Advies Raad van State betreffende implementatie van richtlijn nr. 2009/81/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 13 juli 2009 betreffende de coördinatie van de procedures voor het plaatsen door aanbestedende diensten van bepaalde opdrachten voor werken, leveringen en diensten op defensie- en veiligheidsgebied, en tot wijziging van richtlijnen 2004/17/EG en 2004/18/EG (Aanbestedingswet op defensie- en veiligheidsgebied)

Nader Rapport

’s-Gravenhage, 9 mei 2011

Nr. WJZ / 11029757

Aan de Koningin

Nader rapport inzake het voorstel van wet tot implementatie van richtlijn nr. 2009/81/EG van het Europees Parlement en de Raad van 13 juli 2009 betreffende de coördinatie van de procedures voor het plaatsen door aanbestedende diensten van bepaalde opdrachten voor werken, leveringen en diensten op defensie- en veiligheidsgebied, en tot wijziging van richtlijnen 2004/17/EG en 2004/18/EG (Aanbestedingswet op defensie- en veiligheidsgebied)

Blijkens de mededeling van de Directeur van Uw kabinet van 27 december 2010, nr. 10.003552, machtigde Uwe Majesteit de Afdeling advisering van de Raad van State haar advies inzake het bovenvermelde voorstel van wet rechtstreeks aan mij te doen toekomen. Dit advies, gedateerd 24 februari 2011, nr. W15.10.0574/IV, bied ik U hierbij aan.

1. Verhouding tot het voorstel Aanbestedingswet 20..

De Afdeling overweegt dat de keuze voor een apart wetsvoorstel, gegeven de noodzaak van tijdige implementatie, begrijpelijk is. Naar aanleiding van deze opmerking is in de toelichting uitdrukkelijk vermeld dat de doelstelling van tijdige implementatie eveneens is betrokken bij de afweging voor de keuze voor een apart wettelijk kader. De Afdeling voegt aan die constatering toe dat het te zijner tijd goed mogelijk lijkt te zijn in de Aanbestedingswet 20.. een aantal specifieke bepalingen op te nemen voor aanbestedingen op het gebied van defensie en veiligheid en een afzonderlijke regeling voor die aanbestedingen te laten vervallen. Overeenkomstig het advies van de Afdeling advisering van de Raad van State is het algemeen deel van de memorie van toelichting hierop aangepast. In paragraaf 2.4 wordt thans vermeld dat vijf jaar nadat dit wetsvoorstel tot wet is verheven en in werking is getreden, wordt bezien of het wenselijk is de wet onderdeel te laten uitmaken van de dan geldende algemene aanbestedingswet.

2. Aankondiging van een gegunde opdracht

Zoals de Afdeling terecht opmerkt heeft artikel 3.4 (artikel 3.6 oud1) zowel betrekking op de aankondiging van een voornemen tot het sluiten van een overeenkomst als op de aankondiging van een gegunde opdracht. Voor wat betreft deze laatste categorie van aankondigingen volgt uit de verwijzing in artikel 3.4, eerste lid, van het wetsvoorstel naar artikel 3.2, tweede lid, onder a, eerste gedachtestreepje, dat het daarbij uitsluitend gaat om gegunde opdrachten zonder voorafgaande bekendmaking. Voor zover artikel 3.4 betrekking heeft op de aankondiging van een gegunde opdracht zonder voorafgaande bekendmaking heeft dit volgens de transponeringstabel tot doel artikel 62, eerste lid, onder a, eerste gedachtestreepje, van richtlijn nr. 2009/81/EG te implementeren. Dit artikel uit de richtlijn heeft betrekking op de mogelijkheid voor lidstaten om onder voorwaarden in rechte de vernietiging van een als resultaat van een gunning gesloten overeenkomst te kunnen inroepen. Die mogelijkheid heeft mede betrekking op de situatie waarin een opdracht is gegund zonder voorafgaande bekendmaking van een aankondiging van de opdracht, mits de aankondiging van de gegunde opdracht een rechtvaardiging bevat van de beslissing om de opdracht te gunnen zonder voorafgaande bekendmaking. Artikel 3.4 van het wetsvoorstel strekt mede tot implementatie van dit vereiste (zie artikel 3.4, eerste lid, onderdeel c). Gelet op de opmerkingen van de Afdeling lijkt artikel 3.4 bij nader inzien evenwel niet de juiste plaats om dit onderdeel van de richtlijn te implementeren. Daarom wordt voorgesteld uit artikel 3.4, eerste lid, de verwijzing naar artikel 3.2, tweede lid, onder a, eerste gedachtestreepje te schrappen en in laatstbedoeld artikelonderdeel een toevoeging op te nemen. Daarmee wordt de implementatie van artikel 62 van de richtlijn verbeterd. Anders dan de Afdeling adviseert, wordt voorts voorgesteld artikel 3.4, tweede en derde lid, van het wetsvoorstel te handhaven. Het wetsvoorstel bevat in verscheidene artikelen voor verschillende soorten aankondigingen voorschriften over de wijze van bekendmaking, maar buiten artikel 3.4, tweede en derde lid, niet specifiek ook voor een aankondiging met een voornemen tot het sluiten van een overeenkomst. Het tweede en derde lid voorzien daarin.

3. Redactionele opmerkingen

Aan de redactionele opmerkingen van de Afdeling is vrijwel volledig gevolg gegeven.

Artikel 1.3, eerste lid, heeft inderdaad betrekking op het toepassingsgebied en -bereik van hoofdstuk 1.2, terwijl dit strikt genomen ook reeds volgt uit het daarop volgende hoofdstuk 2.1. Nadeel van het schrappen van artikel 1.3, eerste lid, is dat pas in een daarop volgend hoofdstuk herkenbaar is wat het toepassingsgebied en -bereik is ook voor dat hoofdstuk. Systematisch gezien is dat niet wenselijk, zodat er voor is gekozen het desbetreffende artikel te handhaven en de toelichting op dit onderdeel te verduidelijken.

Artikel 2.16, tweede lid betreft feitelijk handelen vanwege de Minister van Defensie zodat artikel 13, onderdeel c, van richtlijn nr. 2009/81/EG niet hoeft te worden geïmplementeerd. De toelichting is hierop aangepast en het desbetreffende artikellid is geschrapt.

Artikel 2.20, tweede lid is geschrapt. Artikel 2.23, onder e en tweede lid, voorziet al in de mogelijkheid om in het geval van onregelmatige of onaanvaardbare inschrijvingen bij één van de in dat lid genoemde procedures onder voorwaarden een onderhandelingsprocedure zonder aankondiging toe te passen. Aan de in artikel 2.23, tweede lid, genoemde procedures is gelet op het schrappen van artikel 2.20, tweede lid, de onderhandelingsprocedure met aankondiging toegevoegd. Artikel 28, eerste lid, onderdeel b, onder ii, van richtlijn 2009/81/EG noemt die procedure niet, maar dit is niettemin een logische uitleg van de richtlijn.

4. Overige wijzigingen

Voor een zo tijdig mogelijke implementatie is het wenselijk dat dit wetsvoorstel zelfstandig in werking kan treden. Doordat op diverse plaatsen in het wetsvoorstel werd verwezen naar het wetsvoorstel Aanbestedingswet 20.. was dit nog niet mogelijk. Naar de huidige stand van zaken is het niet langer uitgesloten dat het wetsvoorstel Aanbestedingswet 20.. pas op een tijdstip in werking kan treden dat gelegen is na de uiterste implementatiedatum van 21 augustus 2011 die voor dit wetsvoorstel geldt. Gelet daarop zijn in dit wetsvoorstel enkele artikelen en de memorie van toelichting daarop aangepast met als doel een eerdere zelfstandige inwerkingtreding mogelijk te maken. Een van deze aanpassingen heeft betrekking op het gebruik van een elektronisch systeem voor aanbestedingen (TenderNed) voor het doen van aankondigingen. Het gebruik van dit systeem wordt in het wetsvoorstel Aanbestedingswet op defensie- en veiligheidsgebied voorgeschreven, maar dit systeem is pas beschikbaar zodra de daarop betrekking hebbende bepalingen in het wetsvoorstel Aanbestedingswet 20.. in werking treden. Om een zelfstandige inwerkingtreding van dit wetsvoorstel mogelijk te maken, bewerkstelligt de voorgestelde aanpassing dat voor het doen van aankondigingen tijdelijk gebruik wordt gemaakt van het Europees elektronisch systeem voor aanbestedingen (Tenders Electronic Daily (TED)). Die tijdelijkheid geldt tot de inwerkingtreding van de voor TenderNed relevante bepalingen uit het wetsvoorstel Aanbestedingswet 20... Vanaf dat tijdstip wordt het gebruik van dit elektronisch systeem door een wijziging van de alsdan geldende Aanbestedingswet op defensie- en veiligheidsgebied ook in die wet voorgeschreven (artikel 3.16). De voorgestelde aanpassingen hebben een vernummering van de artikelen in deel 3 tot gevolg gehad.

Ook voor de gedragsverklaring aanbesteden geldt dat die niet eerder beschikbaar zal zijn dan met de inwerkingtreding van het wetsvoorstel Aanbestedingswet 20... Om die reden is het wetsvoorstel zodanig aangepast dat in plaats van de gedragsverklaring aanbesteden tijdelijk gebruik gemaakt kan worden van de bestaande verklaring omtrent het gedrag als bedoeld in artikel 28 van de Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens. Deze verklaring wordt thans onder het Besluit aanbestedingsregels voor overheidsopdrachten en het Besluit aanbestedingen speciale sectoren gebruikt. Door wijziging van de artikelen 1.1 en 2.79 is de verklaring omtrent gedrag onderdeel van het wetsvoorstel. Uit artikel 3.15, onderdelen A, E en F volgt dat dit niet langer het geval is dan tot de inwerkingtreding van het wetsvoorstel Aanbestedingswet 20... Door de in die onderdelen voorgestelde wijzigingen van de Aanbestedingswet op defensie- en veiligheidsgebied wordt de overgang naar de gedragsverklaring aanbesteden geregeld.

Voorts zullen bij een eerdere inwerkingtreding van dit wetsvoorstel de voorgestelde wijzigingen van het wetsvoorstel Aanbestedingswet 20.. die op de verhouding tussen beide wetsvoorstellen betrekking hebben niet direct in werking kunnen treden. Om te voorkomen dat dit een zelfstandige implementatie van de artikelen 70 en 71 van richtlijn nr. 2009/81/EG in de weg staat, wordt een beperkte aanpassing van het Besluit aanbestedingsregels voor overheidsopdrachten en het Besluit aanbestedingen speciale sectoren voorbereid die zal gelden totdat die besluiten vervallen. Het beoogde artikel 3.17 van het wetsvoorstel zorgt er dan vervolgens voor dat bij de inwerkingtreding van het wetsvoorstel Aanbestedingswet 20.. de noodzakelijke wijzigingen van die wet plaatsvinden.

Een ander gevolg is dat voor de definitie van het begrip ‘speciale-sectorbedrijf’ tijdelijk niet kan worden verwezen naar de definitie die hiervoor in het wetsvoorstel Aanbestedingswet 20.. wordt gebruikt. Die definitie is tot de inwerkingtreding van dat wetsvoorstel nu voorlopig gebaseerd op deelbegrippen en activiteiten zoals die in het Besluit aanbestedingen speciale sectoren zijn gedefinieerd. Deze tijdelijkheid geldt ook voor enkele verwijzingen in artikel 2.2 naar dat besluit en het Besluit aanbestedingsregels voor overheidsopdrachten. Bij inwerkingtreding van het wetsvoorstel Aanbestedingswet 20.. zullen verwijzingen naar die besluiten worden vervangen door verwijzingen naar die wet.

Naast deze wijzigingen hebben nog enkele verbeteringen plaatsgevonden, zoals een aanpassing van artikel 1.5 over de (niet-)toepasselijkheid van een passende mate van openbaarheid van de aankondiging. Die aanpassing heeft tot doel de leesbaarheid van het artikel te verbeteren en daarnaast ook de werking er van ten aanzien van opdrachten in onderaanneming te verbeteren. Voorts bepaalt het wetsvoorstel thans uitdrukkelijk dat bij inwerkingtreding van het wetsvoorstel Aanbestedingswet 20.. de hoofdstukken 1.2 tot en met 1.4 van dat wetsvoorstel niet van toepassing zijn op opdrachten op het gebied van defensie en veiligheid. Die niet-toepasselijkheid van deel 1 van dat wetsvoorstel stond al wel vermeld in de memorie van toelichting, maar bij nader inzien is het noodzakelijk hiervoor een apart artikellid op te nemen. Ook is aan het wetsvoorstel een samenloopbepaling met het Wetsvoorstel tot wijziging van de Algemene wet bestuursrecht en aanverwante wetten met het oog op enige verbeteringen en vereenvoudigingen van het bestuursprocesrecht (Kamerstukken 32 450) toegevoegd. Een dergelijke samenloopbepaling ontbrak nog. Tevens bevat het wetsvoorstel een aantal wijzigingen van meer technische aard, die zijn overgenomen uit de nota van wijziging van het wetsvoorstel Aanbestedingswet 20... Voor een toelichting daarop wordt naar die nota van wijziging verwezen. Ten slotte zijn enkele technische verbeteringen en redactionele wijzigingen in het wetsvoorstel en de memorie van toelichting verwerkt, waaronder aanvulling van aangehaalde relevante jurisprudentie.

Ik moge U verzoeken, mede namens de Minister van Defensie, het hierbij gewijzigde voorstel van wet en de gewijzigde memorie van toelichting aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal te zenden.

De Minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie, M.J.M. Verhagen

Advies Raad van State

No. W15.10.0574/IV

’s-Gravenhage, 24 februari 2011

Aan de Koningin

Bij Kabinetsmissive van 27 december 2010, no. 10.003552, heeft Uwe Majesteit, op voordracht van de Minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie, mede namens de Minister van Defensie, bij de Afdeling advisering van de Raad van State ter overweging aanhangig gemaakt het voorstel van wet tot implementatie van richtlijn nr. 2009/81/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 13 juli 2009 betreffende de coördinatie van de procedures voor het plaatsen door aanbestedende diensten van bepaalde opdrachten voor werken, leveringen en diensten op defensie- en veiligheidsgebied, en tot wijziging van richtlijnen 2004/17/EG en 2004/18/EG (Aanbestedingswet op defensie- en veiligheidsgebied), met memorie van toelichting.

De Afdeling advisering van de Raad van State onderschrijft de strekking van het wetsvoorstel, maar maakt opmerkingen over de verhouding tot het voorstel Aanbestedingswet 20.. en over de aankondiging van een gegunde opdracht. Zij is van oordeel dat in verband daarmee enige aanpassing van het voorstel wenselijk is.

1. Verhouding tot het voorstel Aanbestedingswet 20..

Het voorstel van wet houdende nieuwe regels omtrent aanbestedingen (Aanbestedingswet 20..) is op 6 juli 2010 bij de Tweede Kamer ingediend en is daar thans nog in behandeling.2 Dat voorstel vervangt de geldende Raamwet EEG-voorschriften aanbestedingen. Het beoogt een duidelijk en eenvormig wettelijk kader te bieden voor aanbesteden. Een belangrijke aanleiding om te komen tot nieuwe aanbestedingswetgeving is gelegen in het rapport naar aanleiding van de Parlementaire Enquête Bouwnijverheid.3 Daarin werd onder meer aanbevolen om te komen tot een coherent en transparant wettelijk kader op het terrein van aanbestedingen. In de kabinetsreactie op het rapport is de vorming van een dwingend uniform aanbestedingskader voor alle aanbestedingen en alle aanbestedende diensten toegezegd.4

De regering heeft niet gekozen voor opneming van de regeling van aanbestedingen op het gebied van defensie en veiligheid in het voorstel Aanbestedingswet 20... Dat wetsvoorstel is nog bij de Tweede Kamer in behandeling. Het behelst voorts een bredere herziening van de regelgeving voor aanbesteden en bevat nationaal beleid dat betrekking heeft op opdrachten waarop de Europese aanbestedingsrichtlijnen niet van toepassing zijn. Gelet hierop is de keuze voor een apart wetsvoorstel, gegeven de noodzaak van tijdige implementatie5, begrijpelijk.6 Dat neemt niet weg dat op termijn de mogelijkheid bestaat de regeling van aanbestedingen op het gebied van defensie en veiligheid alsnog in de voorgestelde Aanbestedingswet 20.. op te nemen. Uit de toelichting maakt de Afdeling op dat de regering niet voornemens is daartoe over te gaan. Daarin wordt ter motivering van de keuze voor een apart wetsvoorstel vooral gewezen op de inhoudelijke verschillen tussen richtlijn nr. 2009/81/EG en de andere Europese aanbestedingsrichtlijnen. Zoals de toelichting op het wetsvoorstel Aanbestedingswet 20.. echter vermeldt, heeft richtlijn nr. 2009/81/EG wat structuur, opbouw en inhoud betreft veel overeenkomsten met die andere richtlijnen.7 Ook beide wetsvoorstellen vertonen in dat opzicht veel overeenkomsten. Het lijkt daarom goed mogelijk om te zijner tijd in de Aanbestedingswet 20.. een aantal specifieke bepalingen op te nemen voor aanbestedingen op het gebied van defensie en veiligheid en de afzonderlijke regeling voor die aanbestedingen te laten vervallen.

De Afdeling adviseert in de toelichting op het vorenstaande in te gaan in het licht van de doelstelling van het voorstel Aanbestedingswet 20.. om een duidelijk en eenvormig wettelijk kader te bieden voor aanbesteden.

2. Aankondiging van een gegunde opdracht

In het voorgestelde artikel 3.6, eerste lid, wordt geregeld welke gegevens de aankondiging van een gegunde opdracht ten minste moet bevatten.8 Het tweede en het derde lid bevatten voorschriften over de bekendmaking van de aankondiging.

Artikel 32, eerste lid, in samenhang met bijlage IV van richtlijn nr. 2009/81/EG, regelt welke gegevens moeten worden opgenomen in een vooraankondiging, een aankondiging van overheidsopdrachten en een aankondiging van een gegunde opdracht. Dit dient te gebeuren in de vorm van een standaardformulier dat door de Europese Commissie is vastgesteld. Uit de transponeringstabel bij het wetsvoorstel kan worden opgemaakt dat deze regeling in het wetsvoorstel wordt geïmplementeerd door daarin de verplichting op te nemen om de (voor)aankondiging bekend te maken door gebruik te maken van het elektronisch systeem voor aanbestedingen en het, via dat systeem, daartoe beschikbaar gestelde formulier, dat is vastgesteld door de Europese Commissie.9 Niet duidelijk is waarom voor vooraankondigingen en aankondigingen van opdrachten met deze verplichting wordt volstaan, terwijl voor aankondigingen van gegunde opdrachten een aanvullende regeling in artikel 3.6 wordt gegeven. Daarbij merkt de Afdeling op dat de richtlijn aanzienlijk meer gegevens voorschrijft, dan die welke zijn vermeld in het voorgestelde artikel 3.6, eerste lid. Voorts wordt de bekendmaking van de aankondiging van een gegunde opdracht geregeld in het voorgestelde artikel 2.125. Naast die bepaling zijn het tweede en derde lid van het voorgestelde artikel 3.6 overbodig.

De Afdeling adviseert in de toelichting op het vorenstaande in te gaan en het wetsvoorstel aan te passen.

3. Redactionele kanttekeningen

Voor redactionele kanttekeningen verwijst de Afdeling naar de bij het advies behorende bijlage.

De Afdeling advisering van de Raad van State geeft U in overweging het voorstel van wet te zenden aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal, nadat met het vorenstaande rekening zal zijn gehouden.

De waarnemend vice-president van de Raad van State, P. van Dijk

Bijlage bij het advies van de Afdeling advisering van de Raad van State betreffende no. W15.10.0574/IV met redactionele kanttekeningen die de Afdeling in overweging geeft

  • In artikel 1.1 de definitie van het begrip lidstaat vervangen door: lidstaat van de Europese Unie of een andere staat die partij is bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte. Zie aanwijzing 340b, onderdeel 2, van de Aanwijzingen voor de regelgeving.

  • Artikel 1.3, eerste lid, schrappen en in verband hiermee het tweede lid, alsmede artikel 1.5, tweede lid, herformuleren. Dat de bepalingen uit hoofdstuk 1.2 slechts gelden voor opdrachten die binnen het toepassingsgebied en -bereik van het wetsvoorstel vallen, volgt uit de voorgestelde artikelen 2.1, 2.3, 2.16 en 2.17.

  • In artikel 2.4, eerste lid, ‘nr. 2004/18/EG’ vervangen door: nr. 2009/81/EG.

  • In artikel 2.6 ‘2.13’ vervangen door: 2.14.

  • In artikel 2.16, eerste lid, onderdeel c, de woorden ‘nieuw product en en waar toepasselijk met inbegrip van’ vervangen door: nieuw product, waar toepasselijk, met inbegrip van.

  • Artikel 2.16, tweede lid, nader toelichten in verband met aanwijzing 337a van de Aanwijzingen voor de regelgeving, waarin is vermeld dat bepalingen uit EU-regelingen die verplichten tot feitelijk handelen, niet worden geïmplementeerd.

  • Aan de in de artikelen 2.19, 2.20, eerste lid, 2.22 en 2.34, tweede lid, vermelde door te lopen stappen toevoegen de stap van het opstellen van een proces-verbaal. Zie het voorgestelde artikel 2.123 en artikel 37 van richtlijn nr. 2009/81/EG.

  • Artikel 2.20, tweede lid, schrappen. Naast het voorgestelde artikel 2.23, eerste lid, onder e, en tweede lid, heeft deze bepaling geen toegevoegde waarde.

  • In artikel 2.22, onderdeel i, ‘artikel 106’ vervangen door: artikel 2.106.

  • In artikel 2.59, eerste lid, ‘Gemeenschapsrecht’ vervangen door: Unierecht.

  • De in artikel 2.76, tweede lid, aangehaalde EU-besluiten en -handelingen herformuleren overeenkomstig aanwijzingen 90 en 91 van de Aanwijzingen voor de regelgeving.

  • In artikel 2.119, eerste en tweede lid, ‘als bedoeld in 2.116, tweede lid’ vervangen door: als bedoeld in artikel 2.118, tweede lid.

  • In artikel 2.134, tweede lid, ‘artikel 2.63, tweede lid’ vervangen door: artikel 2.63, eerste lid.

  • In artikel 2.137, eerste lid, ‘de richtlijn’ vervangen door: richtlijn nr. 2009/81/EG.

  • In artikel 3.19, onderdeel B, de passage ‘bij of krachtens deze wet’ vervangen door: bij of krachtens deel 3 van deze wet.

Tekst zoals toegezonden aan de Raad van State: Implementatie van richtlijn nr. 2009/81/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 13 juli 2009 betreffende de coördinatie van de procedures voor het plaatsen door aanbestedende diensten van bepaalde opdrachten voor werken, leveringen en diensten op defensie- en veiligheidsgebied, en tot wijziging van richtlijnen 2004/17/EG en 2004/18/EG (Aanbestedingswet op defensie- en veiligheidsgebied) (ontwerptekst zoals aangeboden aan de afdeling advisering van de Raad van State)

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:

Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het noodzakelijk is om te voorzien in wettelijke regels om uitvoering te geven aan richtlijn nr. 2009/81/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 13 juli 2009 betreffende de coördinatie van de procedures voor het plaatsen door aanbestedende diensten van bepaalde opdrachten voor werken, leveringen en diensten op defensie- en veiligheidsgebied, en tot wijziging van richtlijnen 2004/17/EG en 2004/18/EG (PbEU L 216);

Zo is het, dat Wij, de Afdeling advisering van de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:

DEEL 1. ALGEMENE BEPALINGEN

HOOFDSTUK 1.1 BEGRIPSBEPALINGEN
Artikel 1.1

In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:

aanbestedende dienst:

de staat, een provincie, een gemeente, een waterschap of een publiekrechtelijke instelling dan wel een samenwerkingsverband van deze overheden of publiekrechtelijke instellingen;

aanbestedingsstukken:

alle documenten in een aanbestedingsprocedure die door de aanbestedende dienst of het speciale-sectorbedrijf in de procedure zijn gebracht;

aankoopcentrale:

een aanbestedende dienst of een openbare instantie van de Europese Unie, die voor aanbestedende diensten onderscheidenlijk speciale-sectorbedrijven bestemde leveringen of diensten verwerft of met betrekking tot voor aanbestedende diensten of speciale-sectorbedrijven bestemde werken, leveringen of diensten opdrachten plaatst;

aannemer:

een ieder die de uitvoering van werken op de markt aanbiedt;

CPV:

de Gemeenschappelijke Woordenlijst Overheidsopdrachten, vastgesteld bij verordening (EG) nr. 2195/2002 van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 5 november 2002 betreffende de gemeenschappelijke woordenlijst overheidsopdrachten (CPV) (PbEG L 340);

crisissituatie:

een gewapend conflict, een oorlog of een andere situatie als gevolg waarvan zich een schadelijke gebeurtenis voordoet die de omvang van een schadelijke gebeurtenis van het dagelijks leven duidelijk overstijgt en die een ernstige bedreiging of belemmering vormt voor het leven of de gezondheid van mensen, of substantiële gevolgen heeft voor materiële goederen van grote waarde, of maatregelen vereist om de bevolking van eerste levensbehoeften te voorzien, dan wel een situatie waarbij een dergelijke schadelijke gebeurtenis zich naar verwachting op zeer korte termijn zal voordoen;

dienstverlener:

een ieder die diensten op de markt aanbiedt;

eigen verklaring:

een verklaring als bedoeld in artikel 2.74, eerste lid;

elektronisch middel:

een middel waarbij gebruik wordt gemaakt van elektronische apparatuur voor gegevensverwerking (met inbegrip van digitale compressie) en gegevensopslag, alsmede van verspreiding, overbrenging en ontvangst door middel van draden, straalverbindingen, optische middelen of andere elektromagnetische middelen;

elektronisch systeem voor aanbestedingen:

het elektronisch systeem voor aanbestedingen, bedoeld in artikel 4.13 van de Aanbestedingswet 20..;

elektronische veiling:

een zich herhalend elektronisch proces voor de presentatie van nieuwe, verlaagde prijzen of van nieuwe waarden voor bepaalde elementen van de inschrijvingen, dat plaatsvindt na de eerste volledige beoordeling van de inschrijvingen en dat klassering op basis van elektronische verwerking mogelijk maakt;

gedragsverklaring aanbesteden:

een verklaring als bedoeld in artikel 4.1 van de Aanbestedingswet 20..;

gegadigde:

een ondernemer die bij toepassing van de niet-openbare procedure, de procedure van de concurrentiegerichte dialoog of de onderhandelingsprocedure heeft verzocht om toegelaten te worden tot de procedure;

gerubriceerde gegevens:

gegevens of materiaal, ongeacht de vorm, aard, of wijze van verzending ervan, waaraan een bepaald niveau van veiligheidsclassificatie of een beveiligingsniveau is toegekend en die in het belang van de nationale veiligheid en uit hoofde van wettelijke voorschriften, van bindende aanwijzingen gegeven vanwege het Rijk of van bestuursrechtelijke besluiten, beschermd moeten worden tegen ontvreemding, vernietiging, verwijdering, onthulling, verlies of toegang tot die gegevens of dat materiaal door een onbevoegde, of tegen enige andere vorm van compromittering;

gevoelig materiaal:

materiaal bestemd voor veiligheidsdoeleinden dat op gerubriceerde gegevens betrekking heeft, dat gerubriceerde gegevens noodzakelijk maakt, of dat zelf gerubriceerde gegevens bevat;

gevoelig werk:

een werk bestemd voor veiligheidsdoeleinden dat op gerubriceerde gegevens betrekking heeft, dat gerubriceerde gegevens noodzakelijk maakt, of dat zelf gerubriceerde gegevens bevat;

gevoelige dienst:

een dienst bestemd voor veiligheidsdoeleinden die op gerubriceerde gegevens betrekking heeft, dat gerubriceerde gegevens noodzakelijk maakt, of dat gerubriceerde gegevens bevat;

gunningsbeslissing:

de keuze van de aanbestedende dienst of het speciale sectorbedrijf voor de ondernemer met wie hij voornemens is de overeenkomst waarop de procedure betrekking had te sluiten, waaronder mede wordt verstaan de keuze om geen overeenkomst te sluiten;

inschrijver:

een ondernemer die een inschrijving heeft ingediend;

levenscyclus:

de opeenvolgende fasen die een product doorloopt, bestaande uit onderzoek en ontwikkeling, industriële ontwikkeling, productie, reparatie, modernisering, aanpassing, onderhoud, logistiek, opleiding, testen, buiten gebruik stellen en afstoting;

leverancier:

een ieder die producten op de markt aanbiedt;

lidstaat:

lidstaat van de Europese Unie of van de Europese Economische Ruimte;

mededeling van de gunningsbeslissing:

een schriftelijke kennisgeving die voldoet aan de in artikel 2.121 gestelde eisen;

militair materiaal:

materiaal dat specifiek is ontworpen voor of aangepast aan militaire doeleinden en dat bedoeld is voor gebruik als wapen, munitie of oorlogsmateriaal;

niet-openbare procedure:

procedure waarbij alle ondernemers een verzoek mogen doen tot deelneming, maar alleen de door de aanbestedende dienst of het speciale-sectorbedrijf geselecteerde ondernemers mogen inschrijven;

onderhandelingsprocedure:

procedure waarbij de aanbestedende dienst of het speciale-sectorbedrijf met door hem geselecteerde ondernemers overleg pleegt en door middel van onderhandelingen met een of meer van hen de voorwaarden voor de opdracht vaststelt;

ondernemer:

een aannemer, leverancier of dienstverlener;

onderzoek en ontwikkeling:

alle activiteiten die fundamenteel onderzoek, toegepast onderzoek en experimentele ontwikkeling inhouden, waarbij experimentele ontwikkeling de totstandkoming kan omvatten van technologische demonstratiemodellen, inhoudende middelen om de prestaties te tonen van een nieuw concept of een nieuwe technologie in een relevante of een representatieve omgeving;

Onze Minister:

Onze Minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie;

opdracht:

een opdracht voor werken, een opdracht voor leveringen, een opdracht voor diensten of een raamovereenkomst;

opdracht voor diensten:

een schriftelijke overeenkomst onder bezwarende titel die is gesloten tussen een of meer dienstverleners en een of meer aanbestedende diensten of speciale-sectorbedrijven en die:

  • a. uitsluitend betrekking heeft op het verrichten van in bijlage I of II van richtlijn nr. 2009/81/EG aangewezen diensten,

  • b. betrekking heeft op het leveren van producten en het verrichten van diensten als bedoeld in onderdeel a, indien de waarde van die diensten hoger is dan de waarde van de te leveren producten, of

  • c. betrekking heeft op het verrichten van in bijlage I of II van richtlijn nr. 2009/81/EG aangewezen diensten en die slechts zijdelings betrekking hebben op werkzaamheden die in het kader van afdeling 45 van de CPV zijn aangewezen;

opdracht voor leveringen:

een schriftelijke overeenkomst onder bezwarende titel die is gesloten tussen een of meer leveranciers en een of meer aanbestedende diensten of speciale-sectorbedrijven en die betrekking heeft op:

  • a. de aankoop, leasing, huur of huurkoop, met of zonder koopoptie, van producten of

  • b. de levering van producten en die slechts zijdeling betrekking heeft op werkzaamheden voor het aanbrengen en installeren van die levering;

opdracht voor werken:

een schriftelijke overeenkomst onder bezwarende titel die is gesloten tussen een of meer aannemers en een of meer aanbestedende diensten of specialesectorbedrijven en die betrekking heeft op:

  • a. de uitvoering of het ontwerp en de uitvoering van werken in het kader van in afdeling 45 van de CPV aangewezen werkzaamheden,

  • b. de uitvoering of het ontwerp en de uitvoering van een werk, of

  • c. het laten uitvoeren met welke middelen dan ook van een werk dat aan de door de aanbestedende dienst of het speciale-sectorbedrijf vastgestelde eisen voldoet;

opdracht in onderaanneming:

een schriftelijke overeenkomst onder bezwarende titel die is gesloten tussen een inschrijver waaraan een opdracht is gegund en één of meer ondernemers ten behoeve van de uitvoering van die opdracht en die betrekking heeft op werken, leveringen van producten of het verrichten van diensten;

procedure van de concurrentiegerichte dialoog:

procedure waarbij alle ondernemers een verzoek mogen doen tot deelneming en waarbij de aanbestedende dienst of het speciale-sectorbedrijf een dialoog voert met de tot de procedure toegelaten ondernemers, teneinde een of meer oplossingen te zoeken die aan de behoeften van de aanbestedende dienst of het speciale-sectorbedrijf beantwoorden en op grond waarvan de geselecteerde ondernemers zullen worden uitgenodigd om in te schrijven;

publiekrechtelijke instelling:

een instelling die specifiek ten doel heeft te voorzien in behoeften van algemeen belang, anders dan van industriële of commerciële aard, die rechtspersoonlijkheid bezit en waarvan:

  • a. de activiteiten in hoofdzaak door de staat, een provincie, een gemeente, een waterschap of een andere publiekrechtelijke instelling worden gefinancierd,

  • b. het beheer is onderworpen aan toezicht door de staat, een provincie, een gemeente, een waterschap of een andere publiekrechtelijke instelling of

  • c. de leden van het bestuur, het leidinggevend of toezichthoudend orgaan voor meer dan de helft door de staat, een provincie, een gemeente, een waterschap of een andere publiekrechtelijke instelling zijn aangewezen;

raad:

de raad van bestuur van de Nederlandse Mededingingsautoriteit;

raamovereenkomst:

een schriftelijke overeenkomst tussen een of meer aanbestedende diensten of speciale-sectorbedrijven en een of meer ondernemers met het doel gedurende een bepaalde periode de voorwaarden inzake te plaatsen opdrachten vast te leggen;

richtlijn nr. 2009/81/EG:

richtlijn 2009/81/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 13 juli 2009 betreffende de coördinatie van de procedures voor het plaatsen door aanbestedende diensten van bepaalde opdrachten voor werken, leveringen en diensten op defensie- en veiligheidsgebied, en tot wijziging van richtlijnen 2004/17/EG en 2004/18/EG (PbEU L 216);

schriftelijk:

elk uit woorden of cijfers bestaand geheel dat kan worden gelezen, gereproduceerd en vervolgens medegedeeld, daaronder begrepen met elektronische middelen overgebrachte of opgeslagen informatie;

speciale-sectorbedrijf:

een speciale-sectorbedrijf als bedoeld in artikel 1.1 van Aanbestedingswet 20..;

werk:

het product van het geheel van bouwkundige of civieltechnische werken dat ertoe bestemd is als zodanig een economische of technische functie te vervullen.

Artikel 1.2
  • 1. Een wijziging van bijlage I of bijlage II van richtlijn nr. 2009/81/EG gaat voor de toepassing van de in deze wet gegeven omschrijving van opdracht voor diensten gelden met ingang van de dag waarop het desbetreffende besluit van de Europese Commissie in werking treedt.

  • 2. Onze Minister doet mededeling in de Staatscourant van een besluit als bedoeld in het eerste lid.

HOOFDSTUK 1.2 GELIJKHEID, NON-DISCRIMINATIE, TRANSPARANTIE EN PROPORTIONALITEIT
Artikel 1.3
  • 1. De bepalingen in dit hoofdstuk gelden voor aanbestedende diensten en speciale-sectorbedrijven bij het plaatsen van een opdracht die op grond van het bepaalde bij of krachtens hoofdstuk 2.1 onder het toepassingsgebied en -bereik van deze wet valt.

  • 2. De bepalingen in dit hoofdstuk zijn van overeenkomstige toepassing op inschrijvers die een opdracht in onderaanneming bij een derde plaatsen met een duidelijk grensoverschrijdend belang ter uitvoering van een overeenkomst die als resultaat van een gunning voor een opdracht als bedoeld in het eerste lid, met hen is gesloten.

Artikel 1.4

Een aanbestedende dienst of een speciale-sectorbedrijf behandelt ondernemers op gelijke en niet-discriminerende wijze.

Artikel 1.5
  • 1. Een aanbestedende dienst of een speciale-sectorbedrijf handelt transparant.

  • 2. In afwijking van het eerste lid behoeft de aanbestedende dienst of het speciale-sectorbedrijf geen zorg te dragen voor een passende mate van openbaarheid van de aankondiging van het voornemen tot het plaatsen van een opdracht:

    • a. ingeval van toepasselijkheid van artikel 1.3, eerste lid: indien het bepaalde bij of krachtens deel 2 van deze wet niet verplicht tot het bekendmaken van een aankondiging van het voornemen tot het plaatsen van een opdracht;

    • b. ingeval van toepasselijkheid van artikel 1.3, tweede lid: indien met toepassing of overeenkomstige toepassing van artikel 2.136 geen verplichting geldt tot het bekendmaken van een aankondiging van het voornemen tot het plaatsen van een opdracht in onderaanneming.

Artikel 1.6

Een aanbestedende dienst of een speciale-sectorbedrijf stelt bij de voorbereiding van en het tot stand brengen van een opdracht uitsluitend eisen, voorwaarden en criteria aan de inschrijvers en de inschrijvingen die in een redelijke verhouding staan tot het voorwerp van de opdracht.

DEEL 2. OPDRACHTEN

HOOFDSTUK 2.1 REIKWIJDTE
Afdeling 2.1.1 Toepassingsgebied en -bereik
§ 2.1.1.1 Toepassingsgebied
Artikel 2.1
  • 1. Het bepaalde bij of krachtens deze wet is van toepassing op het plaatsen van opdrachten voor:

    • a. de levering van militair materiaal, met inbegrip van de levering van onderdelen, componenten of assemblagedelen daarvan;

    • b. de levering van gevoelig materiaal, met inbegrip van de levering van onderdelen, componenten of assemblagedelen daarvan;

    • c. werken, leveringen en diensten die rechtstreeks verband houden met het materiaal, bedoeld in onderdeel a of b, voor alle fasen van de levenscyclus ervan;

    • d. werken en diensten specifiek voor militaire doeleinden, of gevoelige werken of gevoelige diensten.

  • 2. Het eerste lid laat de toepasselijkheid van de artikelen 36, 51, 52, 62 en 346 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie onverlet.

Artikel 2.2
  • 1. Het bepaalde bij of krachtens deze wet is van toepassing op het plaatsen van een opdracht die voor een deel binnen het toepassingsgebied van deze wet en voor een deel binnen dat van de Aanbestedingswet 20.. valt, indien de gunning er van als één geheel om objectieve redenen gerechtvaardigd is.

  • 2. Het bepaalde bij of krachtens deze wet is niet van toepassing op het plaatsen van een opdracht die voor een deel binnen het toepassingsgebied van deze wet valt en voor een deel zowel daarbuiten als buiten dat van de Aanbestedingswet 20.., indien de gunning er van als één geheel om objectieve redenen gerechtvaardigd is.

  • 3. Een aanbestedende dienst of een speciale-sectorbedrijf plaatst een opdracht niet als één geheel met het oogmerk zich aan de toepassing van deze wet of de Aanbestedingswet 20.. te onttrekken.

§ 2.1.1.2 Toepassingsbereik
Artikel 2.3

Het bepaalde bij of krachtens deze wet is van toepassing op opdrachten voor:

  • a. leveringen en diensten waarvan de geraamde waarde gelijk is aan of hoger is dan het in artikel 8, onderdeel a, van richtlijn nr. 2009/81/EG genoemde bedrag, exclusief omzetbelasting;

  • b. werken waarvan de geraamde waarde gelijk is aan of hoger is dan het in artikel 8, onderdeel b, van richtlijn nr. 2009/81/EG genoemde bedrag, exclusief omzetbelasting.

Artikel 2.4
  • 1. Een wijziging van de bedragen, genoemd in artikel 8 van richtlijn nr. 2004/18/EG gaat voor de toepassing van artikel 2.3 gelden met ingang van de dag waarop het desbetreffende besluit van de Europese Commissie in werking treedt.

  • 2. Onze Minister doet mededeling in de Staatscourant van een besluit als bedoeld in het eerste lid.

Artikel 2.5
  • 1. Een aanbestedende dienst of een speciale-sectorbedrijf kan via een aankoopcentrale een opdracht plaatsen, mits de aankoopcentrale het bij of krachtens deze wet bepaalde met betrekking tot die opdracht naleeft of, indien de aankoopcentrale geen aanbestedende dienst is, met inachtneming van het bij of krachtens deze wet bepaalde handelt en efficiënte rechtsmiddelen ter beschikking staan tegen het plaatsen van opdrachten door de aankoopcentrale, die vergelijkbaar zijn met die, bedoeld in hoofdstuk 3.2.

  • 2. In het in het eerste lid bedoelde geval heeft de desbetreffende aanbestedende dienst of het speciale-sectorbedrijf voldaan aan de voor hem geldende verplichtingen op grond van deze wet.

Afdeling 2.1.2 Raming van de waarde
§ 2.1.2.1 Algemene bepalingen
Artikel 2.6

De aanbestedende dienst of het speciale-sectorbedrijf raamt de waarde van de voorgenomen opdracht overeenkomstig de artikelen 2.7 tot en met 2.13.

Artikel 2.7
  • 1. De aanbestedende dienst of het speciale-sectorbedrijf splitst de voorgenomen opdracht niet met het oogmerk om zich te onttrekken aan de toepassing van deze wet.

  • 2. De aanbestedende dienst of het speciale-sectorbedrijf maakt de keuze van de methode van berekening van de geraamde waarde niet met het oogmerk om zich aan de toepassing van deze wet te onttrekken.

§ 2.1.2.2 De raming van opdrachten
Artikel 2.8
  • 1. De waarde van een opdracht wordt geraamd naar de waarde op het tijdstip van verzending van de aankondiging van die opdracht of, indien een aankondiging niet is vereist, naar de waarde op het tijdstip waarop de procedure voor de gunning door de aanbestedende dienst of het speciale-sectorbedrijf wordt ingeleid.

  • 2. De aanbestedende dienst of het speciale-sectorbedrijf baseert de berekening van de geraamde waarde van een opdracht op het totale bedrag, exclusief omzetbelasting, met inbegrip van opties en verlengingen van het contract.

  • 3. De aanbestedende dienst of het speciale-sectorbedrijf gaat bij de berekening van de waarde van een raamovereenkomst uit van de geraamde waarde van alle voor de duur van de raamovereenkomst voorgenomen opdrachten.

Artikel 2.9

Bij de raming van de waarde van een opdracht voor werken houdt de aanbestedende dienst of het speciale-sectorbedrijf rekening met de waarde van de werken en met de geraamde totale waarde van de voor de uitvoering van die werken noodzakelijke leveringen en diensten die door de aanbestedende dienst of het speciale-sectorbedrijf ter beschikking van de aannemer worden gesteld.

Artikel 2.10

De aanbestedende dienst of het speciale-sectorbedrijf raamt de waarde van een opdracht voor diensten:

  • a. indien het een verzekeringsdienst betreft: op de grondslag van de te betalen premie en andere vormen van beloning;

  • b. betreffende een ontwerp: op de grondslag van de te betalen honoraria, provisies en andere vormen van beloning;

  • c. waarin geen totale prijs is vermeld en die een vaste looptijd heeft die gelijk is aan of korter is dan 48 maanden: op de grondslag van de totale geraamde waarde voor de gehele looptijd;

  • d. waarin geen totale prijs is vermeld en die voor onbepaalde duur is of een looptijd heeft die langer is dan 48 maanden: het maandelijks te betalen bedrag vermenigvuldigd met 48.

Artikel 2.11
  • 1. Indien een voorgenomen werk of een voorgenomen aankoop van diensten kan leiden tot opdrachten die gelijktijdig in afzonderlijke percelen worden geplaatst, neemt de aanbestedende dienst of het speciale-sectorbedrijf de geraamde totale waarde van deze percelen als grondslag.

  • 2. Indien de samengestelde waarde van de percelen, bedoeld in het eerste lid, gelijk is aan of groter is dan het in artikel 2.3 bedoelde bedrag, is het bij of krachtens deze wet bepaalde van toepassing op de plaatsing van elk perceel.

  • 3. Het tweede lid is niet van toepassing op:

    • a. opdrachten voor werken waarvan de geraamde waarde niet meer bedraagt dan € 1.000.000, exclusief omzetbelasting,

    • b. opdrachten voor diensten waarvan de geraamde waarde niet meer bedraagt dan € 80.000, exclusief omzetbelasting,

    mits de totale geraamde waarde van de onder a of b bedoelde percelen gezamenlijk niet meer bedraagt dan 20% van de totale waarde van alle percelen.

Artikel 2.12
  • 1. Indien een voorgenomen verkrijging van homogene leveringen kan leiden tot opdrachten die gelijktijdig in afzonderlijke percelen worden geplaatst, neemt de aanbestedende dienst of het speciale-sectorbedrijf de geraamde totale waarde van deze percelen als grondslag voor de raming.

  • 2. Indien de samengestelde waarde van de percelen, bedoeld in het eerste lid, gelijk is aan of groter is dan het in artikel 2.3 bedoelde bedrag, is het bij of krachtens deze wet van toepassing op de plaatsing van elk perceel.

  • 3. Het tweede lid is niet van toepassing op percelen waarvan de geraamde waarde niet meer bedraagt dan € 80.000, exclusief omzetbelasting, mits de totale geraamde waarde van die percelen gezamenlijk niet meer bedraagt dan 20% van de totale waarde van alle percelen.

Artikel 2.13

De aanbestedende dienst of het speciale-sectorbedrijf raamt de waarde van opdrachten voor leveringen die betrekking hebben op leasing, huur of huurkoop van producten op de volgende grondslag:

  • a. bij opdrachten voor leveringen met een vaste looptijd: de totale geraamde waarde voor de gehele looptijd indien die ten hoogste twaalf maanden bedraagt, dan wel de totale waarde indien de looptijd meer dan twaalf maanden bedraagt, met inbegrip van de geraamde restwaarde;

  • b. bij opdrachten voor leveringen voor onbepaalde duur of waarvan de looptijd niet kan worden bepaald: het maandelijks te betalen bedrag vermenigvuldigd met 48.

Artikel 2.14

De aanbestedende dienst of het speciale-sectorbedrijf raamt de waarde van opdrachten voor leveringen of voor diensten die met een zekere regelmaat worden verricht of die de aanbestedende dienst of het speciale-sectorbedrijf gedurende een bepaalde periode wil hernieuwen, op de volgende grondslag:

  • a. de totale reële waarde van de tijdens het voorafgaande boekjaar of tijdens de voorafgaande twaalf maanden geplaatste soortgelijke opeenvolgende opdrachten voor leveringen of voor diensten, indien mogelijk gecorrigeerd voor verwachte wijzigingen in de hoeveelheid of de waarde gedurende de twaalf maanden die volgen op de eerste opdracht, of

  • b. de geraamde totale waarde van de soortgelijke opeenvolgende opdrachten voor leveringen of voor diensten over de twaalf maanden die volgen op de eerste levering of dienstverrichting of over het boekjaar van de eerste levering of dienstverrichting, indien dat boekjaar zich over meer dan twaalf maanden uitstrekt.

Afdeling 2.1.3 Uitgezonderde opdrachten
Artikel 2.15

De aanbestedende dienst of het speciale-sectorbedrijf past het in deze afdeling bepaalde niet toe om zich aan de toepassing van deze wet te onttrekken.

Artikel 2.16
  • 1. In afwijking van de artikelen 2.1 tot en met 2.3 is het bepaalde bij of krachtens deze wet niet van toepassing op opdrachten:

    • a. waarvan de uitvoering leidt tot de verplichting voor de aanbestedende dienst of het speciale-sectorbedrijf informatie te verstrekken waarvan openbaarmaking strijdig is met een essentieel veiligheidsbelang;

    • b. die betrekking hebben op activiteiten van inlichtingendiensten;

    • c. die worden geplaatst in het kader van een samenwerkingsprogramma tussen het Koninkrijk der Nederlanden en één of meer andere lidstaten dat is gebaseerd op onderzoek en ontwikkeling met het oog op de ontwikkeling van een nieuw product en en waar toepasselijk met inbegrip van de latere fasen van de volledige levenscyclus van dat product of een deel daarvan;

    • d. die worden geplaatst in een derde land, indien strijdkrachten zijn ingezet buiten het grondgebied van de Europese Unie en de operationele omstandigheden vereisen dat opdrachten worden gegund aan ondernemers die in het operatiegebied zijn gevestigd;

    • e. waarvoor andere procedurevoorschriften gelden en die worden geplaatst op grond van een tussen het Koninkrijk der Nederlanden en een of meer derde landen gesloten internationale overeenkomst of afspraak;

    • f. waarvoor andere procedurevoorschriften gelden en die worden geplaatst als gevolg van een in verband met de legering van strijdkrachten gesloten internationale overeenkomst of afspraak betreffende ondernemingen in een lidstaat of in een derde land;

    • g. waarvoor andere procedurevoorschriften gelden van een internationale organisatie die op grond daarvan aankopen doet voor eigen doeleinden of waarvoor deze andere procedurevoorschriften bij plaatsing door het Koninkrijk der Nederlanden gelden;

    • h. die door een Nederlandse overheidsinstantie aan een overheidsinstantie van een andere staat worden gegund en die vallen binnen de reikwijdte van artikel 2.1 onderdelen a, b, of c, voor zover die opdrachten betrekking hebben op werken of diensten, of d.

  • 2. Onze Minister wie het aangaat, brengt bij de uitvoering van een samenwerkingsprogramma als bedoeld in het eerste lid, onderdeel c, dit programma ter kennis van de Europese Commissie onder vermelding van:

    • a. het percentage dat de uitgaven voor onderzoek en ontwikkeling vertegenwoordigen in de totale kosten van het samenwerkingsprogramma;

    • b. de overeenkomst die tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de andere lidstaten is gesloten inzake kostenverdeling met betrekking tot de uitvoering van het samenwerkingsprogramma;

    • c. het voorgenomen aandeel van iedere betrokken lidstaat in voorgenomen aankopen.

Artikel 2.17

In afwijking van de artikelen 2.1 tot en met 2.3 is het bepaalde bij of krachtens deze wet niet van toepassing op opdrachten voor diensten:

  • a. betreffende de verwerving of huur, ongeacht de financiële modaliteiten ervan, van grond, bestaande gebouwen of andere onroerende zaken of betreffende de rechten hierop;

  • b. betreffende arbitrage en bemiddeling;

  • c. van financiële aard, met uitzondering van verzekeringsdiensten;

  • d. inzake arbeidsovereenkomsten;

  • e. betreffende onderzoek en ontwikkeling, met uitzondering van die opdrachten waarvan de resultaten in hun geheel bestemd zijn voor de aanbestedende dienst of het speciale-sectorbedrijf voor gebruik ervan in de uitoefening van zijn eigen werkzaamheden, mits de dienstverlening volledig door de aanbestedende dienst of het speciale-sectorbedrijf wordt betaald.

HOOFDSTUK 2.2 PROCEDURES VOOR HET PLAATSEN VAN OPDRACHTEN
Afdeling 2.2.1 Niet-openbare procedure en onderhandelingsprocedure met aankondiging
Artikel 2.18

De aanbestedende dienst of het speciale-sectorbedrijf past voor het plaatsen van een opdracht de niet-openbare procedure of de onderhandelingsprocedure met aankondiging toe.

Artikel 2.19

De aanbestedende dienst die of het speciale-sectorbedrijf dat de niet-openbare procedure toepast doorloopt de volgende stappen. De aanbestedende dienst of het speciale-sectorbedrijf:

  • a. maakt een aankondiging van de opdracht bekend;

  • b. toetst of een gegadigde valt onder een door de aanbestedende dienst of het speciale-sectorbedrijf gestelde uitsluitingsgrond;

  • c. toetst of een niet-uitgesloten gegadigde voldoet aan de door de aanbestedende dienst of het speciale-sectorbedrijf gestelde geschiktheidseisen;

  • d. beoordeelt de niet-uitgesloten of niet-afgewezen gegadigden aan de hand van de door de aanbestedende dienst of het speciale-sectorbedrijf gestelde selectiecriteria;

  • e. nodigt de geselecteerde gegadigden uit tot inschrijving;

  • f. toetst of de inschrijvingen voldoen aan de door de aanbestedende dienst of het speciale-sectorbedrijf gestelde technische specificaties, eisen en normen;

  • g. beoordeelt de geldige inschrijvingen aan de hand van het door de aanbestedende dienst of het speciale-sectorbedrijf gestelde gunningscriterium, bedoeld in artikel 2.105 en de nadere criteria, bedoeld in artikel 2.106;

  • h. deelt de gunningsbeslissing mee;

  • i. kan de overeenkomst sluiten;

  • j. maakt de aankondiging van de gegunde opdracht bekend.

Artikel 2.20
  • 1. De aanbestedende dienst die of het speciale-sectorbedrijf dat de onderhandelingsprocedure met aankondiging toepast doorloopt de volgende stappen. De aanbestedende dienst of het speciale-sectorbedrijf:

    • a. maakt een aankondiging van de opdracht bekend;

    • b. toetst of een gegadigde valt onder een door de aanbestedende dienst of het speciale-sectorbedrijf gestelde uitsluitingsgrond;

    • c. toetst of een niet-uitgesloten gegadigde voldoet aan de door de aanbestedende dienst of het speciale-sectorbedrijf gestelde geschiktheidseisen;

    • d. beoordeelt de niet-uitgesloten of niet-afgewezen gegadigden aan de hand van de door de aanbestedende dienst of het speciale-sectorbedrijf gestelde selectiecriteria;

    • e. nodigt de geselecteerde gegadigden uit tot inschrijving;

    • f. toetst of de inschrijvingen voldoen aan de door de aanbestedende dienst of het speciale-sectorbedrijf gestelde technische specificaties, eisen en normen;

    • g. beoordeelt de geldige inschrijvingen aan de hand van het door de aanbestedende dienst of het speciale-sectorbedrijf gestelde gunningscriterium, bedoeld in artikel 2.105, en de nadere criteria, bedoeld in artikel 2.106;

    • h. onderhandelt met de inschrijvers;

    • i. deelt de gunningsbeslissing mee;

    • j. kan de overeenkomst sluiten;

    • k. maakt de aankondiging van de gegunde opdracht bekend.

  • 2. Indien een aanbestedende dienst of een speciale-sectorbedrijf de onderhandelingsprocedure met aankondiging toepast, kan de toepassing van de onderdelen a tot en met e van het eerste lid achterwege blijven, indien de aanbestedende dienst of het speciale-sectorbedrijf:

    • a. bij de plaatsing van die opdracht eerder de niet-openbare procedure of de procedure van de concurrentiegerichte dialoog heeft toegepast met inschrijvingen die onregelmatig of onaanvaardbaar waren,

    • b. de oorspronkelijke voorwaarden van de opdracht, bedoeld onder a, niet wezenlijk wijzigt, en

    • c. gelijktijdig en schriftelijk uitsluitend de inschrijvers uitnodigt die in de eerder toegepaste niet-openbare procedure of de procedure van de concurrentiegerichte dialoog een inschrijving hebben gedaan die voldeed aan de geschiktheidscriteria en selectiecriteria, en die aan de formele eisen van de procedure voor het gunnen van opdrachten voldoen.

Afdeling 2.2.2 Uitzonderingen op de toepassing van de niet-openbare procedure en onderhandelingsprocedure met aankondiging
§ 2.2.2.1 Procedure van de concurrentiegerichte dialoog
Artikel 2.21
  • 1. De aanbestedende dienst of het speciale-sectorbedrijf kan, indien het naar zijn oordeel niet mogelijk is door toepassing van de niet-openbare procedure of de onderhandelingsprocedure met aankondiging een bijzonder complexe opdracht te plaatsen, de procedure van de concurrentiegerichte dialoog toepassen.

  • 2. Een opdracht is bijzonder complex indien de aanbestedende dienst of het speciale-sectorbedrijf objectief gezien niet is staat is:

    • a. de technische middelen te bepalen waarmee aan de behoeften of het doel kan worden tegemoet gekomen, of

    • b. de juridische of financiële voorwaarden van een project te specificeren.

Artikel 2.22

De aanbestedende dienst die of het speciale-sectorbedrijf dat de procedure van de concurrentiegerichte dialoog toepast doorloopt de volgende stappen. De aanbestedende dienst of het speciale-sectorbedrijf:

  • a. maakt een aankondiging van de opdracht bekend;

  • b. toetst of een gegadigde valt onder een door de aanbestedende dienst of het speciale-sectorbedrijf gestelde uitsluitingsgrond;

  • c. toetst of een niet-uitgesloten gegadigde voldoet aan de door de aanbestedende dienst of het speciale-sectorbedrijf gestelde geschiktheidseisen;

  • d. beoordeelt de niet-uitgesloten of niet-afgewezen gegadigden aan de hand van de door de aanbestedende dienst of het speciale-sectorbedrijf gestelde selectiecriteria;

  • e. nodigt de geselecteerde gegadigden uit tot deelname aan de dialoog;

  • f. houdt met de geselecteerde gegadigden een dialoog met het doel te bepalen welke middelen geschikt zijn om zo goed mogelijk aan de behoeften van de aanbestedende dienst of het speciale-sectorbedrijf te voldoen en maakt een keuze welke oplossing of oplossingen aan zijn behoeften kunnen voldoen;

  • g. verzoekt de deelnemers aan de dialoog hun inschrijving in te dienen;

  • h. toetst of de inschrijvingen voldoen aan de tijdens de dialoog voorgelegde en gespecificeerde oplossing of oplossingen;

  • i. beoordeelt de geldige inschrijvingen aan de hand van het gunningscriterium de economische meest voordelige inschrijving en de door de aanbestedende dienst of het speciale-sectorbedrijf gestelde nadere criteria, bedoeld in artikel 106;

  • j. deelt de gunningsbeslissing mee;

  • k. kan de overeenkomst sluiten;

  • l. maakt de aankondiging van de gegunde opdracht bekend.

§ 2.2.2.2 Onderhandelingsprocedure zonder aankondiging
Artikel 2.23
  • 1. De aanbestedende dienst of het speciale-sectorbedrijf kan de onderhandelingsprocedure zonder aankondiging toepassen indien:

    • a. bij toepassing van de niet-openbare procedure, de onderhandelingsprocedure met aankondiging of de procedure van de concurrentiegerichte dialoog geen of geen geschikte inschrijvingen of geen verzoeken tot deelneming zijn ingediend, de oorspronkelijke voorwaarden van de opdracht niet wezenlijk worden gewijzigd en de Europese Commissie op haar verzoek een verslag van de oorspronkelijke procedure wordt overgelegd,

    • b. de opdracht om technische redenen of om redenen van bescherming van uitsluitende rechten slechts aan een bepaalde ondernemer kan worden toevertrouwd,

    • c. voor zover zulks strikt noodzakelijk is, ingeval de termijnen, bedoeld in artikel 2.57, van de niet-openbare procedure of de onderhandelingsprocedure met aankondiging wegens dwingende spoed niet in acht kunnen worden genomen als gevolg van gebeurtenissen die door de aanbestedende dienst of het speciale-sectorbedrijf niet konden worden voorzien en niet aan de aanbestedende dienst of het speciale-sectorbedrijf zijn te wijten,

    • d. ingeval de termijnen, bedoeld in artikel 2.57, van de niet-openbare procedure of de onderhandelingsprocedure met aankondiging wegens de urgentie van een crisissituatie niet in acht kunnen worden genomen, of

    • e. bij toepassing van de niet-openbare procedure, de onderhandelingsprocedure met aankondiging of de procedure van de concurrentiegerichte dialoog, inschrijvingen zijn ingediend die onregelmatig zijn, of indien inschrijvingen zijn gedaan die onaanvaardbaar zijn, mits de oorspronkelijke voorwaarden van de opdracht niet wezenlijk worden gewijzigd.

