Besluit van 15 september 2023 tot wijziging van het Besluit houders van dieren in verband met technische wijzigingen in artikelen die zien op diergezondheid, dierenwelzijn, gemedicineerde diervoeders en diergeneesmiddelen en wijziging van het Besluit handhaving en overige zaken Wet dieren in verband met een technische wijziging

Wij Willem-Alexander, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van Onze Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit van 19 juni 2023 nr. WJZ/27628189;

Gelet op Richtlijn 2008/120/EG van de Raad van 18 december 2008 tot vaststelling van minimumnormen ter bescherming van varkens (PbEU 2009, L47) en de artikelen 2.2, negende lid, 2.5, tweede lid, 2.7, tweede lid, 2.9, derde lid, 2.18, eerste lid, 3.1, tweede lid, 7.2, tweede lid, en 7.8 van de Wet dieren;

De Afdeling advisering van de Raad van State gehoord (advies van 5 juli 2023 nr. W11.23.00140/IV);

Gezien het nader rapport van Onze Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit van 13 september 2023, nr. WJZ/34382086;

Hebben goedgevonden en verstaan:

ARTIKEL I

Het Besluit houders van dieren wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 2.7 vervalt.

B

In artikel 2.8 vervallen het tweede lid alsmede de aanduiding «1.» voor het eerste lid.

C

Artikel 2.9 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het opschrift komt te luiden:

Artikel 2.9. Toediening van bepaalde stoffen met hormonale werking, met een thyreostatische werking alsmede van ß-agonisten

2. «artikel 2.19, derde lid, van de wet» wordt vervangen door «verordening (EU) 2019/6».

D

Artikel 2.10, eerste lid, wordt als volgt gewijzigd:

1. «de artikelen» wordt vervangen door «artikel».

2. «, en 2.19» vervalt.

E

In artikel 2.10d, eerste lid, aanhef, wordt «een slachthuis of een verzamelcentrum» vervangen door «een slachthuis, een broederij of een verzamelcentrum».

F

Artikel 2.10f vervalt.

G

In artikel 2.12, onderdeel b, vervalt «l en m,».

H

Artikel 2.22, eerste lid, wordt als volgt gewijzigd:

1. «mee te spelen» wordt vervangen door «te manipuleren».

2. «bestaande uit» wordt vervangen door «zoals».

3. «of ander geschikt materiaal,» vervalt.

I

Artikel 2.27b, tweede lid, wordt als volgt gewijzigd:

1. Na «waar varkens worden gehouden» wordt «en waar slechts één varkenshouder actief is» ingevoegd.

2. «bedoeld in het eerste lid» wordt vervangen door «bedoeld in het eerste lid, onderdelen a tot en met f».

J

Artikel 2.47 wordt als volgt gewijzigd:

1. Onder verlettering van de onderdelen c tot en met e tot b tot en met d vervalt onderdeel b.

2. Onderdeel b (nieuw) wordt als volgt gewijzigd:

a. «de artikelen» wordt vervangen door «artikel».

b. «2.2, onderdelen b tot en met f, en» vervalt.

K

Artikel 2.72 vervalt.

L

In het eerste lid, onderdeel a, van artikel 2.76ih wordt «na verwijdering uit de stal» vervangen door «direct na verwijdering uit de stal».

ARTIKEL II

Artikel 4.11 van het Besluit handhaving en overige zaken Wet dieren met als opschrift «Schorsing en intrekking besluiten» wordt vernummerd tot artikel 4.12.

ARTIKEL III

Artikel 2.8c van het Besluit dierlijke producten vervalt.

ARTIKEL IV

Dit besluit treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin het wordt geplaatst.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.

’s-Gravenhage, 15 september 2023

Willem-Alexander

De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, P. Adema

Uitgegeven de zesde oktober 2023

De Minister van Justitie en Veiligheid, D. Yeşilgöz-Zegerius

NOTA VAN TOELICHTING

I. Algemeen

Dit besluit strekt tot aanpassing van een tweetal algemene maatregelen van bestuur op het terrein van het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit. Het gaat daarbij om herstel van onjuiste en onvolledige verwijzingen alsmede om het aanbrengen van andere wijzigingen van ondergeschikte aard in het Besluit houders van dieren en het Besluit handhaving en overige zaken Wet dieren.

