Regeling van de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit van 10 juni 2010, nr. 123451, houdende tijdelijke vrijstelling van artikel 5, eerste lid, van het Besluit gebruik meststoffen

De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit,

Handelende in overeenstemming met de Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer;

Gelet op artikel 64, derde lid, van de Wet bodembescherming;

Besluit:

Artikel 1

In deze regeling wordt verstaan onder:

bedrijf:

hetgeen daaronder wordt verstaan in artikel 1, eerste lid, onderdeel i, van de Meststoffenwet,

perceel:

hetgeen daaronder wordt verstaan in artikel 1, eerste lid, onderdeel b, van het Uitvoeringsbesluit Meststoffenwet;

Dienst Regelingen:

hetgeen daaronder wordt verstaan in artikel 1, eerste lid, onderdeel c, van de Uitvoeringsregeling Meststoffenwet;

mineralenconcentraat:

hetgeen daaronder wordt verstaan in artikel 1, eerste lid, onderdeel i, van de Uitvoeringsregeling Meststoffenwet;

bouwland:

hetgeen daaronder wordt verstaan in artikel 1, eerste lid, onderdeel d, van het Besluit gebruik meststoffen;

sleepslangendoseersysteem:

doseersysteem waarmee met behulp van sleepslangen met een inwendige diameter van maximaal 32 milimeter een verpompbare meststof tussen de rijen van het gewas op de grond wordt gebracht.

Artikel 2

Voor bedrijven die zich ingevolge artikel 35f, tweede lid, van de Uitvoeringsregeling Meststoffenwet hebben aangemeld bij de Dienst Regelingen, wordt vrijstelling verleend van het verbod, bedoeld in artikel 5, eerste lid, van het Besluit gebruik meststoffen, van het gebruik van mineralenconcentraat op grasland of bouwland, voor zover het aanwenden van mineralenconcentraat niet emissiearm geschiedt.

Artikel 3

Voor de toepassing van artikel 2 wordt als mineralenconcentraat uitsluitend in aanmerking genomen mineralenconcentraat dat afkomstig is van een producent die overeenkomstig artikel 35b van de Uitvoeringsregeling Meststoffenwet door de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit is aangewezen als deelnemer aan het onderzoek, bedoeld in artikel 35a van de Uitvoeringsregeling Meststoffenwet.

Artikel 4

Artikel 2 is van toepassing indien het mineralenconcentraat uitsluitend wordt aangewend:

  • a. op beteeld bouwland met de gewassen aardappelen en granen;

  • b. op het moment dat het gewas zodanig is gegroeid, dat het gewas ten minste 85 procent van het oppervlak van het beteeld perceel bedekt; en

  • c. met een sleepslangendoseersysteem in één werkgang waarbij het onmiddellijk tussen het gewas op het grondoppervlak wordt gebracht.

Artikel 5

De vrijstelling, bedoeld in artikel 2, geldt met betrekking tot:

  • a. bouwland, gelegen op zandgrond of lössgrond, vanaf de datum van inwerkingtreding van deze regeling tot en met 31 augustus;

  • b. bouwland, gelegen op kleigrond of veengrond, vanaf de datum van inwerkingtreding van deze regeling tot en met 15 september.

Artikel 6

Deze regeling treedt in werking met ingang van de eerste dag na de dagtekening van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst, werkt terug tot en met 7 juni 2010 en vervalt met ingang van 1 januari 2011.

Artikel 7

Deze regeling wordt aangehaald als: Tijdelijke vrijstellingsregeling verbod niet-emissiearm aanwenden 2010.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

Den Haag, 10 juni 2010

De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit,

G. Verburg.

TOELICHTING

Om de ammoniakemissie bij het uitrijden van dierlijke mest te reduceren is het emissiearm aanwenden van dierlijke mest op grond van de Wet bodembescherming (hierna: Wbb) verplicht gesteld. Ingevolge artikel 5, eerste lid, van het Besluit gebruik meststoffen (hierna: Bgm) is het verboden dierlijke meststoffen, zuiveringsslib of een mengsel met deze meststoffen te gebruiken op grasland of bouwland, tenzij de dierlijke meststoffen emissiearm worden aangewend. Bijlage I, behorende bij dit besluit, bevat een limitatieve opsomming van methoden die als emissiearm worden aangemerkt. Voor het gebruik van een andere methode dan de in deze opsomming beschreven methodes, is in artikel 64 van de Wbb voorzien in de mogelijkheid van vrijstelling van voornoemd verbod.