  • 2. Indien de aanbestedende dienst of het speciale-sectorbedrijf toepassing heeft gegeven aan het eerste lid, onderdeel e, nodigt hij gelijktijdig en schriftelijk uitsluitend de inschrijvers uit die in de niet-openbare procedure of de procedure van de concurrentiegerichte dialoog een inschrijving hebben gedaan die voldeed aan de geschiktheidscriteria en selectiecriteria, en die aan de formele eisen van de procedure voor het gunnen van opdrachten voldoen.

Artikel 2.24
  • 1. De aanbestedende dienst of het speciale-sectorbedrijf kan de onderhandelingsprocedure zonder aankondiging toepassen:

    • a. voor opdrachten voor diensten betreffende onderzoek en ontwikkeling waarvan de resultaten in hun geheel bestemd zijn voor de aanbestedende dienst of het speciale-sectorbedrijf voor gebruik ervan in de uitoefening van zijn eigen werkzaamheden, mits de dienstverlening volledig door de aanbestedende dienst of het speciale-sectorbedrijf wordt betaald,

    • b. voor de levering van producten die uitsluitend voor onderzoek en ontwikkeling worden vervaardigd en waarvan de productie niet in grote hoeveelheden plaatsvindt met het doel de commerciële haalbaarheid van het product vast te stellen of de kosten van onderzoek en ontwikkeling te delgen,

    • c. voor door de oorspronkelijke leverancier verrichte aanvullende leveringen die bestemd zijn:

      • 1°. voor gedeeltelijke vervanging van leveringen of installaties voor courant gebruik, of

      • 2°. voor de uitbreiding van bestaande leveringen of installaties, indien verandering van leverancier de aanbestedende dienst of het speciale-sectorbedrijf ertoe zou verplichten materiaal aan te schaffen met andere technische eigenschappen die niet verenigbaar zijn met de technische eigenschappen van reeds geleverd materiaal of zich bij gebruik en onderhoud van aan te schaffen materiaal onevenredige technische moeilijkheden voordoen,

    • d. voor op een grondstoffenmarkt genoteerde en aangekochte leveringen, of

    • e. voor de aankoop van leveringen tegen bijzonder gunstige voorwaarden bij een leverancier die definitief zijn handelsactiviteiten stopzet, bij curatoren of vereffenaars van een faillissement of bij de toepassing van de schuldsaneringsregeling natuurlijke personen of een in andere nationale regelgeving bestaande vergelijkbare procedure.

  • 2. De looptijd van de opdrachten en nabestellingen, bedoeld in het eerste lid, onderdeel c, is niet langer dan vijf jaar, tenzij sprake is van uitzonderlijke omstandigheden op de vaststelling waarvan de verwachte levensduur van geleverde objecten, installaties of systemen en de technische moeilijkheden die een verandering van leverancier kan veroorzaken van invloed zijn.

Artikel 2.25

De aanbestedende dienst of het speciale-sectorbedrijf kan voor aanvullende werken of diensten de onderhandelingsprocedure zonder aankondiging toepassen voor zover die diensten of werken noch in het oorspronkelijk gegunde ontwerp, noch in de oorspronkelijk gegunde opdracht waren opgenomen en technisch of economisch niet los van de oorspronkelijke opdracht kunnen worden uitgevoerd zonder dat dit tot grote ongemakken voor de aanbestedende dienst of het speciale-sectorbedrijf leidt dan wel de aanvullende werken of diensten strikt noodzakelijk zijn om de oorspronkelijke opdracht te vervolmaken en:

  • 1°. de aanvullende werken of diensten ten gevolge van een onvoorziene omstandigheid voor de uitvoering van deze opdracht noodzakelijk zijn geworden,

  • 2°. de gunning geschiedt aan de aannemer of dienstverlener die de oorspronkelijke opdracht voor werken of opdracht voor diensten uitvoert, en

  • 3°. het totale bedrag van de voor de aanvullende werken of diensten gegunde opdracht niet hoger is dan 50 procent van het bedrag van de oorspronkelijke opdracht.

Artikel 2.26
  • 1. De aanbestedende dienst of het speciale-sectorbedrijf kan voor nieuwe werken of diensten tot vijf jaar volgend op de gunning van de oorspronkelijke opdracht de onderhandelingsprocedure zonder aankondiging toepassen, voor zover die werken of diensten bestaan uit herhaling van soortgelijke werken of diensten die door dezelfde aanbestedende diensten of speciale-sectorbedrijven worden toevertrouwd aan de ondernemer waaraan de oorspronkelijke opdracht werd gegund en:

    • 1°. deze werken of diensten overeenstemmen met een basisproject dat het voorwerp vormde van de oorspronkelijke opdracht die met toepassing van de niet-openbare procedure, de onderhandelingsprocedure met aankondiging of de procedure van de concurrentiegerichte dialoog is gegund,

    • 2°. de aanbestedende dienst of het speciale-sectorbedrijf reeds in de aankondiging van de aanbesteding van het basisproject vermeldde dat een procedure zonder aankondiging kan worden toegepast, en

    • 3°. de aanbestedende dienst of het speciale-sectorbedrijf bij toepassing van afdeling 2.1.2 het totale voor de volgende werken geraamde bedrag in aanmerking heeft genomen voor de raming van de waarde van de opdracht.

  • 2. De aanbestedende dienst of het speciale-sectorbedrijf kan in uitzonderlijke omstandigheden als bedoeld in artikel 2.24, tweede lid, ook na de vijf jaar volgend op de gunning van de oorspronkelijke opdracht de onderhandelingsprocedure zonder aankondiging toepassen.

Artikel 2.27

De aanbestedende dienst of het speciale-sectorbedrijf kan voor opdrachten in verband met de levering van vervoersdiensten in de lucht en ter zee voor de strijdkrachten of veiligheidsdiensten die in het buitenland zijn of zullen worden ingezet de onderhandelingsprocedure zonder aankondiging toepassen, indien de aanbestedende dienst of het speciale-sectorbedrijf zich genoodzaakt ziet een opdracht voor deze diensten te plaatsen bij ondernemers die de geldigheid van een inschrijving voor zodanig korte periodes garanderen dat de termijn, bedoeld in artikel 2.57, voor de niet-openbare procedure of de onderhandelingsprocedure met aankondiging van een opdracht niet kan worden nageleefd.

Artikel 2.28

De aanbestedende dienst die of het speciale-sectorbedrijf dat de onderhandelingsprocedure zonder aankondiging toepast doorloopt de volgende stappen. De aanbestedende dienst of het speciale-sectorbedrijf:

  • a. onderhandelt met de betrokken ondernemers;

  • b. maakt een proces-verbaal van de opdrachtverlening;

  • c. deelt de gunningsbeslissing mee;

  • d. kan de overeenkomst sluiten;

  • e. maakt de aankondiging van de gegunde opdracht bekend.

§ 2.2.2.3 Bijzondere voorschriften betreffende het plaatsen van opdrachten voor bijlage II- diensten
Artikel 2.29
  • 1. De aanbestedende dienst of het speciale-sectorbedrijf kan voor een opdracht betreffende diensten die zijn opgenomen in bijlage II van richtlijn nr. 2009/81/EG de procedure voor bijlage II diensten toepassen.

  • 2. Indien de opdracht, bedoeld in het eerste lid, zowel betrekking heeft op diensten als bedoeld in bijlage I van richtlijn nr. 2009/81/EG als op diensten als bedoeld in bijlage II van richtlijn nr. 2009/81/EG kan de aanbestedende dienst of het speciale-sectorbedrijf de procedure voor bijlage II diensten toepassen indien de geraamde waarde van de bijlage II diensten gelijk is aan of hoger is dan die van de bijlage I diensten.

Artikel 2.30
  • 1. De aanbestedende dienst of het speciale-sectorbedrijf die de procedure voor bijlage II diensten toepast doorloopt de volgende stappen. De aanbestedende dienst of het speciale-sectorbedrijf:

    • a. toetst of de inschrijvingen voldoen aan de door de aanbestedende dienst of het speciale-sectorbedrijf gestelde technische specificaties, eisen en normen;

    • b. deelt de resultaten van de gunning mee aan de Europese Commissie;

    • c. kan een aankondiging van de gegunde opdracht bekend maken.

  • 2. Bij toepassing van de procedure voor bijlage II diensten zijn uitsluitend de paragrafen 2.3.3.1 en 2.3.8.9 van hoofdstuk 2.3 van toepassing.

  • 3. In afwijking van het tweede lid draagt de aanbestedende dienst of het speciale-sectorbedrijf zorg voor een passende mate van openbaarheid van de aankondiging van het voornemen tot het plaatsen van een opdracht, indien die opdracht een duidelijk grensoverschrijdend belang heeft.

Afdeling 2.2.3 Bijzondere procedure voor het sluiten van een raamovereenkomst
Artikel 2.31

Een aanbestedende dienst die of een speciale-sectorbedrijf dat een raamovereenkomst wil sluiten, past daartoe een van de volgende procedures toe:

  • a. de niet-openbare procedure;

  • b. de onderhandelingsprocedure met aankondiging;

  • c. indien dat op grond van artikel 2.21 is toegestaan, de procedure van de concurrentiegerichte dialoog;

  • d. indien dat op grond van de artikelen 2.23 tot en met 2.27 is toegestaan, de onderhandelingsprocedure zonder aankondiging;

  • e. indien dat op grond van artikel 2.29 is toegestaan, de procedure voor bijlage II diensten.

Artikel 2.32
  • 1. Een aanbestedende dienst die of een speciale-sectorbedrijf dat een opdracht wil plaatsen met gebruikmaking van een raamovereenkomst die hij gesloten heeft met een enkele ondernemer, past de procedure voor het gunnen van een opdracht via een raamovereenkomst met een enkele ondernemer toe, indien deze raamovereenkomst overeenkomstig artikel 2.31 is gesloten.

  • 2. In het in het eerste lid bedoelde geval gunt de aanbestedende dienst of het speciale-sectorbedrijf de opdracht op basis van de in de raamovereenkomst gestelde voorwaarden.

Artikel 2.33

Een aanbestedende dienst die of een speciale-sectorbedrijf dat een opdracht wil plaatsen met gebruikmaking van een raamovereenkomst die hij gesloten heeft met meerdere ondernemers, past de procedure voor het gunnen van een opdracht door middel van een raamovereenkomst met meerdere ondernemers toe, indien deze raamovereenkomst overeenkomstig artikel 2.31 is gesloten.

Artikel 2.34
  • 1. In het in artikel 2.33 bedoelde geval past de aanbestedende dienst of het speciale-sectorbedrijf de voorwaarden van de raamovereenkomst toe, zonder de betrokken ondernemers opnieuw tot mededinging op te roepen.

  • 2. Indien niet alle voorwaarden in de raamovereenkomst zijn bepaald, doorloopt de aanbestedende dienst of het speciale-sectorbedrijf de volgende stappen. De aanbestedende dienst of het speciale-sectorbedrijf:

    • a. vraagt de betrokken ondernemers de inschrijvingen in te dienen;

    • b. beoordeelt de aangevulde inschrijvingen volgens de in de raamovereenkomst of aanbestedingsstukken vastgestelde gunningscriteria;

    • c. kan de overeenkomst sluiten.

HOOFDSTUK 2.3 REGELS INZAKE AANKONDIGING, UITSLUITING, SELECTIE EN GUNNING
Afdeling 2.3.1 Algemeen
§ 2.3.1.1 Ondernemers
Artikel 2.35
  • 1. Een aanbestedende dienst of een speciale-sectorbedrijf wijst gegadigden of inschrijvers die krachtens de wetgeving van de lidstaat waarin zij zijn gevestigd, gerechtigd zijn de desbetreffende verrichting uit te voeren, niet af louter op grond van het feit dat zij een natuurlijke persoon of een rechtspersoon zijn.

  • 2. Een aanbestedende dienst of een speciale-sectorbedrijf kan voor opdrachten voor diensten, voor werken en voor opdrachten voor leveringen die bijkomende diensten of installatiewerkzaamheden inhouden, van een rechtspersoon verlangen dat deze in de inschrijving of in het verzoek tot deelneming de namen en de beroepskwalificaties vermeldt van de personen die met de uitvoering van de opdracht worden belast.

  • 3. Een samenwerkingsverband van ondernemers kan zich inschrijven of zich als gegadigde opgeven.

  • 4. Een aanbestedende dienst of een speciale-sectorbedrijf verlangt voor het indienen van een inschrijving of een verzoek tot deelneming van een samenwerkingsverband van ondernemers niet dat het samenwerkingsverband van ondernemers een bepaalde rechtsvorm heeft.

  • 5. Een aanbestedende dienst of een speciale-sectorbedrijf kan van een samenwerkingsverband waaraan de opdracht wordt gegund, eisen dat het een bepaalde rechtsvorm aanneemt, indien dit voor de goede uitvoering van de opdracht noodzakelijk is.

§ 2.3.1.2 Communicatie en inlichtingen
Artikel 2.36
  • 1. Een ondernemer kan inlichtingen vragen over een specifieke aanbesteding.

  • 2. De aanbestedende dienst of het speciale-sectorbedrijf beantwoordt de gestelde vragen in een nota van inlichtingen, die hij aan alle gegadigden of inschrijvers verzendt.

  • 3. Een ondernemer kan de aanbestedende dienst of het speciale-sectorbedrijf verzoeken om bepaalde informatie niet in de nota van inlichtingen op te nemen indien openbaarmaking van deze informatie schade zou toebrengen aan de gerechtvaardigde economische belangen van de onderneming.

Artikel 2.37
  • 1. Een aanbestedende dienst of een speciale-sectorbedrijf verstrekt nadere inlichtingen over de aanbestedingsstukken uiterlijk zes dagen voor de uiterste datum voor het indienen van de inschrijvingen, mits het verzoek om inlichtingen tijdig voor de uiterste datum voor het indienen van de inschrijvingen is gedaan.

  • 2. In afwijking van het eerste lid bedraagt de in dat lid bedoelde termijn in geval van toepassing van de niet-openbare procedure of onderhandelingsprocedure, waarbij toepassing wordt gegeven aan artikel 2.57, vier dagen.

Artikel 2.38

Een aanbestedende dienst of een speciale-sectorbedrijf kan een ondernemer vragen om zijn inschrijving of verzoek om deelneming nader toe te lichten of aan te vullen met inachtneming van de artikelen 2.74, 2.75 en 2.93.

Artikel 2.39
  • 1. Een aanbestedende dienst of speciale-sectorbedrijf is niet gehouden gerubriceerde gegevens met betrekking tot een specifieke aanbesteding te verstrekken aan een ondernemer, indien die niet voldoet aan eisen die de aanbestedende dienst of het speciale-sectorbedrijf ter bescherming van die gegevens aan de verstrekking daarvan heeft gesteld.

  • 2. Een eis als bedoeld in het eerste lid kan inhouden dat een ondernemer er voor zorg dient te dragen dat door hem in te schakelen onderaannemers eveneens aan de eisen, bedoeld in het eerste lid, voldoen.

Artikel 2.40

Een aanbestedende dienst of een speciale-sectorbedrijf neemt passende maatregelen om het verloop van een langs elektronische weg gevoerde procedure te documenteren.

Artikel 2.41
  • 1. Onverminderd het in deze wet bepaalde maakt een aanbestedende dienst of een speciale-sectorbedrijf informatie die hem door een ondernemer als vertrouwelijk is verstrekt niet openbaar.

  • 2. Onverminderd het in deze wet bepaalde maakt een aanbestedende dienst of een speciale-sectorbedrijf geen informatie openbaar uit aanbestedingsstukken of andere documenten die de dienst heeft opgesteld in verband met een aanbestedingsprocedure, indien die informatie kan worden gebruikt om de mededinging te vervalsen.

Afdeling 2.3.2 Aankondigingen
§ 2.3.2.1 Vooraankondiging
Artikel 2.42

Een aanbestedende dienst of het speciale-sectorbedrijf kan een vooraankondiging bekendmaken waarin wordt vermeld:

  • a. het overeenkomstig afdeling 2.1.2 geraamde bedrag en de hoofdkenmerken van de opdrachten voor werken die hij voornemens is te plaatsen of te sluiten;

  • b. het overeenkomstig afdeling 2.1.2 geraamde totale bedrag per productgroep van de opdrachten voor leveringen die de aanbestedende dienst of het speciale-sectorbedrijf voornemens is in de loop van de komende twaalf maanden te plaatsen;

  • c. het overeenkomstig afdeling 2.1.2 geraamde totale bedrag per productgroep van de opdrachten voor diensten voor elk van de dienstencategorieën, die de aanbestedende dienst of het speciale-sectorbedrijf voornemens is in de loop van de komende twaalf maanden te plaatsen.

Artikel 2.43
  • 1. De bekendmaking van de vooraankondiging geschiedt langs elektronische weg, met gebruikmaking van het elektronisch systeem voor aanbestedingen.

  • 2. De aanbestedende dienst of het speciale-sectorbedrijf gebruikt voor de bekendmaking van de vooraankondiging het daartoe door middel van het elektronisch systeem voor aanbestedingen beschikbaar gestelde formulier.

Artikel 2.44

Een aanbestedende dienst of een speciale-sectorbedrijf zendt de vooraankondiging, bedoeld in artikel 2.42, zo spoedig mogelijk nadat de beslissing is genomen tot goedkeuring van het programma voor de opdrachten of de raamovereenkomsten die de aanbestedende dienst of het speciale-sectorbedrijf voornemens is te plaatsen of te sluiten, met behulp van het elektronisch systeem voor aanbestedingen toe aan de Europese Commissie.

Artikel 2.45
  • 1. In afwijking van artikel 2.44 kan de aanbestedende dienst of het speciale-sectorbedrijf de vooraankondiging ook bekend maken op zijn kopersprofiel.

  • 2. Een kopersprofiel als bedoeld in het eerste lid is langs elektronische weg toegankelijk en kan informatie bevatten inzake vooraankondigingen, lopende aanbestedingsprocedures, voorgenomen aankopen, gegunde opdrachten, geannuleerde procedures en nuttige algemene informatie, zoals een contactpunt, een telefoon- en faxnummer, een postadres en een e-mailadres.

  • 3. In het in het eerste lid bedoelde geval zendt de aanbestedende dienst of het speciale-sectorbedrijf een kennisgeving van de vooraankondiging langs elektronische weg met gebruikmaking van het elektronisch systeem voor aanbestedingen toe aan de Europese Commissie.

  • 4. De in het derde lid bedoelde kennisgeving geschiedt door middel van het daartoe door middel van het elektronisch systeem voor aanbestedingen beschikbaar gestelde formulier.

  • 5. Een aanbestedende dienst of een speciale-sectorbedrijf maakt de vooraankondiging op zijn kopersprofiel niet eerder bekend dan nadat de kennisgeving van die bekendmaking aan de Europese Commissie is verzonden.

  • 6. De vooraankondiging op het kopersprofiel bevat de datum van de kennisgeving, bedoeld in het vierde lid.

§ 2.3.2.2 Aankondiging
Artikel 2.46
  • 1. De aanbestedende dienst die of het speciale-sectorbedrijf dat voornemens is een opdracht te gunnen maakt hiertoe een aankondiging van de opdracht bekend.

  • 2. De bekendmaking van de aankondiging geschiedt langs elektronische weg met gebruikmaking van het elektronisch systeem voor aanbestedingen.

  • 3. De aanbestedende dienst of het speciale-sectorbedrijf gebruikt voor de bekendmaking van de aankondiging het daartoe door middel van het elektronisch systeem voor aanbestedingen beschikbaar gestelde formulier.

  • 4. Het eerste lid is niet van toepassing indien de aanbestedende dienst of het speciale-sectorbedrijf de onderhandelingsprocedure zonder aankondiging toepast.

Artikel 2.47

De aanbestedende dienst of het speciale-sectorbedrijf geeft in de aankondiging of in de uitnodiging tot inschrijving aan welke bewijsmiddelen hij van de ondernemer verlangt, waaronder die met betrekking tot de financiële en economische draagkracht en de technische- en beroepsbekwaamheid.

Artikel 2.48

De aanbestedende dienst of het speciale-sectorbedrijf kan met behulp van de bevestiging van ontvangst van de bekendmaking van de Europese Commissie aantonen dat hij een aankondiging heeft bekendgemaakt.

Artikel 2.49
  • 1. De aanbestedende dienst of het speciale-sectorbedrijf kan de aankondiging of de inhoud ervan niet eerder op een andere wijze dan bedoeld in artikel 2.46 bekendmaken dan nadat deze aan de Europese Commissie is gezonden.

  • 2. Indien de aanbestedende dienst of het speciale-sectorbedrijf de aankondiging ook op een andere wijze dan met gebruikmaking van het elektronisch systeem voor aanbestedingen bekend maakt, bevat die aankondiging geen andere informatie dan die welke aan de Europese Commissie is gezonden of via het kopersprofiel is bekendgemaakt en bevat deze in ieder geval de datum van toezending aan de Europese Commissie dan wel de datum van de bekendmaking op het kopersprofiel.

Artikel 2.50
  • 1. De aanbestedende dienst of het speciale-sectorbedrijf stelt de aanbestedingsstukken voor de opdracht op enigerlei wijze kosteloos ter beschikking.

  • 2. Indien de aanbestedende dienst of het speciale-sectorbedrijf de aanbestedingsstukken voor de opdracht ook op andere wijze dan ter uitvoering van het eerste lid beschikbaar stelt, kan de aanbestedende dienst of het speciale-sectorbedrijf de kosten voor die wijze van verstrekking in rekening brengen bij degenen die om die andere wijze van verstrekking van de aanbestedingsstukken hebben gevraagd.

Artikel 2.51
  • 1. De aanbestedende dienst of het speciale-sectorbedrijf kan een rectificatie van een eerder gedane aankondiging bekendmaken.

  • 2. De bekendmaking van de rectificatie geschiedt langs elektronische weg met gebruikmaking van het elektronisch systeem voor aanbestedingen.

  • 3. De aanbestedende dienst of het speciale-sectorbedrijf gebruikt voor de bekendmaking van de rectificatie het daartoe door middel van het elektronisch systeem voor aanbestedingen beschikbaar gestelde formulier.

Artikel 2.52

Indien de aanbestedingsstukken bij een andere instantie moeten worden opgevraagd vermeldt de aanbestedende dienst of het speciale-sectorbedrijf in de uitnodiging tot deelname aan een niet-openbare procedure, de concurrentiegerichte dialoog of een onderhandelingsprocedure met aankondiging, het adres van deze instantie en, in voorkomend geval, de uiterste datum voor dit verzoek.

§ 2.3.2.3 Termijnen
Artikel 2.53

De aanbestedende dienst of het speciale-sectorbedrijf stelt de termijn voor het indienen van verzoeken tot deelneming of inschrijvingen vast met inachtneming van de aard en omvang van de opdracht, de voor de voorbereiding van het verzoek of de inschrijving benodigde tijd en de in deze paragraaf gestelde regels omtrent termijnen.

Artikel 2.54
  • 1. Voor niet-openbare procedures, onderhandelingsprocedures met aankondiging en de concurrentiegerichte dialoog bedraagt de termijn voor het indienen van de verzoeken tot deelneming ten minste 30 dagen, te rekenen vanaf de verzenddatum van de aankondiging van de opdracht.

  • 2. Voor niet-openbare procedures bedraagt de termijn voor het indienen van de inschrijvingen ten minste 40 dagen, te rekenen vanaf de verzenddatum van de uitnodiging tot inschrijving.

  • 3. Indien de aanbestedende dienst of het speciale-sectorbedrijf een vooraankondiging als bedoeld in paragraaf 2.3.2.1 heeft gedaan, kan hij de termijn voor het indienen van de inschrijvingen, bedoeld in het tweede lid, inkorten tot 36 dagen, maar in geen geval tot minder dan 22 dagen.

  • 4. Het inkorten van de termijn, bedoeld in het derde lid, is uitsluitend toegestaan, indien de vooraankondiging alle informatie bevat die in de aankondiging van de opdracht, bedoeld in bijlage IV van richtlijn nr. 2009/81/EG, wordt verlangd, voor zover deze informatie beschikbaar is op het tijdstip dat de vooraankondiging wordt bekendgemaakt en mits deze vooraankondiging ten minste 52 dagen en ten hoogste 12 maanden voor de verzenddatum van de aankondiging van de opdracht ter bekendmaking is verzonden.

Artikel 2.55

Een aanbestedende dienst of een speciale-sectorbedrijf kan de termijnen voor het indienen van inschrijvingen, bedoeld in artikel 2.54, tweede lid, met vijf dagen inkorten indien hij met elektronische middelen en vanaf het doen van de aankondiging vrije, rechtstreekse en volledige toegang biedt tot de aanbestedingsstukken, met inachtneming van paragraaf 2.3.2.2, en in de aankondiging het internetadres vermeldt dat toegang biedt tot deze documenten.

Artikel 2.56

Indien de tijdig aangevraagde aanbestedingsstukken en de aanvullende stukken of nadere inlichtingen niet binnen de in artikel 2.37 gestelde termijn zijn verstrekt, of indien de inschrijvingen slechts na een bezichtiging ter plaatse, of na inzage ter plaatse van de bij de aanbestedingsstukken behorende stukken kunnen worden gedaan, verlengt de aanbestedende dienst of het speciale-sectorbedrijf de termijn voor het indienen van de inschrijvingen zodanig dat alle betrokken ondernemers van alle nodige informatie voor de opstelling van de inschrijvingen kennis kunnen nemen.

Artikel 2.57

Indien om dringende redenen de in de artikelen 2.54 tot en met 2.56 bepaalde termijnen niet in acht kunnen worden genomen, kan een aanbestedende dienst of een speciale-sectorbedrijf bij een niet-openbare procedure, de procedure van de concurrentiegerichte dialoog of een onderhandelingsprocedure met aankondiging, de volgende termijnen vaststellen:

  • a. een termijn voor het indienen van de verzoeken tot deelneming van ten minste vijftien dagen, te rekenen vanaf de verzenddatum van de aankondiging van de opdracht, of tien dagen indien de aankondiging elektronisch is verzonden overeenkomstig het model in het derde punt van bijlage VI van richtlijn nr. 2009/81/EG;

  • b. in het geval van de niet-openbare procedure en de procedure van de concurrentiegerichte dialoog, een termijn voor het indienen van de inschrijvingen van ten minste tien dagen, te rekenen vanaf de verzenddatum van de uitnodiging tot het indienen van een inschrijving.

Afdeling 2.3.3 Bestek
§ 2.3.3.1 Technische specificaties
Artikel 2.58
  • 1. Een aanbestedende dienst of een speciale-sectorbedrijf neemt de door hem gestelde technische specificaties op in de aanbestedingsstukken.

  • 2. De technische specificaties bieden de inschrijvers gelijke toegang en leiden niet tot ongerechtvaardigde belemmeringen in de openstelling van opdrachten voor mededinging.

Artikel 2.59
  • 1. Onverminderd technische eisen die verenigbaar zijn met het Gemeenschapsrecht en waarvan het gebruik bij of krachtens de wet verplicht is gesteld of aan welke op grond van internationale normalisatieovereenkomsten voldaan moet worden om de krachtens deze overeenkomsten vereiste interoperabiliteit te garanderen, formuleert een aanbestedende dienst of een speciale-sectorbedrijf de technische specificaties:

    • a. door verwijzing naar technische specificaties en naar nationale civiele normen waarin Europese normen zijn omgezet, Europese technische goedkeuringen, gemeenschappelijke civiele technische specificaties, nationale civiele normen waarin internationale normen zijn omgezet, andere internationale civiele normen, andere door Europese normalisatie-instellingen opgestelde technische referentiesystemen of, bij ontstentenis daarvan, andere nationale civiele normen, nationale technische goedkeuringen, dan wel nationale technische specificaties inzake het ontwerpen, berekenen en uitvoeren van werken en het gebruik van producten, civiele technische specificaties die binnen de sector algemeen erkend zijn, of nationale defensienormen en soortgelijke specificaties voor defensiemateriaal,

    • b. in termen van prestatie-eisen en functionele eisen, die milieukenmerken kunnen bevatten, waarbij de eisen zodanig nauwkeurig zijn bepaald dat de inschrijvers het voorwerp van de opdracht kunnen bepalen en de aanbestedende dienst of het speciale-sectorbedrijf de opdracht kan gunnen,

    • c. in termen van prestatie-eisen en functionele eisen als bedoeld in onderdeel b, waarbij onder vermoeden van overeenstemming met deze prestatie-eisen en functionele eisen wordt verwezen naar de specificaties, bedoeld in onderdeel a, of

    • d. door verwijzing naar de specificaties, bedoeld in onderdeel a, voor bepaalde kenmerken, en verwijzing naar de prestatie-eisen en functionele eisen, bedoeld in onderdeel b, voor andere kenmerken.

  • 2. Een aanbestedende dienst of een speciale-sectorbedrijf doet een verwijzing als bedoeld in het eerste lid, onderdeel a, vergezeld gaan van de woorden ‘of gelijkwaardig’.

  • 3. Een aanbestedende dienst of een speciale-sectorbedrijf die milieukenmerken voorschrijft door verwijzing naar prestatie-eisen of functionele eisen als bedoeld in het eerste lid, onderdeel b, kan gebruik maken van de gedetailleerde specificaties of van gedeelten daarvan, zoals vastgesteld in milieukeurmerken, voor zover:

    • a. die geschikt zijn voor de omschrijving van de kenmerken van de leveringen of diensten waarop de opdracht betrekking heeft,

    • b. de vereisten voor de keurmerken zijn ontwikkeld op grond van wetenschappelijke gegevens,

    • c. de milieukeurmerken zijn aangenomen via een proces waaraan alle betrokkenen, zoals regeringsinstanties, consumenten, fabrikanten, kleinhandel en milieuorganisaties kunnen deelnemen, en

    • d. de keurmerken toegankelijk zijn voor alle betrokken partijen.

  • 4. Een aanbestedende dienst of een speciale-sectorbedrijf kan aangeven dat van een milieukeurmerk voorziene producten of diensten voldoen aan de technische specificaties van de aanbestedingsstukken.

  • 5. Een aanbestedende dienst of een speciale-sectorbedrijf verwijst in de technische specificaties niet naar een bepaald fabrikaat, een bepaalde herkomst of een bijzondere werkwijze, een merk, een octrooi of een type, een bepaalde oorsprong of een bepaalde productie, waardoor bepaalde ondernemingen of bepaalde producten worden bevoordeeld of uitgesloten, tenzij dit door het voorwerp van de opdracht gerechtvaardigd is.

  • 6. Een aanbestedende dienst of een speciale-sectorbedrijf kan de melding of verwijzing, bedoeld in het vijfde lid, opnemen in de technische specificatie indien:

    • a. een voldoende nauwkeurige en begrijpelijke beschrijving van het voorwerp van de opdracht door toepassing van het eerste lid, of van artikel 2.60, eerste lid, niet mogelijk is en

    • b. deze melding of verwijzing vergezeld gaat van de woorden ‘of gelijkwaardig’.

Artikel 2.60
  • 1. Een aanbestedende dienst die of een speciale-sectorbedrijf dat verwijst naar de specificaties, bedoeld in artikel 2.59, eerste lid, onderdeel a, wijst een inschrijving niet af omdat de aangeboden producten en diensten niet voldoen aan de specificaties waarnaar hij heeft verwezen, indien de inschrijver in zijn inschrijving tot voldoening van de aanbestedende dienst of het speciale-sectorbedrijf aantoont dat de door hem voorgestelde oplossingen op gelijkwaardige wijze voldoen aan de eisen in die technische specificaties.

  • 2. Een aanbestedende dienst die of een speciale-sectorbedrijf dat prestatie-eisen of functionele eisen stelt als bedoeld in artikel 2.59, eerste lid, onderdelen b en c, wijst een inschrijving voor werken, producten of diensten niet af indien die inschrijving voldoet aan:

    • a. een nationale norm waarin een Europese norm is omgezet,

    • b. aan een Europese technische goedkeuring,

    • c. aan een gemeenschappelijke technische specificatie,

    • d. aan een internationale norm, of

    • e. aan een door een Europese normalisatie-instelling opgesteld technisch referentiesysteem,

    indien de in de onderdelen a tot en met e bedoelde specificaties betrekking hebben op de prestatie-eisen of functionele eisen die de aanbestedende dienst of het speciale-sectorbedrijf heeft voorgeschreven.

  • 3. De aanbestedende dienst of het speciale-sectorbedrijf aanvaardt, indien hij gebruik maakt van de in artikel 2.59, vierde lid, bedoelde mogelijkheid, elk ander passend bewijsmiddel, zoals een technisch dossier van de fabrikant of een testverslag van een erkende organisatie.

  • 4. Een aanbestedende dienst of een speciale-sectorbedrijf aanvaardt certificaten van in andere lidstaten van de Europese Unie gevestigde erkende organisaties.

Artikel 2.61

Een inschrijver toont in zijn inschrijving aan dat het product, de dienst of het werk in overeenstemming is met de norm en voldoet aan de functionele en prestatie-eisen van de aanbestedende dienst of het speciale-sectorbedrijf.

§ 2.3.3.2 Onderaanneming
Artikel 2.62
  • 1. De aanbestedende dienst of het speciale-sectorbedrijf kan de gegadigden die worden uitgenodigd tot inschrijving voor een opdracht verzoeken in hun inschrijving te vermelden of zij voornemens zijn een gedeelte van de opdracht aan derden in onderaanneming te geven.

  • 2. Bij een verzoek als bedoeld in het eerste lid kan een inschrijver tevens worden verzocht te vermelden:

    • a. welke onderaannemers hij wil inschakelen,

    • b. waarop de opdrachten in onderaanneming betrekking hebben waarvoor hij de onderaannemers, bedoeld onder a, wil inschakelen, of

    • c. dat hij iedere wijziging in onderaannemers zal melden die gedurende de uitvoering van de opdracht plaatsvindt.

  • 3. Het eerste en tweede lid zijn niet van toepassing, indien de aanbestedende dienst of het speciale-sectorbedrijf artikel 2.63 toepast.

Artikel 2.63
  • 1. De aanbestedende dienst of het speciale-sectorbedrijf kan de gegadigden die worden uitgenodigd tot inschrijving voor een opdracht verzoeken in hun inschrijving te vermelden dat zij een percentage van de waarde van de opdracht aan derden in onderaanneming zullen uitbesteden dat niet ligt buiten een door de aanbestedende dienst of het speciale-sectorbedrijf vastgesteld bereik waarvan een minimum- en maximumpercentage van de waarde van de opdracht de uitersten zijn.

  • 2. Het door de aanbestedende dienst of het speciale-sectorbedrijf vast te stellen maximumpercentage, bedoeld in het eerste lid, bedraagt ten hoogste 30 procent.

  • 3. Het door de aanbestedende dienst of het speciale-sectorbedrijf vast te stellen minimum- en maximumpercentage, bedoeld in het eerste lid, is proportioneel gelet op de inhoud en de waarde van de opdracht en de aard van de desbetreffende sector, met inbegrip van het mededingingspeil op de desbetreffende markt en de technische capaciteit van de industrie op dit gebied.

  • 4. De aanbestedende dienst die of het speciale-sectorbedrijf dat een eis als bedoeld in het eerste lid stelt, verzoekt de inschrijvers tevens om in hun inschrijving te specificeren welk deel of welke delen van de opdracht zij voornemens zijn aan derden uit te besteden als opdracht in onderaanneming binnen de percentages, bedoeld in het eerste lid.

Artikel 2.64
  • 1. Het is een inschrijver toegestaan in zijn inschrijving voor te stellen een deel van de totale waarde van de opdracht dat uitstijgt boven het door de aanbestedende dienst of het speciale-sectorbedrijf vastgestelde maximumpercentage, bedoeld in artikel 2.63, eerste lid, aan derden in onderaanneming uit te besteden.

  • 2. Een aanbestedende dienst of een speciale-sectorbedrijf kan een inschrijver verzoeken het deel van de opdracht te specificeren dat boven het vastgestelde maximumpercentage, bedoeld in artikel 2.63, eerste lid, uitstijgt en, in voorkomend geval, aan te geven welke onderaannemers daarvoor reeds zijn gekozen.

Artikel 2.65
  • 1. Een samenwerkingsverband van ondernemingen dat gevormd is om een opdracht te verwerven, of met dit samenwerkingsverband verbonden ondernemingen, worden niet als derden als bedoeld in deze paragraaf of in afdeling 2.4.2, beschouwd.

  • 2. Onder verbonden onderneming in de zin van dit artikel wordt verstaan een onderneming:

    • a. waarop de inschrijver direct of indirect een overheersende invloed kan uitoefenen,

    • b. die een overheersende invloed kan uitoefenen op de inschrijver, of

    • c. die tezamen met de inschrijver onderworpen is aan de overheersende invloed van een andere onderneming uit hoofde van eigendom, financiële deelneming of op haar van toepassing zijnde voorschriften.

  • 3. Overheersende invloed als bedoeld in het tweede lid wordt vermoed indien een onderneming, al dan niet rechtstreeks, ten aanzien van een ander bedrijf:

    • a. de meerderheid van het geplaatste kapitaal bezit,

    • b. over de meerderheid van de stemmen beschikt die aan de door het bedrijf uitgegeven aandelen zijn verbonden of

    • c. meer dan de helft van de leden van het bestuurs-, leidinggevend of toezichthoudend orgaan van het bedrijf kan benoemen.

Artikel 2.66
  • 1. De aanbestedende dienst of het speciale-sectorbedrijf kan gedurende de fase van selectie of gunning van een opdracht de in een inschrijving opgenomen keuzes van onderaannemers afwijzen, mits die afwijzing is gebaseerd op selectiecriteria, technische specificaties, eisen of normen, of oplossingen die aan de uitvoering van de opdracht zijn gesteld.

  • 2. De aanbestedende dienst of het speciale-sectorbedrijf kan onderaannemers afwijzen die gedurende de uitvoering van een opdracht worden gekozen, mits die afwijzing is gebaseerd op selectiecriteria, technische specificaties, eisen of normen, of oplossingen die aan de uitvoering van de opdracht zijn gesteld.

  • 3. De aanbestedende dienst die of het speciale-sectorbedrijf dat een onderaannemer afwijst, verstrekt de inschrijver die voornemens was deze onderaannemer in te schakelen een schriftelijke motivering van die afwijzing met een opgaaf van de selectiecriteria, technische specificaties, eisen of normen, of oplossingen waaraan die onderaannemer niet voldoet.

  • 4. Het derde lid is van overeenkomstige toepassing op een afwijzing als bedoeld in het tweede lid.

Artikel 2.67

De aanbestedende dienst of het speciale-sectorbedrijf vermeldt in de aankondiging de eisen die hij op grond van de artikelen 2.62 tot en met 2.66 stelt.

§ 2.3.3.3 Gegevensbeveiliging
Artikel 2.68
  • 1. Bij een opdracht die op gerubriceerde gegevens betrekking heeft, die gerubriceerde gegevens noodzakelijk maakt, of die gerubriceerde gegevens bevat, vermeldt de aanbestedende dienst of het speciale-sectorbedrijf in de aanbestedingsstukken de maatregelen en eisen die noodzakelijk zijn om het vereiste beveiligingsniveau van deze gegevens te waarborgen.

  • 2. De aanbestedende dienst of het speciale-sectorbedrijf kan voor het bereiken van het vereiste beveiligingsniveau van de gerubriceerde gegevens onder meer eisen dat van een inschrijving deel uitmaakt:

    • a. een verklaring van de inschrijver en van reeds bekende onderaannemers dat zij met inachtneming van op hen van toepassing zijnde wettelijke voorschriften ten aanzien van veiligheid, passende maatregelen zullen nemen ter bescherming van de vertrouwelijkheid van alle gerubriceerde gegevens die in hun bezit zijn of die hun ter kennis komen tijdens de hele looptijd van de opdracht of na het einde of de afsluiting daarvan;

    • b. een verklaring van de inschrijver dat hij zal bewerkstelligen dat hij de verklaring, bedoeld onder a, zal verkrijgen van andere onderaannemers die hij tijdens de uitvoering van de opdracht opdrachten in onderaanneming wil gunnen;

    • c. gegevens over de reeds bekende in te schakelen onderaannemers, die toereikend zijn voor de aanbestedende dienst of het speciale-sectorbedrijf om te kunnen vaststellen dat elk van hen over de vereiste bekwaamheden beschikt om naar behoren de vertrouwelijkheid te beschermen van de gerubriceerde gegevens waartoe zij toegang hebben of die zij in het kader van hun onderaannemingsactiviteiten dienen te verstrekken;

    • d. een verklaring van de inschrijver om aan een eerder niet bekende onderaannemer niet eerder een opdracht in onderaanneming te gunnen dan nadat over die onderaannemer de informatie, bedoeld onder c, is verstrekt.

  • 3. Indien een aanbestedende dienst of een speciale-sectorbedrijf van een inschrijver een verklaring eist:

    • a. die afkomstig is van een door de aanbestedende dienst of het speciale-sectorbedrijf aangewezen instantie en

    • b. waaruit blijkt dat volgens die aangewezen instantie de inschrijver voldoet aan het door die aanbestedende dienst of dat speciale-sectorbedrijf vereiste algemene beveiligingsniveau voor de uitvoering van opdrachten,

    erkent die aanbestedende dienst of dat speciale-sectorbedrijf ook een daarmee gelijkwaardige verklaring van een instantie uit een ander land overeenkomstig de afspraken die daarover met dat land zijn gemaakt, onverminderd de mogelijkheid op basis van eigen onderzoek van die erkenning te kunnen afzien indien die afspraken daarin voorzien.

  • 4. Alvorens de verklaring, bedoeld in artikel 1, onderdeel b, van de Wet veiligheidsonderzoeken, wordt afgegeven ten aanzien van de persoon die een inschrijver of onderaannemer wenst te belasten met een functie die is aangewezen als vertrouwensfunctie als bedoeld in die wet, kan in afwijking van artikel 7 van die wet het aldaar bedoelde veiligheidsonderzoek geheel of gedeeltelijk achterwege blijven indien die persoon beschikt over een verklaring uit een andere lidstaat die op een gelijkwaardig veiligheidsonderzoek berust.

§ 2.3.3.4 Bevoorradingszekerheid
Artikel 2.69
  • 1. De aanbestedende dienst of het speciale-sectorbedrijf specificeert in de aanbestedingstukken zijn eisen op het gebied van bevoorradingszekerheid.

  • 2. De aanbestedende dienst of het speciale-sectorbedrijf kan eisen dat een inschrijving op het gebied van bevoorradingszekerheid onder meer het volgende bevat:

    • a. certificering of documentatie die tot tevredenheid van de aanbestedende dienst of het speciale-sectorbedrijf aantoont dat de inschrijver in staat zal zijn de uit de overeenkomst voortvloeiende verplichtingen inzake de uitvoer, overbrenging en doorvoer van goederen na te komen, waaronder aanvullende documentatie ontvangen van de betrokken lidstaat of lidstaten;

    • b. opgave van elke beperking voor de aanbestedende dienst of het speciale-sectorbedrijf inzake openbaarmaking, overdracht of gebruik van de producten en diensten of van een resultaat van deze producten en diensten, als gevolg van uitvoercontrole of veiligheidsbepalingen;

    • c. certificering of documentatie die aantoont dat de organisatie en locatie van de bevoorradingsketen van de inschrijver hem in staat zullen stellen te voldoen aan de eisen van de aanbestedende dienst of het speciale-sectorbedrijf op het gebied van bevoorradingszekerheid die in de aanbestedingsstukken zijn opgenomen, en een verklaring van de inschrijver er voor te zorgen dat mogelijke veranderingen in zijn bevoorradingsketen tijdens de uitvoering van de opdracht geen negatieve gevolgen voor de naleving van deze vereisten zullen hebben;

    • d. de verklaring van de inschrijver dat hij in staat is capaciteit te realiseren of te handhaven die vereist is om eventuele aanvullende behoeften van de aanbestedende dienst of het speciale-sectorbedrijf als gevolg van een crisissituatie op te vangen, onder overeen te komen voorwaarden;

    • e. ondersteunende documentatie die de inschrijver heeft ontvangen van zijn nationale instanties over het kunnen vervullen van aanvullende behoeften van de aanbestedende dienst of het speciale-sectorbedrijf als gevolg van een crisissituatie;

    • f. de verklaring van de inschrijver dat hij het onderhoud, de modernisering of de aanpassingen van de leveringen die het voorwerp van de opdracht uitmaken, uit zal voeren;

    • g. de verklaring van de inschrijver dat hij de aanbestedende dienst of het speciale-sectorbedrijf tijdig kennis zal geven van iedere verandering in zijn organisatie, bevoorradingsketen of bedrijfsstrategie die van invloed kan zijn op zijn verplichtingen jegens de aanbestedende dienst of het speciale-sectorbedrijf;

    • h. de verklaring van de inschrijver dat hij de aanbestedende dienst of het speciale-sectorbedrijf onder overeen te komen voorwaarden alle specifieke middelen zal verstrekken die nodig zijn voor de vervaardiging van reserveonderdelen, componenten, assemblagedelen en speciale testapparatuur, inclusief technische tekeningen, licenties en gebruiksaanwijzingen, voor het geval dat hij deze benodigdheden niet langer kan leveren.

  • 3. De aanbestedende dienst of het speciale-sectorbedrijf eist niet van een inschrijver dat van zijn inschrijving onderdeel uitmaakt een verklaring van een lidstaat die de vrijheid van die lidstaat zou inperken om in overeenstemming met de desbetreffende internationale of communautaire wetgeving zijn nationale vergunningscriteria voor uitvoer, overbrenging of doorvoer toe te passen in de omstandigheden die op het moment van het verlenen van een vergunning gelden.

§ 2.3.3.5 Bijzondere voorwaarden
Artikel 2.70
  • 1. Een aanbestedende dienst of een speciale-sectorbedrijf kan bijzondere voorwaarden verbinden aan de uitvoering van een opdracht, mits dergelijke voorwaarden met het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie verenigbaar zijn en in de aanbestedingsstukken vermeld zijn.

  • 2. De voorwaarden waaronder een opdracht wordt uitgevoerd, kunnen betrekking hebben op onderaanneming of ten doel hebben de door de aanbestedende dienst of het speciale-sectorbedrijf overeenkomstig de artikelen 2.68 en 2.69 vereiste beveiliging van gerubriceerde gegevens en bevoorradingszekerheid te waarborgen, dan wel met sociale of milieuoverwegingen verband houden.

Artikel 2.71
  • 1. In de aanbestedingsstukken kan een aanbestedende dienst of een speciale-sectorbedrijf aangeven bij welk orgaan de inschrijvers informatie kunnen verkrijgen over verplichtingen omtrent de bepalingen inzake belastingen, milieubescherming, arbeidsbescherming en arbeidsvoorwaarden die gelden in Nederland of, indien de verrichtingen buiten Nederland worden uitgevoerd, die gelden in het gebied of de plaats waar de verrichtingen worden uitgevoerd en die gedurende de uitvoering van de opdracht op die verrichtingen van toepassing zullen zijn.

  • 2. Een aanbestedende dienst of een speciale-sectorbedrijf verzoekt de inschrijvers aan te geven dat zij bij het opstellen van hun inschrijving rekening hebben gehouden met de verplichtingen uit hoofde van de bepalingen inzake de arbeidsbescherming en de arbeidsvoorwaarden die gelden op de plaats waar de verrichting wordt uitgevoerd.

§ 2.3.3.6 Voorbehouden opdracht
Artikel 2.72
  • 1. De aanbestedende dienst of het speciale-sectorbedrijf kan de deelneming aan een procedure voor de gunning van een opdracht of de uitvoering ervan voorbehouden aan sociale werkplaatsen in het kader van programma’s voor beschermde arbeid indien de meerderheid van de betrokken werknemers personen met een handicap zijn die wegens de aard of de ernst van hun handicaps geen beroepsactiviteit in normale omstandigheden kunnen uitvoeren.

  • 2. De aankondiging van de opdracht vermeldt een voorbehoud als bedoeld in het eerste lid.

§ 2.3.3.7 Varianten
Artikel 2.73
  • 1. Een aanbestedende dienst of een speciale-sectorbedrijf kan de inschrijvers toestaan varianten voor te stellen, indien hij voor de gunning het criterium van de economisch meest voordelige inschrijving hanteert.

  • 2. Een aanbestedende dienst of een speciale-sectorbedrijf vermeldt in de aankondiging van de opdracht of hij varianten toestaat. Een aanbestedende dienst of een speciale-sectorbedrijf staat alleen varianten toe indien hij in de aankondiging heeft vermeld dat deze zijn toegestaan.

  • 3. Een aanbestedende dienst die of een speciale-sectorbedrijf dat varianten toestaat, vermeldt in de aanbestedingsstukken aan welke eisen deze varianten ten minste voldoen, en hoe zij worden ingediend.

  • 4. Een aanbestedende dienst of een speciale-sectorbedrijf neemt uitsluitend de varianten in overweging die aan de gestelde eisen voldoen.

  • 5. Bij procedures voor het gunnen van opdrachten voor leveringen of opdrachten voor diensten wijst een aanbestedende dienst of een speciale-sectorbedrijf die varianten heeft toegestaan, een variant niet af uitsluitend omdat deze variant, indien deze werd gekozen, veeleer tot een opdracht voor diensten dan tot een opdracht voor leveringen, dan wel veeleer tot een opdracht voor leveringen dan tot een opdracht voor diensten zou leiden.

Afdeling 2.3.4 Eigen verklaring
Artikel 2.74
  • 1. Een eigen verklaring is een verklaring van een ondernemer waarin deze aangeeft of uitsluitingsgronden op hem van toepassing zijn of hij voldoet aan de in de aankondiging of in de aanbestedingsstukken gestelde geschiktheidseisen en op welke wijze hij voldoet aan de selectiecriteria.

  • 2. De gegevens en inlichtingen die in een verklaring kunnen worden verlangd worden bij of krachtens algemene maatregel van bestuur vastgesteld.

Artikel 2.75
  • 1. De aanbestedende dienst of het speciale-sectorbedrijf verlangt van een ondernemer dat hij bij zijn verzoek tot deelneming of zijn inschrijving een eigen verklaring indient en geeft daarbij aan welke gegevens en inlichtingen in de eigen verklaring moeten worden verstrekt.

  • 2. De aanbestedende dienst of het speciale-sectorbedrijf verlangt niet dat een ondernemer bij zijn verzoek tot deelneming of inschrijving gegevens en inlichtingen op een andere wijze verstrekt, indien deze gegevens en inlichtingen in de eigen verklaring gevraagd kunnen worden.

  • 3. De aanbestedende dienst of het speciale-sectorbedrijf kan een ondernemer uitsluitend verzoeken bewijsstukken bij zijn eigen verklaring te voegen die geen betrekking hebben op gegevens en inlichtingen die in de eigen verklaring gevraagd kunnen worden, tenzij het bewijsstukken betreft die genoemd zijn in artikel 2.83, eerste lid, onder a of b.

Afdeling 2.3.5 Uitsluiting
§ 2.3.5.1 Uitsluitingsgronden
Artikel 2.76
  • 1. Een aanbestedende dienst of een speciale-sectorbedrijf sluit een gegadigde of inschrijver jegens wie bij een onherroepelijk geworden rechterlijke uitspraak een veroordeling als bedoeld in het tweede lid is uitgesproken waarvan de aanbestedende dienst of het speciale-sectorbedrijf kennis heeft, uit van deelneming aan een opdracht of een aanbestedingsprocedure.

  • 2. Voor de toepassing van het eerste lid worden aangewezen veroordelingen ter zake van:

    • a. deelneming aan een criminele organisatie in de zin van artikel 2, eerste lid, van Gemeenschappelijk Optreden 98/733/JBZ van de Raad, (PbEG 1998, L 351);

    • b. omkoping in de zin van artikel 3 van het besluit van de Raad van 26 mei 1997 (PbEG 1997, L 195) respectievelijk artikel 2, eerste lid, van het Kaderbesluit van de Raad (PbEG 2003, L 192);

    • c. fraude in de zin van artikel 1 van de overeenkomst aangaande de bescherming van de financiële belangen van de Gemeenschap (PbEG 1995, C 316);

    • d. terroristisch misdrijf of strafbaar feit in verband met terroristische activiteiten in de zin van respectievelijk de artikelen 1 en 3 van het Kaderbesluit van de Raad inzake terrorismebestrijding (PbEU 2002, L 164), dan wel uitlokking van, medeplichtigheid aan of poging tot het plegen van een dergelijk misdrijf of strafbaar feit als bedoeld in artikel 4 van dat Kaderbesluit;

    • e. witwassen van geld en financiering van terrorisme in de zin van artikel 1 van richtlijn nr. 2005/60/EG van het Europees Parlement en de Raad van 26 oktober 2005 tot voorkoming van het gebruik van het financiële stelsel voor het witwassen van geld en de financiering van terrorisme (PbEU L 2005, L 309).

  • 3. Als veroordelingen als bedoeld in het tweede lid worden in ieder geval aangemerkt veroordelingen op grond van artikel 134a, 140, 140a, 177, 177a, 178, 225, 226, 227, 227a, 227b, 285, derde lid, of 323a, 328ter, tweede lid, 420bis, 420ter of 420quater van het Wetboek van Strafrecht of veroordelingen wegens overtreding van de in artikel 83 van het Wetboek van Strafrecht bedoelde misdrijven.

  • 4. De aanbestedende dienst of het speciale-sectorbedrijf betrekt bij de toepassing van het eerste lid uitsluitend rechterlijke uitspraken die in de vier jaar voorafgaand aan het tijdstip van het indienen van het verzoek tot deelneming of de inschrijving onherroepelijk zijn geworden.

Artikel 2.77
  • 1. De aanbestedende dienst of het speciale-sectorbedrijf kan een inschrijver of gegadigde uitsluiten van deelneming aan een opdracht of een aanbestedingsprocedure op de volgende gronden:

    • a. de inschrijver of gegadigde verkeert in staat van faillissement of liquidatie, diens werkzaamheden zijn gestaakt, jegens hem geldt een surseance van betaling of een (faillissements-) akkoord, of de gegadigde of inschrijver verkeert in een andere vergelijkbare toestand ingevolge een soortgelijke procedure die voorkomt in de op hem van toepassing zijnde wet- of regelgeving van een lidstaat van de Europese Unie;

    • b. jegens de gegadigde of inschrijver is een onherroepelijk geworden rechterlijke uitspraak gedaan op grond van de op hem van toepassing zijnde wet- en regelgeving van een lidstaat van de Europese Unie wegens overtreding van een voor hem relevante beroepsgedragsregel;

    • c. de inschrijver of gegadigde heeft in de uitoefening van zijn beroep een ernstige fout begaan die door de aanbestedende dienst of het speciale-sectorbedrijf aannemelijk kan worden gemaakt;

    • d. de inschrijver of gegadigde heeft niet voldaan aan verplichtingen op grond van op hem van toepassing zijnde wettelijke bepalingen met betrekking tot betaling van sociale zekerheidspremies of belastingen;

    • e. de gegadigde of inschrijver heeft zich in ernstige mate schuldig gemaakt aan valse verklaringen bij het verstrekken van inlichtingen die door de aanbestedende dienst of het speciale-sectorbedrijf van hem waren verlangd of hij heeft die inlichtingen niet verstrekt;

    • f. jegens de gegadigde of inschrijver is vastgesteld dat hij niet over de betrouwbaarheid beschikt die nodig is om risico’s voor de nationale veiligheid uit te sluiten.

  • 2. De aanbestedende dienst of het speciale-sectorbedrijf betrekt bij de toepassing van het eerste lid, onderdeel b, uitsluitend onherroepelijke uitspraken die in de vier jaar voorafgaand aan het tijdstip van het indienen van het verzoek tot deelneming of de inschrijving onherroepelijk zijn geworden en bij de toepassing van het eerste lid, onderdeel c, uitsluitend ernstige fouten die zich in de vier jaar voorafgaand aan het genoemde tijdstip hebben voorgedaan.

Artikel 2.78

De aanbestedende dienst of het speciale-sectorbedrijf kan afzien van toepassing van artikel 2.76 of artikel 2.77:

  • a. om dwingende redenen van algemeen belang;

  • b. indien de gegadigde of inschrijver naar het oordeel van de aanbestedende dienst of het speciale-sectorbedrijf voldoende maatregelen heeft genomen om het geschonden vertrouwen te herstellen;

  • c. indien naar het oordeel van de aanbestedende dienst of het speciale-sectorbedrijf uitsluiting niet proportioneel is met het oog op de tijd die is verstreken sinds de veroordeling en gelet op de aard en omvang van de opdracht.

§ 2.3.5.2 Bewijsstukken uitsluitingsgronden
Artikel 2.79
  • 1. Een gegadigde of inschrijver kan door middel van een uittreksel uit het handelsregister, dat op het tijdstip van het indienen van het verzoek tot deelneming of de inschrijving niet ouder is dan zes maanden, aantonen dat de uitsluitingsgrond van artikel 2.77, onderdeel a, op hem niet van toepassing is.

  • 2. Een gegadigde of inschrijver kan door middel van een gedragsverklaring aanbesteden, die op het tijdstip van het indienen van het verzoek tot deelneming of de inschrijving niet ouder is dan één jaar, aantonen dat de uitsluitingsgronden, bedoeld in de artikelen 2.76 en 2.77, onderdelen b en c, voor zover het een onherroepelijke veroordeling of een onherroepelijke beschikking wegens overtreding van mededingingsregels betreft, op hem niet van toepassing zijn.

  • 3. Een gegadigde of inschrijver kan door middel van een verklaring van de belastingdienst, die op het tijdstip van het indienen van het verzoek tot deelneming of de inschrijving, niet ouder is dan zes maanden, aantonen dat de uitsluitingsgrond, bedoeld in artikel 2.77, onderdeel d, niet op hem van toepassing is.

  • 4. Een aanbestedende dienst of een speciale-sectorbedrijf aan welke een gegadigde of inschrijver gegevens overlegt ten bewijze dat de uitsluitingsgronden, bedoeld in artikel 2.76 of artikel 2.77, niet op hem van toepassing zijn, aanvaardt ook gegevens en bescheiden uit een andere lidstaat die een gelijkwaardig doel dienen of waaruit blijkt dat de uitsluitingsgrond niet op hem van toepassing is.

Afdeling 2.3.6 Geschiktheidseisen en selectiecriteria
§ 2.3.6.1 Geschiktheidseisen
Artikel 2.80
  • 1. Een aanbestedende dienst of een speciale-sectorbedrijf kan geschiktheidseisen stellen aan gegadigden en inschrijvers.

  • 2. De geschiktheidseisen, bedoeld in het eerste lid, kunnen betreffen:

    • a. de financiële en economische draagkracht;

    • b. technische bekwaamheid en beroepsbekwaamheid;

    • c. beroepsbevoegdheid.

  • 3. Een aanbestedende dienst of een speciale-sectorbedrijf stelt bij de voorbereiding en het tot stand brengen van een overeenkomst uitsluitend eisen aan de inschrijver en de inschrijving die in een redelijke verhouding staan tot het voorwerp van de opdracht.

Artikel 2.81
  • 1. Een ondernemer kan zijn financiële en economische draagkracht aantonen door een of meer van de volgende middelen:

    • a. passende bankverklaringen of een bewijs van een verzekering tegen beroepsrisico’s,

    • b. overlegging van balansen of van balansuittreksels, indien de wetgeving van het land waar de ondernemer is gevestigd, de bekendmaking van balansen voorschrijft, of

    • c. een verklaring betreffende de totale omzet en de omzet van de bedrijfsactiviteit die het voorwerp van de opdracht is, over ten hoogste de laatste drie beschikbare boekjaren, afhankelijk van de oprichtingsdatum van de onderneming of van de datum waarop de ondernemer met zijn bedrijvigheid is begonnen, voor zover de betrokken omzetcijfers beschikbaar zijn.

  • 2. Indien de ondernemer om gegronde redenen niet in staat is de door de aanbestedende dienst of het speciale-sectorbedrijf gevraagde bewijsstukken over te leggen, kan hij zijn economische en financiële draagkracht aantonen met andere bescheiden die de aanbestedende dienst of het speciale-sectorbedrijf geschikt acht.

