebruik van zonne-energie en door de toevoeging van een nieuwe functie aan de verder niet goed te gebruiken voormalige stortplaatsen. Het experiment in Eerbeek betreft 4,5 ha met een vermogen van 4,5 MWp, goed voor de elektriciteitsbehoefte van 1.200 tot 1.400 huishoudens.
Met Prinsjesdag 2014 is het Deltaprogramma 2015, inclusief deltabeslissingen en begroting gepresenteerd.1 In het Deltaprogramma staan de deltabeslissingen en strategieën die Nederland de komende decennia moeten beschermen tegen hoogwater en moeten zorgen voor voldoende zoetwater. De Deltabeslissingen worden eind 2014 beleidsmatig vastgesteld met de Partiële Herziening van het Nationaal Waterplan. Een van de urgente uitvoeringsmaatregelen uit de Deltabeslissing IJsselmeergebied is het Nieuwe Peilbesluit IJsselmeergebied.
Het vaste streefpeil van het IJsselmeer en het Markermeer-IJmeer en de Zuidelijke Randmeren wordt vervangen door een bandbreedte waarbinnen het waterpeil mag fluctueren, zodat het peilbeheer kan inspelen op de meteorologische omstandigheden en de behoefte aan zoetwater. De eerste stap is als volgt uitgewerkt: in het vroege voorjaar vindt een peilopzet plaats naar –10 cm NAP. Daardoor ontstaat een te benutten zoetwatervoorraad van 400 miljoen m3 water (waterschijf tussen –10 en –30 cm NAP). De peilopzet in het vroege voorjaar wordt uitgesteld bij voorspellingen van hoogwater, die mede kan worden veroorzaakt door situaties van wateroverlast in het gebied zelf of hoogwater stroomopwaarts langs de rivieren. Na de voorjaars-peilopzet kan het peil vervolgens in de loop van het voorjaar en de zomer geleidelijk uitzakken, waarmee tevens bij droogte – wanneer de watervraag het wateraanbod overtreft – voldoende zoetwater geleverd kan worden. In de herfst komt het peil weer rond het niveau van het gemiddeld winterpeil (–25 cm NAP). De peilopzet in het vroege voorjaar en het uitzakken van het zomerpeil zijn tevens gunstig voor de natuur.
In het Nieuwe Peilbesluit IJsselmeergebied worden in overleg met de regionale waterbeheerders de sturingscriteria voor het operationeel beheer van het flexibel peil in het hoofdwatersysteem vastgelegd.
Het waterschap Noorderzijlvest bereidt het dijkversterkingsproject Eemshaven-Delfzijl voor, waarbij een primaire waterkering over een lengte van circa twaalf kilometer wordt versterkt. Dit project is urgent omdat in de Derde toetsronde is gebleken dat deze dijk niet voldoet aan het vereiste veiligheidsniveau en ook aardbevingbestendig moet worden gemaakt.
De provincie Groningen en de gemeenten Eemsmond en Delfzijl zien een aantal zogenaamde ‘meekoppelkansen’ op het gebied van natuur, toerisme en recreatie en duurzame energie, waardoor de dijkversterking kan zorgen voor een lokale en regionale kwaliteitsimpuls. De meekoppelkansen zijn duurzaam en innovatief, zoals bij de aanhaking op het concept ‘Rijke Dijk’ (ecologie) en het project ’Marconi’ (leefbaarheid en ecologie). Kansen liggen er verder op het gebied van recreatie, slibgebruik of ander multifunctioneel gebruik van de dijk. De meekoppelkansen geven een impuls voor de werkgelegenheid in de sector toerisme en recreatie, die de van oudsher minder goed ontwikkelde sociaaleconomische perspectieven van de regio ten goede zal komen.
De urgentie in verband met de waterveiligheid maakt het gewenst om de planvorming versneld te doorlopen. In de verkenningsfase stelt het waterschap een plan-MER op, met een afweging van de relevante verbeteringsalternatieven. Door toevoeging aan Bijlage II behoeft het waterschap in de daarop volgende fase van de planuitwerking (voorbereiding projectplan Waterwet) kort daarna niet nogmaals een alternatievenonderzoek door te voeren bij het opstellen van de project-MER.
