Regeling van de Minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie van 30 april 2011, nr. 199340 houdende tijdelijke vrijstelling van artikel 5, eerste lid, van het Besluit gebruik meststoffen

De Minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie,

Handelende in overeenstemming met de Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer;

Gelet op artikel 64, derde lid, van de Wet bodembescherming;

Besluit:

Artikel 1

In deze regeling wordt verstaan onder:

bedrijf:

hetgeen daaronder wordt verstaan in artikel 1, eerste lid, onderdeel i, van de Meststoffenwet,

perceel:

hetgeen daaronder wordt verstaan in artikel 1, eerste lid, onderdeel b, van het Uitvoeringsbesluit Meststoffenwet;

Dienst Regelingen:

hetgeen daaronder wordt verstaan in artikel 1, eerste lid, onderdeel c, van de Uitvoeringsregeling Meststoffenwet;

mineralenconcentraat:

hetgeen daaronder wordt verstaan in artikel 1, eerste lid, onderdeel i, van de Uitvoeringsregeling Meststoffenwet;

bouwland:

hetgeen daaronder wordt verstaan in artikel 1, eerste lid, onderdeel d, van het Besluit gebruik meststoffen;

sleepslangendoseersysteem:

doseersysteem waarmee met behulp van sleepslangen met een inwendige diameter van maximaal 32 milimeter een verpompbare meststof tussen de rijen van het gewas op de grond wordt gebracht.

Artikel 2

Voor bedrijven die zich ingevolge artikel 35f, tweede lid, van de Uitvoeringsregeling Meststoffenwet hebben aangemeld bij de Dienst Regelingen, wordt vrijstelling verleend van het verbod, bedoeld in artikel 5, eerste lid, van het Besluit gebruik meststoffen, voor het gebruik van mineralenconcentraat op grasland of bouwland, voor zover het aanwenden van mineralenconcentraat niet emissiearm geschiedt.

Artikel 3

Voor de toepassing van artikel 2 wordt als mineralenconcentraat uitsluitend in aanmerking genomen mineralenconcentraat dat afkomstig is van een producent die overeenkomstig artikel 35b van de Uitvoeringsregeling Meststoffenwet is aangewezen als deelnemer aan het onderzoek, bedoeld in artikel 35a van de Uitvoeringsregeling Meststoffenwet.

Artikel 4

Artikel 2 is van toepassing indien het mineralenconcentraat uitsluitend wordt aangewend:

  • a. op beteeld bouwland met de gewassen aardappelen en granen;

  • b. op het moment dat het gewas zodanig is gegroeid, dat het gewas ten minste 85 procent van het oppervlak van het beteeld perceel bedekt; en

  • c. met een sleepslangendoseersysteem in één werkgang waarbij het onmiddellijk tussen het gewas op het grondoppervlak wordt gebracht.

Artikel 5

De vrijstelling, bedoeld in artikel 2, geldt met betrekking tot:

  • a. bouwland, gelegen op zandgrond of lössgrond, vanaf de datum van inwerkingtreding van deze regeling tot en met 31 augustus;

  • b. bouwland, gelegen op kleigrond of veengrond, vanaf de datum van inwerkingtreding van deze regeling tot en met 15 september.

Artikel 6

Deze regeling treedt in werking met ingang van de eerste dag na de dagtekening van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst, werkt terug tot en met 1 januari 2011 en vervalt met ingang van 1 januari 2012.

Artikel 7

Deze regeling wordt aangehaald als: Tijdelijke vrijstellingsregeling verbod niet-emissiearm aanwenden 2011.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

Den Haag, 30 april 2011

De Staatssecretaris van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie,

H. Bleker.

TOELICHTING

Algemeen

Om de ammoniakemissie bij het uitrijden van dierlijke mest te reduceren is het emissiearm aanwenden van dierlijke mest op grond van de Wet bodembescherming (hierna: Wbb) verplicht gesteld. Ingevolge artikel 5, eerste lid, van het Besluit gebruik meststoffen (hierna: Bgm) is het verboden dierlijke meststoffen, zuiveringsslib of een mengsel met deze meststoffen te gebruiken op grasland of bouwland, tenzij de dierlijke meststoffen emissiearm worden aangewend. Bijlage I, behorende bij dit besluit, bevat een limitatieve opsomming van methoden die als emissiearm worden aangemerkt. Voor het gebruik van een andere methode dan de in deze opsomming beschreven methodes, is in artikel 64 van de Wbb voorzien in de mogelijkheid van vrijstelling van voornoemd verbod.

