Wet van 4 maart 2010 tot wijziging van de Wet op de architectentitel (beroepservaring, bij- en nascholingsregeling voor stedenbouwkundigen, tuin- en landschapsarchitecten en interieurarchitecten, wijzigingen in verband met de Kaderwet zelfstandige bestuursorganen, alsmede enige andere wijzigingen)

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:

Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk is om de Wet op de architectentitel om te vormen tot een krachtiger kwaliteitsinstrument door beroepservaring te eisen voor de inschrijving in het architectenregister en de bij- en nascholing uit te breiden tot stedenbouwkundigen, tuin- en landschapsarchitecten en interieurarchitecten en voorts om het zelfstandig bestuursorgaan op privaatrechtelijke grondslag, de Stichting bureau architectenregister, in die wet te vervangen door een zelfstandig bestuursorgaan op publiekrechtelijke grondslag, waarop de Kaderwet zelfstandige bestuursorganen van toepassing is;

Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:

ARTIKEL I

De Wet op de architectentitel wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 1 wordt als volgt gewijzigd:

1. In de alfabetische rangschikking worden de volgende begrippen en de daarbij behorende omschrijvingen ingevoegd:

beroepsorganisatie:

rechtspersoon die ten doel heeft of mede ten doel heeft de behartiging van belangen van architecten, stedenbouwkundigen, tuin- en landschapsarchitecten of interieurarchitecten;

bureau:

het bureau architectenregister als bedoeld in artikel 2a, eerste lid;

ongeorganiseerde:

in het register ingeschreven persoon die geen lid is van een beroepsorganisatie;

register:

architectenregister als bedoeld in artikel 2;.

2. In de omschrijving van het begrip opleidingstitel wordt «die» vervangen door: dat of die.

B

Artikel 2 komt te luiden:

Artikel 2

Er is een architectenregister, waarin op verzoek wordt ingeschreven als architect, als stedenbouwkundige, als tuin- en landschapsarchitect of als interieurarchitect degene, die voldoet aan de bij of krachtens deze wet gestelde eisen.

C

Na het opschrift «HOOFDSTUK III. HET BUREAU ARCHITECTENREGISTER» worden een opschrift en een artikel ingevoegd, luidende:

§ 1. Het bureau

Artikel 2a
  • 1. Er is een bureau architectenregister. Het bureau bezit rechtspersoonlijkheid en is gevestigd te Den Haag.

  • 2. De Kaderwet zelfstandige bestuursorganen is van toepassing op het bureau.

D

Artikel 3 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het eerste lid vervalt.

2. Het tweede tot en met zesde lid worden vernummerd tot eerste tot en met vijfde lid.

3. In het eerste lid (nieuw) vervalt: en voorziet in de administratieve bijstand, die bij de uitvoering van het bepaalde in hoofdstuk VI van het bureau wordt gevraagd.

4. In het vijfde lid (nieuw) wordt «vierde» vervangen door «derde» en «vijfde» telkens door: vierde.

E

De artikelen 4 tot en met 8 worden vervangen door een artikel en twee paragrafen, luidende:

Artikel 4

  • 1. Het bureau betrekt de beroepsorganisaties en de ongeorganiseerden bij de voorbereiding van de nadere eisen en regels, bedoeld in de artikelen 12a, tweede lid, 12b, derde lid, en 12e, tweede lid.

  • 2. Het bureau betrekt voorts bij de voorbereiding van de regels, bedoeld in de artikelen 12b, derde lid, en 12e, tweede lid, de onderwijsinstellingen, bedoeld in de artikelen 9, eerste lid, onderdelen a tot en met c, 10, eerste lid, onderdelen a tot en met c, 11, eerste lid, onderdelen a tot en met c, en 12, eerste lid, onderdelen a tot en met c.

  • 3. De regels die het bureau krachtens de artikelen 12b, derde lid, en 12e, tweede lid, vaststelt en de nadere eisen die het bureau krachtens artikel 12a, tweede lid, vaststelt, behoeven de goedkeuring van Onze Minister, en ingeval de regels of nadere eisen betrekking hebben op tuin- en landschapsarchitecten, respectievelijk interieurarchitecten van Onze Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, respectievelijk van Onze Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap.

  • 4. Indien het bureau toepassing geeft aan artikel 27a, derde lid, betrekt het de beroepsorganisaties en de ongeorganiseerden bij de voorbereiding van de in dat lid bedoelde beleidsregels. Het derde lid is van overeenkomstige toepassing op zodanig vastgestelde beleidsregels.

§ 2. Het bestuur

Artikel 5
  • 1. Het bestuur bestaat uit ten hoogste drie leden. Ingeval Onze Minister het aantal bestuursleden op twee of drie stelt, benoemt hij één lid tot voorzitter.

  • 2. Een lid van het bestuur wordt voor ten hoogste vier jaar benoemd en kan na het verstrijken van de termijn waarvoor hij is benoemd aansluitend daarop één keer voor dezelfde periode worden herbenoemd.

