Regeling van de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit van 21 april 2022, nr. WJZ/ 22023341, tot wijziging van enkele regelingen ter uitvoering van Verordening (EU) 2018/848 inzake de biologische productie en de etikettering van biologische producten

De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit,

Gelet op:

  • Verordening (EU) 2018/848 van het Europees Parlement en de Raad van 30 mei 2018 inzake de biologische productie en de etikettering van biologische producten en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 834/2007 van de Raad (PbEU 2018, L 150);

  • Gedelegeerde verordening (EU) 2020/2146 van de Commissie van 24 september 2020 tot aanvulling van Verordening (EU) 2018/848 van het Europees Parlement en de Raad wat betreft uitzonderlijke productievoorschriften in de biologische productie;

  • Uitvoeringsverordening (EU) 2021/1165 van de Commissie van 15 juli 2021 betreffende de toelating van bepaalde producten en stoffen voor gebruik in de biologische productie en de opstelling van de lijsten van die producten en stoffen;

  • artikelen 10 en 18 van het Landbouwkwaliteitsbesluit 2007;

  • artikel 2.6, onderdeel a, van het Besluit dierlijke producten;

  • artikel 2.3 van het Besluit diervoerders 2012;

  • artikel 2.78 van het Besluit houders van dieren;

  • artikel 5.14, derde lid, onderdeel a, en achtste lid, van de Wet inkomstenbelasting 2001;

  • artikelen 2, tweede lid, en 4 van het Kaderbesluit nationale EZ-subsidies;

  • artikelen 15 en 19, eerste lid, van de Landbouwwet;

  • artikel 21, tweede lid, onderdeel d, onder 2° en artikel 33a, tweede lid, onderdeel b, onder 2°, van de Meststoffenwet;

Besluit:

ARTIKEL I

De Landbouwkwaliteitsregeling 2007 wordt als volgt gewijzigd:

A

In artikel 1 komt het onderdeel houdende de begripsbepaling van de Minister te luiden:

minister:

Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit;

B

Artikel 2 komt te luiden:

Artikel 2

  • 1. Exploitanten als bedoeld in artikel 3, onder 13, van verordening (EU) 2018/848 en groepen exploitanten, als bedoeld in artikel 36 van verordening (EU) 2018/848, melden zich overeenkomstig artikel 15, aanhef en onderdeel b, van het Landbouwkwaliteitsbesluit 2007 bij de Stichting Skal overeenkomstig artikel 34, eerste lid, van verordening (EU) 2018/848.

  • 2. Exploitanten die onverpakte biologische producten, met uitzondering van diervoeders, direct aan de eindconsument of eindgebruiker verkopen zijn vrijgesteld van de toepassing van artikel 34, eerste lid, van verordening (EU) 2018/848, mits ze voldoen aan artikel 35, achtste lid, van verordening (EU) 2018/848.

C

Artikel 3 wordt als volgt gewijzigd:

1. De zinsnede ‘de bepalingen van verordening (EG) 834/2007 in samenhang met verordening (EG) 889/2008’ wordt vervangen door ‘de bij of krachtens verordening (EU) 2018/848 gestelde voorschriften’.

2. De zinsnede ‘artikel 30, eerste lid, van verordening (EG) 834/2007’ wordt vervangen door ‘artikel 42 van verordening (EU) 2018/848’.

D

Artikel 6 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid wordt ‘vergunning’ vervangen door ‘toelating’ en wordt ‘artikel 29, eerste lid, van verordening (EG) 889/2008’ vervangen door ‘artikel 25, eerste lid, van verordening (EU) 2018/848’.

2. Het tweede lid komt te luiden:

  • 2. Overeenkomstig artikel 16, eerste lid, van het Landbouwkwaliteitsbesluit 2007 kan de minister een gebeurtenis formeel als rampzalige gebeurtenis overeenkomstig artikel 22 van verordening (EU) 2018/848 jo. artikel 1 van verordening (EU) 2020/2146 erkennen en dan door middel van een vrijstelling of ontheffing toestemming verlenen om gedurende een beperkte periode, tot de biologische productie kan worden hervat, af te wijken van de biologische productievoorschriften onder de bij of krachtens artikel 22 verordening (EU) 2018/848 gestelde voorwaarden.

3. In het derde lid wordt ‘niet overeenkomstig de biologische productiemethode verkregen zaaizaad en pootgoed overeenkomstig artikel 45 van verordening (EG) 889/2008’ vervangen door ‘plantaardig omschakelingsteeltmateriaal en plantaardig niet overeenkomstig de biologische productiemethode verkregen teeltmateriaal overeenkomstig bijlage II, deel I, punten 1.8.5.1 en 1.8.6, van verordening (EU) 2018/848’.

E

Artikel 8a wordt als volgt gewijzigd:

1. Het eerste lid komt te luiden:

  • 1. Voor het reinigen en ontsmetten van gebouwen en installaties voor de plantaardige productie, inclusief opslag in een landbouwbedrijf, en van verwerkings- en opslagfaciliteiten mag overeenkomstig artikel 5, vierde lid, van verordening (EU) 2021/1165, slechts gebruik worden gemaakt van de in bijlage III genoemde producten onder de daarbij genoemde beperkingen.

2. In het tweede lid wordt ‘bijlage II van verordening (EG) 889/2008’ vervangen door ‘bijlage I van verordening (EU) 2021/1165’.

F

In artikel 26b, tweede lid, wordt ‘artikelen 11 tot en met 16 van het Landbouwkwaliteitsbesluit 2007’ vervangen door wordt ‘artikelen 11 tot en met 16 en 18 van het Landbouwkwaliteitsbesluit 2007’.

ARTIKEL II

De Regeling autoriteiten verordening (EU) 2018/848 en verordening (EU) 2017/62 wordt ingetrokken.

ARTIKEL III

De Regeling dierlijke producten wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 1 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het onderdeel houdende de begripsbepaling van verordening (EG) nr. 834/2007 vervalt.

2. Na het onderdeel houdende de begripsbepaling van verordening (EG) nr. 999/2001 wordt een onderdeel ingevoegd, luidende:

verordening (EU) nr. 2018/848:

verordening (EU) 2018/848 van het Europees Parlement en de Raad van 30 mei 2018 inzake de biologische productie en de etikettering van biologische producten en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 834/2007 van de Raad (PbEU 2018, L 150).

B

In artikel 2.10 vervallen de onderdelen houdende de begripsbepalingen van verordening (EG) nr. 889/2008 en verordening (EG) nr. 1235/2008.

C

Artikel 2.12 komt te luiden:

Artikel 2.12. Stichting Skal

De Stichting Skal is belast met de overeenkomstig de artikelen 15, 16, tweede lid, en 18 van het Landbouwkwaliteitsbesluit 2007 aan Stichting Skal opgedragen taken van verordening (EU) nr. 2018/848 en verordening (EU) 2017/625.

D

In artikel 2.13 wordt als volgt gewijzigd:

1. Na ‘Het is’ wordt ingevoegd ‘overeenkomstig artikel 2 van het Landbouwkwaliteitsbesluit 2007’.

2. ‘verordening (EG) nr. 834/2007 en het logo, bedoeld in artikel 25 van die verordening’ wordt vervangen door ‘verordening (EU) nr. 2018/848 en het logo, bedoeld in artikel 33 van die verordening’.

3. ‘van die verordening, van verordening (EG) nr. 889/2008, verordening (EG) nr. 1235/2008 en’ wordt vervangen door ‘bij of krachtens verordening (EU) nr. 2018/848 en van’.

E

Artikel 2.14 komt te luiden:

Artikel 2.14. Deelname controlesysteem

  • 1. De melding, bedoeld in artikel 34, eerste lid, van verordening (EU) nr. 2018/848 wordt overeenkomstig artikel 15, aanhef en onderdeel b, van het Landbouwkwaliteitsbesluit 2007 gedaan bij Stichting Skal.

  • 2. Overeenkomstig artikel 2, tweede lid, van de Landbouwkwaliteitsregeling 2007 zijn exploitanten die onverpakte biologische producten, met uitzondering van diervoeders, direct aan de eindconsument of eindgebruiker verkopen vrijgesteld van de toepassing van artikel 34, eerste lid, van verordening (EU) 2018/848, mits ze voldoen aan artikel 35, achtste lid, van verordening (EU) 2018/848.

F

Artikel 2.16 komt te luiden:

Artikel 2.16 Ontheffingen

  • 1. De Stichting Skal kan op aanvraag toestemming geven voor het aanbinden van dieren in bedrijven met ten hoogste tien runderen (inclusief jonge dieren), overeenkomstig bijlage II, deel II, punt 1.7.5, van verordening (EU) 2018/848.

  • 2. De Stichting Skal kan op aanvraag toestemming geven voor het binnenbrengen van niet-biologische dieren overeenkomstig bijlage II, deel II, punt 1.3.4, van verordening (EU) 2018/848 of andere ingevolge dat punt toegestane beschikkingen nemen.