In 2009 is een grootschalig onderzoek (hierna: pilot) gestart met betrekking tot de productie, de afzet en het gebruik van mineralenconcentraat (Kamerstukken II 2008/09, 28 385, nr. 121). De pilot loopt door tot en met 31 december 2010. Gedurende de looptijd van de pilot kan onder nadere voorwaarden de stikstof uit het mineralenconcentraat worden aangewend bovenop de gebruiksnorm voor dierlijke mest maar binnen de gebruiksnorm voor stikstof. In dit geval wordt het in de praktijk als kunstmestvervanger getypeerd, immers de stikstof uit kunstmest valt niet onder de gebruiksnorm dierlijke mest.

Met de onderhavige regeling wordt voor een bepaalde groep gebruikers de mogelijkheid geboden gedurende het groeiseizoen van de gewassen aardappelen en granen, mineralenconcentraat, als vervanger voor vloeibare of vaste stikstofkalikunstmest, toe te dienen in bovengenoemde gewassen in afwijking van de geldende voorschriften voor emissiearme aanwending van dierlijke mest. Dit om inzicht te krijgen in het marktperspectief (de afzet en het gebruik) van het mineralenconcentraat voor genoemde gewassen. Gebleken is dat toediening van het concentraat op de voorgeschreven emissiearme wijze tot aanzienlijke fysieke schade aan deze gewassen leidt. Een vrijstelling van het verbod gesteld in artikel 5, eerste lid, van het Bgm is daarom noodzakelijk. Tegelijk met onderhavige vrijstelling wordt in de jaren 2010–2011 vergelijkbaar onderzoek gedaan door Plant Research International (hierna: PRI) naar de emissie van ammoniak uit mineralenconcentraat. Alleen bedrijven die zich ingevolge artikel 35f, tweede lid, van de Uitvoeringsregeling Meststoffenwet, hebben aangemeld bij de Dienst Regelingen, kunnen gebruik maken van deze vrijstelling.

Het mineralenconcentraat mag uitsluitend worden aangewend met behulp van een zogenaamd ‘sleepslangendoseersysteem’, een gangbaar systeem voor de aanwending van vloeibare kunstmest in akkerbouwteelten. Met enige innovatieve aanpassingen is de verwachting dat deze geschikt is voor het aanwenden van mineralenconcentraat op beteeld bouwland zonder dat dit leidt tot aanzienlijke fysieke schade aan het gewas.

Daarnaast mag het mineralenconcentraat uitsluitend worden aangewend op beteeld bouwland met de gewassen aardappelen en granen op het moment dat deze gewassen zodanig zijn gegroeid, dat ten minste 85 procent van het oppervlak van het beteeld perceel met de gewassen is bedekt. Bij deze stand van de gewassen is de te verwachten ammoniakemissie vergelijkbaar met of lager dan de gangbare emissiearme aanwendingsapparatuur. Het gewas heeft bij deze stand behoefte aan zogenoemd bijmesten met een betrekkelijk geringe hoeveelheid stikstof en kali. De bestaande praktijk is dat dit in de vorm van kunstmest gebeurt. Het mineralenconcentraat is voor deze toepassing naar verwachting een geschikte vervanger van kunstmest vanwege de daarin aanwezige gehalten aan stikstof en kali.