  • 3. Ingeval Onze Minister het aantal bestuursleden op twee of drie stelt, stelt Onze Minister, behoudens spoedeisende gevallen, de beroepsorganisaties in de gelegenheid voor één te vervullen plaats in het bestuur een gezamenlijke voordracht te doen van ten minste drie personen. Ingeval een bestuurslid voor herbenoeming in aanmerking komt, kan in plaats van een voordracht van ten minste drie personen het voorstel worden gedaan dat bestuurslid te herbenoemen.

Artikel 6

Het bestuur stelt een bestuursreglement vast.

§ 3. Financiën

Artikel 7
  • 1. Het bureau draagt alle kosten die uit de uitvoering van de aan hem bij deze wet opgedragen taken voortvloeien, behoudens het tweede en derde lid.

  • 2. De taken, bedoeld in artikel 3, tweede lid, onderdelen a en b, derde en vierde lid, en de vaststelling van de nadere eisen, bedoeld in artikel 12a, tweede lid, en van de regels, bedoeld in de artikelen 12b, derde lid, 12e, tweede lid, en 27a, derde lid, worden bekostigd door Onze Minister voor zover die taken, nadere eisen of regels betrekking hebben op architecten en stedenbouwkundigen, door Onze Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit voor zover die taken, nadere eisen of regels betrekking hebben op tuin- en landschapsarchitecten en door Onze Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap voor zover die taken, nadere eisen of regels betrekking hebben op interieurarchitecten.

  • 3. Onze Minister bekostigt de taak, bedoeld in artikel 3, vijfde lid.

Artikel 8

Het bureau stelt tarieven vast voor een vergoeding ter zake van:

  • a. de behandeling van een verzoek om inschrijving in het register en de inschrijving daarin;

  • b. de behandeling van de aanvraag om erkenning van een opleidingstitel of een getuigschrift als bedoeld in artikel 9, eerste lid, onderdeel h of j, 10, eerste lid, onderdeel d of f, 11, eerste lid, onderdeel d of f, en 12, eerste lid, onderdeel d of f;

  • c. de behandeling van een verzoek om afgifte van een certificaat als bedoeld in artikel 12a, eerste lid;

  • d. de jaarlijkse instandhouding van de inschrijving in het register;

  • e. het verstrekken van afschriften, bedoeld in artikel 3, tweede lid, onderdeel c, of de in dat onderdeel bedoelde verklaring;

  • f. de toelating tot en het afleggen van het examen, bedoeld in artikel 12b;

  • g. de behandeling van een verzoek om gehele of gedeeltelijke vrijstelling van het doorlopen van de tweejarige beroepservaringperiode krachtens artikel 12e, tweede lid.

F

Het opschrift van hoofdstuk IV komt te luiden:

HOOFDSTUK IV. BEROEPSKWALIFICATIES

G

Na het opschrift «HOOFDSTUK IV. BEROEPSKWALIFICATIES» wordt een opschrift ingevoegd, luidende:

§ 1. Opleidingseisen

H

Artikel 9 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid wordt de aanhef vervangen door: Onverminderd de overige eisen waaraan een persoon krachtens deze wet moet voldoen om op verzoek als architect in het register te worden ingeschreven, dient een persoon in het bezit te zijn van:.

2. In het eerste lid worden de onderdelen a tot en met h vervangen door drie onderdelen, luidende:

  • a. het getuigschrift van een masteropleiding op het gebied van architectuur aan een in de bijlage bij de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek genoemde universiteit;

  • b. het getuigschrift van een masteropleiding op het gebied van architectuur aan een in de bijlage bij de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek genoemde hogeschool;

  • c. een getuigschrift van een door Onze Minister aangewezen opleiding op het gebied van architectuur met een opleidingsniveau dat vergelijkbaar is met een opleiding als bedoeld in onderdeel a of b;.

3. In het eerste lid worden de onderdelen i tot en met o geletterd d tot en met j.

4. In het eerste lid, onderdelen d tot en met j (nieuw), vervalt: in het bezit zijn van.

5. In het eerste lid, onderdelen d en h (nieuw), vervalt: door het bevoegd gezag in een andere betrokken staat afgegeven.

6. In het eerste lid, onderdeel h (nieuw), wordt «dat of die» vervangen door «die» en wordt na «erkend» ingevoegd: , mits hij kan worden aangemerkt als migrerend beroepsbeoefenaar en om bijzondere en uitzonderlijke redenen niet voldoet aan de minimumopleidingseisen van artikel 46, eerste lid, van de richtlijn.

7. In het eerste lid, onderdeel j (nieuw), wordt «diploma, certificaat of andere titel» vervangen door «getuigschrift» en «dat of die» door «dat», en vervalt: , of, ingeval die opleiding daaraan niet voldoet, dat of die door het bureau, na een daartoe ingesteld onderzoek, met overeenkomstige toepassing van de artikelen 5 tot en met 13 van de Algemene wet erkenning EG-beroepskwalificaties is erkend.

8. Onder vernummering van het tweede lid tot derde lid wordt na het eerste lid een lid ingevoegd, luidende:

  • 2. Een persoon kan krachtens artikel 28 of 29 als architect in het register worden ingeschreven op grond van een ander getuigschrift dan bedoeld in het eerste lid.