  • 3. De Stichting Skal kan op aanvraag toestemming geven voor de ingrepen die zijn genoemd in bijlage II, deel II, punt 1.7.8, van verordening (EU) 2018/848 onverminderd het bepaalde in hoofdstuk 2 van het Besluit diergeneeskundigen en onder de in verordening (EU) 2018/848 opgenomen voorwaarden en beperkingen.

G

In artikel 2.17 wordt ‘artikel 15, tweede lid, van verordening (EG) nr. 889/2008’ vervangen door ‘bijlage II, deel II, punt 1.6.7, van verordening (EU) nr. 2018/848’.

H

Artikel 2.18 wordt als volgt gewijzigd:

1. In de aanhef wordt ‘artikel 23, vijfde lid, van verordening (EG) nr. 889/2008’ vervangen door ‘bijlage II, deel II, punt 1.9.4.4, onderdeel c, van verordening (EU) nr. 2018/848’.

2. Onder vervanging van de dubbele punt door ‘30 dagen.’ vervallen de onderdelen a en b.

I

In artikel 3.7 wordt ‘artikel 12, eerste lid, onderdeel c, van verordening (EG) nr. 834/2007’ vervangen door ‘bijlage II, deel I, punt 1.9.9, van verordening (EU) nr. 2018/848’.

ARTIKEL IV

De Regeling diervoeders 2012 wordt als volgt gewijzigd:

A

Aan artikel 2 wordt een onderdeel toegevoegd, luidende:

i. verordening (EU) nr. 2018/848:

verordening (EU) 2018/848 van het Europees Parlement en de Raad van 30 mei 2018 inzake de biologische productie en de etikettering van biologische producten en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 834/2007 van de Raad (PbEU 2018, L 150).

B

Artikel 5 komt te luiden:

Artikel 5

Overeenkomstig artikel 16, eerste lid, van het Landbouwkwaliteitsbesluit 2007 en indien naar zijn oordeel aan de orde, geeft de minister de bevestiging, bedoeld in bijlage II, deel II, punten 1.9.3.1, onderdeel c, en 1.9.4.2, onderdeel c, van verordening (EU) nr. 2018/848 dat biologische eiwithoudende diervoeders voor varkens en pluimvee niet in voldoende hoeveelheid beschikbaar zijn.

ARTIKEL V

In de Regeling houders van dieren wordt na hoofdstuk 7c een hoofdstuk ingevoegd, luidende:

HOOFDSTUK 7D. VOORSCHRIFTEN BIOLOGISCHE PRODUCTIE AQUACULTUUR EN WEEKDIEREN

Artikel 7d.1. Ontheffing
  • 1. Overeenkomstig artikel 16, eerste lid, van het Landbouwkwaliteitsbesluit 2007 kan de minister goedkeuring geven om in het wild gevangen of niet overeenkomstig de biologische productiemethode geproduceerde aquacultuurdieren in een biologisch bedrijf binnen te brengen overeenkomstig bijlage II, deel III, punt 3.1.2.1, onderdeel d, van verordening (EU) 2018/848.

  • 2. Overeenkomstig artikel 16, eerste lid, van het Landbouwkwaliteitsbesluit 2007 kan de minister goedkeuring geven om wild zaad van weekdieren te verzamelen overeenkomstig bijlage II, deel III, punt 3.2.1, onderdeel d, van verordening (EU) 2018/848.

Artikel 7d.2. Opkweekdoeleinden

Overeenkomstig artikel 16, eerste lid, van het Landbouwkwaliteitsbesluit 2007 kan de minister voor opkweekdoeleinden toestemming geven dat in een biologische productie-eenheid gebruik wordt gemaakt van maximaal 50 procent niet-biologische juvenielen overeenkomstig punt 3.1.2.1, onderdeel e, van bijlage II, deel III, van verordening (EU) 2018/848 en onder de daar opgenomen voorwaarden en beperkingen.

ARTIKEL VI

In artikel 3, onderdeel c, van de Regeling groenprojecten 2016 wordt ‘Verordening (EG) nr. 834/2007 van de Raad van 28 juni 2007 inzake de biologische productie en de etikettering van biologische producten en tot intrekking van Verordening (EEG) nr. 2092/91 (PbEU 2007, L 189)’ vervangen door ‘Verordening (EU) 2018/848 van het Europees Parlement en de Raad van 30 mei 2018 inzake de biologische productie en de etikettering van biologische producten en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 834/2007 van de Raad (PbEU 2018, L 150)’.

ARTIKEL VII

In artikel 2.5.1., eerste lid, van de Regeling nationale EZK- en LNV-subsidies wordt in de begripsomschrijving van biologische landbouw ‘Verordening (EG) 834/2007 van de Raad van 28 juni 2007 inzake de biologische productie van landbouwproducten en de etikettering van biologische producten en intrekking van Verordening (EEG) 2092/91 (PbEU 2007, L 189)’ vervangen door ‘Verordening (EU) 2018/848 van het Europees Parlement en de Raad van 30 mei 2018 inzake de biologische productie en de etikettering van biologische producten en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 834/2007 van de Raad (PbEU 2018, L 150)’.

ARTIKEL VIII

De Regeling uitvoering GMO groenten en fruit 2018 wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 1, eerste lid, wordt als volgt gewijzigd:

1. In het onderdeel houdende de begripsbepaling van biologische productie wordt ‘verordening 834/2007’ vervangen door ‘verordening 2018/848’.

2. De onderdelen houdende de begripsbepalingen van verordening 834/2007, verordening 889/2008 en van verordening 1235/2008 vervallen.

3. Na het onderdeel houdende de begripsbepaling van verordening 1308/2013 wordt een onderdeel ingevoegd, luidende:

verordening 2018/848:

verordening (EU) 2018/848 van het Europees Parlement en de Raad van 30 mei 2018 inzake de biologische productie en de etikettering van biologische producten en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 834/2007 van de Raad (PbEU 2018, L 150);

B

Artikel 111, eerste lid, wordt als volgt gewijzigd:

1. ‘Titel V van verordening 834/2007’ wordt vervangen door ‘Hoofdstuk V van verordening 2018/848’.

2. ‘verordening 1235/2008’ wordt vervangen door ‘artikel 46 van verordening 2018/848’.

C

In artikel 161, onderdeel b, wordt ‘de bepalingen opgenomen in verordening 834/2007, en verordening 889/2008’ vervangen door ‘de bij of krachtens verordening 2018/848 gestelde voorschriften’.

ARTIKEL IX

Artikel 72a van de Uitvoeringsregeling Meststoffenwet wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid, onderdeel a, wordt ‘landbouwers die een biologisch veehouderijbedrijf als bedoeld in artikel 14 van Verordening (EG) nr. 834/2007 van de Raad van de Europese Unie van 28 juni 2007 inzake de biologische productie en de etikettering van biologische producten en tot intrekking van Verordening (EEG) nr. 2092/91 (PbEU 2007, L 189) hebben’ vervangen door ‘landbouwers die een veehouderijbedrijf exploiteren voor dierlijke productie, als bedoeld in artikel 14 van Verordening (EU) 2018/848 van het Europees Parlement en de Raad van 30 mei 2018 inzake de biologische productie en de etikettering van biologische producten en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 834/2007 van de Raad (PbEU 2018, L 150)’.

2. In het tweede lid, onderdeel a, wordt ‘landbouwers die een bedrijf hebben waar biologisch plantaardige productie, als bedoeld in artikel 12 van Verordening (EG) nr. 834/2007 van de Raad van de Europese Unie van 28 juni 2007 inzake de biologische productie en de etikettering van biologische producten en tot intrekking van Verordening (EEG) nr. 2092/91 (PbEU 2007, L 189) plaatsvindt’ vervangen door ‘landbouwers die een bedrijf exploiteren voor plantaardige productie, als bedoeld in artikel 12 van Verordening (EU) 2018/848 van het Europees Parlement en de Raad van 30 mei 2018 inzake de biologische productie en de etikettering van biologische producten en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 834/2007 van de Raad (PbEU 2018, L 150)’.

ARTIKEL X

In bijlage 4, paragraaf 3, onderdeel B, subonderdeel 1°, van de Uitvoeringsregeling rechtstreekse betalingen GLB wordt ‘aan de voorschriften die zijn vastgesteld in Verordening (EU) nr. 834/2007 en Verordening (EU) nr. 889/2008’ vervangen door ‘aan de bij of krachtens Verordening (EU) 2018/848 van het Europees Parlement en de Raad van 30 mei 2018 inzake de biologische productie en de etikettering van biologische producten en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 834/2007 van de Raad (PbEU 2018, L 150) gestelde voorschriften’.