Het aantal asielzoekers in de opvang van het COA vertoont een grote stijging. Verbleven er in maart 2014 nog circa 15.000 asielzoekers in de opvang van het COA, in september waren dat er circa 22.000 en naar verwachting zullen eind 2014 circa 30.000 asielzoekers door het COA gehuisvest worden. De verwachting is dat de stijging van het aantal asielzoekers in 2015 doorzet. Voor het COA betekent dit dat met grote inspanning gezocht wordt naar voldoende opvangcapaciteit. Het COA is daarbij afhankelijk van de medewerking van gemeenten. Deze medewerking wordt in de meeste gevallen ook verkregen. De dynamiek in de huidige situatie laat evenwel zien dat het COA snel moet kunnen beschikken over voldoende opvangcapaciteit. Om dit te realiseren is het van belang dat planologische procedures niet belemmerend werken. Dit geldt zowel voor gemeenten als voor het COA.
De huidige wet- en regelgeving voorziet voor een belangrijk deel in de behoefte van het COA aan de snelheid die nodig is om tijdig voldoende opvangcapaciteit beschikbaar te hebben. Er is een aantal gevallen waarin de wet nog (meer) ondersteuning kan bieden in het snel realiseren van opvangmogelijkheden. In deze tranche zijn in verband hiermee een tweetal wijzigingen van het Besluit omgevingsrecht (hierna: Bor) opgenomen.
De eerste aanpassing heeft betrekking op de bevoegdheid om te beslissen op een aanvraag om omgevingsvergunning. Het gaat hier om een generieke wijziging van de artikelen 3.1, onder b, en 3.2, onder b, van het Besluit omgevingsrecht. Hierin is bepaald dat gedeputeerde staten dan wel de betrokken Minister of Ministers bevoegd zijn om te beslissen op een aanvraag om een omgevingsvergunning voor ‘planologisch strijdig gebruik’ als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de Wabo, indien sprake is van een project van provinciaal respectievelijk nationaal ruimtelijk belang ten behoeve waarvan met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 3°, wordt afgeweken van het bestemmingsplan of de beheersverordening. De aanpassing heeft tot gevolg dat de regeling zich niet meer beperkt tot een omgevingsvergunning die met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 3°, van de Wabo kan worden verleend, maar ook een dergelijke omgevingsvergunning omvat die met toepassing van de onderdelen 1 en 2 van dat artikellid kan worden verleend. Ook bij de toepassing van die onderdelen kan immers een provinciaal of nationaal ruimtelijk belang in het geding zijn.
In relatie tot de opvang van asielzoekers is dit van belang vanwege de tweede wijziging van het Bor in deze tranche. Dit betreft de wijziging van artikel 4 van bijlage II bij het Bor. Door deze wijziging kan op een aanvraag om een omgevingsvergunning voor planologisch strijdig gebruik voor de opvang van asielzoekers in bestaande gebouwen buiten bebouwde kom (denk aan recreatiewoningen en -parken) met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 2°, van de Wabo worden beslist. De wijziging sluit aan bij de al bestaande regeling voor een logiesfunctie voor arbeidskrachten in al aanwezige bebouwing en leidt er toe dat op dergelijke aanvragen niet langer de uitgebreide voorbereidingsprocedure, maar de reguliere voorbereidingsprocedure van toepassing is.
Overigens geldt bij de toepassing van de artikelen 3.1, onder b, en 3.2, onder b, van het Bor dat in het te nemen besluit altijd dient te worden gemotiveerd waarom het planologisch strijdig gebruik waarvoor vergunning is aangevraagd van provinciaal of nationaal ruimtelijk belang is. Bij de toepassing van deze artikelen met het oog op planologisch strijdig gebruik dat de opvang van asielzoekers mogelijk maakt, is dat niet anders.
De ‘Stroomversnelling’ is een samenwerking van partijen en aanbieders die vraag en aanbod gaan creëren voor zogeheten ‘nul-op-de-meter-verbouwingen’ van rijwoningen uit de periode 1950–1980. De woningen worden dusdanig geïsoleerd en aangepast dat ze energieneutraal worden. In het project werken (bouw)partijen en toeleveranciers samen met gemeenten, woningbouwcoöperaties, energiecoöperaties en wijkambassadeurs. De partijen worden ondersteund door het innovatieprogramma Energiesprong. Dit programma wordt uitgevoerd door Platform 31 in opdracht van het ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties. Door de aanpassing van het Bor wordt geregeld dat aanvragen om omgevingsvergunning tot afwijking van het bestemmingsplan voor het aanbrengen van isolatie in bestaande gebouwen via de reguliere procedure (acht weken) verlopen, in plaats van via de uitgebreide procedure (zesentwintig weken), zoals nu nog het geval is.