9. In het derde lid (nieuw) wordt «kan nadere regels geven» vervangen door «stelt nadere regels» en «onder a en c» door: onderdeel a, b of c.

I

Artikel 10 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid wordt de aanhef vervangen door: Onverminderd de overige eisen waaraan een persoon krachtens deze wet moet voldoen om op verzoek als stedenbouwkundige te worden ingeschreven in het register, dient een persoon in het bezit te zijn van:.

2. In het eerste lid worden de onderdelen a tot en met f vervangen door drie onderdelen, luidende:

  • a. het getuigschrift van een masteropleiding op het gebied van stedenbouw aan een in de bijlage bij de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek genoemde universiteit;

  • b. het getuigschrift van een masteropleiding op het gebied van stedenbouw aan een in de bijlage bij de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek genoemde hogeschool;

  • c. een getuigschrift van een door Onze Minister aangewezen opleiding op het gebied van stedenbouw met een opleidingsniveau dat vergelijkbaar is met een opleiding als bedoeld in onderdeel a of b;.

3. In het eerste lid worden de onderdelen g tot en met i geletterd d tot en met f.

4. In het eerste lid, onderdelen d tot en met f (nieuw), vervalt: in het bezit zijn van.

5. In het eerste lid, onderdeel d (nieuw), wordt «door het bevoegd gezag in een andere betrokken staat afgegeven diploma, certificaat of andere titel» vervangen door «opleidingstitel» en «dat of die» door «die», en wordt na «erkend» ingevoegd: , mits hij kan worden aangemerkt als migrerend beroepsbeoefenaar.

6. In het eerste lid, onderdeel f (nieuw), wordt «diploma, certificaat of andere titel» vervangen door «getuigschrift» en «dat of die» door «dat», en vervalt: met overeenkomstige toepassing van de artikelen 5 tot en met 13 van de Algemene wet erkenning EG-beroepskwalificaties.

7. Onder vernummering van het tweede lid tot derde lid wordt na het eerste lid een lid ingevoegd, luidende:

  • 2. Een persoon kan krachtens artikel 28 of 29 als stedenbouwkundige in het register worden ingeschreven op grond van een ander getuigschrift dan bedoeld in het eerste lid.

8. In het derde lid (nieuw) wordt «kan nadere regels geven» vervangen door «stelt nadere regels» en «onder a tot en met d» door: onderdeel a, b of c.

J

Artikel 11 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid wordt de aanhef vervangen door: Onverminderd de overige eisen waaraan krachtens deze wet moet worden voldaan om op verzoek als tuin- en landschapsarchitect te worden ingeschreven in het register, dient een persoon in het bezit te zijn van:.

2. In het eerste lid worden de onderdelen a tot en met h vervangen door drie onderdelen, luidende:

  • a. het getuigschrift van een masteropleiding op het gebied van landschapsarchitectuur aan een in de bijlage bij de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek genoemde universiteit;

  • b. het getuigschrift van een masteropleiding op het gebied van landschapsarchitectuur aan een in de bijlage bij de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek genoemde hogeschool;

  • c. een getuigschrift van een door Onze Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit aangewezen opleiding op het gebied van tuin- en landschapsarchitectuur met een opleidingsniveau dat vergelijkbaar is met een opleiding als bedoeld in onderdeel a of b;.

3. In het eerste lid worden de onderdelen i tot en met k geletterd d tot en met f.

4. In het eerste lid, onderdelen d tot en met f (nieuw), vervalt: in het bezit zijn van.

5. In het eerste lid, onderdeel d (nieuw), wordt «door het bevoegd gezag in een andere betrokken staat afgegeven diploma, certificaat of andere titel» vervangen door «opleidingstitel» en «dat of die» door «die», en wordt na «erkend» ingevoegd: , mits hij kan worden aangemerkt als migrerend beroepsbeoefenaar.

6. In het eerste lid, onderdeel f (nieuw), wordt «diploma, certificaat of andere titel» vervangen door «getuigschrift» en «dat of die» door «dat», en vervalt: met overeenkomstige toepassing van de artikelen 5 tot en met 13 van de Algemene wet erkenning EG-beroepskwalificaties.

7. Onder vernummering van het tweede lid tot derde lid wordt na het eerste lid een lid ingevoegd, luidende:

  • 2. Een persoon kan krachtens artikel 28 of 29 als tuin- en landschapsarchitect in het register worden ingeschreven op grond van een ander getuigschrift dan bedoeld in het eerste lid.

8. In het derde lid (nieuw) wordt «kan nadere regels geven» vervangen door «stelt nadere regels» en «onder a en b» door: onderdeel a, b of c.

K

Artikel 12 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid wordt de aanhef vervangen door: Onverminderd de overige eisen waaraan krachtens deze wet moet worden voldaan om op verzoek als interieurarchitect te worden ingeschreven in het register, dient een persoon in het bezit te zijn van:.

