A. TITEL

Verdrag tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Bondsrepubliek Duitsland inzake de wederzijdse beveiliging van gerubriceerde gegevens;

Berlijn, 18 april 2001

B. TEKST

Verdrag tussen de Regering van het Koninkrijk der Nederlanden en de Regering van de Bondsrepubliek Duitsland inzake de wederzijdse beveiliging van gerubriceerde gegevens

De Regering van het Koninkrijk der Nederlanden

en

de Regering van de Bondsrepubliek Duitsland

Geleid door de wens, de beveiliging te verzekeren van gerubriceerde gegevens die tussen de bevoegde instanties van de twee Staten worden uitgewisseld of die door Duitse of Nederlandse industriële bedrijven en inrichtingen in het kader van overheidsopdrachten worden overgedragen;

zijn het volgende overeengekomen:

Artikel 1 Begripsbepaling

1. In dit Verdrag wordt onder gerubriceerde gegevens verstaan:

  • a. In de Bondsrepubliek Duitsland: feiten, goederen of informatie, in welke vorm dan ook, ten aanzien waarvan geheimhouding in het algemeen belang is vereist. Zij worden overeenkomstig de vereiste mate van beveiliging door een officiële instelling of op last daarvan gerubriceerd. Een gerubriceerd gegeven is

  • 1. STRENG GEHEIM, indien kennis nemen door niet gerechtigden het voortbestaan of vitale belangen van de Bondsrepubliek Duitsland of van een van haar deelstaten („Länder") in gevaar kan brengen,

  • 2. GEHEIM, indien kennis nemen door niet gerechtigden de veiligheid van de Bondsrepubliek Duitsland of van een van haar deelstaten („Länder") in gevaar kan brengen of ernstige schade aan haar belangen kan veroorzaken,

  • 3. VS-VERTRAULICH, indien kennis nemen door niet gerechtigden schadelijk kan zijn voor de belangen van de Bondsrepubliek Duitsland of van een van haar deelstaten („Länder"),

  • 4. VS-NUR FÜR DEN DIENSTGEBRAUCH, indien kennis nemen door niet gerechtigden nadelig kan zijn voor de belangen van de Bondsrepubliek Duitsland of van een van haar deelstaten („Länder").

  • b. In het Koninkrijk der Nederlanden: gegevens waarvan de geheimhouding door het belang van de Staat of van zijn bondgenoten wordt geboden. Deze gegevens worden aangemerkt als staatsgeheim en voorzien van de merking „Stg" gevolgd door een rubricering. Een staatsgeheim is

  • 1. ZEER GEHEIM, indien kennis nemen door niet gerechtigden zeer ernstige schade aan de veiligheid of andere gewichtige belangen van de Staat of zijn bondgenoten kan veroorzaken,

  • 2. GEHEIM, indien kennis nemen door niet gerechtigden ernstige schade aan de veiligheid of andere gewichtige belangen van de Staat of zijn bondgenoten kan veroorzaken,

  • 3. CONFIDENTIEEL, indien kennis nemen door niet gerechtigden schade aan de veiligheid of andere gewichtige belangen van de Staat of zijn bondgenoten kan veroorzaken.

2. Dientengevolge komen de Verdragsluitende Partijen overeen dat de volgende rubriceringen vergelijkbaar zijn:

Bondsrepubliek DuitslandKoninkrijk der Nederlanden
STRENG GEHEIMStg. ZEER GEHEIM
GEHEIMStg. GEHEIM
VS-VERTRAULICHStg. CONFIDENTIEEL
VS-NUR FÜR DEN DIENST-GEBRAUCH Volgens de nota van het Nederlandse Ministerie van Buitenlandse Zaken van 14-02-1994 worden Duitse gerubriceerde gegevens met de rubricering VS-NUR FÜR DEN DIENSTGEBRAUCH in Nederland beveiligd volgens de bepalingen die gelden voor gerubriceerde gegevens met de rubricering „NATO RESTRICTED".

3. Op gerubriceerde gegevens met de rubricering „VS-NUR FÜR DEN DIENSTGEBRAUCH" zijn de onderstaande artikelen 3 en 4 evenals artikel 7 niet van toepassing.

Artikel 2 Nationale maatregelen

1. De Verdragsluitende Partijen treffen binnen het kader van hun nationale recht alle passende maatregelen ter beveiliging van gerubriceerde gegevens die krachtens dit Verdrag worden overgedragen of ontstaan als uitvloeisel van een aan enige leverancier gegunde gerubriceerde opdracht. Zij kennen deze gegevens ten minste dezelfde graad van beveiliging toe als is voorgeschreven voor de eigen gegevens van de overeenkomstige rubricering. De bevoegde instanties van de Verdragsluitende Partijen nemen kennis van de bij de andere Verdragsluitende Partij geldende beveiligingsbepalingen.