Artikel 2.82
  • 1. Een ondernemer kan zich voor een bepaalde opdracht beroepen op de financiële en economische draagkracht van andere natuurlijke personen of rechtspersonen, ongeacht de juridische aard van zijn banden met die natuurlijke personen of rechtspersonen. Een ondernemer toont in dat geval bij de aanbestedende dienst of het speciale-sectorbedrijf aan dat hij daadwerkelijk kan beschikken over de voor de uitvoering van de opdracht noodzakelijke middelen van die natuurlijke personen of rechtspersonen.

  • 2. Onder de voorwaarden, genoemd in het eerste lid, kan een samenwerkingsverband van ondernemers zich beroepen op de bekwaamheid van de deelnemers aan het samenwerkingsverband of van andere natuurlijke personen of rechtspersonen.

Artikel 2.83
  • 1. Een ondernemer kan zijn technische bekwaamheid of beroepsbekwaamheid op een of meer van de volgende manieren aantonen, afhankelijk van de aard, de hoeveelheid of omvang en het doel van de werken, leveringen of diensten:

    • a. door middel van een lijst van de werken die de afgelopen vijf jaar zijn verricht, welke lijst vergezeld gaat van certificaten die bewijzen dat de belangrijkste werken naar behoren zijn uitgevoerd en waarin het bedrag van de werken, de plaats en het tijdstip waarop deze zijn uitgevoerd vermeld wordt, en waarin wordt aangegeven of de werken volgens de regels der kunst zijn uitgevoerd en tot een goed einde zijn gebracht en die in voorkomend geval door de bevoegde instantie rechtstreeks aan de aanbestedende dienst of het speciale-sectorbedrijf worden toegezonden;

    • b. door middel van een lijst van de voornaamste leveringen of diensten die gedurende de afgelopen vijf jaar werden verricht, met vermelding van het bedrag en de datum en van de publiek- of privaatrechtelijke instanties waarvoor zij bestemd waren;

    • c. door middel van een opgave van de al dan niet tot de onderneming van de ondernemer behorende technici of technische organen, in het bijzonder van die welke belast zijn met de kwaliteitscontrole en, in het geval van opdrachten voor werken, van die welke de aannemer ter beschikking zullen staan om de werken uit te voeren;

    • d. door middel van een beschrijving van de technische uitrusting van de leverancier of de dienstverlener, van de maatregelen die hij treft om de kwaliteit te waarborgen en de mogelijkheden die hij biedt ten aanzien van ontwerpen en onderzoek, en van interne regels inzake intellectuele eigendom;

    • e. door middel van een controle door de aanbestedende dienst of het speciale-sectorbedrijf of, in diens naam, door een bevoegd officieel orgaan van het land waar de leverancier of de dienstverlener gevestigd is, onder voorbehoud van instemming door dit orgaan, welke controle betrekking heeft op de productiecapaciteit van de leverancier of op de technische capaciteit van de dienstverlener en, zo nodig, op diens mogelijkheden inzake ontwerpen en onderzoek en de maatregelen die hij treft om de kwaliteit te waarborgen;

    • f. in het geval van opdrachten voor werken, diensten of leveringen die ook betrekking hebben op diensten of werkzaamheden voor aanbrengen en installeren, door middel van de studie- en beroepsdiploma’s van de dienstverlener of de aannemer of het kaderpersoneel van de onderneming en in het bijzonder van degenen die met de dienstverlening of de leiding van de werken zijn belast;

    • g. voor opdrachten voor werken of opdrachten voor diensten, door middel van de vermelding van de maatregelen inzake milieubeheer die de ondernemer kan toepassen voor de uitvoering van de opdracht;

    • h. door middel van een verklaring betreffende de gemiddelde jaarlijkse personeelsbezetting van de onderneming van de dienstverlener of de aannemer en de omvang van het kaderpersoneel gedurende de laatste drie jaar;

    • i. door middel van een beschrijving van de outillage, het materieel, de technische uitrusting, het personeelsbestand en de kennis of de bevoorradingsbronnen, met inbegrip van een beschrijving van de geografische ligging ervan wanneer die buiten de Europese Unie is, waarover de ondernemer zal beschikken om de opdracht uit te voeren, om een eventuele toename in de behoefte van de aanbestedende dienst of het speciale-sectorbedrijf als gevolg van een crisissituatie op te vangen, of om het onderhoud, de modernisering of de aanpassingen van de leveringen die het voorwerp van de opdracht bepalen, te verzekeren;

    • j. wat de te leveren producten betreft door middel van monsters, beschrijvingen of foto’s, waarvan op verzoek van de aanbestedende dienst of het speciale-sectorbedrijf de echtheid kan worden aangetoond of door middel van certificaten die door een erkende organisatie zijn afgegeven, waarin wordt verklaard dat duidelijk door referenties geïdentificeerde producten aan bepaalde specificaties of normen beantwoorden;

    • k. indien het opdrachten betreft die betrekking hebben op gerubriceerde gegevens of die dergelijke gegevens noodzakelijk maken of bevatten, door middel van bewijzen die aantonen dat de gerubriceerde gegevens met inachtneming van het door de aanbestedende dienst of het speciale-sectorbedrijf vereiste beveiligingsniveau kunnen worden verwerkt, opgeslagen en verzonden.

  • 2. De leveringen en diensten, bedoeld in het eerste lid, onderdeel b, worden aangetoond in het geval van leveringen of diensten voor een aanbestedende dienst of voor een speciale-sectorbedrijf, door certificaten die de bevoegde autoriteit heeft afgegeven of medeondertekend of in het geval van leveringen of diensten voor een particuliere afnemer, door certificaten van de afnemer of, bij ontstentenis daarvan, door een verklaring van de ondernemer.

  • 3. Indien als bewijs, bedoeld in het eerste lid, onderdeel k, van een gegadigde een verklaring als bedoeld in artikel 2.68, derde lid, onderdelen a en b, of een verklaring als bedoeld in artikel 1, onderdeel b, van de Wet veiligheidsonderzoeken, wordt geëist, kan de aanbestedende dienst of het speciale-sectorbedrijf op verzoek van die gegadigde aan hem meer tijd toekennen om die verklaring te verkrijgen, indien de aanbestedende dienst of het speciale-sectorbedrijf van de mogelijkheid daartoe en van de extra te verkrijgen tijd in de aankondiging van de opdracht melding heeft gemaakt.

  • 4. Indien van een gegadigde een verklaring als bedoeld in artikel 2.68, derde lid, onderdelen a en b, wordt geëist, is op de erkenning van een daarmee gelijkwaardige verklaring de laatste zinsnede van dat derde lid van overeenkomstige toepassing.

  • 5. Indien een gegadigde een persoon wenst te belasten met een functie die is aangewezen als vertrouwensfunctie als bedoeld in de Wet veiligheidsonderzoeken is artikel 2.68, vierde lid, van overeenkomstige toepassing.

Artikel 2.84
  • 1. Een ondernemer kan zich voor bepaalde opdrachten beroepen op de bekwaamheid van andere natuurlijke personen of rechtspersonen, ongeacht de juridische aard van zijn banden met die natuurlijke personen of rechtspersonen, mits hij aantoont dat hij kan beschikken over de voor de uitvoering van de opdracht noodzakelijke middelen.

  • 2. Onder de voorwaarden, genoemd in het eerste lid, kan een samenwerkingsverband van ondernemers zich beroepen op de bekwaamheid van de deelnemers aan het samenwerkingsverband of van andere natuurlijke personen of rechtspersonen.

Artikel 2.85

De aanbestedende dienst of het speciale-sectorbedrijf kan bij opdrachten voor werken, bij opdrachten voor leveringen waarvoor plaatsings- of installatiewerkzaamheden nodig zijn, en bij opdrachten voor diensten de geschiktheid van ondernemers om die diensten te verlenen of die installatiewerkzaamheden of werken uit te voeren, beoordelen op grond van met name hun praktische vaardigheden, technische kennis, efficiëntie, ervaring en betrouwbaarheid.

Artikel 2.86

Indien de ondernemer om gegronde redenen niet in staat is de door de aanbestedende dienst of het speciale-sectorbedrijf gevraagde bewijsstukken over te leggen, kan hij zijn technische- en beroepsbekwaamheid aantonen met andere bescheiden die de aanbestedende dienst of het speciale-sectorbedrijf geschikt acht.

Artikel 2.87
  • 1. Indien een aanbestedende dienst of een speciale-sectorbedrijf de overlegging verlangt van een door een onafhankelijke geaccrediteerde instantie opgestelde verklaring dat de ondernemer aan bepaalde normen van kwaliteitsmanagementsystemen voldoet, verwijst hij naar kwaliteitsmanagementsystemen die op de Europese normenreeksen op dit terrein zijn gebaseerd en die zijn gecertificeerd door onafhankelijke geaccrediteerde instanties die voldoen aan de Europese normenreeks voor certificering.

  • 2. Een aanbestedende dienst of een speciale-sectorbedrijf aanvaardt gelijkwaardige certificaten van in andere lidstaten van de Europese Unie gevestigde onafhankelijke geaccrediteerde instanties. Een aanbestedende dienst of een speciale-sectorbedrijf aanvaardt eveneens andere bewijzen inzake gelijkwaardige kwaliteitsmanagementsystemen.

Artikel 2.88
  • 1. Indien een aanbestedende dienst of een speciale-sectorbedrijf in een geval als bedoeld in artikel 2.83, eerste lid, onderdeel g, de overlegging verlangt van een door een onafhankelijk instantie opgestelde verklaring dat de ondernemer aan bepaalde normen inzake milieubeheer voldoet, verwijst hij naar het communautair milieubeheer- en milieuauditsysteem of naar normen inzake milieubeheer die gebaseerd zijn op de desbetreffende Europese of internationale normen die gecertificeerd zijn door erkende organisaties of organisaties die beantwoorden of aan de relevante Europese of internationale normen voor certificering.

  • 2. Een aanbestedende dienst of een speciale-sectorbedrijf aanvaardt gelijkwaardige certificaten van in andere lidstaten gevestigde instanties. Hij aanvaardt eveneens andere bewijzen inzake gelijkwaardige maatregelen op het gebied van milieubeheer.

§ 2.3.6.2 Beroepsbevoegdheid
Artikel 2.89
  • 1. Indien een gegadigde of inschrijver zijn beroepsactiviteit niet mag uitoefenen zonder ingeschreven te zijn in een beroeps- of handelsregister in zijn lidstaat van herkomst of vestiging, kan de aanbestedende dienst of het speciale-sectorbedrijf hem verzoeken aan te tonen dat hij in het desbetreffende register is ingeschreven, of een verklaring onder ede of een attest te verstrekken.

  • 2. Bij procedures voor het plaatsen van opdrachten voor diensten kan een aanbestedende dienst of een speciale-sectorbedrijf, indien de gegadigden of de inschrijvers over een bijzondere vergunning dienen te beschikken of indien zij lid van een bepaalde organisatie dienen te zijn om in hun land van herkomst de betrokken dienst te kunnen verlenen, verlangen dat zij aantonen dat zij over deze vergunning beschikken, of lid van de bedoelde organisatie zijn.

§ 2.3.6.3 Selectie
Artikel 2.90
  • 1. De aanbestedende dienst of het speciale-sectorbedrijf kan bij toepassing van de niet-openbare procedure, de onderhandelingsprocedure met aankondiging en de concurrentiegerichte dialoog het aantal gegadigden dat hij zal uitnodigen tot inschrijving, deelneming of onderhandeling beperken met inachtneming van hetgeen in deze paragraaf is bepaald.

  • 2. Een beperking van het aantal gegadigden als bedoeld in het eerste lid vindt op een objectieve en niet-discriminerende wijze plaats, met behulp van in de aankondiging vermelde regels of selectiecriteria en weging.

Artikel 2.91
  • 1. De aanbestedende dienst of het speciale-sectorbedrijf vermeldt in de aankondiging het aantal gegadigden dat hij voornemens is ten minste en, in voorkomend geval, ten hoogste uit te nodigen.

  • 2. Het aantal gegadigden dat de aanbestedende dienst of het speciale-sectorbedrijf voornemens is uit te nodigen bedraagt ten minste drie.

  • 3. Het aantal uitgenodigde gegadigden waarborgt een daadwerkelijke mededinging.

  • 4. De aanbestedende dienst of het speciale-sectorbedrijf nodigt een aantal gegadigden uit dat ten minste gelijk is aan het in de aankondiging genoemde minimumaantal gegadigden, indien het aantal gegadigden dat niet wordt uitgesloten en dat aan de geschiktheidseisen en selectiecriteria voldoet daarvoor voldoende is.

  • 5. Indien het aantal gegadigden dat niet wordt uitgesloten en dat aan de geschiktheidseisen en selectiecriteria voldoet onder het aantal ligt dat de aanbestedende dienst of het speciale-sectorbedrijf in de aankondiging als minimum voor het aantal uit te nodigen gegadigden heeft vermeld, kan de aanbestedende dienst of het speciale-sectorbedrijf de procedure voortzetten. In dat geval nodigt hij in afwijking van het vierde lid de gegadigde of gegadigden uit die niet worden uitgesloten en die aan de geschiktheidseisen voldoen.

Artikel 2.92
  • 1. Indien het aantal gegadigden dat aan de geschiktheidseisen voldoet en waarop geen uitsluitingsgrond van toepassing is te laag is om een daadwerkelijke mededinging te waarborgen, kan de aanbestedende dienst of het speciale-sectorbedrijf de procedure opschorten en maakt hij in dat geval de oorspronkelijke aankondiging van de opdracht opnieuw bekend met inachtneming van artikel 2.46, tweede en derde lid.

  • 2. Bij de toepassing van het eerste lid bevat de aankondiging een nieuwe termijn voor de indiening van verzoeken tot deelneming.

  • 3. De aanbestedende dienst of het speciale-sectorbedrijf nodigt met inachtneming van paragraaf 2.3.8.1 de gegadigden uit, die na de eerste en na de tweede bekendmaking van de aankondiging zijn geselecteerd.

  • 4. De mogelijkheid, bedoeld in het eerste lid, laat de mogelijkheid onverlet om de lopende procedure te beëindigen en een nieuwe procedure te starten.

  • 5. De aanbestedende dienst of het speciale-sectorbedrijf nodigt geen ondernemers uit die niet om deelneming hebben verzocht, en evenmin ondernemers waarop een uitsluitingsgrond van toepassing is of die niet aan de geschiktheidseisen voldoen.

§ 2.3.6.4 Controle van uitsluitingsgronden, geschiktheidseisen en selectiecriteria
Artikel 2.93
  • 1. De aanbestedende of het speciale-sectorbedrijf kan de juistheid nagaan van een of meer gegevens of inlichtingen in de eigen verklaring van de gegadigden die hij wil uitnodigen om een inschrijving in te dienen of van de inschrijvers bij welke hij voornemens is de opdracht te plaatsen.

  • 2. Bij toepassing van het eerste lid kan de aanbestedende dienst of het speciale-sectorbedrijf de ondernemer vragen de uit hoofde van de artikelen 2.75 en 2.79 en de artikelen 2.81 tot en met 2.88 overgelegde verklaringen en bescheiden nader toe te lichten en aan te vullen.

Afdeling 2.3.7 Mededeling van uitsluiting en afwijzing
Artikel 2.94
  • 1. Een aanbestedende dienst of speciale-sectorbedrijf deelt de afwijzing of uitsluiting van betrokken gegadigden en betrokken inschrijvers zo spoedig mogelijk schriftelijk mede.

  • 2. Op verzoek van een betrokken partij stelt een aanbestedende dienst of een speciale-sectorbedrijf iedere afgewezen gegadigde zo spoedig mogelijk, doch uiterlijk binnen vijftien dagen na ontvangst van zijn schriftelijk verzoek, in kennis van de redenen voor de afwijzing.

  • 3. Op verzoek van een betrokken partij stelt de aanbestedende dienst of een speciale-sectorbedrijf iedere afgewezen inschrijver zo spoedig mogelijk, doch uiterlijk binnen vijftien dagen na ontvangst van zijn schriftelijk verzoek, in kennis van de redenen voor de afwijzing, inclusief voor de gevallen, bedoeld in de artikelen 2.60 en 2.61, de redenen voor zijn beslissing dat er geen gelijkwaardigheid voorhanden is of dat de werken, leveringen of diensten niet aan de functionele en prestatie-eisen voldoen.

  • 4. Indien de afwijzing betrekking heeft op de gevallen bedoeld in de artikelen 2.68 en 2.69, bevat de kennisgeving, bedoeld in het derde lid, de redenen dat niet aan de vereisten op het gebied van gegevensbeveiliging en bevoorradingszekerheid is voldaan.

Artikel 2.95

De aanbestedende dienst die of het speciale-sectorbedrijf dat een mededeling als bedoeld in artikel 2.94, eerste lid, doet, verstrekt daarbij geen gegevens voor zover dat:

  • a. in strijd zou zijn met enig wettelijk voorschrift,

  • b. in strijd zou zijn met het openbare belang, in het bijzonder waar dit defensie- en veiligheidsbelangen zou kunnen schaden,

  • c. de rechtmatige commerciële belangen van ondernemers zou kunnen schaden, of

  • d. afbreuk zou kunnen doen aan de eerlijke mededinging tussen ondernemers.

Afdeling 2.3.8 Gunningsfase
§ 2.3.8.1 Uitnodiging tot inschrijving
Artikel 2.96

Bij toepassing van de niet-openbare procedure, de concurrentiegerichte dialoog of de onderhandelingsprocedure met aankondiging nodigt de aanbestedende dienst of het speciale-sectorbedrijf met inachtneming van paragraaf 2.3.6.3 de niet-uitgesloten en niet-afgewezen gegadigden gelijktijdig en schriftelijk uit tot inschrijving, tot deelneming aan de dialoog of tot onderhandelingen.

Artikel 2.97
  • 1. De uitnodiging aan de gegadigden, bedoeld in artikel 2.96, bevat een exemplaar van de aanbestedingsstukken, of indien de aanbestedingstukken overeenkomstig artikel 2.55 langs elektronische weg beschikbaar zijn gesteld, vermeldt de wijze van toegang tot de aanbestedingsstukken.

  • 2. De uitnodiging, bedoeld in het eerste lid, bevat tevens:

    • a. een verwijzing naar de bekendgemaakte aankondiging van de opdracht,

    • b. de uiterste datum voor het indienen van de inschrijvingen, het adres waar deze kunnen worden ingediend en de taal of talen waarin zij dienen te worden gesteld,

    • c. indien de aanbestedende dienst of het speciale-sectorbedrijf de concurrentiegerichte dialoog toepast, de aanvangsdatum en het adres van de raadpleging, alsook de daarbij gebruikte taal of talen,

    • d. opgave van de stukken die met inachtneming van artikel 2.93 eventueel worden bijgevoegd, hetzij ter staving van een door de gegadigde verstrekte verklaring, hetzij ter aanvulling van de inlichtingen, bedoeld in artikel 2.37, en zulks onder dezelfde voorwaarden als gesteld in de artikelen 2.81 tot en met 2.88, en

    • e. het relatieve gewicht van de gunningscriteria van de opdracht of de afnemende volgorde van belangrijkheid van de criteria, indien dat gewicht of die volgorde niet in de aankondiging van de opdracht of de aanbestedingsstukken zijn vermeld.

§ 2.3.8.2 Inschrijving
Artikel 2.98
  • 1. De inschrijving geschiedt schriftelijk.

  • 2. De aanbestedende dienst of het speciale-sectorbedrijf bepaalt de wijze van het indienen van de inschrijving.

Artikel 2.99

De aanbestedende dienst of het speciale-sectorbedrijf neemt geen kennis van de inhoud van de inschrijving voordat de uiterste termijn voor het indienen is verstreken.

Artikel 2.100
  • 1. In geval van een storing van het elektronische systeem door middel waarvan de inschrijving ingediend moet worden, waardoor het indienen van de inschrijving kort voor het verstrijken van de uiterste termijn niet mogelijk is, kan de aanbestedende dienst of het speciale-sectorbedrijf deze termijn na afloop van de uiterste termijn verlengen, mits hij nog geen kennis heeft genomen van de inhoud van enige inschrijving.

  • 2. Alle niet-afgewezen gegadigden en inschrijvers worden door de aanbestedende dienst of het speciale-sectorbedrijf in kennis gesteld van de verlenging, bedoeld in het eerste lid, en krijgen de gelegenheid om hun inschrijving binnen de verlenging te wijzigen of aan te vullen.

§ 2.3.8.3 Dialoog
Artikel 2.101
  • 1. Bij toepassing van de concurrentiegerichte dialoog geschiedt de gunning van de opdracht op basis van het criterium van de economisch meest voordelige inschrijving.

  • 2. Een aanbestedende dienst of het speciale-sectorbedrijf vermeldt in de aankondiging van de opdracht de behoeften en eisen die door hem in die aankondiging of het beschrijvend document worden omschreven.

  • 3. Een aanbestedende dienst of het speciale-sectorbedrijf opent met de overeenkomstig paragraaf 2.3.6.3 geselecteerde gegadigden een dialoog om te bepalen welke middelen geschikt zijn om zo goed mogelijk aan zijn behoeften te voldoen.

  • 4. Tijdens de dialoog kan de aanbestedende dienst of het speciale-sectorbedrijf met de geselecteerde gegadigden alle aspecten van de opdracht bespreken.

  • 5. De aanbestedende dienst of het speciale-sectorbedrijf waarborgt tijdens de dialoog de gelijke behandeling van alle inschrijvers en verstrekt hij geen informatie die een of meer inschrijvers kan bevoordelen boven andere.

  • 6. De aanbestedende dienst of het speciale-sectorbedrijf deelt de voorgestelde oplossingen of andere door een deelnemer aan de dialoog verstrekte vertrouwelijke inlichtingen niet aan de andere deelnemers mee zonder de instemming van de desbetreffende deelnemer.

Artikel 2.102
  • 1. Een aanbestedende dienst of een speciale-sectorbedrijf kan bepalen dat de procedure van de concurrentiegerichte dialoog in opeenvolgende fasen verloopt, zodat het aantal in de dialoogfase te bespreken oplossingen kan worden beperkt door middel van de gunningscriteria die in de aankondiging van de opdracht of in de aanbestedingsstukken zijn vermeld.

  • 2. De aanbestedende dienst of het speciale-sectorbedrijf draagt er zorg voor dat in de slotfase het aantal oplossingen zodanig is dat daadwerkelijke mededinging kan worden gegarandeerd, voor zover er een voldoende aantal geschikte oplossingen of gegadigden is.

  • 3. Het eerste lid vindt slechts toepassing indien de aanbestedende dienst of het speciale-sectorbedrijf de mogelijkheid in de aankondiging van de opdracht of in de aanbestedingsstukken heeft vermeld.

  • 4. Een aanbestedende dienst of een speciale-sectorbedrijf zet de dialoog voort totdat hij, zo nodig na vergelijking, kan aangeven welke oplossingen aan zijn behoeften kunnen voldoen.

  • 5. Nadat een aanbestedende dienst of een speciale-sectorbedrijf de dialoog heeft beëindigd en de deelnemers daarvan op de hoogte heeft gesteld, verzoekt hij de deelnemers om hun definitieve inschrijvingen in te dienen op basis van de tijdens de dialoog voorgelegde en gespecificeerde oplossingen.

  • 6. De uitnodiging tot het indienen van een inschrijving bevat de uiterste datum voor het indienen van de inschrijvingen, het adres waar deze kunnen worden ingediend en de taal of talen waarin zij dienen te worden gesteld.

  • 7. De inschrijver voorziet er in dat de inschrijving, bedoeld in het vijfde lid, alle vereiste en noodzakelijke elementen voor de uitvoering van het project bevat.

  • 8. Een aanbestedende dienst of een speciale-sectorbedrijf kan een inschrijver verzoeken om de inschrijving toe te lichten of nauwkeuriger te omschrijven.

  • 9. Indien een verzoek als bedoeld in het achtste lid wordt gedaan wijzigt de inschrijver de basiselementen van de inschrijving of de aanbesteding niet wezenlijk.

Artikel 2.103
  • 1. Een aanbestedende dienst of een speciale-sectorbedrijf beoordeelt de ontvangen inschrijvingen op basis van de in de aankondiging van de opdracht of in de aanbestedingsstukken bepaalde gunningscriteria en kiest de economisch voordeligste inschrijving overeenkomstig artikel 2.106.

  • 2. Een aanbestedende dienst of een speciale-sectorbedrijf kan de inschrijver waarvan de inschrijving is aangewezen als de economisch meest voordelige inschrijving, verzoeken aspecten van zijn inschrijving te verduidelijken of in de inschrijving opgenomen verbintenissen te bevestigen, mits dit de inhoudelijke aspecten van de inschrijving of van de uitnodiging tot inschrijving ongewijzigd laat en niet leidt of dreigt te leiden tot concurrentievervalsing of discriminatie.

  • 3. Een aanbestedende dienst of een speciale-sectorbedrijf kan voorzien in prijzen of betalingen aan de deelnemers aan de dialoog.

§ 2.3.8.4 Gunningscriteria
Artikel 2.104

De aanbestedende dienst of het speciale-sectorbedrijf toetst de inschrijvingen aan de door hem in de aankondiging of de aanbestedingsstukken gestelde normen, functionele eisen en eisen aan de prestatie.

Artikel 2.105

De aanbestedende dienst of het speciale-sectorbedrijf gunt een opdracht op grond van een van de volgende gunningscriteria:

  • a. de naar het oordeel van de aanbestedende dienst of het speciale-sectorbedrijf economisch meest voordelige inschrijving;

  • b. de laagste prijs.

Artikel 2.106
  • 1. De aanbestedende dienst die of het speciale-sectorbedrijf dat het criterium ‘economisch meest voordelige inschrijving’ toepast, maakt in de aankondiging van de opdracht bekend welke nadere criteria hij stelt met het oog op de toepassing van dit criterium.

  • 2. De in het eerste lid bedoelde nadere criteria kunnen onder meer betreffen:

    • a. kwaliteit;

    • b. prijs;

    • c. technische waarde;

    • d. functionele kenmerken;

    • e. milieukenmerken;

    • f. gebruikskosten;

    • g. rentabiliteit;

    • h. klantenservice en technische bijstand;

    • i. datum van levering;

    • j. termijn voor de levering of uitvoering;

    • k. kosten tijdens de levensduur;

    • l. de bevoorradingszekerheid;

    • m. de interoperabiliteit;

    • n. de operationele kenmerken.

  • 3. De aanbestedende dienst of het speciale-sectorbedrijf specificeert in de aankondiging van de opdracht of in de aanbestedingsstukken het relatieve gewicht van elk van de door hem gekozen criteria voor de bepaling van de economisch meest voordelige inschrijving. Dit gewicht kan worden uitgedrukt door middel van een marge met een passend verschil tussen minimum en maximum.

  • 4. Indien naar het oordeel van de aanbestedende dienst of het speciale-sectorbedrijf om aantoonbare redenen geen weging mogelijk is, vermeldt de aanbestedende dienst of het speciale-sectorbedrijf in de aankondiging van de opdracht of in de aanbestedingsstukken dan wel, bij de concurrentiegerichte dialoog, in het beschrijvend document, de criteria in afnemende volgorde van belang.

§ 2.3.8.5 Abnormaal lage inschrijvingen
Artikel 2.107
  • 1. Indien een inschrijving voor een opdracht wordt gedaan die in verhouding tot de te verrichten werken, leveringen of diensten abnormaal laag lijkt, verzoekt de aanbestedende dienst of het speciale-sectorbedrijf, voordat hij deze inschrijving afwijst, schriftelijk om de door hem noodzakelijk geachte verduidelijkingen over de samenstelling van de desbetreffende inschrijving.

  • 2. De verduidelijkingen, bedoeld in het eerste lid, kunnen onder meer verband houden met:

    • a. de doelmatigheid van het bouwproces, van het productieproces van de producten of van de dienstverlening;

    • b. de gekozen technische oplossingen of uitzonderlijk gunstige omstandigheden waarvan de inschrijver bij de uitvoering van de werken, de levering van de producten of het verlenen van de diensten kan profiteren;

    • c. de originaliteit van het ontwerp van de inschrijver;

    • d. de naleving van de bepalingen inzake arbeidsvoorwaarden en arbeidsomstandigheden die gelden op de plaats waar de opdracht wordt uitgevoerd;

    • e. de ontvangst van staatssteun door de inschrijver.

  • 3. De aanbestedende dienst of het speciale-sectorbedrijf onderzoekt in overleg met de inschrijver de samenstelling van de desbetreffende inschrijving aan de hand van de ontvangen toelichting.

  • 4. Een aanbestedende dienst of een speciale-sectorbedrijf die constateert dat een inschrijving abnormaal laag is omdat de inschrijver staatssteun heeft gekregen, kan de inschrijving uitsluitend op enkel die grond afwijzen, indien de inschrijver desgevraagd niet binnen een door de aanbestedende dienst of een speciale-sectorbedrijf bepaalde voldoende lange termijn kan aantonen dat de betrokken steun niet in strijd met de artikelen 107 en 108 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie is toegekend.

  • 5. Indien de aanbestedende dienst of het speciale-sectorbedrijf in een geval als bedoeld in het vierde lid een inschrijving afwijst, stelt hij de Europese Commissie daarvan in kennis.

§ 2.3.8.6 Elektronische veiling
Artikel 2.108
  • 1. De aanbestedende dienst of het speciale-sectorbedrijf kan bij de niet-openbare procedure en de onderhandelingsprocedure met aankondiging de gunningsbeslissing vooraf laten gaan door een elektronische veiling, indien:

    • a. hij dit heeft gemeld in de aankondiging,

    • b. hij in de aanbestedingsstukken de informatie heeft opgenomen met betrekking tot de elektronische veiling, en

    • c. nauwkeurige specificaties voor de opdracht kunnen worden opgesteld.

  • 2. Het eerste lid is niet van toepassing voor de aanbesteding van werken of diensten voor intellectuele prestaties.

  • 3. De aanbestedende dienst of het speciale-sectorbedrijf maakt geen misbruik van de methode van elektronische veiling, noch gebruikt hij de methode om concurrentie te beletten, te beperken of vervalsen of om wezenlijke wijzigingen aan te brengen in het voorwerp van de opdracht zoals omschreven in de aankondiging en vastgelegd in de aanbestedingsstukken.

Artikel 2.109

In het kader van een raamovereenkomst die met meerdere ondernemers is gesloten als bedoeld in artikel 2.132, tweede lid, onderdeel b, onder 2, kan een aanbestedende dienst of een speciale-sectorbedrijf de gunning van de opdracht vooraf laten gaan door een elektronische veiling, indien nauwkeurige specificaties voor de opdracht kunnen worden opgesteld.

Artikel 2.110

De aanbestedingsstukken over een elektronische veiling bevatten in ieder geval de volgende informatie:

  • a. de elementen waarvan de waarden vallen onder de elektronische veiling, voor zover deze elementen kwantificeerbaar zijn zodat ze kunnen worden uitgedrukt in cijfers of procenten;

  • b. de eventuele limieten van de waarden die kunnen worden ingediend, zoals zij voortvloeien uit de specificaties van het voorwerp van de opdracht;

  • c. de informatie die tijdens de elektronische veiling ter beschikking van de inschrijvers zal worden gesteld en het tijdstip waarop die informatie ter beschikking zal worden gesteld;

  • d. relevante informatie betreffende het verloop van de elektronische veiling;

  • e. de voorwaarden waaronder de inschrijvers een bod kunnen doen en met name de vereiste minimumverschillen die voor de biedingen vereist zijn;

  • f. relevante informatie betreffende het gebruikte elektronische systeem en de nadere technische bepalingen en specificaties voor de verbinding.

Artikel 2.111

Alvorens over te gaan tot de elektronische veiling, verricht een aanbestedende dienst of een speciale-sectorbedrijf een eerste, volledige beoordeling van de inschrijvingen aan de hand van de vastgestelde gunningscriteria en de vastgestelde weging daarvan.

Artikel 2.112
  • 1. Een aanbestedende dienst of een speciale-sectorbedrijf waarborgt dat alle inschrijvers die een aan de functionele en prestatie-eisen beantwoordende inschrijving hebben gedaan, tegelijkertijd langs elektronische weg worden uitgenodigd om nieuwe prijzen of nieuwe waarden in te dienen.

  • 2. Een aanbestedende dienst of een speciale-sectorbedrijf waarborgt dat het verzoek, bedoeld in het eerste lid, alle relevante informatie bevat voor de individuele verbinding met het gebruikte elektronische systeem en het tijdstip en het aanvangsuur van de elektronische veiling preciseert.

Artikel 2.113

Een aanbestedende dienst of een speciale-sectorbedrijf kan de elektronische veiling in verschillende fasen laten verlopen.

Artikel 2.114
  • 1. Een aanbestedende dienst of een speciale-sectorbedrijf verstuurt de uitnodigingen voor een elektronische veiling uiterlijk twee werkdagen voor de aanvang van de veiling.

  • 2. Een aanbestedende dienst die of een speciale-sectorbedrijf dat voor de gunning het criterium van de economisch meest voordelige inschrijving hanteert, voegt bij de uitnodiging:

    • a. het resultaat van de volledige beoordeling van de inschrijving van de betrokken inschrijver, en

    • b. de wiskundige formule die tijdens de elektronische veiling de automatische herklasseringen naar gelang van de ingediende nieuwe prijzen of nieuwe waarden zal bepalen.

  • 3. In de formule, bedoeld in het tweede lid, onderdeel b, verwerkt de aanbestedende dienst of het speciale-sectorbedrijf het gewicht dat aan alle vastgestelde criteria wordt toegekend om de economisch meest voordelige inschrijving te bepalen. Eventuele marges worden daartoe door de aanbestedende dienst of het speciale-sectorbedrijf vooraf in een bepaalde waarde uitgedrukt.

  • 4. Een aanbestedende dienst of een speciale-sectorbedrijf die varianten toestaat, verstrekt voor iedere variant de afzonderlijke formule.

Artikel 2.115
  • 1. Tijdens alle fasen van de elektronische veiling deelt de aanbestedende dienst of het speciale-sectorbedrijf onverwijld aan alle inschrijvers in ieder geval de informatie mee die hen de mogelijkheid biedt op elk moment hun respectieve klassering te kennen. Indien dat in de aanbestedingsstukken vermeld is, kan de aanbestedende dienst of het speciale-sectorbedrijf ook andere informatie betreffende andere ingediende prijzen of waarden meedelen.

  • 2. Een aanbestedende dienst of een speciale-sectorbedrijf kan tevens op ieder ogenblik aan de inschrijvers meedelen hoeveel inschrijvers aan de fase van de veiling deelnemen.

  • 3. Een aanbestedende dienst of een speciale-sectorbedrijf deelt tijdens het verloop van de elektronische veiling in geen geval de identiteit van de inschrijvers mee.

Artikel 2.116
  • 1. Een aanbestedende dienst of een speciale-sectorbedrijf sluit de elektronische veiling op een of meer van de onderstaande wijzen af:

    • a. hij kan in de uitnodiging om deel te nemen aan de veiling een vooraf vastgestelde datum en een vooraf vastgesteld tijdstip voor de sluiting aangeven;

    • b. hij kan de veiling afsluiten indien hij geen nieuwe prijzen of waarden meer ontvangt die beantwoorden aan de vereisten betreffende de minimumverschillen, indien hij in de uitnodiging om deel te nemen aan de veiling de termijn vermeldt die hij na ontvangst van de laatste aanbieding in acht zal nemen alvorens de veiling te sluiten;

    • c. hij kan de veiling afsluiten indien alle fasen van de veiling die in de uitnodiging om deel te nemen aan de veiling zijn vermeld, afgehandeld zijn.

  • 2. Een aanbestedende dienst die of een speciale-sectorbedrijf dat besloten heeft om de elektronische veiling overeenkomstig het eerste lid, onderdeel c, af te sluiten in combinatie met de toepassing van het eerste lid, onderdeel b, vermeldt in de uitnodiging om deel te nemen aan de veiling het tijdschema voor elk van de fasen van de veiling.

  • 3. Na de sluiting van de elektronische veiling gunt een aanbestedende dienst of een speciale-sectorbedrijf de opdracht overeenkomstig artikel 2.105 op basis van de resultaten van de elektronische veiling.

§ 2.3.8.7 Onderhandelingen
Artikel 2.117
  • 1. Bij toepassing van de onderhandelingsprocedure met aankondiging onderhandelt de aanbestedende dienst of het speciale-sectorbedrijf met de inschrijvers over de door hen ingediende inschrijvingen, teneinde deze aan te passen aan de eisen die de aanbestedende dienst of het speciale-sectorbedrijf in de aankondiging van de opdracht, de aanbestedingsstukken en de eventuele aanvullende documenten heeft gesteld en teneinde het beste bod voor de gunning van de opdracht te zoeken.

  • 2. De aanbestedende dienst of het speciale-sectorbedrijf waarborgt tijdens de onderhandelingen de gelijke behandeling van alle inschrijvers en verstrekt geen informatie die een of meer inschrijvers kan bevoordelen boven andere.

  • 3. Een aanbestedende dienst of een speciale-sectorbedrijf kan bepalen dat de procedure van gunning door onderhandelingen in opeenvolgende fasen verloopt, zodat het aantal inschrijvingen waarover onderhandeld wordt, door toepassing van de gunningscriteria die in de aankondiging van de opdracht of in de aanbestedingsstukken zijn vermeld, verminderd wordt.

  • 4. Het derde lid vindt slechts toepassing indien de aanbestedende dienst of het speciale-sectorbedrijf deze mogelijkheid heeft vermeld in de aankondiging van de opdracht of in de aanbestedingsstukken.

  • 5. De aanbestedende dienst of het speciale-sectorbedrijf draagt er zorg voor dat in de slotfase het aantal oplossingen zodanig is dat daadwerkelijke mededinging kan worden gegarandeerd, voor zover er een voldoende aantal geschikte oplossingen of gegadigden is.

§ 2.3.8.8 Gunningsbeslissing
Artikel 2.118
  • 1. Een aanbestedende dienst of een speciale-sectorbedrijf neemt een opschortende termijn in acht voordat hij de met de gunningsbeslissing beoogde overeenkomst sluit.

  • 2. De opschortende termijn, bedoeld in het eerste lid, vangt aan op de dag na de datum waarop de mededeling van de gunningsbeslissing is verzonden aan de betrokken inschrijvers en betrokken gegadigden.

  • 3. De opschortende termijn, bedoeld in het eerste lid, bedraagt ten minste vijftien kalenderdagen.

  • 4. Een aanbestedende dienst of een speciale-sectorbedrijf behoeft geen toepassing te geven aan het eerste lid indien:

    • a. deze wet geen bekendmaking van de aankondiging van de opdracht door middel van het elektronisch systeem voor aanbestedingen vereist;

    • b. de enige betrokken inschrijver degene is aan wie de opdracht wordt gegund en er geen betrokken gegadigden zijn;

    • c. het gaat om opdrachten op grond van een raamovereenkomst.

Artikel 2.119
  • 1. Inschrijvers worden geacht bij de procedure betrokken te zijn als bedoeld in 2.116, tweede lid, zolang zij niet definitief zijn uitgesloten. De uitsluiting is definitief wanneer de betrokken inschrijvers daarvan in kennis zijn gesteld en wanneer de uitsluiting rechtmatig is bevonden door een rechter, dan wel er niet langer een rechtsmiddel kan worden aangewend tegen de uitsluiting.

  • 2. Gegadigden worden geacht bij de procedure betrokken te zijn als bedoeld in 2.116, tweede lid, indien de aanbestedende dienst of het speciale-sectorbedrijf geen informatie over de afwijzing van hun verzoek tot deelneming ter beschikking heeft gesteld voordat de betrokken inschrijvers in kennis werden gesteld van de gunningsbeslissing.

Artikel 2.120

De mededeling van de gunningsbeslissing van een aanbestedende dienst of een speciale-sectorbedrijf houdt geen aanvaarding in als bedoeld in artikel 217, eerste lid, van Boek 6 van het Burgerlijk Wetboek van een aanbod van een ondernemer.

Artikel 2.121
  • 1. De mededeling van de gunningsbeslissing aan iedere inschrijver of gegadigde bevat de relevante redenen voor die beslissing, alsmede een nauwkeurige omschrijving van de opschortende termijn, bedoeld in artikel 2.118, eerste lid, die van toepassing is.

  • 2. Voor de toepassing van het eerste lid wordt onder relevante redenen in ieder geval verstaan de kenmerken en voordelen van de uitgekozen inschrijving alsmede de naam van de begunstigde of de partijen bij de raamovereenkomst.

  • 3. De mededeling, bedoeld in het eerste lid, wordt in ieder geval elektronisch of per fax verzonden aan de betrokken inschrijvers en betrokken gegadigden.

Artikel 2.122

Indien gedurende de opschortende termijn, bedoeld in artikel 2.118, eerste lid, een onmiddellijke voorziening bij voorraad wordt verzocht met betrekking tot de desbetreffende gunningsbeslissing, sluit de aanbestedende dienst of het speciale-sectorbedrijf de met die beslissing beoogde overeenkomst niet eerder dan nadat de rechter dan wel het scheidsgerecht een beslissing heeft genomen over het verzoek tot voorlopige maatregelen en de opschortende termijn is verstreken.

§ 2.3.8.9 Verslaglegging en bekendmaking
Artikel 2.123

De aanbestedende dienst of het speciale-sectorbedrijf stelt over de gunning van een opdracht een proces-verbaal op dat, indien van toepassing, in ieder geval de volgende gegevens bevat:

  • a. naam en adres van de aanbestedende dienst of het speciale-sectorbedrijf;

  • b. voorwerp en waarde van de opdracht;

  • c. namen van de uitgekozen gegadigden met motivering van die keuze;

  • d. de namen van de uitgesloten en afgewezen gegadigden met motivering van die uitsluiting of afwijzing;

  • e. de namen van de afgewezen inschrijvers met motivering van die afwijzing;

  • f. de redenen voor de afwijzing van inschrijvingen;

  • g. de naam van de uitgekozen inschrijver en motivering voor die keuze en, indien bekend het gedeelte van de opdracht dat de uitgekozen inschrijver voornemens of verplicht is aan derden in onderaanneming te geven;

  • h. de gevolgde aanbestedingsprocedure;

  • i. in geval van de procedure van de concurrentie gerichte dialoog, de omstandigheden, bedoeld in artikel 2.21 die de toepassing van deze procedure rechtvaardigen;

  • j. in geval van de onderhandelingsprocedure zonder aankondiging, de in paragraaf 2.2.2.2 genoemde omstandigheden die de toepassing van de procedure rechtvaardigen en, indien van toepassing een motivering voor de overschrijding:

    • 1°. van de termijn van vijf jaren, bedoeld in artikel 2.24, tweede lid of artikel 2.26, tweede lid;

    • van de 50 procent van het bedrag van de oorspronkelijke opdracht, bedoeld in artikel 2.25, ten derde;

  • k. in geval van uitzonderlijke omstandigheden als bedoeld in artikel 2.129, derde lid, een motivering voor een langere looptijd van een raamovereenkomst dan zeven jaar;

  • l. in voorkomend geval de redenen waarom de aanbestedende dienst of het speciale-sectorbedrijf besloten heeft een opdracht niet te gunnen.

Artikel 2.124

Een aanbestedende dienst of een speciale-sectorbedrijf zendt het proces-verbaal, bedoeld in artikel 2.123, op haar verzoek aan de Europese Commissie.

Artikel 2.125
  • 1. De aanbestedende dienst die of het speciale-sectorbedrijf dat een opdracht heeft gegund maakt de aankondiging van de gegunde opdracht bekend met behulp van het elektronisch systeem voor aanbestedingen binnen 48 dagen na de gunning van die opdracht.

  • 2. De aanbestedende dienst of het speciale-sectorbedrijf gebruikt voor de mededeling van het resultaat van de procedure het daartoe door middel van het elektronisch systeem voor aanbestedingen beschikbaar gestelde formulier.

Artikel 2.126

Artikel 2.125 is niet van toepassing op opdrachten die op basis van een overeenkomstig afdeling 2.4.1 gesloten raamovereenkomst gegund worden.

Artikel 2.127

De aanbestedende dienst of het speciale-sectorbedrijf maakt bepaalde gegevens betreffende de gunning van een opdracht niet bekend, indien openbaarmaking van die gegevens:

  • a. in strijd zou zijn met enig wettelijk voorschrift;

  • b. in strijd zou zijn met het openbaar belang, in het bijzonder waar dit defensie- en veiligheidsbelangen zou kunnen schaden;

  • c. de rechtmatige commerciële belangen van ondernemers zou kunnen schaden;

  • d. afbreuk zou kunnen doen aan de eerlijke mededinging tussen ondernemers.

HOOFDSTUK 2.4 VOORSCHRIFTEN VOOR DE BIJZONDERE PROCEDURES
Afdeling 2.4.1 Bijzondere voorschriften bij het plaatsen van een opdracht via een raamovereenkomst
Artikel 2.128

Een aanbestedende dienst die of een speciale-sectorbedrijf dat een raamovereenkomst sluit na toepassing van een procedure als bedoeld in de afdelingen 2.2.1 of 2.2.2, kan op basis van die raamovereenkomst opdrachten plaatsen overeenkomstig de procedures, bedoeld in artikel 2.131 of artikel 2.132.

Artikel 2.129
  • 1. De procedures, bedoeld in de artikelen 2.131 en 2.132, kunnen uitsluitend worden toegepast tussen een aanbestedende dienst of een speciale-sectorbedrijf en de ondernemers die oorspronkelijk bij de raamovereenkomst partij zijn.

  • 2. Bij de plaatsing van opdrachten die op een raamovereenkomst zijn gebaseerd, mogen de partijen geen substantiële wijzigingen aanbrengen in de in de raamovereenkomst gestelde voorwaarden.

  • 3. De looptijd van een raamovereenkomst is niet langer dan zeven jaar, behalve in uitzonderingsgevallen voor het bepalen waarvan rekening wordt gehouden met de verwachte levensduur van geleverde objecten, installaties of systemen, en met de technische moeilijkheden die een verandering van leverancier kunnen veroorzaken.

Artikel 2.130

Een aanbestedende dienst of een speciale-sectorbedrijf gebruikt een raamovereenkomst niet om de mededinging te hinderen, te beperken of te vervalsen en maakt geen oneigenlijk gebruik van een raamovereenkomst.

Artikel 2.131
  • 1. Indien een raamovereenkomst is gesloten met een enkele ondernemer worden de op die raamovereenkomst gebaseerde opdrachten gegund volgens de in de raamovereenkomst gestelde voorwaarden.

  • 2. Opdrachten op basis van raamovereenkomsten met een enkele ondernemer kunnen worden gegund door die ondernemer schriftelijk te raadplegen en hem indien nodig te verzoeken zijn inschrijvingen aan te vullen.

Artikel 2.132
  • 1. Als een raamovereenkomst wordt gesloten met meerdere ondernemers, wordt deze raamovereenkomst met ten minste drie ondernemers gesloten, mits het aantal ondernemers dat aan de selectiecriteria voldoet, of het aantal inschrijvingen dat aan de gunningscriteria voldoet, voldoende groot is.

  • 2. Opdrachten op basis van raamovereenkomsten met meerdere ondernemers kunnen worden gegund:

    • a. door toepassing van de in de raamovereenkomst bepaalde voorwaarden, zonder de partijen opnieuw tot mededinging op te roepen, of

    • b. indien niet alle voorwaarden in de raamovereenkomst zijn bepaald, door de partijen opnieuw tot mededinging op te roepen onder de in de raamovereenkomst of in de aanbestedingsstukken van de raamovereenkomst bepaalde voorwaarden, volgens de onderstaande procedure:

      • 1°. voor een te gunnen opdracht raadpleegt de aanbestedende dienst of het speciale-sectorbedrijf schriftelijk de ondernemers die in staat zijn de opdracht uit te voeren,

      • 2°. de aanbestedende dienst of het speciale-sectorbedrijf stelt een voldoende lange termijn vast voor het indienen van inschrijvingen voor een specifieke opdracht, waarbij hij rekening houdt met elementen zoals de complexiteit van het voorwerp van de opdracht en de benodigde tijd voor de toezending van de inschrijvingen,

      • 3°. de inschrijvingen worden schriftelijk ingediend en de inhoud ervan blijft vertrouwelijk totdat de vastgestelde indieningstermijn is verstreken,

      • 4°. de aanbestedende dienst of het speciale-sectorbedrijf gunt een opdracht aan de inschrijver die op grond van de in de aanbestedingsstukken van de raamovereenkomst vastgestelde gunningscriteria de beste inschrijving heeft ingediend.

Afdeling 2.4.2 Bijzondere voorschriften bij het plaatsen van een opdracht in onderaanneming
§ 2.4.2.1 Algemene bepalingen en toepasselijkheid
Artikel 2.133
  • 1. De aanbestedende dienst die of het speciale-sectorbedrijf dat als resultaat van een gunning met een inschrijver een overeenkomst sluit, belemmert die inschrijver bij het plaatsen van opdrachten in onderaanneming niet zijn onderaannemers vrij te kiezen en stelt in het bijzonder geen vereisten waardoor de inschrijver bij het plaatsen van opdrachten mogelijke onderaannemers op grond van nationaliteit discrimineert.

  • 2. Indien op het plaatsen van een opdracht in onderaanneming de paragrafen 2.4.2.2 tot en met 2.4.2.4 van toepassing zijn, is het eerste lid van toepassing voor zover deze paragrafen zich daar niet tegen verzetten.

Artikel 2.134
  • 1. De aanbestedende dienst die of het speciale-sectorbedrijf dat als resultaat van een gunning een overeenkomst sluit met een inschrijver die op grond van artikel 2.62, eerste lid, zijn voornemens tot het plaatsen van opdrachten in onderaanneming in de inschrijving heeft vermeld, kan hem in die overeenkomst verplichten alle of delen van die voornemens met inachtneming van de paragrafen 2.4.2.2 tot en met 2.4.2.4 uit te voeren.

  • 2. De aanbestedende dienst die of het speciale-sectorbedrijf dat als resultaat van een gunning een overeenkomst sluit met een inschrijver die op grond van artikel 2.63, tweede lid, zijn voornemens tot het plaatsen van opdrachten in onderaanneming in de inschrijving heeft vermeld, verplicht hem in die overeenkomst zijn voornemens met inachtneming van de paragrafen 2.4.2.2 tot en met 2.4.2.4 uit te voeren voor het in die inschrijving genoemde percentage van de waarde van de opdracht met een maximum gelijk aan het maximumpercentage, bedoeld in artikel 2.63, eerste lid.

  • 3. De aanbestedende dienst of het speciale-sectorbedrijf kan een inschrijver als bedoeld in het tweede lid, die op grond van artikel 2.64 tevens zijn voornemens tot het plaatsen van opdrachten in onderaanneming boven het vastgestelde maximumpercentage, bedoeld in artikel 2.63, eerste lid, in zijn inschrijving heeft vermeld, in de overeenkomst die als resultaat van de gunning met hem wordt gesloten tevens verplichten alle of delen van de voornemens die boven dat percentage uitstijgen met inachtneming van de paragrafen 2.4.2.2 tot en met 2.4.2.4 uit te voeren.

  • 4. De aanbestedende dienst die of het speciale-sectorbedrijf dat uitvoering wenst te geven aan het eerste of derde lid, vermeldt in de aankondiging van de opdracht zijn voornemens daartoe.

  • 5. Een aanbestedende dienst die of een speciale-sectorbedrijf dat als resultaat van de gunning een overeenkomst sluit met een inschrijver waarin die wordt verplicht zijn voornemens tot het plaatsen van opdrachten in onderaanneming met inachtneming van de paragrafen 2.4.2.2 tot en met 2.4.2.4 uit te voeren, waarborgt dat die inschrijver de in deze paragrafen gestelde eisen bij het plaatsen van die opdrachten in acht neemt.

Artikel 2.135
  • 1. Een inschrijver met wie een aanbestedende dienst of een speciale-sectorbedrijf als resultaat van een gunning een overeenkomst sluit, is anders dan op grond van artikel 2.134 niet verplicht de paragrafen 2.4.2.2 tot en met 2.4.2.4 in acht te nemen bij de uitvoering van zijn voornemens tot het plaatsen van opdrachten in onderaanneming.

  • 2. Indien de aanbestedende dienst of het speciale-sectorbedrijf als resultaat van een gunningsbeslissing een overeenkomst sluit met een inschrijver die zelf een aanbestedende dienst of een speciale-sectorbedrijf is, is deze afdeling niet van toepassing op het plaatsen van opdrachten in onderaanneming door die inschrijver. Op die opdrachten zijn de delen 1 en 2 van deze wet van toepassing.

§ 2.4.2.2 Aankondiging
Artikel 2.136
  • 1. De inschrijver met wie als resultaat van een gunningsbeslissing een overeenkomst is gesloten en die voornemens is een opdracht in onderaanneming te gunnen, maakt hiertoe een aankondiging bekend, indien de geraamde waarde van die opdracht ten minste gelijk is aan het drempelbedrag, bedoeld in artikel 2.3, dat op die opdracht van toepassing is.

  • 2. Afdeling 2.1.2 is van overeenkomstige toepassing op het berekenen van de geraamde waarde van een opdracht in onderaanneming.

  • 3. Het eerste lid is niet van toepassing indien de inschrijver voornemens is de onderhandelingsprocedure zonder aankondiging toe te passen.

Artikel 2.137
  • 1. Een aankondiging van een opdracht in onderaanneming als bedoeld in artikel 2.136, eerste lid, bevat de informatie, bedoeld in bijlage V van de richtlijn en, indien nodig met goedkeuring van de aanbestedende dienst of het speciale-sectorbedrijf, alle andere informatie die de inschrijver nuttig acht.

  • 2. Een aankondiging van een opdracht in onderaanneming wordt opgesteld door middel van het formulier dat door de Europese Commissie overeenkomstig de in artikel 67, tweede lid, van richtlijn nr. 2009/81/EG bedoelde procedure is vastgesteld.

Artikel 2.138
  • 1. Een aankondiging van een opdracht in onderaanneming wordt met gebruikmaking van het formulier, bedoeld in artikel 2.137, tweede lid, ter bekendmaking naar de Europese Commissie langs elektronische weg op de wijze, bedoeld in het derde punt van bijlage VI van richtlijn nr. 2009/81/EG of met andere middelen verzonden.

  • 3. De bekendmaking van de aankondiging, bedoeld in het eerste lid, kan geschieden door middel van het elektronisch systeem voor aanbestedingen.

Artikel 2.139
  • 1. Een door de Europese Commissie overeenkomstig de in artikel 67, tweede lid, van richtlijn nr. 2009/81/EG bedoelde procedure vastgestelde wijziging van het formulier, bedoeld in artikel 2.137, tweede lid, of van de wijze van verzending, bedoeld in artikel 2.138, eerste lid, gaat voor de toepassing van deze wet gelden met ingang van de dag waarop het desbetreffende besluit van de Europese Commissie in werking treedt.

  • 2. Onze Minister doet mededeling in de Staatscourant van een besluit als bedoeld in het eerste lid.

  • 3. De inschrijver met wie als resultaat van een gunningsbeslissing een overeenkomst is gesloten, verzendt eerst de aankondiging van een opdracht in onderaanneming ter bekendmaking naar de Europese Commissie met inachtneming van het bepaalde in de artikelen 2.137, tweede lid, 2.138 en 2.139, alvorens op andere wijze de aankondiging of de inhoud ervan bekend te maken.

Artikel 2.140

De inschrijver met wie als resultaat van een gunningsbeslissing een overeenkomst is gesloten, kan een aankondiging van een opdracht in onderaanneming overeenkomstig artikel 2.138 bekendmaken, ook indien dit niet vereist is.

Artikel 2.141
  • 1. De inschrijver met wie als resultaat van een gunningsbeslissing een overeenkomst is gesloten, kan een rectificatie van een eerder gedane aankondiging van een opdracht in onderaanneming bekendmaken.

  • 2. De bekendmaking van de rectificatie geschiedt langs dezelfde weg als de bekendmaking van de oorspronkelijke aankondiging.

  • 3. Indien voor de bekendmaking van de aankondiging voor een opdracht in onderaanneming gebruik is gemaakt van het elektronisch systeem voor aanbestedingen, kan voor de bekendmaking van een rectificatie van die aankondiging gebruik worden gemaakt van het daartoe door middel van het elektronisch systeem voor aanbestedingen beschikbaar gestelde formulier.

§ 2.4.2.3 Uitsluiting en geschiktheid
Artikel 2.142
  • 1. De inschrijver met wie als resultaat van een gunningsbeslissing een overeenkomst is gesloten vermeldt in de aankondiging voor een opdracht in onderaanneming de door hem toe te passen criteria met betrekking tot uitsluiting en geschiktheid.

  • 2. De criteria, bedoeld in het eerste lid, zijn objectief en non-discriminatoir.

  • 3. De criteria met betrekking tot uitsluiting en geschiktheid, bedoeld in het eerste lid, zijn in overeenstemming met de criteria die de aanbestedende dienst of het speciale-sectorbedrijf bij de aanbesteding van de opdracht heeft toegepast.

  • 4. De criteria met betrekking tot geschiktheid, bedoeld in het eerste lid, staan in redelijke verhouding tot de opdracht in onderaanneming en houden, zover die de bekwaamheid betreffen rechtstreeks verband met het voorwerp van de opdracht in onderaanneming.

Artikel 2.143

De inschrijver met wie als resultaat van een gunningsbeslissing een overeenkomst is gesloten, is niet gehouden opdrachten in onderaanneming te gunnen, indien hij tot tevredenheid van de aanbestedende dienst of het speciale-sectorbedrijf bewijst dat geen van de onderaannemers die aan de aanbesteding deelnemen voldoen aan uitsluitings- en geschiktheidscriteria of, indien één of meer onderaannemers daar wel aan voldoen, de inschrijvingen van die onderaannemers niet voldoen aan selectiecriteria, technische specificaties, eisen of normen, of oplossingen, die in de aankondiging van de opdracht in onderaanneming of in de aanbestedingsstukken zijn vermeld.

§ 2.4.2.4 Raamovereenkomsten
Artikel 2.144
  • 1. De inschrijver met wie als resultaat van een gunningsbeslissing een overeenkomst wordt gesloten, kan een opdracht in onderaanneming plaatsen op basis van een raamovereenkomst die wordt gesloten met inachtneming van de artikelen 2.136 tot en met 2.143.

  • 2. Een inschrijver als bedoeld in het eerste lid plaatst opdrachten in onderaanneming op basis van in de raamovereenkomst gestelde voorwaarden.

  • 3. Een opdracht in onderaanneming die op basis van een raamovereenkomst wordt geplaatst, wordt uitsluitend gegund aan een ondernemer die oorspronkelijk bij de raamovereenkomst partij is.

  • 4. De looptijd van een raamovereenkomst op basis waarvan opdrachten in onderaanneming worden geplaatst, is niet langer dan zeven jaar, behalve in uitzonderingsgevallen voor het bepalen waarvan rekening wordt gehouden met de verwachte levensduur van geleverde objecten, installaties of systemen, en met de technische moeilijkheden die een verandering van leverancier kan veroorzaken.

  • 5. Een inschrijver als bedoeld in het eerste lid gebruikt een raamovereenkomst niet om de mededinging te hinderen, te beperken of te vervalsen en maakt geen oneigenlijk gebruik van een raamovereenkomst.

DEEL 3. OVERIGE BEPALINGEN

HOOFDSTUK 3.1 OVERIGE BEPALINGEN
Afdeling 3.1.1 Nadere regels ter uitvoering van de richtlijnen
Artikel 3.1
  • 1. Ter uitvoering van richtlijn nr. 2009/81/EG worden bij of krachtens algemene maatregel van bestuur nadere regels gesteld omtrent:

    • a. het gebruik van de elektronische weg: voorwaarden die de aanbestedende dienst of het speciale-sectorbedrijf voor het gebruik daarvan kan stellen;

    • b. communicatie tussen aanbestedende dienst of het speciale-sectorbedrijf en ondernemer: de middelen, de wijze waarop gegevens aangeboden en opgeslagen worden, elektronisch indienen van inschrijvingen, elektronisch indienen van certificaten en de wijze waarop verzoeken tot deelneming kunnen worden gedaan.