2. In het eerste lid worden de onderdelen a tot en met e vervangen door drie onderdelen, luidende:

  • a. het getuigschrift van een masteropleiding op het gebied van interieurarchitectuur aan een in de bijlage bij de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek genoemde universiteit;

  • b. het getuigschrift van een masteropleiding op het gebied van interieurarchitectuur aan een in de bijlage bij de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek genoemde hogeschool;

  • c. een getuigschrift van een door Onze Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap aangewezen opleiding op het gebied van interieurarchitectuur met een opleidingsniveau dat vergelijkbaar is met een opleiding als bedoeld in onderdeel a of b;.

3. In het eerste lid worden de onderdelen f tot en met h geletterd d tot en met f.

4. In het eerste lid, onderdelen d tot en met f (nieuw), vervalt: in het bezit zijn van.

5. In het eerste lid, onderdeel d (nieuw), wordt «door het bevoegd gezag in een andere betrokken staat afgegeven diploma, certificaat of andere titel» vervangen door «opleidingstitel» en «dat of die» door «die», en wordt na «erkend» ingevoegd: , mits hij kan worden aangemerkt als migrerend beroepsbeoefenaar.

6. In het eerste lid, onderdeel f (nieuw), wordt «diploma, certificaat of andere titel» vervangen door «getuigschrift» en «dat of die» door «dat», en vervalt: met overeenkomstige toepassing van de artikelen 5 tot en met 13 van de Algemene wet erkenning EG-beroepskwalificaties.

7. Onder vernummering van het tweede lid tot derde lid wordt na het eerste lid een lid ingevoegd, luidende:

  • 2. Een persoon kan krachtens artikel 28 of 29 als interieurarchitect in het register worden ingeschreven op grond van een ander getuigschrift dan bedoeld in het eerste lid.

8. In het derde lid (nieuw) wordt «kan nadere regels geven» vervangen door «stelt nadere regels» en «onder a tot en met c» door: onderdeel a, b of c.

L

Na artikel 12 wordt een paragraaf ingevoegd, luidende:

§ 2. Overige kwalificaties

Artikel 12a
  • 1. Het bureau kan, gehoord een door hem ingestelde commissie van deskundigen, een persoon, die werkzaam is op het gebied van architectuur, stedenbouw, tuin- en landschapsarchitectuur of interieurarchitectuur en die zich door de kwaliteit van zijn prestaties op het betreffende gebied naar het oordeel van het bureau in het bijzonder heeft onderscheiden, een certificaat verlenen op grond waarvan hij zich kan doen inschrijven in het register.

  • 2. Het bureau stelt nadere eisen vast, waaraan een ingeschrevene moet voldoen, die onder een andere titel in het register wenst te worden ingeschreven. Het verzoek kan uitsluitend worden gedaan door een persoon, die in het register is ingeschreven op grond van een getuigschrift als bedoeld in artikel 9, eerste lid, onderdeel a, b of c, 10, eerste lid, onderdeel a, b of c, 11, eerste lid, onderdeel a, b of c, of 12, eerste lid, onderdeel a, b of c.

  • 3. De nadere eisen, bedoeld in het tweede lid, hebben in ieder geval betrekking op het aantal jaren gedurende welke de verzoeker werkzaam is op het vakgebied waarvoor hij zich in het register wenst in te schrijven, op de kwaliteit en kwantiteit van de door hem geleverde prestaties op het desbetreffende vakgebied en ingeval hij deel uitmaakt van een multidisciplinair team op de meetbaarheid van de aan hem toe te rekenen prestaties of inbreng.

  • 4. Het bureau hoort een door hem ingestelde commissie van deskundigen alvorens te beslissen op een verzoek als bedoeld in het tweede lid.

Artikel 12b
  • 1. Ten minste eenmaal per jaar geeft het bureau de gelegenheid tot het afleggen van een examen voor architecten, stedenbouwkundigen, tuin- en landschapsarchitecten en interieurarchitecten. Het bureau stelt voor elk van die disciplines een aparte examencommissie in.

  • 2. Tot het afleggen van het examen, bedoeld in het eerste lid, wordt na betaling van het examengeld, toegelaten degene die ten genoegen van het bureau aantoont gedurende ten minste zeven jaar werkzaam te zijn geweest op het gebied waarop hij het examen wenst af te leggen.

  • 3. Het bureau stelt regels vast met betrekking tot het examen, bedoeld in het eerste lid. Die regels hebben in ieder geval betrekking op:

    • a. de eisen voor de toelating tot het afleggen van het examen;

    • b. de omvang en de inrichting van het examen;

    • c. de eisen voor het verkrijgen van vrijstelling van bepaalde onderdelen van het examen;

    • d. de commissie, belast met het afnemen van het examen en met het vaststellen van de uitslag daarvan;

    • e. de vergoeding van de leden van de examencommissie.

  • 4. Een persoon die met goed gevolg het examen, bedoeld in het eerste lid, heeft afgelegd, kan op diens verzoek worden ingeschreven in het register.