2. De Verdragsluitende Partijen zullen de desbetreffende gerubriceerde gegevens niet zonder de voorafgaande toestemming van de instantie die tot de rubricering heeft besloten, toegankelijk maken voor derde landen en deze uitsluitend voor het aangegeven doel gebruiken.

3. In het bijzonder mag slechts die personen toegang worden verleend tot gerubriceerde gegevens die daarvan uit hoofde van hun functie noodzakelijkerwijs kennis dienen te nemen en die daartoe gemachtigd zijn op grond van het vereiste veiligheidsonderzoek, dat ten minste even streng moet zijn als wordt vereist voor toegang tot nationale gerubriceerde gegevens van de overeenkomstige rubricering. Voor als VS-VERTRAULICH/Stg. CONFIDENTIEEL en hoger gerubriceerde gegevens dient in elk geval een veiligheidsonderzoek te worden verricht.

4. De Verdragsluitende Partijen dragen binnen hun grondgebied zorg voor de naleving van de beveiligingsbepalingen.

Artikel 3 Voorbereiding van een gerubriceerde opdracht

Indien een Verdragsluitende Partij voornemens is een gerubriceerde opdracht te plaatsen bij een leverancier op het grondgebied van de andere Verdragsluitende Partij, dan wel indien zij een leverancier op haar grondgebied daartoe de opdracht geeft, zorgt zij ervoor dat zij vooraf de verzekering van de bevoegde instantie van de andere Verdragsluitende Partij verkrijgt dat ten aanzien van de voorgestelde leverancier een veiligheidsonderzoek is verricht in overeenstemming met de desbetreffende rubricering en dat deze leverancier beschikt over geschikte beveiligingsvoorzieningen om adequate beveiliging van de gerubriceerde gegevens te kunnen waarborgen. Deze verzekering houdt de verplichting in te waarborgen dat de procedure in verband met de beveiliging van de leverancier ten aanzien van wie een veiligheidsonderzoek is verricht overeenstemt met de nationale beveiligingsbepalingen en onder toezicht staat van de regering.

Artikel 4 Uitvoering van een gerubriceerde opdracht

1. De ter zake voor de opdrachtgever tot handelen bevoegde instantie is ervoor verantwoordelijk dat aan ieder gerubriceerd gegeven dat in het kader van een opdracht wordt overgedragen of daardoor ontstaat, een rubricering wordt toegekend. Op verzoek van de voor de leverancier bevoegde autoriteit van de andere Verdragsluitende Partij deelt zij deze instantie in de vorm van een lijst (rubriceringslijst) de aangebrachte beveiligingsrubriceringen mede. In dat geval stelt zij tegelijkertijd de ter zake van de leverancier tot handelen bevoegde instantie van de andere Verdragsluitende Partij ervan in kennis dat de leverancier zich jegens de opdrachtgever heeft verplicht voor de behandeling van de hem toevertrouwde gerubriceerde gegevens de beveiligingsbepalingen van zijn eigen regering te erkennen en zo nodig de bevoegde instantie van het land van herkomst een desbetreffende verklaring (beveiligingsclausule) te verschaffen.

2. Indien de ter zake van de leverancier tot handelen bevoegde instantie aan de ter zake van de opdrachtgever tot handelen bevoegde instantie om een rubriceringslijst heeft verzocht en deze heeft ontvangen, bevestigt zij de ontvangst schriftelijk en doet de leverancier de lijst toekomen.

3. In elk geval waarborgt de ter zake van de leverancier tot handelen bevoegde instantie dat de leverancier de aan beveiliging onderworpen onderdelen van de opdracht overeenkomstig de beveiligingsclausule behandelt als gerubriceerd gegeven van de eigen staat volgens de desbetreffende rubricering van de hem toegezonden rubriceringslijst.

4. Voor zover de onderuitbesteding van gerubriceerde opdrachten door de bevoegde instantie is toegestaan, zijn de eerste drie leden van overeenkomstige toepassing.

5. De Verdragsluitende Partijen dragen er zorg voor dat een gerubriceerde opdracht pas wordt verstrekt, respectievelijk dat met de werkzaamheden aan de aan beveiliging onderworpen onderdelen pas wordt begonnen, wanneer de vereiste beveiligingsmaatregelen bij de leverancier zijn getroffen of tijdig kunnen worden getroffen.

Artikel 5 Het aangeven van de rubriceringen

1. De overgedragen gerubriceerde gegevens worden door of in opdracht van de bevoegde instantie van het ontvangende land bovendien voorzien van een aanduiding van de overeenkomende nationale rubricering.

2. De verplichting een aanduiding van de rubricering aan te brengen geldt ook voor gerubriceerde gegevens die bij de ontvanger ontstaan ten gevolge van de uitvoering van gerubriceerde opdrachten, dan wel voor gerubriceerde gegevens die daarbij worden gereproduceerd.