De wijzigingen zijn voorgelegd aan de het Adviescollege toetsing regeldruk (ATR). Dit college is onafhankelijk en adviseert standaard voorafgaand of tijdens de consultatiefase van voorgenomen regelgeving. Het college heeft de voorgenomen regelgeving ambtelijk afgedaan. De wijzigingen die zijn opgenomen in dit besluit hebben geen gevolgen voor de regeldruk.

Aangezien het om reparatieregelgeving gaat, treedt dit besluit onmiddellijk na publicatie in werking, en wordt afgezien van invoering op de vaste verandermomenten en van het hanteren van een invoeringstermijn van twee maanden.

Notificatie van technische voorschriften als bedoeld in Richtlijn (EU) 2015/1535 van het Europees Parlement en de Raad van 9 september 2015 betreffende een informatieprocedure op het gebied van technische voorschriften en regels betreffende de diensten van de informatiemaatschappij (PbEU 2015, L 241) en Richtlijn 2006/123/EG van het Europees Parlement en de Raad van 12 december 2006 betreffende diensten op de interne markt (PbEU 2006, L 376) is niet aan de orde omdat geen sprake is van technische voorschriften of diensten van de informatiemaatschappij.

II. Artikelsgewijs

Artikel I, onderdeel A (artikel 2.7 Besluit houders van dieren)

Artikel 2.7 van het Besluit houders van dieren heeft betrekking op de te verstrekken inlichtingen door de houder van een dier dat voor de productie van levensmiddelen is bestemd. Deze bepaling betrof de implementatie van artikel 10, derde en vierde lid, van Richtlijn 96/23/EG.1 Met de inwerkingtreding van verordening (EU) 2017/6252 is Richtlijn 96/23/EG vervallen en is de verplichting tot het toegang geven tot documenten en elke andere relevante informatie opgenomen in artikel 15 van verordening (EU) 2017/625.

Artikel I, onderdeel B (artikel 2.8 Besluit houders van dieren)

Artikel 2.8 heeft betrekking op het verbod tot het afleveren van dieren waarvan het vlees van het dier een farmacologisch actieve werkzame stof bevat die een maximum residulimiet overschrijdt, of waarvoor een actiedrempel is vastgesteld. Het tweede lid van het artikel maakte het verbod tevens expliciet voor dieren die met een gemedicineerd diervoeder waren behandeld en vormde de implementatie van artikel 8, derde lid, van Richtlijn 90/167/EEG.3

Het eerste lid van artikel 2.8 sluit met gemedicineerde diervoeders behandelde dieren niet uit van het verbod. Het tweede lid van artikel 2.8 was daarmee zinledig en is dus vervallen.

Daarnaast is richtlijn 90/167/EEG inmiddels ingetrokken door middel van artikel 25 van verordening (EU) 2019/4.4 De inhoud van artikel 8, derde lid, van Richtlijn 90/167/EEG is nu opgenomen in artikel 17, zesde lid, van verordening (EU) 2019/4. Dit artikel heeft rechtstreekse werking en het tweede lid van artikel 2.8 is ook om die reden overbodig geworden.

Artikel I, onderdelen C en D (artikelen 2.9 en 2.10 Besluit houders van dieren)

In de artikelen 2.9 en 2.10 stond een verwijzing naar het bij Wet van 14 juli 2021 tot wijziging van de Wet dieren in verband met de uitvoering van de herziene Europese wetgeving over diergeneesmiddelen en gemedicineerde diervoeders (Stb. 2021, 399) vervallen artikel 2.19 van de Wet dieren.

Artikel 2.9 heeft betrekking op de toediening van stoffen bij dieren en betreft de implementatie5 van onderdeel 18 van de bijlage bij Richtlijn 98/58/EG. 6 Deze bepaling geldt onverminderd het bepaalde in verordening (EU) 2019/6. Artikel 2.9 maakt duidelijk dat enkel vergunde middelen mogen worden voorgeschreven en toegepast en alleen voor de beschreven doeleinden. De verwijzing naar artikel 2.19 is dus vervangen door een verwijzing naar verordening (EU) 2019/6. Tevens is van de gelegenheid gebruik gemaakt om het opschrift boven het artikel te verduidelijken.