Artikel 12c
  • 1. Een persoon die in het bezit is van een opleidingstitel op het gebied van architectuur als bedoeld in artikel 21 van de richtlijn, of van een opleidingstitel als bedoeld in artikel 10, eerste lid, onderdeel d, 11, eerste lid, onderdeel d, of 12, eerste lid, onderdeel d, wordt in het register ingeschreven indien hij in de staat, waar hij die opleidingstitel heeft behaald, gerechtigd is beroepsmatig werkzaamheden te verrichten op het gebied van architectuur, stedenbouw, tuin- en landschapsarchitectuur of interieurarchitectuur of indien hij met goed gevolg de tweejarige beroepservaringperiode, bedoeld in artikel 12e, heeft afgesloten of een naar het oordeel van het bureau daarmee vergelijkbare beroepservaring heeft opgedaan.

  • 2. Een persoon die in het bezit is van een getuigschrift als bedoeld in artikel 9, eerste lid, onderdeel j, 10, eerste lid, onderdeel f, 11, eerste lid, onderdeel f, of 12, eerste lid, onderdeel f, wordt in het register ingeschreven indien hij in het derde land, waar hij dat getuigschrift heeft behaald, gerechtigd is beroepsmatig werkzaamheden te verrichten op het gebied van architectuur, stedenbouw, tuin- en landschapsarchitectuur of interieurarchitectuur of indien hij met goed gevolg de tweejarige beroepservaringperiode, bedoeld in artikel 12e, heeft afgesloten of een naar het oordeel van het bureau daarmee vergelijkbare beroepservaring heeft opgedaan.

M

Na artikel 12c (nieuw) wordt een hoofdstuk ingevoegd, luidende:

HOOFDSTUK IVA. BEROEPSERVARINGPERIODE

Artikel 12d
  • 1. Een persoon die in het bezit is van een getuigschrift van een opleiding als bedoeld in artikel 9, eerste lid, onderdeel a, b of c, 10, eerste lid, onderdeel a, b of c, 11, eerste lid, onderdeel a, b of c, of 12, eerste lid, onderdeel a, b of c, waarvan de inrichting voldoet aan de voorschriften, bedoeld in het derde lid van die artikelen, wordt op verzoek in het register ingeschreven, indien hij met goed gevolg de tweejarige beroepservaringperiode, bedoeld in artikel 12e, heeft afgesloten of een naar het oordeel van het bureau daarmee vergelijkbare beroepservaring heeft opgedaan.

  • 2. Het eerste lid is niet van toepassing op een persoon, die in het jaar waarin de regels, bedoeld in artikel 12e, worden bekend gemaakt of in de twee daaropvolgende jaren het getuigschrift, bedoeld in het eerste lid, heeft behaald.

  • 3. Het bureau kan besluiten dat het getuigschrift van een opleiding als bedoeld in artikel 9, eerste lid, onderdeel b, 10, eerste lid, onderdeel b, 11, eerste lid, onderdeel b, of 12, eerste lid, onderdeel b, een vrijstelling oplevert van de tweejarige beroepservaringperiode, bedoeld in artikel 12e, indien:

    • a. het praktijkgedeelte van die opleiding wat betreft inrichting en inhoud vergelijkbaar is aan hetgeen daaromtrent krachtens artikel 12e, tweede lid, is bepaald ten aanzien van de tweejarige beroepservaringperiode;

    • b. geborgd is dat de persoon die in het bezit is van het getuigschrift het praktijkgedeelte van die opleiding overeenkomstig onderdeel a heeft gevolgd, en

    • c. geborgd is dat het bureau tijdig in kennis wordt gesteld van een voornemen tot wijziging in het praktijkgedeelte.

Artikel 12e
  • 1. De tweejarige beroepservaringperiode is gericht op het zich in de praktijk bekwamen in de uitoefening van het beroep waarvoor met goed gevolg een opleiding is gevolgd als bedoeld in artikel 9, eerste lid, onderdeel a, b of c, 10, eerste lid, onderdeel a, b of c, 11, eerste lid, onderdeel a, b of c, of 12, eerste lid, onderdeel a, b of c, onder begeleiding van een persoon die bij de aanvang van de begeleiding blijkens de inschrijving in het register ten minste drie jaar beroepsmatig werkzaam is in datzelfde beroep.

  • 2. Het bureau stelt regels vast met betrekking tot de tweejarige beroepservaringperiode. Die regels hebben in ieder geval betrekking op:

    • a. de inrichting van die periode;

    • b. het niveau van kennis, inzicht en vaardigheden, waarover een persoon als bedoeld in artikel 12d, eerste lid, in ieder geval dient te beschikken na het doorlopen van die periode;

    • c. de wijze waarop die periode wordt afgesloten;

    • d. voorwaarden waaronder geheel of gedeeltelijk vrijstelling kan worden verkregen van het gedurende twee jaar doorlopen van die periode;

    • e. de begeleiding;

    • f. een voorziening in geval van een conflict tussen de begeleider en de persoon die hij begeleidt.