  • 2. Ter uitvoering van richtlijn nr. 2009/81/EG kunnen bij of krachtens algemene maatregel van bestuur nadere regels worden gesteld omtrent de instelling, toelating en bewijskracht van afgegeven certificaten met betrekking tot erkenningslijsten.

Afdeling 3.1.2 Het elektronisch systeem voor aanbesteden
Artikel 3.2
  • 1. Onze Minister draagt er zorg voor dat de met behulp van het elektronisch systeem voor aanbestedingen te vervullen functies, bedoeld in artikel 4.13, eerste lid, onderdelen a tot en met d, van de Aanbestedingswet 20.. tevens strekken tot uitvoering van deze wet en richtlijn nr. 2009/81/EG.

  • 2. Bij ministeriële regeling kunnen regels worden gesteld met betrekking tot de toegang tot en aansluiting op het elektronische systeem voor aanbestedingen ten behoeve van het vervullen van de functies, bedoeld in artikel 4.13, eerste lid, onderdelen a en b, van de Aanbestedingswet 20.. ter uitvoering van deze wet en richtlijn nr. 2009/81/EG.

Artikel 3.3
  • 1. Onze Minister stelt door middel van het elektronisch systeem van aanbesteden de door de Europese Commissie met inachtneming van de artikelen 52, tweede lid, en 69 van richtlijn nr. 2009/81/EG vastgestelde formulieren beschikbaar voor:

    • a. de vooraankondiging van een opdracht;

    • b. de aankondiging van een opdracht;

    • c. de aankondiging van een opdracht in onderaanneming;

    • d. de aankondiging door middel van een kopersprofiel;

    • e. de aankondiging van een gegunde opdracht;

    • f. rectificatie van een aankondiging;

    • g. de aankondiging, bedoeld in artikel 3.5, eerste lid, onder b,

    overeenkomstig het model dat door de Europese Commissie overeenkomstig de in artikel 67, tweede lid, van richtlijn nr. 2009/81/EG bedoelde procedure is vastgesteld.

  • 2. Op verzoek van de aanbestedende dienst of het speciale-sectorbedrijf wijst Onze Minister de Europese Commissie op gegevens die niet voor publicatie bestemd zijn. Deze gegevens worden niet door middel van het elektronisch systeem van aanbesteden bekendgemaakt.

  • 3. Onze Minister draagt er zorg voor dat door middel van het elektronisch systeem van aanbesteden de mededelingen, genoemd in het eerste lid, langs elektronische weg ter publicatie worden gezonden aan de Europese Commissie overeenkomstig het model en op de wijze, bedoeld in het derde punt van bijlage VI van richtlijn nr. 2009/81/EG.

  • 4. Een wijziging van een formulier, bedoeld in artikel 69 van richtlijn nr. 2009/81/EG gaat voor de toepassing van het eerste lid gelden met ingang van de dag waarop het desbetreffende besluit van de Europese Commissie in werking treedt.

  • 5. Onze Minister is verantwoordelijke als bedoeld in artikel 1, onder d, van de Wet bescherming persoonsgegevens.

  • 6. Onze Minister doet mededeling in de Staatscourant van een besluit als bedoeld in het vierde lid.

HOOFDSTUK 3.2 VERNIETIGBAARHEID EN BOETE
Afdeling 3.2.1 Vernietigbaarheid
Artikel 3.4
  • 1. Een als resultaat van een gunningsbeslissing gesloten overeenkomst is in rechte vernietigbaar op een van de volgende gronden:

    • a. de aanbestedende dienst of het speciale-sectorbedrijf heeft, in strijd met deel 2 van deze wet, de overeenkomst gesloten zonder voorafgaande bekendmaking van een aankondiging van de opdracht in het Publicatieblad van de Europese Unie;

    • b. de aanbestedende dienst of het speciale-sectorbedrijf heeft, in strijd met de wet, de termijnen, bedoeld in artikel 2.118, eerste lid, onderscheidenlijk 2.122, niet in acht genomen;

    • c. de aanbestedende dienst of het speciale-sectorbedrijf heeft toepassing gegeven aan artikel 2.118, vierde lid, onder c, bij de gunning van een opdracht waarvan de geraamde waarde gelijk is aan of hoger is dan het in de artikelen 2.3 en 2.4 bedoelde toepasselijke bedrag, en heeft daarbij in strijd gehandeld met artikel 2.132, tweede lid, onderdeel b.

  • 2. De vordering tot vernietiging wordt door een ondernemer die zich door een gunningsbeslissing benadeeld acht ingesteld:

    • a. voor het verstrijken van een periode van 30 kalenderdagen ingaande op de dag na de datum waarop

      • de aanbestedende dienst of het speciale-sectorbedrijf de aankondiging van de gegunde opdracht bekendmaakte overeenkomstig de artikelen 2.125 tot en met 2.127, of

      • de aanbestedende dienst of het speciale-sectorbedrijf aan de betrokken inschrijvers en gegadigden een kennisgeving zond van de sluiting van de overeenkomst, op voorwaarde dat die kennisgeving vergezeld gaat van de relevante redenen voor de gunningsbeslissing;

    • b. in andere gevallen dan bedoeld in onderdeel a, voor het verstrijken van een periode van zes maanden, ingaande op de dag na de datum waarop de overeenkomst is gesloten.

Artikel 3.5
  • 1. Artikel 3.4, eerste lid, aanhef en onder a, is niet van toepassing indien de aanbestedende dienst of het speciale-sectorbedrijf:

    • a. van mening is dat de gunning van een opdracht zonder voorafgaande bekendmaking van een aankondiging van de opdracht door middel van het elektronische systeem voor aanbestedingen op grond van deze wet is toegestaan,

    • b. de aankondiging van zijn voornemen om tot sluiting van de overeenkomst over te gaan door middel van het elektronische systeem voor aanbestedingen in het Publicatieblad van de Europese Unie heeft bekendgemaakt, en

    • c. de overeenkomst niet heeft gesloten voor het verstrijken van een termijn van ten minste vijftien kalenderdagen, ingaande op de dag na de datum van de bekendmaking van bedoelde aankondiging.

  • 2. Artikel 3.4, eerste lid, aanhef en onder c is niet van toepassing indien de aanbestedende dienst of het speciale-sectorbedrijf:

    • a. van mening is dat de gunning van een opdracht in overeenstemming is met artikel 2.132, tweede lid, onderdeel b,

    • b. het besluit tot gunning van de opdracht, tezamen met de relevante redenen, bedoeld in artikel 2.121, eerste en tweede lid, aan de betrokken inschrijvers heeft gezonden, en

    • c. de overeenkomst niet is gesloten vóór het verstrijken van een termijn van ten minste vijftien kalenderdagen, ingaande op de dag na de datum waarop het besluit tot gunning van de opdracht aan de betrokken inschrijvers is gezonden.

Artikel 3.6
  • 1. De aankondiging, bedoeld in de artikelen 3.4, tweede lid, onder a, eerste gedachtestreepje, en 3.5, eerste lid, onder b, bevat tenminste de volgende gegevens:

    • a. de naam en contactgegevens van de aanbestedende dienst of het speciale-sectorbedrijf;

    • b. een beschrijving van het onderwerp van de opdracht;

    • c. een rechtvaardiging van de beslissing om de opdracht te gunnen zonder voorafgaande bekendmaking van een aankondiging van de opdracht in het Publicatieblad van de Europese Unie;

    • d. de naam en contactgegevens van de onderneming ten gunste van wie de beslissing om een opdracht te gunnen is genomen;

    • e. voor zover van toepassing alle andere informatie die de aanbestedende dienst of het speciale-sectorbedrijf nuttig acht.

  • 2. De bekendmaking van de aankondiging, bedoeld in het eerste lid, geschiedt langs elektronische weg, met gebruikmaking van het elektronische systeem voor aanbestedingen.

  • 3. De aanbestedende dienst of het speciale-sectorbedrijf gebruikt voor de bekendmaking van de aankondiging, bedoeld in het eerste lid, het daartoe door middel van het elektronische systeem voor aanbestedingen beschikbaar gestelde formulier.

Artikel 3.7
  • 1. De rechter kan besluiten een overeenkomst niet te vernietigen indien, alle relevante aspecten in aanmerking genomen, dwingende redenen van algemeen belang het noodzakelijk maken dat de overeenkomst in stand blijft.

  • 2. Bij de toepassing van het eerste lid, vernietigt de rechter een overeenkomst in ieder geval niet indien de gevolgen daarvan ernstig gevaar zouden opleveren voor het bestaan van een meeromvattend defensie- of veiligheidsprogramma dat essentieel is voor de veiligheidsbelangen van een lidstaat.

  • 3. Economische belangen mogen alleen als een dwingende reden als bedoeld in het eerste lid worden beschouwd indien vernietiging in uitzonderlijke omstandigheden onevenredig grote gevolgen zou hebben. Economische belangen die rechtstreeks verband houden met de betrokken overeenkomst, mogen evenwel geen dwingende reden als bedoeld in het eerste lid vormen. Zodanige belangen omvatten onder meer de kosten die voortvloeien uit vertraging bij de uitvoering van de overeenkomst, de kosten van een nieuwe aanbestedingsprocedure, de kosten die veroorzaakt worden door het feit dat een andere onderneming de overeenkomst uitvoert, en de kosten van de wettelijke verplichtingen die voortvloeien uit de vernietiging.

Artikel 3.8
  • 1. Indien de rechter toepassing geeft aan artikel 3.7, eerste lid, kan de rechter op verzoek van een belanghebbende of ambtshalve de looptijd van de overeenkomst verkorten.

  • 2. De rechter houdt in ieder geval rekening met de ernst van de overtreding, het gedrag van de aanbestedende dienst of het speciale-sectorbedrijf, de aard van de overeenkomst en, in voorkomend geval, met de mogelijkheid om de werking van een vernietiging te beperken.

Artikel 3.9
  • 1. Indien de rechter toepassing heeft gegeven aan artikel 3.7, eerste lid, of indien de overeenkomst wel wordt vernietigd op grond van artikel 3.4, eerste lid, maar aan die vernietiging de werking geheel of gedeeltelijk wordt ontzegd, wordt door de griffie van de rechtbank onverwijld en kosteloos een afschrift van de uitspraak gezonden aan Onze Minister en aan de raad.

  • 2. Onze Minister draagt zorg dat afschriften van uitspraken als bedoeld in het eerste lid eenmaal per jaar aan de Europese Commissie worden gezonden.

Afdeling 3.2.2 Boete
Artikel 3.10
  • 1. De raad legt de aanbestedende dienst die of het speciale-sectorbedrijf dat partij is bij een overeenkomst waarbij toepassing is gegeven aan artikel 3.7, eerste lid, een bestuurlijke boete op.

  • 2. Het eerste lid is van overeenkomstige toepassing indien de overeenkomst in rechte is vernietigd doch de werking geheel of gedeeltelijk aan die vernietiging is ontzegd.

  • 3. De in het eerste lid bedoelde boete is afschrikkend, evenredig en doeltreffend, beschouwd in samenhang met de in artikel 3.8 bedoelde verkorting van de looptijd.

  • 4. De bestuurlijke boete bedraagt ten hoogste vijftien procent van de geraamde waarde van de desbetreffende opdracht. Bij het bepalen van de hoogte van de boete neemt de raad de relevante omstandigheden van het geval, waaronder de ernst van de overtreding, in acht.

  • 5. De te betalen geldsom van de opgelegde bestuurlijke boete komt toe aan de Staat.

Artikel 3.11
  • 1. De raad neemt de beschikking, bedoeld in artikel 3.10, eerste lid, niet dan nadat de uitspraak, bedoeld in artikel 3.9, eerste lid, kracht van gewijsde heeft gekregen.

  • 2. De werking van een beschikking waarmee een bestuurlijke boete is opgelegd, wordt opgeschort totdat de beroepstermijn is verstreken of, indien beroep is ingesteld, op het beroep is beslist.

Artikel 3.12
  • 1. De raad kan onder haar ressorterende ambtenaren aanwijzen als toezichthouders als bedoeld in artikel 5:48 van de Algemene wet bestuursrecht.

  • 2. Alvorens een boete op te leggen kan de raad de overeenkomst onderzoeken teneinde de voor het vaststellen van de boete in aanmerking komende financiële gegevens te bepalen.

  • 3. De aanbestedende dienst of het speciale-sectorbedrijf is verplicht mee te werken aan de onderzoeken, bedoeld in het tweede lid.

Artikel 3.13

Indien de aanbestedende dienst, bedoeld in artikel 3.10, eerste lid, de Nederlandse Mededingingsautoriteit is, worden de bevoegdheden van de artikelen 3.10 tot en met 3.12 uitgeoefend door Onze Minister.

Artikel 3.14

In afwijking van artikel 8:7 van de Algemene wet bestuursrecht is voor beroepen tegen besluiten op grond van artikel 3.10 de rechtbank te Rotterdam bevoegd.

Artikel 3.15

Indien terzake van een aanbestedingsgeschil arbitrage is overeengekomen:

  • a. voldoet de voorzitter van het scheidsgerecht aan de eisen, genoemd in artikelen 1c en 1d van de Wet rechtspositie rechterlijke ambtenaren;

  • b. kan tegen een arbitraal vonnis een vordering tot vernietiging als bedoeld in artikel 1064 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering worden ingesteld.

HOOFDSTUK 3.3. OVERGANGS- EN SLOTBEPALINGEN
Artikel 3.16
  • 1. Indien een aanbestedende dienst of een speciale-sectorbedrijf voor het tijdstip van inwerkingtreding van deel 2 van deze wet een aankondiging van een aanbesteding heeft gedaan dan wel een aanbestedingsprocedure zonder aankondiging is gestart en in het kader daarvan een of meer ondernemers heeft verzocht een inschrijving in te dienen, is op die aanbestedingsprocedure het recht van toepassing zoals dat gold onmiddellijk voor het tijdstip van inwerkingtreding van deel 2 van deze wet, met dien verstande dat op grond van dat recht voorgeschreven aankondigingen worden gedaan door middel van het elektronische systeem voor aanbestedingen.

  • 2. Indien een inschrijver met wie een aanbestedende dienst of een speciale-sectorbedrijf als resultaat van een gunningsbeslissing een overeenkomst heeft gesloten voor het tijdstip van inwerkingtreding van deel 2 van deze wet een aankondiging tot het aanbesteden van een opdracht in onderaanneming heeft gedaan dan wel een aanbestedingsprocedure zonder aankondiging is gestart en in het kader daarvan een of meer ondernemers heeft verzocht een inschrijving in te dienen, is op die aanbestedingsprocedure het recht van toepassing zoals dat gold onmiddellijk voor het tijdstip van inwerkingtreding van deel 2 van deze wet.

Artikel 3.17

Tot een jaar na het tijdstip van inwerkingtreding van artikel 2.79 kan een gegadigde of een inschrijver, in afwijking van artikel 2.79, tweede lid, door middel van een verklaring omtrent het gedrag als bedoeld in artikel 28 van de Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens die op het tijdstip van het indienen van het verzoek tot deelneming of de inschrijving niet ouder is dan een jaar, aantonen dat de uitsluitingsgronden, bedoeld in de artikelen 2.76 en 2.77, onderdelen b en c, op hem niet van toepassing zijn.

Artikel 3.18

Indien de artikelen 3.2 en 3.3 van deze wet op een later tijdstip in werking treden dan deel 2 van deze wet, wordt aan de in dat deel opgenomen verplichtingen met betrekking tot het gebruik van het elektronisch systeem voor aanbestedingen tot het eerstbedoelde tijdstip voldaan door gebruik van het door de Europese Commissie mede ter uitvoering van richtlijn nr. 2009/81/EG beschikbaar gestelde elektronische systeem.

Artikel 3.19

De Aanbestedingswet 20.. wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 2.23 wordt als volgt gewijzigd:

1. Onder verlettering van de onderdelen b tot en met f tot e tot en met i, worden na onderdeel a drie nieuwe onderdelen ingevoegd, luidende:

  • b. waarop de Aanbestedingswet op defensie- en veiligheidsgebied van toepassing is;

  • c. waarop de Aanbestedingswet op defensie- en veiligheidsgebied niet van toepassing is ingevolge de artikelen 2.3, 2.16 en 2.17 van die wet;

  • d. voor civiele aankopen die worden geplaatst in een derde land, indien strijdkrachten zijn ingezet buiten het grondgebied van de Europese Unie en de operationele omstandigheden vereisen dat de overheidsopdracht wordt gegund aan ondernemers die in het operatiegebied gevestigd zijn;

2. Onder vernummering van het tweede lid tot het derde lid, wordt na het eerste lid, een nieuw lid ingevoegd, luidende:

  • 2. Voor de toepassing van het eerste lid, onder d, wordt onder civiele aankopen verstaan, opdrachten die:

    • a. niet onder het toepassingsgebied van artikel 2.1 van de Aanbestedingswet op defensie- en veiligheidsgebied vallen,

    • b. betrekking hebben op niet-militaire producten, werken of diensten voor logistieke doeleinden en

    • c. worden aanbesteed overeenkomstig een procedure als bedoeld in de hoofdstukken 2.3 tot en met 3.2 van de Aanbestedingswet op defensie- en veiligheidsgebied zonder dat daartoe een verplichting bestaat.

3. In het derde lid (nieuw) wordt ‘eerste lid, onderdeel d’ vervangen door: eerste lid, onderdeel g.

B

Na artikel 3.30 wordt een nieuw artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 3.30a

Het bij of krachtens deze wet bepaalde is niet van toepassing op het plaatsen van speciale-sectoropdrachten waarop:

  • a. de Aanbestedingswet op defensie- en veiligheidsgebied van toepassing is;

  • b. de Aanbestedingswet op defensie- en veiligheidsgebied niet van toepassing is ingevolge de artikelen 2.3, 2.16 en 2.17 van die wet.

C

Artikel 4.1 wordt als volgt gewijzigd:

‘openbare werken of prijsvragen’ wordt vervangen door: openbare werken, prijsvragen of opdrachten als bedoeld in de Aanbestedingswet op defensie- en veiligheidsgebied.

Artikel 3.20

Aan de bijlage bedoeld in artikel 20 van de Wet op de bestuursrechtspraak bedrijfsorganisatie wordt na het laatste onderdeel onder het daarop volgende nummer en onder vervanging van de punt aan het slot door een puntkomma, een onderdeel toegevoegd, luidende:

  • .. Afdeling 3.2.2 van de Aanbestedingswet op defensie- en veiligheidsgebied.

Artikel 3.21

Deze wet treedt in werking op een bij koninklijk besluit bepaald tijdstip, dat voor verschillende artikelen of onderdelen daarvan, verschillend kan worden vastgesteld.

Artikel 3.22

Deze wet wordt aangehaald als: Aanbestedingswet op defensie- en veiligheidsgebied.

Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.

De Minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie,

De Minister van Defensie,

MEMORIE VAN TOELICHTING

INHOUDSOPGAVE

I Algemeen

1. Inleiding

2. Doel en inhoud van de richtlijn aanbesteden op het gebied van defensie en veiligheid

2.1 Belangrijkste doelen van de richtlijn

2.2 Inhoud van de richtlijn op hoofdlijnen

2.3 Toepassingsgebied en -bereik van de richtlijn

2.4 Wijze van implementatie

3. Europees en nationaal beleid voor de defensie- en veiligheidsmarkt

3.1 Relatie tot de Europese defensie- en veiligheidsmarkt

3.2 Gevolgen voor de aanbestedingspraktijk op het gebied van militair materiaal

3.3 Gevolgen voor de aanbestedingspraktijk op het gebied van veiligheid

3.4 Gevolgen voor de Nederlandse defensie- en veiligheidsindustrie en het industriebeleid

4. Specifieke kenmerken wetsvoorstel

4.1 Onderaanneming

4.2 Gegevensbeveiliging

4.3 Bevoorradingszekerheid

4.4 Uitsluitingsgronden en gedragsverklaring aanbesteden

5. Maatregelen betreffende administratieve lasten

5.1 Eigen verklaring

5.2 Kosteloos aanbieden aanbestedingsstukken

5.3 Verplicht gebruik van TenderNed bij aankondiging

6. Administratieve lasten van het wetsvoorstel

6.1 Lasten bij aanbesteden

6.2 Meting lasteneffecten als gevolg van het wetsvoorstel

6.3 Overzicht totale lastenontwikkeling

6.4 Lastenverlagende maatregelen van het wetsvoorstel

7. Consultatie

7.1 Consultatie belanghebbenden

II Artikelen

III Transponeringstabellen

I Algemeen

1. Inleiding

Dit wetsvoorstel strekt tot implementatie van de in augustus 2009 vastgestelde Europese richtlijn 2009/81/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 13 juli 2009 betreffende de coördinatie van de procedures voor het plaatsen door aanbestedende diensten van bepaalde opdrachten voor werken, leveringen en diensten op defensie- en veiligheidsgebied, en tot wijziging van richtlijnen 2004/17/EG en 2004/18/EG (PbEU L 216) (hierna: de richtlijn of richtlijn nr. 2009/81/EG). De richtlijn moet uiterlijk 21 augustus 2011 zijn geïmplementeerd. Aan het slot van deze memorie van toelichting is een implementatietabel van de richtlijn opgenomen. De voordracht voor het wetsvoorstel wordt mede namens de Minister van Defensie gedaan gelet op diens verantwoordelijkheid voor het plaatsen van opdrachten op het gebied van defensie.

De opbouw van het algemeen deel van deze toelichting is als volgt. In paragraaf 2 worden het doel en de inhoud van de richtlijn beschreven, evenals het toepassingsgebied en -bereik en de wijze van implementatie. In paragraaf 3 wordt ingegaan op de relatie van de richtlijn tot het Europese defensie- en veiligheidsbeleid, de gevolgen van de richtlijn voor de Nederlandse defensie (gerelateerde) industrie en de aanbestedingspraktijk op het gebied van defensie en veiligheid. In paragraaf 4 worden de voor deze richtlijn specifieke onderwerpen en gemaakte keuzes in het wetsvoorstel toegelicht. Paragrafen 5 en 6 geven weer welke maatregelen met betrekking tot administratieve lasten in het wetsvoorstel zijn opgenomen en de administratieve lasten die het wetsvoorstel veroorzaakt. Ten slotte wordt in paragraaf 7 samengevat welke reacties zijn ontvangen naar aanleiding van de consultatie van het wetsvoorstel.

2. Doel en inhoud van de richtlijn aanbesteden op het gebied van defensie en veiligheid
2.1 Belangrijkste doelen van de richtlijn

Eind 2007 heeft de Europese Commissie in de Mededeling ‘Strategie voor een sterkere en meer concurrerende Europese defensie industrie’ (COM (764) 2007; 5 december 2007) een pakket aan maatregelen aangekondigd ter verbetering van het functioneren van de interne markt voor defensieproducten en -diensten, waaronder de onderhavige richtlijn en richtlijn nr. 2009/43/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 6 mei 2009 om de nationale regelingen voor de overdracht van defensiegerelateerde producten binnen de Gemeenschap te harmoniseren en gelijktijdig te vereenvoudigen (PbEU L 146).

Richtlijn nr. 2009/81/EG beoogt bij te dragen aan de verwezenlijking van een open en transparante Europese markt voor defensie- en veiligheidsmateriaal waarin sprake is van meer concurrentie en gelijke concurrentievoorwaarden. Door implementatie van de richtlijn ontstaat binnen de Europese Unie een geharmoniseerd wettelijk kader dat is toegesneden op het aanbesteden van opdrachten op het gebied van defensie en veiligheid. Dit kader is gebaseerd op beginselen die zijn afgeleid van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (hierna: VWEU), zoals de beginselen betreffende gelijke behandeling, non-discriminatie en transparantie.

Daarnaast heeft de richtlijn als doel meer concurrentie in de toeleveringsketen van de Europese defensie- en veiligheidsmarkt te bewerkstelligen. Op de Europese defensie- en veiligheidsmarkt is sprake van een beperkt aantal grote bedrijven dat veelal de grote defensie- en veiligheidsopdrachten verwerft en bij de uitvoering van de opdracht gebruik maakt van andere bedrijven, die als toeleveranciers de leveringen, diensten en werken in onderaanneming leveren.

Aangezien de richtlijn is toegespitst op defensie- en veiligheidsopdrachten kan dit betekenen dat listaten zich minder genoodzaakt zien een beroep te doen op artikel 346 VWEU en op artikel 21 van richtlijn nr. 2004/17/EG10 en op artikel 14 van richtlijn nr. 2004/18/EG11. Artikel 346 VWEU geeft lidstaten de mogelijkheid om de regels van de interne markt buiten toepassing te laten ter bescherming van de wezenlijke belangen van hun veiligheid. Artikel 14 (en artikel 21 voor de speciale sectoren) biedt de mogelijkheid om opdrachten geheim te verklaren of uit te sluiten van vormen van openbare aanbesteding, omdat ze bijzondere veiligheidsmaatregelen vereisen. Voor lidstaten blijft het, indien wordt voldaan aan de vereisten die daarvoor gelden, mogelijk om een beroep te doen op deze uitzonderingsbepalingen.

2.2 Inhoud van de richtlijn op hoofdlijnen

De bestaande aanbestedingsrichtlijnen nrs. 2004/17/EG en 2004/18/ EG zijn niet toereikend en te inflexibel gebleken voor de vaak (technisch) complexe opdrachten op het gebied van defensie en veiligheid. In richtlijn nr. 2009/81/EG zijn de procedurevoorschriften beter toegesneden op de specifieke kenmerken van opdrachten op het gebied van defensie en veiligheid, waaronder de noodzaak van flexibele procedures en het kunnen stellen van eisen aan bevoorradingszekerheid en gegevensbeveiliging. Door deze specifieke procedurevoorschriften kan beter rekening worden gehouden met het gevoelige en vaak technisch complexe karakter van opdrachten op het gebied van defensie en veiligheid.

De richtlijn staat als standaard aanbestedingsprocedures toe de niet-openbare procedure en de onderhandelingsprocedure met aankondiging. In specifieke gevallen zijn ook enkele andere procedures mogelijk, zoals de concurrentiegerichte dialoog en de onderhandelingsprocedure zonder aankondiging. Bij de toepassing van deze aanbestedingsprocedures is het mogelijk om eisen te stellen aan een deelname of inschrijving die vaak typerend zijn voor opdrachten op het gebied van defensie en veiligheid. Door het gevoelige karakter van opdrachten waarop de richtlijn betrekking heeft is het bijvoorbeeld niet wenselijk dat gerubriceerde gegevens die verband houden met een defensie- of veiligheidsopdracht bekend worden bij onbevoegde derden (gegevensbeveiliging). Er kunnen daarom bij deze opdrachten nadere eisen worden gesteld aan de betrokken bedrijven en personen om het vereiste beveiligingsniveau van deze gegevens zeker te stellen. Op het gebied van defensie en veiligheid is verder van groot belang dat de inzetbaarheid van materiaal is gewaarborgd. Bovendien heeft het aan te schaffen materiaal veelal een lange levensduur waarbij onderhoud en nabestellingen over een lange periode gebruikelijk zijn (bevoorradingszekerheid). De richtlijn houdt daar rekening mee. In de aanbestedingsstukken kunnen daarover bijvoorbeeld eisen worden opgenomen. Verder bedraagt de maximale looptijd van een raamovereenkomst in beginsel zeven jaar in plaats van vier jaar onder de andere aanbestedingsrichtlijnen. Een ander verschil is dat deze richtlijn bepalingen bevat over het snel kunnen plaatsen van opdrachten in crisissituaties en over onderaanneming.

Evenals in de aanbestedingsrichtlijnen nrs. 2004/17/EG en 2004/18/EG heeft de richtlijn betrekking op beginselen inzake aanbesteden zoals die inzake gelijkheid, non-discriminatie, transparantie en proportionaliteit.Dit is van belang bij de toepassing van de in de richtlijn beschreven aanbestedingsprocedures. De richtlijn bevat ook voorschriften over de rechtsbescherming. Die voorschriften zijn vrijwel gelijkluidend aan de voorschriften in richtlijn nr. 2007/66/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 11 december 2007 tot wijziging van de richtlijnen 89/665/EEG en 92/13/EEG van de Raad met betrekking tot de verhoging van de doeltreffendheid van de beroepsprocedures inzake het plaatsen van overheidsopdrachten (Pb EU L 335). De rechtsbescherming die onderwerp is van die richtlijn heeft betrekking op opdrachten die onder de aanbestedingsrichtlijnen nrs. 2004/17/EG en 2004/18/EG vallen en is omgezet in de Wet implementatie rechtsbeschermingsrichtlijnen aanbesteden (hierna: Wira), en is inmiddels onderdeel van het wetsvoorstel Aanbestedingswet 20.. (Kamerstukken II 2009/10, 32 440).

2.3 Toepassingsgebied en -bereik van de richtlijn

De richtlijn is van toepassing op opdrachten die worden geplaatst op het gebied van defensie en veiligheid.

Bij opdrachten op het gebied van defensie gaat het onder meer om de levering van militair materiaal en om werken en diensten specifiek bestemd voor militaire doeleinden. Van militair materiaal is sprake indien het materiaal specifiek is ontworpen voor militaire doeleinden en bedoeld is voor gebruik als wapen, munitie of oorlogsmateriaal. Ook producten die oorspronkelijk zijn ontworpen voor civiel gebruik en later zijn aangepast aan militaire doeleinden om te worden gebruikt als wapens, munitie of oorlogsmateriaal (‘dual use’), vallen onder militair materiaal. Richtinggevend bij de bepaling of sprake is van militair materiaal is de lijst met producttypen van wapens, munitie en oorlogsmateriaal, vastgesteld bij Besluit 255/58 van de Raad van 15 april 1958. Op deze lijst staat materiaal dat is ontworpen, ontwikkeld en geproduceerd voor specifiek militaire doeleinden. Deze generieke lijst dient, bijvoorbeeld met behulp van de Gemeenschappelijke EU-lijst van militaire goederen (Pb EU van 23 februari 2009, C 65/01), ruim te worden geïnterpreteerd in het licht van de ontwikkeling van de technologie, het aanbestedingsbeleid en de militaire behoeften die leiden tot de ontwikkeling van nieuwe typen van materiaal.

Bij opdrachten op het gebied van veiligheid gaat het om leveringen, werken en diensten die niet specifiek militair zijn, maar een gevoelig karakter hebben. Om de opdracht te kwalificeren als ‘gevoelig’ moet het gaan om opdrachten die bestemd zijn voor veiligheidsdoeleinden en waar gerubriceerde gegevens een rol bij spelen. Veiligheidsdoeleinden zijn bijvoorbeeld bestrijding van terrorisme en georganiseerde misdaad, grensbewaking en crisisbeheersing. Er is sprake van gerubriceerde gegevens (1) wanneer een bepaald niveau van veiligheidsclassificatie of een beveiligingsniveau is toegekend aan de gegevens, (2) dit in het belang van de nationale veiligheid is, en (3) die in overeenstemming met de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen in een lidstaat bescherming vereisen bijvoorbeeld tegen ontvreemding of onthulling door een onbevoegde. Er is geen sprake van gerubriceerde gegevens wanneer een opdracht om redenen van bijvoorbeeld bedrijfs- of fabricagegegevens beschermd dient te worden. De opdracht kan dan niet op basis van de richtlijn worden aanbesteed.

De bepalingen in de richtlijn zijn van toepassing op aanbestedende diensten en speciale-sectorbedrijven (in de richtlijn gezamenlijk aangeduid als ‘aanbestedende diensten’). Daarnaast bevat de richtlijn voorschriften met betrekking tot onderaanneming. De voorschriften zijn gericht tot de aanbestedende dienst of het speciale-sectorbedrijf en tot de onderneming waaraan de hoofdopdracht is gegund. De voorschriften voor onderaanneming zijn van toepassing wanneer de hoofdopdracht onder het toepassingsgebied- en bereik van de richtlijn valt.

De richtlijn is uitsluitend van toepassing op opdrachten waarvan de geraamde waarde, exclusief omzetbelasting, gelijk is aan of hoger ligt dan de volgens de richtlijn geldende drempelbedragen (voor leveringen en diensten is dat € 387.000 en voor werken is dat € 4.845.000 per 1 januari 2010). De aanbestedingsregels hoeven dan ook niet te worden gevolgd voor opdrachten beneden die financiële drempelwaarde. Deze drempel is gelijk aan de drempelwaarde die geldt voor speciale-sectoropdrachten (richtlijn nr. 2004/17/EG).

Indien de geraamde waarde van een opdracht boven de drempelbedragen van de richtlijn ligt, dan kunnen zich toch situaties voordoen waarbij de toepassing van de richtlijn het adequate handelen op het gebied van defensie en veiligheid in de weg zou staan. Dit geldt bijvoorbeeld bij opdrachten die spoed vereisen in het kader van een crisis, waaronder het voorzien in de behoeften als gevolg van die crisissituatie. In die gevallen kan een beroep worden gedaan op de onderhandelingsprocedure zonder bekendmaking van een aankondiging. Ook indien strijdkrachten actief zijn in een operatiegebied in een derde land en de operationele omstandigheden vereisen dat contracten met de lokale ondernemers worden gesloten, vallen deze opdrachten onder een uitzondering. Opdrachten in het kader van programma’s voor internationale samenwerking bij de ontwikkeling van defensiemateriaal vallen eveneens buiten het toepassingsbereik van de richtlijn. Deze programma’s zijn belangrijk, aangezien zij bijdragen aan de ontwikkeling van nieuwe technologie en het gezamenlijk dragen van de hoge onderzoeks- en ontwikkelingskosten van complexe (wapen)systemen. Het belang van onderzoek en ontwikkeling op het gebied van defensie en veiligheid dat wordt gefinancierd door de overheid komt ook tot uitdrukking in de ruimere mogelijkheden voor gunning van dergelijke opdrachten zonder aankondiging. Opdrachten die moeten worden gegund volgens de procedure van een overeenkomst of afspraak met een derde land of volgens de regels van een internationale organisatie zijn ook uitgezonderd van de werking van de richtlijn. Op het gebied van defensie gaat dit bijvoorbeeld om materiaal dat samen met bondgenoten wordt aangeschaft op basis van een ‘Memorandum of Understanding’. Tenslotte bevat de richtlijn onder meer uitzonderingen op het gebied van gegevensbeveiliging en inlichtingendiensten (zie paragraaf 4.3).

Een van de belangrijke uitzonderingen in de richtlijn is het beroep dat lidstaten kunnen doen op artikel 346, tweede lid, VWEU dat hen de mogelijkheid biedt maatregelen te nemen die zij noodzakelijk achten voor de bescherming van de wezenlijke belangen van hun veiligheid met betrekking tot de productie van of de handel in wapenen, munitie en oorlogsmateriaal. Volgens vaste rechtspraak van het HvJEU over afwijkingen van de fundamentele vrijheden dient een beroep op artikel 346 VWEU restrictief te worden uitgelegd (zie bijvoorbeeld HvJEG 11 september 2008, Commissie/Duitsland, C 141/07, Jur. blz. I 6935, punt 50). Voor een beroep op deze uitzondering moet volgens artikel 346, eerste lid, onder b) VWEU worden voldaan aan drie criteria: 1) het moet gaan om de productie of aanschaf van materiaal specifiek bestemd voor militaire doeleinden, dat is vermeld op de lijst met producttypen van wapens, munitie en oorlogsmateriaal, vastgesteld bij Besluit 255/58 van de Raad van 15 april 1958, 2) de lidstaat moet de uitzondering nodig vinden op grond van wezenlijke belangen van nationale veiligheid en 3) de mededingingsverhoudingen op de interne markt voor producten die niet bestemd zijn voor militaire doeleinden mogen niet worden verstoord. De lidstaten behouden dus een exclusieve bevoegdheid bij de bepaling van hun wezenlijke belangen van nationale veiligheid als bedoeld in artikel 346 VWEU. Het is aan de lidstaat om te bepalen wanneer maatregelen noodzakelijk zijn voor de bescherming van die wezenlijke belangen. In dat geval hoeft de lidstaat de bepalingen uit de richtlijn niet toe te passen.

De richtlijn behoeft ook geen toepassing voor zover specifieke uitzonderingen op het vrij verkeer van goederen (artikel 36 VWEU), op de vrijheid van vestiging (artikelen 51 en 52 VWEU) of op het vrij verkeer van diensten (artikel 62 VWEU) dit vereisen en in het verlengde daarvan, op de toepassing van het van deze Verdragsvrijheden afgeleide recht. Dit heeft tot gevolg dat geen enkele bepaling van de richtlijn het opleggen of toepassen mag verhinderen van de maatregelen die noodzakelijk blijken voor het waarborgen van de door deze Verdragsbepalingen als rechtmatig erkende belangen, zoals openbare orde en veiligheid.

2.4 Wijze van implementatie

Bij de implementatie van de richtlijn is er voor gekozen de richtlijn op te nemen in een apart wetsvoorstel en geen onderdeel te laten zijn van het wetsvoorstel Aanbestedingswet 20... De reden hiervoor is dat de richtlijn en de andere Europese aanbestedingsrichtlijnen nrs. 2004/17/EG en 2004/18/EG op belangrijke onderdelen van elkaar verschillen (bijvoorbeeld op het gebied van bevoorradingszekerheid en informatiebeveiliging). Het gaat daarbij voornamelijk om inhoudelijke verschillen als gevolg van de specifieke kenmerken die aan het aanbesteden van defensie- en veiligheidsopdrachten verbonden zijn. De keuze voor een apart wetsvoorstel weerspiegelt daarmee het eigen karakter van de toekomstige aanbestedingspraktijk en -voorschriften die specifiek voor deze sector zullen gelden. Die keuze wordt versterkt doordat de ontwikkeling van een Europese defensie- en veiligheidsmarkt zich in een beginstadium bevindt, terwijl de ‘reguliere’ Europese markt voor overheidsopdrachten en speciale sectoropdrachten (op basis van richtlijnen nrs. 2004/18/EG en 2004/17/EG) zich de afgelopen decennia tot een meer volwassen Europese interne markt heeft kunnen ontwikkelen. Defensieopdrachten worden vaak geplaatst op basis van nationale regels die onderling sterk verschillen en die de toegankelijkheid van de markt voor niet-nationale bedrijven beperken. De richtlijn moet daar verandering in brengen. Afgewacht moet worden welke gevolgen de richtlijn op termijn heeft voor de Europese defensie- en veiligheidsmarkt en welke effecten dat heeft op de toepassing van de artikelen uit de richtlijn door lidstaten. Nederland staat in de keuze voor een apart wetsvoorstel niet alleen. Ook verschillende andere lidstaten hebben het voornemen de richtlijn in een aparte wet te implementeren. Opgemerkt wordt dat waar mogelijk in het wetsvoorstel bij de structuur en terminologie van het wetsvoorstel Aanbestedingswet 20.. is aangesloten.

Het wetsvoorstel sluit aan bij het kabinetsbeleid om implementatie van Europese richtlijnen te scheiden van nationaal beleid met inbegrip van de uitzonderingen daarop (zie onder meer Kamerstukken II 2007/08, 29 515 en 29 826, nr. 222). De richtlijn gaf bij enkele bepalingen de lidstaten een keuze, zoals voor onderaanneming. Dit wordt in paragraaf 4.1 nader toegelicht. Voorts heeft de regering vanuit het oogmerk van lastenverlichting gekozen om enkele voor ondernemers lastenverlichtende maatregelen uit het wetsvoorstel Aanbestedingswet 20.. ook op te nemen in het onderhavige wetsvoorstel. Het betreft bepalingen voor het gebruik van een eigen verklaring, het kostenloos aanbieden van aanbestedingsstukken en het verplicht gebruik van een elektronisch systeem voor aankondigingen (zie verder hoofdstuk 5). Dit laatste draagt naar verwachting tevens bij aan een goede naleving van de richtlijn.

Aan het aanbestedingsrecht liggen de beginselen van non-discriminatie, gelijke behandeling en transparantie ten grondslag. Een ander belangrijk beginsel is dat van proportionaliteit. Naar dit beginsel wordt verwezen in de overwegingen van de richtlijn. In het wetsvoorstel Aanbestedingswet 20.. heeft de regering ervoor gekozen om het proportionaliteitsbeginsel daarin op te nemen. Op basis van het proportionaliteitsbeginsel zijn aanbestedende diensten en speciale-sectorbedrijven verplicht bij het voorbereiden en het tot stand brengen van een opdracht uitsluitend eisen, voorwaarden en criteria aan de inschrijver en de inschrijving te stellen, die in een redelijke verhouding staan tot het voorwerp van de opdracht. Voor maatwerk is ruimte, maar die kent haar grenzen in het proportionaliteitsbeginsel. Voor opdrachten die aanbesteed worden op basis van het onderhavige wetsvoorstel geldt het proportionaliteitsbeginsel. Dit volgt uit de van het VWEU afgeleide beginselen. Het proportionaliteitsbeginsel is in het wetsvoorstel opgenomen gelet op het belang daarvan voor de aanbestedingspraktijk en om te voorkomen dat over de toepasselijkheid daarvan misverstanden zouden kunnen ontstaan.

3. Europees en nationaal beleid voor de defensie- en veiligheidsmarkt
3.1 Relatie tot de Europese defensie- en veiligheidsmarkt

De richtlijn wordt beschouwd als een onmisbaar instrument om de doelstelling te realiseren van een open en transparante Europese markt voor defensie- en veiligheidsmateriaal waarin sprake is van meer concurrentie en onder gelijke voorwaarden. Door een groot deel van de defensie- en veiligheidsopdrachten onder de regels van de interne markt te brengen kan een meer open en transparante concurrentie op de Europese defensiemarkt plaatsvinden. Een concurrerende Europese markt voor defensie- en veiligheidmateriaal is noodzakelijk voor de verdere versterking en ontwikkeling van een vitale en krachtige Europese defensie technologische en industriële basis (DTIB). De DTIB is de technologische en industriële kennis en kunde die aanwezig is bij ondernemingen, kennisinstellingen in brede zin en bij de overheid (Ministerie van Defensie e.a.) zelf. Die kennis en kunde wordt in onderlinge wisselwerking onderhouden en verder ontwikkeld. Versterking van de Europese DTIB is van belang voor het realiseren van de ambities van het Gemeenschappelijk Veiligheids- en Defensie Beleid.

De huidige Europese DTIB is nog altijd een aggregatie van de nationale DTIB’s met weinig samenhang en veel overlappingen. In diverse lidstaten wordt aan de nationale defensie-industrie voorrang verleend en wordt die industrie waar nodig financieel gesteund en daardoor afgeschermd van het normale concurrentiemechanisme op de Europese interne defensiemarkt. Ook het veelvuldig inroepen van artikel 346 VWEU draagt hieraan bij. In de praktijk wordt in andere lidstaten regelmatig een ruime, ook economische, interpretatie gegeven aan de definitie van bescherming van de wezenlijke belangen van de nationale veiligheid vaak met als doel de eigen nationale defensie-industrie te beschermen. De noodzakelijke aanpassing van de Europese defensie-industrie gericht op consolidatie, specialisatie, modernisering en herstructurering is hierdoor vertraagd en vindt hoofdzakelijk op nationaal niveau plaats. Wanneer geen verandering komt in de huidige praktijk, dan is de Europese defensie-industrie op den duur veroordeeld tot de ‘niche’ markt als toeleverancier van grote, niet-Europese defensiebedrijven. Naast consolidatie van productiecapaciteiten is het voor een gezonde Europese DTIB tevens noodzakelijk een gelijk speelveld voor de middelgrote en kleine bedrijven in Europa tot stand te brengen. Dit aspect is in het bijzonder van belang voor lidstaten met een relatief bescheiden defensiegerelateerde industrie zoals Nederland. De richtlijn levert ten aanzien van al deze aspecten naar verwachting een bijdrage.

3.2 Gevolgen voor de aanbestedingspraktijk op het gebied van militair materiaal

De richtlijn heeft gevolgen voor de verwerving van militair en ‘dual use’ materiaal door het Ministerie van Defensie. In beginsel worden deze opdrachten nu aanbesteed in overeenstemming met richtlijn nr. 2004/18/EG. Bepaalde opdrachten worden uitgezonderd op basis van artikel 346 VWEU (zie paragraaf 2.3). Ook in het geval een opdracht is uitgezonderd wordt er concurrentie gesteld op basis van het verwervingsbeleid van het Ministerie van Defensie (Defensie Industrie Strategie, Kamerstukken II 2006/07, 31 125 nr. 1). Op grond van de aard van het product, financiële omvang en marktsituatie wordt een verwervingsstrategie gekozen die is afgestemd op de aard van de verwerving. Er dient een product te worden verkregen dat voldoet aan de vereiste kwaliteit en levertijd tegen de beste prijs, waarbij rekening wordt gehouden met levensduurkosten. Waar mogelijk worden meerdere offertes aangevraagd. Opdrachten boven 1 miljoen euro worden gepubliceerd op de website van het Europees Defensie Agentschap.

Als gevolg van de richtlijn ontstaat er ruimte om binnen een aanbestedingsprocedure belangen als bevoorradingszekerheid en gegevensbeveiliging veilig te stellen, waardoor het Ministerie van Defensie mogelijk in bepaalde gevallen geen beroep meer hoeft te doen op artikel 346 VWEU voor het veiligstellen van deze belangen. Daarnaast zullen opdrachten voor militair en ‘dual use’ materiaal, die nu onder richtlijn nr. 2004/18/EG vallen en waarin de standaardprocedures de openbare en niet-openbare procedure zijn, voortaan worden aanbesteed conform de specifieke regels van de richtlijn. De standaard aanbestedingsprocedures in de richtlijn zijn de onderhandelingsprocedure met aankondiging en de niet-openbare procedure. Om innovatie en technologische ontwikkeling te bevorderen biedt de richtlijn een uitzondering voor onderzoek en ontwikkeling, ook wanneer dit volledig ten goede komt aan de aanbestedende dienst. Instrumenten op het gebied van innovatie blijven mogelijk. Zo behoudt het Ministerie van Defensie bijvoorbeeld de mogelijkheid om nieuw materiaal te laten ontwikkelen als bestaande technologie niet in de behoefte kan voorzien.

3.3 Gevolgen voor de aanbestedingspraktijk op het gebied van veiligheid

Naar verwachting heeft het wetsvoorstel beperkte consequenties voor opdrachten op het gebied van veiligheid. Opdrachten op het gebied van veiligheid vallen uitsluitend onder de reikwijdte van het wetsvoorstel, indien die als ‘gevoelig’ kunnen worden aangemerkt (zie paragraaf 2.3). Dit betreft naar verwachting een relatief beperkte categorie opdrachten. Veiligheidsopdrachten waarvoor het wetsvoorstel kan gaan gelden zijn opdrachten ten behoeve van politieactiviteiten, grensbewaking, missies op het gebied van crisisbeheersing en antiterrorisme. Ook ‘gevoelige’ opdrachten van speciale-sectorbedrijven verantwoordelijk voor kritische infrastructuren kunnen onder het wetsvoorstel gaan vallen. Voor opdrachten die niet vallen onder het toepassingsgebied van het wetsvoorstel geldt dat die worden aanbesteed in overeenstemming met aanbestedingsrichtlijn nr. 2004/18/EG of nr. 2004/17/EG.

Om een opdracht op het gebied van veiligheid te kunnen aanbesteden onder dit wetsvoorstel, dient de aanbestedende dienst of het speciale-sectorbedrijf wel eerst te bepalen of de opdracht als ‘gevoelig’ kan worden aangemerkt. Daarvoor is nodig dat is voldaan aan de in het wetsvoorstel opgenomen vereisten voor de kwalificatie als ‘gevoelige’ opdracht’ (zie hierover paragraaf 2.3). De definitie in de richtlijn van ‘gevoelige’ opdracht laat bewust ruimte voor nationale interpretatie voor zover het nationale veiligheid betreft. Bij de omzetting is hiermee rekening gehouden.

Specifiek voor ‘gevoelige’ opdrachten is van belang dat het wetsvoorstel voor aanbestedende diensten en speciale-sectorbedrijven de mogelijkheid biedt bij het plaatsen van een ‘gevoelige’ opdracht gerubriceerde gegevens te beschermen. Daardoor kan een opdracht met inachtneming van dit wetsvoorstel in concurrentie worden aanbesteed zonder dat dit ten koste gaat van de bescherming van gerubriceerde gegevens. Dit draagt bij aan een open en transparante Europese markt.

3.4 Gevolgen voor Nederlandse defensie- en veiligheidsindustrie en het industriebeleid

De richtlijn is gericht op het tot stand brengen van een Europese markt voor defensie- en veiligheidsmateriaal. Daarnaast beogen bepalingen voor onderaanneming in de richtlijn bij te dragen aan meer concurrentie in de toeleveringsketen van de Europese defensie- en veiligheidsmarkt. De Nederlandse defensiegerelateerde industrie bestaat voor het merendeel uit middelgrote en kleine ondernemingen die actief zijn in de markt voor onderaanneming. Als gevolg van de richtlijn zal het Nederlandse bedrijfsleven meer nadrukkelijk in een Europees krachtenveld worden geplaatst. Voor de Nederlandse defensiegerelateerde industrie komt het aan op het verwerven van een volwaardige positie in internationale netwerken (‘supply chains’) voor de ontwikkeling, productie en instandhouding van defensiemateriaal in de eerste plaats in Europa.

In de Defensie Industrie Strategie (hierna: DIS; Kamerstukken II 2006/07, 31 125 nr. 1) is geconstateerd dat de Nederlandse defensiegerelateerde industrie concurrerend is. De richtlijn biedt kansen voor de Nederlandse defensiegerelateerde industrie als gevolg van een verdere openstelling van de Europese defensiemarkt. Met de publicatieplicht uit de richtlijn wordt duidelijk welke opdrachten in de markt worden gezet en zullen bedrijven vaker in concurrentie kunnen meedingen naar opdrachten. Specifiek voor de toeleveranciers wordt het mogelijk om mee te dingen naar opdrachten daar waar hoofdaannemers door aanbestedende diensten verplicht worden tot concurrentiestelling van (een deel van) de opdrachten in onderaanneming (zie verder paragraaf 4.1). Dit biedt de Nederlandse defensiegerelateerde industrie de gelegenheid een plaats te verwerven in de leveringsketens van de grote defensieondernemingen. De mate waarin een meer open en concurrerende Europese defensiemarkt kan ontstaan is afhankelijk van een aantal factoren. Dit wordt ten eerste bepaald door de mate waarin lidstaten de richtlijn gaan gebruiken en minder een beroep doen op artikel 346 VWEU. Een tweede bepalende factor hierin is de wijze waarop de lidstaten de bepalingen van de richtlijn ten aanzien van onderaanneming gaan implementeren en toepassen.

Voor de regering is het participeren van de Nederlandse industrie in het ontwikkelen, produceren en instandhouden van militair materiaal een activiteit die past in het beleid ter bevordering van een hoogwaardige kenniseconomie, mede vanwege de spin-off naar de civiele en veiligheidsmarkt. In de DIS geven de Ministeries van Defensie en Economische Zaken, Landbouw en Innovatie (voorheen Economische Zaken) een integrale visie op de Nederlandse defensiegerelateerde industrie in internationaal perspectief en de rol van de overheid daarin. In de DIS is aangegeven dat het voor Nederland van grote waarde is om een gezonde, innovatieve en concurrerende Nederlandse Defensie Technologische en Industriële Basis te hebben om de ambitie van de krijgsmacht en het vervullen van de daaruit voortvloeiende behoeften van het Ministerie van Defensie waar te maken. De Nederlandse regering vindt het van belang dat de bovenstaande uitgangspunten van de DIS overeind blijven. Vanuit deze invalshoek heeft de regering een balans gezocht tussen het bevorderen van marktkansen voor de Nederlandse defensiegerelateerde industrie en voldoende ruimte bieden voor aanbestedende diensten om per opdracht de beste verwervingsstrategie te bepalen (zie paragraaf 4.1). Een Nederlandse aanbestedende dienst kan in voorkomende gevallen de (buitenlandse) hoofdaannemer die de opdracht heeft gegund gekregen, verplichten tot concurrentiestelling van zijn opdrachten in onderaanneming. Dit biedt kansen voor de Nederlandse defensiegerelateerde industrie om mee te dingen.

Naar de huidige praktijk maakt Nederland in veel gevallen gebruik van compensatieorders indien een opdracht met een beroep op artikel 346 VWEU wordt verworven. Compensatie is het eisen van tegenorders van de buitenlandse ondernemer die een nationale defensieopdracht verwerft. De buitenlandse ondernemer wordt verplicht om opdrachten te plaatsen bij nationale ondernemers. Ook na inwerkingtreding van het wetsvoorstel kan Nederland nog steeds een beroep blijven doen op artikel 346 VWEU en compensatie eisen voor zover aan de vereisten om dit te doen wordt voldaan. Om in te spelen op de veranderende omstandigheden als gevolg van de richtlijn, zullen de Ministeries van Defensie en Economische Zaken, Landbouw en Innovatie in het licht van de DIS nader bepalen op welke wijze de marktkansen voor de Nederlandse defensiegerelateerde industrie kunnen worden bevorderd. Voor het Ministerie van Defensie zijn vooral de hoofdtaken van de krijgsmacht, de daaruit voortvloeiende operationele behoeften en het zo doeltreffend en doelmatig mogelijk inkopen leidend. Voor het Ministerie van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie gaat het om de bijdrage aan de economische groei, innovatie en internationale marktkansen.

4. Specifieke kenmerken wetsvoorstel
4.1 Onderaanneming

De richtlijn bevat specifieke bepalingen over het uitbesteden van opdrachten in onderaanneming door het bedrijf (de hoofdaannemer) dat in een aanbestedingsprocedure onder de richtlijn een hoofdopdracht verworven heeft. De richtlijn geeft lidstaten verschillende opties om aanbestedende diensten en speciale-sectorbedrijven toe te staan of te verplichten hun hoofdaannemers eisen op te leggen als zij delen van de hoofdopdracht uitbesteden aan onderaannemers. Zo kan de lidstaat de aanbestedende dienst of het speciale-sectorbedrijf verplichten inschrijvers te vragen welke opdrachten een hoofdaannemer in onderaanneming wil gaan uitbesteden. Ook kan de aanbestedende dienst of het speciale-sectorbedrijf van de hoofdaannemer verlangen dat tenminste een bepaald percentage van de opdracht in onderaanneming wordt uitbesteed. In het laatste geval gunt de hoofdaannemer de opdrachten in onderaanneming nadat een in de richtlijn voorgeschreven transparante en non-discriminatoire procedure is gevolgd zodat geïnteresseerde ondernemers de kans krijgen om mee te dingen. Het volgen van een dergelijke procedure kan de aanbestedende dienst of het speciale-sectorbedrijf ook voorschrijven voor bepaalde of alle opdrachten, die de geselecteerde inschrijver zelf al van plan was aan derde partijen te gunnen. De reden dat bepalingen voor onderaanneming zijn opgenomen in de richtlijn is om ook een Europese markt voor defensie- en veiligheidsmateriaal op het niveau van de toeleveringsketen te bewerkstelligen.

De Nederlandse industrie op het gebied van defensie- en veiligheidsmateriaal is vooral actief in de toeleveringsketen en bestaat voornamelijk uit middelgrote en kleine ondernemingen. De regering vindt het van belang dat in het geval een aanbestedende dienst of speciale-sectorbedrijf defensie- en veiligheidsmateriaal aanbesteedt onder de richtlijn, de Nederlandse defensiegerelateerde industrie voldoende kansen krijgt om in concurrentie in te schrijven op een opdracht in onderaanneming. De regering heeft dan ook bij de implementatie van de bepalingen over onderaanneming een balans gezocht tussen het bevorderen van kansen voor het Nederlandse bedrijfsleven op de Europese markt op het gebied van defensie en veiligheid, voldoende ruimte voor aanbestedende diensten om per opdracht de beste verwervingsstrategie te bepalen zodat het beste product tegen de beste prijs kan worden verkregen, en het uitgangspunt van minimumimplementatie dat gehanteerd wordt bij de omzetting van Europese richtlijnen naar Nederlandse regelgeving. De regering is van mening dat aanbestedende diensten en speciale-sectorbedrijven bij het plaatsen van een hoofdopdracht zelf dienen te bepalen in hoeverre het wenselijk is om delen van de hoofdopdracht in onderaanneming te gunnen. In het wetsvoorstel zijn de keuzebepalingen voor onderaanneming geïmplementeerd. De aanbestedende dienst of het speciale-sectorbedrijf kan dus zelf beslissen om eisen ten aanzien van onderaanneming op te leggen aan de hoofdaannemer. De aanbestedende dienst of het speciale-sectorbedrijf kan zodoende naar gelang de aard van de hoofdopdracht elke optie voor onderaanneming benutten, afhankelijk van de verwervingsstrategie die naar zijn inzicht het beste resultaat oplevert. De reden dat de regering er niet voor kiest de maatregelen op het gebied van onderaanneming verplicht voor te schrijven aan de aanbestedende diensten en speciale-sectorbedrijven is dat dit geen ruimte biedt voor maatwerk. Het openbreken van de toeleveringsketen van de hoofdaannemer kan de prijs van een product opdrijven. Er zijn ook opdrachten waarbij de Nederlandse industrie geen rol kan spelen. Voorts zou het stellen van eisen op het gebied van onderaanneming bij relatief kleine opdrachten een onevenredig grote toename van administratieve lasten met zich meebrengen. Ten slotte is het onzeker hoe andere lidstaten de bepalingen omtrent onderaanneming gaan toepassen in de praktijk.

Over het stellen van eisen op het gebied van onderaanneming worden aanvullende afspraken gemaakt tussen de Ministeries van Defensie en Economische Zaken, Landbouw en Innovatie om te bepalen bij welke opdrachten het stellen van eisen op het gebied van onderaanneming wenselijk is. Dit voorkomt onwenselijke effecten zoals hierboven beschreven.

4.2 Gegevensbeveiliging

Opdrachten op het gebied van defensie en veiligheid bevatten vaak gerubriceerde gegevens die om veiligheidsredenen moeten worden beschermd tegen toegang door onbevoegden. Systemen voor de rubricering van dergelijke gegevens zijn verschillend voor de rijksoverheid, decentrale overheden en de speciale-sectorbedrijven. De richtlijn laat ruimte een concept te hanteren dat rekening houdt met de uiteenlopende werkwijzen die in de lidstaten worden gevolgd om vooraf te definiëren wanneer sprake is van gerubriceerde gegevens, en dat zowel het militaire als het niet-militaire gebied kan bestrijken. In het wetsvoorstel is het begrip gerubriceerde gegevens in artikel 1.1 gedefinieerd met inachtneming van het daaromtrent in de richtlijn bepaalde. De aanbestedende diensten en speciale-sectorbedrijven kunnen ten aanzien van gerubriceerde gegevens de noodzakelijke eisen op het gebied van gegevensbeveiliging stellen, zoals het verkrijgen van een verklaring van geen bezwaar, die door de Nederlandse inlichtingen- en veiligheidsdiensten wordt erkend.

Bovendien biedt het wetsvoorstel aanbestedende diensten en speciale-sectorbedrijven de mogelijkheid opdrachten op het gebied van defensie en veiligheid uit te sluiten, als toepassing van dit wetsvoorstel hen zou verplichten informatie te verstrekken waarvan zij de bekendmaking strijdig achten met de essentiële veiligheidsbelangen van Nederland (artikel 2.16, eerste lid, van het wetsvoorstel). Dit kan in het bijzonder het geval zijn wanneer opdrachten zo gevoelig zijn dat zelfs het bestaan daarvan geheim moet worden gehouden. Daarnaast zijn sommige opdrachten zo gevoelig dat het niet passend zou zijn het wetsvoorstel toe te passen. Dit is het geval voor aanbestedingen voor alle soorten van inlichtingenactiviteiten. Dit is ook het geval voor andere bijzonder gevoelige aankopen die een hoog niveau van vertrouwelijkheid vereisen, zoals bepaalde aankopen voor grensbeveiliging, de bestrijding van terrorisme of de georganiseerde misdaad, aankopen die verband houden met encryptie of aankopen die specifiek bestemd zijn voor geheime operaties of andere even gevoelige acties die door de politie- en de veiligheidsdiensten worden uitgevoerd.