Artikel 2.10 van het Besluit houders van dieren heeft betrekking op het bijhouden van gegevens door de houder van een landbouwhuisdier over de verstrekte medische zorg en het bij iedere controle geconstateerde aantal sterfgevallen. Het artikel betreft de implementatie van de onderdelen 5 en 6 van de bijlage bij Richtlijn 98/58/EG.

In dit artikel was bepaald dat die registratie plaatsvond onverminderd het krachtens artikel 2.19 van de Wet dieren bepaalde (ten aanzien van het gebruik van diergeneesmiddelen). Artikel 108 van verordening (EU) 2019/67 regelt nu welke gegevens de eigenaars en houders van voedselproducerende dieren moeten registreren ten aanzien van het gebruik van diergeneesmiddelen. Om die reden is de verwijzing naar het vervallen artikel 2.19 van de Wet dieren vervallen.

Het onderscheid tussen artikel 2.10 van het Besluit houders van dieren en artikel 108 van verordening (EU) 2019/6, is in het bijzonder van belang vanwege de bewaartermijn. Artikel 108, vijfde lid, van verordening (EU) 2019/6 dat ziet op het bewaren van gegevens ten aanzien van de toepassing van diergeneesmiddelen bepaalt dat de daarin genoemde gegevens minstens vijf jaar worden bewaard. Artikel 2.10, tweede lid, van het Besluit houders van dieren schrijft een bewaartermijn van ten minste drie jaar voor het bewaren van de gegevens omtrent de verstrekte medische zorg en het bij iedere controle geconstateerde aantal sterfgevallen. Dat zijn dus twee verschillende termijnen.

Artikel I, onderdeel E (artikel 2.10d Besluit houders van dieren)

Deze wijziging herstelt een gebrek in de regels over reinigings- en ontsmettingplaatsen voor vervoermiddelen op broederijen.

Sinds 21 april 2021 is het uitgangspunt dat een reinigings- en ontsmettingsplaats moet zijn erkend om te worden gebruikt ter voldoening van voorschriften die verplichten tot reiniging en ontsmetting (zie artikel 6.3 van de Regeling veterinaire maatregelen specifieke dierziekten of zoönosen). Artikel 2.10c, eerste lid, van het Besluit houders van dieren schrijft voor onder welke voorwaarde een erkenning wordt verleend door de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit. Een erkende reinigings- en ontsmettingsplaats moet onder meer zijn ingericht om onder alle klimatologische omstandigheden vervoermiddelen deugdelijk en efficiënt te reinigen en moet beschikken over een reinigings- en ontsmettingsprotocol (artikel 2.10c, eerste lid, onderdelen a en b, van het Besluit houders van dieren). Verder zijn in artikel 2.10d van dat besluit nadere regels gesteld over de uitvoering van de reiniging en ontsmetting, onder meer dat deze activiteit ook daadwerkelijk wordt verricht overeenkomstig voornoemd protocol (eerste lid, onderdeel a, van voornoemd artikel).

Voor verzamelcentra en slachthuizen is het niet nodig dat de reinigings- en ontsmettingsplaats als zodanig is erkend, omdat de Europese regelgeving over de erkenning van verzamelcentra voor hoefdieren en pluimvee in verordening (EU) 2019/2035 en over de slachthuizen in verordening (EG) nr. 853/2004 de aanwezigheid van een dergelijke voorziening vereisen. Deze inrichtingen hoeven dus niet te zijn erkend op grond van artikel 2.10c van het Besluit houders van dieren om te worden gebruikt ter voldoening aan voorschriften die verplichten tot reiniging en ontsmetting van vervoermiddelen. Wel zijn de regels over de uitvoering van reiniging en ontsmetting van artikel 2.10d van het Besluit houders van toepassing op slachthuizen en verzamelcentra waar vervoermiddelen worden gereinigd en ontsmet.