3. Voor zaken waarvan geheimhouding noodzakelijk wordt geacht om redenen anders dan in dit Verdrag bedoeld (bijvoorbeeld fabrieks- en bedrijfsgeheimen) moet een aanduiding worden gebruikt die duidelijk afwijkt van de in artikel 1 genoemde rubriceringen.

4. In het ontvangende land vindt wijziging of opheffing van een rubricering uitsluitend plaats op verzoek van de bevoegde instantie van het land van oorsprong. De bevoegde instantie van het land van oorsprong stelt de bevoegde instantie van het ontvangende land zes weken van tevoren op de hoogte van haar voornemen een rubricering te wijzigen dan wel op te heffen.

Artikel 6 Overbrenging van gerubriceerde gegevens

1. In beginsel vindt het vervoer van gerubriceerde gegevens van het ene land naar het andere land plaats per diplomatieke of militaire koerier. De bevoegde instantie bevestigt de ontvangst van het gerubriceerde gegeven en zendt het overeenkomstig de nationale beveiligingsbepalingen door naar de geadresseerde.

2. De bevoegde instanties kunnen ten aanzien van een nauwkeurig omschreven voornemen – in algemene zin of met vastlegging van beperkingen – overeenkomen dat gerubriceerde gegevens onder de in het derde lid genoemde voorwaarden op andere wijze dan per diplomatieke of militaire koerier mogen worden overgebracht, indien het vasthouden aan het vervoer per koerier het vervoer of de uitvoering te zeer zou kunnen bemoeilijken.

3. In de in het tweede lid genoemde gevallen is vereist dat

– degene die de gerubriceerde gegevens vervoert tot kennisneming van de inhoud van gerubriceerde gegevens met een vergelijkbare rubricering is gemachtigd;

– bij de verzendende instelling een lijst van de verzonden gerubriceerde gegevens berust; een exemplaar van deze lijst moet de ontvanger worden overhandigd ter doorzending naar de bevoegde instantie;

– de gerubriceerde gegevens volgens de voorschriften voor binnenlandse verzending zijn verpakt;

– de overdracht van de gerubriceerde gegevens tegen afgifte van een ontvangstbewijs geschiedt;

– degene die de gerubriceerde gegevens vervoert een door de vanwege de verzendende of ontvangende instelling bevoegde veiligheids-autoriteit afgegeven koerierspas bij zich draagt.

4. Voor de verzending van gerubriceerde gegevens van aanzienlijke omvang leggen de bevoegde instanties per geval vast: de wijze waarop het vervoer moet plaatsvinden, de route van het vervoer en de wijze waarop het ter beveiliging zal worden begeleid.

5. Gerubriceerde gegevens met de rubricering VS-NUR FÜR DEN DIENSTGEBRAUCH kunnen aan ontvangers op het grondgebied van de andere Verdragsluitende Partij per post worden verzonden.

Artikel 7 Bezoekregeling

1. Slechts met voorafgaande toestemming van de bevoegde instantie van de te bezoeken Verdragsluitende Partij worden bezoekers uit het grondgebied van de ene Verdragsluitende Partij op het grondgebied van de andere Verdragsluitende Partij toegelaten tot gerubriceerde gegevens, dan wel tot inrichtingen waar aan gerubriceerde gegevens wordt gewerkt. Toestemming wordt uitsluitend verleend aan personen die op grond van het vereiste veiligheidsonderzoek gemachtigd zijn om kennis te nemen van gerubriceerde gegevens.

2. Bezoekers dienen te worden aangemeld bij de bevoegde instantie van de Verdragsluitende Partij in het grondgebied waarvan zij binnenreizen, overeenkomstig de op dat grondgebied geldende bepalingen. De bevoegde instanties van beide Partijen stellen elkaar in kennis van de bijzonderheden van de aanmelding en waarborgen dat de bepalingen inzake de bescherming van persoonsgegevens worden nageleefd.

Artikel 8 Inbreuken op de beveiligingsregels

1. Inbreuken op de beveiligingsregels waarbij compromittering niet uitgesloten moet worden geacht, wordt vermoed of is vastgesteld, moeten onverwijld aan de andere Verdragsluitende Partij worden medegedeeld.

2. Het onderzoek en de vervolging van inbreuken op de beveiligingsregels geschieden door de bevoegde instanties en rechterlijke instanties van de Verdragsluitende Partij waarvan de competentie vaststaat, overeenkomstig het recht van deze Verdragsluitende Partij. De andere Verdragsluitende Partij moet op verzoek dit gerechtelijk onderzoek steunen en dient in kennis te worden gesteld van het resultaat.

Artikel 9 Beveiligingskosten

De door de instanties van een Verdragsluitende Partij gemaakte kosten voor de uitvoering van beveiligingsmaatregelen worden door de andere Verdragsluitende Partij niet vergoed.