Pilot mineralenconcentraat

In 2009 is een grootschalig onderzoek (hierna: pilot) gestart met betrekking tot de productie, de afzet en het gebruik van mineralenconcentraat (Kamerstukken II 2008/09, 28 385, nr. 121). De pilot liep oorspronkelijk af op 31 december 2010, maar is per 1 januari 2011 met één jaar verlengd. Over de voortgang van dit onderzoek is de Tweede Kamer per brief van 6 oktober 2010 geïnformeerd (Kamerstukken II 2010/11, 28 385, nr. 193). Daarin is aangegeven dat de Europese Commissie heeft ingestemd met het verzoek het onderzoek onder dezelfde voorwaarden met ten hoogste één jaar te verlengen. De Uitvoeringsregeling Meststoffenwet voorziet daarom per 1 januari 2011 in deze verlenging (Regeling van de Minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie van 29 oktober 2010, nr. 159557, houdende wijziging van de Uitvoeringsregeling Meststoffenwet in verband met het buiten Nederland brengen van dierlijke meststoffen en diverse andere aanpassingen (Stcrt. 2010, nr. 17093)) zodat in aanvulling op reeds eerder verricht onderzoek een beter inzicht kan worden verkregen in de factoren die van invloed zijn op een verminderde werking van het mineralenconcentraat. Voor een nadere uitleg dienaangaande verwijs ik naar de reeds eerder vermelde brief.

Gedurende de looptijd van de pilot kan onder nadere voorwaarden de stikstof uit het mineralenconcentraat worden aangewend bovenop de gebruiksnorm voor dierlijke mest maar binnen de gebruiksnorm voor stikstof. In dit geval wordt het in de praktijk als kunstmestvervanger getypeerd, immers de stikstof uit kunstmest valt niet onder de gebruiksnorm dierlijke mest.

Vrijstelling emissiearme aanwending dierlijke mest

Voor de periode van 7 juni 2010 tot 1 januari 2011 is voor een bepaalde groep gebruikers de mogelijkheid geboden gedurende het groeiseizoen van de gewassen aardappelen en granen, mineralenconcentraat, als vervanger voor vloeibare of vaste stikstofkalikunstmest, toe te dienen in bovengenoemde gewassen in afwijking van de geldende voorschriften voor emissiearme aanwending van dierlijke mest (Stcrt. 2010, 9056). Dit om inzicht te krijgen in het marktperspectief (de afzet en het gebruik) van het mineralenconcentraat voor genoemde gewassen. Gebleken is dat toediening van het concentraat op de voorgeschreven emissiearme wijze tot aanzienlijke fysieke schade aan deze gewassen leidt. Een vrijstelling van het verbod gesteld in artikel 5, eerste lid, van het Bgm was daarom noodzakelijk. Met de onderhavig regeling wordt bovengenoemde vrijstelling ook voor het jaar 2011 verleend. In 2010 is gestart met een onderzoek door Plant Research International (hierna: PRI) naar de emissie van ammoniak uit mineralenconcentraat. Dit onderzoek zal aan het eind van 2011 worden afgerond. In aanvulling op dit onderzoek is de Commissie van Deskundigen Meststoffenwet (CDM) gevraagd om uiterlijk eind 2011 te beoordelen in welke mate sprake is van emissie van ammoniak uit mineralenconcentraat. Deze beoordeling vindt plaats aan de hand van een, eveneens door de CDM op te stellen protocol dat dient om met de beschikbare kennis en expertise onder diverse omstandigheden (zoals verschillende toedieningstechnieken, gewassen, toedieningstijdstippen en soorten bodems) de mate van uitspoeling van stikstof naar de bodem en de emissie van ammoniak naar de lucht te bepalen van diverse producten uit mestverwerking.

Alleen bedrijven die zich ingevolge artikel 35f, tweede lid, van de Uitvoeringsregeling Meststoffenwet, hebben aangemeld bij de Dienst Regelingen, kunnen gebruik maken van deze vrijstelling.

Voorwaarden vrijstelling

Het mineralenconcentraat mag uitsluitend worden aangewend met behulp van een zogenaamd ‘sleepslangendoseersysteem’, een gangbaar systeem voor de aanwending van vloeibare kunstmest in akkerbouwteelten. Met enige innovatieve aanpassingen is de verwachting dat deze geschikt is voor het aanwenden van mineralenconcentraat op beteeld bouwland zonder dat dit leidt tot aanzienlijke fysieke schade aan het gewas.