Ook broederijen moeten beschikken over een geschikte uitrusting voor reiniging en ontsmetting van vervoermiddelen die voor eendagskuikens en broedeieren worden gebruikt. Dat volgt uit de algemene voorschriften voor erkenning als bedoeld in artikel 94, eerste lid, onderdeel c, van verordening (EU) 2016/429 van een broederij, neergelegd in artikel 7, onderdeel c, in samenhang met bijlage I, deel 3, punt 3, onderdeel g, van verordening (EU) 2019/2035. Reiniging en ontsmetting is vervolgens alleen toegestaan indien dat gebeurt in overeenstemming met artikel 2.10d van voornoemd besluit. In dat artikel was evenwel tot dusverre abusievelijk niet geregeld dat deze regels van toepassing zijn op reinigings- en ontsmettingsplaatsen van broederijen. Dat had tot ongewenst gevolg dat reiniging en ontsmetting van vervoermiddelen op die broederijen alleen mogelijk was als de reinigings- en ontsmettingsplaats op grond van artikel 2.10c van het Besluit houders van dieren was erkend. Dat is onnodig, omdat in het kader van de erkenning van de broederij zelf al is verzekerd dat de inrichting beschikt over een geschikte reinigings- en ontsmettingsplaats. Dat is een overbodige last.

Artikel I, onderdeel F (artikel 2.10f Besluit houders van dieren)

Het voormalige artikel 2.10f van het Besluit houders van dieren had betrekking op de reiniging en ontsmetting van vervoermiddelen uit het buitenland ter wering van een in het betreffende land uitgebroken besmettelijke dierziekte. In de praktijk is gebleken dat deze bepaling niet doeltreffend werkte. Dit omdat de plicht tot reiniging en ontsmetting van vervoermiddelen onmiddellijk van toepassing moet zijn als er in het buitenland een uitbraak is, terwijl voor de toepassing van artikel 2.10f van het Besluit houders van dieren de verplichting eerst kwam te gelden zodra de betreffende lidstaat door de Minister was aangewezen bij besluit van algemene strekking. Dat besluit moet eerst bekend worden gemaakt in de Staatscourant en kan pas daarna in werking treden. Daar is enige tijd mee gemoeid, wat maakt dat deze verplichting pas met enige vertraging van toepassing wordt. Dat is met het oog op de wering van besmettelijke dierziekten niet wenselijk.

De plicht tot reiniging en ontsmetting is nu opgenomen in de Regeling veterinaire maatregelen specifieke dierziekten of zoönosen, op grond van de wettelijke bevoegdheden voor de bestrijding van besmettelijke dierziekten (hoofdstuk 5 van de Wet dieren). Daarmee is geborgd dat de plicht tot reiniging en ontsmetting van vervoermiddelen uit lidstaten waar een uitbraak is, onmiddellijk van kracht is. Artikel 2.10f van het Besluit houders van dieren is overbodig geworden en is daarom geschrapt.

Artikel I, onderdeel G (artikel 2.12 Besluit houders van dieren)

Artikel 2.12 ziet op het verrichten van ingrepen door de houder van een varken. In artikel 2.12 wordt verwezen naar artikel 2.6, onderdelen l en m van het Besluit diergeneeskundigen. Die onderdelen zijn niet meer van kracht en de verwijzing in artikel 2.12 naar die onderdelen is daarom geschrapt.

Artikel I, onderdeel H (artikel 2.22 Besluit houders van dieren)

In dit artikel worden eisen gesteld aan de hokverrijking voor varkens. Met artikel I, onderdeel H, wordt artikel 2.22 eerste lid van het Besluit houders van dieren dat ziet op hokverrijking voor varkens, verduidelijkt. Artikel 2.22, eerste lid, betreft implementatie van punt 4 van hoofdstuk 1, bijlage I, bij Richtlijn 2008/120/EG van de Raad van 18 december 2008 tot vaststelling van minimumnormen ter bescherming van varkens (hierna Richtlijn 2008/120/EG)8.

Dit artikel is overgenomen uit voornoemde Europese Richtlijn, echter zijn er tijdens het vertaalproces wijzigingen aangebracht waardoor de originele intentie niet goed is weergeven.