4.3 Bevoorradingszekerheid

Defensie- en veiligheidsmateriaal is van cruciaal belang voor zowel de veiligheid en de soevereiniteit van Nederland als voor de autonomie van de Europese Unie. Tijdige levering van materiaal of onderdelen kan tijdens een crisis of een militaire operatie letterlijk van levensbelang zijn. Dit heeft tot gevolg dat bij deze opdrachten bijzondere eisen worden gesteld op het gebied van bevoorradingszekerheid. Bevoorradingszekerheid kan een grote diversiteit van vereisten inhouden, met inbegrip van bijvoorbeeld de regels die gelden op het gebied van intellectueel eigendom of de beschikbaarheid van kritieke onderhouds- en revisiecapaciteit om de ondersteuning van het aangekochte materiaal gedurende de hele levenscyclus ervan te garanderen. De beschikbaarheid van materieel en onderhoudscapaciteit is bij leveranciers of onderaannemers die in een ander land zijn gevestigd tevens afhankelijk van wapenexportvergunningen. Voorts kan het noodzakelijk zijn over onderhoudscapaciteit te beschikken in de buurt van of op de locatie, waar het materiaal zich bevindt, bijvoorbeeld een logistiek centrum van Defensie.

Behoeften op het gebied van bevoorradingszekerheid kunnen zich ook uitstrekken voorbij een specifieke opdracht. Behoud van kennis en kunde in bepaalde strategische sectoren kan worden beschouwd als noodzakelijk voor de bescherming van nationale veiligheidsbelangen. Op die gebieden kan Nederland ervoor kiezen gebruik te maken van nationale leveranciers op grond van artikel 346 VWEU, mits een gerechtvaardigd beroep op dit artikel mogelijk is. Een beroep op dit artikel kan ook noodzakelijk zijn, omdat slechts een beperkt aantal (buitenlandse) leveranciers voldoende betrouwbaar wordt geacht om cruciaal materiaal te leveren. Deze betrouwbaarheid kan in een aanbesteding op grond van de richtlijn slechts tot op zekere hoogte worden getoetst en verzekerd in overeenstemming met het beginsel van non-discriminatie.

4.4 Uitsluitingsgronden en gedragsverklaring aanbesteden

Evenals de aanbestedingsrichtlijnen nrs. 2004/17/EG en 2004/18/EG bevat de richtlijn bepalingen die aanbestedende diensten en speciale-sectorbedrijven verplichten of de mogelijkheid geven om bedrijven van deelneming aan een opdracht uit te sluiten. De aanbestedende dienst of het speciale-sectorbedrijf is verplicht een onderneming uit te sluiten van deelname in het geval sprake is van bepaalde onherroepelijke strafrechtelijke veroordelingen. Een onderneming kan voorts worden uitgesloten van deelname aan een opdracht als het zich in staat van faillissement of liquidatie bevindt. Ook een ernstige fout begaan in de uitoefening van het beroep kan tot uitsluiting leiden. Specifiek voor opdrachten op het gebied van defensie en veiligheid noemt de richtlijn als voorbeelden van ernstige fouten de niet-nakoming van verplichtingen op het gebied van bevoorradingszekerheid of gegevensbeveiliging bij een vorige opdracht. Een specifieke grond tot uitsluiting doet zich voor, indien een bedrijf niet de betrouwbaarheid vertoont die nodig is om risico’s voor de veiligheid van Nederland uit te sluiten.

Dit wetsvoorstel bevat dezelfde regeling voor de toetsing van integriteit als het wetsvoorstel Aanbestedingswet 20... De beslissing of en hoe te toetsen ligt bij de aanbestedende dienst of het speciale-sectorbedrijf. Indien de aanbestedende dienst of het speciale-sectorbedrijf besluit te toetsen op integriteit, doet deze dat in eerste instantie via een eigen verklaring (zie paragraaf 5.5). Voor integriteit geldt vervolgens net als voor de andere onderdelen van de eigen verklaring, dat aanbestedende diensten of speciale-sectorbedrijven aan de winnaar of geselecteerden om een bewijsstuk kunnen vragen. Dit bewijsstuk is bij Nederlandse bedrijven de ‘gedragsverklaring aanbesteden’ die wordt afgegeven door de Minister van Justitie. De aanbestedende dienst of het speciale-sectorbedrijf is niet verplicht om naar een gedragsverklaring aanbesteden te vragen. Indien een ondernemer geen gedragsverklaring aanbesteden kan overleggen, betekent dit niet dat deze ondernemer automatisch is uitgesloten van deelname aan de aanbestedingsprocedure. De afweging om een ondernemer uit te sluiten ligt bij de aanbestedende dienst of het speciale-sectorbedrijf zelf.

Bij de beoordeling van een aanvraag om een gedragsverklaring aanbesteden worden behalve bepaalde strafrechtelijke misdrijven ook mededingingsrechtelijke overtredingen meegenomen. Hierdoor hoeven aanbestedende diensten en speciale-sectorbedrijven niet op eigen en dus verschillende wijze te toetsen op mededingingsovertredingen. De bovengenoemde uitsluitingsgronden voor zover die specifiek van belang zijn voor defensie en veiligheid zijn echter niet meegenomen in de gedragsverklaring aanbesteden en kunnen uitsluitend door de aanbestedende diensten of speciale-sectorbedrijven zelf op andere wijze worden getoetst, bijvoorbeeld op basis van gegevens over eerdere opdrachten of rapporten van inlichtingendiensten. Een gedragsverklaring aanbesteden is daarvoor niet geschikt. Een ernstige fout bestaande uit de niet-nakoming van contractuele verplichtingen is in het kader van een gedragsverklaring aanbesteden bijvoorbeeld niet goed vooraf te objectiveren en te toetsen.

De geldigheidstermijn van de gedragsverklaring aanbesteden is twaalf maanden.

5. Maatregelen betreffende administratieve lasten

Het wetsvoorstel bevat bepalingen betreffende het gebruik van een eigen verklaring, het kosteloos aanbieden van aanbestedingsstukken en het verplicht gebruik van een elektronisch systeem voor aankondigingen (TenderNed). Het gebruik van een eigen verklaring en het kosteloos aanbieden van aanbestedingsstukken is bij opdrachten op het gebied van defensie en (goeddeels) ook daarbuiten een bestaande praktijk en heeft geleid tot lastenverlagingen. Het verplicht stellen daarvan in het wetsvoorstel leidt derhalve niet tot significante lastenverlagende effecten. Bij de berekening van de administratieve lasten (hoofdstuk 6) is daarmee rekening gehouden. Dat lastenverlagende effecten al zijn ingetreden, neemt niet weg dat het van belang wordt geacht deze uitvoeringspraktijk wettelijk vast te leggen.

5.1 Eigen verklaring

In het wetsvoorstel is bepaald dat aanbestedende diensten en speciale-sectorbedrijven in eerste instantie aan ondernemers alleen een eigen verklaring mogen vragen in plaats van bewijsstukken. In een eigen verklaring verklaart een ondernemer dat hij voldoet aan de gevraagde uitsluitingsgronden, geschiktheidseisen en selectiecriteria. Uiteindelijk hoeft alleen de winnende ondernemer hiervoor originele bewijsstukken aan te leveren als de aanbestedende dienst of het speciale-sectorbedrijf hiernaar vraagt. Het wetsvoorstel biedt de grondslag voor te schrijven welke inhoud in de eigen verklaring kan worden opgenomen. Anders dan in het wetsvoorstel Aanbestedingswet 20.. wordt het model uniforme eigen verklaring niet voorgeschreven. De reden hiervoor is dat bij opdrachten voor defensie en veiligheid het overgrote deel bij buitenlandse opdrachtnemers wordt geplaatst. In voorkomend geval moet daarbij rekening kunnen worden gehouden met de op een buitenlandse inschrijver van toepassing zijnde nationale wetten. Dit vereist flexibiliteit waarin een voorgeschreven model niet voorziet.

Een eigen verklaring zorgt ervoor dat lasten voor ondernemers worden teruggebracht, doordat zij minder vaak bewijsstukken hoeven aan te leveren. Voor aanbestedende diensten en speciale-sectorbedrijven leidt het gebruik van de eigen verklaring tot een vermindering aan uitvoeringslasten, omdat zij niet langer van alle ondernemers de verschillende gegevens en documenten hoeven te verifiëren.

5.2 Kosteloos aanbieden van aanbestedingsstukken

Bepaald wordt dat aanbestedende diensten en speciale-sectorbedrijven de aanbestedingsstukken kosteloos aan geïnteresseerde partijen moeten aanbieden. Het gaat hierbij om alle stukken die relevant zijn voor de ondernemer bij zowel het maken van een’inschatting van de attractiviteit van de opdracht als bij het opstellen van een inschrijving.

Wanneer een aanbestedende dienst of speciale-sectorbedrijf de aanbestedingsstukken op meerdere manieren aanbiedt, hoeft slechts een van deze wijzen kosteloos te zijn. Wanneer de aanbestedende dienst of het speciale-sectorbedrijf stukken moet reproduceren, kan zij hiervoor de kostprijs doorberekenen aan geïnteresseerde partijen, mits deze stukken ook op enigerlei andere wijze kosteloos beschikbaar zijn.

5.3 Verplicht gebruik van TenderNed bij aankondiging

In het wetsvoorstel is voorgeschreven dat aanbestedende diensten en speciale-sectorbedrijven bij opdrachten boven de Europese drempelwaarden de aankondigingen van de opdracht (o.a. (voor)aankondiging en gunning) moeten publiceren via een elektronisch systeem voor aanbesteden. De publicatie van de aankondigingen is gratis.

TenderNed is een elektronisch systeem waarmee aanbestedende diensten en speciale-sectorbedrijven aanbestedingen nationaal en Europees kunnen aankondigen. De Minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie is op grond van het wetsvoorstel Aanbestedingswet 20.. verantwoordelijk voor de instandhouding en werking van dit systeem. Het systeem wordt op grond van dit wetsvoorstel ook benut voor opdrachten op het gebied van defensie en veiligheid. Het aankondigingenplatform van TenderNed zal openbaar en toegankelijk zijn. Dit betekent dat ook anderen die hiertoe door een aanbestedende dienst of speciale-sectorbedrijf zijn geautoriseerd, gegevens op TenderNed in kunnen vullen.

Door de verplichting voor alle Nederlandse aanbestedende diensten en speciale-sectorbedrijven om op grond van dit wetsvoorstel alle aankondigingen op een centrale plaats te publiceren behoeven ondernemers hiervoor niet op verschillende plaatsen te zoeken. Daarnaast hoeven aanbestedende diensten en speciale-sectorbedrijven geen statistische gegevens met betrekking tot aanbestedingen meer aan te leveren aan het Ministerie van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie dat deze op grond van de aanbestedingsrichtlijnen aan de Europese Commissie moet rapporteren (statistiekverplichting). Deze statistische gegevens komen centraal beschikbaar door TenderNed. Dit bespaart lasten voor aanbestedende diensten en speciale-sectorbedrijven en vergroot de betrouwbaarheid van de statistieken. TenderNed gaat hiermee een dienst van algemeen economisch belang vervullen.

6. Administratieve lasten van het wetsvoorstel
6.1 Lasten bij aanbesteden

Ondernemers die deelnemen aan inkoopprocedures van aanbestedende diensten en speciale-sectorbedrijven worden geconfronteerd met administratieve lasten en overige lasten. Administratieve lasten zijn lasten die het Nederlandse bedrijfsleven ondervindt om te voldoen aan informatieverplichtingen voortvloeiend uit wet- en regelgeving van de overheid. Administratieve lasten voor bedrijven zijn onder meer het kennisnemen van aankondigingen op de EU-website, het bestuderen van de aanbestedingsdocumenten en het aanleveren van informatie die afkomstig is van derden, zoals een inschrijvingsbewijs van de Kamer van Koophandel, een accountantsverklaring of een non-faillissementsverklaring van de rechtbank. Onder overige lasten vallen de lasten die voortvloeien uit werkzaamheden zonder dat een directe relatie met de inhoud van de opdracht kan worden gelegd, bijvoorbeeld het opstellen van een offerte of het bestuderen van een contract.

Aanbestedende diensten en speciale-sectorbedrijven worden ook geconfronteerd met uitvoeringslasten. Deze lasten kunnen enerzijds het gevolg zijn van werkzaamheden die voortvloeien uit wet- en regelgeving van de overheid, zoals het aankondigen en publiceren van aanbestedingen. Anderzijds kunnen deze lasten het gevolg zijn van eigen keuzes van aanbestedende diensten en speciale-sectorbedrijven. De lasten die gepaard gaan met het vergelijken en beoordelen van offertes hangen bijvoorbeeld samen met de eisen die een aanbestedende dienst of speciale-sectorbedrijf stelt aan de inhoud van de offertes.

6.2 Meting lasteneffecten als gevolg van het wetsvoorstel

Om de totale lastenontwikkeling in kaart te brengen is het onderzoek ‘(administratieve) lasten implementatie aanbestedingsrichtlijn op defensie- en veiligheidsgebied’ uitgevoerd. Hierbij is een vergelijking gemaakt tussen de lasten voor opdrachten onder de huidige en de nieuwe situatie. Daartoe is gekeken naar de opdrachten die onder het toepassingsgebied en -bereik van de nieuwe richtlijn komen te vallen. Bij het verlenen van die opdrachten treden in de huidige situatie ook (administratieve) lasten op. De omvang van die lasten hangt af van de wijze waarop een opdracht wordt aanbesteed. Een deel van de opdrachten wordt tot op heden aanbesteed op basis van de andere Europese aanbestedingsrichtlijnen. Op een ander deel van de opdrachten is de uitzonderingsbepaling van artikel 346 VWEU of is een uitzonderingsartikel van de Europese aanbestedingsrichtlijnen van toepassing. Onder de huidige aanbestedingsregelgeving is het voor defensie- en veiligheidsopdrachten namelijk mogelijk om een beroep te doen op uitzonderingen van de reguliere openbare aanbestedingsregels. De Nederlandse aanbestedende diensten en speciale-sectorbedrijven volgen ook bij een beroep op uitzondering een verwervingsprocedure volgens (deels interne) regels. Ook daarbij is sprake van lasten. De procedure die daarbij vooral wordt gehanteerd is een onderhandelingsprocedure, waarbij afhankelijk van het drempelbedrag een procedure wordt gehanteerd zonder of met voorgaande bekendmaking.

Met het inwerking treden van richtlijn nr. 2009/81/EG is de verwachting dat een aantal aanbestedingen niet meer onder de huidige aanbestedingsrichtlijnen of onder interne regels wordt aanbesteed, maar onder deze nieuwe aanbestedingsrichtlijn. De verwachte verschuiving van aanbestedingen betekent ook een verandering in lasten. Deze verandering van lasten is in kaart gebracht.

6.3 Overzicht totale lastenontwikkeling

Uit het lastenonderzoek komt naar voren dat moeilijk is in te schatten wat de mogelijke omvang van de verschuiving is. Hiertoe is een aantal scenario’s in het onderzoek uitgewerkt.

Vooralsnog is als aanname de verwachting dat circa 100 opdrachten per jaar zullen worden aanbesteed onder de nieuwe richtlijn nr. 2009/81/EG. Gesteld wordt dat deze 100 opdrachten nu deels worden aanbesteed volgens de procedures van de huidige aanbestedingsrichtlijnen (40 opdrachten) en zijn deels van toepassing van die richtlijnen uitgezonderd (60). Van deze 60 uitgezonderde opdrachten, worden er nu 50 op basis van Artikel 346 VWEU uitgezonderd en 10 op basis van uitzonderingsbepalingen in de andere Europese aanbestedingsrichtlijnen. Als gevolg van het wetsvoorstel zal een verschuiving optreden, waarbij deze circa 100 opdrachten onder de nieuwe richtlijn nr. 2009/81/EG worden aanbesteed. In de lastenberekening is uitgegaan van een eigen verklaring, zoals die met het wetsvoorstel Aanbestedingswet 20.. standaard wordt toegepast. De reden hiervoor is dat het gebruik van een eigen verklaring al staande praktijk is binnen de Ministeries van Defensie en Binnenlandse Zaken, de Ministeries die de nieuwe richtlijn vooral zullen toepassen. Dat die gebruikte eigen verklaring bij het Ministerie van Defensie niet een bij of krachtens het wetsvoorstel voorgeschreven model betreft, is verder niet wezenlijk van invloed op de lastenberekening.

De huidige lasten van aanbesteden van de 100 ‘opdrachten die voor verschuiving in aanmerking komen’ zijn geraamd op circa € 4,0 miljoen. Hiervan is € 1,6 miljoen lasten voor de aanbestedende diensten, € 1,6 miljoen (overige) lasten voor bedrijven en € 0,8 miljoen administratieve lasten voor bedrijven.

Indien de 100 opdrachten voortaan worden uitgevoerd op basis van de aanbestedingsrichtlijn op defensie- en veiligheidsgebied, dan verschuiven de lasten. Bij deze lastenberekening is nog geen rekening gehouden met de bestaande lastenverlagende praktijk van de eigen verklaring en het kosteloos verstrekken van aanbestedingsstukken, en evenmin met het lastenverlagend gebruik van TenderNed. Dit wordt meegenomen in paragraaf 6.4.

De lasten zijn in deze situatie geraamd op circa € 5,1 miljoen. Hiervan is € 1,8 miljoen lasten voor de aanbestedende diensten, € 1,2 miljoen (overige) lasten en € 2,1 miljoen administratieve lasten voor bedrijven.

Ten opzichte van de huidige lasten voor de 100 opdrachten betekent dit een stijging van ongeveer € 1,1 miljoen (28%). De voornaamste verklaring hiervoor is de verschuiving van huidige onderhandelingsprocedures zonder aankondiging naar onderhandelingsprocedures met aankondiging. De procedure met aankondiging heeft gemiddeld per procedure circa € 25.000 meer lasten. Bij een onderhandelingsprocedure met aankondiging bestuderen bedrijven de EU-website voor aankondigingen, bestuderen (meer) bedrijven aanbestedingsdocumenten en leveren zij meer bewijsstukken voor de uitsluitingsgronden, geschiktheids- of selectie-eisen. Het overige verschil wordt verklaard door de extra inspanning door de aanbestedende dienst, dit betreft de beoordeling van de selectie. De stijging van € 1,1 miljoen aan lasten ten opzichte van de huidige lasten zijn daarmee geen ‘nieuwe lasten’. Deze toename bestaat uit een verzwaring van bestaande lasten, met enkele nieuwe aspecten daarin namelijk het nieuw bestuderen van de EU website voor aankondigen en de specifieke systematiek ten aanzien van de beoordeling van bewijsstukken voor uitsluitingsgronden, geschiktheids- of selectie-eisen.

6.4 Lastenverlagende maatregelen van het wetsvoorstel

Onderdeel van het wetsvoorstel zijn het gebruik van een eigen verklaring, het kosteloos aanbieden van de aanbestedingsstukken en publicatie op de centrale website voor aanbesteden TenderNed. Dit zijn maatregelen die in het wetsvoorstel Aanbestedingswet 20.. als lastenverlagende maatregelen zijn opgenomen. Het gebruik van een eigen verklaring en het kosteloos aanbieden van aanbestedingsstukken is bij opdrachten op het gebied van defensie en veiligheid (grotendeels) evenwel al een bestaande praktijk. Het verplicht stellen daarvan in het wetsvoorstel leidt derhalve niet tot significant lastenverlagende effecten. Bij de berekening van de administratieve lasten is hiermee dan ook rekening gehouden. De lastenverlaging komt dientengevolge voor rekening van de publicatie op de centrale website voor aanbesteden TenderNed.

Voor de 100 opdrachten die mogelijk voortaan worden uitgevoerd op basis van de aanbestedingsrichtlijn op defensie- en veiligheidsgebied bedragen de lasten dan € 4,7 miljoen, zie onderstaande tabel. Dit betekent een daling van circa 8% van de lasten ten opzichte van de geraamde lasten van € 5,1 miljoen.

Ten opzichte van de huidige lasten voor de 100 opdrachten resulteert de richtlijn inclusief het opnemen van de lastenverlagende maatregelen in een uiteindelijke stijging van lasten van circa € 4,0 miljoen naar circa € 4,7 miljoen. Dit is een stijging van circa 18%. Deze stijging van lasten bestaat uit een toename van 6% lasten voor aanbestedende diensten, een afname van 12% (overige) lasten en een toename van 24% administratieve lasten voor bedrijven. Zoals in paragraaf 6.3 is beschreven, is het hierbij van belang om te beseffen dat de verandering van lasten niet enkel wordt veroorzaakt door ‘nieuwe lasten’. Een aantal verplichtingen die eerst voortvloeiden uit voorschriften van de aanbestedende dienst of het speciale-sectorbedrijf, vloeien nu voort uit Europese regelgeving.

7. Consultatie
7.1 Consultatie belanghebbenden

Tijdens een internetconsultatie hebben belanghebbenden de mogelijkheid gekregen om te reageren op het concept wetsvoorstel. Er zijn twee voor het wetsvoorstel relevante reacties ontvangen van de Stichting Nederlandse Industrie voor Defensie en Veiligheid (hierna: NIDV) en van Getronics (lid van de NIDV). De reacties hebben geleid tot verduidelijking van de memorie van toelichting bij het wetsvoorstel. De belangrijkste commentaren uit die reacties worden hieronder weergegeven.

In haar reactie op de internetconsultatie stelt de NIDV dat de memorie van toelichting te optimistisch is over de ontwikkeling van een Europese defensie- en veiligheidsmarkt als gevolg van de richtlijn. Gegeven haar aard is deze markt gesegmenteerd in nationale markten. De grote defensie-industrielanden schermen de nationale markt af ten behoeve van de eigen defensie-industrie. Het behoud en ontwikkelen van de eigen industrie wordt gezien als een wezenlijk belang van nationale veiligheid. Volgens de NIDV is het niet realistisch om te verwachten dat deze landen van mening zullen veranderen over het wezenlijk belang van nationale veiligheid om militaire projecten bij de eigen defensie-industrie aan te besteden. De NIDV geeft daarbij aan dat in tegenstelling tot de grote defensie-industrielanden Nederland een volledig private sector heeft die concurrerend is en efficiënt. De sector is echter wel kwetsbaar, omdat zij niet of nauwelijks toegang heeft tot de markt in de grote defensie-industrielanden.

De NIDV geeft aan dat Nederland beschikt over een sterke defensiegerelateerde industrie met 250 goede, zeer innovatiegedreven MKB bedrijven en een aantal spelers van wereldformaat op het gebied van SEWACO, marineschepen en vliegtuigtechnologie. Innovatie bepaalt het succes van deze ondernemingen. In veel gevallen worden innovaties in nauwe samenwerking met experts van het Ministerie van Defensie ontwikkeld. Internationaal exportsucces van deze innovaties is pas mogelijk als de eigen overheid als launching customer optreedt. Dat heeft te maken met de relatief hoge R&D-kosten en de typische ‘learning curve’ die in de defensie-industrie optreedt. De NIDV stelt dat Nederlandse bedrijven simpelweg niet meer zullen kunnen meedingen naar aanbestedingen van de eigen overheid indien bedrijven uit andere landen kunnen meedingen zonder offsetverplichtingen, terwijl zij zelf door hun overheden worden beschermd. Deze buitenlandse bedrijven hebben immers zekerheid dat hun R&D-kosten via opdrachten van de eigen overheid worden gedekt.

De NIDV vindt dat ook Nederland een wezenlijk belang van nationale veiligheid heeft om haar eigen defensie-industrie in stand te houden en niet volledig afhankelijk te worden van het buitenland. Het feit dat de defensiemarkt in de landen om ons heen gesloten blijft zou een reden kunnen zijn voor de Nederlandse overheid om met een beroep op artikel 346 VWEU militaire projecten aan te besteden bij de eigen industrie. De NIDV zou er de voorkeur aan geven dat Nederland zich gaat opstellen als ‘smart follower’. Het behoud van een eigen Nederlandse defensie-industrie staat voorop. Getronics ondersteunt deze zienswijze in zijn reactie. De NIDV stelt dat ten minste het bestaande beleid ten aanzien van compensatie gehandhaafd dient te blijven.

De NIDV beveelt aan om een gelijk speelveld te blijven ambiëren, maar tot het feitelijk bestaan daarvan pragmatisch om te gaan met de aanbesteding van goederen en diensten voor defensie en veiligheid. De Nederlandse overheid wordt daarom dringend opgeroepen om optimaal gebruik te maken van de mogelijkheden die artikel 346 VWEU en de uitzonderingsbepalingen in de richtlijn bieden. In dit licht pleit de NIDV ervoor om de memorie van toelichting te verduidelijken ten aanzien het mogelijk voortgezet gebruik van artikel 346 VWEU.

De regering kan zich vinden in het doel van de richtlijn om een Europese markt voor defensiemateriaal tot stand te brengen, waarin sprake is van een gelijk speelveld. De komende jaren zullen uitwijzen in hoeverre de richtlijn bijdraagt aan een verdere versterking van de Europese defensieindustrie. Bij die ontwikkeling is van groot belang dat de lidstaten artikel 346 VWEU niet ruim (blijven) interpreteren om hun nationale defensiemarkt af te schermen. Hoewel de regering zich de zorgen van de NIDV kan voorstellen, dient de ontwikkeling van een Europese defensiemarkt als gevolg van de richtlijn te worden afgewacht en nauwlettend te worden gevolgd. In Europese context is van belang dat de richtlijn daadwerkelijk wordt toegepast en dat de Europese Commissie daarop toeziet.

De regering heeft in de Defensie Industrie Strategie (2007) aangegeven dat de Nederlandse Defensiegerelateerde industrie zich op de middellange termijn langzaam ontwikkelt naar een ‘normale’ bedrijfstak, waarbij er in toenemende mate sprake is van een open markt. De DIS vermeldt verder dat de kleinere bedrijven zich nagenoeg nooit uitsluitend richten op de defensiemarkt; de grotere bedrijven in hoge mate wel. Bij de implementatie van de bepalingen rondom onderaanneming, heeft de regering ook de belangen van de Nederlandse defensiegerelateerde industrie in acht genomen. De regering heeft daarbij een balans gezocht tussen het bevorderen van kansen voor het Nederlandse bedrijfsleven op de defensie- en veiligheidsmarkt en voldoende ruimte bieden voor aanbestedende diensten om per opdracht de beste verwervingsstrategie te bepalen zodat het beste produkt tegen de beste prijs kan worden verkregen. Om in te spelen op de veranderende omstandigheden als gevolg van de richtlijn, zullen de Ministeries van Defensie en Economische Zaken, Landbouw en Innovatie in het licht van de DIS nader bepalen op welke wijze de marktkansen voor de Nederlandse defensiegerelateerde industrie kunnen worden bevorderd. Voor het Ministerie van Defensie zijn vooral de hoofdtaken van de krijgsmacht, de daaruit voortvloeiende operationele behoeften en het zo doeltreffend en doelmatig mogelijk inkopen leidend. Voor het Ministerie van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie gaat het om de bijdrage aan de economische groei, innovatie en internationale marktkansen. Daar waar het gaat om opdrachten in het kader van R&D of opdrachten in het kader van internationale samenwerking bevat de richtlijn specifieke uitzonderingsbepalingen, waarbij het wetsvoorstel niet behoeft te worden toegepast. Zoals de DIS al beschreef doen de mogelijkheden voor nationale samenwerking met de defensiegerelateerde industrie zich vooral voor bij R&D-opdrachten en bij opdrachten in het kader van internationale samenwerking.

Dit laat onverlet dat Nederland ook na inwerkingtreding van het wetsvoorstel een beroep kan blijven doen op artikel 346 VWEU en compensatie eisen voor zover aan de vereisten om dit te doen wordt voldaan.

Tot slot heeft de Europese wetgever een evaluatiemoment in de richtlijn voorzien in 2016. Dan evalueert de Europese Commissie de werking van de richtlijn en dan met name of en in hoeverre de doelstellingen van de richtlijn zijn verwezenlijkt met betrekking tot de werking van de interne markt en de ontwikkeling van een Europese markt voor defensiemateriaal en een technologische en industriële basis voor de Europese defensie, met inbegrip van de situatie van kleine en middelgrote ondernemingen. Indien nodig, voegt de Europese Commissie bij dat verslag een wetgevingsvoorstel.

II. Artikelen

Deel 1 Algemene bepalingen
Hoofdstuk 1.1 Begripsbepalingen
Artikel 1.1

Algemeen

Het wetsvoorstel neemt een groot aantal begrippen uit het wetsvoorstel Aanbestedingswet 20.. over. De omschrijving van die begrippen is hetzelfde als in dat wetsvoorstel, behoudens enkele uitzonderingen. Voor zover de begrippen in dit wetsvoorstel hetzelfde zijn omschreven als die in het wetsvoorstel Aanbestedingswet 20.., wordt voor een toelichting daarop hier verwezen naar de toelichting op artikel 1.1 van dat wetsvoorstel. Bij de ‘gedragsverklaring aanbesteden’ wordt niet enkel hetzelfde begrip gehanteerd, maar is ook de inhoud, het aanvragen, beoordelen en toetsen van deze gedragsverklaring hetzelfde. Dit wordt bereikt door de omschrijving van de gegdragsverklaring aanbesteden in het wetsvoorstel Aanbestedingswet 20.. te wijzigen, zodat die ook betrekking heeft op opdrachten waarop dit wetsvoorstel van toepassing is (zie artikel 3.19, onderdeel C). Ook voor het ‘elektronisch systeem voor aanbestedingen’ geldt dat daarmee hetzelfde elektronisch systeem voor aanbestedingen wordt bedoeld als in het wetsvoorstel Aanbestedingswet 20... Het verschil is dat dit elektronisch systeem voortaan niet enkel functies dient te vervullen ter uitvoering van het wetsvoorstel Aanbestedingswet 20.., maar tevens ter uitvoering van dit wetsvoorstel (zie artikel 3.2). Bij andere begrippen geldt niet altijd dat eenzelfde omschrijving ook tot dezelfde voorschriften in beide wetsvoorstellen leidt. Dat is bijvoorbeeld niet volledig het geval bij de artikelen over de eigen verklaring (zie afdeling 2.3.4). Daarnaast zijn er diverse begrippen die het wetsvoorstel Aanbestedingswet 20.. niet kent, die hierna worden toegelicht.

Aankoopcentrale

Een aankoopcentrale hoeft volgens de begripsomschrijving niet per definitie een aanbestedende dienst te zijn, maar kan ook een openbare instantie van de Europese Unie zijn. Een voorbeeld van een dergelijke instantie is het Europese Defensie Agentschap dat geen aanbestedende dienst naar Nederlands recht is. Het begrip ‘aankoopcentrale’ is daarmee ruimer geformuleerd dan in het wetsvoorstel Aanbestedingswet 20... Dit verschil is terug te voeren op de wijze waarop het begrip ‘aankoopcentrale’ in artikel 1, onder 18, van de richtlijn is gedefinieerd.

Crisissituatie

Het begrip ‘crisissituatie’ is van belang voor het met spoed verwerven van een opdracht ten behoeve van bijvoorbeeld een militaire of civiele crisisbeheersingsoperatie. Een gewapend conflict of een oorlog is altijd een crisissituatie voor de toepassing van dit wetsvoorstel.

Gerubriceerde gegevens

Het begrip ‘gerubriceerde gegevens’ is opgebouwd uit verschillende bestanddelen. Het dient te gaan om gegevens of materiaal waarvan de integriteit, exclusiviteit en beschikbaarheid beschermd dient te worden in het belang van de nationale veiligheid. Gegevens die omwille van andere belangen bescherming nodig hebben, zoals op grond van de Wet bescherming persoonsgegevens of om de enkele reden dat het bedrijfs- of fabricagegegevens zijn, zijn geen gerubriceerde gegevens. Verder dient aan de gegevens of het materiaal een bepaald niveau van veiligheidsclassificatie of een beveiligingsniveau te zijn toegekend en dient de benodigde bescherming te zijn vastgelegd in wettelijke voorschriften, bindende aanwijzingen gegeven vanwege het Rijk of in bestuursrechtelijke besluiten. De kwalificatie als gerubriceerde gegevens dient daardoor telkens in overeenstemming te zijn met of gebaseerd op geldende regels. Dit is van belang, aangezien die kwalificatie bepalend kan zijn voor de toepasselijkheid van dit wetsvoorstel of in plaats daarvan het wetsvoorstel Aanbestedingswet 20.. (zie hierna).

Ten aanzien van de rijksdienst als geheel bestaan er regels over de rubricering en bescherming van gegevens in het Besluit voorschrift informatiebeveiliging rijksdienst – bijzondere informatie (hierna: het besluit). Dit besluit geldt naast het Besluit voorschrift informatiebeveiliging rijksdienst en heeft betrekking op bijzondere informatie. Bijzondere informatie bestaat uit staatsgeheimen en uit overige kwetsbare informatie, die weliswaar geen staatsgeheim is, maar toch meer beveiliging behoeft dan het algemene beveiligingsniveau biedt. Zowel staatsgeheimen als niet-staatsgeheime bijzondere informatie dienen op grond van dit besluit op een bepaalde manier gerubriceerd te worden. Het besluit schrijft tevens maatregelen voor die gericht zijn op de bescherming van bijzondere informatie. De zwaarte en inhoud van die maatregelen is afhankelijk van de rubricering van de desbetreffende gegevens. Gelet op de reikwijdte en betekenis van het besluit vallen ook vanwege het Rijk gegeven bindende aanwijzingen binnen de definitie. Daarmee worden die bindende aanwijzingen gerekend tot ‘de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen’ als bedoeld in artikel 1, onderdeel 8, van de richtlijn. Andere taalversies van de richtlijn ondersteunen de mogelijkheid van een dergelijke interpretatieve uitleg. De Engelse versie heeft het bijvoorbeeld over ‘laws, regulations or administrative provisions in force’. Ten aanzien van de speciale-sectorbedrijven zal telkens per sector nagegaan dienen te worden of er sprake is van wettelijke voorschriften of bestuursrechtelijke besluiten, zoals beschikkingen of beleidsregels, die aan de definitie voldoen.

Gevoelig materiaal, gevoelig werk, gevoelige dienst

Vereist voor de kwalificatie als ‘gevoelig’ is dat het materialen, diensten of werken betreft die bestemd zijn voor veiligheidsdoeleinden en die op een in de definitie omschreven wijze samenhangen met gerubriceerde gegevens. Opdrachten kunnen uiteenlopende veiligheidsdoeleinden dienen, zoals bestrijding van terrorisme, bestrijding van de georganiseerde misdaad en vredesmissies in het buitenland met een bijdrage van de politie. De richtlijn zelf noemt als concrete voorbeelden grensbewaking, politieactiviteiten en missies op het gebied van crisisbeheersing. Behalve dat materialen, diensten of werken bestemd dienen te zijn voor veiligheidsdoeleinden, dienen die op gerubriceerde gegevens betrekking te hebben, gerubriceerde gegevens noodzakelijk te maken of zelf gerubriceerde gegevens te bevatten. Deze enigszins abstracte aanduidingen stemmen overeen met de tekst van de richtlijn gelet op hun betekenis om te bepalen of sprake is van gevoelig materiaal, een gevoelig werk of een gevoelige dienst. Een voorbeeld kan verduidelijken wanneer de kwalificatie ‘gevoelig’ kan worden gegeven. Stel dat een aanbestedende dienst of speciale-sectorbedrijf ter beveiliging van een luchthaven diensten of materialen inkoopt. Het betreft diensten of materialen die hoofdzakelijk dienen ter bestrijding van terrorisme. Dit is een veiligheidsdoeleinde waar de richtlijn op doelt. Verder blijkt het voor een goed verloop van de aanbestedingsprocedure noodzakelijk te zijn aan inschrijvers gerubriceerde gegevens te verstrekken. De verdere verspreiding van deze gegevens kan het beveiligingsniveau van de luchthaven aantasten, zodat zij zijn geclassificeerd en beveiligd in het belang van de nationale veiligheid en beschermd overeenkomstig een wettelijk voorschrift, een bindende aanwijzing van rijkswege of een bestuursrechtelijk besluit. Daarmee is voldaan aan de vereisten voor de kwalificatie als gevoelige diensten of materialen, maar voorzichtigheid bij die kwalificatie is telkens op zijn plaats. Bij een beoordeling dient telkens rekening te worden gehouden met doel en strekking van de richtlijn. De richtlijn heeft tot doel voor bepaalde opdrachten die tot nog toe buiten de reikwijdte van de richtlijnen nr. 2004/17/EG en nr. 2004/18/EG vielen of waarvoor die richtlijnen onvoldoende recht deden aan de specifieke kenmerken daarvan, een daarop beter toegesneden aanbestedingskader te bieden. Bij de interpretatie van de begrippen gevoelig materiaal, gevoelig werk en gevoelige dienst dient hier rekening mee te worden gehouden. Het HvJEU heeft hierin uiteindelijk het laatste woord.

Levenscyclus

De definitie van het begrip ‘levenscyclus’ heeft betrekking op een product. Het betreft de verschillende opeenvolgende stadia die een product doorloopt vanaf het moment van onderzoek en ontwikkeling er naar tot en met het buiten gebruik stellen en afstoten ervan. Het begrip wordt onder meer gebruikt bij het afbakenen van het toepassingsgebied van het wetsvoorstel.

Militair materiaal

De omschrijving van het begrip ‘militair materiaal’ in het wetsvoorstel is identiek aan die in de richtlijn. In de overwegingen bij de richtlijn wordt toegelicht dat onder militair materiaal ‘met name de producttypen worden begrepen die zijn opgenomen in de lijst van wapens, munitie en oorlogsmateriaal dat is vastgesteld bij Besluit 255/58 van de Raad van 15 april 1958 en de lidstaten mogen zich bij de omzetting van deze richtlijn tot uitsluitend deze lijst beperken’ (overweging 10). Dezelfde overweging voegt daaraan de volgende relativering toe: ‘De lijst is evenwel generiek en moet ruim worden geïnterpreteerd in het licht van de ontwikkeling van de technologie, het aanbestedingsbeleid en de militaire behoeften, die leiden tot de ontwikkeling van nieuwe typen van materiaal, bijvoorbeeld op basis van de gemeenschappelijke militaire lijst van de Unie.’. Gelet op deze overweging dient bij de interpretatie van het begrip ‘militair materiaal’ in het wetsvoorstel een uitleg te worden gevolgd die niet enkel is gebaseerd op het aangehaalde Besluit uit 1958. Het ligt voor de hand daarbij tevens de Gemeenschappelijke EU-lijst van militaire goederen van 23 februari 2009 (Pb. 2009 C 65/01) te betrekken. Uit dezelfde overweging blijkt ten slotte dat onder militair materiaal tevens producten vallen, die hoewel zij oorspronkelijk zijn ontworpen voor civiel gebruik, later zijn aangepast aan militaire doeleinden, om te worden gebruikt als wapens, munitie of oorlogsmateriaal.

Onderzoek en ontwikkeling

Opdrachten voor onderzoek en ontwikkeling kunnen uitgezonderd zijn van het toepassingsgebied van het wetsvoorstel of daarvoor kan onder omstandigheden de onderhandelingsprocedure zonder aankondiging worden toegepast. Het begrip ‘onderzoek en ontwikkeling’ omvat fundamenteel onderzoek, toegepast onderzoek en experimentele ontwikkeling. Bij de interpretatie van deze deelbegrippen is overweging 13 van de richtlijn leidend, waarin deze deelbegrippen als volgt worden toegelicht.

Fundamenteel onderzoek bestaat uit experimentele of theoretische activiteiten die voornamelijk worden verricht om nieuwe kennis te verwerven over de fundamentele aspecten van verschijnselen en waarneembare feiten, zonder dat hiermee een bepaalde toepassing of gebruik wordt beoogd. Toegepast onderzoek bestaat ook uit oorspronkelijke activiteiten die worden verricht om nieuwe kennis te verwerven. Het is evenwel in de eerste plaats gericht op een bepaald praktisch doel.

Experimentele ontwikkeling betreft activiteiten op basis van bestaande kennis die is verkregen door onderzoek en/of praktische ervaring, met het oog op het initiëren van de vervaardiging van nieuwe materialen, producten of middelen of het instellen van nieuwe processen, systemen en diensten, dan wel het aanzienlijk verbeteren van degene die reeds bestaan. Experimentele ontwikkeling kan de realisatie omvatten van technologische demonstratiemodellen, dat wil zeggen middelen om de prestaties te tonen van een nieuw concept of een nieuwe technologie in een relevante of representatieve omgeving.

Tot onderzoek en ontwikkeling worden in ieder geval niet gerekend de vervaardiging en kwalificatie van aan de productie voorafgaande prototypes, instrumenten en industriële techniek, industrieel ontwerp of productie.

Opdracht

Een ‘opdracht’ kan zowel betrekking hebben op een speciale-sectoropdracht als op een overheidsopdracht als bedoeld in het wetsvoorstel Aanbestedingswet 20... Er is geen reden om naast het begrip ‘opdracht’ in dit wetsvoorstel tevens deze deelbegrippen te gebruiken. Het wetsvoorstel bevat geen voorschriften die zich specifiek op overheidsopdrachten of op speciale-sectoropdrachten richten.

Opdracht in onderaanneming

Kenmerkend voor een opdracht in onderaanneming is dat de opdracht wordt geplaatst door een inschrijver waaraan de hoofdopdracht is gegund. In veruit de meeste gevallen zal die inschrijver zelf geen aanbestedende dienst of speciale-sectorbedrijf zijn, maar een ondernemer. Opdrachten in onderaanneming op het gebied van defensie en veiligheid dragen er aan bij dat de markten op deze gebieden niet gesloten blijven, maar zich verder kunnen ontwikkelen. Het wetsvoorstel bevat in overeenstemming met de richtlijn specifieke voorschriften over opdrachten in onderaanneming.

Hoofdstuk 1.2 Gelijkheid, non-discriminatie, transparantie en proportionaliteit
Algemeen

De Europese algemene beginselen voor aanbestedingen gelden voor alle opdrachten met een duidelijk grensoverschrijdend belang (zie onder meer HvJEG van 7 december 2000, TelAustria, zaak C-324/98, Jur. 2000, blz. I-10745). Deze fundamentele beginselen betreffen de beginselen van het vrij verkeer van personen, diensten, goederen, kapitaal, het beginsel van vrije vestiging en de beginselen van gelijke behandeling, non-discriminatie, transparantie en evenredigheid. De richtlijn zelf refereert in overweging 15 daarnaast nog aan de beginselen van wederzijdse erkenning en proportionaliteit. Hoofdstuk 1.2 van het wetsvoorstel heeft op een aantal van deze fundamentele beginselen betrekking, maar uitsluitend voor zover dit in lijn is met het uitgangspunt van minimumimplementatie van de richtlijn. Voor zover hierna wordt verwezen naar arresten van het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschap (thans: het Hof van Justitie van de Europese Unie) met betrekking tot deze beginselen hebben die niet specifiek betrekking op opdrachten op het gebied van defensie en veiligheid die onder de reikwijdte van richtlijn nr. 2009/81/EG vallen. Dit kan van invloed zijn op de betekenis van die arresten voor opdrachten waarop dit wetsvoorstel van toepassing is. Of en in hoeverre dat daadwerkelijk het geval is, zal uiteindelijk afhangen van ontwikkelingen in jurisprudentie voor opdrachten op dit gebied.

Artikel 1.3

Hoofdstuk 1.2 is van toepassing op opdrachten die binnen het toepassingsgebied- en bereik van dit wetsvoorstel vallen. Daarbuiten vallen opdrachten die op grond van de artikelen 2.16 en 2.17 van het toepassingsgebied van dit wetsvoorstel zijn uitgezonderd. Evenmin is dit hoofdstuk van toepassing op opdrachten die beneden de drempelbedragen liggen. De richtlijn is daar evenmin op van toepassing. Deze niet-toepasselijkheid laat evenwel het primaire EU-recht met betrekking tot de algemene beginselen voor aanbestedingen voor opdrachten onder de drempel onverlet. Aan deze beginselen kan derhalve niet voorbij worden gegaan voor een opdracht op het gebied van defensie- of veiligheid waarvan de geraamde waarde onder een drempelbedrag ligt, maar waaraan een duidelijk grensoverschrijdend belang is verbonden. Dit geldt tevens voor de beginselen die geen onderwerp van hoofdstuk 1.2 zijn, zowel voor opdrachten beneden als boven de drempel.

Te onderscheiden van opdrachten zijn opdrachten in onderaanneming. Op grond van het tweede lid is hoofdstuk 1.2 van toepassing op opdrachten in onderaanneming die afkomstig zijn van een inschrijver waarmee de aanbestedende dienst of het speciale-sectorbedrijf als resultaat van een gunning voor een opdracht als bedoeld in het eerste lid een overeenkomst heeft gesloten (‘de opdrachtnemer’). Het betreft daarmee opdrachten in onderaanneming waarvan de achterliggende hoofdopdracht altijd onder het toepassingsgebied en -bereik van dit wetsvoorstel valt. Voor dergelijke opdrachten in onderaanneming gelden geen drempelbedragen waaronder hoofdstuk 1.2 niet van toepassing is, mits met die opdrachten een duidelijk grensoverschrijdend belang is gemoeid. Dat voor de toepasselijkheid van hoofdstuk 1.2 bij deze opdrachten in onderaanneming geen drempelbedragen gelden, volgt uit de artikelen 51 en 52, zevende lid, van de richtlijn.

Artikel 1.4

Dit artikel bevat zowel het non-discriminatiebeginsel als het gelijkheidsbeginsel. Het bepaalde in dit artikel betreft implementatie van artikel 4 van de richtlijn. Deze twee beginselen zijn in hetzelfde artikel opgenomen omdat de beginselen nauw aan elkaar verwant zijn. Het non-discriminatiebeginsel verbiedt onderscheid op grond van nationaliteit. Dit beginsel is eveneens neergelegd in artikel 12 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie.

Het gelijkheidsbeginsel houdt in dat gelijke gevallen gelijk behandeld moeten worden. In het arrest Succhi di Frutta (HvJEG van 29 april 2004, Succhi di Frutta, zaak C-496/99, Jur. 2004, blz. I-03801) stelt het HvJEG dat het gelijkheidsbeginsel beoogt de ontwikkeling van een gezonde en daadwerkelijke mededinging te bevorderen waarbij alle inschrijvers dezelfde kansen krijgen.

Artikel 1.5

Het in het eerste lid opgenomen transparantiebeginsel is implementatie van artikel 4 van de richtlijn (vergelijk tevens artikel 1.6, eerste lid, van het wetsvoorstel Aanbestedingswet 20..). Het transparantiebeginsel heeft twee elementen, namelijk openbaarmaking van het voornemen een opdracht te plaatsen of een overeenkomst te sluiten, en de motivering van de uiteindelijk gemaakte keuze. Deze twee elementen van dit beginsel en het doel van dit beginsel zijn door het HvJEG in het bij het vorige artikel reeds genoemde arrest Succhi di Frutta nader ingevuld. Uit jurisprudentie van het HvJEG blijkt dat aan de vereiste openbaarmaking van een voornemen is voldaan indien de aankondiging van een opdracht openbaar wordt gemaakt. Voor een nadere toelichting wordt hier verwezen naar de memorie van toelichting bij artikel 1.6, eerste lid, van het wetsvoorstel Aanbestedingswet 20... Het tweede lid heeft betrekking op situaties waarin een verplichting tot aankondiging zou bestaan, terwijl dit onder bijzondere omstandigheden en bij objectieve rechtvaardigingsgronden niet zou moeten gelden. Hierbij kan bijvoorbeeld worden gedacht aan een gerechtvaardigde toepassing van de onderhandelingsprocedure zonder voorafgaande aankondiging. Toepassing daarvan is onder omstandigheden zowel bij opdrachten (onderdeel a) als bij opdrachten in onderaanneming (onderdeel b) mogelijk. De uitzondering op de verplichting tot passende openbaarmaking is in het tweede lid voor opdrachten in onderaanneming anders vastgesteld dan voor opdrachten. Dit hangt samen met het verschil in toepassingsgebied van hoofdstuk 1.2 voor opdrachten respectievelijk voor opdrachten in onderaanneming. Bij opdrachten in onderaanneming gelden geen drempelbedragen voor de toepasselijkheid van hoofdstuk 1.2, en daarmee evenmin voor de toepasselijkheid van de verplichting tot een passende mate van openbaarmaking van de aankondiging. Als gevolg daarvan heeft de verplichting tot openbaarmaking een ruimer toepassingsgebied voor opdrachten in onderaanneming dan voor opdrachten. Dit betekent ook dat de uitzondering op die verplichting een andere afbakening heeft. Het tweede lid, onderdeel b, voorziet hierin. Dit onderdeel voorkomt tevens dat voor opdrachten in onderaanneming waarvan de geraamde waarde onder de drempelbedragen, bedoeld in artikel 2.136, ligt toch een verplichting tot passende openbaarmaking zou gelden, indien bij overeenkomstige toepassing van dat artikel de onderhandelingsprocedure zonder voorafgaande aankondiging toegepast had mogen worden.

Artikel 1.6

Tot de beginselen die van het vrij verkeer van goederen, diensten en vestiging zijn afgeleid behoort tevens het proportionaliteitsbeginsel. Dit artikel bevat dit algemene beginsel dat aanbestedende diensten en speciale-sectorbedrijven bij de voorbereiding van en het tot stand brengen van een opdracht in acht moeten nemen. Naar dit beginsel wordt eveneens verwezen in de considerans van de richtlijn. Daarnaast vormt het een belangrijk beginsel uit de Europese rechtspraak (GvEA van 1 december 1999, Boehringer, gevoegde zaken T-125/96 en T-152/96, Jur. 1999, blz. II-03427). Het Europese proportionaliteitsbeginsel in enge zin houdt in dat een afweging moet plaatsvinden van de gevolgen die een bepaalde maatregel veroorzaakt en de daartegenoverstaande voordelen. Daarbij moet worden bekeken in hoeverre de gekozen maatregel evenredig is aan het te bereiken doel. Kern van het beginsel is dat bij het voorbereiden en tot stand brengen van een overeenkomst in het kader van een opdracht uitsluitend eisen, voorwaarden en criteria worden gesteld aan inschrijvers en inschrijvingen die in redelijke verhouding staan tot het voorwerp van de opdracht. Dit is een objectief criterium, dat door de rechter getoetst kan worden. Indien een ondernemer van oordeel is dat dit criterium niet is nageleefd, kan hij in een civiele procedure aanvoeren dat en waarom daarvan naar zijn mening sprake is. De rechter zal dan in de regel de aanbestedende dienst of het speciale-sectorbedrijf vragen aan te tonen dat dit wel het geval is. In het wetsvoorstel Aanbestedingswet 20.. is het proportionaliteitsbeginsel eveneens vastgelegd. Door dit beginsel ook in dit wetsvoorstel vast te leggen wordt het belang daarvan bevestigd en wordt voorkomen dat a contrario kan worden geredeneerd dat het proportionaliteitsbeginsel voor opdrachten op grond van dit wetsvoorstel niet zou gelden. Dat zou indruisen tegen de bedoelingen van de richtlijn (zie overweging 15). Anders dan in het wetsvoorstel Aanbestedingswet 20.. bepaalt dit artikel niet ten aanzien van welke aspecten een aanbestedende dienst of een speciale-sectorbedrijf in ieder geval acht moet slaan bij de naleving van het proportionaliteitsbeginsel. Vanuit oogpunt van implementatie is dit niet vereist en richtlijn nr. 2009/81/EG is een nieuwe richtlijn waarvan de betekenis en invloed op het proportionaliteitsbeginsel zich nog dient te ontwikkelen.

Deel 2. Opdrachten
Hoofdstuk 2.1 Reikwijdte
Afdeling 2.1.1 Toepassingsgebied en -bereik
§ 2.1.1.1 Toepassingsgebied
Artikel 2.1

Het eerste lid van dit artikel bakent de soorten opdrachten af die onder het toepassingsgebied van het wetsvoorstel vallen. Die opdrachten kunnen worden opgedeeld naar opdrachten op militair gebied en opdrachten in verband met de veiligheid.

Opdrachten op militair gebied zijn:

  • de levering van militair materiaal (onderdeel a), alsmede werken, leveringen en diensten die rechtstreeks met dat materiaal verband houden voor alle fasen van de levenscyclus ervan (onderdeel c);

  • diensten specifiek voor militaire doeleinden (onderdeel d);

  • werken specifiek voor militaire doeleinden (onderdeel d).

Van militair materiaal kan alleen sprake zijn, indien het materiaal specifiek is ontworpen of aangepast aan militaire doeleinden en bedoeld is voor gebruik als wapen, munitie of oorlogsmateriaal. In de toelichting bij artikel 1.1 bij het begrip ‘militair materiaal’ is dit nader uiteengezet. Militair materiaal omvat tevens de levering van onderdelen, componenten of assemblagedelen (onderdeel a). Een verdere verruiming volgt uit onderdeel c. Bij werken, leveringen of diensten die rechtstreeks verband houden met militair materiaal, kan bijvoorbeeld worden gedacht aan speciale pakken en helmen voor gevechtspiloten of aan reparatie van militaire vaar-. voer- of luchtvaarttuigen. Van militair materiaal is te onderscheiden diensten of werken specifiek voor militaire doeleinden (onderdeel d). Deze diensten of werken houden niet rechtstreeks met militair materiaal verband, maar hebben een eigen specifiek militair doeleinde. De diensten van de Europese Commissie noemen als mogelijke voorbeelden het maken van een landingsbaan of (atoom)schuilkelders.

Opdrachten in verband met de veiligheid zijn:

  • de levering van gevoelig materiaal (onderdeel b), alsmede werken, leveringen en diensten die rechtstreeks met dat materiaal verband houden voor alle fasen van de levenscyclus ervan (onderdeel c);

  • gevoelige diensten (onderdeel d);

  • gevoelige werken (onderdeel d).

Van gevoelig materiaal, gevoelig werk of een gevoelige dienst kan uitsluitend sprake zijn, indien is voldaan aan de vereisten die in de omschrijving van deze begrippen zijn opgenomen. Dit betekent dat een opdracht niet enkel bestemd moet zijn voor veiligheidsdoeleinden, maar ook samenhang moet hebben met gerubriceerde gegevens. In de toelichting bij de omschrijving van het begrip ‘gevoelig materiaal, gevoelige diensten, gevoelige werken’ wordt dit nader uiteengezet. Opdrachten in verband met de veiligheid kunnen bijvoorbeeld ten behoeve van politiediensten of de Koninklijke marechaussee (namens de staat) worden geplaatst. Ook in het kader van de bescherming van vitale infrastructuren zou dit wetsvoorstel op bepaalde opdrachten van speciale-sectorbedrijven van toepassing kunnen zijn.

Het tweede lid somt artikelen uit het VWEU op die uitzonderingen bevatten op artikelen die het vrij verkeer van goederen (artikel 36 VWEU), de vrijheid van vestiging (artikelen 51 en 52 VWEU) en het vrij verkeer van diensten (artikel 62 VWEU) waarborgen. De artikelen bevatten onder meer uitdrukkelijke afwijkingen op fundamentele verdragsvrijheden voor situaties waarin de openbare veiligheid op het spel staat. Naast deze artikelen verwijst het tweede lid ook naar artikel 346 VWEU dat een afwijking toestaat op grond van de wezenlijke belangen van veiligheid. Het wetsvoorstel bevestigt de mogelijkheid voor een aanbestedende dienst of speciale-sectorbedrijf op deze uitdrukkelijke afwijkingen een beroep te doen. Gelet op de soort opdrachten waarop het wetsvoorstel betrekking heeft, is dat niet zonder betekenis. Opdrachten op militair gebied of op het gebied van veiligheid kunnen immers ten dienste van de (inter)nationale veiligheid staan. In dat geval geldt volgens vaste rechtspraak van het HvJEU dat het een lidstaat weliswaar vrijstaat om geschikte maatregelen te nemen om de binnenlandse en buitenlandse veiligheid te verzekeren, maar volgt daaruit niet dat dergelijke maatregelen volledig aan de toepassing van het gemeenschapsrecht zijn onttrokken (zie HvJEG 26 oktober 1999, Sirdar, C 273/97, Jur. blz. I 7403, punt 15, HvJEG 11 januari 2000, Kreil, C 285/98, Jur. blz. I 69, punt 15, HvJEG 15 december 2009, C 239/06, Commissie/Italië). In dat geval is een beroep mogelijk op de in het tweede lid aangehaalde artikelen uit het VWEU. Die voorzien namelijk in uitdrukkelijke afwijkingen van het gemeenschapsrecht voor situaties waarin de openbare veiligheid op het spel kan staan. Het betreft nauwkeurig omschreven uitzonderingsgevallen. Bovendien moeten de afwijkingen die zijn voorzien in artikel 346 VWEU eng worden uitgelegd, in overeenstemming met vaste rechtspraak inzake afwijkingen van de fundamentele vrijheden (HvJEG 31 januari 2006, Commissie/Spanje, C 503/03, Jur. blz. I 1097, punt 45; HvJEG 18 juli 2007, Commissie/Duitsland, C 490/04, Jur. blz. I 6095, punt 86, en HvJEG 11 september 2008, Commissie/Duitsland, C 141/07, Jur. blz. I 6935, punt 50). In het algemeen deel van de memorie van de toelichting is de betekenis van artikel 346 VWEU voor het toepassingsbereik van het wetsvoorstel nader uiteengezet.

Artikel 2.2

Een opdracht kan uit verschillende soorten te leveren prestaties zijn samengesteld. Afhankelijk van aard en inhoud van die prestaties kan een deel van een opdracht binnen het toepassingsgebied van dit wetsvoorstel vallen en een ander deel binnen het wetsvoorstel Aanbestedingswet 20... Uit het eerste lid volgt dat in dat geval op de gehele opdracht het bepaalde bij of krachtens dit wetsvoorstel van toepassing is. Dit voorkomt dat op het aanbesteden van een opdracht twee verschillende wettelijke regimes van toepassing zijn. De toepasselijkheid van dit wetsvoorstel prevaleert aangezien een deel van de opdracht op het gebied van defensie en veiligheid ligt en dit wetsvoorstel de mogelijkheid biedt bij het aanbesteden met de specifieke kenmerken daarvan rekening te houden. Ook kan het zich voordoen dat een deel van de opdracht binnen het toepassingsgebied van dit wetsvoorstel valt en een deel zowel daarbuiten als buiten dat van de Aanbestedingswet 20... In dat geval is op grond van het tweede lid dit wetsvoorstel niet van toepassing. Indien bijvoorbeeld voor een deel van een opdracht een beroep op artikel 346 VWEU mogelijk is, zal in dat geval niet enkel voor dat deel maar voor de gehele opdracht dit wetsvoorstel niet van toepassing zijn. Dit voorkomt dat een deel van een opdracht gesplitst dient te worden, terwijl daar geen goede redenen voor zijn. Bij het toepassen van het eerste of tweede lid dient de aanbestedende dienst of het speciale-sectorbedrijf zich er bewust van te zijn dat het aanmerken van een opdracht als één geheel om objectieve redenen gerechtvaardigd dient te zijn. Indien een opdracht zodanig is samengesteld dat het eenzelfde economische en technische functie vervult, zal daar in ieder geval sprake van zijn. Het is niet toegestaan om een opdracht als één geheel aan te besteden met het oogmerk om zich aan de toepassing van één of beide aanbestedingswetten te ontrekken. Dit bepaalt het derde lid. Te onderscheiden van de toepassing van dit artikel is artikel 2.7 dat betrekking heeft op het splitsen van opdrachten met het oogmerk zich aan de toepassing van dit wetsvoorstel te onttrekken.