Artikel 10 Bevoegde instanties

De Verdragsluitende Partijen stellen elkaar ervan in kennis welke instanties voor de uitvoering van dit Verdrag bevoegd zijn.

Artikel 11 Relatie tot andere overeenkomsten

1. Bij de inwerkingtreding van dit Verdrag verliest de op 4 maart 1985 ondertekende Overeenkomst tussen de Regering van het Koninkrijk der Nederlanden en de Regering van de Bondsrepubliek Duitsland inzake de wederzijdse beveiliging van gerubriceerde gegevens haar geldigheid.

2. De op grond van de buiten werking gestelde Overeenkomst van 4 maart 1985 uitgewisselde gerubriceerde gegevens worden beveiligd overeenkomstig dit Verdrag.

3. Andere overeenkomsten die tussen beide Verdragsluitende Partijen bestaan en waarbij de beveiliging van gerubriceerde gegevens wordt geregeld, blijven van kracht voor zover zij niet strijdig zijn met dit Verdrag.

Artikel 12 Consultaties

1. De bevoegde instanties van de Verdragsluitende Partijen nemen kennis van de op het grondgebied van de andere Verdragsluitende Partij geldende beveiligingsbepalingen.

2. Om een nauwe samenwerking bij de uitvoering van dit Verdrag te waarborgen, consulteren de bevoegde instanties elkaar op verzoek van een van deze instanties.

3. Elke Verdragsluitende Partij verleent de nationale beveiligingsautoriteit van de andere Verdragsluitende Partij of elke in onderling overleg aangegeven andere instantie toestemming voor het afleggen van bezoeken op haar grondgebied om met haar beveiligingsinstanties haar procedures en inrichtingen ter beveiliging van gerubriceerde gegevens die haar door de andere Verdragsluitende Partij ter beschikking zijn gesteld, te bespreken. Elke Verdragsluitende Partij steunt deze instantie bij het vaststellen van het feit of dergelijke gegevens die haar door de andere Verdragsluitende Partij ter beschikking zijn gesteld, in toereikende mate worden beveiligd. De bijzonderheden worden door de bevoegde instanties vastgelegd.

Artikel 13 Inwerkingtreding, geldigheidsduur, toepassingsgebied, wijziging en opzegging

1. Dit Verdrag treedt in werking op de eerste dag van de tweede maand volgend op de datum waarop de Regering van het Koninkrijk der Nederlanden de Regering van de Bondsrepubliek Duitsland ervan in kennis heeft gesteld dat aan de nationale vereisten voor de inwerkingtreding is voldaan. Doorslaggevend is de datum van de ontvangst van de kennisgeving.

2. Dit Verdrag wordt voor onbepaalde tijd gesloten.

3. Wat het Koninkrijk der Nederlanden betreft, geldt dit Verdrag slechts voor het Rijk in Europa.

4. Elke Verdragsluitende Partij kan te allen tijde schriftelijk om wijziging van dit Verdrag verzoeken. Indien door een Verdragsluitende Partij een desbetreffend verzoek wordt ingediend, worden door de Verdragsluitende Partijen onderhandelingen inzake de wijziging van het Verdrag geopend.

5. Elke Verdragsluitende Partij kan dit Verdrag schriftelijk opzeggen, met inachtneming van een termijn van zes maanden. In geval van opzegging dient de behandeling van de gerubriceerde gegevens die op grond van dit Verdrag zijn overgedragen of die bij een leverancier zijn ontstaan te blijven geschieden overeenkomstig het bepaalde in artikel 2, eerste lid, zolang dit is vereist op grond van de bestaande rubricering.

GEDAAN te Berlijn op 18 april 2001, in twee originele exemplaren, in de Nederlandse en de Duitse taal, zijnde beide teksten gelijkelijk authentiek.

Voor de Regering van het Koninkrijk der Nederlanden

(w.g.) NIKOLAOS VAN DAM

Dr. Nikolaos van Dam

Voor de Regering van de Bondsrepubliek Duitsland

(w.g.) GERHARD WESTDICKENBERG

Dr. Gerhard Westdickenberg


Abkommen zwischen der Regierung des Königreichs der Niederlande und der Regierung der Bundesrepublik Deutschland über den gegenseitigen Schutz von Verschlusssachen

Die Regierung des Königreichs der Niederlande

und

die Regierung der Bundesrepublik Deutschland

in dem Wunsch, den Schutz von Verschlusssachen sicherzustellen, die zwischen den zuständigen Behörden beider Staaten ausgetauscht oder die von deutschen oder niederländischen Industrieunternehmen und Einrichtungen im Rahmen von Regierungsaufträgen übermittelt werden-

sind wie folgt übereingekommen:

Artikel 1 Begriffsbestimmung

1. Verschlusssachen im Sinne diese Abkommens sind

  • a) in der Bundesrepubliek Deutschland: im öffentlichen Interesse geheimhaltungsbedürftige Tatsachen, Gegenstände oder Erkenntnisse, unabhängig von ihrer Darstellungsform. Sie werden entsprechend ihrer Schutzbedürftigkeit von einer amtlichen Stelle oder auf deren Veranlassung eingestuft. Eine Verschlussache ist

  • 1. STRENG GEHEIM, wenn die Kenntnisnahme durch Unbefugte den Bestand oder lebenswichtige Interessen der Bundesrepublik Deutschland oder eines ihrer Länder gefährden kann,

  • 2. GEHEIM, wenn die Kenntnisnahme durch Unbefugte die Sicherheit der Bundesrepublik Deutschland oder eines ihrer Länder gefährden oder ihren Interessen schweren Schaden zufügen kann,

  • 3. VS-VERTRAULICH, wenn die Kenntnisnahme durch Unbefugte für die Interessen der Bundesrepublik Deutschland oder eines ihrer Länder schädlich sein kann,

  • 4. VS-NUR FÜR DEN DIENSTGEBRAUCH, wenn die Kenntnisnahme durch Unbefugte für die Interessen der Bundesrepublik Deutschland oder eines ihrer Länder nachteilig sein kann;

  • b) im Königreich der Niederlande: Informationen, deren Geheimhaltung im Interesse des Staates oder seiner Verbündeten geboten ist. Solche Informationen sind Staatsgeheimnisse und werden mit der Angabe »Stg« und einer nachfolgenden Einstufung versehen. Ein Staatsgeheimnis ist

  • 1. ZEER GEHEIM, wenn die Kenntnisnahme durch Unbefugte der Sicherheit oder anderen gewichtigen Interessen des Staates oder seiner Verbündeten sehr schweren Schaden zufügen kann,

  • 2. GEHEIM, wenn die Kenntnisnahme durch Unbefugte der Sicherheit oder anderen gewichtigen Interessen des Staates oder seiner Verbündeten schweren Schaden zufügen kann,

  • 3. CONFIDENTIEEL, wenn die Kenntnisnahme durch Unbefugte der Sicherheit oder anderen gewichtigen Interessen des Staates oder seiner Verbündeten Schaden zufügen kann.

2. Demnach vereinbaren die Vertragsparteien, dass folgende Verschlusssachengrade vergleichbar sind:

Bundesrepublik DeutschlandKönigreich der Niederlande
STRENG GEHEIMStg. ZEER GEHEIM
GEHEIMStg. GEHEIM
VS-VERTRAULICHStg. CONFIDENTIEEL
VS-NUR FÜR DEN DIENSTGEBRAUCHGemäß der Note des niederländischen Außenministeriums vom 14.02.1994 werden deutsche Verschlusssachen des Geheimhaltungsgrades VS-NUR FÜR DEN DIENSTGEBRAUCH in den Niederlanden nach den Bestimmungen geschützt, wie sie für Verschlusssachen des Geheimhaltungsgrades »NATO RESTRICTED« gelten.

3. Für Verschlusssachen des Verschlusssachengrads »VS-NUR FÜR DEN DIENSTGEBRAUCH« finden die nachstehenden Artikel 3 und 4 sowie Artikel 7 keine Anwendung.

Artikel 2 Innerstaatliche Maßnahmen

1. Die Vertragsparteien treffen im Rahmen ihres innerstaatlichen Rechts alle geeigneten Maßnahmen zum Schutz von Verschlusssachen, die aufgrund dieses Abkommens übermittelt werden oder bei einem Auftragnehmer im Zusammenhang mit einem Verschlusssachenauftrag entstehen. Sie gewähren derartigen Verschlusssachen mindestens den gleichen Geheimschutz, wie er für ihre eigenen Verschlusssachen des entsprechenden Verschlusssachengrades vorgeschrieben ist. Die zuständigen Behörden der Vertragsparteien nehmen von den bei der anderen Vertragspartei geltenden Sicherheitsbestimmungen Kenntnis.

2. Die Vertragsparteien werden die betreffenden Verschlusssachen nicht ohne voherige Zustimmung der Behörde, die die Geheimhaltung veranlasst hat, Drittländern zugänglich machen, und sie werden sie ausschließlich für den angegebenen Zweck verwenden.

3. Die Verschlusssachen dürfen insbesondere nur solchen Personen zugänglich gemacht werden, deren dienstliche Aufgaben die Kenntnis notwendig machen und die nach der erforderlichen Sicherheitsüberprüfung, die mindestens so streng sein muss wie die für den Zugang zu nationalen Verschlusssachen der entsprechenden Einstufung, zum Zugang ermächtigt sind. Für Verschlusssachen ab der Einstufung VS-VERTRAULICH / Stg. CONFIDENTIEEL und höher its in allen Fällen eine Sicherheitsüberprüfung durchzuführen.