In de «Aanbeveling (EU) 2016/336 van de Commissie van 8 maart 2016 betreffende de toepassing van Richtlijn 2008/120/EG van de Raad tot vaststelling van minimumnormen ter bescherming van varkens wat maatregelen betreft om het couperen van staarten minder noodzakelijk te maken»9, is nader omschreven welke eisen aan de verrijking/het afleidingsmateriaal worden gesteld:

«(...) 4. Met het afleidingsmateriaal zouden varkens in hun essentiële behoeften moeten kunnen voorzien zonder dat hun gezondheid daarbij in gevaar komt. Het afleidingsmateriaal zou daarom veilig moeten zijn en bovendien: a) eetbaar, zodat de varkens het kunnen opeten of eraan kunnen ruiken, en bij voorkeur enige voedingswaarde hebben; b) kauwbaar, zodat de varkens erin kunnen bijten; c) onderzoekbaar, zodat de varkens het kunnen onderzoeken; d) manipuleerbaar, zodat de varkens het kunnen verplaatsen of de structuur of de vorm ervan kunnen veranderen.

5. Afleidingsmateriaal zou niet alleen de in punt 4 opgesomde kenmerken moeten hebben, maar bovendien op zodanige wijze moeten worden verstrekt dat: a) het langdurig interessant is, d.w.z. dat het het exploratief gedrag van de varkens stimuleert, en regelmatig moet worden vervangen en aangevuld; b) de varkens er met hun snuit mee kunnen spelen; c) het in voldoende grote hoeveelheden beschikbaar is; d) het schoon en hygiënisch is (...)».

In 2017 heeft de Europese Commissie een audit uitgevoerd in Nederland ter beoordeling van de activiteiten van de lidstaten ter voorkoming van staartbijten en het couperen van staarten als routinemaatregel bij varkens. In dit audit-rapport10 staat onder aanbeveling 2:

«(...) Volgens de Nederlandse wetgeving kunnen artikelen en materialen die erg verschillen van die welke in de richtlijn zijn aangegeven, worden gebruikt om aan de vereisten inzake afleidingsmateriaal te voldoen; bv. de Nederlandse wetgeving verwijst naar «om te onderzoeken en mee te spelen» hoewel de tekst in de oorspronkelijke taal van de richtlijn verwijst naar «to enable proper investigation and manipulation» en «such as» is in de Nederlandse versie van de richtlijn vertaald als «bv.» wat «bijvoorbeeld» betekent. Dit is in de nationale wetgeving omgezet in «of ander geschikt materiaal» wat betekent dat om het even welk materiaal dat als geschikt wordt beschouwd (zonder dat wordt bepaald door wie), kan worden gebruikt (...)».

In de aangepaste formulering is duidelijker aangegeven hoe, en met welke materialen, hokverrijking moet plaatsvinden. De aangeboden materialen moeten, naast de hierboven beschreven eisen (veilig, eetbaar, kauwbaar, onderzoekbaar,) ook manipuleerbaar zijn. Dit betekent dat het varken het materiaal moet kunnen verplaatsen of de structuur of de vorm ervan kunnen veranderen. Dit is in lijn met de oorspronkelijke intentie van Richtlijn 2008/120/EG en geeft invulling aan Aanbeveling (EU) 2016/336. Tot slot is in lijn met de aanbeveling uit het auditrapport van de Europese Commissie de zinssnede «of ander geschikt materiaal» verwijderd. Dit was een onjuiste omzetting in de nationale wetgeving van de tekst in Richtlijn 2008/120/EG.

Artikel I, onderdeel I (artikel 2.27b Besluit houders van dieren)

Dit artikel betreft de registratie van inrichtingen met varkens. In de «Regeling preventie, bestrijding en monitoring van besmettelijke dierziekten en zoönosen en TSE’s», zoals die gold vóór 21 april 2021, was in artikel 29a een definitie van varkenshouderijbedrijf opgenomen waaruit duidelijk werd dat op één locatie slechts één varkenshouder actief mag zijn. Dit punt is abusievelijk niet overgenomen in de eisen voor D-bedrijven in artikel 2.27b van Besluit houders van dieren. Met dit wijzigingsbesluit is deze omissie gecorrigeerd.

Artikel I, onderdeel J (artikel 2.47 Besluit houders van dieren)

Het artikel regelt de aanwijzing van toegestane ingrepen bij pluimvee door de houder. In artikel 2.47 van het Besluit houders van dieren wordt verwezen naar artikel 2.2 van het Besluit diergeneeskundigen. Dit artikel 2.2, dat gaat over de aanwijzing van toegestane ingrepen bij pluimvee, is niet meer van kracht. Om die reden is artikel 2.47, onderdeel b, vervallen en is artikel 2.47, onderdeel c, aangepast door schrapping van het onderdeel dat naar artikel 2.2 verwijst.