N

Na artikel 12e (nieuw) wordt een opschrift van een hoofdstuk ingevoegd, luidende:

HOOFDSTUK IVB. INSCHRIJVING EN DOORHALING IN HET REGISTER

O

Artikel 13 wordt als volgt gewijzigd:

1. Onder vernummering van het tweede tot en met vijfde lid tot derde tot en met zesde lid wordt het eerste lid vervangen door twee leden, luidende:

  • 1. Een persoon die in het register wenst te worden ingeschreven, dient daartoe een verzoek in bij het bureau. Een verzoek gaat vergezeld van de stukken aan de hand waarvan het bureau de identiteit, de opleiding en de beroepservaring van de verzoeker kan vaststellen.

  • 2. Het bureau kan een verzoek als bedoeld in het eerste lid of een aanvraag als bedoeld in het derde lid niet in behandeling nemen indien de krachtens artikel 8, aanhef en onderdeel a of b, vastgestelde vergoeding niet is ontvangen.

2. In het derde, vierde en vijfde lid (nieuw) wordt «artikel 9, eerste lid, onderdeel m, 10, eerste lid, onderdeel g, 11, eerste lid, onderdeel i, of 12, eerste lid, onderdeel f» vervangen door: artikel 9, eerste lid, onderdeel h, 10, eerste lid, onderdeel d, 11, eerste lid, onderdeel d, of 12, eerste lid, onderdeel d.

3. In het derde en vierde lid (nieuw) wordt «diploma, certificaat of andere titel als bedoeld in artikel 9, eerste lid, onderdeel o, 10, eerste lid, onderdeel i, 11, eerste lid, onderdeel k, of 12, eerste lid, onderdeel h» vervangen door: getuigschrift als bedoeld in artikel 9, eerste lid, onderdeel j, 10, eerste lid, onderdeel f, 11, eerste lid, onderdeel f, of 12, eerste lid, onderdeel f.

4. In het vierde lid (nieuw) wordt «het betreffende diploma of certificaat, dan wel de betreffende titel» vervangen door: die opleidingstitel of dat getuigschrift.

P

In artikel 15 vervallen het eerste lid en de aanduiding «2.» voor het tweede lid.

Q

In artikel 16, eerste lid, wordt «een bijdrage verschuldigd, indien en voorzover ingevolge het bepaalde in artikel 7 hiervoor een bedrag is vastgesteld» vervangen door: de krachtens artikel 8, aanhef en onderdeel d, vastgestelde vergoeding verschuldigd.

R

Artikel 17 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het tweede lid wordt «aan het bepaalde in artikel 15, eerste lid» vervangen door: aan artikel 4:7 van de Algemene wet bestuursrecht.

2. In het vierde lid wordt «onder a-c» vervangen door: onderdelen a tot en met c.

S

Artikel 18 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid wordt «op een der in artikel 17, eerste lid, onder b en c, bedoelde gronden» vervangen door: op grond van artikel 17, eerste lid, onderdeel b of c,.

2. In het tweede lid wordt «geacht niet te zijn ingediend zolang niet opnieuw het inschrijfgeld is betaald, bedoeld in artikel 13, eerste lid» vervangen door «niet in behandeling genomen zolang niet de krachtens artikel 8, aanhef en onderdeel a, vastgestelde vergoeding is betaald» en «bijdragen, bedoeld in artikel 16, eerste lid» door: vergoedingen als bedoeld in artikel 8, aanhef en onderdeel d.

T

In artikel 21, derde lid, wordt «aanwijzing,» vervangen door «erkenning», «onderdeel o» door «onderdeel j», «onderdeel i» door «onderdeel f», «onderdeel k» door «onderdeel f» en «onderdeel h» door: onderdeel f.

U

Artikel 22, eerste lid, komt te luiden:

  • 1. Het bureau doet aan iedere verzoeker schriftelijk opgave of een persoon in het register staat ingeschreven en onder welke titel.

V

Artikel 23 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het tweede lid wordt «rechtspersonen met volledige rechtsbevoegdheid die ten doel hebben of mede ten doel hebben de behartiging van belangen der ingeschrevenen in het register» vervangen door: beroepsorganisaties.

2. Het vijfde lid komt te luiden:

  • 5. Het eerste tot en met vierde lid is niet van toepassing met betrekking tot het voeren van een titel als bedoeld in het eerste lid, of een afkorting van die titel, hetzij zonder nadere aanduiding, hetzij in een woordsamenstelling waarin die titel of een afkorting daarvan voorkomt, indien degene die gebruik maakt van die titel of afkorting geen werkzaamheden verricht die overeenkomen met werkzaamheden die in het economisch verkeer worden verricht door een architect, stedenbouwkundige, tuin- en landschapsarchitect of interieurarchitect.

W

Na artikel 23 wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 23a

  • 1. Een bureau dat werkzaam is op het gebied van architectuur, stedenbouw, tuin- en landschapsarchitectuur of interieurarchitectuur is slechts gerechtigd in of bij zijn naam een titel als bedoeld in artikel 23, eerste lid, of een afkorting van die titel, hetzij zonder nadere aanduiding, hetzij in een woordsamenstelling waarin die titel of een afkorting daarvan voorkomt, te voeren, indien de bestuurder van dat bureau of ten minste de helft van de bestuurders krachtens deze wet gerechtigd is om de desbetreffende titel te voeren.