§ 2.1.1.2 Toepassingsbereik
Artikelen 2.3 en 2.4

Dit artikel regelt de drempelbedragen voor opdrachten, waarboven deze wet moet worden toegepast. Deze drempelbedragen zijn dezelfde als die gelden voor opdrachten waarop richtlijn nr. 2004/17/EG van toepassing is. Volgens die richtlijn heeft de Commissie de plicht ieder twee jaar de drempelbedragen in die richtlijn aan te passen (artikel 69, eerste lid). Die aanpassing werkt vervolgens door naar de drempelbedragen die op grond van richtlijn nr. 2009/81/EG gelden. De Commissie is namelijk verplicht de drempelbedragen op grond van richtlijn nr. 2009/81/EG in overeenstemming te brengen met een herziening van de drempelbedragen op grond van richtlijn nr. 2004/17/EG (artikel 68 van richtlijn nr. 2009/81/EG). De Commissie stelt daartoe een verordening vast. Hierdoor worden de bepalingen in de richtlijn zelf gewijzigd. Deze nieuwe bedragen gelden dan als gevolg van de dynamische verwijzing in artikel 2.3 ook voor het toepassingsbereik van dit wetsvoorstel. Artikel 2.4 bepaalt dat die nieuwe bedragen gelden met ingang van de door de Commissie vastgestelde datum. De Minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie doet met het oog op de kenbaarheid mededeling van de nieuwe bedragen in de Staatscourant. Voorts zijn de geldende bedragen steeds eenvoudig te vinden via www.rijksoverheid.nl.

Afdeling 2.1.2 Raming van de waarde
Artikel 2.5

Bij het plaatsen van een opdracht kan een aanbestedende dienst of een speciale-sectorbedrijf een aankoopcentrale inschakelen. Een aankoopcentrale hoeft niet per definitie een aanbestedende dienst te zijn. De richtlijn noemt als voorbeeld dat een lidstaat het Europees Defensieagentschap als aankoopcentrale zou kunnen aanwijzen. Voor zover bekend is in Nederland niet sprake van een reeds bestaande praktijk waarbij voor bepaalde opdrachten op het gebied van defensie en veiligheid gebruik wordt gemaakt van een aankoopcentrale. Dit artikel biedt daarvoor zo nodig de basis.

Artikelen 2.6 tot en met 2.14

Deze artikelen bevatten een aantal uitgangspunten en rekenregels voor de raming van de waarde van een opdracht. De inhoud daarvan is behoudens enkele technische verschillen, gelijkluidend aan hetgeen daaromtrent in het wetsvoorstel Aanbestedingswet 20.. is bepaald.

Afdeling 2.1.3 Uitgezonderde opdrachten
Artikel 2.16

Op een opdracht die in beginsel binnen het toepassingsgebied van dit wetsvoorstel valt en waarvan de geraamde waarde boven het daarvoor geldende drempelbedrag ligt, is dit wetsvoorstel toch niet van toepassing indien het een opdracht betreft die op grond van dit artikel is uitgezonderd. Het maakt daarbij geen verschil of een uitgezonderde opdracht betrekking heeft op leveringen, diensten of werken.

De uitzonderingen in de onderdelen a en b, hangen nauw samen met het bewaken en waarborgen van informatie met een hoog niveau van vertrouwelijkheid op grond van essentiële veiligheidsbelangen. Een voorbeeld van het waarborgen van informatie met een hoog niveau van vertrouwelijkheid is een opdracht op het gebied van encryptie. Bij opdrachten die betrekking hebben op activiteiten van inlichtingendiensten (onderdeel b), betreft het activiteiten van de Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst en de Militaire Inlichtingen- en Veiligheidsdienst. De uitzondering in onderdeel c heeft betrekking op opdrachten betreffende samenwerkingsprogramma’s tussen lidstaten waarbij nieuw defensiemateriaal wordt ontwikkeld. Een aantal van die programma’s wordt beheerd door internationale organisaties, zoals de NAVO (Noord-Atlantische Verdragsorganisatie) en de OCCAR (Organisation Conjointe de Coopération en Matière d’armement) of via specifieke agentschappen, zoals NAMSA (NATO Maintenance and Supply Agency) en het EDA (Europees Defensie Agentschap). De betrokkenheid van Nederland bij dit soort programma’s zal via het Ministerie van Defensie verlopen. Om die reden dient de Minister van Defensie aan de verplichtingen inzake kennisgeving, bedoeld in het tweede lid, uitvoering te geven. De informatie die de Minister van Defensie op grond van het tweede lid aan de Europese Commissie dient te verstrekken is in de richtlijn niet nader gespecificeerd. Volgens de ambtelijke diensten van de Europese Commissie dient deze vooral voldoende te zijn om uit af te leiden dat het samenwerkingprogramma betrekking heeft op nieuw defensiemateriaal en dat het aandeel van de betrokken lidstaten in dat programma niet enkel een symbolische bijdrage is aan een nationaal programma.

De uitzonderingen, bedoeld in de onderdelen e en f, geven bij bepaalde internationale overeenkomsten voorrang aan de procedurevoorschriften uit die overeenkomsten boven de toepasselijkheid van dit wetsvoorstel. Dit is ook het geval bij internationale afspraken tussen staten die niet het karakter van een overeenkomst hebben, zoals bijvoorbeeld bij een Memorandum of Understanding. Het gaat om overeenkomsten en afspraken met landen die geen deel uitmaken van de Europese Unie of de Europese Economische Ruimte (derde landen) of om overeenkomsten en afspraken over de legering van strijdkrachten met derde landen of lidstaten.

Op grond van onderdeel g zijn ook aankopen op grond van procedurevoorschriften van een internationale organisatie uitgezonderd. Hier worden twee situaties onderscheiden. De eerste is dat de organisatie de aankopen zelf doet voor haar eigen doeleinden, bijvoorbeeld het verzorgen van logistiek voor een NAVO-operatie waar Nederland aan deelneemt via NAMSA. De tweede is dat een Nederlandse aanbestedende dienst of speciale-sectorbedrijf aankopen doet voor een internationale organisatie, bijvoorbeeld voor het onderhoud van een NAVO-basis in Nederland. Deze aankopen dienen dan conform de aanbestedingsregels van de NAVO te worden uitgevoerd.

Onderdeel h zondert opdrachten van de Nederlandse overheidsinstanties bij overheidsinstanties van andere landen uit van de reikwijdte van dit wetsvoorstel. Het kan daarbij bijvoorbeeld gaan om gebruikt of nieuw defensiemateriaal dat van de krijgsmacht van een ander land wordt gekocht.

Artikel 2.17

Naast de uitzonderingen op het toepassingsbereik voor opdrachten die op leveringen, diensten of werken betrekking kunnen hebben, zijn er ook enkele uitzonderingen die alleen gelden voor opdrachten voor diensten. Deze uitzonderingsgronden zijn niet helemaal hetzelfde of gelijkluidend aan de uitzonderingsgronden die in het wetsvoorstel Aanbestedingswet 20.. voor opdrachten voor diensten worden genoemd. Dit hangt mede samen met het verschil in de aard van de opdrachten waarop beide wetsvoorstellen betrekking hebben. Het is bijvoorbeeld voor de hand liggend dat opdrachten op het militair gebied of op het gebied van veiligheid geen verband zullen houden met omroepgerelateerde activiteiten. Een daarop gerichte uitzondering die wel in het wetsvoorstel Aanbestedingswet 20.. voorkomt, is derhalve hier niet aan de orde. In een enkel geval is een uitzondering ruimer in dit wetsvoorstel geformuleerd dan in het wetsvoorstel Aanbestedingswet 20... Dat geldt voor opdrachten voor diensten van financiële aard, die in dit artikel volledig zijn uitgezonderd behoudens ten aanzien van verzekeringen. Met laatstgenoemde beperking van de uitzondering sluit de richtlijn sluit niet uit dat een opdracht op het gebied van defensie en veiligheid ook betrekking kan hebben op verzekeringen.

Hoofdstuk 2.2 Procedures voor het plaatsen van opdrachten
Afdeling 2.2.1 Niet-openbare procedure en onderhandelingsprocedure met aankondiging
Algemeen

In dit hoofdstuk wordt beschreven wanneer een aanbestedende dienst of een speciale-sectorbedrijf een bepaalde procedure moet toepassen en welke stappen hij moet nemen bij de toepassing daarvan. Op grond van artikel 25, tweede alinea, van de richtlijn is de hoofdregel dat de aanbestedende dienst of het speciale-sectorbedrijf de niet-openbare procedure of de onderhandelingsprocedure met aankondiging volgt (zie afdeling 2.2.1). Uitzonderingen op deze hoofdregel zijn de concurrentiegerichte dialoog (paragraaf 2.2.2.1), de onderhandelingsprocedure zonder aankondiging (paragraaf 2.2.2.2) en de procedure voor bijlage II-diensten (paragraaf 2.2.2.3). Voor het sluiten van een raamovereenkomst geldt een bijzondere procedure (afdeling 2.2.3). Dit samenstel aan procedures en de gebruiksmogelijkheden daarvan, zijn het meest geschikt voor de soort opdrachten die op het gebied van defensie en veiligheid worden aanbesteed. Dit soort opdrachten worden vaak gekenmerkt door bijzondere eisen inzake complexiteit, gegevensbeveiliging of bevoorradingszekerheid.

Van iedere procedure maken bepaalde te volgen stappen deel uit, die in artikelen afzonderlijk worden aangeduid en vervolgens nader worden uitgewerkt. Dit beoogt niet een dwingende chronologische volgorde te zijn. De verschillende stappen in de procedure kunnen elkaar overlappen of gelijktijdig gezet worden. Ook is het mogelijk dat een bepaalde stap, zoals bijvoorbeeld de beoordeling van de geschiktheid van de inschrijver, plaatsvindt op een ander moment in de procedure, zoals bij de uiteindelijke gunningsbeslissing. Het is echter nauwelijks denkbaar dat de verschillende stappen in de procedure in geheel willekeurige volgorde gezet worden. Daarom is in de artikelen die de stappen van een procedure beschrijven voor deze opbouw gekozen. Het biedt op een logische wijze inzicht in de verschillende onderdelen van de procedure.

Artikelen 2.18 tot en met 2.20

Voor elke opdracht kan een aanbestedende dienst of een speciale-sectorbedrijf kiezen tussen een niet-openbare procedure of een onderhandelingsprocedure met aankondiging. Het verschil tussen beide procedures is dat bij de niet-openbare procedure geen onderhandelingen met de inschrijvers plaatsvinden. Er is in dat geval geen ruimte om met de inschrijvers te overleggen en door onderhandelingen met een of meer van hen de voorwaarden van de opdracht vast te stellen alvorens een gunningsbeslissing te nemen. De stappen die van beide procedures deel uitmaken worden beschreven in de artikelen 2.19 en 2.20, eerste lid.

Artikel 2.20, tweede lid, voorkomt een verzwaring van administratieve lasten voor inschrijvers. Indien de niet-openbare procedure of concurrentiegerichte dialoog als gevolg van onaanvaardbare of abnormaal lage inschrijvingen wordt gevolgd door een onderhandelingsprocedure met aankondiging, hoeven niet alle inschrijvers nogmaals alle stappen uit de eerdere procedure te doorlopen. Artikel 2.31 van het wetsvoorstel Aanbestedingswet 20.. bevat een hiermee vergelijkbare bepaling.

Afdeling 2.2.2 Uitzonderingen op de toepassing van de niet-openbare procedure en onderhandelingsprocedure met aankondiging
§ 2.2.2.1 Procedure van de concurrentiegerichte dialoog
Artikelen 2.21 en 2.22

Voor opdrachten die bijzonder complex zijn, kan de aanbestedende dienst of het speciale-sectorbedrijf ervoor kiezen de procedure van de concurrrentiegerichte dialoog te voeren. Een opdracht is bijzonder complex indien aan het gestelde in het tweede lid van dit artikel is voldaan. Dit artikellid is een omzetting van artikel 1, onderdeel 21, tweede alinea, van richtlijn nr. 2009/81/EG. Op het gebied van defensie en veiligheid kan met name sprake zijn van een complexe opdracht bij de uitvoering van projecten die de integratie of de combinatie vereisen van meerdere technologische of operationele capaciteiten, of van projecten met een complexe en gestructureerde financiering waarvan de financiële en juridische onderbouwing niet van tevoren kan worden voorgeschreven (overweging 48 van de richtlijn). De stappen waaruit de procedure van de concurrentiegerichte dialoog is opgebouwd, zijn dezelfde als die bij deze procedure onderdeel zijn van het wetsvoorstel Aanbestedingswet 20...

§ 2.2.2.2 Onderhandelingsprocedure zonder aankondiging
Artikelen 2.23 tot en met 2.28

De aanbestedende dienst of het speciale-sectorbedrijf kan de onderhandelingsprocedure zonder aankondiging enkel toepassen wanneer sprake is van de in paragraaf 2.2.2.2 genoemde omstandigheden. Die omstandigheden zijn voor een deel specifiek toegespitst op opdrachten op het gebied van defensie en veiligheid. Anders dan in het wetsvoorstel Aanbestedingswet 20.. staat deze procedure daardoor tevens open op grond van urgentie vanwege een crisissituatie (artikel 2.23, eerste lid, onderdeel d). Zo kunnen de strijdkrachten in crisissituaties in het buitenland interveniëren, bijvoorbeeld in het kader van vredesmissies. Bij de aanvang of in de loop van een dergelijke operatie kan het bijvoorbeeld voor de veiligheid van de troepen noodzakelijk zijn bepaalde opdrachten te plaatsen binnen een termijn die onverenigbaar is met de gebruikelijke termijnen die in acht moeten worden genomen in het kader van de procedures voor het plaatsen van opdrachten waarin dit wetsvoorstel voorziet. Dergelijke spoedgevallen kunnen zich eveneens voordoen voor het voorzien in de behoeften van de civiele diensten op het gebied van veiligheid, zoals de politie, bijvoorbeeld bij een terroristische aanslag op het grondgebied van de Europese Unie (overweging 54 van de richtlijn). Deze bepaling over urgentie vanwege een crisissituatie onderscheidt zich van de bepaling over dwingende spoed in hetzelfde artikel, eerste lid onderdeel c, doordat die laatste bepaling tevens eist dat onvoorziene omstandigheden de spoed afdwingen en dat deze niet aan de aanbestedende dienst of het speciale-sectorbedrijf zijn te wijten. De procedure staat ook open voor bepaalde opdrachten voor diensten betreffende onderzoek en ontwikkeling (artikel 2.24, eerste lid, onderdeel a). Diensten betreffende onderzoek en ontwikkeling zijn al uitgesloten van de werking van dit wetsvoorstel op grond van artikel 2.17, onderdeel e, met uitzondering van die opdrachten waarvan de resultaten in hun geheel bestemd zijn voor gebruik door de aanbestedende dienst of het speciale-sectorbedrijf en ook volledig door hen worden gefinancierd. Deze categorie diensten op het gebied van onderzoek en ontwikkeling mag op basis van artikel 2.24, eerste lid, onderdeel a dus worden gegund zonder aankondiging. Hetzelfde geldt voor bepaalde producten voor onderzoek en ontwikkeling, zoals technologische demonstratiemodellen. Het belang van onderzoek en ontwikkeling op het gebied van defensie en veiligheid, waar de klanten altijd overheden zijn, is de reden voor deze grotere flexibiliteit bij het plaatsen van opdrachten voor onderzoek en ontwikkeling dan in het wetsvoorstel Aanbestedingswet 20... Tegelijk mag deze flexibiliteit evenwel niet de eerlijke mededinging voor de latere fasen van de levenscyclus van het product uitsluiten. Opdrachten op het gebied van onderzoek en ontwikkeling mogen daarom alleen betrekking hebben op activiteiten tot de fase waar de volwaardigheid van nieuwe technologie redelijk kan worden beoordeeld en deze technologie van zijn risicogehalte kan worden ontdaan (overweging 55 van de richtlijn). Onder voorwaarden mag de onderhandelingsprocedure zonder aankondiging ook worden gebruikt voor opdrachten in verband met de levering van vervoersdiensten in de lucht en ter zee voor de strijdkrachten of veiligheidsdiensten in het buitenland (artikel 2.27). Ook is gebruik er van mogelijk, indien eerder een andere procedure werd gevolgd maar daarbij sprake was van inschrijvingen die onregelmatig of onaanvaardbaar zijn (artikel 2.23, eerste lid, onderdeel e). Er zijn daarnaast gronden die in dit wetsvoorstel niet en in het wetsvoorstel Aanbestedingswet 20.. wel worden genoemd, zoals toepassing van de procedure om artistieke redenen.

Ten slotte zijn er gronden die in beide wetsvoorstellen voorkomen, zoals toepassing om technische redenen of vanwege exclusieve rechten. Het kan voorkomen dat voor bepaalde aankopen binnen het toepassingsgebied van dit wetsvoorstel maar één ondernemer in staat is de opdracht uit te voeren, omdat deze de houder is van exclusieve rechten of om technische redenen. In deze gevallen moet het de aanbestedende dienst of het speciale-sectorbedrijf toegestaan zijn rechtstreeks opdrachten te gunnen aan of raamovereenkomsten te sluiten met deze enige ondernemer. De technische redenen die verklaren waarom maar één ondernemer de opdracht kan uitvoeren moeten strikt worden omschreven en in elk individueel geval worden gerechtvaardigd. Deze redenen kunnen bijvoorbeeld bestaan in een louter technische onmogelijkheid voor andere gegadigden dan de geselecteerde ondernemer om de vereiste doelstellingen te halen of in de noodzaak gebruik te maken van specifieke know-how, instrumenten of middelen die maar één ondernemer tot zijn beschikking heeft. Technische redenen die specifiek op het gebied op defensie en veiligheid liggen, kunnen onder meer betrekking hebben op wijziging of modernisering van bijzonder complex materiaal, of op specifieke vereisten op het gebied van interoperabiliteit of veiligheidsvoorschriften waaraan moet worden voldaan om de werking van de strijdkrachten of de veiligheidsdiensten te garanderen (overweging 52 van de richtlijn).

Uit jurisprudentie van het HvJEU over de andere aanbestedingsrichtlijnen blijkt dat de daarin opgesomde gronden voor toepassing van de onderhandelingsprocedure zonder aankondiging limitatief zijn, de interpretatie er van restrictief is, een beroep daarop aangetoond dient te worden en aan alle daarbij gestelde voorwaarden moet zijn voldaan. Een overzicht van deze jurisprudentie is onderdeel van de memorie van toelichting bij de artikelen 2.32 tot en met 2.37 van het wetsvoorstel Aanbestedingswet 20... Deze jurisprudentie zal naar verwachting ook van betekenis zijn voor opdrachten op het gebied van defensie en veiligheid. Voorwaarden aan het gebruik van de onderhandelingsprocedure zonder aankondiging hebben verder betrekking op tijdsduur. De looptijd van opdrachten voor bepaalde aanvullende leveringen en de plaatsing van opdrachten voor nieuwe werken of diensten die op de gunning van een oorspronkelijke opdracht volgen, is gebonden aan een termijn van maximaal vijf jaar (artikelen 2.24, tweede lid en 2.26). In uitzonderlijke omstandigheden mag de termijn langer dan vijf jaar zijn. Bij de beoordeling daarvan dient de verwachte levensduur van geleverde objecten, installaties of systemen en de technische moeilijkheden die een verandering van leverancier kan veroorzaken te worden betrokken (artikelen 2.24, tweede lid en 2.26).

§ 2.2.2.3 Bijzondere voorschriften betreffende het plaatsen van bijlage II-diensten
Artikelen 2.29 en 2.30

De aanbestedende dienst of het speciale-sectorbedrijf past de in deze paragraaf beschreven procedure toe, indien hij een opdracht betreffende diensten als bedoeld in bijlage II van richtlijn nr. 2009/81/EG wil plaatsen. Voor deze opdrachten waarvan de geraamde waarde boven het drempelbedrag ligt, geldt een licht regime zoals dat ook voor in bijlage II-B van richtlijn nr. 2004/18/EG opgenomen diensten geldt. Dit houdt in dat alleen voorschriften betreffende technische specificaties en de aankondiging van de gegunde opdracht van toepassing zijn. De overige voorschriften uit de richtlijn zijn niet van toepassing. Het komt er op neer dat aanbestedende diensten en speciale-sectorbedrijven slechts aan drie vereisten moeten voldoen: i) de algemene beginselen van aanbesteden, ii) de regels die gelden ten aanzien van te gebruiken technische specificaties en iii) de verplichting een mededeling van gunning bekend te maken bij de Europese Commissie. Anders dan in richtlijn nr. 2004/18/EG voor IIB-diensten biedt richtlijn nr. 2009/81/EG voor bijlage II-diensten niet de mogelijkheid om bij de aankondiging van de gegunde overheidsopdracht aan te geven of met de bekendmaking ervan wordt ingestemd. Een met artikel 2.136 van het wetsvoorstel Aanbestedingswet 20.. vergelijkbaar artikel is om die reden in dit wetsvoorstel niet opgenomen.

Uit de reeds eerder genoemde uitspraak inzake An Post (zaak C-507/03) volgt dat er bij II-B diensten in beginsel geen sprake is van een duidelijk grensoverschrijdend belang en dat deze diensten niet hoeven te worden aanbesteed. Indien er echter wel sprake is van een duidelijk grensoverschrijdend belang dan geldt wel een transparantieverplichting. Dit volgt uit de bepalingen van het Verdrag betreffende werking van de Europese Unie inzake het vrij verkeer van diensten en het vrij verkeer van vestiging. Mede in het licht van eerdere jurisprudentie van het HvJEG inzake Coname (zaak C-458/03) en Parking Brixen (zaak C-231/03) dient deze transparantieverplichting uitgelegd te worden als een verplichting tot voorafgaande bekendmaking, zodat elke geïnteresseerde onderneming kan meedingen naar de opdracht. Deze jurisprudentie voor II-B diensten is voor bijlage II-diensten als bedoeld in richtlijn nr. 2009/81/EG eveneens van belang.

Afdeling 2.2.3 Bijzondere procedure voor het sluiten van een raamovereenkomst
Artikelen 2.31 tot en met 2.34

Deze artikelen hebben de procedure voor het sluiten van een raamovereenkomst tot onderwerp. Van een raamovereenkomst is sprake indien een aanbestedende dienst of een speciale-sectorbedrijf gedurende een bepaalde periode producten of diensten wil afnemen van of werken wil laten verrichten door een of meer aanbieders en daarover vooraf afspraken wil maken, bijvoorbeeld over de te leveren kwaliteit, hoeveelheid en leveringstermijnen. Een aanbestedende dienst of een speciale-sectorbedrijf dient eerst een aanbestedingsprocedure te doorlopen, voordat hij een raamovereenkomst kan afsluiten. Daarbij is de keuze uit procedures niet hetzelfde op grond van dit wetsvoorstel en het wetsvoorstel Aanbestedingswet 20... Op grond van dit wetsvoorstel kan een raamovereenkomst op grond van de niet-openbare procedure, de onderhandelingsprocedure met aankondiging, de concurrentiegerichte dialoog, de onderhandelingsprocedure zonder aankondiging of de procedure voor bijlage II-diensten worden gesloten. Bij het maken van een keuze dient altijd te zijn voldaan aan het bepaalde in afdeling 2.2.1 en 2.2.2 ten aanzien van de omstandigheden waaronder een bepaalde procedure gevolgd mag worden. Afgezien van het verschil in procedures, zijn de artikelen gelijkluidend aan die in het wetsvoorstel Aanbestedingswet 20...

Hoofdstuk 2.3 Regels inzake aankondiging, uitsluiting, selectie en gunning
Afdeling 2.3.1 Algemeen
§ 2.3.1.1 Ondernemers
Artikel 2.35

Dit artikel heeft betrekking op wie als gegadigde of inschrijver mag optreden. Uit het eerste lid volgt dat een gegadigde of een inschrijver zowel een natuurlijke als rechtspersoon mag zijn en niet louter op grond van de kwalificatie als (rechts)persoon mag worden afgewezen. Wel wordt daaraan de voorwaarde gekoppeld dat de gegadigden of inschrijvers volgens het recht van de lidstaat van oorsprong gerechtigd zijn de verrichting waarop de opdracht betrekking heeft te mogen uitvoeren. Indien een gegadigde of een inschrijver een rechtspersoon is, zal dat niet altijd voldoende informatie bieden over degenen die de opdracht daadwerkelijk moeten uitvoeren. Het tweede lid biedt de aanbestedende dienst of het speciale-sectorbedrijf de grondslag de daarin genoemde informatie over die personen te mogen verlangen.

Het derde tot en met vijfde lid hebben betrekking op een samenwerkingsverband van ondernemers dat zich inschrijft of als gegadigde opgeeftt. Ondernemers kunnen een samenwerkingsverband aangaan indien zij door gezamenlijk in te schrijven kunnen voldoen aan de in de aanbesteding gestelde eisen. De aanbestedende dienst of het speciale-sectorbedrijf mag tijdens de aanbestedingsprocedure niet verlangen dat het samenwerkingsverband een bepaalde rechtsvorm aanneemt. Dit betekent ook dat een samenwerkingsverband kan bestaan uit een aantal ondernemers met ieder hun eigen rechtsvorm. Na de aanbestedingsprocedure kan de aanbestedende dienst of het speciale-sectorbedrijf alsnog eisen dat het samenwerkingsverband waaraan de opdracht wordt gegund een bepaalde rechtsvorm aanneemt, mits dit voor de goede uitvoering van de opdracht noodzakelijk is. De ondernemingen die in het samenwerkingsverband participeren kunnen daarvoor dan bijvoorbeeld een aparte onderneming met de vereiste rechtsvorm oprichten, waarin zij zelf deelnemen.

§ 2.3.1.2 Communicatie en inlichtingen
Artikelen 2.36 tot en met 2.41

De artikelen in deze paragraaf zijn vrijwel gelijkluidend aan die in paragraaf 2.3.1.1 van het wetsvoorstel Aanbestedingswet 20... Deze paragraaf gaat over de mogelijkheden en voorwaarden waaronder het uitwisselen van inlichtingen en gegevens met een aanbestedende dienst of een speciale-sectorbedrijf kan plaatsvinden. De artikelen 2.36, 2.37, 2.39 hebben betrekking op het verstrekken van inlichtingen of gerubriceerde gegevens door een aanbestedende dienst of een speciale-sectorbedrijf aan een ondernemer. Anders dan in het wetsvoorstel Aanbestedingswet 20.. bevat dit wetsvoorstel in artikel 2.39 een specifieke bepaling over de bescherming van gerubriceerde gegevens bij de verstrekking daarvan. Een aanbestedende dienst of een speciale-sectorbedrijf is niet verplicht gerubriceerde gegevens over een aanbesteding aan een ondernemer te verstrekken, indien die gegevens niet zijn beschermd volgens de daaraan door hem gestelde eisen. Bij uitstek op het gebied van defensie en veiligheid kan er sprake zijn van een opdracht waarbij in aanbestedingsstukken gevoelige gegevens voorkomen, die afdoend beschermd dienen te zijn tegen onbevoegde verstrekking en verspreiding. Beveiliging van gerubriceerde gegevens kan een geschiktheidseis zijn en is tevens onderwerp van paragraaf 2.3.3.3. Artikel 2.41 heeft ten slotte betrekking op de beperkingen aan het openbaar maken van informatie. Een artikel met dezelfde inhoud is in artikel 2.57 van het wetsvoorstel Aanbestedingswet 20.. opgenomen. Evenals dat in de toelichting op het tweede lid van dat artikel is opgemerkt, geldt ook bij opdrachten op het gebied van defensie en veiligheid dat als artikel 2.41, tweede lid, geen beletsel vormt voor het verstrekken van informatie, vervolgens aan de hand van de criteria van de Wet openbaarheid van bestuur dient te worden bezien of wellicht een daarin genoemde weigeringsgrond van toepassing is. Dat is bijvoorbeeld het geval indien het verstrekken van informatie de veiligheid van de Staat zou kunnen schaden (artikel 10, eerste lid, onderdeel b, van de Wet openbaarheid van bestuur). Hier wordt verder volstaan met te verwijzen naar de toelichting op het desbetreffende artikel uit het wetsvoorstel Aanbestedingswet 20...

Afdeling 2.3.2 Aankondigingen
Artikelen 2.42 tot en met 2.57

Deze artikelen inzake vooraankondiging, aankondiging en termijnen zijn nagenoeg gelijkluidend aan die in het wetsvoorstel Aanbestedingswet 20... Het enige verschil is dat dit wetsvoorstel geen specifiek artikel bevat over het onder voorwaarden op verzoek toezenden van aanbestedingsstukken binnen een bepaalde termijn. Richtlijn nr. 2009/81/EG bevat daarvoor geen met richtlijn nr. 2004/18/EG vergelijkbare bepaling. Aangezien het wetsvoorstel verder ten aanzien van deze artikelen niet afwijkt, maakt daarvan ook deel uit het voorgeschreven gebruik van een elektronische (voor)aankondiging voor opdrachten op het gebied van defensie en veiligheid, via TenderNed. Daarmee wordt recht gedaan aan de verplichting om een goede werking van aanbestedingsrichtlijn nr. 2009/81/EG en de daarin besloten publicatieplicht te waarborgen. Gelet op de niet tot tevredenheid stemmende ervaringen met de huidige – vrije – publicatiepraktijk voor opdrachten die onder richtlijn nr. 2004/17/EG en nr. 2004/18/EG vallen, is er voldoende aanleiding deze voorschriften voor elektronische aankondiging tevens van toepassing te laten zijn op opdrachten waarop tot nog toe geen enkele aanbestedingsrichtlijn van toepassing was. Ook verbetert dit de naleving van de statistiekverplichtingen die op grond van richtlijn nr. 2009/81/EG gelden. Een en ander is in overeenstemming met het EG-recht dat de lidstaten toestaat om bij implementatie van een aanbestedingsrichtlijn vorm en middelen te kiezen, mits het dwingende karakter van de verplichtingen duidelijk is en een goede uitvoering en naleving van de richtlijnen is gewaarborgd. Dit volgt uit de Europese jurisprudentie om alle passende maatregelen te nemen die geschikt zijn om de nakoming van Europese verplichtingen te waarborgen (zie HvJ EG C-14/83, Von Colson en Kamann, overweging 15 en 26).

Afdeling 2.3.3 Bestek
§ 2.3.3.1 Technische specificaties
Artikelen 2.58 tot en met 2.61

De aanbestedende dienst of het speciale-sectorbedrijf is verplicht om in de aankondiging of het bestek door middel van technische specificaties weer te geven aan welke vereisten de opdracht moet voldoen. Inhoud en betekenis van de artikelen die hierop betrekking hebben, worden toegelicht in de memorie van toelichting op het wetsvoorstel Aanbestedingswet 20... Hier wordt volstaan met daarnaar te verwijzen. Een afwijking ten opzichte van dat wetsvoorstel is dat artikel 2.59, eerste lid, uitdrukkelijk bepaalt dat bij het formuleren van technische specificaties ook technische voorschriften gerespecteerd dienen te worden die op grond van internationale normalisatieovereenkomsten gelden om de krachtens die overeenkomsten vereiste interoperabiliteit te garanderen. Een voorbeeld daarvan zijn NATO Standardization Agreements. Naar enkele van deze normalisatieovereenkomsten wordt verwezen in het Besluit vervoer gevaarlijke stoffen door de lucht met militaire luchtvaartuigen. Deze overeenkomsten hebben betrekking hebben op de verpakking, merkingen om de aard van de inhoud te duiden, inspectie en bevatten voorts regels bevatten met betrekking tot de plaats van lading en lossing van militaire luchtvaartuigen.

§ 2.3.3.2 Onderaanneming
Algemeen

Zodra de aanbestedingsprocedure van de opdracht is afgerond breekt de fase van de uitvoering aan. Bij die uitvoering kan de inschrijver waarmee de overeenkomst is gesloten (de ‘opdrachtnemer’) zelf weer derden inschakelen die de opdracht geheel of gedeeltelijk uitvoeren. Er is in dat geval sprake van onderaanneming. De aanbestedingsrichtlijnen nr. 2004/17/EG en nr. 2004/18/EG bevatten geen voorschriften over onderaanneming, behoudens de verplichting dat de opdrachtnemer zijn onderaannemers vrij kan kiezen. Bij opdrachten op het gebied van defensie en veiligheid ligt dit genuanceerder. Richtlijn nr. 2009/81/EG bevat specifieke bepalingen ten aanzien van de mogelijkheden voor aanbestedende diensten en speciale-sectorbedrijven om onderaanneming bij het aanbesteden van de hoofdopdracht te betrekken. Voor een deel zijn die bepalingen uit de richtlijn verplichtend voor de lidstaten en voor deel facultatief van aard. Bij de omzetting van deze bepalingen is gekozen voor een afgewogen benadering, waarbij is gezocht naar een juiste balans tussen minimumimplementatie, het bevorderen van kansen voor het Nederlandse bedrijfsleven op de interne markt op het gebied van defensie en veiligheid en voldoende ruimte voor aanbestedende diensten en speciale-sectorbedrijven om per opdracht de beste verwervingsstrategie te bepalen zodat het beste produkt tegen de beste prijs kan worden verkregen. In essentie komt het er op neer dat de aanbestedende dienst of het speciale-sectorbedrijf onderaanneming op verschillende manieren deel uit kan laten maken van een aanbestedingsprocedure. Daartoe zijn zowel de verplichte als de facultatieve bepalingen uit de richtlijn in het wetsvoorstel omgezet. De facultatieve bepalingen hebben betrekking op situaties waarin een aanbestedende dienst of een speciale-sectorbedrijf onderaanneming verplicht van een aanbesteding deel wil laten uitmaken en op het door hem onder voorwaarden mogen weigeren van onderaannemers (artikel 21, vierde en vijfde lid, van de richtlijn). De artikelen 2.63, 2.64 en 2.65 zijn daarvan de omzetting. Bij die omzetting is geen gebruik gemaakt van de mogelijkheid die de richtlijn biedt om de aanbestedende dienst of het speciale-sectorbedrijf te verplichten altijd een deel van iedere opdracht in onderaanneming uit te besteden. Het wetsvoorstel biedt de ruimte de aanbestedende dienst of het speciale-sectorbedrijf bij iedere opdracht zelf een afweging te laten maken in hoeverre onderaanneming verplicht deel dient uit te maken van een opdracht. De mogelijkheden waarover een aanbestedende dienst of een speciale-sectorbedrijf beschikt om onderaanneming bij het aanbesteden van een opdracht te betrekkken, wordt in deze paragraaf beschreven.

Artikel 2.62

Een eerste mogelijkheid die de aanbestedende dienst of het speciale-sectorbedrijf heeft om onderaanneming bij een aanbestedingsprocedure te betrekken, is door middel van toepassing van dit artikel. Deze mogelijkheid houdt in dat de uitgenodigde gegadigden worden verzocht in hun inschrijving aan te geven of zij voornemens zijn een gedeelte van de opdracht in onderaanneming uit te besteden. Dit verzoek kan op grond van het tweede lid nader worden geconcretiseerd ten aanzien van onder meer de onderaannemers die uitgenodigde gegadigden daarvoor willen inschakelen. Het verzoek stelt geen minimumeisen aan de aard en omvang van de onderaanneming. Op basis van de eventuele voornemens van de winnende inschrijver over onderaanneming, kan de aanbestedende dienst of het speciale-sectorbedrijf over de uitvoering daarvan in de overeenkomst die als resultaat van de gunning met hem wordt gesloten afspraken maken. Die afspraken kunnen inhouden dat de winnende inschrijver wordt verplicht opdrachten in onderaanneming uit te besteden met inachtneming van de procedurevoorschriften uit de paragrafen 2.4.2.2 tot en met 2.4.2.4. Dit zijn voorschriften die een transparante, objectieve en non-discriminatoire uitbesteding van opdrachten in onderaanneming bevorderen. Het zal dan van de inhoud van de voornemens van de winnende inschrijver afhangen voor welk deel of welke delen van de hoofdopdracht uitbesteding in onderaanneming met inachtneming van die procedurevoorschriften dient plaats te vinden. Om daar met de winnende inschrijver afspraken over te mogen maken, dient dit in de aankondiging van de hoofdopdracht te worden aangegeven. De uitgenodigde gegadigden kunnen bij het opstellen van hun inschrijving daar dan rekening mee houden. Ook indien de winnende inschrijver op grond van een verzoek als bedoeld in het tweede lid in zijn inschrijving onderaannemers noemt die hij wil inschakelen, laat dit volgens de ambtelijke diensten van de Europese Commissie onverlet dat een aanbestedende dienst of een speciale-sectorbedrijf over het toepassen van deze procedurevoorschriften bij onderaanneming met de winnende inschrijver afspraken kan maken. Toepassing daarvan kan er toe leiden dat uiteindelijk andere onderaannemers worden ingeschakeld dan de winnende inschrijver aanvankelijk had voorgesteld.

Artikelen 2.63 en 2.64

Een andere mogelijkheid om onderaanneming in een aanbestedingsprocedure voor een hoofdopdracht te betrekken, biedt artikel 2.63. Op verzoek van de aanbestedende dienst of het speciale-sectorbedrijf dienen de uitgenodigde gegadigden een percentage in hun inschrijving op te nemen dat zij in onderaanneming willen uitbesteden. Voor zover het opgegeven percentage ligt binnen een door de aanbestedende dienst of het speciale-sectorbedrijf in de aanbestedingsstukken opgegeven bereik, is hij verplicht in de overeenkomst met de winnende inschrijver te bepalen dat voor dit percentage opdrachten in onderaanneming worden uitbesteed met inachtneming van de paragrafen 2.4.2.2 tot en met 2.4.2.4 (zie daarvoor artikel 2.134, tweede lid). De uitersten van dat bereik bestaan uit een minimum- en een maximumpercentage van de geraamde waarde van de opdracht.

Inschrijvers mogen op grond van artikel 2.64 een percentage opgeven dat boven het maximumpercentage van het vastgestelde bereik ligt, maar zijn daartoe niet verplicht. Voor zover het maximumpercentage is overschreden, geldt niet per definitie dat de overeenkomst met de winnende inschrijver moet bepalen dat ook dit meerdere met inachtneming van de hiervoor genoemde paragrafen in onderaanneming wordt uitbesteed. Dit is uitsluitend mogelijk indien de aanbestedende dienst of het speciale-sectorbedrijf in de aankondiging het gebruik van die mogelijkheid vermeldt (zie daarvoor artikel 2.134, derde en vierde lid). Indien hij dat niet doet, kan hij in de overeenkomst met de winnende inschrijver nog steeds bepalen dat ook het deel van het percentage dat boven het maximumpercentage ligt in onderaanneming wordt uitbesteed. In dat geval mag hij echter niet bepalen dat dit met inachtneming van de paragrafen 2.4.2.2 tot en met 2.4.2.4 plaatsvindt.

Het hierboven beschreven systeem biedt uitgenodigde gegadigden ruimte zelf te bepalen wat hun mogelijkheden en behoeftes zijn om opdrachten in onderaanneming uit te besteden met inachtneming van de paragrafen 2.4.2.2 tot en met 2.4.2.4. De uitgenodigde gegadigden zullen zich er bewust van dienen te zijn dat een percentage niet onder het minimumpercentage van het bereik dient uit te komen en dat aan het noemen van een percentage dat boven het maximumpercentage ligt eventueel ook consequenties verbonden kunnen zijn. Bij het vaststellen van het bereik heeft de aanbestedende dienst of het speciale-sectorbedrijf niet alle vrijheid. Vereist is dat de vast te stellen percentages proportioneel zijn. Dit betekent dat naast de inhoud en de waarde van de opdracht ook de aard van de desbetreffende sector van belang is, met inbegrip van het mededingingspeil op de desbetreffende markt en de technische capaciteit van de industriële basis op dit gebied. Daaruit volgt dat het bij een taxatie tot vaststelling van het bereik tevens gaat om zaken als de geslotenheid, omvang en kwetsbaarheid van de markt in kwestie. Het vast te stellen maximumpercentage dat nog binnen het bereik valt, mag verder niet hoger zijn dan 30 procent.

Het noemen van een percentage in de inschrijving laat onverlet dat de inschrijvers zelf bepalen op welk deel of welke delen van de opdracht dit percentage betrekking dient te hebben. Bij de toepassing van artikel 2.62 kan hen worden verzocht dit te specificeren, zodat de aanbestedende dienst of het speciale-sectorbedrijf die specificatie onderdeel kan laten zijn van de overeenkomst met de winnende inschrijver. De aanbestedende dienst of het speciale-sectorbedrijf kan ook verzoeken om een specificatie in de inschrijving voor het deel van het percentage dat boven het maximumpercentage van het vastgestelde bereik ligt. In dat geval kan hij ook verzoeken om op te geven wie de inschrijver eventueel voornemens is voor onderaanneming in te schakelen. Het gebruik hiervan ligt niet zonder meer voor de hand, indien de aanbestedende dienst of het speciale-sectorbedrijf van plan is de paragrafen 2.4.2.2 tot en met 2.4.2.4 van toepassing te verklaren en dit in de aankondiging heeft vermeld.

Artikelen 2.65 en 2.66

Bij onderaanneming geldt altijd dat sprake dient te zijn van onderaanneming bij derden. Samenwerkingsverbanden van ondernemingen die gevormd zijn om opdrachten te verwerven of daarmee verbonden ondernemingen worden daar niet toe gerekend (artikel 2.65). Dit voorkomt dat via constructies de indruk wordt gewekt dat sprake is van onderaanneming, terwijl dat gelet op de samenwerking of verbondenheid niet het geval is.

Tot slot is van belang dat een aanbestedende dienst of speciale-sectorbedrijf gedurende de fase van selectie of gunning van een opdracht de door een inschrijver voorgestelde onderaannemers kan afwijzen. Die afwijzing dient gemotiveerd te zijn en herleidbaar tot selectiecriteria, technische specificaties, eisen of normen, of oplossingen die aan de uitvoering van de opdracht zijn gesteld. Dat waarborgt voor potentiële onderaannemers een gelijke behandeling, transparantie en non-discriminatie. Ook gedurende de uitvoering van een opdracht kan een onderaannemer worden uitgesloten, mits gemotiveerd en op dezelfde wijze herleidbaar als hiervoor genoemd (artikel 2.66).

§ 2.3.3.3 Gegevensbeveiliging
Artikel 2.68

Beveiliging van gerubriceerde gegevens is nodig ter bescherming van de exclusiviteit, integriteit en beschikbaarheid van die gegevens. Het eerste lid van dit artikel verplicht de aanbestedende dienst of het speciale-sectorbedrijf in de aanbestedingsstukken de maatregelen en eisen te vermelden die nodig zijn om het vereiste beveiligingsniveau van gerubriceerde gegevens te waarborgen. De aard en inhoud van die maatregelen en eisen worden in het eerste lid niet gedefinieerd, zodat de aanbestedende dienst of het speciale-sectorbedrijf die zelf kan bepalen. Aanbestedende diensten die tot de rijksdienst worden gerekend, zullen daarbij het Besluit voorschrift informatiebeveiliging rijksdienst – bijzondere informatie in acht dienen te nemen. Dat besluit bepaalt dat bijzondere informatie niet eerder buiten de rijksdienst mag worden gebracht dan nadat is vastgesteld dat voldoende waarborgen aanwezig zijn dat deze informatie wordt beveiligd overeenkomstig de in dat besluit neergelegde regels door de persoon of instantie buiten de rijksdienst die de bijzondere informatie zal ontvangen (artikel 3, eerste lid, van het besluit).

Het tweede lid bevat een niet-limitatieve opsomming van eisen die gesteld kunnen worden. Die eisen hebben betrekking op de overlegging van verklaringen door de inschrijvers en bij hen reeds bekende onderaannemers over de passende maatregelen ter bescherming van de vertrouwelijkheid van gerubriceerde gegevens (onderdeel a), de overlegging door de inschrijvers van toereikende gegevens over de bekwaamheden van reeds bekende onderaannemers om de vertrouwelijkheid van de gerubriceerde gegevens naar behoren te kunnen beschermen (onderdeel c), en een verklaring van de inschrijvers ten aanzien van de nog niet bekende onderaannemers (onderdelen b en d). Het tweede lid gebruikt het woord ‘verklaring’ in plaats van het woord ‘verbintenis’ dat in artikel 22 van de richtlijn voorkomt. Tijdens de fase van inschrijving is nog geen sprake van een voor de aanbestedende dienst of het speciale-sectorbedrijf afdwingbare verbintenis jegens de inschrijvers. Dit is pas het geval als de overeenkomst met de winnende inschrijver is gesloten en de in het kader van de inschrijving overgelegde verklaring daarvan onderdeel wordt.

Naast of in plaats van deze verklaringen kan de aanbestedende dienst of het speciale-sectorbedrijf ook nog andere verklaringen verlangen. Bij het aanbesteden van opdrachten op het gebied van defensie verlangt het ministerie van Defensie in de praktijk regelmatig van inschrijvers veiligheidsverklaringen die te herleiden zijn tot de Algemene Beveiligingseisen voor Defensieopdrachten 2006 (ABDO 2006). Ook geeft de Militaire Inlichtingen en Veiligheidsdienst (MIVD) een verklaring af, indien die constateert dat is voldaan aan de in het ABDO 2006 gestelde beveiligingseisen. Dit is een zogeheten ‘facility security clearance’ die wordt afgegeven ten aanzien van ondernemingen die betrokken zijn bij de uitvoering van een opdracht waarvoor kennis moet worden genomen van beschermde of gerubriceerde gegevens. Deze betrouwbaarheidsverklaring voor ondernemingen vervult tevens een functie in NAVO-verband of ter uitvoering van bilaterale verdragen waarin Nederland zich onder meer verplicht veiligheidsonderzoeken uit te voeren ten aanzien van een Nederlandse onderneming die bij een opdracht betrokken is die door de andere verdragssluitende staat wordt verleend en waarbij gerubriceerde gegevens betrokken zijn. Voorbeelden van deze verdragen zijn de op 28 juli 1992 te Parijs tot stand gekomen Overeenkomst tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Franse Republiek inzake de uitwisseling van beschermde en gerubriceerde gegevens (Trb. 1995, 152) en het op 18 april 2001 te Berlijn tot stand gekomen Verdrag tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Bondsrepubliek Duitsland inzake de wederzijdse beveiliging van gerubriceerde gegevens (Trb. 2001, 100).

De richtlijn bepaalt dat lidstaten de betrouwbaarheidsverklaringen moeten erkennen die volgens hen gelijkwaardig zijn met degene die zijn afgegeven overeenkomstig hun nationale wet. Daarbij behouden zij de mogelijkheid zelf extra onderzoek te verrichten en met de resultaten daarvan rekening te houden, indien dat nodig is (artikel 22, derde alinea, van de richtlijn). Het derde en vierde lid geven aan die wederzijdse erkenning van betrouwbaarheidsverklaringen een nadere invulling. Het derde lid heeft betrekking op de erkenning van een ‘facility security clearance’ van een andere lidstaat. Het vierde lid heeft geen betrekking op de erkenning van een verklaring over het veiligheidsniveau van een onderneming als zodanig, maar op de afgifte van een verklaring als bedoeld in de Wet veiligheidsonderzoeken aan een natuurlijke persoon. Ingevolge die wet worden vertrouwensfuncties waarvan de mogelijkheid bestaat dat die de nationale veiligheid schaden aangewezen door de Minister tot wiens beleidsterrein de vertrouwensfunctie behoort dan wel het bevoegd gezag van een Hoog College van Staat, in overeenstemming met de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties of in nader in de wet omschreven gevallen met de Minister van Defensie (artikelen 2 en 3 van de Wet veiligheidsonderzoeken). Werkgevers die het aangaat mogen vervolgens een persoon enkel met een vertrouwensfunctie belasten, indien aan de betrokken persoon een verklaring als bedoeld in de Wet veiligheidsonderzoeken is afgegeven. Die verklaring wordt afgegeven door de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties of de Minister van Defensie op basis van een veiligheidsonderzoek van de Algemene Inlichtingen en Veiligheidsdienst of de Militaire Inlichtingen en Veiligheidsdienst. Indien de inschrijver of onderaannemer in een andere lidstaat is gevestigd, kan het zijn dat personen die daar voor werkzaam zijn al een vertrouwensfunctie vervullen en beschikken over een ‘clearance’ van de eigen lidstaat die op een gelijkwaardig veiligheidsonderzoek is gebaseerd. Het vierde lid bepaalt dat de verklaring op grond van de Wet veiligheidsonderzoeken in dat geval ook zonder of met een beperkt nader veiligheidsonderzoek kan worden afgegeven. De beoordeling hiervan ligt bij de betreffende Minister die de verklaring dient af te geven.

§ 2.3.3.4 Bevoorradingszekerheid
Artikel 2.69

Bevoorradingszekerheid is essentieel bij crisisbeheersing waarin een gewaarborgde snelle en adequate aanlevering van goederen en diensten van levensbelang kan zijn. Ook voor strijdkrachten is bevoorradingszekerheid een cruciale voorwaarde om operationeel te kunnen zijn. Het eerste lid biedt een aanbestedende dienst of een speciale-sectorbedrijf de mogelijkheid hierover eisen in de aanbestedingsstukken op te nemen. Het tweede lid geeft daarvan een niet-limitatieve opsomming. Het niet-limitatieve karakter van deze opsomming laat onverlet dat bij het stellen van eisen de beginselen van non-discriminatie en gelijkheid gerespecteerd dienen te worden. Om die reden is het niet toegestaan om bevoorradingszekerheid te bereiken door als op zichzelf staande eis voor te schrijven dat inschrijvers verplicht in Nederland gevestigd moeten zijn of dat zij over de Nederlandse nationaliteit dienen te beschikken. Ook indirecte discriminatie die tot hetzelfde resultaat leidt is niet toegestaan (HvJEG van 26 september 2000, Commissie/Frankrijk, C-225/98, Jur. 2000 blz. I-07445, HvJEG van 18 december 2007, An Post, zaak C-507/03, Jur. 2007, blz. I-11353). Het is wel mogelijk functionele eisen aan bevoorrading te stellen, zoals met betrekking tot leveringstijden en beschikbaarheid van capaciteit, reserveonderdelen en onderhoudsdiensten.

Van inschrijvers kan worden geëist dat zij aantonen aan die eisen te kunnen voldoen (tweede lid, onderdeel c, eerste zinsdeel). Dit kan op verschillende manieren, zoals met beschrijvingen van de bevoorradingsketen en beschikbare transportfaciliteiten. Onbekende toekomstige wijzigingen in de organisatie, bevoorradingsketen of bedrijfsstrategie zullen daarin niet worden meegenomen. Het kan dan zinvol zijn dat de inschrijver de aanbestedende dienst of het speciale-sectorbedrijf tijdig informeert over dit soort wijzigingen. Hiervoor kan van de inschrijver een verklaring worden geëist (tweede lid, onderdeel c, tweede zinsdeel). Soms zal al tijdens de aanbestedingsprocedure duidelijk zijn dat er een onzekerheidsmarge bestaat met betrekking tot de bevoorrading. Indien inschrijvers een deel van de opdracht via onderaanneming dienen uit te besteden op basis van de bijzondere procedure voor onderaanneming (afdeling 2.4.2), kunnen zij tijdens de aanbestedingsprocedure van de hoofdopdracht nog niet aangeven welke onderaannemers worden ingeschakeld. De toekomstige keuze daarin kan effecten hebben op de inrichting van de bevoorradingsketen, maar tijdens de aanbestedingsprocedure kan de inschrijver in zijn inschrijving daar niet op anticiperen. Die effecten kunnen, maar hoeven niet per saldo nadelig te zijn voor de bevoorradingszekerheid en laten onverlet dat de overeenkomst over de hoofdopdracht nagekomen dient te worden, ook waar het eisen ten aanzien van bevoorradingszekerheid betreft. Dit laatste is uitsluitend anders indien geen geschikte onderaannemers gevonden kunnen worden en aan de voorwaarden van artikel 2.143 is voldaan.

Een ander aspect dat van invloed is op de bevoorradingszekerheid heeft te maken met het grensoverschrijdend verkeer van goederen. Bij de uitvoering van een opdracht zal het regelmatig voorkomen dat goederen worden uitgevoerd, overgebracht, of doorgevoerd. Indien de daaraan verbonden douane- en andere verplichtingen niet worden nagekomen, loopt de bevoorradingszekerheid gevaar. Van de inschrijvers mag dan ook bewijs worden verlangd dat zij aan dit soort verplichtingen kunnen voldoen (tweede lid, onderdeel a). Dit houdt niet in dat van inschrijvers al bij hun inschrijving mag worden geëist dat zij benodigde specifieke en individuele (export)vergunningen overleggen. Het is immers niet zeker wie van hen een opdracht verwerft, zodat die eis niet proportioneel zou zijn. Een alternatief daarvoor kan zijn dat inschrijvers naar tevredenheid inzicht bieden in de vergunningen en vereisten waar zij naar verwachting mee te maken krijgen, een overzicht bieden van ervaringen op dit vlak uit het verleden of verwijzen naar bestaande contacten met de bevoegde instanties. Enigszins in het verlengde hiervan ligt de eis om een opgave te doen van beperkingen voor de aanbestedende dienst of het speciale-sectorbedrijf ten aanzien van openbaarmaking, overdracht of gebruik als gevolg van uitvoercontrole of veiligheidsbepalingen (tweede lid, onderdeel b). Een voorbeeld daarvan betreft de International Traffic in Arms Regulations van de Verenigde Staten die beperkingen en voorwaarden stelt aan de uitvoer en invoer van goederen en diensten op het gebied van defensie, en de informatieverstrekking daarover.

§ 2.3.3.5 Bijzondere voorwaarden
Artikelen 2.70 en 2.71

Aan de uitvoering van opdrachten op het gebied van defensie en veiligheid kunnen bijzondere voorwaarden worden gesteld. Dit is niet anders dan bij het wetsvoorstel Aanbestedingswet 20... Ten aanzien van opdrachten die onder de reikwijdte van dat wetsvoorstel vallen, heeft het HvJEG over het gebruik van voorwaarden vereisten vastgelegd in diverse arresten. Daaruit volgt dat voorwaarden in verband met de opdracht moeten staan, en de voorwaarden alleen mogen worden gesteld wanneer deze voorwaarden de fundamentele beginselen van het recht van de Europese Unie eerbiedigen. Eisen moeten verder wel controleerbaar zijn, om objectieve toetsing mogelijk te maken. Dit geldt ook voor bijzondere voorwaarden. Criteria moeten verband houden met het onderwerp van de opdracht en altijd in overeenstemming zijn met het transparantie- en gelijkheidsbeginsel. Een meer uitgebreide toelichting onder aanhaling van relevante jurisprudentie is opgenomen in de memorie van toelichting bij de artikelen 2.80 en 2.81 van het wetsvoorstel Aanbestedingswet 20... Specifiek voor opdrachten op het gebied van defensie en veiligheid geldt dat bij de uitvoering van een opdracht vaak behoefte zal zijn aan voorwaarden ten aanzien van onderaanneming, gegevensbeveiliging en bevoorrradingszekerheid. Naast voorwaarden die verband houden met sociale of milieuoverwegingen mogen voorwaarden ook daarop betrekking hebben.

Artikel 2.71 heeft betrekking op de implicaties voor de uitvoering van een opdracht als gevolg van bepalingen over belastingen, milieubescherming, arbeidsbescherming en arbeidsvoorwaarden. De aanbestedende dienst of het speciale-sectorbedrijf kan in de aanbestedingsstukken aangeven bij welk orgaan inschrijvers daarover informatie kunnen verkrijgen. Dat stelt inschrijvers beter in staat om te kunnen nagaan aan welke verplichtingen zij op deze terreinen dienen te voldoen bij de uitvoering van een opdracht. Indien een opdracht in een vergelegen land wordt uitgevoerd of indien op voorhand niet duidelijk is in welk land de verrichtingen ter uitvoering van een opdracht zullen plaatsvinden, zal het niet altijd mogelijk zijn het orgaan aan te wijzen waar de benodigde informatie verkregen kan worden. Bij opdrachten op het gebied van defensie is dit niet ongebruikelijk.

§ 2.3.3.6 Voorbehouden opdracht en § 2.3.3.7 Varianten
Artikelen 2.72 en 2.73

Deze artikelen hebben betrekking op voorbehouden opdrachten en de mogelijkheid om varianten toe te staan. De inhoud daarvan is behoudens enkele technische verschillen, gelijkluidend aan hetgeen daaromtrent in het wetsvoorstel Aanbestedingswet 20.. is bepaald.

Afdeling 2.3.4 Eigen verklaring
Artikelen 2.74 en 2.75

Artikel 2.74 bepaalt wat een eigen verklaring is en dat de gegevens en inlichtingen die daarin gevraagd kunnen worden bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden bepaald. De eigen verklaring heeft tot doel te voorkomen dat in een te vroegtijdig stadium van de aanbestedingsprocedure door alle gegadigden en inschrijvers bewijsstukken aangeleverd dienen te worden ten aanzien van de niet-toepasselijkheid van uitsluitingsgronden en het voldoen aan geschiktheidseisen en selectiecriteria. Uitsluitend geselecteerden of de winnaar van een procedure hoeven bewijsstukken te overleggen. Dit draagt bij aan een vermindering van administratieve lasten voor ondernemers die meedoen aan aanbestedingsprocedures op het gebied van defensie- en veiligheid. Anders dan in het wetsvoorstel Aanbestedingswet wordt geen model uniforme eigen verklaring voorgeschreven. De reden hiervoor is dat bij opdrachten voor defensie en veiligheid het overgrote deel wordt geplaatst bij buitenlandse opdrachtnemers. In voorkomend geval moet daarbij rekening kunnen worden gehouden met de op een buitenlandse inschrijver van toepassing zijnde nationale wetten. Dit vereist flexibiliteit waarin een model niet voorziet.

Het gebruik van een eigen verklaring laat onverlet dat een aanbestedende dienst of een speciale-sectorbedrijf de vertrouwelijkheid van gerubriceerde gegevens moet kunnen waarborgen. Bij opdrachten op het gebied van defensie en veiligheid kan het voor een inschrijving op een opdracht noodzakelijk zijn vooraf kennis te nemen van bepaalde gerubriceerde gegevens. Die gerubriceerde gegevens zullen in dat geval deel uitmaken van de aanbestedingsstukken.

In dat geval is het niet wenselijk dat iedere inschrijver toegang tot die gerubriceerde gegevens krijgt, zonder dat eerst is beoordeeld of hij de vertrouwelijkheid van die gegevens naar behoren kan beschermen en daarbij integer is. Om die toetsing voorafgaand aan de verstrekking van de aanbestedingsstukken met gerubriceerde gegevens te kunnen uitvoeren, dient de aanbestedende dienst of het speciale-sectorbedrijf voldoende tijdig over de daarvoor noodzakelijke bewijsstukken te beschikken. Het gebruik van de eigen verklaring sluit dit niet uit. Bewijsstukken kunnen na de selectie alsnog van de geselecteerde gegadigden worden verlangd, zodat nog voorafgaand aan de uitnodiging tot inschrijving inlichtingen en gegevens uit de eigen verklaring kunnen worden geverifieerd. Het is mogelijk bewijsstukken te verlangen die betrekking hebben op aspecten inzake integriteit, zoals een Gedragsverklaring aanbesteden of onder omstandigheden een verklaring op grond van de Wet veiligheidsonderzoeken of een ‘facility security clearance’. Ook kunnen bewijsstukken worden verzocht ten aanzien van de bekwaamheid om gerubriceerde gegevens volgens het vereiste beveiligingsniveau te verwerken, op te slaan en te verzenden. Het is aan de aanbestedende dienst of het speciale-sectorbedrijf om te bepalen welke gegevens en inlichtingen hij wil controleren en eventueel in welke volgorde.