4. Die Vertragsparteien sorgen innerhalb ihren Hoheitsgebiets für die Einhaltung der Sicherheitsbestimmungen.

Artikel 3 Vorbereitung von Verschlusssachenaufträgen

Beabsichtigt eine Vertragspartei, einen Verschlusssachenauftrag an einen Auftragnehmer im Hoheitsgebiet der anderen Vertragspartei zu vergeben bzw. beauftragt sie einen Auftragnehmer in ihrem Hoheitsgebiet, dies zu tun, so holt sie zuvor von der zuständigen Behörde der anderen Vertragspartei eine Versicherung dahingehend ein, dass der vorgeschlagene Auftragnehmer bis zu dem angemessenen Verschlusssachengrad sicherheitsüberprüft ist und über geeignete Sicherheitsvorkehrungen verfügt, um einen angemessenen Schutz der Verschlusssachen zu gewährleisten. Diese Versicherung beinhaltet die Verpflichtung sicherzustellen, dass das Geheimschutzverfahren des überprüften Auftragnehmers in Einklang mit den innerstaatlichen Geheimschutzbestimmungen steht und von der Regierung überwacht wird.

Artikel 4 Durchführung von Verschlusssachenaufträgen

1. Die für den Auftraggeber zuständige Behörde ist dafür verantwortlich, dass jede Verschlusssache, die im Rahmen eines Auftrags übermittelt wird oder entsteht, in einem Verschlusssachengrad eingestuft wird. Auf Anforderung der für den Auftragnehmer zuständigen Behörde der anderen Vertragspartei teilt sie dieser in Form einer Liste (Verschlusssacheneinstufungsliste) die vorgenommenen Verschlusssacheneinstufungen mit. In diesem Falle unterrichtet sie gleichzeitig die für den Auftragnehmer zuständige Behörde der anderen Vertragspartei darüber, dass der Auftragnehmer sich dem Auftraggeber gegenüber verpflichtet hat, für die Behandlung von Verschlusssachen, welche ihm anvertraut werden, die Geheimschutsbestimmungen seiner eigenen Regierung anzuerkennen und gegebenenfalls gegenüber der zuständigen Heimatbehörde eine entsprechende Erklärung (Geheimschutzklausel) abzugeben.

2. Soweit die für den Auftragnehmer zuständige Behörde eine Verschlusssacheneinstufungsliste von der für den Auftraggeber zuständigen Behörde angefordert und erhalten hat, bestätigt sie den Empfang schriftlich und leitet die Liste an den Auftragnehmer weiter.

3. In jedem Fall stellt die für den Auftragnehmer zuständige Behörde sicher, dass der Auftragnehmer die geheimschutzbedürftigen Teile des Auftrags entsprechend der Geheimschutzklausel als Verschlusssache des eigenen Staates nach dem jeweiligen Verschlusssachengrad der ihm zugeleiteten Verschlusssacheneinstufungsliste behandelt.

4. Soweit die Vergabe von VN-Unteraufträgen von der zuständigen Behörde zugelassen ist, gelten Absätze 1 bis 3 entsprechend.

5. Die Vertragsparteien sorgen dafür, dass ein Verschlusssachenauftrag erst dann vergeben, beziehungsweise dass an den geheimschutzbedürftigen Teilen mit den Arbeiten erst dann begonnen wird, wenn die erforderlichen Geheimschutzvorkehrungen beim Auftragnehmer getroffen worden sind oder rechtzeitig getroffen werden können.

Artikel 5 Kennzeichnung

1. Die übermittelten Verschlusssachen werden von der zuständigen Behörde des Empfangsstaates oder auf ihre Veranlassung zusätzlich mit dem entsprechenden nationalen Geheimhaltungsgrad gekennzeichnet.

2. Die Kennzeichnungspflicht gilt auch für Verschlusssachen, die bei dem Empfänger im Zusammenhang mit der Durchführung von Verschlusssachenaufträgen entstehen oder für Verschlusssachen, die dabei vervielfältigt werden.

3. Für Angelegenheiten, deren Geheimhaltung aus anderen als den in diesem Abkommen bezeichneten Gründen für erforderlich gehalten wird (z. B. Betriebs-, Firmengeheimnisse), its eine Kennzeichnung zu verwenden, die sich von den in Artikel 1 bezeichneten Verschlusssachengraden deutlich unterscheidet.

4. Verschlusssachengrade werden im Empfangsstaat nur auf Ersuchen der zuständigen Behörde des Ursprungsstaates geändert oder aufgehoben. Die zuständige Behörde des Ursprungsstaates unterrichtet die zuständige Behörde des Empfangsstaates sechs Wochen im voraus von ihrer Absicht, einen Verschlusssachengrad zu ändern oder aufzuheben.