Voor de periode waarbinnen de vrijstelling geldt is gedeeltelijk aangesloten bij de periode dat het ingevolge artikel 4, derde en vierde lid, Bgm is toegestaan om drijfmest aan te wenden op bouwland. Deze periode komt overeen met het groeiseizoen van aardappelen en granen en is afhankelijk van de grondsoort waarop de gewassen geteeld worden. Op klei- en veengrond kan het mineralenconcentraat twee weken langer worden uitgereden dan op zand- en lössgrond, te weten tot 15 september 2010.

Tot slot is de Technische Commissie Bodembescherming (hierna: TCB) om advies gevraagd. De TCB concludeert in haar advies van 15 februari 2010 dat zij het belang begrijpt om relatief snel te weten of er afzetmogelijkheden zijn voor mineralenconcentraat, toegepast als kunstmestvervanger in de landbouw, maar het nog te vroeg vindt om mineralenconcentraat op deze schaal toe te passen nu de resultaten van het PRI-onderzoek nog niet bekend zijn.

De verwachting is echter dat de emissie van de ammoniakale stikstof uit het mineralenconcentraat gelijk is aan of zelfs minder is dan de toegestane emissiearme aanwendingsapparatuur. Het is deze verwachting die een dergelijk wetenschappelijk emissieonderzoek rechtvaardigt. Uitgaande van de gemiddelde hoeveelheid (ammoniakale) stikstof in het mineralenconcentraat en de beperkte omvang van de productie van dat concentraat vanwege het beperkt aantal deelnemers aan de pilot én het gegeven dat slechts een deel van het mineralenconcentraat zal worden aangewend in de gewassen aardappelen en granen, is een eventueel te verwachten vervluchtiging van de ammoniakale stikstof naar de lucht aanvaardbaar.

Voorts vraagt de TCB zich af of een onderzoek naar het marktperspectief wel noodzakelijk is omdat uit een in 2009 gehouden enquête, uitgevoerd onder gebruikers, niet zou blijken dat er behoefte is om de mineralenconcentraten niet-emissiearm uit te rijden.

Deze conclusie van de TCB is juist, want voormelde enquête richtte zich niet op het gebruik van het mineralenconcentraat gedurende het groeiseizoen van gewassen zoals aardappelen en granen omdat toepassing ervan in 2009 alleen werd toegestaan als deze emissiearm werd aangewend. Het emissiearm aanwenden was nu juist onmogelijk aangezien een dergelijke toepassing zou leiden tot aanzienlijke fysieke schade aan het gewas.

De onderhavige vrijstelling heeft alleen betrekking op het kalenderjaar 2010, omdat de pilot loopt tot en met 2010. Het is immers alleen gedurende de looptijd van de pilot onder nadere voorwaarden toegestaan om de stikstof uit het mineralenconcentraat aan te wenden bovenop de gebruiksnorm voor stikstof.

De onderhavige vrijstelling brengt geen administratieve lasten met zich. Bedrijven zijn niet genoodzaakt extra informatie te verschaffen ten behoeve van de vrijstelling.

Deze regeling treedt in werking met ingang van de eerste dag na de dagtekening van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst, werkt terug tot en met 7 juni 2010 en vervalt met ingang van 1 januari 2011. Daarmee wordt afgeweken van het LNV-beleid van vaste verandermomenten voor regelgeving. Dit beleid houdt in dat nieuwe regelingen slechts op 1 januari of 1 juli in werking treden en publicatie minimaal twee maanden voorafgaand aan inwerkingtreding van de regeling plaatsvindt. Dit beleid is neergelegd in de brief van de Minister van LNV van 28 april 2008 aan de Voorzitter van de Tweede Kamer (Kamerstukken II 2007/08, 29 515 en 31 201, nr. 243 en Kamerstukken II 2009/10, 29 515, nr. 309). De reden voor de afwijking is gelegen in de wenselijke aansluiting van de onderhavige vrijstelling bij bovengenoemde pilot. Daarbij komt dat de regeling begunstigend werkt voor de betrokken ondernemers en er derhalve geen profijt is bij een uitgestelde inwerkingtreding, hetgeen met de vaste verandermomenten wordt beoogd.

De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit,

G. Verburg.

Naar boven