Afdeling 2.3.5 Uitsluiting
§ 2.3.5.1 Uitsluitingsgronden
Artikelen 2.76 en 2.77

In deze paragraaf zijn de zogenaamde uitsluitingsgronden uit de richtlijn overgenomen. Er zijn verplichte en facultatieve uitsluitingsgronden. De verplichte uitsluitingsgronden zijn opgesomd in artikel 2.76. De aanbestedende dienst of het speciale-sectorbedrijf is verplicht tot uitsluiting over te gaan, indien hij er kennis van heeft dat ter zake van één van die gronden jegens een gegadigde of inschrijver een bij rechtelijke uitspraak onherroepelijk geworden veroordeling is uitgesproken. De gronden komen neer op witwassen, fraude EU-subsidie, lidmaatschap van een criminele organisatie, omkoping van ambtenaren en terrorisme en financiering daarvan. Het wetsvoorstel Aanbestedingswet 20.. bevat dezelfde verplichte uitsluitingsgronden, uitgezonderd die met betrekking tot terrorisme en financiering daarvan.

De facultatieve uitsluitingsgronden zijn opgesomd in artikel 2.77 en hebben onder meer betrekking op faillissement en surséance van betaling, overtreding van relevante beroepsgedragsregels, ernstige beroepsfouten, het niet hebben voldaan van sociale zekerheidspremies of belastingen, valse verklaringen of het uitblijven van inlichtingen, alsmede betrouwbaarheidsrisico’s voor de nationale veiligheid. Het wetsvoorstel Aanbestedingswet 20.. bevat dezelfde opsomming, behoudens met betrekking tot laatstgenoemde grond. Die houdt in dat uitsluiting kan plaatsvinden, indien de gegadigde of inschrijver niet de betrouwbaarheid vertoont die nodig is om risico’s voor de veiligheid van de staat uit te sluiten (artikel 2.77, onderdeel f). In de richtlijn wordt overwogen dat ‘deze risico’s het gevolg kunnen zijn van bepaalde kenmerken van de producten die door de gegadigde worden geleverd of van de aandeelhoudersstructuur van de gegadigde.’ (overweging 65). Dit betekent dat de betrouwbaarheid van de gegadigde kan afhangen van zijn geschiktheid om gerubriceerde gegevens naar behoren te beschermen, maar ook van andere factoren. Evenals bij de interpretatie van de uitsluiting op grond van een ernstige fout in de uitoefening van een beroep geldt hiervoor dat dit nog niet nader is ingevuld in communautaire wetgeving of jurisprudentie. De richtlijn noemt in artikel 39, tweede lid, onderdeel d, als voorbeelden van ernstige fouten in de uitoefening van een beroep de niet-nakoming van verplichtingen inzake gegevensbeveiliging of bevoorradingszekerheid bij een vorige opdracht.

Artikel 2.78

De redenen die dit artikel opsomt waaronder een aanbestedende dienst of een speciale-sectorbedrijf kan afzien van toepassing van een uitsluitingsgrond, zijn voor wat betreft de verplichte uitsluitingsgronden van artikel 2.76 limitatief. Het artikel doet geen afbreuk aan de vrijheid van de aanbestedende dienst of het speciale-sectorbedrijf om al dan niet de facultatieve uitsluitingsgronden van artikel 2.77 toe te passen in een procedure. De redenen om af te mogen zien van toepassing van een verplichte uitsluitingsgrond betreffen samengevat dwingende redenen van algemeen belang, maatregelen die het vertrouwen herstellen en tijdsverloop. Het kunnen afzien van uitsluiting op grond van dwingende redenen van algemeen belang volgt uit artikel 39, eerste lid, derde alinea, van de richtlijn. De andere twee redenen voor afwijking geven uitvoering aan artikel 39, eerste lid, tweede alinea, van de richtlijn dat bepaalt dat de lidstaten overeenkomstig hun nationaal recht en onder eerbiediging van het communautair recht de voorwaarden bepalen voor de toepassing van de verplichte uitsluitingsgronden. De beoordeling van (niet-)uitsluiting en de periode waarvoor een ondernemer na een veroordeling wordt uitgesloten dient, gelet op de algemene uitgangspunten van de aanbestedingsrichtlijnen, steeds proportioneel en niet-discriminatoir zijn. De aanbestedende dienst of het speciale-sectorbedrijf zal dit telkens in het concrete geval dienen te beoordelen. Het wetsvoorstel Aanbestedingswet 20.. licht in de memorie van toelichting op artikel 2.87 de verschillende redenen afzonderlijk toe.

§ 2.3.5.2 Bewijsstukken uitsluitingsgronden
Artikel 2.79

Bij de beoordeling of een uitsluitingsgrond van toepassing is, wordt in eerste instantie afgegaan op de eigen verklaring van de gegadigden of inschrijvers. De aanbestedende dienst of het speciale-sectorbedrijf is altijd verplicht om een eigen verklaring te verzoeken, waarin onder meer wordt verklaard omtrent de toepasselijkheid van de uitsluitingsgronden. Bewijsstukken ter staving van de eigen verklaring kunnen niet eerder dan in de selectiefase worden verlangd. Artikel 2.79 somt een aantal bewijsstukken op waarmee een gegadigde of inschrijver kan aantonen dat bepaalde uitsluitingsgronden op hem niet van toepassing zijn, mits die niet te oud zijn. Deze bewijsstukken zijn het uittreksel uit het handelsregister, de gedragsverklaring aanbesteden en een verklaring van de belastingdienst. De gedragsverklaring aanbesteden wordt in hoofdstuk 4.1 van het wetsvoorstel Aanbestedingswet 20.. geregeld. Door de in artikel 3.19, onderdeel C, voorgestelde aanpassing van de omschrijving van de gedragsverklaring aanbesteden, heeft die gedragsverklaring tevens betrekking op opdrachten als bedoeld in dit wetsvoorstel. Ook de genoemde andere bewijsstukken zijn dezelfde als die in het wetsvoorstel Aanbestedingswet 20.. in dit verband worden genoemd.

Afdeling 2.3.6 Geschiktheidseisen en selectiecriteria
§ 2.3.6.1 Geschiktheidseisen
Artikel 2.80

De geschiktheidseisen die een aanbestedende dienst of een speciale-sectorbedrijf kan stellen aan gegadigden en inschrijvers voor een opdracht op het gebied van defensie of veiligheid, zijn dezelfde als die in het wetsvoorstel Aanbestedingswet 20.. worden genoemd. Het stellen van eisen dient noodzakelijk te zijn en in verband te staan met de aard en de omvang van de opdracht (derde lid). Dit is een concrete invulling van het algemene proportionaliteitsbeginsel.

Artikelen 2.81 en 2.82

De wijze waarop een ondernemer diens financiële en economische draagkracht kan aantonen is voor opdrachten op het gebied van defensie en veiligheid hetzelfde als bij andere opdrachten waarvoor een plicht tot aanbesteden bestaat. Dit geldt ook voor de voorwaarden waaronder een beroep op de draagkracht van anderen is toegestaan en voor de vaststelling van de draagkracht van een samenwerkingsverband van ondernemers. De gegeven opsomming van middelen waarmee de financiële en economische draagkracht kan worden aangetoond, is niet limitatief van aard.

Artikel 2.83

Dit artikel bevat een opsomming van manieren waarop een ondernemer de benodigde technische- en beroepsbekwaamheid voor de uitvoering van de opdracht kan aantonen. Anders dan in het wetsvoorstel Aanbestedingswet 20.. is deze opsomming niet limitatief. Ook de opsomming zelf komt niet altijd volledig overeen met de hiervoor vergelijkbare voorschriften in hoofdstuk 2 van de Aanbestedingswet 20... Verschillen hierin volgen uit het eerste lid, onderdelen b, d, e, f, i en k, die hierna worden toegelicht.

Onderdeel b stelt de periode waarop de lijst met voornaamste leveringen of diensten betrekking heeft niet op drie, maar op vijf jaar. Dit houdt rekening met de bijzondere kenmerken van opdrachten op het gebied van defensie en veiligheid waardoor het vaker voorkomt dat die met grotere tussenpozen en minder frequent worden geplaatst. De periode van vijf jaar is indicatief voor de meeste gevallen, maar zo nodig kan ook een langere periode worden aangehouden. De opsomming in dit artikel dient ook op dit aspect niet als limitatief te worden beschouwd.

Onderdeel d bevat ten opzichte van het in artikel 2.93 van de Aanbestedingswet 20.. vergelijkbare onderdeel, de toevoeging dat de bekwaamheid tevens kan worden aangetoond door middel van een beschrijving van interne regels inzake intellectuele eigendom. Gedacht kan worden aan interne regels die tussen moeder- en dochterondernemingen gelden op het gebied van beheer en management van intellectuele eigendomsrechten. Indien een ondernemer dit beheer en management niet op orde heeft, kan dat een indicatie zijn van zijn bekwaamheid op dit onderdeel. Op het gebied van defensie en veiligheid kan het wezenlijk zijn dat een ondernemer een compleet en actueel overzicht heeft van zijn rechten op het gebied van intellectuele eigendom, zodat de uitvoering van een opdracht niet wordt belemmerd door een (potentieel) gebrek aan alle daarvoor benodige rechten. Dit kan bijvoorbeeld van belang zijn om de bevoorradingszekerheid veilig te stellen.

Onderdeel e is in tegenstelling tot het daarmee in de Aanbestedingswet 20.. vergelijkbare onderdeel, niet begrensd tot complexe producten of diensten of die aan een bijzonder doel beantwoorden. Bij opdrachten op het gebied van defensie en veiligheid is die toevoeging overbodig gelet op de bijzondere kenmerken van deze opdrachten. Onderdeel f dat betrekking heeft op de overlegging van studie- en beroepsdiploma’s van de ondernemer of kaderpersoneel bevat een concretisering ten opzichte van het hiermee vergelijkbare onderdeel in de Aanbestedingswet 20... Onderdeel i is specifieker geformuleerd dan het daarmee vergelijkbare onderdeel in de Aanbestedingswet 20... Het is toegespitst op opdrachten op het gebied van defensie en veiligheid door rekening te houden met behoeftes inzake bevoorradingszekerheid en crisisbeheersing. De formulering maakt het onder meer mogelijk dat een ondernemer een beschrijving dient te geven van de geografische ligging van bevoorradingsbronnen buiten de Europese Unie. Dit biedt bijvoorbeeld inzicht in de mate waarin bevoorradingsbronnen zich in bevriende of geallieerde landen bevinden. De diensten van de Europese Commissie hebben aangegeven dat een dergelijke eis ook als selectiecriterium kan worden gebruikt. Onderdeel k is ten opzichte van de opsomming in het wetsvoorstel Aanbestedingswet 20.. nieuw. Hierin wordt bepaald dat in het aangegeven geval van de ondernemer kan worden geëist dat hij aantoont dat gerubriceerde gegevens met inachtneming van het vereiste beveiligingsniveau kunnen worden verwerkt, opgeslagen en verzonden. Bewijzen daarvoor kunnen afhankelijk van het door de aanbestedende dienst of speciale-sectorbedrijf gestelde beveiligingsniveau mede betrekking hebben op de integriteit van de ondernemer en diens personeel. Artikel 42, tweede lid, onderdeel j, eerste alinea, van de richtlijn dient hiertoe in samenhang met de tweede en derde alinea van datzelfde onderdeel gelezen te worden. Van de opsomming in het eerste lid maakt geen onderdeel uit een omschrijving van het gedeelte van de opdracht dat de dienstverlener eventueel in onderaanneming wil geven (vergelijk artikel 2.93, onderdeel j, van het wetvoorstel Aanbestedingswet 20..). Over onderaanneming bevat dit wetsvoorstel in paragraaf 2.3.3.2 afzonderlijke voorschriften.

Het derde tot en met vijfde lid hebben betrekking op betrouwbaarheidsverklaringen zoals de ‘facility security clearance’ en de verklaring afgegeven op grond van de Wet veiligheidsonderzoeken. Met het verkrijgen van een dergelijke verklaring kan een langere termijn gemoeid zijn dan in het kader van de selectie openstaat. Het derde lid biedt de aanbestedende dienst of het speciale-sectorbedrijf de mogelijkheid die termijn voor een gegadigde te verlengen, mits daarvan in de aankondiging van de opdracht melding is gemaakt. Het vierde en vijfde lid hebben betrekking op de wederzijdse erkenning van de zojuist genoemde verklaringen. Anders dan in artikel 2.68 richten deze leden zich op gegadigden die over een gelijkwaardige verklaring beschikken.

Artikelen 2.84 en 2.85

Deze artikelen hebben betrekking op een beroep op de draagkracht van andere entiteiten en de beoordeling van de geschiktheid van ondernemers en zijn inhoudelijk hetzelfde als in het Wetsvoorstel Aanbestedingswet 20...

Artikelen 2.86 en 2.87

De aanbestedende dienst of het speciale-sectorbedrijf kan van de ondernemer uiteenlopende bewijsstukken verlangen die diens technische- en beroepsbekwaamheid aantonen. Alle verlangde bewijsstukken dienen in de aankondiging te worden vermeld (artikel 2.47). De gegadigden kunnen op die manier in een vroeg stadium weten wat zij aan bescheiden dienen te overleggen. Uit artikel 2.86 volgt dat de ondernemer zich hier niet altijd zich aan hoeft te houden; hij mag om gegronde redenen zijn bekwaamheid ook met andere door de aanbestedende dienst of het speciale-sectorbedrijf daarvoor geschikt geachte bescheiden aantonen. Dit is een omzetting van artikel 42, zesde lid, van de richtlijn. Een vergelijkbare bepaling in het wetsvoorstel Aanbestedingswet 20.. ontbreekt. De richtlijnen nr. 2004/17/EG en 2004/18/EG bevatten geen bepaling die deze mogelijkheid biedt. Artikel 2.87 is ten slotte vrijwel gelijkluidend aan artikel 2.96 van het wetsvoorstel Aanbestedingswet, behoudens enkele aanscherpingen en verduidelijkingen die uit de richtlijn volgen.

§ 2.3.6.2 Beroepsbevoegdheid
Artikel 2.89

Een gegadigde dient op verzoek van de aanbestedende dienst of het speciale-sectorbedrijf aan te tonen dat hij in een beroeps- of handelsregister van zijn lidstaat van herkomst of vestiging staat ingeschreven. Dit verzoek mag een aanbestedende dienst of speciale-sectorbedrijf uitsluitend doen, indien de gegadigde zijn beroepsactiviteit zonder die inschrijving niet mag uitoefenen. Deze in het eerste lid gestelde voorwaarde, is een afwijking ten opzichte van artikel 2.98 in het wetsvoorstel Aanbestedingswet 20... Het verschil in formulering is te herleiden tot artikel 40, eerste alinea, van richtlijn nr. 2009/81/EG in vergelijking met artikel 46, eerste alinea, van richtlijn nr. 2004/18/EG. Daarnaast kan de ondernemer ook voldoen aan dit verzoek door een verklaring onder ede of een attest te verstrekken, waaronder in ieder geval als bedoeld in bijlage VII A van de richtlijn voor opdrachten voor werken, als bedoeld in bijlage VII B van de richtlijn voor opdrachten voor leveringen en als bedoeld in bijlage VII C van de richtlijn voor opdrachten voor diensten. De daarin genoemde verklaringen en attesten zijn indicatief.

In het geval dat de gegadigden of inschrijvers bij een aanbestedingsprocedure over een bepaalde vergunning dienen te beschikken of indien zij lid dienen te zijn van een bepaalde organisatie in hun land van herkomst om de betrokken dienst te kunnen verlenen, kan de aanbestedende dienst of het speciale-sectorbedrijf van de gegadigden of inschrijvers verlangen dat zij aantonen dat zij over een dergelijke vergunning beschikken of dat zij lid van de bedoelde organisatie zijn.

§ 2.3.6.3 Selectie
Artikel 2.90

Door middel van selectie kan een aanbestedende dienst of een speciale-sectorbedrijf het aantal gegadigden tijdens een procedure (verder) beperken. Het via selectie beperken van het aantal gegadigden is toegestaan bij de niet-openbare procedure, de onderhandelingsprocedure met aankondiging en de concurrentiegerichte dialoog. Met behulp van selectiecriteria dient het aantal gegadigden op objectieve en niet-discriminerende wijze te worden beperkt. Het betreft gegadigden die niet zijn uitgesloten en evenmin zijn afgewezen bij de beoordeling op de geschiktheidseisen. De selectiecriteria en de weging daarvan dienen in de aankondiging te worden vermeld. Een beperking door middel van selectie is uitsluitend toegestaan, indien paragraaf 2.3.6.3 in acht wordt genomen.

Artikel 2.91

Artikel 38, derde lid, tweede alinea, van de richtlijn bepaalt dat de aanbestedende dienst of het speciale-sectorbedrijf in de aankondiging ‘het minimumaantal en, in voorkomend geval, het maximumaantal’ gegadigden dat zij voornemens is uit te nodigen, vermeldt. Het te vermelden minimumaantal mag niet onder de drie liggen. De aanbestedende dienst of het speciale-sectorbedrijf is dus niet verplicht een precies aantal gegadigden in de aankondiging te vermelden. Het eerste lid sluit bij deze systematiek van de richtlijn aan. Vanuit oogpunt van transparantie en gelijkheid heeft die systematiek nadelen. Het biedt een opening om pas na kennisname van het aantal aanbiedingen het aantal uitnodigingen tot inschrijving, deelneming of onderhandeling te preciseren. Gelet hierop is in het wetsvoorstel Aanbestedingswet 20.. bepaald dat in de aankondiging het precieze aantal gegadigden vermeld dient te worden waarvoor het voornemen bestaat die uit te nodigen. Richtlijn nr. 2009/81/EG is evenwel nieuw, zodat de eisen voor een strikte implementatie op dit onderdeel als zwaarwegender zijn beoordeeld dan het daaraan verbonden nadeel. Deze wijze van omzetting laat onverlet dat een aanbestedende dienst of een speciale-sectorbedrijf het precieze aantal gegadigden in de aankondiging kan noemen dat hij wil uitnodigen. Het minimum- en maximumaantal is in dat geval hetzelfde. Vanuit oogpunt van transparantie en gelijkheid verdient dit de voorkeur.

De aanbestedende dienst of het speciale-sectorbedrijf nodigt een aantal gegadigden uit dat niet lager is dan het in de aankondiging genoemde minimumaantal (of in voorkomend geval het aantal dat tegelijkertijd een minimum- en maximumaantal is). Voorwaarde daarbij is dat er voldoende gegadigden zijn die niet zijn uitgesloten en die aan de geschiktheidseisen en selectiecriteria voldoen. Het opgegeven aantal mag nooit lager zijn dan drie. Indien de aankondiging ook een maximum vermeldt en er meer geschikte en niet uitgesloten gegadigden zijn dan dit maximum, dient niet meer dan dit maximum aantal gegadigden te worden uitgenodigd. Indien door de selectie het aantal uit te nodigen gegadigden onder het minimum zou komen dat in de aankondiging was vermeld, geldt geen verplichting tot uitnodiging. Niettemin kan de procedure dan toch worden voortgezet door de gegadigde of gegadigden uit te nodigen die niet worden uitgesloten en aan de geschiktheidseisen voldoen. Dit bepaalt het vijfde lid.

In de praktijk worden in de regel een drietal procedures onderscheiden bij het selecteren van gegadigden in het kader van een aanbestedingsprocedure: de minimumeisenprocedure, de rangordeprocedure en de nadere selectieprocedure. Die worden in de toelichting bij artikel 2.100 van het wetsvoorstel Aanbestedingswet 20.. nader beschreven.

Artikel 2.92

Dit artikel bepaalt wat geldt indien het aantal geschikte gegadigden te laag is om een daadwerkelijke mededinging te waarborgen. Of daarvan sprake is, hangt af van het oordeel van de aanbestedende dienst of het speciale-sectorbedrijf. Dit zal in ieder geval aan de orde zijn, indien er niet meer dan één gegadigde is waarop geen uitsluitingsgrond van toepassing is en die voldoet aan de geschiktheidseisen. Bij een gebrek aan daadwerkelijke mededinging beschikt de aanbestedende dienst of het speciale-sectorbedrijf over een aantal mogelijkheden. Hij kan een lopende aanbestedingsprocedure opschorten en de opdracht opnieuw aankondigen. In plaats daarvan kan hij de lopende procedure definitief beëindigen en het daarbij laten. Ook is het mogelijk dat hij na beëindiging van de procedure een nieuwe procedure start.

Indien de procedure wordt opgeschort, dient de oorspronkelijke aankondiging van de opdracht op de voorgeschreven wijze opnieuw bekend te worden gemaakt. Uit artikel 38, derde lid, derde alinea, van de richtlijn, volgt dat gegadigden die na de eerste aankondiging al geschikt zijn bevonden, in ieder geval een uitnodiging krijgen. Nieuwe gegadigden die op de tweede aankondiging ingaan, worden op dezelfde wijze als in de eerste ronde beoordeeld op de toepasselijkheid van uitsluitingsgronden en geschiktheid. Indien het overgebleven aantal geschikte gegadigden groter is dan het eerder in de aankondiging opgegeven minimumaantal, is aannemelijk dat uitsluitend voor deze gegadigden de selectiecriteria en hun weging een functie vervullen. De geschikte gegadigden uit de eerste ronde zijn immers al automatisch geselecteerd. Zij profiteren er van als eersten aan de procedure te hebben deelgenomen en van het feit dat er aanvankelijk te weinig belangstelling was om een selectie te laten plaatsvinden. Een variant hierop is dat het aantal geschikte gegadigden uit de tweede ronde op zichzelf lager is dan het opgegeven minimumaantal, maar opgeteld met het aantal geschikte gegadigden uit de eerste ronde dit minimum overstijgt. Ook in dat geval kan uit de geschikte gegadigden die op een later moment in de procedure zijn gestapt een selectie plaatsvinden. Hoewel dit niet uitdrukkelijk in de richtlijn is bepaald, lijkt dit een logische uitleg van artikel 38, derde lid, derde alinea. Een met dit artikel vergelijkbaar artikel in het wetsvoorstel Aanbestedingswet 20.. ontbreekt. De richtlijnen nr. 2004/17/EG en nr. 2004/18/EG voorzien daarin niet.

§ 2.3.6.4 Controle van uitsluitingsgronden, geschiktheidseisen en selectiecriteria
Artikel 2.93

Een aanbestedende dienst of een speciale-sectorbedrijf mag een ondernemer een eigen verklaring vragen. Daarin verklaart de ondernemer of uitsluitingsgronden van toepassing zijn en of hij voldoet aan de in de aankondiging of in de aanbestedingsstukken gestelde geschiktheidseisen en op welke wijze hij voldoet aan de selectiecriteria. Dit artikel biedt de mogelijkheid voor de aanbestedende dienst of het speciale-sectorbedrijf om inlichtingen en gegevens uit de eigen verklaring te verifiëren. Welke gegevens en inlichtingen hij daaruit wil controleren en eventueel in welke volgorde bepaalt hij zelf. De aanbestedende dienst of het speciale-sectorbedrijf kan de controle uitvoeren na de selectie maar voorafgaand aan de uitnodiging tot inschrijving. De beschikbaarheid van die mogelijkheid is van belang indien aan de tot inschrijving uitgenodigde gegadigden gerubriceerde gegevens verstrekt moeten worden, die voor het kunnen doen van een inschrijving noodzakelijk zijn.

Afdeling 2.3.7 Mededeling van uitsluiting en afwijzing
Artikelen 2.94 en 2.95

Artikel 2.94, eerste tot en met het derde lid is inhoudelijk hetzelfde als het daarmee vergelijkbare artikel in het wetsvoorstel Aanbestedingswet 20... Het vierde lid richt zich op een afwijzing die zich in het bijzonder bij opdrachten op het gebied van defensie en veiligheid kan voordoen. Bij deze opdrachten kunnen aan een inschrijving specifieke eisen worden gesteld in verband met gegevensbeveiliging en bevoorradingszekerheid. Indien een inschrijver niet aan die vereisten kan voldoen, zal dat tot een afwijzing van de inschrijver leiden. De redenen dat niet aan die vereisten is voldaan, dient in de kennisgeving, bedoeld in het derde lid uitdrukkelijk te worden vermeld. Artikel 2.95 is opgenomen ter bescherming van bedrijfsvertrouwelijke en bedrijfsgevoelige informatie die de aanbestedende dienst in het kader van de aanbestedingsprocedure van ondernemers heeft ontvangen. Het corresponderende artikel is artikel 35, derde lid, van de richtlijn.

Afdeling 2.3.8 Gunningsfase
§ 2.3.8.1 Uitnodiging tot inschrijving
Artikelen 2.96 en 2.97

Voor een transparant en niet-discriminatoir verloop van de aanbestedingsprocedure is van belang dat ondernemers die tot inschrijving, deelneming aan de dialoog of tot onderhandelingen worden uitgenodigd, gelijktijdig over dezelfde informatie beschikken. De artikelen 2.96 en 2.97 voorzien in de daarvoor benodigde verplichtingen voor aanbestedende diensten en speciale-sectorbedrijven. Deze artikelen zijn behoudens een enkele aanpassing gelijkluidend aan die in paragraaf 2.3.8.1 in het wetsvoorstel Aanbestedingswet 20...

Artikelen 2.98 tot en met 2.100

Deze artikelen hebben betrekking op de inschrijving. De inschrijving dient altijd schriftelijk te zijn. Daaronder wordt volgens de definitie van het begrip schriftelijk ook verstaan indiening via elektronische middelen. Indien indiening via een elektronisch systeem dient plaats te vinden, bestaat het risico dat er een storing in dat systeem optreedt. Indien een storing vlak voor sluiting van de inschrijftermijn plaatsvindt, zou dat ertoe kunnen leiden dat de ondernemer niet in staat is om zijn inschrijving te doen, terwijl het voor de aanbestedende dienst of het speciale-sectorbedrijf ertoe leidt dat hij minder inschrijvingen ontvangt. Omdat deze storing overmacht is voor de aanbestedende dienst of het speciale-sectorbedrijf, is er in het wetsvoorstel Aanbestedingwet 20.. voor gekozen dat de aanbestedende dienst de gevolgen van die storing kan beperken. Mede in aanmerking nemend dat ondernemers anders het risico lopen de dupe te worden van een technische storing, is er geen redelijk belang mee gemoeid om in dit wetsvoorstel een afwijkende benadering te volgen. De richtlijn verzet zich daar ook niet tegen. In de toelichting op artikel 2.108 van het wetsvoorstel Aanbestedingswet 20.. wordt deze mogelijkheid nader toegelicht.

§ 2.3.8.3 Dialoog
Artikelen 2.101 tot en met 2.103

Deze paragraaf heeft betrekking op de toepassing van de concurrentiegerichte dialoog. Deze procedure kan worden toegepast in het geval van een bijzonder complexe opdracht, waarvoor de niet-openbare procedure of de onderhandelingsprocedure met aankondiging zich niet leent. Inhoudelijk is deze paragraaf gelijk aan paragraaf 2.3.8.3 van het wetsvoorstel Aanbestedingswet 20...

§ 2.3.8.4 Gunningscriteria
Artikelen 2.104 tot en met 2.106

De aanbestedende dienst of het speciale-sectorbedrijf kan een opdracht gunnen op grond van twee criteria, namelijk de laagste prijs of de economisch meest voordelig inschrijving. Het criterium economisch meest voordelige inschrijving wordt verder uitgewerkt in artikel 2.106. Bij de toepassing van dit criterium toetst de aanbestedende dienst of het speciale-sectorbedrijf de inschrijvingen aan een aantal criteria die tevoren in de aankondiging bekend zijn gemaakt met toepassing van het eveneens tevoren bekend gemaakte relatieve gewicht voor de onderscheiden criteria. Een niet-limitatieve opsomming daarvan is in artikel 2.106, tweede lid, opgenomen. Die opsomming is uitgebreider dan de opsomming van criteria in het wetsvoorstel Aanbestedingswet 20... Deze uitbreiding houdt rekening met de bijzondere kenmerken van opdrachten op het gebied van defensie en veiligheid, zodat als criteria ook worden genoemd de kosten tijdens de levensduur, de bevoorradingszekerheid, de interoperabliteit en de operationele kenmerken. De inhoud van de artikelen komt verder overeen met de hiermee vergelijkbare artikelen in het wetsvoorstel Aanbestedingswet 20...

§ 2.3.8.5 Abnormaal lage inschrijvingen
Artikel 2.107

Dit artikel heeft het betrekking op door een aanbestedende dienst of speciale-sectorbedrijf ontvangen inschrijvingen die abnormaal laag lijken. De uitwerking daarvan komt overeen met artikel 2.115 van het wetsvoorstel Aanbestedingswet 20...

§ 2.3.8.6 Elektronische veiling
Artikelen 2.108 en 2.109

Een elektronische veiling is, zoals uit de in dit wetsvoorstel gegeven begripsomschrijving blijkt, een zich herhalend elektronisch proces voor de presentatie van nieuwe, verlaagde prijzen of van nieuwe waarden voor bepaalde elementen van de inschrijvingen. De elektronische veiling staat niet op zichzelf, maar is onderdeel van de procedure en wordt gebruikt om de beste inschrijving te bepalen. Bij opdrachten op het gebied van defensie en veiligheid is het gebruik van een elektronische veiling voorbehouden tot de reguliere procedures: de niet-openbare procedure en de onderhandelingsprocedure met aankondiging. Ook in het kader van een raamovereenkomst kan de elektronische veiling bij de gunning van een opdracht worden gebruikt. Deze afbakening is niet hetzelfde als in het wetsvoorstel Aanbestedingswet 20... Afgezien van gebruik bij een raamovereenkomst, is toepassing van de elektronische veiling onder dat wetsvoorstel mogelijk bij de openbare procedure, de niet-openbare procedure en uitsluitend in een specifieke situatie ook als onderdeel van de onderhandelingsprocedure met aankondiging. Bij opdrachten op het gebied van defensie en veiligheid zijn de toepassingsmogelijkheden van de elektronische veiling als onderdeel van laatstgenoemde procedure daarmee ruimer. Maar ook dan blijft vanuit oogpunt van gelijke behandeling, non-discriminatie en transparantie vereist dat de specificaties van de opdracht nauwkeurig en kwantificeerbaar moeten kunnen worden vastgesteld (eerste lid, onderdeel c). Dit betekent onder meer dat de elektronische veiling niet gebruikt mag worden voor opdrachten voor werken of diensten die betrekking hebben op intellectuele verrichtingen, zoals ontwerpen voor werken. Overeenkomstig de richtlijn bepaalt het tweede lid dit uitdrukkelijk.

Artikelen 2.110 tot en met 2.116

Deze artikelen werken nauwkeurig het verloop van een elektronische veiling uit en zijn op dezelfde wijze als in het wetsvoorstel Aanbestedingswet 20.. vastgelegd. Dit verloop wordt in de memorie van toelichting bij de artikelen 2.118 tot en met 2.124 van dat wetsvoorstel nader uiteengezet.

§ 2.3.8.7 Onderhandelingen
Artikel 2.117

In dit artikel wordt bepaald welke bijzondere voorschriften de aanbestedende dienst of het speciale-sectorbedrijf in acht moet nemen indien hij de onderhandelingsprocedure met aankondiging volgt. De inhoud van dit artikel komt overeen met het hiermee vergelijkbare artikel in het wetsvoorstel Aanbestedingswet 20...

§ 2.3.8.8 Gunningsbeslissing
Artikelen 2.118 tot en met 2.122

De inhoud van deze paragraaf heeft betrekking op omzetting van artikel 57, en gedeeltelijk van de artikelen 56 en 58 van de richtlijn. Deze artikelen hebben betrekking op de fase waarin een beslissing tot gunning door de aanbestedende dienst of het speciale-sectorbedrijf is genomen, maar nog geen daarmee beoogde overeenkomst is gesloten. Zij strekken er toe inschrijvers en gegadigden de gelegenheid te bieden doeltreffend beroep in te kunnen stellen tegen een gunningsbeslissing vóórdat de aanbestedende dienst of het speciale-sectorbedrijf overgaat tot het sluiten van een overeenkomst met een beoogde wederpartij. Artikelen met een vrijwel gelijkluidende inhoud komen tevens voor in richtlijn nr. 2007/66/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 11 december 2007 tot wijziging van de richtlijnen 89/665/EEG en 92/13/EEG van de Raad met betrekking tot de verhoging van de doeltreffendheid van de beroepsprocedures inzake het plaatsen van overheidsopdrachten (Pb EU L 335). Die richtlijn is omgezet in de Wet implementatie rechtsbeschermingsrichtlijnen aanbesteden (hierna: Wira), die onderdeel wordt van het wetsvoorstel Aanbestedingswet 20... Gelet op de gelijkluidende inhoud tussen beide richtlijnen zijn de artikelen 2.118 tot en met 2.122 op dezelfde wijze omgezet als in het wetsvoorstel Aanbestedingswet 20... Het enige verschil is dat de uitzonderingsgevallen op de verplichting een opschortende termijn te hanteren (artikel 2.118, vierde lid) niet volledig identiek zijn. Anders dan in het wetsvoorstel Aanbestedingswet 20.. hebben de uitzonderingen geen betrekking op het gebruik van een dynamisch aankoopsysteem. Een dynamisch aankoopsysteem is een elektronisch proces voor het doen van gangbare aankopen met algemeen op de markt beschikbare elementen. Voor opdrachten die onder de reikwijdte van dit wetsvoorstel vallen zal niet of nauwelijks sprake zijn van gangbare aankopen met algemeen op de markt beschikbare kenmerken. Het maakt om die reden ook geen onderwerp van dit wetsvoorstel uit; evenmin is dat in de richtlijn het geval. Een toelichting op de verdere inhoud van deze paragraaf is opgenomen in de toelichting op het wetsvoorstel Aanbestedingswet 20.. en de Wira. Specifiek met betrekking tot artikel 2.122 wordt ten slotte nog opgemerkt dat aan de beoordeling van een verzoek tot het treffen van voorlopige maatregelen vanzelfsprekend altijd een belangenafweging ten grondslag ligt, waarbij de rechter gelet op de aard van de opdrachten in het bijzonder ook veiligheids- en defensiebelangen kan meewegen.

§ 2.3.8.9 Verslaglegging en bekendmaking
Artikelen 2.123 en 2.124

De aanbestedende dienst of het speciale-sectorbedrijf dient een proces-verbaal op te maken over de gunning van een opdracht. Dat dient ter verslaglegging aan de Europese Commissie te worden gezonden, indien die daar om verzoekt. Een opdracht kan ook op een raamovereenkomst betrekking hebben, zodat de verplichting tot het opmaken van een proces-verbaal en de verzending daarvan naar de Europese Commissie ook daarvoor geldt. De onderdelen die het procesverbaal minimaal dient te bevatten, zijn in dit artikel voorgeschreven. Deze onderdelen zijn deels hetzelfde en deels afwijkend van de inhoud van het procesverbaal dat op grond van het wetsvoorstel Aanbestedingswet 20.. dient te worden opgesteld. Een belangrijk verschil is dat bij opdrachten op het gebied van defensie en veiligheid de gevolgde aanbestedingsprocedure vermeld dient te worden. Verder vloeien onder meer verschillen voort uit de reguliere procedures waaruit gekozen kan worden, en dient aanvullende informatie te worden verstrekt bij de onderhandelingsprocedure zonder aankondiging. Indien deze procedure langer dan gedurende vijf jaren wordt toegepast bij opdrachten of nabestellingen ten aanzien van leveringen of diensten die aan bepaalde vereisten voldoen (artikel 2.24) of bij een herhaling onder voorwaarden van soortgelijke opdrachten voor werken of diensten (artikel 2.26), dient die termijnoverschrijding te worden gemotiveerd. Een motivering is ook vereist indien bij aanvullende werken of diensten die aan bepaalde vereisten voldoen, het totale bedrag van de aanvullende opdracht hoger is dan 50 procent van het bedrag van de oorspronkelijke opdracht (artikel 2.25, ten derde). Op grond van artikel 2.25, ten derde, van het wetsvoorstel is het gebruik van de onderhandelingsprocedure zonder aankondiging in dat geval overigens niet toegestaan. Ook de uitzonderlijke omstandigheden die de looptijd van een raamovereenkomst van langer dan zeven jaar rechtvaardigen, dienen gemotiveerd te worden.

Artikelen 2.125 tot en met 2.127

Deze artikelen hebben betrekking op het openbaar maken van de aankondiging van een gegunde opdracht, en de uitzonderingen daarop. Een aanbestedende dienst of een speciale-sectorbedrijf is verplicht om uiterlijk na 48 dagen na gunning van een opdracht de resultaten van de procedure door middel van Tenderned toe te zenden aan de Europese Commissie. De verplichting om deze resultaten ter bekendmaking toe te zenden aan de Europese Commissie volgt uit artikel 30, derde lid, eerste alinea, van de richtlijn. Voor toezending via TenderNed en de overwegingen die daarbij gelden wordt aangesloten bij hetgeen daarover in de toelichting op het wetsvoorstel Aanbestedingswet 20.. is opgemerkt. Anders dan in het wetsvoorstel Aanbestedingswet 20.. is bepaald voor de zogenaamde B-diensten, geldt de verplichting tot toezending van de resultaten van de procedure aan de Europese Commissie ter bekendmaking daarvan ook voor bijlage II diensten. De richtlijn biedt voor bijlage II diensten de aanbestedende dienst of het speciale-sectorbedrijf niet de keus om toezending daarvan achterwege te laten, anders dan richtlijn nr. 2004/18/EG wat betreft B-diensten. Evenals dat voor andere opdrachten geldt, is het ook bij bijlage II diensten toegestaan bepaalde gegevens betreffende de gunning van een opdracht niet bekend te maken, indien openbaarmaking van die gegevens in strijd zou zijn met enig wettelijk voorschrift of met het openbaar belang, de rechtmatige commerciële belangen van ondernemers zou kunnen schaden, of afbreuk zou doen aan de eerlijke mededinging tussen ondernemers. Toezending van de resultaten van de procedure aan de Europese Commissie ter bekendmaking hoeft daarmee geen betrekking te hebben op eventuele gegevens waarvoor geen verplichting tot openbaarmaking geldt.

Hoofdstuk 2.4 Voorschriften voor de bijzondere procedures
Afdeling 2.4.1 Bijzondere voorschriften bij het plaatsen van een opdracht via een raamovereenkomst
Artikelen 2.128 tot en met 2.132

Een raamovereenkomst stelt een aanbestedende dienst of een speciale-sectorbedrijf in staat om binnen het kader van die raamovereenkomst opdrachten te plaatsen bij ondernemers. De opdrachten kunnen met toepassing van een eenvoudiger procedure overeenkomstig artikel 2.131 of artikel 2.132 worden geplaatst bij de bij de raamovereenkomst betrokken ondernemers. De raamovereenkomst moet dan wel tot stand zijn gekomen als gevolg van een aanbestedingsprocedure (artikel 2.128) en in beginsel geen langere looptijd hebben dan zeven jaar. De termijn van zeven jaar is langer dan de termijn van vijf jaar bij het aangaan van raamovereenkomsten waarop het wetsvoorstel Aanbestedingswet 20.. van toepassing is. Uitsluitend in uitzonderingsgevallen is het mogelijk een raamovereenkomst met een langere termijn dan zeven jaar te sluiten. Bij een raamovereenkomst met een langere looptijd wordt immers voor langere tijd de mededinging uitgesloten. Op grond van artikel 2.130 is het niet toegestaan de raamovereenkomst daarvoor te gebruiken. Om te bepalen of een uitzonderingsgrond aanwezig is, dient rekening te worden gehouden met de verwachte levensduur van geleverde objecten, installaties of systemen, en met de technische moeilijkheden die een verandering van leverancier kan veroorzaken (artikel 2.129, derde lid). Dit betreft een concretisering van de wijze van beoordeling die het wetsvoorstel Aanbestedingswet 20.. niet uitdrukkelijk voorschrijft. Bij bijvoorbeeld technisch zeer complexe onderhoudscontracten van defensiemateriaal met een zeer lange levenscyclus, in ieder geval langer dan zeven jaar, is een langere looptijd denkbaar. Of dit is toegestaan, hangt telkens van de omstandigheden van het geval af. Het betreft uitzonderingsgevallen en een langere looptijd dient noodzakelijk en proportioneel te zijn.

Een raamovereenkomst kan met een of meer ondernemers worden gesloten. Dit wordt nader uitgewerkt in de artikelen 2.131 en 2.132.

Bij het plaatsen van een specifieke opdracht binnen een raamovereenkomst mogen geen substantiële wijzigingen worden aangebracht in de voorwaarden van de raamovereenkomst. Een opdracht waarbij substantiële wijzigingen noodzakelijk zijn, dient zelfstandig te worden aanbesteed.

Afdeling 2.4.2 Bijzondere voorschriften bij het plaatsen van een opdracht in onderaanneming
§ 2.4.2.1 Algemene bepalingen en toepasselijkheid
Artikel 2.133

Bij het plaatsen van opdrachten in onderaanneming is de hoofdregel dat de opdrachtnemer van de hoofdopdracht vrij is in zijn keuze van onderaannemers. Dit volgt uit het eerste lid. De aanbestedende dienst of het speciale-sectorbedrijf is het daardoor in beginsel niet toegestaan gedurende de aanbestedingsprocedure of bij het sluiten van de overeenkomst voorwaarden te stellen, die in deze vrijheid ingrijpen. In het bijzonder vereisten die leiden tot discriminatie van mogelijke onderaannemers op grond van nationaliteit zijn niet toegestaan. Artikel 21, eerste lid, van de richtlijn bepaalt dit uitdrukkelijk. Ook het VWEU voorziet hierin. Artikel 18 van het VWEU bepaalt dat binnen de werkingssfeer van de Verdragen en onverminderd de bijzondere bepalingen daarin gesteld, elke discriminatie op grond van nationaliteit is verboden. Bij onderaanneming is dit verbod in het bijzonder van belang met het oog op het plaatsen van compensatieorders op het gebied van defensie. Van een compensatieorder is sprake indien een aanbestedende dienst een opdracht gunt aan een opdrachtnemer uit een ander land, waarbij die opdrachtnemer als gevolg daarvan zelf weer opdrachten dient uit te besteden aan een ondernemer in het land waar de hoofdopdracht uit afkomstig is. Compensatieorders kunnen in meer of mindere mate verband houden met de hoofdopdracht zelf. Ongeacht de vorm daarvan, is het binnen het toepassingsbereik van dit wetsvoorstel in alle gevallen niet toegestaan dat een aanbestedende dienst of een speciale-sectorbedrijf compensatieorders bij het plaatsen van opdrachten betrekt. Anders staat het de opdrachtnemer niet vrij om zelf zijn onderaannemers te kiezen, en is dit (mede) afhankelijk van de nationaliteit van de ondernemer. Ook de fundamentele vrijheden betreffende het vrij verkeer van goederen, van vestiging, van diensten, en daarvan afgeleide beginselen verzetten zich hier tegen (zie bijvoorbeeld op het gebied van het vrij verkeer van diensten: HvJEG van 7 februari 2002, Commissie/Italië, C-279/00, Jur. 2002 blz. I-01425, punt 17; HvJEG van 21 juli 2005, Coname, C-231/03, punten 17 tot en met 20; HvJEG van 13 november 2007, Commissie/Ierland, C-507/03, punten 29 tot en met 32). Buiten het toepassingsbereik van dit wetsvoorstel zullen compensatieorders op defensiegebied uitsluitend toegestaan zijn, indien dit met een beroep op artikel 346 VWEU gerechtvaardigd kan worden.

Het eerste lid waarborgt de vrijheid van opdrachtnemers om zelf onderaannemers te kiezen. Indien op grond van paragraaf 2.4.2.1 de paragrafen 2.4.2.2 tot en met 2.4.2.4 van toepassing zijn op een opdrachtnemer, dient die keuzevrijheid met inachtneming van deze paragrafen te worden gerealiseerd. Deze paragrafen bevorderen dat een opdrachtnemer bij het plaatsen van een opdracht in onderaanneming van het VWEU afgeleide beginselen, zoals die ten aanzien van gelijke behandeling, non-discriminatie en transparantie, respecteert.

Artikel 2.134

De paragrafen 2.4.2.2 tot en met 2.4.2.4 zijn van toepassing indien dat als resultaat van de gunning van de hoofdopdracht is overeengekomen tussen de winnende inschrijver en de aanbestedende dienst of het speciale-sectorbedrijf. In de gevallen bedoeld in het eerste en derde lid, kan de aanbestedende dienst of het speciale-sectorbedrijf er voor kiezen die toepasselijkheid overeen te komen. In het geval van het tweede lid, bestaat die vrijheid niet en dient hij er voor zorg te dragen dat dit wordt overeengekomen. Buiten deze gevallen is de opdrachtnemer niet verplicht om de paragrafen 2.4.2.2 tot en met 2.4.2.4 na te leven. Welk artikellid van toepassing is, hangt af van de keuzes die de aanbestedende dienst of het speciale-sectorbedrijf eerder tijdens de aanbestedingsprocedure van de hoofdopdracht heeft gemaakt ten aanzien van onderaanneming.

Het eerste lid heeft betrekking op de situatie dat de aanbestedende dienst of het speciale-sectorbedrijf eerder tijdens de aanbestedingsprocedure van de hoofdopdracht heeft gekozen voor de toepassing van artikel 2.62. Aan die keuze kan ten grondslag liggen dat de aanbestedende dienst of het speciale-sectorbedrijf het op zichzelf nodig vindt dat (een deel van de) opdrachten in onderaanneming worden uitbesteed met inachtneming van de paragrafen 2.4.2.2 tot en met 2.4.2.4, maar omvang en aard daarvan mede afhankelijk wil stellen van de voornemens tot onderaanneming van de inschrijvers zelf. In de aankondiging dient hiervan melding te worden gemaakt (artikel 2.134, vierde lid). Anders weten inschrijvers niet welke consequenties aan hun voornemens ten aanzien van onderaanneming verbonden kunnen zijn.

Bij het tweede lid heeft de aanbestedende dienst of het speciale-sectorbedrijf eerder tijdens de aanbestedingsprocedure van de hoofdopdracht gekozen voor de toepassing van artikel 2.63. Die keuze komt er op neer dat inschrijvers in hun inschrijving moeten aangeven dat zij opdrachten in onderaanneming uit zullen besteden, en wel voor een percentage van de waarde van de opdracht dat ten minste ligt binnen een door de aanbestedende dienst of speciale-sectorbedrijf vastgesteld bereik. Hij is in dat geval gehouden met de winnende ondernemer overeen te komen dat die opdrachten met inachtneming van de paragrafen 2.4.2.2 tot en met 2.4.2.4 in onderaanneming plaatst voor het door de ondernemer genoemde percentage.

Het derde lid is een uitbreiding van het bepaalde in het tweede lid. Het gaat om opdrachten waarvan de aanbestedende dienst of het speciale-sectorbedrijf het wenselijk vindt dat bovenop het door hem zelf vastgestelde maximumpercentage van de hoofdopdracht nog meer opdrachten in onderaanneming worden uitbesteed met inachtneming van de paragrafen 2.4.2.2 tot en met 2.4.2.4. In de aankondiging dient hiervan melding te worden gemaakt. Het hangt vervolgens van de inschrijvingen af of het derde lid kan worden toegepast. In de toelichting op de artikelen 2.62 tot en met 2.64 wordt op de verschillende keuzemogelijkheden die de aanbestedende dienst of het speciale-sectorbedrijf tijdens de aanbestedingsprocedure ten aanzien van onderaanneming heeft nader ingegaan.

Het vijfde lid bepaalt dat de aanbestedende dienst of het speciale-sectorbedrijf waarborgt dat de opdrachtnemer de in de paragrafen 2.4.2.2 tot en met 2.4.2.4 gestelde eisen naleeft bij het plaatsen van opdrachten in onderaanneming, indien die paragrafen van toepassing zijn. Dit vergt van de aanbestedende dienst of het speciale-sectorbedrijf dat daarover in de overeenkomst met de winnende inschrijver afspraken over worden gemaakt, zoals over tussentijdse informatieverstrekking en de toepasselijkheid van boeteclausules. Indien een opdrachtnemer vervolgens toch in gebreke blijft, kan de aanbestedende dienst of het speciale-sectorbedrijf op niet-naleving van het vijfde lid worden aangesproken. De aanbestedende dienst of het speciale-sectorbedrijf die daardoor schade leidt of dreigt te leiden, heeft vervolgens mogelijkheden de opdrachtnemer op nakoming van de overeenkomst aan te spreken en kan zo nodig geleden schade op hem verhalen. Het vijfde lid dient ter omzetting van artikel 50, eerste lid, van de richtlijn.

Artikel 2.135

De voorschriften in de paragrafen 2.4.2.2 tot en met 2.4.2.4 richten zich rechtstreeks tot de opdrachtnemer. Uit het eerste lid van artikel 2.135 volgt dat de toepasselijkheid daarvan beperkt is tot de situaties waarop artikel 2.134 betrekking heeft. Daarbuiten is de opdrachtnemer van de hoofdopdracht niet verplicht deze paragrafen na te leven bij het plaatsen van opdracht in onderaanneming. Het tweede lid heeft betrekking op het plaatsen van een opdracht in onderaanneming door een opdrachtnemer die zelf een aanbestedende dienst of speciale-sectorbedrijf is. In dat geval zijn de bijzondere voorschriften over het plaatsen van een opdracht in onderaanneming niet van toepassing. Artikel 54 van de richtlijn bepaalt dat op deze opdrachtnemer dan de bepalingen betreffende de opdrachten in de titels I en II van de richtlijn van toepassing zijn. Het tweede lid zet deze bepaling uit de richtlijn om door te bepalen dat de delen 1 en 2 van het wetsvoorstel op deze opdrachtnemers van toepassing zijn.

§ 2.4.2.2 Aankondiging
Algemeen

In deze en de volgende paragrafen van deze afdeling wordt met de opdrachtnemer telkens gedoeld op de opdrachtnemer op wie de paragrafen 2.4.2.2 tot en met 2.4.2.4 van toepassing zijn.

Artikel 2.136 tot en met 2.141

De opdrachtnemer dient een opdracht in onderaanneming aan te kondigen, indien de geraamde waarde ten minste gelijk is aan het voor die opdracht geldende drempelbedrag. Deze drempelbedragen zijn dezelfde als die gelden voor hoofdopdrachten voor werken, leveringen en diensten. Ook de wijze van berekening van de geraamde waarde is hetzelfde als bij hoofdopdrachten. De aankondiging van een opdracht in onderaanneming dient voorgeschreven informatie te bevatten die in bijlage V van de richtlijn staat vermeld, alsmede alle andere nuttig bevonden informatie. Deze voorgeschreven informatie is niet identiek aan de informatie die in een aankondiging van de hoofdopdracht dient voor te komen. Een ander verschil is dat de opdrachtnemer de aankondiging van onderaanneming niet verplicht via het elektronisch systeem voor aanbesteden hoeft te verzenden. Hij dient op grond van artikel 2.137, tweede lid juncto artikel 2.138 de aankondiging tot onderaanneming naar de Europese Commissie verzenden langs elektronische weg of met andere middelen. Dit kan via het elektronisch systeem voor aanbesteden verlopen, maar de opdrachtnemer is niet verplicht om dat op die manier te doen. Opdrachtnemers zijn niet hetzelfde als aanbestedende diensten of speciale-sectorbedrijven die hoofdopdrachten aanbesteden. Het zijn ondernemers, die niet per definitie in Nederland gevestigd zullen zijn. Een verplicht gebruik van het elektronisch systeem voor aanbesteden zou leiden tot een formaliteit die een onnodige potentiële belemmering oplevert voor het vrij verkeer van diensten. Ook indien de aankondigingen langs andere weg naar de Europese Commissie zijn verzonden, dienen die binnen de daarvoor geldende termijnen bekendgemaakt te worden gemaakt (artikel 52, derde lid, juncto 32, derde en vierde lid, van de richtlijn). Van deze aankondigingen kunnen gegadigden in het supplement op het Publicatieblad van de Europese Unie voor openbare aanbestedingen kennis nemen. Dit is ook via internet (http://ted.europa.eu) mogelijk. Een opdrachtnemer kan naast deze verplichte bekendmaking de aankondiging ook op andere wijze bekendmaken. Die extra aankondiging mag pas worden bekendgemaakt nadat de verplichte bekendmaking naar de Europese Commissie is toegezonden. Dit staat op zichzelf niet in de weg aan een vooraankondiging voor een opdracht in onderaanneming.

§ 2.4.2.3 Uitsluiting en geschiktheid
Artikel 2.142

Indien een aankondiging van een opdracht in onderaanneming op grond van artikel 2.136 verplicht is, dienen op grond van dit artikel daarin de toepasselijke uitsluitingsgronden en geschiktheidscriteria te worden vermeld. Anders dan bij het aanbesteden van een hoofdopdracht zijn voor opdrachten in onderaanneming geen verplichte of facultatieve uitsluitingsgronden voorgeschreven. Evenmin bevat het wetsvoorstel een opsomming van eisen ten aanzien van financiële en economische draagkracht en van technische bekwaamheid en beroepsbekwaamheid voor onderaannemers. Dit betekent niet dat de opdrachtnemer volledige vrijheid heeft om uitsluitingsgronden en geschikheidscriteria vast te stellen. Vereist is dat die gronden en criteria in overeenstemming zijn met de criteria die de aanbestedende dienst of het speciale-sectorbedrijf heeft gebruikt voor de hoofdopdracht. Afhankelijk van de opdracht kan dit een subset aan criteria zijn. Verder dienen de uitsluitingsgronden en geschiktheidscriteria objectief en non-discriminatoir te zijn en in redelijke verhouding tot de opdracht in onderaanneming te staan. Voor zover de criteria de bekwaamheid betreffen dienen die rechtstreeks verband te houden met het voorwerp van de opdracht in onderaanneming. Daarmee wordt voorkomen dat overbodige eisen aan de technische en beroepsbekwaamheid van een inschrijver voor een opdracht in onderaanneming worden gesteld. De inlichtingen die in een aankondiging voor een opdracht in onderaanneming opgenomen dienen te worden, maken tevens onderdeel uit van bijlage V van de richtlijn.

Afgezien van de daarin opgenomen informatie worden geen andere eisen gesteld aan de inhoud van de aankondiging, zoals ten aanzien van een te volgen procedure bij onderaanneming. De opdrachtnemer heeft daarin meer vrijheid dan de aanbestedende dienst die of het speciale-sectorbedrijf dat een hoofdopdracht aanbesteedt. Bij het uitbesteden van een opdracht in onderaanneming gelden geen voorgeschreven procedures waaruit gekozen dient te worden.

Artikel 2.143

De opdrachtnemer die opdrachten in onderaanneming dient te plaatsen met inachtneming van de paragrafen 2.4.2.2 tot en met 2.4.2.4, weet op voorhand niet aan welke onderaannemer de opdracht in onderaanneming wordt gegund. Dit is afhankelijk van het verloop van de procedure die hij volgt. Als gevolg van die onzekerheid kan het voorkomen dat geen enkele ondernemer die deelneemt aan die procedure of daarop inschrijft in staat zal zijn de opdracht in onderaanneming uit te voeren op een wijze die voldoet aan de eisen die in de aankondiging en aanbestedingsstukken zijn opgenomen. In dat geval dient degene die een opdracht in onderaanneming wenst uit te besteden in de gelegenheid te worden gesteld om van het gunnen daarvan af te zien. Voorwaarde daarvoor is dat hij dit met inachtneming van het verder in dit artikel bepaalde tot tevredenheid van de aanbestedende dienst of het speciale-sectorbedrijf bewijst. Dit bewijs kan betrekking hebben op het niet van toepassing zijn van een uitsluitingsgrond of het niet voldoen aan een criterium inzake geschiktheid, zoals financiële en economische draagkracht of technische en beroepsbekwaamheid. Daarnaast kan het bewijs inhouden dat de afwijzing van deelnemers of inschrijvers plaatvindt omdat niet is voldaan aan de selectiecriteria, technische specificaties, eisen of normen of oplossingen die in de aankondiging of in de aanbestedingsstukken zijn vermeld. Wanneer dit naar tevredenheid van de aanbestedende dienst of het speciale-sectorbedrijf is aangetoond hangt van de omstandigheden van het geval af. De mogelijkheid bestaat daar in de overeenkomst tussen de winnende inschrijver van de hoofdopdracht en de opdrachtnemer van tevoren afspraken over te maken.

Artikel 2.143 is een specifiek artikel ten opzichte van artikel 2.66 dat eveneens op de afwijzing van onderaannemers betrekking heeft. Een beroep door een aanbestedende dienst of een speciale-sectorbedrijf op dat artikel is mogelijk, indien tijdens de aanbestedingsprocedure van de hoofdopdracht of bij de uitvoering daarvan onderaannemers worden gekozen, die niet voldoen aan de selectiecriteria, technische specificaties, eisen, normen en oplossingen die op de hoofdopdracht van toepassing zijn. Anders dan artikel 2.143 is artikel 2.66 niet toegespitst op situaties waarin de paragrafen 2.4.2.2 tot en met 2.4.2.4 van toepassing zijn verklaard. Dit artikel heeft daardoor uitsluitend betrekking op de fase waarin voor de hoofdopdracht reeds een overeenkomst als resultaat van de gunning is gesloten en die paragrafen daarin van toepassing zijn verklaard. Als gevolg daarvan dient een afwijzing niet gebaseerd te zijn op hetgeen voor de hoofdopdracht geldt, maar wordt rechtstreeks teruggegrepen op hetgeen in de aankondiging en aanbestedingsstukken voor de opdracht in onderaanneming staat vermeld, met inbegrip van de daarin genoemde uitsluitings- en geschiktheidscriteria.

§ 2.4.2.4 Raamovereenkomsten
Artikel 2.144

Indien tussen de aanbestedende dienst of het speciale-sectorbedrijf en de opdrachtnemer van de hoofdopdracht de toepasselijkheid van de artikelen 2.136 tot en met 2.143 is overeengekomen, kan de opdrachtnemer er voor kiezen opdrachten in onderaanneming plaatsen op basis van een raamovereenkomst die met inachtneming van die artikelen is gesloten. Dit artikel bevat tevens voorschriften over de voorwaarden, de duur en het gebruik van een raamovereenkomst.

Deel 3. Overige bepalingen
Hoofdstuk 3.1 Overige bepalingen
Afdeling 3.1.1 Nadere regels ter uitvoering van de richtlijnen
Artikel 3.1

De inhoud van dit artikel is vrijwel gelijkluidend aan artikel 4.12 van het wetsvoorstel Aanbestedingswet 20... Het enige verschil is dat de nadere regels die bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden gesteld ter uitvoering dienen van richtlijn nr. 2009/81/EG in plaats van de richtlijnen nr. 2004/17/EG en 2004/18/EG. Evenals dat is opgemerkt in de memorie van toelichting op artikel 4.12 van dat wetsvoorstel geldt ook ten aanzien van dit artikel dat dit betrekking heeft op voorschriften in de richtlijn met een hoog technisch gehalte.

Afdeling 3.1.2 Het elektronisch systeem voor aanbesteden
Artikelen 3.2 en 3.3

Het elektronische systeem van aanbesteden waarvoor de Minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie op grond van het wetsvoorstel Aanbestedingswet 20.. verantwoordelijkheid draagt, is TenderNed. TenderNed dient tevens te worden ingezet voor het vervullen van een aantal functies ter uitvoering van dit wetsvoorstel. Dit betreft de functionaliteit voor het doen van aankondigingen, de functionaliteit voor de statistiekverplichtingen en de functionaliteit voor verslaglegging aan het parlement. TenderNed kan tevens gebruikt worden door opdrachtnemers van een hoofdopdracht bij het plaatsen van opdrachten in onderaanneming (artikel 3.2, eerste lid en artikel 3.3). Het elektronische systeem van aanbesteden dient daarvoor geschikt te zijn. De verplichting van de minister formulieren door middel van dit systeem beschikbaar t te stellen, strekt zich om die reden tevens uit tot een door de Europese Commissie vastgesteld formulier voor het doen van een aankondiging van een opdracht in onderaanneming. In tegenstelling tot voor aanbestedende diensten en voor speciale-sectorbedrijven is het gebruik van TenderNed voor opdrachtnemers van een hoofdopdracht niet verplicht.