ARTIKEL XI

Deze regeling treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst en werkt terug tot en met 1 januari 2022.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

’s-Gravenhage, 21 april 2022

De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, H. Staghouwer

TOELICHTING

I. ALGEMEEN

1. Inleiding

Per 1 januari 2022 is Verordening (EG) nr. 834/2007 van de Raad van 28 juni 2007 inzake biologische producten en etikettering van biologische producten en tot intrekking van Verordening (EEG) nr. 2092/91 (PbEU 2007, L 189) (hierna: de oude bioverordening) vervangen door Verordening (EU) 2018/848 van het Europees Parlement en de Raad van 30 mei 2018 inzake de biologische productie en de etikettering van biologische producten en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 834/2007 van de Raad (PbEU 2018, L 150) (hierna: de nieuwe bioverordening). De verordening werkt rechtstreeks door. Dit geldt ook voor de gedelegeerde en uitvoeringsverordeningen die behoren bij de nieuwe bioverordening, te weten: (EU) 2020/464; (EU) 2020/2146; (EU) 2021/279; (EU) 2021/771; (EU) 2021/1165; (EU) 2021/1189; (EU) 2021/1342; (EU) 2021/1378; (EU) 2021/1698; (EU) 2021/1935; (EU) 2021/2119; (EU) 2021/2304; (EU) 2021/2305; (EU) 2021/2306; (EU) 2021/2307; en (EU) 2021/2325. In het algemeen deel van de toelichting bij het implementatiebesluit wordt uitgebreid ingegaan op de hoofdlijnen van de nieuwe bioverordening.

Ter implementatie is reeds de Regeling autoriteiten verordening (EU) 2018/848 en verordening (EU) 2017/625 op 1 januari 2022 in werking getreden. Deze regeling geeft tijdelijk aan met welke taken de Stichting Skal en de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (hierna: de minister) als controle- en/of bevoegde autoriteit zijn belast om te verduidelijken dat zij daarmee hun huidige taken op het terrein van de biologische productie en de etikettering van biologische producten voortzetten.

De nieuwe bio verordening wordt verder geïmplementeerd door het Besluit tot wijziging van enkele besluiten ter uitvoering van Verordening (EU) 2018/848 inzake de biologische productie en de etikettering van biologische producten (hierna: het implementatiebesluit) en door de onderhavige wijziging van enkele ministeriële regelingen (hierna: de implementatieregeling). In het implementatiebesluit en de implementatieregeling zijn bepalingen opgenomen die voor uitvoering van Verordening 2018/848 noodzakelijk zijn. Het gaat om het actualiseren van verwijzingen naar de oude bioverordening in met name de Landbouwkwaliteitsregeling 2007 en enkele andere regelingen. Daarnaast wordt overeenkomstig de systematiek van de artikelen 15 tot en met 18 van het Landbouwkwaliteitsbesluit 2007 in de implementatieregeling aangewezen wie in Nederland bevoegd is tot het nemen van ontheffingsbesluiten op onderwerpen waar de nieuwe bioverordening ruimte laat voor uitzonderingen.

2. Nationale uitvoering van de biologische verordeningen

De nationale regels over biologische productie zijn opgenomen in diverse regelgeving, waaronder ministeriële regelingen die door deze wijzigingsregeling worden gewijzigd. Ten eerste in de landbouwkwaliteitsregelgeving die naast regels over biologische productie in brede zin (algemene bepalingen, bevoegdheidsbepalingen (artikel I)) bevat over de plantaardige productie (artikelen I en II). De specifieke regels ten aanzien van biologische dierlijke productie (zoals dierlijke producten, diervoeders, houders van dieren en diergezondheid) zijn opgenomen in de dierregelgeving (artikelen III tot en met V). De bepalingen in de dierenregelgeving die de taken en bevoegdheden van Stichting Skal dubbel regelen worden aangepast zodat die bepalingen nu verwijzen naar de relevante landbouwkwaliteitsregelgeving op dat punt. Ook worden regels gesteld voor biologische mest (artikel IX). Ten derde is er regelgeving die voordelen biedt aan landbouwers die biologisch produceren. Dit betreft met name het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid (GLB). Om in aanmerking te komen voor GLB-subsidie moet in sommige gevallen worden voldaan aan de regels uit de biologische verordening (artikelen VIII en X). Ook in nationale regelgeving worden voordelen geboden zoals belastingvoordeel (artikel VI) en subsidies (artikel VII).

3. Inhoud van de regeling

Deze implementatieregeling voorziet op het niveau van ministeriële regelingen in bepalingen die noodzakelijk zijn voor de uitvoering van de nieuwe bioverordening.

Een deel van de bepalingen uit de oude bioverordening zijn materieel hetzelfde gebleven en daarvoor is het voldoende om de verwijzingen in de nationale regelingen te actualiseren naar de nieuwe bioverordening. Ook worden in een aantal regelingen verwijzingen naar de nieuwe bioverordening geactualiseerd (artikelen VI tot en met X).

Verder zijn ter uitvoering van de verordening in het implementatiebesluit bevoegde autoriteiten aangewezen. Nu dit implementatiebesluit voorziet in de taken waarmee de Stichting Skal en de minister als controle- en/of bevoegde autoriteit zijn belast kan de Regeling autoriteiten verordening (EU) 2018/848 en verordening (EU) 2017/625 worden ingetrokken (artikel II). Verder wordt op regelingsniveau aangegeven wie de bevoegde autoriteiten zijn voor onder meer ontheffingen en vrijstellingen (artikelen I, onderdelen B en D, III, onderdeel F tot en met I, IV, onderdeel C, en V). Hiervoor wordt zoveel mogelijk aangesloten bij de reeds bestaande bevoegdheidsverdeling. Gelet op artikelen 15 en 16, tweede lid, van het Landbouwkwaliteitsbesluit 2007 is Stichting Skal belast met onder meer alle taken die aan een controleautoriteit kunnen worden opgedragen en enkele in artikel 15 van dat besluit genoemde taken die aan een bevoegde autoriteit kunnen worden opgedragen. Gelet op artikel 16, eerste lid, van het Landbouwkwaliteitsbesluit 2007 is de minister belast met de taken die aan de bevoegde autoriteit of een lidstaat kunnen worden opgedragen en die niet op grond van artikel 15, tweede lid, aan de Stichting Skal zijn opgedragen. In deze regeling worden desondanks – onder verwijzing naar de bevoegdheidstoedeling in het Landbouwkwaliteitsbesluit 2007 – bevoegdheden aan de minister gegeven. Dat is onvermijdelijk, omdat het gaat om bepalingen die tot uitdrukking brengen dat Nederland gebruikmaakt van de ruimte die de nieuwe bioverordening voor vrijstellingen en ontheffingen biedt. Daarnaast wordt in deze artikelen opgemerkt dat de bevoegdheid wordt uitgeoefend overeenkomstig (een bepaald artikel of bijlage van) de nieuwe bioverordening. Daarmee wordt aangegeven dat het gaat om een bevoegdheid op basis van de nieuwe bioverordening waarvan alleen in de daar aangegeven gevallen en onder de daar aangegeven voorwaarden en beperkingen gebruik zal worden gemaakt.

Waar nodig wordt gebruik gemaakt van het nieuwe artikel 18 van het Landbouwkwaliteitsbesluit 2007 biedt om taken en bevoegdheden die zonder nadere regeling aan de minister zouden toekomen, alsnog bij Skal te beleggen. Verder worden de bepalingen in de dierenregelgeving die de taken en bevoegdheden van Stichting Skal dubbel regelen aangepast, zodat die bepalingen nu verwijzen naar de relevante landbouwkwaliteitsregelgeving op dat punt (artikel III, onderdelen C tot en met E).

Met de nieuwe bioverordening is sprake van verdergaande harmonisatie en dat betekent in sommige gevallen dat er geen ruimte meer is voor een nationale uitwerking. Zo is met de nieuwe bioverordening voortaan Europees geregeld welke additieven toegestaan zijn in voer voor huisdieren in plaats van dat elke lidstaat dit nationaal regelde (artikel IV, onderdeel B). Verder is er geen nationale ruimte meer voor lidstaten om importeurs van biologische producten uit landen die gelijkwaardig zijn maar nog niet als zodanig door de Commissie zijn erkend een ontheffing te verstrekken (artikel I, onderdeel D, onder 2). Bovendien is in de nieuwe bioverordening bepaald dat bij de levensmiddelenverwerking natuurlijke kleurstoffen en natuurlijke bedekkingsstoffen mogen worden gebruikt voor het traditioneel versieren van de schaal van gekookte eieren die bestemd zijn om in een bepaalde periode van het jaar in de handel te worden gebracht. Derhalve wordt de vrijstelling die hiervoor was opgenomen in artikel 2.16, tweede lid, van de Regeling dierlijke producten geschrapt.

In het algemeen deel van de toelichting bij het implementatiebesluit wordt uitgebreid ingegaan op de hoofdlijnen van de nieuwe bioverordening. In deze paragraaf wordt nogmaals stil gestaan bij de beleidskeuzes die daar zijn toegelicht die relevant zijn voor de implementatieregeling.