Daarnaast mag het mineralenconcentraat uitsluitend worden aangewend op beteeld bouwland met de gewassen aardappelen en granen op het moment dat deze gewassen zodanig zijn gegroeid, dat ten minste 85 procent van het oppervlak van het beteeld perceel met de gewassen is bedekt. Bij deze stand van de gewassen is de te verwachten ammoniakemissie vergelijkbaar met of lager dan de gangbare emissiearme aanwendingsapparatuur. Het gewas heeft bij deze stand behoefte aan zogenoemd bijmesten met een betrekkelijk geringe hoeveelheid stikstof en kali. De bestaande praktijk is dat dit in de vorm van kunstmest gebeurt. Het mineralenconcentraat is voor deze toepassing naar verwachting een geschikte vervanger van kunstmest vanwege de daarin aanwezige gehalten aan stikstof en kali.

Voor de periode waarbinnen de vrijstelling geldt is gedeeltelijk aangesloten bij de periode dat het ingevolge artikel 4, derde en vierde lid, Bgm is toegestaan om drijfmest aan te wenden op bouwland. Deze periode komt overeen met het groeiseizoen van aardappelen en granen en is afhankelijk van de grondsoort waarop de gewassen geteeld worden. Op klei- en veengrond kan het mineralenconcentraat twee weken langer worden uitgereden dan op zand- en lössgrond, te weten tot 15 september 2011.

Advies TCB

De Technische Commissie Bodembescherming (hierna: TCB) heeft op 15 februari 2010 advies uitgebracht inzake de eerder genoemde vrijstelling over het jaar 2010. In dat advies concludeert de TCB dat zij het belang begrijpt om relatief snel te weten of er afzetmogelijkheden zijn voor mineralenconcentraat, toegepast als kunstmestvervanger in de landbouw, maar het nog te vroeg vindt om mineralenconcentraat op deze schaal toe te passen nu de resultaten van het PRI-onderzoek nog niet bekend zijn.

De TCB is niet om advies gevraagd betreffende de verlenging van deze vrijstelling met één jaar omdat bovengenoemd advies over het jaar 2010 volstaat.

Uitgaande van de gemiddelde hoeveelheid (ammoniakale) stikstof in het mineralenconcentraat en de beperkte omvang van de productie van dat concentraat vanwege het beperkt aantal deelnemers aan de pilot én het gegeven dat slechts een deel van het mineralenconcentraat zal worden aangewend in de gewassen aardappelen en granen, is voor de resterende duur van de pilots een zekere vervluchtiging van de ammoniakale stikstof naar de lucht mijns inziens aanvaardbaar. De uitkomsten van het oordeel van de CDM met de uitkomsten van het PRI-onderzoek dienen aan te geven onder welke omstandigheden de mate van emissie van de ammoniakale stikstof uit het mineralenconcentraat gelijk is aan of zelfs minder is dan de toegestane emissiearme aanwendingsapparatuur.

Duur van de vrijstelling

De eerder verleende vrijstelling voor 2010 wordt met deze vrijstelling feitelijk verlengd tot en met 31 december 2011, omdat de pilot ook loopt tot en met 31 december 2011. Het is immers alleen gedurende de looptijd van de pilot onder nadere voorwaarden toegestaan om de stikstof uit het mineralenconcentraat aan te wenden bovenop de gebruiksnorm voor stikstof.

Administratieve lasten

De onderhavige vrijstelling brengt geen administratieve lasten met zich. Bedrijven zijn niet genoodzaakt extra informatie te verschaffen ten behoeve van de vrijstelling.

Inwerkingtreding

Deze regeling treedt in werking met ingang van de eerste dag na de dagtekening van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst, werkt terug tot en met 1 januari 2011 en vervalt met ingang van 1 januari 2012. Daarmee wordt afgeweken van het LNV-beleid van vaste verandermomenten voor regelgeving. Dit beleid houdt in dat nieuwe regelingen slechts op 1 januari of 1 juli in werking treden en publicatie minimaal twee maanden voorafgaand aan inwerkingtreding van de regeling plaatsvindt. Dit beleid is neergelegd in de brief van de toenmalige Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit van 28 april 2008 aan de Voorzitter van de Tweede Kamer (Kamerstukken II 2007/08, 29 515 en 31 201, nr. 243 en Kamerstukken II 2009/10, 29 515, nr. 309). Afwijking van de vaste verandermomenten is in dit geval gerechtvaardigd omdat het spoedregelgeving betreft. De spoed is gelegen in de hiervoor toegelichte noodzaak om per direct aansluiting te vinden van de onderhavige vrijstelling bij de vrijstelling bij bovengenoemde pilot. Daarbij komt dat de regeling begunstigend werkt voor de betrokken ondernemers en er derhalve geen profijt is bij een uitgestelde inwerkingtreding, hetgeen met de vaste verandermomenten wordt beoogd.

Het verlenen van terugwerkende kracht is voorts gerechtvaardigd daar het een versoepeling van de voorschriften betreft en de vrijstelling gelijk dient te lopen met de pilot.

De Staatssecretaris van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie,

H. Bleker.

Naar boven