Artikel I, onderdeel K (artikel 2.72 Besluit houders van dieren)

In artikel 2.72 zijn de eisen aan huisvesting voor het houden van legkippen in verrijkte kooien vastgelegd. Deze manier van kooihuisvesting is per 1 januari 2021 geen toegestane vorm meer van kooihuisvesting. Het verbod op de verrijkte kooien was een uitvoering van de motie Ouwehand c.s. (Kamerstukken II 2008/09, 31 700 XIV, nr. 106). Aan dit verbod was voor bestaande verrijkte kooien een overgangstermijn tot 1 januari 2021 gekoppeld11. Het verbod op het houden van legkippen in verrijkte kooien is per 1 januari 2021 van kracht geworden. Artikel 2.72 Besluit houders van dieren is daarom vervallen.

Artikel I, onderdeel L (artikel 2.76ih Besluit houders van dieren)

Dit artikel geeft de mestvoorschriften weer voor een houder die meer dan 50 schapen of geiten houdt ten behoeve van de bedrijfsmatige productie van melk. In artikel 2.76ih, eerste lid, onderdeel a is geregeld dat mest na verwijdering uit de stal 30 dagen luchtdoorlatend afgedekt is opgeslagen. Deze maatregel is van belang om verspreiding van de bacterie die Q-koorts veroorzaakt, tegen te gaan. Omdat de maatregel alleen effectief is als de mest gelijk na verwijdering uit de stal wordt afgedekt, is ter verduidelijking het woord «direct» toegevoegd aan 2.76ih, eerste lid, onderdeel a.

Artikel II

In het Besluit handhaving en overige zaken Wet dieren is abusievelijk twee keer een artikel 4.11 opgenomen. Deze omissie is hierbij hersteld. Het artikel met het opschrift «Artikel 4.11. Schorsing en intrekking besluiten», is vernummerd tot artikel 4.12.

Artikel III

Op grond van artikel 2.8c konden regels worden gesteld bij ministeriële regeling over de huisvestingsvoorschriften en dierhouderijpraktijken van opfokhennen. Van deze bevoegdheid is geen gebruik gemaakt. De bevoegdheid diende ter aanvulling van de voorloper van de huidige biologische verordening,12 waarin nog geen regels waren gesteld over de huisvestingsvoorschriften en dierhouderijpraktijken van opfokhennen. In een uitvoeringsverordening13 van de huidige biologische verordening14 staan wel regels over dit onderwerp, waarin opfokhennen worden aangeduid als jonge hennen. Dit heeft tot gevolg dat er geen ruimte meer is voor lidstaten om nationale voorschriften op te stellen over dit onderwerp. Bij de implementatie van de biologische verordening is per abuis enkel de verwijzing naar de biologische verordening geactualiseerd.15 Met deze wijziging is het hele artikel geschrapt.

De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, P. Adema


X Noot
1

Richtlijn 96/23/EG van de Raad van 29 april 1996 inzake controlemaatregelen ten aanzien van bepaalde stoffen en residuen daarvan in levende dieren en in produkten daarvan en tot intrekking van de Richtlijnen 85/358/EEG en 86/469/EEG en de Beschikkingen 89/187/EEG en 91/664/EEG (PbEG 1996, L 125).