Op onderdelen bestaan echter nog keuzemogelijkheden voor lidstaten. Nederland kiest in lijn met de bedoelde harmonisatie van de nieuwe bioverordening voor om bij deze beleidsruimte zoveel mogelijk aan te sluiten bij de nieuwe bioverordening. Zo wordt ervoor gekozen om gebruik te maken van de mogelijkheid om een vrijstelling voor certificering te verlenen aan kleine verkooppunten die onverpakte biologische producten verkopen (artikel I, onderdeel B, ten aanzien van artikel 2, tweede lid, van de Landbouwkwaliteitsregeling 2007).

Tevens wordt gebruik gemaakt van de mogelijkheid om een afwijking toe te staan waarbij voor opkweekdoeleinden in een biologische productie-eenheid gebruik wordt gemaakt van maximaal 50 procent niet-biologische juvenielen van soorten die niet biologisch werden ontwikkeld in de Unie vóór 1 januari 2022, mits ten minste het laatste tweederde deel van de productiecyclus volgens de biologische methode wordt beheerd (artikel V met betrekking tot artikel 7d.2 van de Regeling houders van dieren). Deze afwijking kan worden toegekend voor maximaal twee jaar en is niet hernieuwbaar.

De nieuwe bioverordening laat wederom de mogelijkheid aan lidstaten om een periode te bepalen van leegstand van de uitloop bij pluimvee om de vegetatie te laten aangroeien. Nederland had voorheen vastgelegd dat deze periode 60 dagen moest zijn. Nederland kiest nu om de periode terug te brengen van 60 naar 30 dagen met als reden dat dit een vergelijkbare periode is als andere lidstaten en daarmee bijdraagt aan een gelijk speelveld (artikel III, onderdeel H, ten aanzien van artikel 2.18 van de Regeling dierlijke producten). Tevens gaat de periode van 30 dagen gelden voor alle pluimvee (ongeacht het soort of type).

De nieuwe bioverordening bepaalt dat de bevoegde autoriteit criteria voor traaggroeiende rassen of een lijst van die rassen vaststelt en deze informatie aan exploitanten, andere lidstaten en de Commissie verstrekt. Onder de oude bioverordening was in de Regeling dierlijke producten al bepaald dat een traaggroeiend pluimveeras een pluimveeras is waarvan de daartoe behorende dieren gemiddeld met ten hoogste 40 gram per dag groeien. Deze bepaling wordt gecontinueerd onder de nieuwe bioverordening.

Op basis van de nieuwe bioverordening kunnen de bevoegde autoriteiten het aanbinden van vee in bedrijven met ten hoogste 50 dieren (uitgezonderd jonge dieren) toestaan. Onder de oude bioverordening was dit beperkt tot bedrijven met ten hoogste tien runderen. Gezien het dierenwelzijn wordt er in Nederland voor gekozen om de bepaling van maximaal 10 runderen (inclusief jonge dieren) onder de nieuwe bioverordening te continueren.

4. Uitvoering, toezicht en handhaving

Deze regeling voor de implementatie van de nieuwe bio verordening brengt materieel geen wijziging in de taken van Skal en de verantwoordelijkheidsverdeling tussen Skal en de minister. Het betreft met name bepalingen ten aanzien van ontheffingen die onder de oude bioverordening al door Skal werden afgegeven en hiermee wordt de situatie onder de oude bioverordening gecontinueerd. Het is een verbetering dat bepalingen in de dierenregelgeving die de taken en bevoegdheden van Skal dubbel regelen worden aangepast zodat die bepalingen nu verwijzen naar de relevante landbouwkwaliteitsregelgeving op dat punt. Derhalve heeft deze regeling geen effecten voor uitvoering, toezicht en handhaving. Het besluit is ambtelijk met Skal besproken en afgestemd.

5. Regeldruk

Deze regeling betreft de implementatie van EU-regelgeving en brengt geen materiële wijziging in de taken en bevoegdheden van Skal en de verantwoordelijkheidsverdeling tussen Skal en de minister of andere betrokken organisaties. In Nederland is ervoor gekozen om geen extra nationale voorschriften toe te passen, tenzij dit nodig is voor uitvoering van de bioverordening, het vereenvoudigen van de implementatie ervan in de praktijk, of als er sprake is van specifieke nationale omstandigheden. Zo zijn er bijvoorbeeld geen extra nationale productievoorschriften voor specifieke diersoorten of groepen diersoorten opgenomen. Derhalve is er geen sprake van regeldrukeffecten.

6. Overgangsrecht en inwerkingtreding

Deze regeling treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van de Staatscourant waarin het wordt geplaatst en werkt terug tot en met 1 januari 2022 (en sluit daarmee aan op de inwerkingtreding van de bioverordening). Per 1 januari 2022 wordt met de Regeling autoriteiten verordening (EU) 2018/848 en verordening (EU) 2017/625 (hierna: tijdelijke regeling) tijdelijk aangegeven met welke taken de Stichting Skal en de minister als controle- en/of bevoegde autoriteit zijn belast. Met het implementatiebesluit wordt dit ordelijk in de daarvoor al bestemde artikelen van het Landbouwkwaliteitsbesluit 2007 geregeld (artikelen 15 en 16). Door aan het besluit en deze regeling terugwerkende kracht te geven wordt duidelijk dat het implementatiebesluit volledig in de plaats komt van de tijdelijke regeling die zal vervallen zodra de implementatieregeling in werking treedt en wordt bereikt dat de taken en bevoegdheden vanaf het moment van inwerkingtreding van de nieuwe bioverordening zijn geregeld op de daarvoor bestemde plek in het Landbouwkwaliteitsbesluit 2007. Terugwerkende kracht is mogelijk nu de bevoegdheidsregeling materieel niet verandert en de regeling geen bepalingen bevat die de rechtspositie van biologische bedrijven (kunnen) schaden.

De inwerkingtreding van deze regeling wijkt af van de minimuminvoeringstermijn van twee maanden die volgt uit het kabinetsbeleid inzake vaste verandermomenten (Kamerstukken II 2009/10, 29 515, nr. 309). Volgens dit kabinetsbeleid kan een uitzondering worden gemaakt indien het implementatie van een Europese verordening betreft.

II ARTIKELEN

Artikel I (Landbouwkwaliteitsregeling 2007)

Onderdeel A (artikel 1)

De naam van de minister wordt geactualiseerd. De verantwoordelijke minister is de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit.

Onderdeel B (artikel 2)

Net als artikel 28, eerste lid, van de oude bioverordening verplicht artikel 34, eerste lid, van de nieuwe bioverordening dat vóór het in de handel brengen van biologische producten of omschakelingsproducten of vóór de omschakelingsperiode, exploitanten hun activiteiten moeten melden. Gelet op artikel 10, tweede lid, van de nieuwe bioverordening start de omschakelingsperiode op het moment dat deze melding heeft plaatsgevonden.

Gelet op artikel 15, aanhef en onderdeel b, van het Landbouwkwaliteitsbesluit 2007 jo. artikel 2, eerste lid, van de regeling blijft de Stichting Skal de bevoegde autoriteit voor het ontvangen van deze melding. Het betreft zowel het ontvangen van een melding van exploitanten als bedoeld in artikel 3, onder 13, van de nieuwe bioverordening als van groepen exploitanten als bedoeld in artikel 36 van de nieuwe bioverordening.

Artikel 28, tweede lid, van de oude bioverordening bood lidstaten de keuze om marktdeelnemers die biologische producten of omschakelingsproducten direct aan eindconsumenten of eindgebruikers verkopen onder voorwaarden vrij te stellen van het controlesysteem. Met artikel 2, tweede lid (oud), van de regeling heeft Nederland daarvoor gekozen. Artikel 34, tweede lid, van de nieuwe bio verordening voorziet in een algemene vrijstelling van de meldingsplicht bij Skal en de verplichting om te beschikken over een certificaat van Skal voor voorverpakte biologische producten die rechtstreeks aan de eindgebruiker worden verkocht. Artikel 35, achtste lid, van de nieuwe bioverordening biedt lidstaten de keuze of zij de vrijstelling van certificaat ook willen toestaan voor onverpakte biologische producten, met uitzondering van diervoeders, voor kleine verkooppunten. In paragraaf 3 is reeds toegelicht dat Nederland gebruik maakt van deze mogelijkheid.