  • 2. Een bureau dat aan het eerste lid voldoet, is slechts gerechtigd in of bij zijn naam een titel of afkorting als bedoeld in dat lid te combineren met een naam van een natuurlijke persoon indien die persoon krachtens deze wet gerechtigd is de desbetreffende titel te voeren.

  • 3. Tegen een bureau dat handelt in strijd met het eerste of tweede lid kan overeenkomstig artikel 23, tweede of derde lid, een vordering worden ingesteld als bedoeld in artikel 23, tweede lid. Op die vordering is artikel 23, vierde lid, van toepassing.

X

In artikel 24, eerste lid, wordt «onderdeel i, j, k, l, m of n» vervangen door «onderdeel d, e, f, g, h of i», «onderdeel g of h» door «onderdeel d of e», «onderdeel i of j» door «onderdeel d of e», en «onderdeel f of g» door: onderdeel d of e.

Y

Hoofdstuk VI vervalt.

Z

Hoofdstuk VII wordt vernummerd tot hoofdstuk VI, van welk hoofdstuk het opschrift komt te luiden:

HOOFDSTUK VI. BIJ- EN NASCHOLING; INFORMATIEPLICHT

AA

Artikel 27a wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid wordt «architect» vervangen door: persoon.

2. Het tweede lid komt te luiden:

  • 2. Een persoon die is ingeschreven in het register is niet gehouden tot bij- en nascholing, indien hij:

    • a. is ingeschreven als dienstverrichter, of

    • b. op diens verzoek in het register wordt aangemerkt als niet beroepsmatig actief.

3. Het derde en vijfde lid vervallen.

4. Het vierde lid wordt vernummerd tot derde lid.

5. In het derde lid (nieuw) vervalt: ; de beleidsregels behoeven de goedkeuring van Onze Minister.

BB

Na artikel 27a wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 27aa

Degene die is ingeschreven in het register informeert de persoon die hem een offerte vraagt over zijn relevante deskundigheid en vakbekwaamheid, met inbegrip van zijn bij- en nascholingsactiviteiten, de dekking van de door hem te verrichten werkzaamheden door een beroepsaansprakelijkheidsverzekering, diens rechten en plichten jegens hem als opdrachtgever en de borging daarvan, alsmede over diens rechten en plichten jegens een derde, ingeval die derde het werk heeft ontworpen waarop de offerte betrekking heeft of werkzaamheden heeft gestaakt die blijkens de offerte dienen te worden hervat.

CC

Hoofdstuk VIIA wordt vernummerd tot hoofdstuk VII.

DD

In artikel 27b, zesde lid, wordt «het inschrijfgeld heeft ontvangen, indien krachtens artikel 7, eerste lid, voor die inschrijving of de verlenging daarvan een bedrag is vastgesteld» vervangen door: de krachtens artikel 8, aanhef en onderdeel a of d, vastgestelde vergoeding heeft ontvangen.

EE

Na hoofdstuk VII wordt een hoofdstuk ingevoegd, luidende:

HOOFDSTUK VIIA. OVERGANGSBEPALINGEN

Artikel 28
  • 1. Onverminderd de doorhaling van een inschrijving in het register krachtens artikel 17 blijft degene die in het register is ingeschreven door de Stichting bureau architectenregister ingeschreven in het register.

  • 2. Een persoon van wie de inschrijving in het register door de Stichting bureau architectenregister is doorgehaald, kan het bureau verzoeken de doorhaling ongedaan te maken. Op dat verzoek en de behandeling daarvan zijn de artikelen 18 tot en met 21 van toepassing.

Artikel 29
  • 1. Een persoon kan op verzoek in het register worden ingeschreven als architect, stedenbouwkundige, tuin- en landschapsarchitect of interieurarchitect op grond van een ander door hem in Nederland behaald getuigschrift dan genoemd in artikel 9, eerste lid, onderdeel a, b of c, 10, eerste lid, onderdeel a, b of c, 11, eerste lid, onderdeel a, b of c, 12, eerste lid, onderdeel a, b of c, indien:

    • a. hij dat getuigschrift in zijn bezit had op het tijdstip van inwerkingtreding van artikel I, onderdelen H, I, J en K, van de wet tot wijziging van de Wet op de architectentitel (beroepservaring, bij- en nascholingsregeling voor stedenbouwkundigen, tuin- en landschapsarchitecten en interieurarchitecten, wijzigingen in verband met de Kaderwet zelfstandige bestuursorganen, alsmede enige andere wijzigingen), en

    • b. dat getuigschrift op de dag voorafgaand aan het tijdstip, bedoeld in onderdeel a, recht gaf op inschrijving in het register.

  • 2. Artikel 13, eerste en tweede lid, is van toepassing op een verzoek als bedoeld in het eerste lid.