Artikel 5, derde lid, van bijlage II bij het Besluit omgevingsrecht (hierna: de bijlage en het Bor) zondert de mogelijkheid om op grond van artikel 2, onderdeel 3, van de bijlage omgevingsvergunningvrij bijbehorende bouwwerken te bouwen, in een aantal gevallen uit. Deze gevallen betreffen situaties waarin het vanwege het belang van de externe veiligheid onwenselijk is dat ter plaatse in strijd met de planologische regelgeving bijbehorende bouwwerken kunnen worden gebouwd. Achtergrond hiervan is dat bijbehorende bouwwerken kunnen worden gebruikt voor het langdurig verblijf van personen, bijvoorbeeld als deel van een woning.
Bij het besluit van 4 september 2014 tot wijziging van het Besluit omgevingsrecht en diverse andere algemene maatregelen van bestuur in verband met het permanent maken van de Crisis- en herstelwet en het aanbrengen van enkele verbeteringen op het terrein van het omgevingsrecht (Stb. 2014, 333; hierna: pChw-amvb) is aan artikel 2 van de bijlage een nieuw onderdeel 22 toegevoegd. Op grond van dat onderdeel is het toegestaan omgevingsvergunningvrij in strijd met het bestemmingsplan een bestaand bijbehorend bouwwerk te gebruiken voor huisvesting in verband met mantelzorg. Dit betekent dat toepassing van dat onderdeel ook kan leiden tot het gebruik van een bijbehorend bouwwerk als woning. In artikel 5, derde lid, aanhef, van de bijlage dient daarom aan de bestaande verwijzing naar artikel 2, onderdeel 3, van de bijlage een verwijzing naar artikel 2, onderdeel 22, van de bijlage te worden toegevoegd. Bij de pChw-amvb is dit abusievelijk niet gebeurd.
Gelet op de belangen die gemoeid zijn met dit besluit is geen toepassing gegeven aan de regeling inzake vaste verandermomenten en een invoeringstermijn van drie maanden. De gemeenten die het betreft, hebben verzocht om deze aanwijzing en profiteren van de kortere invoeringstermijn.
Het besluit bevat geen regels waaraan administratieve lasten verbonden zijn voor burgers en bedrijven.
De Minister van Infrastructuur en Milieu,
Zaaknummers: W14.14.0208/IV (achtste tranche Besluit uitvoering Crisis- en herstelwet), W14.14.0038/IV (zevende tranche Besluit uitvoering Crisis- en herstelwet), W01.13.0072/I (zesde tranche Besluit uitvoering Crisis- en herstelwet), W01.12.0438/I (vijfde tranche Besluit uitvoering Crisis- en herstelwet), W01.12.0202/I (vierde tranche Besluit uitvoering Crisis- en herstelwet), W01.12.0059/I (derde tranche Besluit uitvoering Crisis- en herstelwet).
Activiteiten als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de wet waarbij ten behoeve van de verwezenlijking van een project van nationaal ruimtelijk belang of provinciaal ruimtelijk belang van het bestemmingsplan of de beheersverordening wordt afgeweken.
Voor verlening van een omgevingsvergunning voor een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de wet waarbij met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 2°, van de wet van het bestemmingsplan of de beheersverordening wordt afgeweken, komen in aanmerking:
9. het gebruiken van bouwwerken, eventueel in samenhang met bouwactiviteiten die de bebouwde oppervlakte of het bouwvolume niet vergroten, en van bij die bouwwerken aansluitend terrein, mits, voor zover gelegen buiten de bebouwde kom, het uitsluitend betreft een logiesfunctie voor werknemers;
Voor verlening van een omgevingsvergunning voor een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de wet waarbij met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 2°, van de wet van het bestemmingsplan of de beheersverordening wordt afgeweken.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/stcrt-2015-31131.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.