Onderdeel C (artikel 3)

De verwijzing in artikel 3 van de Landbouwkwaliteitsregeling 2007 naar artikel 30, eerste lid, van de oude bioverordening wordt vervangen door een verwijzing naar het vergelijkbare artikel 42 van de nieuwe bioverordening. Dat betekent dat artikel 3 net als voorheen bepaalt dat de Stichting Skal bij niet naleving van de bioregelgeving exploitanten kan verplichten tot tot verwijdering van aanduidingen op producten die die producten bestempelen als biologisch. Gelet op artikel 16, tweede lid, onderdeel a, van het Landbouwkwaliteitsbesluit 2007 is Skal als controleautoriteit belast met de taak in artikel 42, eerste lid, van de nieuwe bioverordening bij niet-naleving van de bio regels naast de te nemen maatregelen overeenkomstig artikel 138 van Verordening (EU) 2017/625 om ervoor te zorgen dat er op etiketten en in reclame voor de producten in kwestie geen vermelding naar biologische productie voorkomt. Gelet op artikel 42, tweede lid, van de nieuwe bioverordening kan Skal in geval van ernstige, herhaalde of voortdurende niet-naleving een verbod opleggen om gedurende een bepaalde periode producten met een vermelding naar biologische productie in de handel te brengen en in een dergelijke situatie van niet-naleving de in artikel 35 van de nieuwe bioverordening bedoelde certificering, opschorten of intrekken. Stichting Skal zal niet overgaan tot decertificering van producten die vóór 1 januari 2022 overeenkomstig de oude bioverordening zijn geproduceerd en na die datum in de handel worden gebracht zolang de voorraad strekt (artikel 60 van de nieuwe bioverordening).

Onderdeel D (artikel 6)

In artikel 6 van de Landbouwkwaliteitsregeling 2007 zijn de mogelijkheden om vergunningen of ontheffingen te verkrijgen verzameld. Het eerste lid betreft de mogelijkheid om op aanvraag een vergunning te krijgen voor het gebruik van niet biologische ingrediënten in bereide biologische producten. Deze vergunning hangt voornamelijk samen met de verkrijgbaarheid van de biologische variant van deze ingrediënten. Ook onder de nieuw bio verordening kan deze vergunning (conform de nieuwe bioverordening nu toelating geheten) door de minister worden verleend.

Op grond van het tweede lid konden importeurs van biologische producten uit landen die gelijkwaardig zijn maar nog niet als zodanig door de Commissie zijn erkend, van de minister voor dergelijke importen een ontheffing krijgen (artikel 19 Verordening 2008/1235). Artikel 45 van de nieuwe bioverordening biedt deze ruimte niet meer en daarom vervalt het tweede lid.

In het tweede lid (nieuw) komt een nieuwe bevoegdheid voor de minister om tijdens een rampzalige omstandigheid vrijstelling of ontheffing te verlenen om tijdelijk af te wijken van de biologische productievoorschriften. Een situatie wordt als ramzalige omstandigheid aangemerkt indien het als dusdanig wordt erkend door een formeel besluit dat is uitgevaardigd door de lidstaat waar de situatie zich voordoet (zie artikel 22 nieuwe bio verordening jo. artikel 1 verordening 2020/2146). De rampzalige omstandigheid kan een specifiek gebied of individuele exploitant treffen (en afhankelijk daarvan een vrijstelling of ontheffing betreffen). De voorwaarden voor afwijkingen en welke specifieke afwijkingen zijn toegestaan zijn uitgewerkt in gedelegeerde verordening 2020/2146. Het formeel erkennen van een rampzalige gebeurtenis kan onder meer het uitroepen van een ramp als bedoeld in Wet tegemoetkoming schade bij rampen en het aanwijzen van een dierziekte onder de Wet dieren betreffen. De minister dient de vrijstellingen of ontheffingen die worden verleend o.b.v. de verordening 2020/2146 te melden aan de Europese Commissie.

Het derde lid biedt de grondslag voor het verlenen van een ontheffing door Stichting Skal voor het gebruik van gangbaar zaaizaad en pootgoed. Een dergelijke ontheffing kan worden verleend indien de beschikbaarheid van biologisch zaaizaad- en pootgoed onvoldoende blijkt te zijn. De voorwaarden voor verlening van een dergelijke ontheffing waren opgesomd in artikel 45 van verordening (EG) 889/2008. Er staat een vergelijkbare mogelijkheid om plantaardig omschakelingsteeltmateriaal en plantaardig niet-biologisch teeltmateriaal toe te staan in bijlage II, deel I, punten 1.8.5.1 en 1.8.6, van de nieuwe bio verordening. Indien uit de gegevens uit de databank (artikel 26 nieuwe bioverordening) niet is voldaan aan de kwalitatieve of kwantitatieve behoeften van de exploitant met betrekking tot biologisch plantaardig teeltmateriaal, kan de exploitant, gebruikmaken van plantaardig omschakelingsteeltmateriaal. Als ook plantaardig omschakelingsteeltmateriaal onvoldoende beschikbaar is kan onder voorwaarden uit bijlage II, deel I, punten 1.8.5.1 en 1.8.6, nieuwe bio verordening een ontheffing worden verleend voor het gebruik van niet-biologisch plantaardig teeltmateriaal.

Onderdeel E (artikel 8a)

Gelet op artikel 24, eerste lid, onderdelen e tot en g, van de nieuwe bioverordening kan de Commissie het gebruik toelaten van reinigings- en ontsmettingsproducten voor het reinigen en ontsmetten van vijvers, kooien, tanks, doorstroomsystemen, gebouwen of installaties voor dierlijke productie (onderdeel e), van gebouwen en installaties voor plantaardige productie, waaronder voor opslag in een landbouwbedrijf (onderdeel f) en van verwerkings- en opslagfaciliteiten (onderdeel g). Artikel 5 jo. bijlage IV van verordening (EU) 2021/1165 bepaalt welke specifieke reinigings- en ontsmettingsproducten dit zijn. In afwachting van opname in bijlage IV mogen gelet op artikel 5, vierde lid, en artikel 12, eerste lid, van verordening (EU) 2021/1165 de reinigings- en ontsmettingsproducten die krachtens de oude bioverordening of nationaal recht vóór 1 januari 2022 waren toegelaten, tot en met 31 december 2023 verder worden gebruikt indien zij voldoen aan de desbetreffende EU regelgeving (met name Verordening (EG) nr. 648/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 31 maart 2004 betreffende detergentia (PbEG, 2004 L 104) en Verordening (EU) nr. 528/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 22 mei 2012 betreffende het op de markt aanbieden en het gebruik van biociden (PbEU, 2012 L 167)) en daarop gebaseerde nationale regelgeving. Daarbij moet, gelet op artikel 12, eerste lid, van verordening (EU) 2021/1165 bijlage IV, deel D, van verordening (EU) 2021/1165 in acht worden genomen.

Dit is voor de plantaardige productie, inclusief opslag in een landbouwbedrijf, uitgewerkt in artikel 8a jo. bijlage III van de Landbouwkwaliteitsregeling 2007. Voor dierlijke productie volstaat bijlage IV, deel D, van verordening (EU) 2021/1165.

Verder wordt in het tweede lid van artikel 8a een verwijzing aangepast, zodat rodenticiden (alleen in vallen) onder vooralsnog de nieuwe bioverordening mogen worden gebruikt om gebouwen en installaties voor de plantaardige productie te ontdoen van insecten en andere parasieten.

De reinigings- en ontsmettingsproducten, inclusief de rodenticiden die reeds onder artikelen 23, vierde lid, en 25, eerste lid, van verordening (EU) 2008/889 zijn toegestaan kunnen in ieder geval worden gebruikt tot en met 31 december 2023 en ook daarna als zij worden opgenomen in bijlage IV van de nieuwe bioverordening.

Onderdeel F (artikel 26b)

Lidstaten moet er gelet op artikel 34, zevende lid, van de nieuwe bioverordening net als voorheen voor zorgen dat exploitanten voor hun biologische certificering een redelijke vergoeding betalen om de kosten van de controles te dekken. Artikel 11 van de Landbouwkwaliteitswet jo. artikelen 26b en 26c van de Landbouwkwaliteitsregeling 2007 regelt onder meer de tarieven van Skal. De wijziging van artikel 26b van de Landbouwkwaliteitsregeling 2007 voorziet erin dat ook tarieven kunnen worden vastgesteld ter dekking van de kosten samenhangend met de uitvoering van de op basis van het nieuwe artikel 18 van het Landbouwkwaliteitsbesluit 2007 aan Skal opgedragen taken en bevoegdheden.

Artikel II (Regeling autoriteiten verordening (EU) 2018/848 en verordening (EU) 2017/62)

De Regeling autoriteiten verordening (EU) 2018/848 en verordening (EU) 2017/62 wordt ingetrokken. Deze regeling diende tijdelijk om aan te geven met welke taken de Stichting Skal en de minister als controle- en/of bevoegde autoriteit zijn belast en te verduidelijken dat zij daarmee hun huidige taken op het terrein van de biologische productie en de etikettering van biologische producten voortzetten. Met de inwerkingtreding van het implementatiebesluit is deze regeling niet langer nodig en kan deze worden ingetrokken.