X Noot
2

Verordening (EU) 2017/625 van het Europees Parlement en de Raad van 15 maart 2017 betreffende officiële controles en andere officiële activiteiten die worden uitgevoerd om de toepassing van de levensmiddelen- en diervoederwetgeving en van de voorschriften inzake diergezondheid, dierenwelzijn, plantgezondheid en gewasbeschermingsmiddelen te waarborgen, tot wijziging van de Verordeningen (EG) nr. 999/2001, (EG) nr. 396/2005, (EG) nr. 1069/2009, (EG) nr. 1107/2009, (EU) nr. 1151/2012, (EU) nr. 652/2014, (EU) 2016/429 en (EU) 2016/2031 van het Europees Parlement en de Raad, de Verordeningen (EG) nr. 1/2005 en (EG) nr. 1099/2009 van de Raad en de Richtlijnen 98/58/EG, 1999/74/EG, 2007/43/EG, 2008/119/EG en 2008/120/EG van de Raad, en tot intrekking van de Verordeningen (EG) nr. 854/2004 en (EG) nr. 882/2004 van het Europees Parlement en de Raad, de Richtlijnen 89/608/EEG, 89/662/EEG, 90/425/EEG, 91/496/EEG, 96/23/EG, 96/93/EG en 97/78/EG van de Raad en Besluit 92/438/EEG van de Raad (verordening officiële controles) (PbEU 2019, L 95).

X Noot
3

Richtlijn 90/167/EEG van de Raad van 26 maart 1990 tot vaststelling van de voorwaarden voor de bereiding, het in de handel brengen en het gebruik van diervoeders met medicinale werking (PbEG 1990, L 92).

X Noot
4

Verordening (EU) 2019/4 van het Europees Parlement en de Raad van 11 december 2018 betreffende de vervaardiging, het in de handel brengen en het gebruik van gemedicineerde diervoeders, tot wijziging van Verordening (EG) nr. 183/2005 van het Europees Parlement en de Raad en tot intrekking van Richtlijn 90/167/EEG van de Raad (PbEU 2019, L 4).

X Noot
5

Zie de artikelsgewijze toelichting bij het oorspronkelijke artikel 2.9 (Stb. 2014, 210).

X Noot
6

Richtlijn 98/58/EG van de Raad van 20 juli 1998 inzake de bescherming van voor landbouwdoeleinden gehouden dieren (PbEG 1998, L 23).

X Noot
7

Verordening (EU) 2019/6 van het Europees Parlement en de Raad van 11 december 2018 betreffende diergeneesmiddelen en tot intrekking van Richtlijn 2001/82/EG (PbEU 2019, L 4).

X Noot
8

Richtlijn 2008/120/EG van de Raad van 18 december 2008 tot vaststelling van minimumnormen ter bescherming van varkens (PbEU 2009, L 47).

X Noot
9

AANBEVELING (EU) 2016/ 336 VAN DE COMMISSIE – van 8 maart 2016 – betreffende de toepassing van Richtlijn 2008/ 120/ EG van de Raad tot vaststelling van minimumnormen ter bescherming van varkens wat maatregelen betreft om het couperen van staarten minder noodzakelijk te maken (europa.eu); p. 2

X Noot
10

DG(SANTE) 2017-6125 Eindverslag van een audit uitgevoerd in Nederland van 8 mei 2017 tot en met 12 mei 2017 ter beoordeling van de activiteiten van de lidstaten ter voorkoming van staartbijten en het couperen van staarten als routinemaatregel bij varkens; p. 4 (https://ec.europa.eu/food/audits-analysis/audit-report/details/3908).

X Noot
11

Aanvankelijk was ter uitvoering van genoemde motie besloten tot een overgangstermijn tot 1 januari 2017. Als gevolg van de motie Atsma c.s. (Kamerstukken II 2009/10, 32 123 XIV, nr. 89) is deze overgangstermijn uiteindelijk aangepast tot 1 januari 2021.

X Noot
12

Verordening (EG) nr. 834/2007 van de Raad van 28 juni 2007 inzake biologische producten en etikettering van biologische producten en tot intrekking van Verordening (EEG) nr. 2092/91 (PbEU 2007, L 189).

X Noot
13

Uitvoeringsverordening (EU) 2020/464 van de Commissie van 26 maart 2020 tot vaststelling van een aantal uitvoeringsbepalingen voor Verordening (EU) 2018/848 van het Europees Parlement en de Raad wat betreft de documenten die nodig zijn voor de erkenning met terugwerkende kracht van perioden in het kader van de omschakeling, de productie van biologische producten en de door de lidstaten te verstrekken informatie (PbEU 2020, L 098).

X Noot
14

Verordening (EU) 2018/848 van het Europees Parlement en de Raad van 30 mei 2018 inzake de biologische productie en de etikettering van biologische producten en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 834/2007 van de Raad (PbEU 2018, L 150).

Naar boven