Doordat het gebruik van TenderNed voor aanbestedende diensten en voor speciale-sectorbedrijven verplicht is, vinden de economische activiteiten die met behulp van dit elektronische systeem worden verricht plaats op basis van een exclusief recht. Het verrichten van die activiteiten met het elektronische systeem vindt plaats ter uitvoering van een dienst van algemeen (economisch) belang. Dit algemeen belang betreft een verbeterde naleving van de aanbestedingsregelgeving, gecombineerd met een afname van de lasten voor ondernemers en aanbestedende diensten. In het bijzonder de verplichtingen van publicatie en de onderliggende regels van gelijke behandeling en transparantie zijn vanuit het Europees recht regels van openbare orde die moeten worden nageleefd. De verbeterde naleving van de aanbestedingsregelgeving wordt door TenderNed bereikt door ondersteuning bij het juist invullen van de formulieren en toelichting op de toepasselijke regelgeving. De afname van lasten hangt samen met informatieverplichtingen jegens de Europese Commissie voor statistiekdoeleinden die voortaan niet door de aanbestedende diensten en speciale-sectorbedrijven volledig zelf vervuld hoeven te worden, maar waaraan de minister een belangrijke bijdrage levert. In de memorie van toelichting bij het wetsvoorstel Aanbestedingswet 20.. wordt een en ander uitvoeriger toegelicht. De belangen die met het verplicht gebruik van het elektronisch systeem voor aanbesteden worden gediend, zijn ook van betekenis voor opdrachten op het gebied van defensie en veiligheid. Bij het plaatsen van opdrachten in onderaanneming is het algemeen belang dat met het elektronische systeem voor aanbesteden wordt gediend van een enigszins andere orde. Voor opdrachtnemers geldt geen verplichting gebruik te maken van het elektronische systeem voor aanbesteden. Dit is een te vergaande inbreuk op de ondernemingsvrijheid. Door TenderNed ook voor opdrachtnemers open te stellen die opdrachten in onderaanneming willen verlenen, wordt in ieder geval gegarandeerd dat er een systeem beschikbaar is dat gericht is op een goede naleving van aanbestedingsregelgeving. Dit dient het belang van onderaannemers, waaronder dat van het midden- en kleinbedrijf.

Zowel bij het verplichte als niet-verplichte gebruik van TenderNed is niet zonder meer uitgesloten dat andere geautomatiseerde systemen die voorzien in het doen van aankondigingen voor aanbestedingen, aan TenderNed worden gekoppeld. Indien een dergelijke mogelijkheid wordt gerealiseerd zullen organisaties die daarvan gebruik willen gaan maken aan een aantal eisen moeten voldoen, bijvoorbeeld technische eisen aan de verbindingen met het systeem van TenderNed. Het tweede lid van artikel 3.2 schept daarvoor een basis.

Hoofdstuk 3.2 Vernietigbaarheid en boete
Afdeling 3.2.1 Vernietigbaarheid en Afdeling 3.2.2 Boete
Artikelen 3.4 tot en met 3.15

Titel IV van de richtlijn over rechtsbescherming wordt in dit wetsvoorstel omgezet, voor zover het civiele procesrecht hierin niet reeds voorziet. Het betreft de artikelen 3.4 tot en met 3.15 over vernietigbaarheid en boete. Titel IV is vrijwel identiek aan de Europese rechtsbeschermingsrichtlijnen12, die betrekking hebben op opdrachten die onder de richtlijn nrs. 2004/17/EG en 2004/18/EG vallen. Doel van de rechtsbeschermingsrichtlijnen is dat elke ondernemer moet kunnen beschikken over snelle en doeltreffende rechtsmiddelen wanneer hij zich benadeeld acht in een aanbestedingsprocedure. Recent zijn deze rechtsbeschermingsrichtlijnen gewijzigd om op een aantal punten de doeltreffendheid van rechtsbescherming verder te verhogen. De implementatie daarvan heeft plaatsgevonden in de Wet implementatie rechtsbeschermingsrichtlijnen aanbesteden (hierna: Wira). De Wira komt bij inwerkingtreding van het wetsvoorstel Aanbestedingswet 20.. te vervallen. Ter toelichting zij verwezen naar de memorie van toelichting van dat hoofdstuk en van de Wira (zie Kamerstukken II 2009/10, 32 027 nr. 3). De desbetreffende bepalingen uit de Wira zijn onderdeel van het wetsvoorstel Aanbestedingswet 20.. (hoofdstuk 4.3). Die bepalingen zijn op eenzelfde wijze omgezet in de artikelen 3.4 tot en met 3.15.

Uit de richtlijn blijkt dat in het kader van de rechtsbescherming rekening dient te worden gehouden met de bescherming van defensie- en veiligheidsbelangen. Het civiele procesrecht biedt voldoende mogelijkheden voor de rechter om, indien nodig, in het bijzonder ook die belangen bij een beoordeling van een geschil te betrekken. Dit geldt zowel bij een bodemprocedure als bij een voorlopige voorziening. De opdracht in kwestie betreft immers altijd een opdracht op het gebied van defensie en veiligheid. Als gevolg van die belangenafweging kan de rechter op grond van het van artikel 3.7, eerste lid, van het wetsvoorstel bijvoorbeeld besluiten een overeenkomst niet te vernietigen, indien, alle relevante aspecten in aanmerking genomen, dwingende redenen van algemeen het noodzakelijk maken dat de overeenkomst in stand blijft. Artikel 3.7, tweede lid bepaalt dat die vernietiging in ieder geval niet mag plaatsvinden in het dat lid omschreven geval.

Hoofdstuk 3.3. Overgangs- en slotbepalingen
Artikel 3.16

Voor aanbestedingsprocedures die al zijn gestart voordat deel 2 van dit wetsvoorstel in werking is getreden, is het uitgangspunt dat het recht geldt zoals dat onmiddellijk voor dat tijdstip gold. Wat dat recht is, hangt van het tijdstip af waarop een aanbestedingsprocedure wordt gestart en van de inhoud van de opdracht. Op opdrachten op het gebied van defensie en veiligheid kan het Besluit aanbestedingsregels voor overheidsopdrachten (Bao) of het Besluit aanbestedingen speciale sectoren (Bass) van toepassing zijn. Zodra het wetsvoorstel Aanbestedingswet 20.. in werking treedt, kan in plaats daarvan ook nog die wet van toepassing zijn. Ook kunnen er opdrachten op het gebied van defensie en veiligheid zijn waarop tot de inwerkingtreding van het wetsvoorstel een gerechtvaardigd beroep op artikel 346 VWEU mogelijk is, maar daarna niet meer. In dit soort gevallen stuit onmiddellijke werking van deel 2 van het wetsvoorstel voor al eerder gestarte aanbestedingsprocedures op nadelen. Indien de plaatsing van een opdracht is gestart voordat dit wetsvoorstel in werking treedt en daarbij een gerechtvaardigd beroep op artikel 346 VWEU is gedaan, zou onmiddellijke werking van dit wetsvoorstel er toe kunnen leiden dat op de plaatsing van die opdracht alsnog deel 2 van dit wetsvoorstel van toepassing wordt. Dit zou er zelfs toe kunnen leiden dat lopende aanbestedingsprocedures afgebroken dienen te worden. Ook voor gevallen waarin het Bao en Bass, of het wetsvoorstel Aanbestedingswet 20.. gold, is onmiddellijke werking van dit wetsvoorstel bezwaarlijk voor eerder gestarte aanbestedingsprocedures. Dit wetsvoorstel verschilt daarmee op uiteenlopende onderdelen, zoals ten aanzien van bevoorradingszekerheid, gegevensbeveiliging, onderaanneming en andere aspecten. Naast praktische bezwaren zou de toepasselijkheid daarvan lopende aanbestedingsprocedures in meer of mindere mate kunnen doorkruisen. Alles tegen elkaar afwegende is om dit soort redenen ten aanzien van aanbestedingsprocedures die zijn gestart voor de inwerkingtreding van deel 2 van dit wetsvoorstel gekozen voor eerbiedigende werking van het recht zoals dat gold voor die inwerkingtreding en zal deel 3 niet eerder dan deel 2 in werking treden. De eerbiedigende werking leidt uitzondering wat betreft het gebruik van TenderNed voor aankondigingen die nog moeten plaatsvinden. Het is niet bezwaarlijk voor die gevallen het gebruik daarvan verplicht te stellen. Hier wordt verder verwezen naar de toelichting op artikel 4.29 van het wetsvoorstel Aanbestedingswet 20...

Het tweede lid bevat een overgangsvoorziening voor aanbestedingsprocedures tot het plaatsen van opdrachten in onderaanneming die voor de inwerkingtreding van dit wetsvoorstel zijn gestart. Dit wetsvoorstel bevat immers specifieke bepalingen over het plaatsen van opdrachten in onderaanneming door opdrachtnemers van de hoofdopdracht. Het Bao, Bass of het wetsvoorstel Aanbestedingswet 20.. bevatten geen daarmee vergelijkbare voorschriften. Onmiddellijke werking van dit wetsvoorstel voor eerder gestarte aanbestedingsprocedures in onderaanneming, zou daarmee consequenties kunnen hebben voor het verdere verloop van die procedures.

Artikel 3.17

Evenals in het wetsvoorstel Aanbestedingswet 20.. vindt de integriteitstoetsing in het kader van een aanbestedingsprocedure op grond van dit wetsvoorstel plaats door middel van de gedragsverklaring aanbesteden. In de toelichting op het wetsvoorstel Aanbestedingswet 20.. wordt er op gewezen dat het niet uitvoerbaar is voor de betrokken uitvoeringsinstantie, indien alle ondernemingen die deelnemen aan aanbestedingen in een zeer korte periode een aanvraag daarvoor zouden moeten doen en dat daarop binnen de in dit wetsvoorstel daarvoor gestelde termijnen zou moeten worden beslist. Hiervoor is een voldoende spreiding en doorlooptijd in aanvragen wenselijk.

Artikel 3.19

Onderdeel A bevat een wijziging van artikel 2.23 van het wetsvoorstel Aanbestedingswet 20... Dat artikel bevat een opsomming van overheidsopdrachten die van de toepasselijkheid van deel 2 van dat wetsvoorstel zijn uitgezonderd. Aan die opsomming van uitgezonderde opdrachten voegt dit artikel een aantal uitzonderingen toe. Deze toevoegingen zijn onderdeel van de implementatie van artikel 71 van richtlijn nr. 2009/81/EG dat een wijziging van richtlijn nr. 2004/18/EG bevat.

De uitzondering, bedoeld in het eerste lid, onderdeel b, betreft overheidsopdrachten waarop het wetsvoorstel Aanbestedingswet op defensie- en veiligheidsgebied van toepassing is. Op deze overheidsopdrachten is deel 2 van de Aanbestedingswet 20.. niet van toepassing. Voor een strikte implementatie van artikel 70 van de richtlijn is tevens vereist dat deel 1 van het wetsvoorstel Aanbestedingswet 20.. niet van toepassing is. Dat vloeit reeds voort uit artikel 1.4 van dat wetsvoorstel. Een en ander betekent dat op overheidsopdrachten waarop het wetsvoorstel Aanbestedingswet op defensie- en veiligheidsgebied van toepassing is niet tegelijkertijd het wetsvoorstel Aanbestedingswet 20.. van toepassing is.

Het eerste lid van onderdeel A, heeft op meerdere uitzonderingen betrekking. Het betreft in de eerste plaats overheidsopdrachten waarop het wetsvoorstel Aanbestedingswet op defensie- en veiligheidsgebied niet van toepassing is doordat de geraamde waarde van die opdrachten niet boven de daarvoor geldende drempelbedragen ligt. Afgezien van deel 2 is in dat geval ook deel 1 van het wetsvoorstel Aanbestedingswet 20.. op deze overheidsopdrachten niet van toepassing. In dit laatste voorziet artikel 1.4, onderdeel b, juncto artikel 2.23, eerste lid, onderdeel b (nieuw) van dat wetsvoorstel. Dit is in overeenstemming met artikel 71 van de richtlijn. In de tweede plaats heeft onderdeel c betrekking op bepaalde opdrachten die van het toepassingsgebied van het wetsvoorstel Aanbestedingswet op defensie- en veiligheidsgebied zijn uitgezonderd. Dit zijn opdrachten die op zichzelf onder het toepassingsgebied van dit wetsvoorstel vallen, maar vervolgens in de artikelen 2.16 en 2.17 daarvan zijn uitgezonderd. Ook bij deze opdrachten geldt dat de delen 1 en 2 van het wetsvoorstel Aanbestedingswet op defensie- en veiligheidsgebied daarop niet van toepassing zijn en dat dit in overeenstemming is met het bepaalde in artikel 71 van de richtlijn.

De uitzondering, bedoeld in het eerste lid, onderdeel d, heeft betrekking op civiele aankopen die worden geplaatst in een derde land. Het betreft situaties waarin strijdkrachten zijn ingezet buiten het grondgebied van de Europese Unie en de operationele omstandigheden vereisen dat de contracten over civiele aankopen worden gesloten met ondernemers die in het operatiegebied zijn gevestigd. Wat voor de toepassing van deze uitzondering onder civiele aankopen wordt verstaan, definieert het tweede lid. Daaruit volgt dat dit wetsvoorstel op civiele aankopen niet van toepassing kan zijn. De uitzondering is een omzetting van artikel 71 juncto artikel 13, onderdeel d, van de richtlijn, voor zover dat op civiele aankopen betrekking heeft.

Onderdeel B voegt een nieuw artikel aan het wetsvoorstel Aanbestedingswet 20.. toe. De inhoud daarvan is vergelijkbaar met de uitzonderingen die in onderdeel A zijn opgenomen, maar dan voor speciale-sectoropdrachten van speciale-sectorbedrijven. Een verschil is dat de uitzonderingen die in dat nieuwe artikel worden genoemd geen betrekking hebben op civiele aankopen in een derde land, aangezien de voor civiele aankopen geldende uitzondering alleen speelt bij de inzet van strijdkrachten. Speciale-sectorbedrijven als zodanig zijn niet betrokken bij de inzet van strijdkrachten. Onderdeel B strekt tot omzetting van artikel 70 van richtlijn nr. 2009/81/EG.

Onderdeel C wijzigt de omschrijving van de gedragsverklaring aanbesteden, zodat die gedragsverklaring ook betrekking heeft op opdrachten als bedoeld in de Aanbestedingswet op defensie- en veiligheidsgebied. Als gevolg van deze wijziging is geheel hoofdstuk 4.1 van het wetsvoorstel Aanbestedingswet 20.. van toepassing met betrekking tot dit soort opdrachten. Het gebruik van één gedragsverklaring aanbesteden ook ten aanzien van opdrachten als bedoeld in dit wetsvoorstel, voorkomt dat de betrokken uitvoeringsorganisatie belast wordt met de afgifte van verschillende verklaringen. Ook ondernemingen hoeven zich er niet van te vergewissen welke gedragsverklaring aanbesteden zij nodig hebben. Vanuit beheersing van administratieve lasten verdient dit de voorkeur.

III Transponeringstabel

Richtlijn 2009/81/EG

Te implementeren in wetsvoorstel Aanbestedingswet op defensie- en veiligheidsgebied, tenzij anders aangegeven

Verhouding tot artikelen in het wetsvoorstel Aanbestedingswet 20.. (Kamerstukken II PM)1

Omschrijving beleidsruimte

Toelichting op keuze bij invulling beleidsruimte

TITEL I DEFINITIES EN ALGEMENE BEGINSELEN

       

Artikel 1, onder 1 tot en met onder 8

Artikel 1.1

   

Artikel 1, onder 9

Zie artikel 2.16, eerste lid, onder h (tevens omzetting artikel 13, onderdeel f, richtlijn)

   

Artikel 1, onder 10

Artikel 1.1

   

Artikel 1, onder 11 en 12, eerste alinea

Artikel 1.1

Artikel 1.1

   

Artikel 1, onder 12, tweede alinea

Artikel 2.108, tweede lid

Artikel 2.116, tweede lid

   

Artikel 1, onder 13 tot en met onder 20

Artikel 1.1

Artikel 1.1

   

Artikel 1, onder 21, eerste alinea

Artikel 1.1

Artikel 1.1

   

Artikel 1, onder 21, tweede alinea

Artikel 2.21, tweede lid

Artikel 2.28, tweede lid

   

Artikel 1, onder 22

Artikel 1.1

   

Artikel 1, onder 23

Artikel 2.65, tweede lid

Artikel 1.2 en 2.153, derde en vierde lid

   

Artikel 1, onder 24 tot en met 27

Artikel 1.1

Artikel 1.1

   

Artikel 1, onder 28

Artikel 3.19, Onderdeel A

   

Artikel 2

Artikel 2.1

   

Artikel 3, eerste tot en met derde lid

Artikel 2.2

   

Artikel 4

Artikelen 1.3, eerste lid, 1.4 en 1.5, eerste tot en met derde lid, onderdeel a

Artikelen 1.5 en 1.6

   

TITEL II OP OPDRACHTEN TOEPASSELIJKE VOORSCHRIFTEN

       

Artikel 5

Artikel 2.35

Artikel 2.52

   

Artikel 6

Artikelen 2.36 en 2.41

Artikel 2.53 en 2.57

   

Artikel 7

Artikel 2.39

nieuw

   

Artikel 8

Artikel 2.3

     

Artikel 9, eerste lid, eerste alinea, eerste zin

Artikel 2.8, eerste lid

Artikel 2.15

   

Artikel 9, eerste lid,

Artikel 2.8, eerste lid

Artikel 2.15

   

Artikel 9, tweede lid,

Artikel 2.8, tweede lid

Artikel 2.15

   

Artikel 9, derde lid

Artikel 2.7, eerste lid

Artikel 2.14

   

Artikel 9, vierde lid

Artikel 2.9

Artikel 2.16

   

Artikel 9, vijfde lid, onderdeel a

Artikel 2.11

Artikel 2.18

   

Artikel 9, vijfde lid, onderdeel b

Artikel 2.12

Artikel 2.19

   

Artikel 9, zesde lid

Artikel 2.13

Artikel 2.20

   

Artikel 9, zevende lid, eerste alinea

Artikel 2.14

Artikel 2.21

   

Artikel 9, zevende lid, tweede alinea

Artikel 2.7, tweede lid

Artikel 2.14

   

Artikel 9, achtste lid

Artikel 2.10

Artikel 2.17

   

Artikel 9, negende lid

Artikel 2.8, derde lid

Artikel 2.15

   

Artikel 10, eerste lid

Artikel 2.5, eerste lid

     

Artikel 10, tweede lid

Artikel 2.5, eerste en tweede lid

Artikel 2.11

   

Artikel 11

Artikel 2.15

   

Artikel 12

Artikel 2.16, onder e, f en g

Artikel 2.23, deels afwijkend

   

Artikel 13, onder a tot en met d en onder f

Artikel 2.16, onder a tot en met d en onder h

Artikel 2.23, deels afwijkend

   

Artikel 13, onder e, g tot en met j

Artikel 2.17

Artikel 2.24, deels afwijkend

   

Artikel 14

Artikel 2.72

Artikel 2.82

   

Artikel 15

Artikelen 2.1 tot en met 2.3 jo. Deel 2

Artikelen 2.2 en 2.3 jo. Deel 2

   

Artikel 16

Artikelen 2.29, eerste lid en artikel 2.30

Artikelen 2.38, eerste lid en 2.39

   

Artikel 17

Artikel 2.29, tweede lid

Artikelen 2.38, tweede lid

   

Artikel 18, eerste lid

Artikel 2.58, eerste lid

Artikel 2.75, eerste lid

   

Artikel 18, tweede lid

Artikel 2.58, tweede lid

Artikel 2.75, tweede lid

   

Artikel 18, derde lid, aanhef en onderdeel a

Artikel 2.59, eerste lid, onderdeel a en tweede lid

Artikel 2.76, eerste lid, onderdeel a en tweede lid

   

Artikel 18, derde lid, aanhef en onderdelen b, c en d

Artikel 2.59, eerste lid, onderdelen b, c en d

Artikel 2.76, eerste lid, onderdelen b, c en d

   

Artikel 18, vierde lid, eerste alinea

Artikel 2.60, eerste lid

Artikel 2.77, eerste lid

   

Artikel 18, vierde lid, tweede alinea

Artikel 2.60, derde lid

Artikel 2.77, derde lid

   

Artikel 18, vijfde lid, eerste alinea

Artikel 2.60, tweede lid

Artikel 2.77, tweede lid

   

Artikel 18, vijfde lid, tweede alinea

Artikel 2.61

Artikel 2.78

   

Artikel 18, vijfde lid, derde alinea

Behoeft geen implementatie

Behoeft geen implementatie

   

Artikel 18, zesde lid, eerste alinea

Artikel 2.59, derde lid

Artikel 2.76, derde lid

   

Artikel 18, zesde lid, tweede alinea

Artikel 2.59, vierde lid en artikel 2.60, derde lid

Artikel 2.76, vierde lid en artikel 2.77, derde lid

   

Artikel 18, zevende lid

Artikel 2.60, vierde lid

Artikel 2.77, vierde lid

   

Artikel 18, achtste lid, eerste volzin

Artikel 2.59, vijfde lid

Artikel 2.76, vijfde lid

   

Artikel 18, achtste lid, tweede volzin

Artikel 2.59, zesde lid

Artikel 2.76, zesde lid

   

Artikel 19, eerste lid

Artikel 2.73, eerste lid

Artikel 2.83, eerste lid

   

Artikel 19, tweede lid

Artikel 2.73, tweede lid

Artikel 2.83, tweede lid

   

Artikel 19, derde lid, eerste en tweede volzin

Artikel 2.73, derde en vierde lid

Artikel 2.83, derde en vierde lid

   

Artikel 19, vierde lid

Artikel 2.73, vijfde lid

Artikel 2.83, vijfde lid

   

Artikel 20, eerste zin

Artikel 2.70, eerste lid

Artikel 2.79

   

Artikel 20, tweede zin

Artikel 2.70, tweede lid

Artikel 2.79

   

Artikel 21, eerste lid

Artikel 2.133

   

Artikel 21, tweede lid

Artikel 2.62

   

Artikel 21, derde lid

Artikel 2.134, eerste lid

   

Artikel 21, vierde lid, eerste alinea

Artikel 2.63, eerste tot en met derde lid

   

Artikel 21, vierde lid, tweede alinea

Artikel 2.63, eerste lid

   

Artikel 21, vierde lid, derde alinea

Artikel 2.64, eerste lid Artikel 2.134, tweede lid

   

Artikel 21, vierde lid, vierde alinea

Artikel 2.63, vierde lid

   

Artikel 21, vierde lid, vijfde alinea

Artikel 2.64, tweede lid

   

Artikel 21, vierde lid, zesde alinea

Artikel 2.134, tweede en derde lid

   

Artikel 21, vijfde lid

Artikel 2.66

   

Artikel 21, zesde lid

Artikelen 2.67 en 2.134, vierde lid

   

Artikel 21, zevende lid

Behoeft geen implementatie

   

Artikel 22, eerste alinea

Artikel 2.68, eerste lid

   

Artikel 22, tweede alinea, onderdelen a tot en met d

Artikel 2.68, tweede lid

   

Artikel 22, derde alinea

Artikel 2.68, derde en vierde lid

   

Artikel 23

Artikel 2.69

   

Artikel 24, eerste lid

Artikel 2.71, eerste lid

Artikel 2.81, eerste lid

De richtlijn laat de lidstaat de keuze of de aanbestedende dienst of het speciale-sectorbedrijf wordt verplicht tot het opnemen van de desbetreffende gegevens in de aanbestedingsstukken

Het is wenselijk de keuze aan de aanbestedende dienst of het speciale-sectorbedrijf te laten. Ruimte voor maatwerk

Artikel 24, tweede lid, eerste alinea

Artikel 2.71, tweede lid

Artikel 2.81, tweede lid

   

Artikel 24, tweede lid, tweede alinea

Behoeft geen implementatie

Behoeft geen implementatie

   

Artikel 25, eerste volzin

Eerste volzin behoeft geen implementatie

Eerste volzin behoeft geen implementatie

   

Artikel 25, tweede volzin

Artikel 2.18

Artikel 2.25

   

Artikel 25, derde volzin

Artikelen 2.21

Artikel 2.28

   

Artikel 25, vierde volzin

Artikelen 2.23 tot en met 2.27

   

Artikel 26, eerste lid

Artikel 2.117, eerste lid

Artikel 2.125, eerste lid

   

Artikel 26, tweede lid

Artikel 2.117, tweede lid

Artikel 2.125, tweede lid

   

Artikel 26, derde lid

Artikel 2.117, derde en vierde lid

Artikel 2.125, derde en vierde lid

   

Artikel 27, eerste lid, eerste alinea

Artikelen 2.21

Artikel 2.28

   

Artikel 27, eerste lid, tweede alinea

Artikel 2.101, eerste lid

Artikel 2.109, eerste lid

   

Artikel 27, tweede lid

Artikel 2.101, tweede lid

Artikel 2.100, tweede lid

   

Artikel 27, derde lid

Artikel 2.101, derde tot en met zesde lid

Artikel 2.109, derde tot en met zesde lid

   

Artikel 27, vierde lid

Artikel 2.102, eerste en derde lid

Artikel 2.110, eerste en derde lid

   

Artikel 27, vijfde lid

Artikel 2.102, vierde lid

Artikel 2.110, vierde lid

   

Artikel 27, zesde lid

Artikel 2.102, vijfde tot en met negende lid

Artikel 2.110, vijfde tot en met negende lid

   

Artikel 27, zevende lid, eerste alinea

Artikel 2.103, eerste lid

Artikel 2.111, eerste lid

   

Artikel 27, zevende lid, tweede alinea

Artikel 2.103, tweede lid

Artikel 2.111, tweede lid

   

Artikel 27, achtste lid

Artikel 2.103, derde lid

Artikel 2.111, derde lid

   

Artikel 28, eerste lid, behoudens het tweede deel van de eerste volzin in de aanhef

Artikel 2.23

Artikel 2.32

   

Artikel 28, eerste lid, aanhef, eerste volzin, tweede deel

Artikel 2.125 juncto artikel 3.3, eerste lid, onderdeel e

   

Artikel 28, aanhef en tweede lid

Artikelen 2.24, eerste lid, onderdelen a en b

Artikel 2.33

   

Artikel 28, aanhef en derde lid

Artikelen 2.24, eerste lid, onderdelen c tot en met e, tweede lid,

Artikel 2.33

   

Artikel 28, aanhef en vierde lid, onder a

Artikelen 2.25

Artikel 2.35

   

Artikel 28, aanhef en vierde lid, onder b

Artikelen 2.26

Artikel 2.36

   

Artikel 28, aanhef en vijfde lid

Artikelen 2.27

   

Artikel 29, eerste lid

Artikel 2.31

Artikel 2.44

De keuze om een raamovereenkomst te kunnen sluiten is aan de lidstaat

Het is wenselijk de aanbestedende dienst of het speciale-sectorbedrijf deze mogelijk te bieden om hierdoor efficiënter te kunnen aanbesteden.

Artikel 29, tweede lid, eerste alinea

Artikel 2.128

Artikel 2.138

   

Artikel 29, tweede lid, tweede alinea, eerste volzin

Artikel 2.128

Artikel 2.138

   

Artikel 29, tweede lid, tweede alinea, tweede volzin

Artikel 2.129, eerste lid

Artikel 2.139, eerste lid

   

Artikel 29, tweede lid, derde alinea

Artikel 2.129, tweede lid

Artikel 2.139, tweede lid

   

Artikel 29, tweede lid, vierde alinea

Artikel 2.129, derde lid

Artikel 2.139, derde lid

   

Artikel 29, tweede lid, vijfde alinea

Artikel 3.3, eerste lid, onderdeel e

   

Artikel 29, tweede lid, zesde alinea

Artikel 2.130

Artikel 2.140

   

Artikel 29, derde lid, eerste alinea

Artikelen 2.32 en 2.131, eerste lid

Artikelen 2.45 en 2.141, eerste lid

   

Artikel 29, derde lid, tweede alinea

Artikel 2.131, tweede lid

Artikel 2.141, tweede lid

   

Artikel 29, vierde lid

Artikelen 2.33, 2.34 en 2.132

Artikelen 2.46, 2.47 en 2.142

   

Artikel 30, eerste lid, eerste alinea

Artikel 2.42

Artikel 2.58

   

Artikel 30, eerste lid, tweede alinea

Artikel 2.44

Artikel 2.60

   

Artikel 30, eerste lid, eerste en tweede alinea

Artikel 2.45, eerste en tweede lid (ten aanzien van kopersprofiel)

Artikel 2.61, eerste en tweede lid

   

Artikel 30, eerste lid, derde alinea

Artikel 2.45, derde en vierde lid

Artikel 2.61, derde en vierde lid

   

Artikel 30, eerste lid, vierde alinea

Artikel 2.54, derde en vierde lid

Artikel 2.71, vierde en vijfde lid

   

Artikel 30, eerste lid, vijfde alinea

Behoeft geen implementatie

idem

   

Artikel 30, tweede lid

Artikel 2.46, eerste en vierde lid

Artikel 2.62

   

Artikel 30, derde lid, eerste alinea

Artikel 2.125

Artikel 2.133

   

Artikel 30, derde lid, tweede alinea

Artikel 2.126

Artikel 2.134

   

Artikel 30, derde lid, derde alinea

Artikel 2.127

Artikel 2.137

   

Artikel 31

Behoeft geen expliciete implementatie

Idem

De richtlijn biedt de mogelijkheid dat aanbestedende diensten ook zonder daartoe verplicht te zijn aankondigingen bekendmaken. Op grond van dit wetsvoorstel blijft dit mogelijk

 

Artikel 32, eerste lid

Artikel 2.46, derde lid juncto artikel 3.3

     

Artikel 32, tweede lid

Artikel 2.46, tweede en derde lid

Artikel 2.62

De richtlijn laat de ruimte om ook op een andere manier dan langs elektronische weg de aankondiging aan de Europese Commissie te zenden.

Het wetsvoorstel verplicht tot gebruikmaking van het elektronisch systeem voor aanbesteden om hierdoor het aanbestedingsproces eenvormiger en efficiënter te doen plaatsvinden.

Artikel 32, derde lid

Behoeft geen implementatie

Idem

Lid richt zich tot de Commissie

 

Artikel 32, vierde lid

Behoeft geen implementatie

Idem

Lid richt zich tot de Commissie

 

Artikel 32, vijfde lid, eerste alinea

Artikel 2.49, eerste lid

Artikel 2.65, eerste lid

   

Artikel 32, vijfde lid, tweede alinea

Artikel 2.49, tweede lid

Artikel 2.65, tweede lid

   

Artikel 32, vijfde lid, derde alinea

Artikel 2.45, vijfde en zesde lid

Artikel 2.61, vijfde en zesde lid

   

Artikel 32, zesde lid

Nvt aankondiging altijd elektronisch via Elektr. Systeem voor aanbesteden

Idem

   

Artikel 32, zevende lid

Artikel 2.48

Artikel 2.64

   

Artikel 32, achtste lid

Behoeft geen implementatie

Idem

Lid richt zich tot de Europese Commissie

 

Artikel 33, eerste lid

Artikel 2.53

Artikel 2.70

   

Artikel 33, tweede lid, eerste alinea

Artikel 2.54, eerste lid

Artikel 2.71, tweede lid

Bij aankondiging langs elektronische weg kan de termijn van artikel 33, derde lid, eerste alinea, met zeven dagen worden verkort

Omdat aankondiging via het elektronisch systeem voor aanbesteden is voorgeschreven in het wetsvoorstel, is de ruimte van artikel 33, vierde lid, in het wetsvoorstel benut.

Artikel 33, tweede lid, tweede alinea

Artikel 2.54, tweede lid

Artikel 2.71, derde lid

   

Artikel 33, derde lid, eerste en tweede alinea

Artikel 2.54, derde lid

Artikel 2.71, vierde lid

De woorden in de richtlijn ‘in de regel’ zijn niet overgenomen om onduidelijke regelgeving te vermijden.

 

Artikel 33, derde lid, derde alinea

Artikel 2.54, vierde lid

Artikel 2.71, vijfde lid

   

Artikel 33, vierde lid

Impl. In voorschriften om gebruik te maken van het elektronisch systeem voor aanbesteden (als in artikel 2.46, tweede lid)

Idem (als in artikel 2.62, tweede lid)

Elektronische bekendmaking verkort de minimumtermijn

Aankondiging is altijd elektronisch

Artikel 33, vijfde lid

Artikel 2.55

Artikel 2.72

   

Artikel 33, zesde lid

Artikel 2.56

Artikel 2.73

   

Artikel 33, zevende lid

Artikel 2.57

Artikel 2.74

   

Artikel 34, eerste lid

Artikel 2.96

Artikel 2.104

   

Artikel 34, tweede lid

Artikel 2.97, eerste lid

Artikel 2.105, eerste lid

   

Artikel 34, derde lid

Artikel 2.52

Artikel 2.69

   

Artikel 34, vierde lid

Artikel 2.37

Artikel 2.54

   

Artikel 34, vijfde lid, eerste alinea, aanhef en onderdelen a tot en met e

Artikel 2.97, tweede lid

Artikel 2.105, tweede lid

   

Artikel 34, vijfde lid, tweede alinea

Artikel 2.102, zesde lid

Artikel 2.110, zesde lid

   

Artikel 35, eerste lid

Artikel 2.94, eerste lid

Artikel 2.102

Mededeling van afwijzing en uitsluiting op verzoek schriftelijk

Mededeling altijd schriftelijk, analoog aan de verplichte schriftelijke mededeling van de gunningsbeslissing.

Artikel 35, tweede lid, onderdeel a

Artikel 2.94, tweede lid

Artikel 2.102, tweede lid

   

Artikel 35, tweede lid, onderdeel b

Artikel 2.94, derde en vierde lid

Artikel 2.102, derde lid

   

Artikel 35, tweede lid, onderdeel c

Behoeft geen implementatie

idem

Onderdeel is reeds geregeld in artikel 2.120, eerste lid

 

Artikel 35, derde lid

Artikel 2.95

Artikel 2.103

   

Artikel 36, eerste lid

Artikel 3.1, eerste lid, onderdeel b

Amvb op basis van artikel 4.12, eerste lid, onderdeel b

   

Artikel 36, tweede lid

Artikel 3.1, eerste lid, onderdeel b

Amvb op basis van artikel 4.12, eerste lid, onderdeel b

   

Artikel 36, derde lid, eerste zinsdeel

Artikel 3.1, eerste lid, onderdeel b

Amvb op basis van artikel 4.12, eerste lid, onderdeel b

   

Artikel 36, derde lid, tweede zinsdeel

Artikel 2.100

Artikel 2.108

   

Artikel 36, vierde lid

Artikel 3.1, eerste lid, onderdeel b

Amvb op basis van artikel 4.12, eerste lid, onderdeel b

   

Artikel 36, vijfde lid, aanhef en onderdeel a en bijlage VIII

Artikel 3.1, eerste lid

Amvb op basis van artikel 4.12, eerste lid,

   

Artikel 36, vijfde lid, aanhef en onderdeel b

Artikel 3.1, eerste lid, onderdeel b

Amvb op basis van artikel 4.12, eerste lid, onderdeel b

Lidstaten kunnen geavanceerde elektronische handtekening eisen

Wordt nader bezien bij invulling amvb

Artikel 36, vijfde lid, aanhef en onderdeel c

Artikel 3.1, eerste lid, onderdeel b

Amvb op basis van artikel 4.12, eerste lid, onderdeel b

Lidstaten kunnen vrijwillige toelatingsregelingen instellen

Wordt nader bezien bij invulling amvb

Artikel 36, vijfde lid, aanhef en onderdeel d

Artikel 3.1, eerste lid, onderdeel b

Amvb op basis van artikel 4.12, eerste lid, onderdeel b

   

Artikel 36, zesde lid

Artikel 3.1, eerste lid, eerste lid, onderdelen a en b

Artikel 4.12, eerste lid, onderdelen a en b

   

Artikel 37, eerste lid

Artikel 2.123

Artikel 2.131

   

Artikel 37, tweede lid

Artikel 2.40

Artikel 2.56

   

Artikel 37, derde lid

Artikel 2.125

Artikel 2.133

   

Artikel 38, eerste lid, tweede zinsdeel

Artikel 2.93

Artikel 2.101

   

Artikel 38, eerste lid, behoudens tweede zinsdeel

Behoeft geen implementatie

Behoeft geen implementatie

   

Artikel 38, tweede lid, eerste en tweede alinea

Artikel 2.80

Artikel 2.90

   

Artikel 38, tweede lid, derde alinea

Artikel 2.47

Artikel 2.62

   

Artikel 38, derde lid, eerste alinea,

Artikel 2.90

Artikel 2.99, eerste lid

   

Artikel 38, derde lid, tweede alinea

Artikel 2.91, eerste, derde en vierde lid

Artikel 2.99, tweede en derde lid

   

Artikel 38, derde lid, derde alinea

Artikel 2.91, vijfde lid

   

Artikel 38, derde lid, vierde alinea, eerste volzin

Artikel 2.92, eerste en tweede lid

   

Artikel 38, derde lid, vierde alinea, tweede volzin

Artikel 2.92, derde lid

   

Artikel 38, derde lid, vierde alinea, derde volzin

Artikel 2.92, vierde lid

   

Artikel 38, vierde lid

Artikel 2.92, vijfde lid

Artikel 2.99, zesde lid

   

Artikel 38, vijfde lid, eerste volzin

Artikel 2.102, eerste en derde lid

Artikelen 2.110, eerste en derde lid en 2.125, derde en vierde lid

   

Artikel 38, vijfde lid, tweede volzin

Artikelen 2.102, tweede lid en 2.117, vijfde lid

Artikel 2.110, tweede lid en 2.125, vijfde lid

   

Artikel 39, eerste lid, eerste alinea, onderdelen a tot en met e

Artikel 2.76

Artikel 2.86

   

Artikel 39, eerste lid, tweede alinea

Artikel 2.78, onderdelen b en c

Artikel 2.88, onderdelen b en c

De lidstaten bepalen overeenkomstig hun nationaal recht en onder eerbieding van het communautair recht de voorwaarden voor de toepassing van de uitsluitingsgronden van artikel 39, eerste lid

Het wetsvoorstel geeft in artikel 2.77, onderdelen b en c de aanbestedende dienst of het speciale sectorbedrijf de ruimte tot een individuele afweging in de daar genoemde gevallen.

Artikel 39, eerste lid, derde alinea, eerste volzin

Artikel 2.78, onderdeel a

Artikel 2.88, onderdeel a

De lidstaten kunnen bepalen dat om dwingende redenen van algemeen belang kan worden afgezien van de toepassing van de verplichte uitsluitingsgronden

Het is wenselijk dat aanbestedende diensten in noodsituaties een opdracht zo snel mogelijk kunnen gunnen, ongeacht of al dan niet sprake is van een onherroepelijk veroordeelde onderneming.

Artikel 39, eerste lid, derde alinea, tweede volzin en vierde alinea, eerste en tweede volzin

Artikel 2.79

Artikel 2.89

   

Artikel 39, tweede lid

Artikel 2.77

Artikel 2.87

Nb. Beleidskeuze om geen gebruik te maken van de mogelijkheid om een ondernemer wiens faillissement of liquidatie is aangevraagd of tegen wie een procedure van surséance van betaling aanhangig is gemaakt uit te sluiten van een opdracht

 

Artikel 39, derde lid

Artikel 2.79

Artikel 2.89

   

Artikel 39, vierde lid

Artikel 2.79 en artikel 3.19, onderdeel C

Artikel 2.89 en artikel 4.1

   

Artikel 40, eerste alinea

Artikel 2.89, eerste lid

Artikel 2.98, eerste lid

   

Artikel 40, tweede alinea

Artikel 2.89, tweede lid

Artikel 2.98, tweede lid

   

Artikel 40, derde alinea

Behoeft geen implementatie; volgt rechtstreeks uit het VWEU

     

Artikel 41, eerste lid

Artikel 2.81

Artikel 2.91

   

Artikel 41, tweede lid

Artikel 2.82, eerste lid

Artikel 2.92, eerste lid

   

Artikel 41, derde lid

Artikel 2.82, tweede lid

Artikel 2.92, tweede lid

   

Artikel 41, vierde lid

Artikel 2.81, eerste lid

Artikel 2.91, eerste lid

   

Artikel 41, vijfde lid

Artikel 2.81, tweede lid

Artikel 2.91, tweede lid

   

Artikel 42, eerste lid

Artikel 2.83

Artikel 2.93

   

Artikel 42, tweede lid

Artikel 2.84, eerste lid

Artikel 2.94, eerste lid

   

Artikel 42, derde lid

Artikel 2.84, tweede lid

Artikel 2.94, tweede lid

   

Artikel 42, vierde lid

Artikel 2.85

Artikel 2.95

   

Artikel 42, vijfde lid

Artikel 2.47

Artikel 2.63

   

Artikel 42, zesde lid

Artikel 2.86

   

Artikel 43, eerste volzin

Artikel 2.87, eerste lid

Artikel 2.96, eerste lid

   

Artikel 43, tweede en derde volzin

Artikel 2.87, tweede lid

Artikel 2.96, tweede lid

   

Artikel 44

Artikel 2.88

Artikel 2.97

   

Artikel 45

Artikel 2.38

Artikel 2.55

   

Artikel 46, eerste tot en met achtste lid

Artikel 3.1, tweede lid

Amvb op basis van artikel 4.12, tweede lid

Lidstaat kan lijsten van erkende ondernemers of certificeringsinstellingen instellen

 

Artikel 47, eerste lid

Artikelen 2.105 en 2.106, eerste en tweede lid

Artikelen 2.113 en 2.114, eerste en tweede lid

   

Artikel 47, tweede lid

Artikel 2.106, derde en vierde lid

Artikel 2.114, derde en vierde lid

   

Artikel 48, eerste lid

Artikel 2.108, aanhef en eerste lid, onder c

Artikel 2.116, aanhef en eerste lid, onder c

Lidstaat kan voorzien in mogelijkheid van elektronische veiling

De mogelijkheid van een elektronische veiling draagt bij aan de mogelijkheden voor aanbestedende diensten en speciale-sectorbedrijven om efficiënt aan te kunnen besteden.

Artikel 48, tweede lid, eerste alinea

Artikel 2.108, aanhef en eerste lid, onder c

Artikel 2.116, aanhef en eerste lid, onder c

   

Artikel 48, tweede lid, tweede alinea

Artikel 2.109

Artikel 2.117, tweede lid

   

Artikel 48, tweede lid, derde alinea

Artikel 2.116, derde lid, juncto artikel 2.104

Artikel 2.124, derde lid, jo. artikel 2.113

   

Artikel 48, derde lid, eerste alinea

Artikel 2.108, eerste lid, aanhef en onder a en b

Artikel 2.116, eerste lid, aanhef en onder a en b

   

Artikel 48, derde lid, tweede alinea

Artikel 2.110

Artikel 2.118

   

Artikel 48, vierde lid, eerste alinea

Artikel 2.111

Artikel 2.119

   

Artikel 48, vierde lid, tweede alinea, eerste volzin

Artikel 2.112

Artikel 2.120

   

Artikel 48, vierde lid, tweede alinea, tweede volzin

Artikel 2.113

Artikel 2.121

   

Artikel 48, vierde lid, tweede alinea, derde volzin

Artikel 2.114, eerste lid

Artikel 2.122, eerste lid

   

Artikel 48, vijfde lid

Artikel 2.114, tweede tot en met vierde lid

Artikel 2.122, tweede tot en met vierde lid

   

Artikel 48, zesde lid

Artikel 2.115

Artikel 2.123

   

Artikel 48, zevende lid

Artikel 2.116, eerste en tweede lid

Artikel 2.124, eerste en tweede lid

   

Artikel 48, achtste lid, eerste alinea

Artikel 2.116, derde lid

Artikel 2.124, derde lid

   

Artikel 48, achtste lid, tweede alinea

Artikel 2.108, derde lid

Artikel 2.116, derde lid

   

Artikel 49, eerste lid

Artikel 2.107, eerste en tweede lid

Artikel 2.115, eerste en tweede lid

   

Artikel 49, tweede lid

Artikel 2.107, derde lid

Artikel 2.115, derde lid

   

Artikel 49, derde lid

Artikel 2.107, vierde en vijfde lid

Artikel 2.115, vierde en vijfde lid

   

TITEL III REGELS BETREFFENDE ONDERAANNEMING

       

Artikel 50, eerste lid

Artikelen 2.134, vijfde lid

Artikel 2.152, uitsluitend voor concessie voor openbare werken

De aanbestedende dienst of het speciale-sectorbedrijf dient in de gevallen dat dit van toepassing is, te waarborgen dat de geselecteerde inschrijvers de paragrafen 2.4.2.2 tot en met 2.4.2.4 in acht nemen.

 

Artikel 50, tweede lid, eerste alinea

Artikel 2.65

     

Artikel 50, tweede lid, tweede alinea

Implementatie door omzetting van titel III van de richtlijn in het wetsvoorstel

     

Artikel 51

Artikelen 1.3, tweede lid juncto artikelen 1.4 en 1.5

   

Artikel 52, eerste lid

Artikel 2.136, eerste lid

   

Artikel 52, tweede lid, eerste alinea

Artikel 2.137, eerste lid

   

Artikel 52, tweede lid, tweede alinea

Artikel 2.137, tweede lid en artikel 3.3

Het formulier voor de aankondiging voor een opdracht in onderaanneming dient verplicht gebruikt te worden. Dat kan ook via het elektronisch systeem voor aanbesteden.

 

Artikel 52, derde lid

Artikelen 2.138 en 2.139

   

Artikel 52, vierde lid

Artikel 2.136, derde lid

   

Artikel 52, vijfde lid

Artikel 2.140

   

Artikel 52, zesde lid, eerste alinea

Artikel 2.144, eerste lid

   

Artikel 52, zesde lid, tweede alinea

Artikel 2.144, tweede en derde lid

   

Artikel 52, zesde lid, derde alinea

Artikel 2.144, vierde lid

   

Artikel 52, zesde lid, vierde alinea

Artikel 2.144, vijfde lid

   

Artikel 52, zevende lid

Artikel 1.3, tweede lid

     

Artikel 52, achtste lid

Artikel 2.136, tweede lid

   

Artikel 53, eerste alinea

Artikel 2.142

   

Artikel 53, tweede alinea

Artikel 2.143

     

Artikel 54

Artikel 2.135, tweede lid

Het betreft inschrijvers die tevens aanbestedende diensten en speciale-sectoren zijn, en waarop dit wetsvoorstel al van toepassing is.

 

TITEL IV REGELS DIE VAN TOEPASSING ZIJN OP BEROEPSPROCEDURES

       

Artikel 55, eerste lid

Omzetting volgt uit artikelen over reikwijdte, toepassingsbereik en uitzonderingen in hoofdstuk 2

     

Artikel 55, tweede lid

Inspanningsverplichting voor de lidstaat die geen implementatie behoeft

Inspanningsverplichting voor de lidstaat die geen implementatie behoeft

   

Artikel 55, derde lid

Reeds geïmplementeerd

Reeds geïmplementeerd

   

Artikel 55, vierde lid

Reeds geïmplementeerd

Reeds geïmplementeerd

   

Artikel 55, vijfde lid

Van optie wordt geen gebruik gemaakt

Van optie wordt geen gebruik gemaakt

Mogelijkheid om ondernemer te verplichten bij de aanbestedende dienst te melden dat hij voornemens is beroep in te stellen.

Deze optie voegt in het Nederlandse systeem niets toe.

Artikel 55, zesde lid, eerste alinea

Van optie wordt geen gebruik gemaakt

Van optie wordt geen gebruik gemaakt

Mogelijkheid om ondernemer te verplichten beroep in te stellen bij aanbestedende dienst of speciale-secorbedrijf

Deze optie past bij een administratiefrechtelijk systeem. In het civiele systeem is dit niet goed denkbaar.

Artikel 55, zesde lid, tweede alinea

Behoeft geen implementatie, optionele bepaling ingeval gekozen wordt voor een systeem als in de eerste alinea

Behoeft geen implementatie, optionele bepaling ingeval gekozen wordt voor een systeem als in de eerste alinea

Met welke middelen wordt beroep ingesteld.

 

Artikel 55, zesde lid, derde alinea

Behoeft geen implementatie, optionele bepaling ingeval gekozen wordt voor een systeem als in de eerste alinea

Behoeft geen implementatie, optionele bepaling ingeval gekozen wordt voor een systeem als in de eerste alinea

   

Artikel 56, eerste lid

Reeds geïmplementeerd in o.m. art. 254 Rv en in systeem BW en Rv

Idem

   

Artikel 56, tweede lid

Behoeft naar zijn aard geen implementatie

Behoeft naar zijn aard geen implementatie

   

Artikel 56, derde lid

Artikel 2.122

Artikel 2.130

(opschorting alleen bij KG)

 

Artikel 56, vierde lid

behoeft naar zijn aard geen implementatie

Behoeft opschortende werking is beperkt tot bepaalde gevallen

Artikelsgewijze toelichting bij art 7 van de memorie van toelichting bij de Wira kamerstukken 2009/10, 30 027, nr. 3

 

Artikel 56, vijfde lid

Is reeds geïmplementeerd in systeem van voorlopige voorziening

Is reeds geïmplementeerd in systeem van voorlopige voorziening

   

Artikel 56, zesde lid

Van deze optie is geen gebruik gemaakt

Is reeds geïmplementeerd in systeem van voorlopige voorziening

Optie om civiele rechter zich enkel over schadevergoeding uit te laten

De rechter kan zich ook over de overeenkomst uitspreken

Artikel 56, zevende lid, eerste alinea

Behoeft naar zijn aard geen implementatie

Behoeft naar zijn aard geen implementatie

Laat effecten van overeenkomst aan nationaal recht

 

Artikel 56, zevende lid, tweede alinea

Van optie wordt geen gebruik gemaakt.

Van optie wordt geen gebruik gemaakt

Optie om civiele rechter zich enkel over schadevergoeding uit te laten

De rechter kan zich ook over de overeenkomst uitspreken

Artikel 56, achtste lid

Reeds geïmplementeerd in systeem BW en Rv doordat uitvoerbaarheid bij voorraad gevraagd kan worden

     

Artikel 56, negende lid, eerste alinea

Behoeft naar zijn aard geen implementatie

Behoeft naar zijn aard geen implementatie

   

Artikel 56, tiende lid, eerste alinea

Is reeds geïmplementeerd

Zie onder meer Wet Rechterlijke Organisatie en Archiefwet

 

Artikel 56, tiende lid, tweede en derde alinea

Van deze optie is geen gebruik gemaakt

Ook zonder specifieke rechterlijke instantie, zijn voldoende waarborgen aanwezig.

 

Artikel 56, tiende lid, vierde alinea

Is reeds geïmplementeerd

De hier bedoelde belangen worden op dezelfde wijze in het procesrecht gewaarborgd als andere vertrouwelijke gegevens (zie voorts onder: HvJEG 14 februari 2008, Varec/Belgische Staat, C-450/06, Jur. 2008, I-581

 

Artikel 57, eerste lid

Artikel 2.117, eerste lid

Artikel 2.125, eerste lid

   

Artikel 57, tweede lid, eerste alinea

Artikel 2.118, eerste tot en met derde lid; artikel 2.120 om verenigbaarheid met deze bepaling te waarborgen

Artikel 2.126, eerste tot en met derde lid; artikel 2.128 om verenigbaarheid met deze bepaling te waarborgen

Keuze voor de duur van de opschortende termijn

Toegelicht in o.m. paragraaf 4.1 van de memorie van toelichting bij de Wira (kamerstukken II 2009/10, 32 027, nr. 3)

Artikel 57, tweede lid, tweede alinea

Artikel 2.119, eerste lid

Artikel 2.127, eerste lid

   

Artikel 57, tweede lid, derde alinea

Artikel 2.119, tweede lid

Artikel 2.127, tweede lid

   

Artikel 57, tweede lid, vierde alinea

Artikel 2.121, eerste lid

Artikel 2.129, eerste lid

   

Artikel 58, eerste alinea, onder a, b en c,

Artikel 2.118, vierde lid

Artikel 2.126, vierde lid

   

Artikel 58, tweede alinea

Artikel 3.4, eerste lid, aanhef en onder c

Artikel 4.15, eerste lid, aanhef en onder c

   

Artikel 59, eerste zin

Van optie is geen gebruik gemaakt

Van optie is geen gebruik gemaakt

Mogelijkheid om vervaltermijn voor een kort geding in te stellen

Deze optie beperkt de mogelijkheden van ondernemers om op te komen tegen een onwelvallige beslissing.

Artikel 59, tweede zin

Van optie is geen gebruik gemaakt

Van optie is geen gebruik gemaakt

   

Artikel 60, eerste lid

Artikel 3.4, eerste lid jo. Artikel 3:51 BW

Artikel 4.15, eerste lid jo. Artikel 3:51 BW

   

Artikel 60, tweede lid

Behoeft naar zijn aard geen implementatie

Behoeft naar zijn aard geen implementatie

Laat gevolgen vernietiging aan nationale recht, vernietiging kent in Nederland terugwerkende kracht.

 

Artikel 60, derde lid, eerste alinea

Artikel 3.7, eerste en tweede lid

Artikel 4.18, eerste lid

Mogelijkheid om overeenkomst in stand te laten met beroep op algemeen belang

Toegelicht in paragraaf 4.2.4 van de memorie van toelichting bij de Wira (Kamerstukken II 2009/10, 32 027, nr. 3).

Artikel 60, derde lid, tweede en derde alinea

Artikel 3.7, derde lid

Artikel 4.18, tweede lid

   

Artikel 60, derde lid, vierde alinea

Artikel 3.7, tweede lid

   

Artikel 60, derde lid, vijfde alinea

Artikel 3.10

   

Artikel 60, vierde lid

Artikel 3.5, eerste

Artikel 4.16, eerste lid

   

Artikel 60, vijfde lid

Artikel 3.5, tweede lid

Artikel 4.16, tweede lid

   

Artikel 61, eerste lid

Artikel 3.4, eerste lid, aanhef en onder b, jo artikelen 3.7 tot en met 3.9

Artikel 4.15, eerste lid, aanhef en onder b, jo. Artikelen 4.18 tot en met 4.20

Mogelijkheid om overeenkomst in stand te laten met beroep op relevante aspecten.

Toegelicht in paragraaf 4.2.4 van de memorie van toelichting van de Wira (Kamerstukken II 2009/10, 32 027, nr. 3).

Artikel 61, tweede lid, eerste zin

Artikel 3.10, derde lid

Artikel 4.21, derde lid

   

Artikel 61, tweede lid, tweede en derde zin

Artikel 3.7, en 3.8, eerste leden

Artikel 4.18 en 4.19, eerste leden

   

Artikel 62, eerste lid, aanhef en onder a

Artikel 3.4, tweede lid, aanhef en onder a

Artikel 4.15, tweede lid, aanhef en onder a

Keuze om termijn van 30 dagen toe te passen

Toegelicht in paragraaf 4.2.4 van de memorie van toelichting van de Wira (Kamerstukken II 2009/10, 32 027, nr. 3).

Artikel 62, eerste lid, aanhef en onder b

Artikel 3.4, tweede lid, aanhef en onder b

Artikel 4.15, tweede lid, aanhef en onder b

   

Artikel 62, tweede lid

Behoeft naar zijn aard geen implementatie

Behoeft naar zijn aard geen implementatie

Termijnen voor het instellen van beroep wordt aan nationaal recht gelaten.

 

Artikel 63

Deels gericht tot de Europese Commissie en deels feitelijk handelen

Deels gericht tot de Europese Commissie en deels feitelijk handelen

   

Artikel 64

Artikel 3.6

Artikel 4.17

   

TITEL V STATISTISCHE VERPLICHTINGEN UITVOERINGSBEVOEGDHEDEN EN SLOTBEPALINGEN

       

Artikel 65 en 66

Artikel 3.2 en feitelijke uitvoering door de Minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie

Artikel 4.13, aanhef en onder c, en feitelijke uitvoering door de Minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie

   

Artikel 67

Behoeft geen implementatie

Behoeft geen implementatie

   

Artikel 68, eerste lid

Artikel 2.4

Behoeft geen implementatie

   

Artikel 68, tweede lid

Artikel 2.4

Behoeft geen implementatie

   

Artikel 68, derde lid

Artikel 2.4

Behoeft geen implementatie

   

Artikel 69, eerste lid

Behoeft geen implementatie

     

Artikel 69, tweede lid, aanhef en onder a

Artikel 1.2

     

Artikel 69, tweede lid, aanhef en onder b

Behoeft geen implementatie

   

Artikel 70

Artikel 3.11, onderdeel B

   

Artikel 71

Artikel 3.11, onderdeel A

   

Artikel 72

Behoeft geen implementatie

   

Artikel 73,

Behoeft geen implementatie

   

Artikel 74

Behoeft geen implementatie

   

Artikel 75

Behoeft geen implementatie

   

Bijlagen I tot en met VIII

Implementatie voor zover nodig door middel dynamische verwijzing in de desbetreffende artikelen en door beschikbaarstelling van formulieren door middel van elektronisch systeem voor aanbesteden

idem

   
X Noot
1

De verwijzing naar een artikel uit het wetsvoorstel Aanbestedingswet houdt niet in dat dit artikel gelijkluidend is aan een daarmee corresponderend artikel in het wetsvoorstel Aanbestedingswet.

De Minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie,


X Noot
1

Na ontvangst van het advies van de Afdeling zijn artikel 3.6 en artikel 3.4 vernummerd tot respectievelijk artikel 3.4 en artikel 3.2. Hierna wordt deze nieuwe nummering verder aangehouden.

X Noot
2

Kamerstukken II 2009/10, 32 440.

X Noot
3

Kamerstukken II 2002/03, 28 244, nrs. 5–6.

X Noot
4

Kamerstukken II 2002/03, 28 244, nr. 24, blz. 11.

X Noot
5

Ingevolge artikel 72, eerste lid, van richtlijn nr. 2009/81/EG dient deze richtlijn uiterlijk op 21 augustus 2011 in nationaal recht te zijn omgezet.

X Noot
6

Vgl. aanwijzing 337 van de Aanwijzingen voor de regelgeving.

X Noot
7

Kamerstukken II 2009/10, 32 440, nr. 3, blz. 5.

X Noot
8

Het voorgestelde artikel ziet eveneens op de aankondiging van een voornemen tot sluiting van een overeenkomst. In zoverre vormt dit artikel de implementatie van artikel 64 van richtlijn nr. 2009/81/EG. De adviesopmerking heeft daarop geen betrekking.

X Noot
9

De voorgestelde artikelen 2.43, 2.46 en 2.125 in samenhang met het voorgestelde artikel 3.3.

X Noot
10

Richtlijn nr. 2004/17/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 31 maart 2004 houdende coördinatie van de procedures voor het plaatsen van opdrachten in de sectoren water- en energievoorziening, vervoer en postdiensten (PbEU L 134).

X Noot
11

Richtlijn nr. 2004/18/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 31 maart 2004 betreffende de coördinatie van de procedures voor het plaatsen van overheidsopdrachten voor werken, leveringen en diensten (PbEU L 134).

X Noot
12

Richtlijn 89/665/EEG van de Raad van 21 december 1989 houdende de coördinatie van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen betreffende de toepassing van de beroepsprocedures inzake het plaatsen van overheidsopdrachten voor leveringen en voor de uitvoering van werken, en Richtlijn 92/13/EEG van de Raad van 25 februari 1992 tot coördinatie van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen betreffende de toepassing van de communautaire voorschriften inzake de procedures voor het plaatsen van opdrachten door diensten die werkzaam zijn in de sectoren water- en energievoorziening, vervoer en telecommunicatie.

Naar boven