Artikel III (Regeling dierlijke producten)

Op grond van artikel 3.1, eerste lid, van de Wet dieren worden bij of krachtens algemene maatregel van bestuur regels gesteld voor de uitvoering van bindende onderdelen van EU-rechtshandelingen over dierlijke producten.

Artikel 2.6, onderdeel a, van het Besluit dierlijke producten bepaalt dat bij ministeriële regeling regels worden gesteld ter uitvoering van bindende onderdelen van EU-rechtshandelingen met betrekking tot de biologische productie van dierlijke producten.

Paragraaf 2.2 van de Regeling dierlijke producten bevat regels over de biologische productie van dierlijke producten. Dat zijn van dieren afkomstige producten, al dan niet bewerkt of verwerkt, en daarvan afgeleide producten.

Op de biologische dierlijke productie zijn de artikelen 9, 10, 11 en 14 en de productievoorschriften in bijlage II, deel II, van de nieuwe bioverordening van toepassing. Een aantal van deze productievoorschriften biedt ruimte aan lidstaten voor een nadere invulling of keuzes.

Onderdeel A (artikel 1.1)

De begripsbepaling naar de oude bioverordening wordt vervangen door een begripsbepaling naar de nieuwe bioverordening.

Onderdeel B (artikel 2.10)

In artikel 2.10 van de Regeling dierlijke producten staan de begripsbepalingen die specifiek gelden voor hoofdstuk 2, paragraaf 2, ‘Kwaliteit van levensmiddelen van dierlijke oorsprong’. De begripsbepalingen voor de uitvoeringsverordeningen van de oude bioverordening kunnen vervallen.

Onderdeel C (artikel 2.12)

Artikel 2.12 bepaalt dat de Stichting Skal de controlerende autoriteit is in de zin van de oude bioverordening. De bepaling wordt geactualiseerd door te wijzen op de taken en bevoegdheden van Stichting Skal overeenkomstig de artikelen 15, 16, tweede lid, en 18 van het Landbouwkwaliteitsbesluit 2007 aan Skal zijn opgedragen.

Onderdeel D (artikel 2.13)

Producten mogen slechts worden aangeduid als biologische producten indien de productievoorschriften uit de nieuwe bioverordening zijn nageleefd. De verwijzingen worden naar de bioverordening zijn geactualiseerd en artikel 2 van het Landbouwkwaliteitsbesluit 2007 – waar een soortgelijk voorschrift staat – wordt van overeenkomstige toepassing verklaard.

Onderdeel E (artikel 2.14)

Artikel 2.14, eerste lid, van de Regeling dierlijke producten bepaalt dat exploitanten die producten als biologische producten of omschakelingsproducten op de markt willen brengen, zich overeenkomstig artikel 15, aanhef en onderdeel b, van het Landbouwkwaliteitsbesluit 2007 voor biologische certificering moeten melden bij Stichting Skal. Artikel 2.14, tweede lid, ziet op een uitzondering die de verordening biedt. De verwijzingen worden naar de bio verordening zijn geactualiseerd en artikel 2 van het Landbouwkwaliteitsregeling 2007 – waar een soortgelijk voorschrift staat – wordt van overeenkomstige toepassing verklaard.

Onderdeel F (artikel 2.16)

De regels over de biologische productiemethode boden (oude bioverordening) en bieden (nieuwe bioverordening) lidstaten de mogelijkheid om op in de verordening aangegeven onderdelen afwijkende voorschriften vast te stellen.

Onder de oude bioverordening bepaalde het eerste lid van artikel 2.16 dat het kleine bedrijven onder voorwaarden kan worden toegestaan dat runderen die niet in groepen kunnen worden gehouden die aan hun gedrag zijn aangepast, worden aangebonden. Deze voorwaarden stonden in artikel 39 van verordening (EG) nr. 889/2008 en zag onder meer op het aanbinden van vee in ‘kleine bedrijven’. In artikel 2.16, eerste lid, van de Regeling dierlijke producten werd deze uitzondering toegestaan voor ‘bedrijven met ten hoogste tien runderen’.

Bijlage II, deel II, punt 1.7.5, van de nieuwe bioverordening heeft een soortgelijke bepaling maar stelt een maximum aan de bedrijfsgrootte (‘bedrijven met ten hoogste 50 dieren’). Gezien het dierenwelzijn wordt er in Nederland voor gekozen de nationale invulling van de omvang van de bedrijven die runderen mogen aanbinden, bedrijven met ten hoogste 10 runderen (inclusief jonge dieren), onder de nieuwe bioverordening te continueren. Daarnaast wordt geregeld wordt dat de Stichting Skal toestemming kan geven voor aanbinden van dieren overeenkomstig bijlage II, deel II, punt 1.7.5, van verordening (EU) 2018/848.

Met artikel 2.16, tweede lid (oud), werd gelet op artikel 27, vierde lid, van verordening 889/2008 een vrijstelling geboden om in de drie maanden voor Pasen van gekleurde eieren (met gebruik van natuurlijke kleurstoffen en lakmiddelen) een biologische variant aan te bieden. Bijlage II, deel IV, punt 2.2.2, onderdeel d, van verordening (EU) nr. 2018/848 bepaalt nu in zijn algemeenheid dat bij levensmiddelenverwerking natuurlijke kleurstoffen en natuurlijke bedekkingsstoffen voor het traditioneel versieren van de schaal van gekookte eieren die bestemd zijn om in een bepaalde periode van het jaar in de handel te worden gebracht gebruikt mogen worden. De vrijstellingsgrondslag in artikel 2.16 kan daardoor vervallen.

Het nieuwe tweede lid biedt de grondslag voor Stichting Skal om toestemming te gevengeven voor het gebruik van niet-biologische dieren overeenkomstig bijlage II, deel I, punt 1.3.4 (als bevoegde autoriteit in punten 1.3.4.3 en 1.3.4.4), van verordening (EU) 2018/848. De voorwaarden waaronder dit kan zijn uitgewerkt in de subpunten van punt 1.3.4. Ook is Stichting Skal bevoegd om andere ingevolge punt 1.3.4 toegestane beschikkingen te nemen. Stichting Skal is daarmee de bevoegde autoriteit die moet bevestigen dat een bedrijf voldoet aan de voorwaarden in punt 1.3.4.4.3.

Het nieuwe derde lid biedt de mogelijkheid voor Stichting Skal om toestemming te geven voor ingrepen die zijn genoemd in bijlage II, deel II, punt 1.7.8, van de nieuwe bioverordening. Het betreft het couperen van staarten voor schapen, het snavelkappen in de eerste drie levensdagen, en het onthoornen alleen per geval uitzonderlijk worden toegestaan wanneer deze ingrepen de gezondheid, het welzijn of de hygiëne van het dier ten goede komen of de veiligheid van de werknemers anders in gevaar is. Het verwijderen van hoornknoppen is alleen per geval toegestaan wanneer deze ingreep de gezondheid, het welzijn of de hygiëne van het dier ten goede komt of de veiligheid van de werknemers anders in gevaar is. De Stichting Skal staat een dergelijke ingreep enkel toe indien de exploitant de redenen ervoor naar behoren ter kennis heeft gebracht en gerechtvaardigd en wanneer de ingreep uitgevoerd wordt door gekwalificeerd personeel. Deze toestemming is mogelijk onverminderd ontwikkelingen in de Uniewetgeving op het vlak van dierenwelzijn. Die regels zijn geïmplementeerd in het Besluit diergeneeskundigen en daar wordt dan ook naar verwezen. Daarnaast kan de toestemming alleen worden gegeven binnen de in bijlage II, deel II, punt 1.7.8 e.v. van de nieuwe bioverordening genoemde voorwaarden en beperkingen.

Onderdeel G (artikel 2.17)

De nieuwe bioverordening bevat net als voorheen een bepaling over de hoeveelheid stikstof die de veebezetting van een hectare landbouwgrond mag opleveren. Die hoeveelheid mag niet groter zijn dan 170 kg per jaar per hectare. Het is aan de lidstaten om het aantal vee-eenheden vast te stellen dat met dat maximum overeenkomt. De strekking van de verordening is gelijk en daardoor hoeft alleen de verwijzing naar de bioverordening geactualiseerd te worden.

Onderdeel H (artikel 2.18)

Om de vegetatie na het houden van een koppel pluimvee te laten aangroeien, moeten de uitlopen van de pluimveestallen – net als onder de oude bio verordening – gedurende een door de lidstaten vast te stellen periode worden vrijgehouden. Er wordt nu gekozen om voor al het pluimvee één gelijke minimumperiode van 30 dagen vast te stellen (zie ook paragraaf 3 van het algemeen deel van de toelichting). De verwijzing naar de bioverordening wordt geactualiseerd.

Onderdeel I (artikel 3.7)

De verwijzing naar het toegestane gebruik van biodynamische preparaten wordt geactualiseerd.