Artikel 6 Übermittlung von Verschlusssachen

1. Verschlusssachen werden von einem Staat in den anderen grundsätzlich durch den diplomatischen oder militärischen Kurierdienst befördert. Die zuständige Behörde bestätigt den Empfang der Verschlusssache und leitet die gemäß den nationalen Sicherheitsbestimmungen an den Empfänger weiter.

2. Die zuständigen Behörden können für ein genau bezeichnetes Vorhaben – allgemein oder unter Festlegung von Beschränkungen – vereinbaren, dass Verschlusssachen unter den Bedingungen des Absatzes 3 auf einem anderen als dem diplomatischen oder militärischen Kurierweg befördert werden dürfen, sofern die Einhaltung des Kurierwegs den Transport oder die Ausführung unangemessen erschweren könnte.

3. In den in Absatz 2 genannten Fällen muss

– der Befördernde zum Zugang zu Verschlusssachen des vergleichbaren Verschlusssachengrads ermächtigt sein;

– bei der absendenden Stelle ein Verzeichnis der beförderten Verschlusssachen verbleiben; ein Exemplar diese Verzeichnisses ist dem Empfänger zur Weiterleitung an die zuständige Behörde zu übergeben;

– die Verschlusssache nach den für die Inlandsbeförderung geltenden Bestimmungen verpackt sein;

– die Übergabe der Verschlusssachen gegen Empfangsbescheinigung erfolgen;

– der Befördernde einen von der für die versendende oder die empfangende Stelle zuständigen Sicherheitsbehörde ausgestellten Kurierausweis mit sich führen.

4. Für die Beförderung von Verschlusssachen von erheblichem Umfang werden Transport, Transportweg und Begleitschutz im Einzelfall durch die zuständigen Behörden festgelegt.

5. Verschlusssachen der Einstufung VS-NUR FÜR DEN DIENSTGEBRAUCH können an Empfänger im Hoheitsgebiet der anderen Vertragspartei mit der Post versandt werden.

Artikel 7 Besuche

1. Besuchern aus dem Hoheitsgebiet einer Vertragspartei wird im Hoheitsgebiet der anderen Vertragspartei Zugang zu Verschlusssachen sowie zu Einrichtungen, in denen an Verschlusssachen gearbeitet wird, nur mit vorhergehender Erlaubnis der zuständigen Behörde der zu besuchenden Vertragspartei gewährt. Sie wird nur Personen erteilt, die nach der erforderlichen Sicherheitsüberprüfung zum Zugang zu Verschlusssachen ermächtigt sind.

2. Besucher sind bei der zuständigen Behörde der Vertragspartei, in deren Hoheitsgebiet sie einreisen, nach den in diesem Hoheitsgebiet geltenden Bestimmungen anzumelden. Die auf beiden Seiten zuständigen Behörden teilen einander die Einzelheiten der Anmeldung mit und stellen sicher, dass die Bestimmungen über den Schutz personenbezogener Daten eingehalten werden.

Artikel 8 Sicherheitsverstöße

1. Sicherheitsverstöße, bei denen eine Preisgabe nicht auszuschließen ist, vermutet oder festgestellt wird, sind der anderen Vertragspartei unverzüglich mitzuteilen.

2. Sicherheitsverstöße werden von den zuständigen Behördend und Gerichten der Vertragspartei, deren Zuständigkeit gegeben ist, nach dem Recht dieser Vertragspartei untersucht und verfolgt. Die andere Vertragspartei soll auf Anforderung diese Ermittlungen unterstützen und ist über das Ergebnis zu unterrichten.

Artikel 9 Sicherheitskosten

Die den Behörden einer Vertragspartei bei der Durchführung von Sicherheitsmaßnamen eintstandenen Kosten werden von der anderen Vertragspartei nicht erstattet.

Artikel 10 Zuständige Behörden

Die Vertragsparteien unterrichten einander darüber, welche Behörden für die Durchführung dieses Abkommens zuständig sind.

Artikel 11 Verhältnis zu anderen Übereinkünften

1. Mit dem Inkrafttreten dieses Abkommens verliert das am 04. März 1985 unterzeichnete Abkommen zwischen der Regierung des Königreichs der Niederlande und der Regierung der Bundesrepublik Deutschland über den gegenseitigen Schutz von Verschlusssachen seine Gültigkeit.

2. Die aufgrund des außer Kraft getretenen Abkommens vom 04. März 1985 ausgetauschten Verschlusssachen werden nach diesem Abkommen geschützt.

3. Zwischen die beiden Vertragsparteien bestehende andere Übereinkünfte, mit denen der Schutz von Verschlusssachen geregelt wird, gelten fort, soweit sie nicht zu diesem Abkommen im Widerspruch stehen.