  • 3. Onverminderd de overige eisen waaraan krachtens deze wet moet worden voldaan om op verzoek als interieurarchitect te worden ingeschreven in het register, kan een persoon op zijn verzoek in het register worden ingeschreven op grond van een ander getuigschrift dan genoemd in artikel 12, eerste lid, onderdeel a, b of c, indien:

    • a. hij daarvoor in Nederland een opleiding volgde op het tijdstip, bedoeld in het eerste lid, onderdeel a, en

    • b. dat getuigschrift op de dag voorafgaand aan het tijdstip, bedoeld in het eerste lid, onderdeel a, recht gaf op inschrijving in het register.

Artikel 30

Een persoon die op het tijdstip, bedoeld in artikel 28, eerste lid, of die daarna krachtens artikel 29, eerste lid, in het register is ingeschreven als architect, stedenbouwkundige of tuin- en landschapsarchitect kan een overeenkomstig verzoek doen als bedoeld in artikel 12a, tweede lid, indien hij voldoet aan de krachtens dat lid gestelde nadere eisen.

ARTIKEL II

In de artikelen III tot en met VII wordt verstaan onder:

bureau:

bureau architectenregister als bedoeld in artikel 2a, eerste lid, van de Wet op de architectentitel;

Onze Minister:

Onze Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer.

ARTIKEL III

  • 1. Met ingang van het tijdstip van inwerkingtreding van artikel I, onderdelen A tot en met E, zijn de personeelsleden van de Stichting bureau architectenregister van wie naam en functie zijn vermeld op een door Onze Minister vastgestelde lijst, van rechtswege ontslagen en aangesteld als personeelsleden in dienst van het bureau.

  • 2. Artikel 15 van de Kaderwet zelfstandige bestuursorganen is niet van toepassing op de personeelsleden, bedoeld in het eerste lid.

  • 3. De overgang van de personeelsleden, bedoeld in het eerste lid, vindt plaats met een rechtspositie die als geheel ten minste gelijkwaardig is aan die welke voor ieder van hen gold bij de Stichting bureau architectenregister.

ARTIKEL IV

Met ingang van het tijdstip van inwerkingtreding van artikel I, onderdelen A tot en met E, gaan de vermogensbestanddelen van de Stichting bureau architectenregister onder algemene titel over op het bureau. De overgang van de vermogensbestanddelen wordt niet fiscaal belast.

ARTIKEL V

Archiefbescheiden van de Stichting bureau architectenregister betreffende zaken die op het tijdstip van inwerkingtreding van artikel I, onderdelen A tot en met E, nog niet zijn afgedaan, worden overgedragen aan het bureau, voor zover zij niet overeenkomstig de Archiefwet 1995 zijn overgebracht naar een archiefbewaarplaats.

ARTIKEL VI

  • 1. In wettelijke procedures en rechtsgedingen waarbij de Stichting bureau architectenregister is betrokken, treedt met ingang van het tijdstip van inwerkingtreding van artikel I, onderdelen A tot en met E, het bureau in de plaats van de Stichting bureau architectenregister.

  • 2. In zaken waarin voor het tijdstip van inwerkingtreding van artikel I, onderdelen A tot en met E, op grond van artikel 12 van de Wet Nationale ombudsman aan de Nationale ombudsman is verzocht een onderzoek te doen of de Nationale ombudsman op grond van artikel 15 van die wet een onderzoek heeft ingesteld naar een gedraging die kan worden toegerekend aan de Stichting bureau architectenregister, treedt het bureau op dat tijdstip in de plaats van de Stichting bureau architectenregister.

ARTIKEL VII

  • 1. Indien op het tijdstip van inwerkingtreding van artikel I, onderdeel K, geen opleiding kan worden gevolgd als bedoeld in artikel 12, eerste lid, onderdeel a, b of c, van de Wet op de architectentitel kan een persoon op verzoek in het register worden ingeschreven als interieurarchitect indien hij na dat tijdstip is begonnen met een opleiding voor een getuigschrift als bedoeld in artikel 29, derde lid, onderdelen a en b, en dat tijdstip valt binnen een door Onze Minister en Onze Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap te bepalen periode.

  • 2. Artikel 12d, eerste en derde lid, van de Wet op de architectentitel is van overeenkomstige toepassing op een persoon als bedoeld in het eerste lid.

  • 3. Artikel 13, eerste en tweede lid, van de Wet op de architectentitel is van toepassing op een verzoek als bedoeld in het eerste en tweede lid.

ARTIKEL VIIA

Onze Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer zendt binnen zeven jaar na de inwerkingtreding van artikel I, onderdeel M, van deze wet aan de Staten-Generaal een verslag over de doeltreffendheid en de effecten van hoofdstuk IVA van de Wet op de architectentitel in de praktijk.

ARTIKEL VIII

De artikelen van deze wet treden in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip, dat voor de verschillende artikelen, de onderdelen daarvan of de daarin opgenomen bepalingen verschillend kan worden vastgesteld.

Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.histnoot

Gegeven te ’s-Gravenhage, 4 maart 2010

Beatrix

De Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer,

J. C. Huizinga-Heringa

De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,

E. M. H. Hirsch Ballin

Uitgegeven de vijfentwintigste maart 2010

De Minister van Justitie,

E. M. H. Hirsch Ballin


XHistnoot
histnoot

Kamerstuk 32 016

Naar boven