Artikel IV (Regeling diervoeders 2012)

In hoofdstuk 2 van de Regeling diervoerder 2012 worden onder meer regels gesteld over de biologische diervoerders. Diervoeders betreft elke stof, elk product of elke samenstelling van stoffen of producten die bestemd is om te worden gebruikt voor voedering aan dieren. Voor diervoerders zijn met name de artikelen 8 en 19 en bijlage II, deel V, van de nieuwe bioverordening van toepassing.

Onderdeel A (artikel 2)

De begripsbepaling voor de bioverordening wordt geactualiseerd.

Onderdeel B (artikel 5)

De oude bioverordening bood lidstaten de mogelijkheid om nadere productievoorschriften voor biologische diervoeders die bestemd zijn voor gezelschapsdieren te stellen, zolang die voorschriften niet op Europees niveau zijn geregeld. De nieuwe bio verordening biedt deze nationale ruimte niet meer en dus vervalt artikel 5 van de Regeling diervoeders 2012. De productievoorschriften voor verwerkte diervoerders staan zijn voortaan Europees geregeld in met name artikel 17, eerste lid, jo. bijlage II, deel V, van de nieuwe bioverordening en eventuele uitvoeringshandelingen.

Er wordt een nieuw artikel 5 opgenomen in de Regeling diervoeders 2012. In bijlage II, deel II, punten 1.9.3.1, onderdeel c, en 1.9.4.2, onderdeel c, van verordening (EU) nr. 2018/848 staat dat indien landbouwers er niet in slagen eiwithoudende diervoeders uitsluitend uit biologische productie te verkrijgen, en de bevoegde autoriteit heeft bevestigd dat biologische eiwithoudende diervoeders niet in voldoende hoeveelheid beschikbaar zijn, niet-biologische eiwithoudende diervoeders mogen worden gebruikt tot en met 31 december 2026, mits aan de in die punten genoemde voorwaarden is voldaan. Dit geldt gelet op die punten voor biggen tot en met 35 kg en voor jong pluimvee.

Artikel V (Regeling houders van dieren)

De nieuwe bio verordening bevat productievoorschriften voor aquacultuurdieren (zie met name artikel 15 en bijlage II, deel III). Het nieuwe artikel 7d.1 van de Regeling houders van dieren implementeert bijlage II, deel III, punt 3.1.2.1, onderdeel d, van de nieuwe bio verordening. Het eerste lid dat ziet op punt 3.1.2.1, onderdeel d, bepaalt onder welke voorwaarden de minister goedkeuring kan geven om in het wild gevangen of niet overeenkomstig de biologische productiemethode geproduceerde aquacultuurdieren in een biologisch bedrijf binnen te brengen. Het tweede lid dat ziet op punt 3.2.1, onderdeel d, bepaalt dat wild zaad van weekdieren slechts mag worden verzameld nadat de minister daarvoor haar goedkeuring heeft verleend. Zie ook paragraaf 3 van het algemeen deel van de toelichting.

Het nieuwe artikel 7d.2 van de Regeling houders van dieren betreft de implementatie van bijlage II, deel III, punten 3.1.2.1. onderdeel e, tweede alinea, van de nieuwe bioverordening. Hier staat dat de minister voor opkweekdoeleinden kan toestaan dat in een biologische productie-eenheid gebruik wordt gemaakt van maximaal 50 procent niet-biologische juvenielen van soorten die niet biologisch werden ontwikkeld in de Unie vóór 1 januari 2022, mits ten minste het laatste tweederde deel van de productiecyclus volgens de biologische methode wordt beheerd. Deze afwijking kan worden toegekend voor maximaal twee jaar en is niet hernieuwbaar.

Artikel VI (Regeling groenprojecten 2016)

In de Regeling groenprojecten 2016 staan vrijstellingen voor inkomsten uit groene beleggingen. Artikel 3 van deze regeling betreft projecten op het gebied van de biologische landbouw. Artikel 3 betreft niet alleen bedrijven die al aan alle voor de biologische productiemethode geldende vereisten voldoen, maar ook op bedrijven die zich hebben aangemeld en in het proces van omschakeling zitten. Onderdeel c bevat een verwijzing naar de oude bioverordening en wordt geactualiseerd.

Artikel VII (Regeling nationale EZK- en LNV-subsidies)

Titel 2.5 Borgstelling MKB-landbouwkredieten en tijdelijke borgstelling MKB-visserij- en aquacultuurkredieten van de Regeling nationale EZK- en LNV-subsidies betreft onder meer de borgstelling voor nieuwe investeringen die voor meer dan 50% worden gedaan voor biologische landbouw, alsmede de daarbij behorende omschakeling naar biologische landbouw of omschakeling naar duurzame landbouwbedrijfsvoering. De verwijzing naar de bioverordening wordt geactualiseerd.

Artikel VIII (Regeling uitvoering GMO groenten en fruit 2018)

De Regeling uitvoering GMO groenten en fruit 2018 strekt tot uitvoering van de Europese regelgeving inzake de gemeenschappelijke marktordening voor groenten en fruit (GMO). Om in aanmerking te komen voor deze Europese steun moeten producentenorganisaties in de sector groenten en fruit operationele programma’s opstellen. Gelet op artikel 47, eerste en tweede lid, van de Regeling uitvoering GMO groenten en fruit 2018 zijn zij verplicht om de strategische doelen verduurzaming en marktgericht produceren op te nemen in hun operationele programma en kunnen zij tevens het strategisch doel versterking afzetstructuur nastreven. Met het strategisch doel verduurzaming wordt beoogd de producentenorganisaties te stimuleren zich verder in te spannen om de sector nog duurzamer te maken. Hieronder vallen bijvoorbeeld uitgaven voor biologisch afbreekbaar folie, biologisch afbreekbare verpakkingen en bevestigingsmaterialen en voor biologische of geïntegreerde gewasbeschermingsmiddelen. Uitbreiding van de biologische teelt van groente en fruit draagt ook bij aan verdere verduurzaming van de tuinbouw. Onder voorwaarden zijn uitgaven voor biologische vermeerdering en opkweek van uitgangsmateriaal en de niet-chemische behandeling bij zaden van gangbare oorsprong zijn subsidiabel indien zij biologisch gecertificeerd zijn, de certificering en lidmaatschapskosten zijn subsidiabel en de meerkosten van aankoop van mest en compost afkomstig van door Skal gecertificeerde biologische landbouwbedrijven. Binnen het strategisch doel versterking afzetstructuur kan een producentenorganisatie in aanmerking komen voor uitgaven voor advies en begeleiding ten behoeve van de biologische teelt en ten behoeve van de teelt in het geval van biologische plaagbestrijding.

Onderdeel A

In artikel 1, eerste lid, van de Regeling uitvoering GMO groenten en fruit 2018 worden in de begripsbepalingen de verwijzingen naar de bio(uitvoerings)verordeningen geactualiseerd. De begripsbepalingen van verordening 834/2007, verordening 889/2008 en verordening 1235/2008 vervallen. De begripsbepaling voor de relevante nieuwe bioverordening wordt toegevoegd. Daarnaast wordt de verwijzing naar de bioverordening geactualiseerd in de begripsbepaling voor ‘biologische productie’ die in een aantal artikelen in de Regeling uitvoering GMO groenten en fruit 2018 terugkomt.

Onderdeel B

Artikel 111 van de Regeling uitvoering GMO groenten en fruit 2018 bepaalt dat uitgaven voor biologische vermeerdering en opkweek van uitgangsmateriaal en de niet-chemische behandeling bij zaden van gangbare oorsprong subsidiabel zijn, indien zij biologisch gecertificeerd zijn. Het betreft certificering door Skal of andere erkende instanties uit andere EU-lidstaten of derde landen. De verwijzingen naar de bioverordening zijn geactualiseerd.

Onderdeel C

Artikel 161 stelt uitgaven voor advies en begeleiding ten behoeve van de teelt in geval van biologische productie, inclusief personeelskosten, subsidiabel indien onder meer wordt voldaan aan de bio verordeningen. De verwijzing naar de bioverordening is geactualiseerd.

Artikel IX (Uitvoeringsregeling Meststoffenwet)

De op basis van artikel 72a van de Uitvoeringsregeling Meststoffenwet aangewezen landbouwers mogen het verwerkingsdeel van hun bedrijfsoverschot afvoeren naar de bijbehorende aangewezen afnemers. Onder meer worden biologische veehouders en biologische akker- en tuinbouwers aangewezen. Ingevolge de nieuwe bioverordening bestaat – net als voorheen onder verordening 889/2008 en verordening 834/2007 – voor een biologische veehouder de verplichting de op zijn bedrijf geproduceerde mest die hij niet op grond in eigen gebruik kan gebruiken, aan andere biologische landbouwers (met name akker- en tuinbouwers) over te dragen (zie bijlage II, deel I, punt 1.9.5). Door deze verplichting bestaat voor biologische veehouders geen mogelijkheid een deel van het bedrijfsoverschot te laten verwerken, zoals de Meststoffenwet vereist. In verband hiermee wordt deze categorie landbouwers uitgezonderd van de verwerkingsplicht. De verwijzingen naar de nieuwe bioverordening worden geactualiseerd.