Artikel 12 Konsultationen

1. Die zuständigen Behörden der Vertragsparteien nehmen von den im Hoheitsgebiet der anderen Vertragspartei geltenden Sicherheitsbestimmungen Kenntnis.

2. Um eine enge Zusammenarbeit bei der Durchführung dieses Abkommens zu gewährleisten, konsultieren die zuständigen Behörden einander auf Antrag einer dieser Behörden.

3. Jede Vertragspartei erlaubt der nationalen Sicherheitsbehörde der anderen Vertragspartei oder jeder im gegenseitigen Einvernehmen bezeichneten anderen Behörde Besuche in ihrem Hoheitsgebiet zu machen, um mit ihren Sicherheitsbehörden ihre Verfahren und Einrichtungen zum Schutz von Verschlusssachen, die ihr von der anderen Vertragspartei zur Verfügung gestellt wurden, zu erörtern. Jede Vertragspartei unterstützt diese Behörde bei der Feststellung, ob solche Informationen, die ihr von der anderen Vertragspartei zur Verfügung gestellt worden sind, ausreichend geschützt werden. Die Einzelheiten werden von den zuständigen Behörden festgelegt.

Artikel 13 Inkrafttreten, Geltungsdauer, Geltungsbereich, Änderung und Kündigung

1. Dieses Abkommen tritt am ersten Tag des zweiten Monats nach dem Tag in Kraft, an dem die Regierung des Königreichs der Niederlande der Regierung der Bundesrepublik Deutschland notifiziert hat, dass die innerstaatlichen Voraussetzungen für das Inkrafttreten erfüllt sind. Maßgebend ist der Tag des Eingangs der Notifikation.

2. Dieses Abkommen wird auf unbestimmte Zeit geschlossen.

3. Dieses Abkommen gilt hinsichtlich des Königreichs der Niederlande nur für den in Europa gelegenen Teil des Königreichs.

4. Jede Vertragspartei kann jederzeit schriftlich eine Änderung dieses Abkommens beantragen. Wird von einer Vertragspartei ein entsprechender Antrag gestellt, so werden von den Vertragsparteien Verhandlungen über die Änderung des Abkommens aufgenommen.

5. Jede Vertragspartei kann dieses Abkommen under Einhaltung einer Frist von sechs Monaten schriftlich kündigen. Im Fall der Kündigung sind die aufgrund dieses Abkommens übermittelten oder beim Auftragnehmer entstandenen Verschlusssachen weiterhin nach Artikel 2 Absatz I zu behandeln, solange das Bestehen der Einstufung dies erfordert.

GESCHEHEN zu Berlin am 18. April 2001 in zwei Urschriften, jede in niederländischer und deutscher Sprache, wobei jeder Wortlaut gleichermaßen verbindlich ist.

Für die Regierung des Königreichs der Niederlande

(gez.) NIKOLAOS VAN DAM

Dr. Nikolaos van Dam

Für die Regierung der Bundesrepublik Deutschland

(gez.) GERHARD WESTDICKENBERG

Dr. Gerhard Westdickenberg


D. PARLEMENT

Het Verdrag behoeft ingevolge artikel 91 van de Grondwet de goedkeuring van de Staten-Generaal, alvorens het Koninkrijk aan het Verdrag kan worden gebonden.

G. INWERKINGTREDING

De bepalingen van het Verdrag zullen ingevolge artikel 13, eerste lid, in werking treden op de eerste dag van de tweede maand volgend op de datum van ontvangst van de kennisgeving door de regering van het Koninkrijk der Nederlanden aan de regering van de Bondsrepubliek Duitsland dat aan de nationale vereisten voor de inwerkingtreding is voldaan.

J. GEGEVENS

De Noord-Atlantische Verdragsorganisatie, welke Organisatie in artikel 1, tweede lid, van het onderhavige Verdrag wordt genoemd, is opgericht bij het op 4 april 1949 te Washington tot stand gekomen Noord-Atlantisch Verdrag. De Engelse en Franse tekst, alsmede de vertaling van dit Verdrag zijn geplaatst in Stb. J 355. Zie ook, laatstelijk, Trb. 1999, 121.

Van de op 4 maart 1985 te 's-Gravenhage tot stand gekomen Overeenkomst tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Bondsrepubliek Duitsland inzake de wederzijdse beveiliging van geclassificeerde gegevens, welke Overeenkomst ingevolge artikel 11, eerste lid, van het onderhavige Verdrag bij inwerkingtreding van het Verdrag haar geldigheid verliest, is de tekst geplaatst in Trb. 1985, 41. Zie ook Trb. 1985, 128.

Uitgegeven de éénendertigste mei 2001

De Minister van Buitenlandse Zaken,

J. J. VAN AARTSEN

Naar boven