Artikel X (Uitvoeringsregeling rechtstreekse betalingen GLB)

In artikel 3.1 van de Uitvoeringsregeling rechtstreekse betalingen GLB is de verplichting neergelegd voor landbouwers die een aanvraag hebben ingediend voor rechtstreekse betalingen om te voldoen aan de randvoorwaarden van het GLB. Deze randvoorwaarden betreffen onder meer de normen voor het in goede landbouw- en milieuconditie houden van landbouwareaal, bedoeld in artikel 93, eerste lid, van Verordening (EU) nr. 1306/2013, opgenomen in bijlage 4 van de Uitvoeringsregeling rechtstreekse betalingen GLB. Hieronder valt minimale bodembedekking. Indien een landbouwer voor zijn gehele productie voldoet aan de voorschriften uit de bioverordeningen dan hoeft hij zijn percelen die hij uit de productie neemt en in aanmerking wil laten komen voor steun niet verplicht in te zaaien met een groenbemester. De verwijzen naar de bioverordeningen worden geactualiseerd.

Artikel XI

Dit onderdeel regelt de inwerkingtreding. Voor een toelichting wordt verwezen naar paragraaf 6 van het algemeen deel van de toelichting.

III TRANSPONERINGSTABEL

Voor de volledige transponeringstabel wordt verwezen naar de toelichting bij het implementatiebesluit. Hier wordt alleen verwezen naar de artikelen die op het niveau van ministeriële regelgeving geïmplementeerd zijn of worden geïmplementeerd.

Bepaling EU-regeling Vo (EU) 2018/848

Bepaling in uitvoeringregeling of in bestaande regelgeving; toelichting indien niet geïmplementeerd of uit zijn aard geen implementatie behoeft

Omschrijving beleidsruimte

Toelichting bij keuze(n) bij de invulling van beleidsruimte

Artikel 13 lid 2

Reeds geïmplementeerd in de Regeling verhandeling teeltmateriaal

   

Artikel 22 lid 2

Artikel I, onderdeel D (artikel 6, tweede lid (nieuw), van de Landbouwkwaliteitsregeling 2007)

   

Artikel 25 lid 1

Implementatie in artikel I, onderdeel D, onder 1 (artikel 6, eerste lid, van de Landbouwkwaliteitsregeling 2007)

   

Artikel 30

Artikel 2 van het Landbouwkwaliteitsbesluit 2007 en artikel III, onderdeel D (artikel 2.13 van de Regeling dierlijke producten).

   

Artikel 34

Lid 1-4

Implementatie in artikel 15, onderdeel b, Landbouwkwaliteitsbesluit 2007 jo. artikel I, onderdeel B (artikel 2, eerste lid, van de Landbouwkwaliteitsregeling 2007)

Lid 4: Lidstaten kunnen een autoriteit aanwijzen of een instantie goedkeuren die de meldingen dient te ontvangen.

Zie nota van toelichting bij het implementatiebesluit.

Lid 7

Implementatie in artikel I, onderdeel F (artikel 26b, tweede lid, van de Landbouwkwaliteitsregeling 2007); verder reeds geïmplementeerd in artikel 11 Landbouwkwaliteitswet jo. artikelen 26b en 26c van de Landbouwkwaliteitsregeling 2007

   

Lid 8

Artikel I, onderdeel B (artikel 2, tweede lid, van de Landbouwkwaliteitsregeling 2007) en wordt verder vorm gegeven door feitelijk handelen

De lidstaten kunnen exploitanten die onverpakte biologische producten, met uitzondering van diervoeders, rechtstreeks aan de eindgebruiker verkopen, – onder de in artikel 35, achtste lid, van de verordening genoemd voorwaarden -vrijstellen van de verplichting over een certificaat

Zie paragraaf 3 van het algemeen deel van de toelichting.

Artikel 39 lid 1

Reeds geïmplementeerd in artikelen 2, vierde lid, en 4, tweede lid, onderdeel h, van de Regeling landbouwtelling en gecombineerde opgave 2022.

   

Artikel 41 lid 3

Artikel I, onderdeel C (artikel 3 van de Landbouwkwaliteitsregeling 2007), artikelen 13-13y, 18 en 19 van de Landbouwkwaliteitswet en artikel 1, onder 4, van de Wet op de economische delicten.

   

Artikel 42

Implementatie in artikel 16, tweede lid, onderdeel a, Landbouwkwaliteitsbesluit 2007 jo. artikel I, onderdeel C (artikel 3 van de Landbouwkwaliteitsregeling 2007)

   

Artikel 60

Artikel 2 van het Landbouwkwaliteitsbesluit 2007 en artikel III, onderdeel D (artikel 2.13 van de Regeling dierlijke producten).

   

Bijlage II (in hoofdstuk III bedoelde gedetailleerde productievoorschriften)

     

Deel I: plantaardige productie

punten 1.8.5 (1.8.5.1, 1.8.5.3, 1.8.5.7 en 1.8.5.8) en 1.8.6, eerste alinea, aanhef

Artikel I, onderdeel D (artikel 6, derde lid, van de Landbouwkwaliteitsregeling).

   

punt 1.9.9

Artikel III, onderdeel I (artikel 3.7 van de Regeling dierlijke producten)

   

Deel II: dierlijke productie

Punt 1.3.4 (punten 1.3.4.3, 1.3.4.4 en 1.3.4.4.3)

Artikel III, onderdeel F (artikel 2.16 van de Regeling dierlijke producten)

   

punt 1.6.7

Artikel III, onderdeel G (artikel 2.17 van de Regeling dierlijke producten)

   

punt 1.7.5

Artikel III, onderdeel F (artikel 2.16, eerste lid, van de Regeling dierlijke producten)

   

Punt 1.7.8

Artikel III, onderdeel F (artikel 2.16, vierde lid, van de Regeling dierlijke producten)

   

punt 1.9.3.1 sub c

Artikel IV, onderdeel C (artikel 5a van de Regeling diervoeders 2012)

   

punt 1.9.4.1, tweede alinea

Reeds geïmplementeerd in begripsbepaling voor ‘traaggroeiend pluimveeras’ in artikel 2.10 van Regeling dierlijke producten

De bevoegde autoriteit stelt de criteria voor traaggroeiende rassen of een lijst van die rassen vast

Zie paragraaf 3 van het algemeen deel van de toelichting.

punt 1.9.4.2 sub c

Artikel IV, onderdeel C (artikel 5a van de Regeling diervoeders 2012)

   

punt 1.9.4.4 sub c

Artikel III, onderdeel H (artikel 2.18 van de Regeling dierlijke producten)

Een door de lidstaten te bepalen minimumperiode

Zie paragraaf 3 van het algemeen deel van de toelichting.

Deel III: algen en aquacultuurdieren

3.1.2.1 sub d

Artikel V (artikel 7d.1 van de Regeling houders van dieren)

   

3.1.2.1 sub e, tweede alinea

Artikel V (artikel 7d.2 van de Regeling houders van dieren)

voor opkweekdoeleinden mag een lidstaat in afwijking van punt a) toestaan dat in een biologische productie-eenheid gebruik wordt gemaakt van maximaal 50% niet-biologische juvenielen van soorten die niet biologisch werden ontwikkeld in de Unie vóór 1 januari 2022, mits ten minste het laatste tweederde deel van de productiecyclus volgens de biologische methode wordt beheerd. Deze afwijking kan worden toegekend voor maximaal twee jaar en is niet hernieuwbaar.

Zie paragraaf 3 van het algemeen deel van de toelichting.

punt 3.2.1 sub d

Artikel V (artikel 7d.1 van de Regeling houders van dieren)

   

Voor de regeling relevante transponeringstabellen voor de gedelegeerde en uitvoeringsverordeningen van Vo (EU) 2018/848:

Gedelegeerde verordening (EU) 2020/2146 van de Commissie van 24 september 2020 tot aanvulling van Verordening (EU) 2018/848 van het Europees Parlement en de Raad wat betreft uitzonderlijke productievoorschriften in de biologische productie

Artikel 1

Artikel I, onderdeel D (artikel 6, tweede lid (nieuw), van de Landbouwkwaliteitsregeling 2007)

   

Artikel 2

Artikel I, onderdeel D (artikel 6, tweede lid (nieuw), van de Landbouwkwaliteitsregeling 2007)

   

Uitvoeringsverordening (EU) 2021/1165 van de Commissie van 15 juli 2021 betreffende de toelating van bepaalde producten en stoffen voor gebruik in de biologische productie en de opstelling van de lijsten van die producten en stoffen

Artikel 5

Artikel I, onderdeel E (artikel 8a jo. bijlage III van de Landbouwkwaliteitsregeling 2007)

   

De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, H. Staghouwer

Naar boven